4-1375/1

4-1375/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

25 JUNI 2009


Wetsvoorstel tot invoeging van een onderafdeling IIquater decies in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, betreffende een belastingvermindering voor de uitgaven gemaakt voor een opleiding in het hoger onderwijs

(Ingediend door de heer Pol Van Den Driessche en mevrouw Els Schelfhout)


TOELICHTING


I. Kostprijs hoger onderwijs

Studeren kost geld, veel geld. De website van de Universiteit Gent biedt een goed overzicht van de belangrijkste studiekosten voor het academiejaar 2008-2009 (1) . De weergegeven kostenberekening is echter relatief omdat ze afhankelijk is van de studierichting en van het studietraject.

Bij de studiekosten geldt een onderscheid tussen « strikte » en « ruime » studiekosten. Onder de eerste categorie vallen het studiegeld en het studiemateriaal;bij de ruime studiekosten rekent men ook de vervoerskosten en kosten voor het huren van een studentenkamer. De leefkosten, zoals eten en drinken, kledij en dergelijke worden niet opgenomen, aangezien een student deze kosten ook maakt mocht hij geen hogere studies volgen.

A. Strikte studiekosten

1. Studiegeld :

De hiernavolgende bedragen gelden voor een voltijds studieprogramma in de basisopleidingen en omvatten het inschrijvingsgeld voor de examens :

— Niet-beursstudent : 540 euro;

— Bijna-beursstudent : 317,30 euro;

— Beursstudent : 80,00 euro.

2. Studiemateriaal :

Cursussen en boeken : gemiddeld 337,00 euro;

Algemene benodigdheden : 99,45 euro.

B. Ruime studiekosten

1. Vervoer :

a) Bus en tram (2)  :

Een Lijnkaart in voorverkoop voor één rit van 1 of 2 zones kost 0,80 euro en 1,50 euro voor drie of meer zones. (tarieven vanaf 1 februari 2009). Een Buzzy Pazz jongerenabonnement (- 25 jaar) voor wie onbeperkt wil reizen met tram of bus in heel Vlaanderen (incl. weekend) kost 162,00 euro voor 1 jaar (tarieven vanaf 1 februari 2009).

b) Trein (3)  :

De Schooltreinkaart is de interessantste formule voor wie jonger is dan 26 jaar. Deze kaart is eveneens combineerbaar met De Lijn, TEC en MIVB.

2. Huisvesting :

In Gent kan een student de keuze maken om een kamer te huren in één van de universitaire homes of op de privémarkt.

a) Kamer in een universitaire home :

Tarieven (academiejaar 2008-2009) (4)

Kamer Studio
Huurprijs per maand € 233,00 € 304,00
Voordeeltarief bijna-beursstudent € 143,00 € 214,00
Voordeeltarief beursstudent € 123,00 € 194,00

Als bijna-beursstudent en als beursstudent kan men voor de homes een huurtoelage aanvragen. De huurtoelage wordt rechtstreeks in mindering gebracht van de maandelijkse huur zodat je een voordeeltarief geniet. Ook als men zich in een financieel of sociaal moeilijke situatie bevindt kan men een huurtoelage aanvragen (infra).

b) Kamer op de privémarkt :

Een kamer bij particulieren kost in Gent gemiddeld 208,21 euro per maand (kostprijs academiejaar 2008-2009). De maandelijkse naakte huurprijs voor een studio bedraagt gemiddeld 313,50 euro (kostprijs academiejaar 2008-2009

c) De kosten van elektriciteit, gas en water en internet bedragen gemiddeld 25,00 euro per maand voor een kamer en 38,00 euro per maand voor een studio.

Volgens de cijfers die teruggevonden kunnen worden op de website van de Vlaamse Gemeenschap zou de totale studiekost voor een Vlaamse student de volgende zijn (5)  :

onderwijstype/type student 2004-2005
hogeschoolonderwijs één cyclus niet-kotstudenten € 2 149,20
hogeschoolonderwijs één cyclus kotstudenten € 3 952,97
hogeschoolonderwijs twee cycli niet-kotstudenten € 2 595,17
hogeschoolonderwijs twee cycli kotstudenten € 4 267,02
universitair onderwijs niet-kotstudenten € 1 873,94
universitair onderwijs kotstudenten € 3 853,72

Uit een enquête gehouden door de « Fédération des étudiants francophones (FEF) » in 2008 blijkt duidelijk dat ook in de Franse Gemeenschap studeren een dure aangelegenheid is (6) . Meer dan 5 000 studenten namen deel aan deze enquête, onder wie 61,37 % studerend aan de universiteit, 38,33 % aan de hogeschool en 0,30 % aan de hogere kunstschool. Uit de enquête komt naar voren dat de gemiddelde jaarlijkse kostprijs oploopt tot 7 200 euro voor een kotstudent en 2 800 euro voor een niet-kotsstudent. Uit de enquête blijkt dat de voornaamste kosten (gemiddeld) de huisvesting zijn (3 150 euro), de voeding (1 316 euro), boeken en studiemateriaal (721 euro voor de universiteit en 530 euro voor de hogeschool), diverse kosten zoals sport, kledij (670 euro) en kosten openbaar vervoer (298 euro).

Besluit : het volgen van een hogere opleiding kost al snel enkele honderden euro's op maandbasis en enkele duizenden euro's op jaarbasis, afhankelijk van het feit of men al dan niet op kot gaat, de gekozen studierichting, het al dan niet in aanmerking komen voor een studiebeurs, de afstand van thuis tot de schoolinrichting, enz.

