Bouwbedrijven - Oneerlijke buitenlandse concurrentie - Concurrentiepositie van Belgische ondernemingen - Arbeidswetgeving - Versoepeling - Bouwunie - Informatiedoorstroming - Sociale en fiscale aansprakelijkheid
bouwnijverheid
concurrentiebeperking
buitenlandse onderneming
aansprakelijkheid
arbeidsrecht
9/7/2012 | Verzending vraag |
11/12/2012 | Antwoord |
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-6696
Kleine of middelgrote ondernemingen (kmo's) uit de bouwsector moeten steeds meer opboksen tegen de vaak oneerlijke concurrentie van buitenlandse bouwbedrijven en zelfstandigen., Uit een enquête van Bouwunie blijkt dat 76 procent zegt opdrachten te verliezen aan buitenlanders. Naar schatting 75.000 buitenlanders zijn op onze werven actief, en hun aantal neemt nog steeds toe. Niet zelden lappen ze de regels aan hun laars. Ook is er het fenomeen van de consortia van zelfstandigen naar buitenlands recht die een onbeperkt aantal uren mogen werken aan een zeer lage vergoeding. Om de concurrentie eerlijker te maken stelt de Bouwunie voor om onze al te rigide arbeidswetgeving te versoepelen. Andere denksporen zijn de uitbreiding van de sociale en fiscale aansprakelijkheid tot en met de opdrachtgevers, en de verbetering van de informatiedoorstroming tussen binnen- en buitenlandse overheids- en inspectiediensten.
Graag had ik hieromtrent dan ook volgende vragen voorgelegd:
1) Hoe reageert de minister op de oproep van de kmo's in de bouwsector? Welke maatregelen heeft hij genomen om de concurrentiepositie van die bedrijven te versterken en de oneerlijke concurrentie van de buitenlandse bouwbedrijven in te perken?
2) Heeft de minister reeds overleg gehad met de Bouwunie en/of de bouwsector? Zo ja, wanneer en wat waren de actiepunten? Zo neen, waarom niet?
3) Welke maatregelen gaat de minister nemen om de rigide arbeidswetgeving te versoepelen ten bate van deze sector?
4) Hoe treedt de minister concreet op tegen consortia van zelfstandigen naar buitenlands recht die een onbeperkt aantal uren mogen werken en welke initiatieven gaat hij concreet ontplooien?
5) Kan de minister toelichten welke de stand van zaken is betreffende de sociale en fiscale aansprakelijkheid tot en met de opdrachtgevers?
6) Welke stappen heeft de minister reeds genomen en welke stappen gaat hij nemen om de informatiedoorstroming tussen binnen- en buitenlandse overheids- en inspectiediensten concreet te verbeteren en meer systematisch en automatisch te maken?
Ik ben er mij terdege van bewust dat fraude en oneerlijke concurrentie een groot probleem zijn in de bouwsector. Binnen het kader van mijn bevoegdheid is het bestrijden van de sociale fraude dan ook één van mijn prioriteiten. Oneerlijke concurrentie dient met alle middelen te worden bestreden, zodat bona fide bedrijven concurrentieel kunnen blijven. Evenwel moet er steeds rekening mee worden gehouden dat elke maatregel inzake fraudebestrijding, zeker in een Europese context, zonder discriminatie ten aanzien van buitenlandse ondernemingen dient te worden genomen.
Schijnzelfstandigheid vormt in die context een groot probleem. In dat verband kan ik alvast verwijzen naar het wetsontwerp tot wijziging van titel XIII van de programmawet (I) van 27 december 2006, wat de aard van de arbeidsrelaties betreft. Voormeld wetsontwerp, dat intussen door Kamer en Senaat is aangenomen, verleent uitvoering aan het in het regeerakkoord opgenomen voornemen om de strijd aan te binden tegen schijnzelfstandigheid en schijnwerknemerschap, een belangrijk onderdeel van de strijd tegen de sociale en fiscale fraude. Een aanpassing van de vigerende wetgeving drong zich immers op, daar bleek dat deze wetgeving het fenomeen van de schijnzelfstandigheid in de praktijk eerder in de hand werkte dan bestreed.
