SÉNAT DE BELGIQUE | BELGISCHE SENAAT | ||||||||
________ | ________ | ||||||||
Session 2009-2010 | Zitting 2009-2010 | ||||||||
________ | ________ | ||||||||
7 décembre 2009 | 7 december 2009 | ||||||||
________ | ________ | ||||||||
Question écrite n° 4-5646 | Schriftelijke vraag nr. 4-5646 | ||||||||
de Yves Buysse (Vlaams Belang) |
van Yves Buysse (Vlaams Belang) |
||||||||
au ministre de la Justice |
aan de minister van Justitie |
||||||||
________ | ________ | ||||||||
Vaccination obligatoire contre la poliomyélite - Refus des parents - Poursuites | Verplichte inenting tegen kinderverlamming (poliomyelitis) - Weigering door de ouders - Vervolgingen | ||||||||
________ | ________ | ||||||||
prévention des maladies vaccination maladie infectieuse application de la loi petite enfance pédiatrie poursuite judiciaire |
voorkoming van ziekten vaccinatie infectieziekte toepassing van de wet vroegste kinderjaren pediatrie gerechtelijke vervolging |
||||||||
________ | ________ | ||||||||
|
|
||||||||
________ | ________ | ||||||||
Réintroduction de : question écrite 4-3795 | Réintroduction de : question écrite 4-3795 | ||||||||
________ | ________ | ||||||||
Question n° 4-5646 du 7 décembre 2009 : (Question posée en néerlandais) | Vraag nr. 4-5646 d.d. 7 december 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands) | ||||||||
L'arrêté royal du 26 octobre 1966 instaure une obligation légale, pour les parents, de faire vacciner leur enfant contre la poliomyélite. Les vaccins obligatoires sont fournis gratuitement et la vaccination doit se faire avant l'âge de dix-huit mois. Dans un petit nombre de cas, les parents ne respectent pas l'obligation légale. La ministre peut-elle m'indiquer le nombre de cas où des parents ont été poursuivis pour avoir délibérément refusé de faire vacciner leur(s) enfant(s)? Dans combien de ces cas des condamnations ont-elles été prononcées? |
Het koninklijk besluit van 26 oktober 1966 legt een wettelijke verplichting op aan ouders om een kind te laten inenten tegen kinderverlamming (poliomyelitis). De verplichte vaccins worden gratis ter beschikking gesteld en de inenting dient te gebeuren voor de achttiende levensmaand. In een klein aantal gevallen voldoen de ouders niet aan de wettelijke verplichting. Kan de geachte minister mij de cijfers bezorgen van het aantal gevallen waarin de ouders die bewust weigerden hun kind(eren) te laten inenten werden vervolgd? In hoeveel van die gevallen werden ook veroordelingen uitgesproken? |
||||||||
Réponse reçue le 7 janvier 2010 : | Antwoord ontvangen op 7 januari 2010 : | ||||||||
En réponse à vos questions, je peux vous communiquer les chiffres suivants provenant du système informatisé REA/TPI. Cependant, il convient tout d'abord de faire quelques remarques pertinentes pour l'interprétation de ces chiffres.
