3-1760/2

3-1760/2

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

28 NOVEMBER 2006


Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol nr. 7 bij het Verdrag ter Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, gedaan te Straatsburg op 22 november 1984


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING UITGEBRACHT DOOR

DE HEER GALAND


I. INLEIDING

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 24 oktober en 28 november 2006.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VERTEGENWOORDIGER VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Het Protocol nr. 7 bij het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden wil het Europese arsenaal voor de bescherming van de rechten van de mens verruimen door het behoud van een parallel met het internationale Pact inzake de burgerlijke en politieke rechten van de Verenigde Naties van 1966 (stuk Senaat, nr. 3-1760-1, blz. 3).

Het Protocol bevat vijf artikelen met normatieve inhoud. Het dwingt de Staten namelijk om nieuwe procedurele waarborgen in het strafrecht en in het vreemdelingenrecht in te voeren. (stuk Senaat, nr. 3-1760/1, blz. 3).

III. ALGEMENE BESPREKING

De heer Galand wenst te vernemen waarom er zo lang gewacht is met de ratificatie van dit protocol.

Is het protocol louter van toepassing op buitenlanders die regelmatig op Belgisch grondgebied verblijven ?

Iedere Staat stelt autonoom vast om welke redenen van nationale veiligheid een buitenlander kan worden uitgezet. Een Staat die een protocol ter instemming aan het parlement voorlegt en niet vermeldt welk voorbehoud zij maakt bij de regels die gelden inzake veiligheid, laat onduidelijkheid bestaan.

De vertegenwoordiger van de minister van Justitie antwoordt dat met uitzondering van artikel 1, dat uitsluitend van toepassing is op buitenlanders die regelmatig op het grondgebied van de Hoge Verdragsluitende Partijen verblijven, het Protocol nr. 7 van toepassing is op « eenieder die ressorteert onder hun rechtsmacht », zoals de meerderheid van de bepalingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

De vertegenwoordiger van de minister van Justitie antwoordt dat Protocol nr. 7 geen betrekking heeft op motieven om buitenlanders van het grondgebied te verwijderen. Het beperkt zich er immers toe bepaalde waarborgen te bieden als vreemdelingen die regelmatig op het grondgebied van de Verdragsluitende Staten verblijven, worden verwijderd. Zij kunnen evenwel worden verwijderd voordat deze waarborgen worden uitgevoerd, gesteld dat de verwijdering noodzakelijk is voor de openbare orde of de nationale veiligheid. In dat geval moet echter wel worden voldaan aan de waarborgen in artikel 1 voordat tot de effectieve verwijdering wordt overgegaan.

Aangezien de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen voorziet in een procedure voor het aannemen van ministeriële besluiten tot terugwijzing (verwijdering van niet-gevestigde vreemdelingen omdat zij een gevaar opleveren voor de openbare orde of de nationale veiligheid) en van koninklijke besluiten tot uitzetting (verwijdering van gevestigde vreemdelingen omdat zij een ernstig gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid), die rekening houdt met het bepaalde in artikel 1 van Protocol nr. 7, vormt die bepaling voor België geen probleem. Terugwijzing en uitzetting vinden slechts plaats na advies van de Commissie van advies voor vreemdelingen.

De heer Galand verwijst naar het advies van de Raad van State (stuk Senaat, nr. 3-1760-1, blz. 22). Dat staat kritisch tegenover de motivering inzake de motieven die het Protocol inzake veiligheid aanhaalt.

Mevrouw de Bethune wenst te weten waarom men zolang gewacht heeft met het ratificeren van dit protocol. Heeft men met alle opmerkingen van de Raad van State rekening gehouden ? Zou het niet aangewezen zijn het advies in te winnen van de Senaatscommissie voor de Justitie voor de aanpassing van de wetgeving gezien dit protocol meer dan 20 jaar oud is.

De FOD Justitie zou ook een aangepaste versie van dit protocol kunnen uitwerken rekening houdend met de opmerkingen van de Raad van State.

Mevrouw Van de Casteele is ook van oordeel dat de opmerkingen van de Raad van State grondig moeten doorgenomen worden vooraleer de discussies kan voortgezet worden.

Volgens de heer Roelants du Vivier is het veeleer aan zijn commissie om te debatteren over de opmerkingen en aanpassingen aan de wetgeving.

De vertegenwoordiger van de minister van Justitie antwoordt dat op 24 november 2006 39 van de 46 lidstaten van de Raad van Europa het Protocol nr. 7 op het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (hierna « P7 » genoemd) hebben geratificeerd. P7 dateert van 22 november 1984.

Er is geen bijzondere reden waarom België zolang gewacht heeft met de ratificatie van P7. In het algemeen kan P7 als vrij « discreet » worden bestempeld, er wordt niet vaak een beroep op gedaan door particulieren voor het Europees Hof voor de rechten van de mens, noch door de auteurs van de rechtsleer. Er bestaat niet veel belanghebbende rechtspraak over P7.

