Grenswerkers - Grensarbeid - Hybride werken - Discriminatie - Aanpassen fiscale en sociale zekerheidsafspraken - EU verordening
grensarbeider
werk op afstand
dubbele belasting
harmonisatie van de sociale zekerheid
vrij verkeer van werknemers
mobiliteit van arbeidskrachten
belastingovereenkomst
23/5/2022 | Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 23/6/2022) |
14/11/2022 | Antwoord |
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 7-1639
Sinds de coronacrisis heeft hybride werken de zeilen in de wind. Hybride werken is het combineren van verschillende vormen van plaats- en tijdsonafhankelijk werk. De werkende heeft een bepaalde ruimte om een bewuste keuze te maken wat betreft de locatie waar men werk verricht: op de bedrijfslocatie, thuis of elders zoals op een «hub». Men verliest minder reistijd, de files nemen af en het levert baten op voor de maatschappij, de werknemers en de werkgevers. In Nederland heeft het consultancybureau PwC (PricewaterhouseCoopers) berekend dat werkenden die thuis kunnen werken zich ruim 1,1 miljard euro per jaar aan reiskosten kunnen besparen indien ze één dag meer gaan thuiswerken ten opzichte van de periode voor corona.
Een toename van hybride werken heeft echter bijzondere gevolgen voor de belasting- en premieheffing van grenswerkers. Grenswerkers zijn mensen die in België wonen en in één van onze buurlanden werken.
Volgende elementen zijn van belang om te bepalen onder welk kader ze vallen:
– wat betreft de sociale zekerheid: de Europese sociale zekerheidsverordening (EU) 883/2004 heeft als uitgangspunt dat een werknemer die werkt over de grens sociaal verzekerd is in het werkland. Wanneer de (thuiswerkende) werknemer 25 % of meer van de werktijd in het woonland verricht dan wijzigt de verplichte sociale zekerheid van het werkland naar het woonland. De werkgever of werknemer dienen dan socialezekerheidsbijdragen te betalen in het woonland van de werknemer;
– wat betreft het fiscale kader: volgens het Belgisch-Nederlands Dubbelbelastingverdrag bent u als grensarbeider belastingplichtig in het werkland. Oefent u ook diezelfde dienstbetrekking uit in uw woonland dan zal u belastingplichtig zijn voor die dagen in het woonland. Bij de aangifte inkomstenbelasting buitenland zult u uw in Nederland gewerkte uren moeten vermelden evenals in uw Belgische aangifte over uw wereldinkomen.
Als er meer wordt thuisgewerkt door grenswerkers, kan de situatie zich voordoen dat het heffingsrecht is toegewezen aan een andere lidstaat, dan waarvoor de verzekeringsplicht geldt. Deze discordantie tussen belasting- en premieheffing kan door de verschillen in tarieven van zowel belastingen als premies over de grens zowel nadelig als voordeling zijn voor grenswerkers en hun werkgevers.
De mogelijke gevolgen van een wijziging in de sociale zekerheids- en fiscale positie van een grenswerker leidt tot zorgen bij werkgevers en werknemers.
Er bestaan onder meer zorgen dat grenswerkers het hybride werken wordt ontzegd en dat werkgevers minder grenswerkers willen aanwerven.
Ons land heeft samen met de buurlanden overeenkomsten gesloten over de toepassing van de belastingverdragen om er voor te zorgen dat de maatregelen die tijdens de coronapandemie gelden geen onverwachte gevolgen hebben voor mensen die over de grens heen wonen of werken. Met de andere Europese landen heeft ons land verder afgesproken dat waar iemand sociaal is verzekerd niet wijzigt door de maatregelen. Sinds 31 maart 2022 gelden de bilaterale afspraken rond fiscaliteit niet meer. De afspraken binnen de Europese Unie (EU) wat betreft de sociale zekerheid lopen af op 30 juni 2022.
Als de afspraken omtrent sociale zekerheid komen te vervallen, worden de aanwijsregels van de multilaterale EU-verordening weer toegepast zoals dat voor de coronapandemie het geval was.
Meer hybride werken kan dan gepaard gaan met een overgang van de sociale zekerheid van het werkland naar het woonland of naar de lidstaat waar de werkgever gevestigd is.
Motivering van het transversale karakter van de schriftelijke vraag: grensarbeiders zijn voor de gewestelijke economie van groot belang. We moeten dit eerder aanmoedigen dan ontmoedigen.
Met het oog op zowel de Europese integratie als de socio-economische ontwikkeling van de grensarbeid en de regio om recht te doen aan de gelijkwaardigheid tussen een grenswerker en zijn of haar collega's had ik aan de geachte minister graag volgende vragen voorgelegd:
1) Onderschrijft u het belang van de gelijke behandeling van grenswerkers en hun collega's wat betreft de mogelijkheden om hybride te werken en kan u meedelen of u bereid bent nieuwe afspraken hieromtrent op korte termijn te maken om het hybride werken voor grenswerkers mogelijk te maken zonder dat dit een impact heeft op hun fiscaal en sociaal zekerheidsstatuut?
