Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-2311

van Christophe Lacroix (PS) d.d. 28 januari 2019

aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel, Armoedebestrijding, Gelijke kansen en Personen met een beperking

Spoeddiensten - Post Exposure Profylaxis(PEP) voor hiv - Toegankelijkheid - Verbetering - Opleiding van spoedartsen - LGTBQI+-patiënten - Opvang - Discriminatie - Bestrijding

geneeskundige noodhulp
eerste hulp
seksuele minderheid
discriminatie op grond van seksuele geaardheid
aids
voorkoming van ziekten
seksueel overdraagbare aandoening

Chronologie

28/1/2019Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 28/2/2019)
20/5/2019Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 6-1947

Vraag nr. 6-2311 d.d. 28 januari 2019 : (Vraag gesteld in het Frans)

Volgens sommige informatiebronnen, met name getuigenissen van middenveldorganisaties die onlangs in de media werden verspreid (zie bijvoorbeeld het artikel van de RTBF https://www.rtbf.be/info/regions/liege/detail_l ignorance et la rigueur morale de medecins liegeois freinent elles la lutte contre le sida?id=9966738), zouden sommige spoeddiensten weigeren om de Post Exposure Profylaxis voor hiv te verschaffen aan sommige patiënten.

Die bronnen vermelden ook dat in sommige ziekenhuizen van het land LGTBQI+-patiënten worden gediscrimineerd of vernederd.

Deze schriftelijke vraag valt onder de bevoegdheid van de Senaat door haar transversaal karakter: de volksgezondheid in het algemeen is een federale bevoegdheid, maar het preventiebeleid is een bevoegdheid van de deelstaten. Inzake non-discriminatie en gelijke kansen zijn de deelstaten ook bevoegd voor het sociaal beleid. Zo verzekert het Waals Gewest de emancipatie en het welzijn van LGBTQI+-personen via de erkenning en de subsidiëring van de verschillende regenbooghuizen.

De betrokken patiënten zijn meestal mannen die seksuele relaties hebben met andere mannen die naar een spoeddienst gaan omdat ze een risicovol onbeschermd contact gehad hebben.

Elke spoeddienst beschikt in principe over richtlijnen met betrekking tot de niet professionele Post Exposure Profylaxis voor hiv waarin wordt aangegeven wanneer de therapie wordt aanbevolen, te overwegen is of wordt afgeraden.

Spoedartsen zijn niet gespecialiseerd in infectiologie of virologie. In geval van twijfel, als de behandeling moet 'overwogen' worden, wordt aanbevolen om de urgentiekit voor de patiënt af te leveren. Die kit bevat in het algemeen een profylactische combinatiebehandeling voor vier dagen, wat de betrokkene voldoende tijd geeft om een afspraak te maken in een hiv/aids-referentiecentrum. Daar zal een gespecialiseerde infectioloog de situatie evalueren en beslissen of de behandeling al dan niet gedurende 28 dagen moet worden voortgezet.

Als arts weet u dat de factor tijd zeer belangrijk is voor de behandeling van die patiënten. Het specifieke kenmerk van de profylactische combinatiebehandeling is dat ze kort na het onveilige contact moet opgestart worden: optimaal binnen de twee uur na de blootstelling maar in ieder geval binnen de 72 uur. Elk verstreken uur vergroot voor de patiënt het risico op besmetting door het virus. Als de behandeling evenwel tijdig wordt gestart en gedurende 28 dagen goed wordt opgevolgd, is ze zo goed als volkomen doeltreffend.

Volgens de hierboven genoemde bronnen zouden sommige spoedartsen (in samenspraak met de infectioloog met wachtdienst) de PEP voor hiv, dat een preventief middel is, niet willen afleveren aan mannen die seks hebben met mannen en die een risico lopen.

Als dat klopt, lopen die patiënten wel degelijk het risico om besmet te worden met het virus.

De belangenverenigingen betreuren bovendien dat sommige artsen de specifieke kenmerken van seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) binnen de LGTBQI+-gemeenschap niet goed kennen. Die patiënten hebben nood aan een aangepaste en meer uitgebreide opsporing en een meer algemene, gerichte en specifieke curatieve aanpak.

Sommige verenigingen op het terrein hebben ook al ongepast gedrag opgemerkt vanwege het verzorgend personeel ten aanzien van LGTBQI+-patiënten en meer bepaald van homoseksuele mannen. Het zou heel vaak voorkomen, maar het wordt nog niet vaak gerapporteerd. Zo bevestigt Unia bijvoorbeeld wel dat er in dit verband verschillende dossiers lopen.

Gelet op die situatie wil ik de minister de volgende vragen stellen:

1) Kunt u bevestigen dat elke spoeddienst (en dus elke spoedarts) over voldoende informatie en richtlijnen beschikt met betrekking tot het gebruik van de PEP voor hiv?

2) Worden er maatregelen overwogen om de toegang tot PEP te verbeteren en om te zorgen voor een betere kennis van deze behandeling bij de bevolking?

3) Worden er maatregelen genomen opdat de spoeddiensten van de verschillende ziekenhuizen in het land de aanbevelingen ter zake beter zouden toepassen?

4) Denkt de minister niet dat het aangewezen is (indien die nog niet gebeurt) om in de artsenopleiding (meer bepaald van spoedartsen, van infectiologen en van huisartsen) de huidige lacunes met betrekking tot de opsporing en de behandeling van soa, waaronder een beter begrip van de PEP voor hiv, in het bijzonder voor de homoseksuele gemeenschap, weg te werken?

Mijn vragen aan de staatssecretaris zijn de volgende:

1) Is ze op de hoogte van situaties van openlijke discriminatie in de medische wereld ten aanzien van LGTBQI+-patiënten? Zo ja, worden er maatregelen overwogen om dat te verhelpen?