II. Democratisering van het onderwijs

A. Internationale verdragen en de Belgische Grondwet

Het recht op onderwijs is een basisrecht dat vervat zit in diverse internationale verdragen.

Zo bepaalt het artikel 26 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens dat « eenieder recht heeft op onderwijs dat gericht is op de volle ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid en op de versterking van de eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ».

Het artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens formuleert dan weer een verbodsbepaling in de zin dat niemand het recht op onderwijs kan worden ontzegd.

Artikel 28 van het Kinderrechtenverdrag van 20 november 1989 is veel concreter en voorziet erin dat « de contractpartijen het recht van het kind op onderwijs erkennen, en teneinde dit recht geleidelijk en op basis van gelijke kansen te verwezenlijken, verbinden zij zich er onder andere toe om met behulp van alle passende middelen hoger onderwijs toegankelijk te maken voor eenieder naar gelang zijn capaciteiten ».

Het internationaal verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten van 1966 (artikel 13) biedt wellicht de meest verregaande juridische basis voor de ontwikkeling van het hoger onderwijs en bepaalt dat de Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen dat teneinde tot een volledige verwezenlijking van het recht op onderwijs te komen « het hoger onderwijs door middel van alle passende maatregelen en in het bijzonder door de geleidelijke invoering van kosteloos onderwijs voor eenieder op basis van bekwaamheid gelijkelijk toegankelijk dient te worden gemaakt. ».

Het artikel 24, § 3, van de Belgische Grondwet voorziet enkel in een kosteloos recht op onderwijs tot het einde van de leerplicht : « Ieder heeft recht op onderwijs, met eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden. De toegang tot het onderwijs is kosteloos tot het einde van de leerplicht ».

B. Bestaande steunmaatregelen voor ouders/studenten

Er bestaan verscheidene maatregelen voor ouders van studenten of studenten zelf die de financiële ongelijkheid en de kansenongelijkheid tussen studenten voor een stuk wegwerken.

1. Kinderbijslag

Werknemers en zelfstandigen hebben recht op kinderbijslag voor de kinderen die deel uitmaken van hun gezin.

De bedragen van de kinderbijslag in de regeling voor de werknemers zijn de volgende : (7) (8)

€ 83,40 voor het eerste kind
€ 154,33 voor het tweede kind
€ 230,42 voor elk kind vanaf het derde.

Bovenop de basiskinderbijslag kan een sociale toeslag betaald worden op basis van de situatie van het gezin. Op 6, 12 en 18 jaar krijgen bepaalde kinderen een leeftijdsbijslag : kinderen met een toeslag voor gehandicapten, kinderen met verhoogde wezenbijslag, kinderen met een sociale toeslag op basis van de situatie van het gezin, kinderen met gewaarborgde gezinsbijslag, tweede en volgende kinderen in het gezin, die de gewone kinderbijslag krijgen, oudste en enige kinderen in een eenoudergezin met recht op de verhoging van 21,22 euro.

De jaarlijkse bijslag (schoolpremie) bedraagt 25,00 euro voor kinderen van 18 tot en met 24 jaar.

De regeling van de kinderbijslag voor zelfstandigen is gelijkaardig aan die van de werknemers en wordt in huidig wetsvoorstel niet opgenomen maar kan worden teruggevonden op de website van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen (RSVZ) (9) .

2. Studietoelage (10)

Onder bepaalde voorwaarden kan men voor een student die een opleiding in het hoger onderwijs volgt ook een studietoelage verkrijgen (11) .

a) De regeling in de Vlaamse Gemeenschap

Nationaliteitsvoorwaarden : Belg zijn, maar er zijn uitzonderingen, bijvoorbeeld voor bepaalde categorieën van buitenlandse studenten.

Punten van de leefeenheid :

Aan de leefeenheid worden een aantal punten toegekend, rekening houdend met de gezinssituatie op het moment van de aanvraag.

De punten van de leefeenheid worden als volgt berekend :

— één punt voor elke persoon die fiscaal ten laste is van de perso(o)n(en) wiens inkomen men in aanmerking neemt;

— één punt voor elke leerling of student die niet meer fiscaal ten laste is van de perso(o)n(en) wiens inkomen men in aanmerking neemt en die geen gehuwd/samenwonend, zelfstandig of alleenstaand leerling of student is;

— één punt voor elke persoon van hierboven die buiten de kandidaat hoger onderwijs volgt;

— één punt voor elke persoon van hierboven die fiscaal als gehandicapt wordt beschouwd;

— één punt voor elke persoon wiens inkomen men in aanmerking neemt en die fiscaal als gehandicapt wordt beschouwd;

— één punt voor de aanvrager die geen zelfstandig of alleenstaand student is;

— als de leerling of student ten laste is, één punt voor elke persoon op wiens inkomen de toelage wordt berekend en die zelf studeert;

— één punt wordt afgetrokken als je ouder feitelijk samenwoont met een niet-verwant van wie het inkomen niet in aanmerking wordt genomen.

Berekening van het referentie-inkomen wanneer men uitgaat van de inkomsten van 2007 (aanslagbiljet personenbelasting 2008) :

Het referentie-inkomen bestaat uit : Code op het aanslagbiljet
Het gezamenlijk belastbaar inkomen buitenlandse inkomsten + 80 % ontvangen alimentatiegeld voor alle kinderen + afzonderlijk belastbare inkomsten + het leefloon van het OCMW + de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap + een niet-belastbare beurs die onderworpen is aan RSZ + 2 x het kadastraal inkomen vreemd gebruik + 1 x het kadastraal inkomen voor beroepsdoeleinden 1106 en 2106 (allebei te delen door 1,4), 1107, 2107, 1108, 2108, 1109, 2109, 1112 en 2112 1105 en 2105 (nog te indexeren)
= referentie-inkomen

Indien het inkomen voor minstens 70 % bestaat uit vervangingsinkomsten, worden hiervan forfaitaire beroepskosten afgetrokken.