2) Welke concrete stappen u en uw collega's bij de buurlanden reeds hebben ondernomen en zullen ondernemen om hieraan op korte termijn tegemoet te komen? Kan u uitvoerig toelichten wat de kalender en de inhoud betreft?
3) De aanwijsregels van de EU-verordening nr. 883/2004 bepalen onder welke socialezekerheidswetgeving iemand valt. Ondermeer ITEM (Institute for Transnational en Euregional cross border cooperation and Mobility) heeft gepleit voor een verruiming van het criterium van substantieel werken in de woonstaat en dit om discriminatie tussen de rechten van de grenswerker en collega's te voorkomen wat betreft de mogelijkheden om te kunnen hybride werken.
a) Hoe staat u ten opzichte van dit initiatief?
b) Bent u bereid om hieromtrent andere concrete initiatieven te nemen en kan u toelichten?
4) De Administratieve Commissie (AC) voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van de EU bestaat uit een vertegenwoordiger van de regering van elk EU-land en een vertegenwoordiger van de Commissie. Binnen de AC wordt op dit moment een werkgroep opgericht die zich gaat bezig houden met de problematiek van hybride werken (zowel voor grenswerkers, maar ook bijvoorbeeld in geval van detacheringen of mobile workers) en wordt er gewerkt aan een herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid.
Bent u op de hoogte van dit initiatief en bent u bereid hieromtrent uw standpunt kenbaar te maken wat betreft hybride werken en de grensarbeiders? Kan u dit toelichten?
5) Wat betreft de belasting verdragen zouden deze zo kunnen worden aangepast dat een bepaald percentage dagen hybride werken geen impact zou hebben op de verdeling van het heffingsrecht. Naar verluidt wordt er op dit ogenblik tussen Nederland en Duitsland overlegd over de mogelijkheid om op fiscaal vlak een thuiswerkprotocol voor grensarbeiders uit te werken.
a) Kan u meedelen of u in overleg bent met de buurlanden wat betreft het herzien van de belastingverdragen wat betreft de mogelijkheid om hybride te kunnen werken? Kan u meedelen welke pistes u genegen bent en wat de mogelijke kalender zou zijn? Is er al vooruitgang geboekt?
b) Wat vindt u van het voorstel dat op tafel ligt tussen Nederland en Duitsland om een thuiswerkprotocol voor de grenswerkers uit te werken?
1) De kwestie van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving wordt geregeld bij titel 2 van verordening (EG) nr. 883/2004. Aangezien de Covid-19-pandemie volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie als een geval van overmacht is erkend, heeft de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (hierna: Administratieve Commissie) richtsnoeren vastgesteld waarin onder meer wordt bepaald dat de verplichting om intensief gebruik te maken van telewerken als gezondheidsmaatregel om de verspreiding van het Covid-19-virus te beperken, geen gevolgen heeft voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving. Indien een grensarbeider die in Nederland werkt en in België woont, in het kader van de Covid-19-maatregelen in zijn woonstaat (België) verplicht was te telewerken en dit telewerk de drempel van 25 % van zijn arbeidstijd bereikte of zelfs overschreed, hadden de door de Administratieve Commissie vastgestelde richtsnoeren tot gevolg dat het telewerk volledig werd geneutraliseerd en dat de aansluiting van het werk bij het Nederlandse socialezekerheidsstelsel dus werd gehandhaafd: kortom, de toepasselijke wetgeving voor deze werknemers en hun werkgevers bleef ongewijzigd. Deze richtsnoeren zijn sinds februari 2020 van kracht en zullen – na verschillende verlengingen afhankelijk van de evolutie van de gezondheidssituatie – op 1 juli 2022 niet langer van toepassing zijn. Gezien de evolutie van de gezondheidssituatie en het feit dat alle gezondheidsmaatregelen zijn opgeheven, kan overmacht niet langer worden ingeroepen als rechtsgrondslag voor de bovengenoemde richtsnoeren. Aangezien verscheidene lidstaten binnen de Administratieve Commissie te kennen hebben gegeven te willen nadenken over telewerk in de post-Covid-periode, heeft de Administratieve Commissie in de vergadering van 14 juni 2022 haar goedkeuring gehecht aan de invoering van een overgangsperiode tot en met 31 december 2022 voor de aanwijzing van de lidstaat die bevoegd is voor de sociale zekerheid van telewerkers. Het gaat om werknemers die in hun woonstaat telewerken voor rekening van een in een andere lidstaat gevestigde werkgever. Deze overgangsperiode is afgestemd op de Covid-19 «no impact»-periode, die op 30 juni 2022 afloopt, aangezien de pandemie niet langer een situatie van overmacht vormt die de werking van de aanwijzingsregels voor door de pandemie gewijzigde arbeidswijzen (zoals de toename van telewerken) opschort. De overgangsperiode heeft dezelfde effecten als de Covid-19-maatregelen, zodat er geen verandering van bevoegde lidstaat plaatsvindt vanaf 25 % telewerk in de woonstaat. Ook hier zijn noch van de kant van de werkgever noch van de kant van de werknemer bijzondere formaliteiten vereist. De extra periode van zes maanden geeft de betrokken overheidsdiensten, werkgevers en betrokken personen de gelegenheid zich goed te organiseren en geeft de Administratieve Commissie de gelegenheid de specifieke situatie van telewerken verder te beoordelen en structurele maatregelen uit te werken. De overgangsperiode geldt voor bestaande en nieuwe telewerkactiviteiten. België zal deze overgangsperiode toepassen. Ten slotte moet binnen de Administratieve Commissie een werkgroep worden opgericht om diepgaand na te denken over telewerken in het post-Covid-tijdperk, alleen voor aspecten die verband houden met de vaststelling van de toepasselijke wetgeving (titel 2 van verordening (EG) nr. 883/2004). Deze werkgroep is nog niet opgericht. Er moet zoveel mogelijk de voorkeur worden gegeven aan een Europese oplossing om de uniforme interpretatie en toepassing van de Europese wetgeving inzake de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels binnen de Europese Unie te waarborgen.