Vous trouverez dans le tableau 1 (annexé à la présente réponse) un aperçu du nombre d’affaires relatives au code en question (59D) entrées dans les parquets entre le 1er janvier 2004 et le 31 décembre 2008. L’unité de comptage du tableau 1 est l’affaire, qui correspond à un procès-verbal (numéro de notice) enregistré au niveau du parquet. L’unité de comptage n’est donc pas le nombre de parties impliquées. Dans le tableau 2 (également en annexe), vous trouverez, par année d’entrée, l’état d’avancement de ces affaires au moment de la dernière extraction, soit le 10 juillet 2009. L’unité de comptage reste la même (l’affaire). J’aimerais attirer votre attention sur le fait que lors de l’interprétation de ces données, il faut tenir compte du lien qui existe entre la date d’entrée et la date de l’extraction des données. Au 10 juillet 2009, une affaire entrée au cours de l’année 2004 a en effet un délai de traitement variant environ de (un peu plus de) 54 à 66 mois, alors que pour une affaire entrée en 2008, ce délai varie entre (un peu plus de) 6 et 18 mois. Il est donc par exemple logique que le pourcentage d’affaires qui sont encore au stade de l’information augmente à mesure que l’on s’approche des années les plus récentes. Afin de préciser les catégories reprises dans le tableau 2, je vous explique brièvement les différents états d’avancement :
La loi impose au procureur du Roi l'obligation d'indiquer le motif de sa décision (art. 28 quater al.1er du Code d'Instruction Criminelle). Le tableau 3 (en annexe) indique les motifs s’appliquant aux affaires classées sans suite reprises dans le tableau 2. L’unité de comptage est donc également l’affaire. Il ressort du tableau 3 que dans 63 % des affaires classées sans suite, il est question de « situation régularisée ». Cela signifie que dans chacun de ces cas, un vaccin a finalement été administré contre la polio mais après la transmission du procès-verbal au parquet en raison du non-respect de l’obligation de vaccination. Ajoutons que dans 23,5 % des affaires classées, il n’était pas question d’infraction. En réponse à votre seconde question, en fonction du nombre de condamnations, le tableau 4 (en annexe) indique le nombre de suspects qui, au 10 juillet 2009, avaient déjà fait l’objet d’un jugement. L’unité de comptage du tableau 4 n’est donc ici pas l’affaire mais bien le suspect (jugé) impliqué dans une affaire. En guise de lien avec les trois tableaux précédents, on peut faire remarquer qu’un jugement a déjà été prononcé dans 32 des 36 affaires qui se trouvaient à l'état d'avancement « citation et suite » dans le tableau 2. 52 suspects ont été jugés dans le cadre de ces 32 affaires. Le tableau 4 indique par année d’entrée de l’affaire un aperçu du contenu des jugements prononcés pour chacun de ces 52 suspects. Ici également, il convient de tenir compte du lien entre l’âge d’un dossier et son état d’avancement. il n’est donc pas anormal que des affaires plus récentes ont moins fait l’objet d’un jugement que les affaires plus anciennes. Lorsque dans la même affaire, une personne a été condamnée par défaut mais a ensuite été acquittée après opposition, elle est comptabilisée dans la colonne « acquittement » du tableau 4. Il n’est donc pas question de double comptabilisation étant donné que seul le contenu du dernier jugement sur le fond est pris en compte. De plus, nous insistons sur le fait que dans le tableau 4, concernant le contenu des jugements des tribunaux de première instance, la banque de données ne permet pas de vérifier ce qui est décidé après une éventuelle procédure d’appel au niveau des cours d’appel. Il est frappant de constater dans le tableau 4 que les tribunaux de première instance prononcent souvent une condamnation dans les affaires en question (42 fois ou 80,8 % des cas analysés). Les acquittements sont plutôt rares (4). En tout et pour tout, le tribunal a opté six fois pour une suspension du prononcé. Les données demandées par l'honorable membre lui ont été transmises directement. Étant donné leur nature, elles ne sont pas publiées, mais elles peuvent être consultées au greffe du Sénat. |
Ter beantwoording van deze vragen kunnen volgende cijfergegevens, afkomstig uit het geïnformatiseerd systeem REA/TPI van de verschillende parketten, meegegeven worden. Voorafgaandelijk dienen er echter een aantal algemene opmerkingen gegeven te worden die relevant zijn voor de interpretatie van de cijfergegevens.