Voldoet u aan alle voorwaarden én valt het inkomen (referentie-inkomen) van uw leefeenheid binnen de inkomensgrenzen dan komt u in aanmerking voor een toelage. Voor de berekening van het juiste bedrag spelen nog een aantal andere factoren mee.

Kotstudent

Kotstudenten krijgen een hogere studietoelage. Iemand wordt beschouwd als kotstudent als men aan één van de volgende voorwaarden voldoet :

— u bent ingeschreven voor een volledig academiejaar en hebt een huurcontract afgesloten voor minstens acht maanden;

— u bent ingeschreven voor een semester en hebt een huurcontract afgesloten voor minstens vier maanden;

— u bent gehuwd, zelfstandig of alleenstaand student;

— u volgt een opleiding buiten België, dat wil zeggen : u bent in een buitenlandse onderwijsinstelling ingeschreven. Als u een Erasmusopleiding volgt, wordt u dus niet automatisch beschouwd als kotstudent, want dan volgt u geen aparte opleiding in het buitenland maar blijft u ingeschreven in een Vlaamse instelling. Met andere woorden : als Erasmusstudent moet u nog altijd aan één van de andere voorwaarden voldoen om als kotstudent te worden beschouwd, en bijvoorbeeld een huurcontract van in totaal acht maanden kunnen voorleggen (in Vlaanderen of in het buitenland, of in allebei).

Studietoelage voor een voltijds studietraject (60 studiepunten)

Als u een voltijds studietraject volgt, krijgt u een studietoelage die wordt bepaald door de onderstaande minimum- en maximumgrenzen, afhankelijk van het aantal punten van uw leefeenheid. Deze minimum- en maximumgrenzen worden vergeleken met het referentie-inkomen.

Aantal punten van uw leefeenheid Minimumgrens (€) Maximumgrens (€)
0 6 698,45 14 765,08
1 12 105,26 21 806,47
2 13 997,67 27 319,05
3 15 589,65 31 719,94
4 16 550,88 36 491,41
5 17 502,12 42 374,65
6 18 453,30 46 358,57
7 19 404,49 48 489,54
8 20 355,69 50 620,49
9 21 306,88 52 797,71
10 22 258,08 55 113,97

Als het inkomen boven de maximumgrens ligt, krijgt u geen studietoelage.

Als het inkomen gelijk is aan de maximumgrens, dan ontvangt u de minimumtoelage : 220 euro.

Lager of gelijk aan de minimumgrens. Als het inkomen lager of gelijk is aan de minimumgrens, ontvangt u de volledige toelage :

— 3 404,62 euro als u kotstudent bent,

— 2 043,43 euro als u geen kotstudent bent.

Ligt het inkomen zeer laag, dan hebt u in sommige gevallen recht op een uitzonderlijke studietoelage, die nog hoger ligt dan de volledige toelage (12)  :

— 4 583,86 euro als u kotstudent bent,

— 2 965,31 euro als u geen kotstudent bent.

Als het inkomen tussen de minimumgrens en de maximumgrens ligt, krijgt u een percentage van de volledige toelage. De toelage wordt als volgt berekend :

Bedrag toelage = [(maximumgrens - inkomen) / (maximumgrens - minimumgrens)] × volledige toelage

Het resultaat rondt u af op twee cijfers na de komma.

Rekenvoorbeeld

Het inkomen van uw leefeenheid bedraagt 20 000 euro, uw leefeenheid heeft 3 punten en u bent geen kotstudent. Dan is de toelage :

[(31 719,94 euro - 20 000 euro) = 11 719,94 / (31 719,94 euro - 15 589,65 euro) = 16 130,29 euro] × 2 043,43 = 1 484,71 euro

Samengevat

Inkomen Studietoelage Bedrag voor 60 studiepunten
Boven maximumgrens Geen -
Gelijk aan maximumgrens Minimumtoelage € 220
Tussen maximum- en minimumgrens Volgens formule Tussen minimum- en volledige toelage.
Niet hoger dan minimumgrens Volledige toelage Kotstudent : € 3 406,62 Niet-kotstudent : € 2 403,43
Niet hoger dan 1/10 van maximumgrens Uitzonderlijke studietoelage Kotstudent : € 4 583,86 Niet-kotstudent : € 2 965,31

Studietoelage voor minder dan 60 studiepunten

Als u een studietraject volgt van minder dan 60 studiepunten, krijgt u een percentage van de bedragen die u hiervoor hebt berekend. Ook hier is de minimumtoelage altijd 220 euro.

b) De regeling in de Franse Gemeenschap

Ook in de Franse Gemeenschap bestaat er een systeem van studiebeurzen (13) .

Pedagogische voorwaarden (14)

Over het algemeen moet de student :

— onderwijs met volledig leerplan volgen;

— regelmatige student zijn;

— geen jaar overdoen (bissen) of geen jaar hoger onderwijs volgen van een gelijk of minderwaardig niveau dan het voorgaande jaar. Een enkele afwijking is mogelijk, enkel voor het eerste jaar hoger onderwijs.

