Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-1566

van Christophe Lacroix (PS) d.d. 3 oktober 2017

aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel

Aanwerving van jongeren - Quota - Naleving - Stand van zaken

eerste betrekking
arbeidsmarkt
werkgever
jeugdige werknemer

Chronologie

3/10/2017Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 2/11/2017)
28/11/2017Antwoord

Vraag nr. 6-1566 d.d. 3 oktober 2017 : (Vraag gesteld in het Frans)

De wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid legt quota op voor de aanwerving van jongeren (jonger dan zesentwintig jaar) met het oog op een snelle en duurzame intrede op de arbeidsmarkt.

Die verplichting geldt zowel voor de privésector als voor de overheidssector.

Deze vraag valt binnen de bevoegdheid van de Senaat. Tijdens de jongste staatshervorming werd het arbeidsmarktbeleid geregionaliseerd. Dat geldt ook voor de controle van de inspanningen die werklozen leveren om een baan te vinden, de zogenaamde actieve beschikbaarheid.

Het federale niveau is bevoegd voor de naleving van de verplichting om jongeren aan te werven.

DeNationale Arbeidsraad (NAR) en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) volgen jaarlijks de inachtneming van die verplichting op.

De laatste evaluatie van die startbaanovereekomsten (SBO) gebeurde in juli 2017 en de gegevens gaan over het jaar 2015 (zie verslag NAR nr. 103 – CRB 2017-1780 – CCR 10 van 18 juli 2017)

De vakbonden stellen een significante daling vast van het aantal bedrijven dat voldoet aan de verplichting van 3%. De daling wordt zowel in de privésector als in de overheidssector opgetekend.

De evaluatie van de SBO toont ook nog aan dat het met de aanwerving van jongeren van vreemde origine of van jongeren met een handicap nog slechter gesteld is, ook al wordt hun aanwerving dubbel meegeteld.

Het is essentieel dat de aanwervingsquota verplicht in acht worden genomen. Het is moeilijk te begrijpen dat jongeren zouden gestraft worden omdat ze onvoldoende inspanningen leveren om een job te vinden als de werkgevers die ze zouden moeten aanwerven niet geresponsabiliseerd worden.

Jongeren moeten alle mogelijke kansen kunnen benutten.

Beschikt u over bijkomende informatie met betrekking tot deze vaststelling dat de verplichting om jongeren aan te werven door de bedrijven niet wordt nageleefd? Wat is de stand van zaken?

Antwoord ontvangen op 28 november 2017 :

Sinds 1 april 2000 zijn alle werkgevers met minstens vijftig werknemers verplicht om een aantal werknemers jonger dan zesentwintig jaar in dienst te hebben gelijk aan 3 % van hun personeelsbestand, uitgedrukt in voltijdse equivalenten. Voor niet-federale openbare werkgevers en werkgevers die tot de private non-profitsector behoren, bedraagt de verplichting 1,5 %.

Het klopt dat niet alle werkgevers evenveel aandacht hebben voor de startbaanverplichting en dus ook de tewerkstelling van jongeren. Het aantal werkgevers dat voldoet aan de startbaanverplichting valt terug van 87 % in 2008 tot 78,5 % in 2014. Ook bij de publieke werkgevers worden te weinig inspanningen geleverd voor de tewerkstelling van jongeren. Slechts 49 % van de federale instellingen voldoen aan de verplichting van 3 %.

Anderzijds biedt de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid de mogelijkheid aan werkgevers of werkgevers uit de private sector die tot eenzelfde sector behoren om een vrijstelling van de startbaanverplichting aan te vragen als zij voldoen aan bepaalde voorwaarden. Nogal wat ondernemingen maken hier dan ook gebruik van en bekomen effectief een vrijstelling van de startbaanverplichting.

Werkgevers zonder vrijstelling die niet voldoen aan de verplichting zijn een compenserende vergoeding verschuldigd aan het Globaal Beheer van de Rijksdienst voor sociale zekerheid (RSZ) van 75 euro te vermenigvuldigen met het aantal dagen overtreding en het aantal jongeren dat niet werd tewerkgesteld.

Ik moet toegeven dat er in de praktijk weinig compenserende vergoedingen worden opgelegd. Zo werd in 2010 een systematische controle uitgevoerd waarbij 102 overtredingen werden vastgesteld. In 47 gevallen werd een compenserende vergoeding vastgelegd voor een totaal bedrag van 356 591 euro, waarvan 245 587 euro met uitstel.

Dit lage aantal is te verklaren door de omslachtige administratieve procedure die moet worden gevolgd bij het opleggen van een compenserende vergoeding. Zo is er bijvoorbeeld telkens de tussenkomst van een inspecteur van het Toezicht op de sociale wetten (TSW) vereist, terwijl deze inspectiedienst al de handen vol heeft met de controle op zware inbreuken zoals zwartwerk, sociale fraude en sociale dumping.

Een andere sanctie bij het niet-naleven van de startbaanverplichting is het verlies van het recht op de doelgroepvermindering voor jonge werknemers. Dit is gemakkelijker toepasbaar en vereist geen tussenkomst van de inspectiediensten. Vanzelfsprekend heeft dit maar gevolg indien de werkgever de toepassing vraagt van de doelgroepvermindering voor jonge werknemers. Daardoor is de toepassing van deze regel ook eerder beperkt.

Bovendien zijn de Gewesten sinds 1 juli 2014 bevoegd voor het doelgroepenbeleid en kunnen zij zelf alle regels bepalen inzake de doelgroepvermindering voor jonge werknemers, inclusief het al dan niet behoud van de voorwaarde dat de startbaanverplichting moet worden nageleefd.

Vlaanderen heeft alvast sinds 1 juli 2016 de doelgroepvermindering voor jonge werknemers zo hervormd dat het naleven van de startbaanverplichting niet langer vereist is.

Ook in Wallonië kan vanaf 1 juli 2017 voor werknemers die in dienst treden bij een werkgever voor een tewerkstelling in Wallonië niet langer de « doelgroepvermindering jonge werknemers » toegepast worden.

Ik deel uw mening dat het belang van de startbaanverplichting niet in vraag kan worden gesteld.

De tewerkstelling in ons land mag dan, onder meer door de invoering van de tax-shift positief evolueren, er blijft nood aan inspanningen voor jonge werknemers.

Het is belangrijk dat jonge werknemers voldoende kansen krijgen op de arbeidsmarkt en snel ervaring kunnen opdoen. De federale startbaanverplichting kan daarbij het beleid van de gewesten ondersteunen en versterken.

Immers, hoge werkloosheid bij jonge werknemers leidt tot extra uitgaven voor de federale overheid met betrekking tot de sociale uitkeringen. Werkgevers die geen inspanningen leveren om jongeren aan te werven en hen te begeleiden om hun eerste ervaring op te doen, veroorzaken een kost voor de sociale zekerheid. De compenserende vergoeding, die gestort wordt aan het RSZ-Globaal Beheer, compenseert deze kost enigszins maar, toegegeven, niet genoeg.

Ik zal er dan ook bij de inspectiedienst TSW op aandringen om bij controle zeker de startbaanverplichting niet uit het oog te verliezen en te sanctioneren indien nodig.