SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2009-2010 Zitting 2009-2010
________________
28 octobre 2009 28 oktober 2009
________________
Question écrite n° 4-4908 Schriftelijke vraag nr. 4-4908

de Anke Van dermeersch (Vlaams Belang)

van Anke Van dermeersch (Vlaams Belang)

au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen
________________
Co-voiturage et carsharing - Encouragement - Mesures Carpooling en carsharing - Aanmoediging - Maatregelen 
________________
co-voiturage
migration alternante
développement durable
transport en commun
mobilité durable
stimulant fiscal
carpooling
pendel
duurzame ontwikkeling
gemeenschappelijk vervoer
duurzame mobiliteit
fiscale stimulans
________ ________
28/10/2009Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 27/11/2009)
24/11/2009Antwoord
28/10/2009Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 27/11/2009)
24/11/2009Antwoord
________ ________
Aussi posée à : question écrite 4-4909 Aussi posée à : question écrite 4-4909
________ ________
Question n° 4-4908 du 28 octobre 2009 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 4-4908 d.d. 28 oktober 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Le plan fédéral de développement durable 2004-2008 mentionne, en son point 32711, que le Service public fédéral (SPF) Mobilité et Transports et le SPF Finances travailleront ensemble à l'encouragement du co-voiturage, du carsharing et du ramassage des travailleurs par l'entreprise. La Commission interpédartementale du développement durable veillera, durant la période 2009-2012, au suivi de ces mesures.

1. Quelles mesures a-t-on déjà prises depuis 2008 dans ce domaine ?

2. Peut-on évaluer l'impact de ces mesures ?

3. Peut-on plus particulièrement évaluer le nombre des entreprises qui, depuis l'instauration de ces mesures, sont passées à un système de ramassage des travailleurs ?

 

Het Federaal Plan inzake duurzame ontwikkeling 2004-2008 vermeldt in punt 32711 dat de Federale Overheidsdienst (FOD) Mobiliteit en Vervoer en de FOD Financiën gezamenlijk zullen werken aan de aanmoediging van carpooling, carsharing en het ophalen van werknemers door de onderneming. Deze maatregelen zouden in de periode 2009-2012 door de Interdepartementale Commissie duurzame ontwikkeling opgevolgd worden.

1. Welke maatregelen werden sinds 2008 in deze context reeds genomen?

2. Kan er een schatting gemaakt worden van de impact van deze maatregelen?

3. Kan er in het bijzonder een schatting gemaakt worden van het aantal bedrijven dat sinds de invoering van deze maatregelen is overgegaan op een systeem van het ophalen van werknemers?

 
Réponse reçue le 24 novembre 2009 : Antwoord ontvangen op 24 november 2009 :

1. Aucune nouvelle mesure fiscale n’a été prise depuis 2008 relative aux sujets susmentionnés, excepté l’insertion dans le Code des impôts sur les revenus d’une mesure déjà en vigueur, à savoir la déductibilité à 120 % des frais de transport collectif organisé par l’employeur. Ci-dessous le détail des mesures existantes.

Qu’il s’agisse de co-voiturage ou de transport collectif organisé par l’employeur (ou groupe d’employeurs), en cas d’application du forfait de frais professionnels, l’indemnité octroyée par l’employeur est immunisée à concurrence d’un montant maximum égal au prix d’un abonnement 1ère classe en train (carte train hebdomadaire) pour une distance équivalente à celle parcourue avec ce transport collectif.

En outre, les dépenses consenties par l’employeur pour organiser le transport collectif des membres du personnel sont déductibles à 120 % à l’impôt des sociétés. La déductibilité à 120 % des frais de transport collectif est d’application depuis l’exercice d’imposition 2003. Cette disposition est insérée dans le Code des impôts sur les revenus par la loi-programme du 8 juin 2008 (parue au Moniteur belge du 16 juin 2008), avec application aux frais faits ou supportés à partir du 1er janvier 2009.

Il n’existe pas de mesures d’encouragement spécifiques au carsharing.

2. Il est difficile de faire une estimation de l’impact de ces mesures car il n’existe pas de données statistiques sur les dépenses consenties par l’employeur pour organiser le transport collectif des membres du personnel. Il n’y a en effet pas de code distinct dans la déclaration à l’impôt des sociétés reprenant ces données. Il n’y a pas davantage de données statistiques disponibles sur les autres formes de carpooling ou carsharing.