Tijdelijke studietoeslag

Een tijdelijke studietoeslag kan worden toegekend aan de student indien de inkomsten verminderen ten gevolge van :

— een overlijden;

— een scheiding;

— uiteengaan/breuk;

— pensionering of prepensionering;

— verlies van het hoofdberoep zonder vergoeding;

— een onvrijwillige werkloosheid met inbegrip van een faillissement;

— een periode van werkloosheid of ziekte met vergoeding;

— voor de ambtenaren, de onschikbaarheid door redenen van ziekte of persoonlijke redenen voor de pensioenleeftijd;

Uitsluiting

Het Besluit van de regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de minvermogendheid van de kandidaten voor een studietoelage en van de criteria voor de bepaling van de bedragen van de studietoelagen van 26 april 1993 werd gewijzigd : het kadastraal inkomen kan soms een van de criteria zijn om een beurs te weigeren.

Over het algemeen, de student heeft geen recht op een studiebeurs wanneer de belastingplichtige die in aanmerking wordt genomen voor de regeling, eigenaar is van andere onroerende goederen dan de gezinswoning of de woning gebruikt voor het beroep en indien het kadastraal inkomen en/of de gecumuleerde bruto-huurinkomsten een bepaald bedrag overstijgen.

Leeftijdsvoorwaarden

Over het algemeen heeft de student :

— de leeftijd van 35 jaar nog niet bereikt, op 31 december 2008, wanneer hij/zij het eerste jaar hoger onderwijs aanvangt;

— minstens de leeftijd van 17 jaar bereikt, op 31 december 2008, wanneer hij/zij een studie aanvangt of voortzet in een Koninklijk muziekconservatorium of aan de IMEP (Institut Supérieur de Musique et de Pédagogie) (Namur). Slechts vier studiebeurzen kunnen worden toegekend voor dit type van studies.

Financiële voorwaarden

Het recht op een studiebeurs wordt bepaald door :

— de inkomsten van de persoon van wie de student ten laste is;

— de inkomsten van de student wanner hij/zij zelf voor zijn/haar onderhoud instaat;

Het inkomen is samengesteld uit de globalisatie van de belastbare inkomsten en de diverse inkomsten (indien aanwezig).

Maximuminkomsten voor het hoger onderwijs

Personen ten laste Maximaal inkomen in euro (*)
0 11 144,25
1 18 108,35
2 23 679,06
3 28 903,54
4 33 776,15
5 38 302,53
6 42 831,74

Per bijkomende persoon ten laste 4 529,21 euro toevoegen

(*) Onder maximuminkomsten, verstaat men de belastbare inkomsten van het jaar 2006 — aanslagjaar 2007 — op het aanslagbiljet, op basis waarvan een studiebeurs al dan niet wordt toegekend.

Belangrijk : binnen hetzelfde gezin en voor hetzelfde studiejaar, telt elke student hoger onderwijs (volledig leerplan), anders dan de kandidaat voor de studiebeurs mee voor twee personen ten laste.

Bedrag van de studiebeurs

Het bedrag van de studiebeurs wordt berekend in functie van :

— de inkomsten;

— het aantal personen ten laste.

Maar worden eveneens in aanmerking genomen :

— het studiejaar;

— het al dan niet extern of intern zijn;

— het genieten van gezinsbijslag;

— het feit dat de student in het laatste studiejaar zit, dit leidt tot een verhoging van 10 % van de studiebeurs;

— het feit dat de externe student mee dan 20 km van de schoolinstelling woont, dit geeft aanleiding tot een aanvullende forfaitaire kostenvergoeding.

Voor buitenlanders gelden er bijkomende voorwaarden in de regeling voor de studiebeurzen.

3. Sociale voorzieningen

Het Vlaamse decreet betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van 30 april 2004 voorziet in de mogelijkheid om studentenvoorzieningen in te richten (15) . Deze voorzieningen bestaan uit selectieve en universele voorzieningen.

Universele studentenvoorzieningen zijn voorzieningen waarop alle studenten een beroep kunnen doen. Onder universele voorzieningen vallen bijvoorbeeld het inrichten van een studentenrestaurant, studentenkamers, medische dienstverlening, sociale diensten met aandacht voor studiefinanciering, kinderopvang, steun inzake studentenmobiliteit, jobdiensten, initiatieven op sportief vlak, enz. (16) .

De studentenvoorzieningen kunnen ook voorzien in selectieve voorzieningen, welke voorzieningen zich toeleggen op het ondersteunen van een specifieke doelgroep, zoals minvermogende studenten, studenten met een functiebeperking, studenten met kinderen. (17) . Dit gaat bijvoorbeeld om studiefinanciering voor kansarme jongeren.

Onder bepaalde voorwaarden kennen sommige instellingen voor hoger onderwijs een huurtoelage voor de huur van een studentenkot toe. Onder meer de Universiteit Gent (18) en de VUB kennen een dergelijke huurtoelage toe.

Ook de Franstalige universiteiten (onder andere Université de Liège, ULB, Louvain-la-Neuve) hebben een sociale dienst die bijvoorbeeld een vermindering van het inschrijvingsgeld, een verminderde huurprijs, sociale hulp of diverse beurzen kan toekennen.

De Franse Gemeenschap kent ook studieleningen toe aan de ouders van leerlingen of aan meerderjarige studenten. Een lening kan worden aangevraagd in het middelbaar of hoger onderwijs. Om een studielening te krijgen, moet men voldoen aan de voorwaarden op het vlak van :

— pedagogische aspecten;

— inkomsten;

— nationaliteit;

— gezinssamenstelling;

— leeftijd.

Opmerking : de studieleningen van de Franse Gemeenschap en de provincie Luik kunnen ook worden aangevraagd door leerlingen van de Duitstalige Gemeenschap.

