5-681/1 | 5-681/1 |
25 JANUARI 2011
Het Belgische strafrecht kent gelukkig de mogelijkheid om in strafprocedures rechtsmiddelen aan te wenden. Gewone rechtsmiddelen als « hoger beroep » en « verzet » zijn daar voorbeelden van. De partij die wordt veroordeeld tot bepaalde straffen in een vonnis op tegenspraak kan hoger beroep aantekenen, de partij die bij verstek wordt veroordeeld, kan verzet of hoger beroep aantekenen.
Het instellen van een ontvankelijk rechtsmiddel brengt in ons strafrecht in principe mee dat de persoon die zou zijn aangehouden op grond van het veroordelend vonnis door dragers van de openbare macht, dient te worden vrijgelaten. Anders is het wanneer tegen de persoon onmiddellijk na het vonnis tot veroordeling (op tegenspraak of bij verstek) er een bevel tot onmiddellijke aanhouding werd uitgevaardigd. De veroordeelde wordt dan voorlopig van zijn vrijheid beroofd. Die vrijheidsberoving, die op dat ogenblik nog niet mag worden beschouwd als een strafmaatregel ter uitvoering van het vonnis, kan bevolen worden door de rechter wanneer hij oordeelt dat er in hoofde van de veroordeelde vluchtgevaar is. Volgens het vigerende recht dient het openbaar ministerie in alle gevallen het bevel tot onmiddellijke aanhouding te vorderen.
Het feit dat de rechter zich slechts op de grond van het vluchtgevaar kan beroepen en bijvoorbeeld niet op het recidivegevaar, zoals dat wel kan voor het bevel tot aanhouding door de onderzoeksrechter in de onderzoeksfase, kan aanleiding geven tot een te beperkte toepassing van de onmiddellijke aanhouding met bijkomende veiligheidsrisico's voor de samenleving, i.e. gevallen waarin een veroordeeld persoon in vrijheid wordt gesteld, in afwachting van zijn nieuw proces of proces in hoger beroep en hij ondertussen nieuwe misdrijven pleegt.
Ook het feit dat het openbaar ministerie steeds de onmiddellijke aanhouding moet vorderen, kan tot vervelende procedurele situaties aanleiding geven waarbij gevaarlijke individuen na veroordeling toch in vrijheid blijven.
De indieners menen dat de geschetste problemen op een eenvoudige wijze kunnen worden geremedieerd en stellen het volgende voor :
1. de gronden om een bevel tot onmiddellijke aanhouding uit te vaardigen, uit te breiden tot het recidivegevaar, waar dat nu slechts vluchtgevaar is;
2. te voorzien in een mogelijkheid (in zover aan de andere voorwaarden voldaan) om een bevel tot onmiddellijke aanhouding door de rechter te laten uitvaardigen, zonder vordering van het openbaar ministerie, telkens een persoon die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft in België, wordt veroordeeld.
Artikel 2, a)
De eerste wijziging komt er naar analogie van de mogelijkheid om tegen een persoon op grond van de wet op de voorlopige hechtenis door de onderzoeksrechter een bevel tot aanhouding te laten uitvaardigen.
De redenen (1) die de onderzoeksrechter in zulk geval dient aan te halen gaan, in functie van de lengte van de minimumstraf (één jaar correctionele hoofdgevangenisstraf of meer/maximum van de van toepassing zijnde straf vijftien jaar (opsluiting) niet te boven gaat), van volstrekte « noodzakelijkheid voor de openbare veiligheid » tot « ernstige redenen om te vrezen dat de in vrijheid gelaten verdachte nieuwe misdaden of wanbedrijven zou plegen, zich aan het optreden van het gerecht zou onttrekken, bewijzen zou pogen te laten verdwijnen of zich zou verstaan met derden ».
Voor de indieners spreekt het quasi vanzelf dat wanneer iemand, om de redenen hiervoor geciteerd, in de onderzoeksfase kan worden aangehouden, het ook mogelijk moet zijn om diezelfde persoon na de veroordeling ook om uitgebreidere redenen te kunnen aanhouden, zij het in afwachting van zijn nieuw proces. De introductie van het recidivegevaar als grondslag voor de onmiddellijke aanhouding, zou het voor het parket gemakkelijker kunnen maken om die aanhouding te laten bevelen.
Artikel 2, b)
De tweede wijziging is voor de indieners eveneens een evidentie. Tegen de persoon die geen vaste woon- of verblijfplaats in België heeft zou, onder bepaalde voorwaarden, automatisch een bevel tot onmiddellijke aanhouding moeten worden uitgevaardigd. De voorafgaande vordering door het parket wordt hier overbodig geacht, aangezien de wet zelf een voldoende grondslag biedt voor de rechter om zich in bepaalde gevallen en onder bepaalde te motiveren voorwaarden uit te spreken over de onmiddellijke aanhouding.
Daarnaast wordt dezelfde wijziging aangebracht als voorzien in artikel 2 van deze wet. Recidivegevaar wordt hier dus ook ingeluid als nieuwe, bijkomende grond om de onmiddellijke aanhouding te bevelen.
Bart LAEREMANS Jurgen CEDER Anke VAN DERMEERSCH. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 33 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, gewijzigd bij de wetten van 28 maart 2000 en 3 april 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º paragraaf 2, eerste lid, eerste zin, wordt aangevuld als volgt :
« of indien er ernstige redenen zijn om te vrezen dat hij nieuwe misdaden of wanbedrijven zou plegen »;
2º het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3 luidende :
« § 3. Wanneer de hoven en de rechtbanken de beklaagde of de beschuldigde die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft in België, tot een hoofdgevangenisstraf van een jaar of tot een zwaardere straf, zonder uitstel, veroordelen, gelasten zij zijn onmiddellijke aanhouding, indien te vrezen is dat de beklaagde of de beschuldigde zich aan de uitvoering van de straf zou pogen te onttrekken of indien er ernstige redenen zijn om te vrezen dat hij nieuwe misdaden of wanbedrijven zou plegen. Die beslissing moet nader aangeven welke omstandigheden van de zaak die vrees bepaaldelijk wettigen.
Indien op verzet of hoger beroep de straf verminderd wordt tot minder dan een jaar, kan het hof of de rechtbank, met eenparigheid van stemmen, op vordering van het openbaar ministerie en na de beklaagde en zijn raadsman te hebben gehoord als zij aanwezig zijn, de gevangenhouding handhaven. »
13 januari 2011.
Bart LAEREMANS Jurgen CEDER Anke VAN DERMEERSCH. |
(1) Artikel 16 van de wet op de voorlopige hechtenis.