Het wetsontwerp heeft tot doel om via een sectorale aanpak, conform aanbeveling nr. 198 van de Internationale Arbeidsorganisatie, een weerlegbaar vermoeden van het bestaan van werknemerschap of zelfstandigheid in te voeren wanneer aan een aantal criteria is voldaan, of niet is voldaan. Daarnaast strekt het wetsontwerp ertoe de procedure te vereenvoudigen volgens dewelke specifieke criteria kunnen worden vastgesteld die hetzij de algemene criteria in de wet aanvullen, hetzij de criteria op basis waarvan het vermoeden in werking wordt gesteld, aanvullen of vervangen. Anders dan in de vigerende regeling van de programmawet (I) van 27 december 2006, wordt nu geopteerd voor een meer specifieke en sectorale benadering: door maatwerk, dat bij voorkeur tot stand komt in nauw overleg met sectoren, zal beter kunnen worden ingespeeld op problemen op het terrein in sectoren die meer dan gemiddeld gevoelig zijn voor de problematiek.
Wat uw vraag betreft inzake de aansprakelijkheid van opdrachtgevers, kan ik u binnen het kader van mijn bevoegdheid verwijzen naar de Programmawet (I) van 29 maart 2012 (Belgisch Staatsblad van 6 april 2012) die in de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers een wettelijk kader voor de invoering van een regeling van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de lonen heeft ingevoerd (hoofdstuk VI/1). Hierdoor kunnen opdrachtgevers, aannemers en onderaannemers die voor bepaalde activiteiten beroep doen op één of meerdere aannemers en onderaannemers onder bepaalde voorwaarden en binnen bepaalde grenzen hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de lonen van de werknemers van die aannemers en onderaannemers. De activiteiten waarvoor deze regeling van hoofdelijke aansprakelijkheid geldt, dienen bij koninklijk besluit te worden bepaald, na eenparig advies van het bevoegde paritair (sub)comité of, bij ontstentenis van een bevoegd of werkend paritair (sub)comité, de Nationale Arbeidsraad. Ook hier werd dus geopteerd voor een sectorale benadering. Op korte termijn zal ik dan ook een aantal fraudegevoelige sectoren, waaronder de bouwsector, vragen om in dat verband een advies te verlenen, zodat voormelde regeling van hoofdelijke aansprakelijkheid in werking kan treden.
Een vlotte informatiedoorstroming tussen binnen- en buitenlandse overheids- en inspectiediensten is cruciaal in de strijd tegen de sociale fraude. In dat verband kan ik u verwijzen naar een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de handhaving van richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, dat door de Europese Commissie werd aangenomen op 21 maart 2012 en actueel het voorwerp is van bespreking. Dit voorstel legt onder andere de nadruk op de versterking van de administratieve coördinatie tussen de administraties van de lidstaten in geval van detachering.
Wat uw vraag naar de versoepeling van de arbeidswetgeving betreft, moet ik er u op wijzen dat voor de sector van het bouwbedrijf er reeds decennialang een specifieke wetgeving inzake arbeidsduur bestaat, namelijk het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren. Voormeld besluit werd in die tijd genomen om aan de bouwsector de mogelijkheid te bieden om in drukke periodes overuren te presteren zonder toekenning van overloon, waarbij inhaalrust kon worden gegeven in rustigere periodes, zoals de winterperiode.
Op vraag van de sociale partners in de sector werden in het verleden daarbovenop meermaals wijzigingen doorgevoerd in het koninklijk besluit nr. 213 om zo een nog grotere flexibiliteit inzake arbeidsduur te bewerkstelligen:
in 2004 (door de wet van 9 juli 2004) : de grenzen van de arbeidsduur, vastgesteld bij artikel 19 van de arbeidswet van 16 maart 1971 (8 uren per dag of 40 uren per week) kunnen overschreden worden met 64 uren per jaar gedurende de zomerperiode of een periode van intense activiteit, naar rato van maximum 1 uur per dag; het overschrijden van de grenzen van de arbeidsduur gedurende de zomerperiode of een periode van intense activiteit is mogelijk mits toekenning van inhaalrustdagen binnen 6 maanden (op een kalmer moment);
in 2008 (door de wet van 8 juni 2008) : de bovenvermelde mogelijkheid tot overschrijding (met 64 uren) wordt op 130 uren per kalenderjaar gebracht; bovendien wordt de mogelijkheid gecreëerd om meer te presteren gedurende de zomerperiode of een periode van intense activiteit zonder de toekenning van inhaalrustdagen (de werknemer kan ook kiezen voor een loontoeslag in de plaats van inhaalrustdagen);
in 2010 (door de wet van 28 april 2010 en de wet van 6 juni 2010) : de bovenvermelde mogelijkheid tot overschrijding (met 130 uren) wordt op 180 uren per kalenderjaar gebracht; bovendien is het in afwijking van het verbod op zaterdagwerk nu in bepaalde gevallen mogelijk om op zaterdag werkzaamheden uit te voeren gedurende 64 uren per kalenderjaar; deze 64 uren worden in mindering gebracht van de bovenvermelde 180 uren.