Dit gezegd zijnde, vind u in tabel 1 (in bijlage gevoegd bij dit antwoord) een overzicht van het aantal zaken met de bewuste tenlasteleggingscode (59D) dat tussen 1 januarie 2004 en 31 december 2008 binnenkwam op de parketten. De teleenheid in tabel 1 is gelijk aan de zaak hetgeen overeenkomt met een proces-verbaal (notitienummer) dat op parketniveau geregistreerd werd. Deze teleenheid is dus niet gelijk aan het aantal in de zaak betrokken partijen. Hierbij aansluitend vind u in tabel 2 (eveneens als bijlage bij dit antwoord) de vooruitgangstaat die deze zaken kenden op het moment van de laatste gegevensextractie, zijnde 10 juli 2009, en dit per jaar van binnenkomst. De teleenheid blijft ongewijzigd (zaak). Ik vestig er graag de aandacht op dat bij de interpretatie van deze gegevens steeds rekening dient gehouden te worden met de relatie die er bestaat tussen de datum van binnenkomst en de datum van de gegevensextractie. Een zaak die binnenkwam in het jaar 2004 heeft op 10 juli 2009 immers een afhandelingtermijn tussen de (iets meer dan) 54 en 66 maanden, terwijl deze termijn op dat moment voor een zaak die binnenkwam in 2008 tussen de (iets meer dan) 6 en 18 maanden ligt. Om die reden is het bijvoorbeeld logisch dat het percentage nog in vooronderzoek staande zaken stijgt naarmate het meer recente jaren van binnenkomst betreft. Ter verduidelijking van tabel 2, licht ik beknopt elk van de voorkomende vooruitgangsstaten toe:
De wet legt aan de procureur des Konings de verplichting op om zijn beslissing tot seponering te motiveren (art. 28 quater al. 1 Sv.). In tabel 3 (in bijlage) worden de motieven die van toepassing zijn bij de zonder gevolg gestelde zaken uit tabel 2 gepresenteerd. Ook hier is de teleenheid dus opnieuw gelijk aan de zaak. Uit tabel 3 blijkt dat er in 63 % van de zonder gevolg gestelde zaken sprake is van een “geregulariseerde toestand”. Dit betekent dat er in elk van die gevallen uiteindelijk wel een inenting tegen kinderverlamming gebeurde doch pas nadat er een proces-verbaal aan het parket overgemaakt werd omwille van niet-naleving van de inentingsverplichting. Voorts valt op dat er in 23,5 % van de zonder gevolg gestelde zaken geen sprake was van een misdrijf. Als antwoord op uw tweede vraag, naar het aantal veroordelingen, wordt in tabel 4 (zie bijlage) het aantal verdachten dat op 10 juli 2009 al een vonnis toegewezen kreeg binnen deze zaken weergegeven. De teleenheid in tabel 4 is dus niet meer gelijk aan een zaak maar aan een (gevonniste) verdachte betrokken in een zaak. Om de link met de eerste drie tabellen te kunnen leggen, kan opgemerkt worden dat er op 10 juli 2009 al minstens één vonnis uitgesproken werd in 32 van de 36 zaken die zich in tabel 2 in de vooruitgangsstaat “dagvaarding & verder” bevinden. In die 32 zaken werden er al 52 verdachten gevonnist. Tabel 4 geeft per jaar van binnenkomst van de zaak een overzicht van de inhoud van de vonnissen die uitgesproken werden voor elk van deze 52 verdachten. Ook hier is het van belang rekening te houden met het verband tussen de leeftijd van een dossier en diens vooruitgangsstaat, het is dus niet abnormaal dat meer recente zaken minder tot een vonnis geleid hebben dan oudere zaken. Indien een bepaalde verdachte in eenzelfde zaak eerst bij verstek veroordeeld werd en nadien na verzet vrijgesproken werd, vindt men de bewuste verdachte in tabel 4 terug binnen de categorie “vrijspraak”. Er is dus geen sprake van dubbeltellingen aangezien telkens enkel de inhoud van het laatste vonnis ten gronde in rekening gebracht wordt. Voorts benadrukken we dat het in tabel 4 de inhoud van de vonnissen van de rechtbanken van eerste aanleg betreft, de gegevensbank laat niet toe om na te gaan wat er na een eventuele beroepsprocedure beslist werd op het niveau van de hoven van beroep. Uit tabel 4 valt op dat de rechtbanken van eerste aanleg vaak een veroordeling uitspreken in deze bewuste zaken (42 keer of in 80,8 % van de geanalyseerde gevallen). Vrijspraken zijn eerder uitzonderlijk (4). En welgeteld zes keer besliste de rechtbank tot een gewone opschorting van de uitspraak. De door het geachte lid gevraagde gegevens werden haar rechtstreeks meegedeeld. Gelet op de aard ervan worden zij niet gepubliceerd, maar liggen zij ter inzage bij de griffie van de Senaat. |