Momenteel kent de Vlaamse Gemeenschap geen studieleningen toe. Er bestaan wel enkele privéfondsen zoals de Gezinsbond, het Limburgs Studiefonds, de Stichting Fernand Lazard of de Vereniging van Burgerlijk Ingenieurs uit Leuven. Zij bieden hulp aan studenten die niet in aanmerking komen voor een studiebeurs of voor wie een studiebeurs ontoereikend is om alle schoolkosten te dekken.

C. Bologna

Met de Bolognaverklaring in 1999 hebben aanvankelijk 31 en inmiddels meer dan 45 Europese landen en regio's zich ertoe verbonden om tegen 2010 een Europese Hogeronderwijsruimte te creëren. « Bologna » heeft in heel Europa een proces van grondige hervormingen in het hoger onderwijs op gang gebracht. De invoering van de bachelor-masterstructuur is daar het meest zichtbare, maar lang niet het enige resultaat van.

Het Bolognaproces voorziet in een tiental actielijnen om een Europese Hogeronderwijsruimte te verwezenlijken.

— acceptatie van een gemakkelijk te begrijpen en vergelijkbaar gradensysteem (bama-systeem);

— acceptatie van een onderwijssysteem in drie fasen;

— vaststelling van een systeem van studiepunten;

— bevordering van mobiliteit van studenten, docenten, onderzoekers en administratief personeel;

— bevordering van Europese samenwerking op het gebied van het veiligstellen van kwaliteit door vergelijkbare criteria en methodologie;

— bevordering van het Europese aspect in het hoger onderwijs;

— een Leven Lang Leren;

— hogeronderwijsinstellingen en studenten bij het proces betrekken;

— bevordering van de aantrekkingskracht van het Europese Hoger Onderwijsgebied;

— het Europees Hogeronderwijsgebied en het Europees Onderzoeksgebied.

Internationale studentenmobiliteit leidt tot een hogere onderwijskwaliteit. Deze internationale studentenmobiliteit mag echter niet beperkt blijven tot de « happy few » die een verblijf in het buitenland kunnen betalen. Om deze reden moet verder werk worden gemaakt van de democratisering van het hoger onderwijs, waarbij gestreefd wordt naar een evenredige participatie van alle bevolkingsgroepen.

III. Fiscale stimulans

Met voorliggend wetsvoorstel wordt een belastingvermindering toegekend aan de studenten of de ouders van de studenten die een hogere opleiding met volledig leerplan volgen ten belope van 40 % van de uitgaven die zij werkelijk hebben verricht voor het volgen van een opleiding in het hoger onderwijs met een maximum van 2 650 euro (basisbedrag 2 000 euro) (19) voor een belastingplichtige met een belastbaar inkomen tot 22 870 euro (20) . Voor een belastingplichtige met een gezamenlijk inkomen hoger dan 22 870 euro bedraagt de belastingvermindering 1 325 euro (basisbedrag 1 000 euro).

Dat betekent dat effectief gemaakte kosten aanleiding geven tot een vermindering van verschuldigde belastingen, zonder dat geraakt wordt aan de belastbare basis waarover de belastingen geheven worden. Een belastingvermindering brengt op een meer directe wijze de effectief gemaakte kosten in rekening, en verdient daarom de voorkeur op een aftrekbaarheid van gemaakte kosten aan de basis. Bovendien geniet een belastingvermindering de voorkeur op een belastingaftrek omdat bij deze laatste techniek vooral de personen met de hoogste inkomens het grootste effectieve voordeel genieten, terwijl met een belastingvermindering het effectieve voordeel voor iedereen evenveel bedraagt, op voorwaarde dat er natuurlijk voldoende belastingen worden betaald (21) . Om te verzekeren dat ook de niet-belastingbetaler kan genieten van de maatregel wordt voorzien dat de belastingvermindering wordt omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet wanneer er niet voldoende verschuldigde belastingen zijn om de belastingvermindering volledig uit te putten.

Deze fiscale stimulans kadert in de verdere democratisering van het onderwijs en moet de drempel tussen het secundair onderwijs en het hoger onderwijs zo laag mogelijk maken. Ieder kind verdient immers volledig dezelfde kansen op zelfontplooiing en opleiding, ongeacht zijn of haar financiële of familiale achtergrond.

Aan de maatregel is een budgettaire kostprijs verbonden. De maximale budgettaire kostprijs kan geschat worden op ongeveer 620 miljoen euro. In de Vlaamse Gemeenschap waren er op 31 oktober 2008 113 971 studenten aan de hogeschool en 73 814 studenten aan de universiteit ingeschreven (22) . In de Franse Gemeenschap waren er 75 554 studenten aan de hoge school ingeschreven en 68 239 studenten aan de universiteit ingeschreven (23) . De gemiddelde kostprijs van een student aan de hogeschool bedraagt 2 800 euro. De gemiddelde kostprijs van een student aan de universiteit bedraagt 7 200 euro (24) . De voorziene belastingvermindering neemt 40 % van de gemaakte uitgaven in aanmerking. De berekening van de schatting ziet er dan uit als volgt : ((113 971 + 75 554) * 2 800 + (73 814 + 68 239) * 7 200) * 0,4 = € 621 382 640.

Het moet worden benadrukt dat het hier gaat om een geschatte maximale kostprijs ! Niet alle belastingplichtingen kunnen onder het wetsvoorstel immers genieten van het volledige bedrag van de belastingvermindering. De belastingplichtigen met een belastbaar inkomen hoger dan 22 870 euro kunnen immers slechts genieten van een maximum van 1 325 euro (basisbedrag 1 000 euro). Daarnaast moet worden opgemerkt dat bepaalde kosten in de gemiddelde kostprijs hoger onderwijs en universiteit zijn opgenomen die in het huidige wetsvoorstel geen aanleiding geven tot een belastingvermindering, zoals bijvoorbeeld uitgaven voor voeding, kleding en dergelijke meer. In werkelijkheid zal de budgettaire kostprijs van deze maatregel dus een stuk lager liggen !

