SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2009-2010 Zitting 2009-2010
________________
7 décembre 2009 7 december 2009
________________
Question écrite n° 4-5190 Schriftelijke vraag nr. 4-5190

de Anke Van dermeersch (Vlaams Belang)

van Anke Van dermeersch (Vlaams Belang)

au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen
________________
Communauté de biens - Régime fiscal - Prédécès du non-apporteur - Clause résolutoire de retour Gemeenschap van goederen - Fiscaal regime - Vooroverlijden van de niet-inbrenger - Ontbindend beding van terugkeer 
________________
droit matrimonial
transmission de la propriété
impôt sur la transmission
droit successoral
héritage
huwelijksrecht
eigendomsoverdracht
overdrachtsbelasting
erfrecht
erfenis
________ ________
7/12/2009Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 8/1/2010)
9/12/2009Antwoord
7/12/2009Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 8/1/2010)
9/12/2009Antwoord
________ ________
Réintroduction de : question écrite 4-4709 Réintroduction de : question écrite 4-4709
________ ________
Question n° 4-5190 du 7 décembre 2009 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 4-5190 d.d. 7 december 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Il arrive que des époux désirent accroître la communauté de biens du régime légal par un apport de biens de leurs patrimoines propres respectifs. Cet apport est soumis à un droit d'enregistrement fixe de 25 euros.

La dispersion, dans le patrimoine commun, d'un important patrimoine propre, peut être motivée par le souci de limiter quelque peu les effets du caractère progressif des taux de succession.

Un exemple apportera l'un ou l'autre éclaircissement.

Supposons que l'un des époux mariés sous le régime légal de la communauté de biens dispose du logement familial, de terres agricoles et de terrains à bâtir en pleine propriété.

Au cas où il vient à décéder, sa succession se composera de tous les biens immeubles précités sur lesquels seront ensuite prélevés des droits de succession (à l'exception du logement familial qui, en Flandre, bénéficie d'une exonération au profit de l'époux survivant), selon les tranches tarifaires prévues à l'article 48 du code flamand des droits de succession. Étant donné que dans l'exemple, le survivant ne laisse aucun successible, l'époux survivant hérite de la pleine propriété de l'ensemble de la succession, à savoir les biens résiduels propres du mari et sa part dans le patrimoine commun (50%).

Dans ce cas, il aurait bien fait de transférer une partie de son patrimoine dans la communauté, ce qui aurait diminué la succession à hauteur de la part des biens communs revenant à l'époux survivant. Dans ce cas, les biens immeubles versés dans la communauté ne compteront que pour la moitié de la succession sur laquelle (à l'exception du logement familial) seront prélevés des droits de succession.

Dans cet exemple, l'apport présente indubitablement un avantage pour l'époux survivant non-apporteur. En revanche en cas de prédécès de l'époux non-apporteur, il s'avèrera que l'apport de biens propres dans la communauté aura un impact fiscal négatif pour l'apportant. En effet, la succession du prémourant se composera de biens de la communauté qui ont un jour appartenu au patrimoine propre du survivant successible. Il semble que, pour éviter cet effet indésirable de l'apport, l'époux apporteur aurait bien fait, au moment où il a fait un apport par le biais d'un acte portant modification du régime, de stipuler que l'apport se faisait uniquement sous la condition résolutoire du prédécès de l'époux non-apporteur.

Je souhaiterais que le ministre m'indique quel sera l'impact fiscal de cette clause d'apport sous condition résolutoire du prédécès de l'époux non-apporteur. Le retour des biens sera-t-il seulement soumis au droit fixe général ou la clause n'aura-t-elle pas d'impact fiscal favorable, ce qui fait que les biens versés dans la communauté seront purement et simplement soumis à des droits de succession ?

 

Het gebeurt dat echtgenoten de gemeenschap van goederen onder het wettelijk stelsel willen vergroten door een inbreng van goederen uit hun respectievelijke eigen vermogens. Zulke inbreng is onderworpen aan het algemeen vast registratierecht van 25 euro.

Het motief voor de spreiding van een groot eigen vermogen over het gemeenschappelijk vermogen kan zijn ingegeven door de bekommernis om de gevolgen van het progressieve karakter van de successietarieven enigszins te beperken.

Een voorbeeld kan een en ander verduidelijken:

Veronderstellen we dat een der echtgenoten gehuwd onder het wettelijk stelsel van de gemeenschap van goederen beschikt over zowel de gezinswoning, landbouw– en bouwgronden in eigen vermogen.

