SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2012-2013 Zitting 2012-2013
________________
5 juin 2013 5 juni 2013
________________
Question écrite n° 5-9196 Schriftelijke vraag nr. 5-9196

de Bert Anciaux (sp.a)

van Bert Anciaux (sp.a)

à la secrétaire d'État à l'Asile et la Migration, à l'Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté, adjointe à la ministre de la Justice

aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie
________________
La recommandation du Médiateur fédéral à l'Office des Étrangers relative aux documents d'identité périmés De aanbeveling van de Federale Ombudsman naar de Dienst Vreemdelingenzaken inzake vervallen identiteitsdocumenten 
________________
document d'identité
Office des étrangers
passeport
admission des étrangers
asile politique
demandeur d'asile
identiteitsbewijs
Dienst Vreemdelingenzaken
paspoort
toelating van vreemdelingen
politiek asiel
asielzoeker
________ ________
5/6/2013Verzending vraag
11/6/2013Antwoord
5/6/2013Verzending vraag
11/6/2013Antwoord
________ ________
Requalification de : demande d'explications 5-3478 Requalification de : demande d'explications 5-3478
________ ________
Question n° 5-9196 du 5 juin 2013 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-9196 d.d. 5 juni 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Le rapport annuel du Médiateur fédéral offre un éventail plus que pertinent de faiblesses et de défauts de nos services publics fédéraux. Basé sur la réalité parfois tragique, ce rapport annuel non seulement rassemble des témoignages mais formule aussi des recommandations ciblées.

Une de ces recommandations, qui figure à la page 63 du rapport, s'adresse très spécifiquement à l'Office des étrangers dépendant du SPF Intérieur, et porte sur l'attitude de l'Office qui n'accepte pas un passeport ou une carte d’identité périmés comme preuve d’identité et de nationalité pour l’introduction d’une demande sur la base de l’article 9ter de la loi du 15 décembre 1980. Selon le Médiateur, cette pratique, le refus de documents périmés, est contraire à la loi et l'Office, en exigeant des documents valides, ajoute une condition supplémentaire à la loi.

La Secrétaire d'État se range-t-elle à la critique que le Médiateur formule dans son rapport annuel et qui considère comme illégal le refus de l'Office des étrangers d'accepter des documents périmés comme preuve d'identité et de nationalité pour l'introduction d'une demande sur la base de l'article 9ter de la loi du 15 décembre 1980 ?

La secrétaire d'État donnera-t-elle immédiatement et très clairement à l'Office des étrangers l'ordre de se conformer à la recommandation du Médiateur fédéral, de modifier radicalement son attitude et donc d'accepter des passeports et cartes d'identité périmés dans ce contexte ? Si oui, à partir de quand l'Office des étrangers passera-t-il d'une attitude négative à une attitude positive dans le traitement de tels dossiers ? Si non, pourquoi la secrétaire d'État ignorera-t-elle cette recommandation forte du Médiateur fédéral ?

 

Het jaarverslag van de Federale Ombudsman biedt een meer dan relevante staalkaart van de zwaktes en euvels binnen onze federale overheidsdiensten. Gebaseerd op de soms tragische realiteit, verzamelt dit jaarverslag niet alleen getuigenissen, maar formuleert het ook gerichte aanbevelingen.

Een aanbeveling (p. 65) richt zich heel specifiek op de Dienst Vreemdelingenzaken, DVZ, binnen de FOD Binnenlandse Zaken en betreft de praktijk van de DVZ om een vervallen paspoort of identiteitskaart niet te aanvaarden als bewijs van identiteit en nationaliteit voor de indiening van een aanvraag op basis van het artikel 9ter van de wet van 15 december 1980. De ombudsman beoordeelt die praktijk, dus het niet aanvaarden van de vervallen documenten, als niet conform de wet en stelt dat de DVZ hierdoor onaanvaardbaar een extra voorwaarde aan de wet toevoegt.

Beaamt de staatssecretaris de kritiek van de ombudsman, zoals verwoord in zijn jaarverslag, dat de weigering van de DVZ om vervallen paspoorten of identiteitskaarten te accepteren als bewijs van identiteit en nationaliteit voor de indiening van een aanvraag op basis van het artikel 9ter van de wet van 15 december 1980, onwettig is?

Zal de staatssecretaris meteen en overduidelijk opdracht geven aan de DVZ om de aanbeveling van de ombudsman te volgen en zijn aanpak radicaal te veranderen door vervallen paspoorten en identiteitskaarten in die context wel te aanvaarden? Zo ja, vanaf wanneer zal de DVZ die negatieve behandeling omzetten in een positieve? Zo neen, waarom gaat de staatssecretaris die krachtige aanbeveling van de ombudsman negeren?

 
Réponse reçue le 11 juin 2013 : Antwoord ontvangen op 11 juni 2013 :

L’honorable membre trouvera ci-après la réponse à sa question.

Je dois vous signaler que la recommandation du Médiateur parue dans la publication du rapport annuel était en fait déjà périmée. Mes services avaient alors déjà adapté la procédure administrative relative aux documents d’identité produits dans le cadre de l’article 9ter de la loi sur les étrangers, en raison de l’évolution de la jurisprudence.

La procédure administrative est la suivante : un passeport national périmé est effectivement accepté comme document d’identité lorsqu’il n’existe aucun doute fondé quant à l’identité de l’intéressé et ce, en prenant en considération les pièces figurant dans son dossier.

Il a donc déjà été tenu compte de la recommandation du Médiateur.

Cette procédure administrative modifiée est d’ailleurs clairement établie dans le traitement des dossiers.

Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op zijn vraag.

Ik moet u meedelen dat de aanbeveling van de Ombudsman bij de publicatie van het jaarverslag, in feite al achterhaald was. Mijn diensten hadden op dit ogenblik reeds de administratieve praktijk wat betreft het identiteitsbewijs in het kader van artikel 9 ter van de Vreemdelingenwet aangepast tengevolge van de evolutie van de rechtspraak.

De administratieve praktijk is de volgende : een vervallen nationaal paspoort wordt effectief aanvaard als identiteitsbewijs wanneer er geen gegronde twijfel bestaat aangaande de identiteit van de betrokken persoon, met inachtneming van de stukken vervat in zijn dossier.

Er is dus reeds aan de aanbeveling van de Ombudsman tegemoet gekomen.

De gewijzigde administratieve praktijk is trouwens duidelijk vast te stellen in de behandeling van de dossiers.