Deze budgettaire kostprijs moet beschouwd worden als een investering die op de langere termijn additionele middelen voor de Belgische Staat opleveren. België beschikt immers niet langer over natuurlijke rijkdommen die het land een economisch voordeel opleveren. De enige grondstof waar we nog over beschikken zijn onze hersenen. Het spreekt voor zich dat we deze grondstof ten volle moeten benutten willen we in de toekomst onze economische welvaart behouden. Om die reden moet de overheid maximaal inzetten op onderwijs.

In maart 2000 nam de Europese Raad in Lissabon een algemene strategie aan om tegen 2010 van Europa « de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld » te maken « die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang ». Hoog opgeleide, kwaliteitsvolle arbeidskrachten zijn noodzakelijk voor de verdere uitbouw van een kenniseconomie.

Uit onderzoek blijkt dat er nog altijd een sterke correlatie bestaat tusssen de sociale bevolkingsgroep waartoe men behoort en de participatie aan het hoger onderwijs (25) .

Volgende bevindingen werden in dit onderzoek gedaan :

De helft van alle kinderen van wie de moeder (vader) ten hoogste een diploma lager onderwijs heeft behaald, heeft geen toegang tot het hoger onderwijs. 29 % stroomt ongekwalificeerd uit het secundair onderwijs;

Bij kinderen van moeders met een diploma lager secundair onderwijs, respectievelijk hoger secundair onderwijs liggen deze cijfers beduidend lager, respectievelijk 23 en 16 %;

Kinderen van wie de vader of de moeder een diploma hoger onderwijs heeft behaald, hebben voor meer dan 90 % toegang tot het hoger onderwijs;

Slechts 1 op 4 kinderen van ouders met ten hoogste een diploma lager onderwijs stroomt effectief door naar het hoger onderwijs, terwijk kinderen van ouders met een diploma hoger onderwijs voor vier vijfden of meer doorstromen;

Onder deze doorstromers opteert slechts 15 tot 18 % van de kinderen van laaggeschoolde ouders voor het universitair onderwijs, tegenover 2 op 5 kinderen van hooggeschoolde ouders;

En op het einde van de rit behaalt slechts één op de vier kinderen van laaggeschoolde ouders een diploma hoger onderwijs, tegenover 4 op 5 kinderen van hooggeschoolde ouders.

Ook de socioprofessionele status van de ouders leidt tot verschillen. Één op de vijf kinderen van landbouwers en zelfstandigen verwerft geen toegang tot een diploma dat toegang geeft tot het hoger onderwijs. Indien zij besluiten om te participeren aan het hoger onderwijs kiezen bijna 2 op 3 van hen voor het hogeschoolonderwijs van 1 cyclus.

Meisjes hebben grotere kans om door te stromen naar het hoger onderwijs dan jongens en verlaten over het algemeen minder ongekwalificeerd het secundair onderwijs.

Ook de nationaliteit van de jongeren speelt een grote rol, bijna vier op de tien jongeren van niet-Europese origine verlaat ongekwalificeerd het secundair onderwijs. 54 % verwerft geen diploma dat recht geeft op hoger onderwijs en slechts 1 op 5 participeert aan het hoger onderwijs.

Kinderen van alleenstaande ouders hebben ook een kleinere kans om te participeren aan het hoger onderwijs (26) .

Bovendien blijkt dat 40 % van het totale budget voor onderwijsvoorzieningen naar gezinnen gaat met een hooggeschoold gezinshoofd. Deze groep stroomt over het algemeen sterker door naar het hoger onderwijs. Gezinnen met een laaggeschoold gezinshoofd ontvangen slechts 24 % van het totale budget (27) .

Met andere woorden, de in het verleden genomen maatregelen voor de democratisering van het onderwijs leidden er wel toe dat er een hogere toename is aan het hoger onderwijs in absolute cijfers maar tussen de diverse sociale bevolkingsgroepen blijven de onderlinge verschillen in participatie aan het hoger onderwijs toch sterk aanwezig. Een fiscale stimulans in de vorm van een terugbetaalbare belastingvermindering, een belastingkrediet, lijkt daarom aangewezen om alle sociale bevolkingsgroepen aan te sporen om hun kinderen hoger onderwijs te laten volgen.

Onderzoek toont aan dat de invloed van de sociaal-economische ongelijkheden (gemeten op basis van het behaalde onderwijsniveau van de ouders) in de participatie in het hoger onderwijs in Vlaanderen nog altijd sterk aanwezig is.

Participatie Hoger Onderwijs
Onderwijsniveau vader
Mannen Vrouwen
Laaggeschoold 14,0 % 25,6 %
Hoger secundair 26,2 % 40,7 %
Hoger onderwijs 61,4 % 49,5 %

Participatie Hoger Onderwijs
Onderwijsniveau moeder
Mannen Vrouwen
Laaggeschoold 9,6 % 25,3 %
Hoger secundair 30,9 % 40,6 %
Hoger onderwijs 61,9 % 49,0 %

Bron : Survey of Income and Living Conditions (SILC) golf 2004.