In het geval hij komt te overlijden bestaat zijn nalatenschap uit al de genoemde onroerende goederen waarop (met uitzondering van de gezinswoning waaromtrent een vrijstelling in Vlaanderen bestaat ten behoeve van de langstlevende echtgenoot) vervolgens het successierecht zal worden geheven als bedoeld in artikel 48 Wetboek Successie overeenkomstig de aldaar vermelde tariefschijven. Gesteld dat in het voorbeeld, de overledene geen erfgerechtigden nalaat, dan verkrijgt de langstlevende echtgenoot de volle eigendom van de gehele nalatenschap, zijnde resterende eigen goederen van de man en diens aandeel in het gemeenschappelijk vermogen (50%).

In dat geval deed hij er goed aan een deel van zijn vermogen in te brengen in de gemeenschap omdat zulks de nalatenschap ten belope van het gedeelte van de gemeenschappelijke goederen dat de langstlevende echtgenote toekomt, verkleint. In casu zullen de ingebrachte onroerende goederen slechts voor de helft deel uitmaken van de nalatenschap waarop (met uitzondering van de gezinswoning) successierechten zullen worden geheven.

De inbreng heeft in het voorbeeld ontegensprekelijk een voordeel voor de langstlevende echtgenoot niet-inbrenger. Wanneer nu evenwel de niet-inbrengende echtgenoot vooroverlijdt, dan zal blijken dat de inbreng van eigen goederen in de gemeenschap nadelige fiscale gevolgen heeft voor de inbrenger. Immers, de nalatenschap van de eerst overledene zal dan bestaan uit goederen uit de gemeenschap die ooit behoorden tot het eigen vermogen van de erfgerechtigde langstlevende. Het lijkt erop dat, om dit ongewenste gevolg van de inbreng te vermijden, de inbrengende echtgenoot ten tijde van de inbreng die geschiedde middels een akte houdende wijziging van het stelsel, er goed aan deed te bedingen dat de inbreng slechts gebeurt onder de ontbindende voorwaarde van het vooroverlijden van de echtgenoot niet-inbrenger.

Graag zou ik van de geachte minister willen weten welke gevolgen dit beding van inbreng onder ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van de echtgenoot niet-inbrenger op fiscaal vlak zal hebben. Zal de terugkeer van de goederen slechts worden onderworpen aan het algemeen vast recht, of zal het beding geen gunstige fiscale uitwerking hebben waardoor de in de gemeenschap gebrachte goederen gewoon onderhevig zullen zijn aan het successierecht?

 
Réponse reçue le 9 décembre 2009 : Antwoord ontvangen op 9 december 2009 :

Par décision administrative du 25 janvier 2005, n° EE/98.926 publiée au Répertoire RJ R19 03/14 (www.fisconetplus.be), il a été décidé que dans de telles situations, en raison du régime fiscal propre à la condition résolutoire, l'accomplissement de cette dernière ne donnera lieu qu'à la perception du droit fixe général.

Je remarque que l’administration ne prend aucune position en ce qui concerne la validité de telles clauses sur le plan civil.

La réponse serait d’ailleurs différente si la clause était formulée comme une clause de reprise. Dans ce cas, un droit de partage serait exigible et la soulte éventuelle payée par l’époux-copartageant doit se retrouver dans l’actif de la succession de l’époux décédé. Je renvoie à la décision mentionnée ci-avant.

Bij administratieve beslissing van 25 januari 2005, nr. EE/98.926 gepubliceerd in het Repertorium RJ R19 03/14 (www.fisconetplus.be) , werd beslist dat in dergelijke situaties, gelet op het specifiek fiscaal regime toepasselijk op de ontbindende voorwaarde bij vervulling ervan slechts zal worden overgegaan tot de heffing van het algemeen vast recht.

Ik merk op dat de administratie geen standpunt inneemt betreffende de geldigheid van dergelijke bedingen op burgerrechtelijk gebied.

Het antwoord zou anders zijn indien het beding is geformuleerd als een beding van terugname. In dat geval zal een recht van verdeling opeisbaar zijn en moet een eventuele opleg betaald door de echtgenoot-deelgenoot terug te vinden zijn in het actief van de nalatenschap van de overleden echtgenoot. Ik verwijs naar dezelfde beslissing als hiervoren vermeld.