2) Zou een gerichte preventiecampagne niet aangewezen zijn?

3) Worden er maatregelen genomen om klachtendossiers aan de belangenverenigingen door te spelen en in voorkomend geval aan de gerechtelijke diensten?

Beschikken zij, in hun diverse actiedomeinen over bijkomende gegevens over dit onderwerp?

Werden in dit dossier contacten gelegd met de deelstaten?

Wat is de stand van zaken?

Antwoord ontvangen op 20 mei 2019 :

1) Wat betreft de situaties van discriminatie ten aanzien van LGBTIQ+-personen (lesbisch, gay, biseksueel, transgender, queer, intersekseconditie) in de medische sector, kan ik u meegeven dat Unia (Interfederaal Gelijkekansencentrum) in 2017 volgend rapport publiceerde : « Serofobie in daden ». In dit rapport werden de HIV (Human Immunodeficiency Virus – menselijk immuundeficiëntievirus )-gerelateerde meldingen van discriminatie bij Unia onderzocht en interviews afgenomen bij personen die contact opgenomen hadden met Unia omtrent een geval van discriminatie. In het rapport werden 141 meldingen van HIV-gerelateerde discriminatie onderzocht, die Unia ontving tussen 2003 en 2014. Het aantal meldingen bij Unia in verband met HIV is sinds 2003 in stijgende lijn, met gemiddeld tien bijkomende meldingen per jaar. Meer dan een derde van de HIV-gerelateerde meldingen hadden betrekking op de toegang tot, en het aanbod van goederen en diensten die beschikbaar zijn voor het publiek. In de meeste gevallen gaat het over het weigeren van een verzekering of het opleggen van een extra premie omdat iemand seropositief is. Het onderzoek wijst tot slot op het belang om medische en sociale bijstand te combineren, om discriminatie te vermijden en om personen met AIDS (Acquired Immuno-Deficiency Syndrome) zoals iedere andere persoon te behandelen.

Wat betreft de situatie voor transgenderpersonen heeft het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen de afgelopen jaren enkele klachten ontvangen over de houding van het medisch personeel ten aanzien van transgenderpersonen en over de toebedeling van een tweepersoonskamer. Het merendeel van klachten die het Instituut ontvangt van transgender personen in het kader van de gezondheidszorg betreft echter de terugbetaling van medicatie en andere medische kosten en de toegang tot een hospitalisatieverzekering. In dit kader is het Instituut al naar de rechtbank gestapt en heeft het over de uitspraken gecommuniceerd.

Betreffende de maatregelen om tegemoet te komen aan situaties van discriminatie in de medische sector, kan ik u meegeven dat het Interfederaal Actieplan tegen discriminatie en geweld ten aanzien van LGBTI-personen nog lopende is tot het einde van de legislatuur. In dit Actieplan werden 115 acties genomen door de federale overheid en de deelstaten om discriminatie en geweld ten aanzien van LGBTI-personen aan te pakken in verschillende bevoegdheidsdomeinen, waaronder gezondheidszorg.

Een actie die werd opgenomen in dit actieplan door mijn collega-minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, is de continue verbetering van de zorg aangeboden in de aids referentie centra (ARC) en de betere toegang tot PrEP (Prophylaxie pré-exposition).

Daarnaast werkte mijn collega-minister, mevrouw De Block ook een HIV-actieplan uit, dat loopt van 2014 tot 2019. Hierin werden specifieke maatregelen genomen ten aanzien van MSM (Men having Sex with Men). Dit actieplan stelt zich met name tot doel om « alle vormen van stigmatisering en discriminatie te verminderen, in het bijzonder als ze gebaseerd zijn op het serologische statuut of de gezondheidstoestand ». Meer informatie over deze maatregelen kan mijn collega-minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid u verschaffen.

2) Wat betreft de opstart van bepaalde campagnes kan ik u melden dat er op 11 maart 2019 een campagne werd gelanceerd omtrent de transgenderthematiek. Deze campagne heeft als doel om de samenleving meer vertrouwd te maken met transgenderpersonen, en de algemene aanvaarding en het begrip voor transgenderpersonen te verbeteren. Een dergelijke brede campagne zal uiteraard eveneens haar weerslag hebben wat betreft discriminatie van transgenderpersonen in de medische sector.

Tot slot kan ik u melden dat ILGA Europe (International Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex Association) een project heeft uitgewerkt « Health4LGBTI » genaamd, met hulp van de Europese Commissie. Dit project probeert een antwoord te bieden op de problemen die LGBTI-personen ondervinden in de gezondheidszorg. Concreet werden er trainingen uitgewerkt voor zorgpersoneel. In een testfase werd er opleiding gegeven aan UZ Gent in samenwerking met het VZW çavaria (KliQ VZW). Een actie, gedragen door het middenveld, die ik uiteraard wil toejuichen.

3) Conform de omzendbrief betreffende het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake discriminatie en haatmisdrijven, COL 13/2013, moeten alle vonnissen en arresten inzake discriminatie gemeld worden aan Unia en / of het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen alsook aan de coördinerende magistraat van deze omzendbrief. Dit is dus ook het geval voor gevallen van discriminatie in de gezondheidszorg.

Er werden vooralsnog geen maatregelen uitgewerkt samen met de deelstaten. Dit kan wel een aandachtspunt zijn bij het uitwerken van een nieuw Interfederaal Actieplan tegen discriminatie en geweld ten aanzien van LGBTI-personen in de volgende legislatuur, waarbij acties uitgewerkt kunnen worden die zowel aan de domeinen « welzijn » als « volksgezondheid » raken.