In een recente studie van januari 2009 komen de onderzoekers tot de volgende conclusie (28)  :

« In deze bijdrage werd de vraag gesteld naar de evolutie van de sociaal-economische ongelijkheden in de participatie aan het hoger onderwijs in Vlaanderen. Daarvoor werden de cijferreeksen van Tan (1998) aangevuld met recente SILC-data voor 2004. Deze oefening leert dat ondanks de verbeterde doorstroom naar het hoger onderwijs er kennelijk geen sprake is van een belangrijke toename van het aantal jongeren uit lagere sociaal economische groepen naar de universiteiten en hogescholen. Onze besluiten zijn volledig congruent met de gegevens van de studiedienst van de Vlaamse regering (SONAR). Dit impliceert dat er zeker geen afname is van de sociaal-economische gradiënt in de participatie aan het hoger onderwijs. De voorbije 40 jaren kenmerken zich op dat vlak door een merkwaardige stand-still. De toekomst zal moeten uitwijzen of de recente inspanningen inzake gelijke onderwijskansen hierin een ommekeer zullen teweegbrengen. »

Het is hoog tijd dat de vicieuze cirkel wordt doorbroken.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Het artikel voert een nieuwe belastingvermindering in voor de uitgaven die worden verricht voor het volgen van een opleiding in het hoger onderwijs.

Er wordt een belastingvermindering toegekend aan de studenten of de ouders van de studenten die een hogere opleiding met volledig leerplan volgen ten belope van 40 % van de uitgaven die zij werkelijk hebben verricht voor het volgen van een opleiding in het hoger onderwijs met een maximum van 2 650 euro (basisbedrag 2 000 euro) voor een belastingplichtige met een belastbaar inkomen tot 22 870 euro. Voor een belastingplichtige met een gezamenlijk inkomen hoger dan 22 870 euro bedraagt de belastingvermindering 1 325 euro (basisbedrag 1 000 euro).

Artikel 3

Het artikel voorziet erin dat de belastingvermindering wordt omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet indien de belastingvermindering niet volledig kan worden aangerekend op de verschuldigde belastingen en indien het belastbare inkomen het bedrag van 22 870,00 euro (basisbedrag 15 220 euro) bedoeld in artikel 131, eerste lid, WIB 1992 niet overschrijdt.

Pol VAN DEN DRIESSCHE
Els SCHELFHOUT.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt onder titel II, hoofdstuk III, afdeling I, een onderafdeling IIquater decies ingevoegd, dat een artikel 145/33 bevat, luidende :

« Onderafdeling IIquater decies.Vermindering voor uitgaven voor het volgen van een opleiding in het hoger onderwijs

Art. 145/33. Een belastingvermindering wordt verleend voor de uitgaven die tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald voor het volgen van een opleiding in het hoger onderwijs met volledig leerplan :

1º het inschrijvingsgeld;

2º uitgaven voor de huur van een studentenkamer;

3º uitgaven voor het vervoer van en naar de plaats waar de opleiding plaatsvindt;

4º uitgaven voor de aankoop van studiemateriaal;

De belastingvermindering is niet van toepassing op uitgaven die in aanmerking genomen zijn als werkelijke beroepskosten.

Het totaal van de verschillende belastingverminderingen mag per belastbaar tijdperk niet meer dan 2 650 euro (basisbedrag 2 000 euro) bedragen indien het belastbaar inkomen niet meer dan 22 870,00 euro (basisbedrag 15 220 euro) bedraagt en 1 325 euro (basisbedrag 1 000 euro) indien het belastbaar inkomen meer bedraagt dan 22 870 euro (basisbedrag 15 220 euro).

Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd wordt de belastingvermindering voor de uitgaven vermeld in het eerste lid evenredig omgedeeld in functie van het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten.

De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de opleiding in het hoger onderwijs met volledig leerplan en de in het eerste lid bedoelde uitgaven moeten voldoen. ».

Art. 3

In artikel 156bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 juni 2008 en gewijzigd bij de wet van 27 maart 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º het eerste lid wordt aangevuld met de bepaling onder 3º, luidende :

« 3º de uitgaven gedaan voor het volgen van een opleiding in het hoger onderwijs als bedoeld in artikel 145/33 »;

2º in het tweede lid worden de woorden « en 3º » ingevoegd tussen de woorden « Het eerste lid, 1º » en de woorden « , is niet van toepassing ».

Art. 4

Deze wet treedt in werking op 1 januari van het aanslagjaar volgend op de datum waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

19 juni 2009.

Pol VAN DEN DRIESSCHE
Els SCHELFHOUT.

(1) Universiteit Gent, http://www.ugent.be/nl/voorzieningen/financiering/Studie/studeren.htm.

(2) Een Omnipas is een netabonnement voor personen van 25 tot 64 jaar. Met een Omnipas mag je onbeperkt reizen met alle bussen en trams van De Lijn. De Omnipas voor 25-59 jarigen kost 211,00 euro voor 1 jaar (tarieven vanaf 1 februari 2009).

(3) De Campuskaart is er voor kotstudenten en andere studenten die slechts enkele keren per week heen en terug reizen van en naar een vaste bestemming. Een GO pass kost 50,00 euro. Met een GO pass kan een jongere - 26 jaar, tien enkele reizen maken tussen twee Belgische stations naar keuze.

(4) Deze huurprijzen zijn van toepassing voor studenten die vanaf 2008-2009 voor het eerst een kamer aanvragen in de universitaire homes. Studenten die reeds voor 2008-2009 op de homes verbleven vallen nog onder het oude huurprijzensysteem.

(5) Vlaamse Gemeenschap, Jaarlijkse studiekosten in het hoger onderwijs, in euro, academiejaar 2004-2005, http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/cijfers/Exceltabellen/onderwijs/toegankelijkheid/ONDETOEG6.xls.