De fiscale aspecten van de kwestie vallen onder de bevoegdheid van mijn collega, Vincent Van Peteghem, vice-eersteminister en minister van Financiën.
Wat de mogelijke gevolgen van een terugkeer naar de normaliteit voor de arbeidsmarkt betreft, is erop gewezen dat sommige werkgevers hun grensarbeiders wellicht niet toestaan meer dan één dag per week te telewerken of dat andere terughoudend kunnen zijn om werknemers van over de grens in dienst te nemen. In dit verband zij erop gewezen dat het verschil in behandeling in verband met telewerken tussen nationale en grensoverschrijdende werknemers een indirecte discriminatie door de betrokken werkgevers zou kunnen inhouden. Het Europees Parlement heeft de Europese Commissie hierop attent gemaakt. Deze kwestie valt echter meer in het bijzonder onder de bevoegdheid van mijn collega, Pierre-Yves Dermagne, vice-eersteminister en minister van Economie en Werk.
2) Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1). Wat betreft telewerk na de inwerkingtreding van de richtlijn wacht mijn administratie op de oprichting van de werkgroep binnen de Administratieve Commissie, die grondig zal moeten nadenken om met juridisch sluitende oplossingen te komen ten einde de rechtszekerheid van zowel mobiele werknemers als hun werkgevers te garanderen. Wij hopen dat deze werkgroep tijdens de zomerperiode kan worden opgericht, zodat wij snel aan de slag kunnen. Verscheidene deskundigen van mijn administratie hebben zich reeds vrijwillig aangemeld om deel te nemen aan de activiteiten van deze Europese werkgroep en formuleren momenteel voorstellen voor oplossingen die vanaf het begin met de leden van de werkgroep zouden kunnen worden gedeeld.
3) a) & b) De drempel van 25 % om te bepalen of de pluri-actieve werknemer een substantiële activiteit verricht in de lidstaat waar hij of zij woont, is vastgesteld in artikel 14, lid 8, van de uitvoeringsverordening (EG) nr. 987/2009 van verordening (EG) nr. 883/2004. Alleen de Europese wetgever is derhalve gerechtigd de bovenvermelde drempel van 25 % te verhogen. Er zij ook aan herinnerd dat deze drempel van 25 % verband houdt met de hypothese van de cumulatie van werkzaamheden, die een uitzondering vormt op de basisregel van de lex loci laboris (toepassing van de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de arbeid wordt verricht) en dat het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gepreciseerd dat deze uitzonderingen strikt van toepassing zijn. Bovendien bestaat het gevaar van ongerechtvaardigde discriminatie van andere categorieën van pluri-actieve werknemers, zoals internationale wegvervoerders, indien de bovengenoemde drempel van 25 % alleen voor telewerken wordt verhoogd. Deze laatste sector is zeer kwetsbaar voor fraude en misbruik. Bijgevolg moet, zoals reeds vermeld in de binnen de Administratieve Commissie op te richten werkgroep, diepgaand denk- en analysewerk worden verricht om solide rechtsregels te kunnen opstellen die de vereiste rechtszekerheid bieden. Wij zijn volledig betrokken bij dit proces.
4) Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3), onder c), heb aangegeven, zijn wij perfect op de hoogte van dit initiatief en hebben verscheidene deskundigen uit mijn administratie zich vrijwillig aangemeld om mee te werken aan de werkzaamheden van de werkgroep die binnen de Administratieve Commissie zal worden opgericht. Wat de herziening van verordening (EG) nr. 883/2004 en verordening (EG) nr. 987/2009 betreft: deze volgt op een wetgevingsvoorstel van de Europese Commissie van 13 december 2016 en slechts twee hoofdstukken staan nog open voor onderhandeling, namelijk het hoofdstuk met betrekking tot de bepaling van de toepasselijke wetgeving enerzijds en het hoofdstuk met betrekking tot de werkloosheidsverzekering anderzijds, dat onder de bevoegdheid van mijn collega, minister Dermagne, valt.
5) a) & b) Deze vraag valt onder de bevoegdheid van mijn collega, Vincent Van Peteghem, vice-eersteminister en minister van Financiën.