3. Nous n’avons pas d’estimation du nombre d’entreprises passant à ce système de ramassage des travailleurs par l’entreprise depuis l’introduction des mesures incitatives, mais dans une étude parue en 2009 du Service public fédéral (SPF) Mobilité et Transports (Deuxième diagnostic fédéral des déplacements domicile-travail – Rapport final provisoire du diagnostic 2008), on voit que les entreprises concernées en premier lieu par ce type de transport collectif se retrouvent dans des secteurs bien définis : le secteur chimique, le secteur de l’assemblage automobile et les ateliers protégés. Plusieurs facteurs entrent en jeu : l’éloignement de certaines implantations, le travail en équipe (avec un besoin en transport en dehors des heures normales du déplacement domicile-travail) et le caractère moins mobile des travailleurs des ateliers protégés.

En outre, selon cette même étude du SPF Mobilité et Transports, la part du transport collectif organisé par l’employeur dans les déplacements domicile-lieu de travail n’a pas progressé entre 2005 et 2008. En 2008, il ne représente encore qu’1 % de l’ensemble des déplacements domicile-lieu de travail et reste donc un mode de transport assez marginal. La seule composante en augmentation sur la période 2005-2008 est le transport collectif pour le trajet final à Bruxelles : quelques entreprises ou institutions relativement éloignées des gares organisent une navette pour y chercher leur personnel depuis les gares.

1. Sinds 2008 werd geen enkele nieuwe fiscale maatregel genomen betreffende de vermelde onderwerpen, afgezien van de invoeging in het Wetboek van inkomstenbelastingen van een reeds geldende maatregel, namelijk de aftrekbaarheid ten belope van 120 % van de kosten voor het door de werkgever georganiseerd gemeenschappeljik vervoer. Hieronder worden de bestaande maatregelen in detail toegelicht.

Of het nu gaat over carpooling of over gemeenschappelijk vervoer georganiseerd door de werkgever (of een groep van werkgevers), in geval van de toepassing van de aftrek van forfaitaire beroepskosten is de door de werkgever toegekende vergoeding vrijgesteld ten belope van een bedrag dat maximaal overeenstemt met de prijs van een wekelijkse treinkaart eerste klasse voor een afstand die gelijkwaardig is met die welke afgelegd wordt met dat gemeenschappelijk vervoer.

Bovendien zijn de uitgaven die door de werkgever worden toegekend voor de organisatie van het gemeenschappelijk vervoer van de personeelsleden, aftrekbaar ten belope van 120 % bij de vennootschapsbelasting. De aftrekbaarheid ten belope van 120 % van de kosten voor gemeenschappelijk vervoer geldt vanaf het aanslagjaar 2003. Die bepaling die van toepassing is op de uitgaven die zijn gedaan of gedragen vanaf 1 januari 2009 is ingevoegd in het Wetboek van inkomstenbelasting door de Programmawet van 8 juni 2008 (verschenen in het Belgisch Staatsblad van 16 juni 2008).

Er bestaan geen specifieke stimuleringsmaatregelen voor carsharing.

2. Het is moeilijk om een raming te maken van de weerslag van die maatregelen omdat er geen statistische gegevens bestaan over de uitgaven toegekend door de werkgever voor de organisatie van het gemeenschappelijk vervoer van de personeelsleden. Er bestaat immers geen afzonderlijke code in de belastingaangifte van de vennootschapsbelasting welke die gegevens opneemt. Evenmin zijn er statistische gegevens beschikbaar over de andere vormen van carpooling of carsharing.

3. Wij hebben geen raming van het aantal ondernemingen die overschakelen op dit systeem van ophaling door de onderneming van de werknemers sinds de invoering van de stimuleringsmaatregelen. In een in 2009 verschenen studie van de Federale Overheidsdienst (FOD) Mobiliteit en Vervoer (Tweede federale diagnostiek woon-werkverkeer – Voorlopig eindrapport van de diagnostiek 2008) ziet men echter dat de ondernemingen die in de eerste plaats betrokken zijn bij dat soort van gemeenschappelijk vervoer, zich in wel bepaalde sectoren bevinden : de chemiesector, de autoassemblagesector en de beschutte werkplaatsen. Meerdere factoren spelen hierbij een rol : de bereikbaarheid van sommige vestigingseenheden, het werken in ploegenstelsel (met de behoefte aan vervoer buiten de normale uren voor woon-werkverkeer) en het minder mobiel karakter van de personeelsleden van de beschutte werkplaatsen.

Volgens diezelfde studie van de FOD Mobiliteit en Vervoer is het aandeel van het door de werkgever georganiseerde gemeenschappelijk vervoer in het woon-werkverkeer niet gestegen tussen 2005 en 2008. In 2008 vormde het nog slechts 1 % van het totaal van het woon-werkverkeer en blijft het dus een tamelijk marginaal vervoermiddel. Het enige onderdeel ervan dat in de periode 2005-2008 is gestegen is het gemeenschappelijk vervoer voor het natransport naar Brussel : enkele moeilijker bereikbare ondernemingen of instellingen voorzien immers het vervoer van de werknemers vanaf de treinstations.