(6) « Étudier est un droit pas un privilège — Enquête : coût des études », in Acces libre, le journal de la Fédération des etudiant(e)s francophones, no 5, 2008, mei-juni, blz. 3-11, http://www.fef.be/pagefiles/file/ALmaijuin.pdf.

(7) Bron : Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, http://rkw.fgov.be/Nl/0to25/howmuchBase.php.

(8) Het betreft hier de basiskinderbijslag. De bedragen zijn van toepassing sinds 1 oktober 2008.

(9) Bron : Rijksinstituut voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen (RSVZ) http://www.rsvz.be/nl/tools/numbers/familyallowance_child.htm.

(10) Enkel de studietoelage voor het hoger onderwijs wordt hier besproken.

(11) Bron : Vlaamse overheid, School- en studietoelagen 2008-2009 basis-, secundair en hoger onderwijs, http://www.ond.vlaanderen.be/publicaties/eDocs/pdf/331.pdf.

(12) Om die uitzonderlijke studietoelage te verkrijgen, moet het inkomen lager of gelijk zijn aan een tiende van de maximuminkomensgrens. Bovendien moet u aan één van de volgende voorwaarden voldoen : — u hebt het statuut van gehuwd, samenwonend, zelfstandig of alleenstaand student; — het inkomen bestaat voor minstens 70 % uit alimentatiegelden, of voor minstens 70 % uit een leefloon, of voor minstens 70 % uit een inkomensvervangende tegemoetkoming aan gehandicapten;of voor minstens 70 % uit vervangingsinkomsten (werkloosheidsvergoedingen, ziektevergoedingen, brugpensioen). Pensioenen zijn geen vervangingsinkomsten, brugpensioenen wel.

(13) Bron : De Franse Gemeenschap, Allocation d'études, http://www.allocations-etudes.cfwb.be/.

(14) Eigen vertaling uit het Frans.

(15) Belgisch Staatsblad van 28 juli 2004.

(16) Zie artikel 59, § 2, van het Vlaams decreet betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van 30 april 2004.

(17) Zie artikel 61 van het Vlaams decreet betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van 30 april 2004.

(18) Om in aanmerking te komen voor een huurtoelage als beursstudent of bijna-beursstudent, aan de universiteit Gent moet men voldoen aan de nationaliteits- en financiële voorwaarden tot het bekomen van een studietoelage van de Vlaamse overheid. Indien het referentie-inkomen gelijk is of lager ligt dan de grens voor beursstudenten, ontvangt men een huurtoelage van 110 euro/maand. Indien het referentie-inkomen gelijk is aan of lager ligt dan de grens voor bijna-beursstudenten, ontvangt men een huurtoelage van 90 euro/maand. Zie : Universiteit Gent, Huurtoelage als beursstudent of bijna-beursstudent, http://www.ugent.be/nl/voorzieningen/financiering/huurtoelage.pdf.

(19) Voor het maximumbedrag van de belastingvermindering en het percentage van de uitgaven dat recht geeft op een belastingvermindering wordt inspiratie geput uit de belastingvermindering voor de energiebesparende uitgaven als bepaald in artikel 145/24, § 1, van het Wetboek Inkomstenbelastingen 1992.

(20) Voor het grensbedrag voor het al dan genieten van een hogere belastingvermindering van 2 650 euro in de plaats van 1 325 euro wordt teruggegrepen naar het grensbedrag dat wordt gehanteerd voor het toekennen van een verhoogde belastingvrije som als bepaald in artikel 131 van het Wetboek Inkomstenbelastingen 1992.

(21) Bij een belastingaftrek geniet de belastingplichtige een voordeel aan het marginaal tarief (progressief schijvensysteem afhankelijk van de hoogte van het belastbaar inkomen). Bij een belastingvermindering wordt de vermindering rechtstreeks afgetrokken van het verschuldigde belastingbedrag en bedraagt op deze wijze voor alle belastingplichtigen even veel, op voorwaarde dat er voldoende verschuldigde belastingen zijn om het voordeel volledig te kunnen uitputten.

(22) Vlaamse Gemeenschap, Hoger onderwijs in cijfers, Aantal inschrijvingen op 31 oktober 2008, Academiejaar 2008-2009, http://onderwijs.vlaanderen.be/onderwijsstatistieken/hogerOndInCijfers2008-2009.pdf.

(23) Franse Gemeenschap, L'enseignement en chiffres, 2006-2007, http://www.statistiques.cfwb.be/publications/pub0001/2006/documents/EnseignementEnChiffres2006-2007.pdf.

(24) « Étudier est un droit pas un privilège — Enquête : coût des études », in : Acces libre, le journal de la Fédération des etudiant(e)s francophones, no 5, 2008, mei-juni, p. 3-11, http://www.fef.be/pagefiles/file/ALmaijuin.pdf.

(25) S. Groenez, I. Van Den Brande en I. Nicaise, Cijferboek sociale ongegelijkheid in het Vlaamse onderwijs — Een verkennend onderzoek op de Panelstudie van Belgische Huishoudens (onderzoek in opdracht van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, in het kader van het programma « Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek »), 2003, blz. 38-39.

(26) Ibidem, 41.

(27) B. Cantillon, G. Verbist en I. Segal, Student in de 21e eeuw — Studiefinanciering voor het hoger onderwijs in Vlaanderen, Onderzoek in opdracht van het Departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, september 2005, blz. 7.

(28) G. Verbergt, B. Cantillon en K. Van Den Bosch, CSB, Sociale ongelijkheden in het Vlaamse onderwijs : tien jaar later, januari 2009, 7.