Dat er tussen het advies van de Raad van State en de eerste bespreking van P7 door het Parlement een jaar is verlopen, heeft met twee zaken te maken. Begin 2006 werd P7 beoordeeld als « gemengd », het advies van de Raad van State indachtig (met betrekking tot artikel 4, P7, het non bis in idem beginsel). De gemeenschappen en gewesten kunnen bepaalde feiten die strijdig zijn met hun decreten en verordeningen, strafbaar stellen. Voorts werd voorrang gegeven aan Protocol 14 bij het Verdrag, dat van procedurele aard is, waarvoor de ratificatie door alle lidstaten van de Raad van Europa vereist was om de nieuwe werkwijze van het Hof op te starten. België heeft dit goedgekeurd bij de wet van 22 augustus 2006, verschenen op 3 oktober 2006 (1) .

Men vergelijkt het advies van de Raad van State (stuk Senaat, nr. 3-1760-1, blz. 22) met de memorie van toelichting van het wetsontwerp :

Inzake punt I, dat handelt over de gemengde aard van het verdrag en een bevoegdheidskwestie is, werd het advies van de Raad van State gevolgd.

Ook inzake punt II, dat handelt over de onderschrijving van artikel 2.7 van protocol nr. 11 en een strikt technische kwestie is, werd het advies van de Raad van State gevolgd (zie memorie van toelichting, § 8).

Inzake punt III, dat gaat over de interpretatieve verklaring van de Belgische regering betreffende artikel 1 van P7 en dat een strikt technische kwestie is, werd het advies van de Raad van State eveneens gevolgd (zie memorie van toelichting, § 19).

Inzake punt IV, dat handelt over de gevolgen van de instemming voor het Belgische positieve recht :

— werd het advies van de Raad van State inzake artikel 1 gevolgd door duidelijk te stellen dat artikel 1 van het Protocol alleen betrekking heeft op gevallen van terugwijzing en uitzetting in België. In het licht van de nieuwe vreemdelingenwet, die in werking treedt in april 2007, blijft België voldoen aan de vereisten van artikel 1 van P7. Het Protocol spreekt zich niet uit over de beoordeling van de motieven inzake verwijdering, waarvoor de minister van Buitenlandse Zaken bevoegd is (zie memorie van toelichting, §§ 19 en 20).

— werd het advies van de Raad van State inzake artikel 2 niet gevolgd. Het Belgisch recht was wel in overeenstemming met deze bepaling, maar voorzichtigheid was toch geboden. België heeft echter besloten geen voorbehoud te maken gelet op de tekst van de bepaling, op het verklarende verslag bij P7 en op de vaststaande rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens ter zake. Er werd op gewezen dat voorbehoud per definitie tijdelijk is en dat ons land tot nu toe geen wezenlijk voorbehoud heeft aangetekend bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Het behoort tot de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens dat de voorziening in cassatie beantwoordt aan het rechtspreken in twee instanties in strafzaken (zie memorie van toelichting, § 24).

— werd het advies van de Raad van State inzake artikel 3 niet gevolgd, aangezien het gebaseerd is op een foutieve lezing van artikel 447 Sv., dat zich in samenhang met artikel 443 Sv. niet beperkt tot gevallen van doodslag. Het is ook nuttig de Franse en Nederlandse versie van artikel 447 Sv. te vergelijken. Deze laatste is veel duidelijker omdat er « of » staat, tegenover « et » in de Franse versie. Dit artikel is dus eveneens van toepassing op correctionele zaken. Inzake overtredingen geldt er geen specifieke procedure voor schadevergoeding bij een gerechtelijke dwaling, maar men kan ervan uitgaan dat deze materie niet valt onder artikel 3, P7 (zie memorie van toelichting, § 30).

— werd het advies van de Raad van State inzake artikel 4 gevolgd. De overeenstemming wordt vastgesteld (zie memorie van toelichting, § 38).

— stelt het advies van de Raad van State inzake artikel 5 dat er mogelijk geen overeenstemming is. Zwitserland maakte voorbehoud bij dit artikel over de overdracht van de familienaam. Spreekster verwijst naar de zaak Burghartz van 22 februari 1994 tegen Zwitserland bij het Europees Hof voor de rechten van de mens. Het Hof heeft het Zwitserse voorbehoud omzeild door de zaak te analyseren in het licht van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens betreffende het recht op eerbiediging van privé- en gezinsleven (zie memorie van toelichting, § 45).

Mevrouw de Bethune merkt op dat de wetgeving inzake de overdracht van de naam van de ouders op het kind in ons land nog steeds niet aangepast is. Zij verwijst naar haar wetsvoorstel tot wijziging van artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek inzake de familienaam van het kind (stuk Senaat, nr. 3-154/1). Ons land is volgens spreekster niet in conformiteit met haar verplichtingen in het kader van de Europese Conventie voor de Rechten van de Mens, wat tot een veroordeling door het Europees hof voor de Rechten van de mens aanleiding kan geven.

De vertegenwoordiger van de minister van Justitie antwoordt dat de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens onvoorspelbaar blijft maar bevestigt dat ons land mogelijk op dit punt wordt veroordeeld.

IV. STEMMINGEN

De artikelen 1 tot en met 2, alsook het wetsontwerp nr. 3-1760/1 in zijn geheel worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Pierre GALAND. François ROELANTS du VIVIER.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp (stuk Senaat, nr. 3-1760/1 - 2005/2006)


(1) De Russische Federatie is nu de enige Staat die P14 nog niet heeft geratificeerd.