2-425/2

2-425/2

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

27 MAART 2003


De georganiseerde criminaliteit in België


EINDVERSLAG

NAMENS DE OPVOLGINGSCOMMISSIE INZAKE DE GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT UITGEBRACHT DOOR DE HEREN LOZIE EN ISTASSE


INHOUD



HOOFDSTUK I

Inleiding

AFDELING 1

Voorgeschiedenis

Op 18 juli 1996 werd in de Senaat een parlementaire commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in Belgïe opgericht (1).

Deze commissie had als opdracht :

« ­ een onderzoek te verrichten naar de omvang, de aard en de ernst van de georganiseerde criminaliteit in België;

­ na te gaan hoe deze georganiseerde criminaliteit op een effectieve en rechtmatige wijze kan worden bestreden;

­ nadat een analyse is gemaakt van de bestaande toestand, conclusies te trekken en aanbevelingen en voorstellen te formuleren teneinde deze doelstelling te bereiken (2) »

De onderzoekscommissie werd bijgestaan door een wetenschappelijke staf van experts uit de verschillende universiteiten van het land, en heeft in een eerste ronde hoorzittingen gehouden voor hogere ambtenaren en magistraten die betrokken zijn bij de bestrijding van de zware criminaliteit.

Tevens ging zij na of er in België reeds strategische analyses over de georganiseerde criminaliteit waren verricht.

Op deze wijze wou de commissie zich een beeld vormen van de beschikbare bestrijdingsmiddelen en de lacunes in de huidige wetgeving.

Ook de structuren, de opsporingsmethoden en de werkingsmiddelen konden worden doorgelicht.

Teneinde het bronnenmateriaal zo ruim mogelijk te spreiden, werd besloten gedetailleerde vragenlijsten toe te sturen zowel aan de procureurs des Konings en aan de parketten-generaal als aan de diverse economische sectoren.

In een eerste tussentijds verslag (3) ging de aandacht van de commissie naar de begrippen georganiseerde criminaliteit en criminele organisatie.

Vervolgens heeft zij in haar tweede tussentijds verslag de weerslag bestudeerd van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, onder meer door het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden, op de organisatie van de politiediensten en het openbaar ministerie (4).

De commissie heeft ook het Belgische politieapparaat en de internationale juridische context van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit onderzocht.

Ten slotte heeft de commissie op basis van de bovenvermelde bronnen een aantal sectoren geselecteerd waarin zij aanvullend onderzoek heeft verricht en bijkomende hoorzittingen heeft georganiseerd : de vlees-, de diamant- en de oliesector (5).

De commissie heeft beklemtoond dat zij op geen enkele wijze de indruk wil wekken bepaalde economische sectoren te viseren of ze als verdacht aan te merken, aangezien het uitgangspunt van de enquête precies is te onderzoeken in hoever volstrekt legale activiteiten en sectoren te lijden hebben onder de georganiseerde misdaad.

Na de beëindiging van haar werkzaamheden heeft de onderzoekscommissie in haar eindverslag van 8 december 1998 een aantal vaststellingen gedaan en aanbevelingen gegeven. Een van de aanbevelingen was de oprichting van een parlementaire opvolgingscommissie.

Hierover zegt het eindverslag :

« 3.1. Informatiegaring

De klassieke informatiegaring door de politiediensten op het terrein moet behouden blijven zonder dat een voorafgaande toestemming van het openbaar ministerie daartoe vereist is. Deze informatie moet wel worden geregistreerd zodat controle a posteriori mogelijk is. Indien de informatie op gerichte wijze wordt gezocht in het kader van een programma of een proactieve recherche, is de toestemming van het openbaar ministerie wel vereist (cf. artikel 28bis van het Wetboek van strafvordering). In de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit kan het gerecht het zich niet veroorloven een afwachtende houding aan te nemen. Het dient daarom af te zien van een incidentele aanpak en proactief op zoek te gaan naar informatie die het in staat stelt zich een beeld te vormen van de georganiseerde criminaliteit. Gelet op het bedreigend karakter die een dergelijke benadering voor de persoonlijke levenssfeer inhoudt, kan worden overwogen om voor gevoelige materies een begeleidingscomité (bijvoorbeeld binnen het federaal parket) op te richten, eventueel zelfs een parlementaire controle in een bijzondere opvolgingscommissie. » (6)

(... )

3.8. Parlementaire opvolgingscommissie

In punt 3.1 werd de idee geopperd van een parlementaire controle op de informatiegaring.

De commissie acht het echter niet raadzaam de rol van het Parlement tot dit specifiek punt te beperken. Daarom stelt zij de oprichting van een parlementaire opvolgingscommissie voor die de evolutie van de georganiseerde criminaliteit op de voet volgt, de effectiviteit van de genomen maatregelen systematisch toetst in overleg met de uitvoerende macht en voorstellen doet tot verbetering van de aanpak. » (7)

De Senaat heeft op 17 december 1998 de conclusies van de onderzoekscommissie goedgekeurd (8).

AFDELING 2

Politieke en strategische context

1. De regeringsverklaring en het regeerakkoord

In de federale-regeringsverklaring van 14 juli 1999 staan de volgende beschouwingen :

« Rechtvaardigheid is de derde hoeksteen voor de nieuwe overheid die de regering voor ogen heeft. Vorig jaar werd het Octopusakkoord afgesloten als antwoord op de problemen bij politie en justitie. De snelle en integrale uitvoering ervan is voor de regering een topprioriteit. Het vormt de basis voor het totstandbrengen van een veilige leefomgeving, van een eerlijke en snelle rechtsbedeling en voor het terugdringen van de agressie in de maatschappij.

Maar er is meer nodig dan dat. Nog vóór het einde van het jaar zal een veiligheidsplan worden opgesteld, dat werkt volgens het concept van de integrale veiligheidszorg. Dit plan zal een keten omvatten die achtereenvolgens bestaat uit een preventieve schakel, een repressieve schakel en de nazorg voor slachtoffers en daders. Het plan dat wetenschappelijk onderbouwd zal zijn, heeft een dubbel doel : het daadwerkelijk doen dalen van alle vormen van criminaliteit en het wezenlijk verhogen van de te lage ophelderingsgraad. De politie zal zich daarbij concentreren op haar kerntaken en meer op het terrein aanwezig zijn. Het strafrecht wordt gemoderniseerd en « normstellend optreden » garandeert een snelle en aangepaste aanpak van ieder misdrijf. In het kader van de federale politie wordt een anti-corruptiedienst opgericht en de internationale samenwerking en de strijd tegen de georganiseerde misdaad en witteboordencriminaliteit zullen worden opgevoerd.

(...)

Een rechtvaardige overheid is ook een open en verdraagzame overheid. De integratie van alle burgers en in het bijzonder van de hier wonende buitenlanders is hierbij het uitgangspunt. Voor deze laatsten zal het verkrijgen van de Belgische nationaliteit drastisch worden vereenvoudigd. Het zal het engagement van de aanvrager in zich sluiten om de Grondwet, de wetten en fundamentele rechten en vrijheden na te leven. Tegelijkertijd zal de minister van Justitie de parketten vragen zich in te schakelen in de nieuwe aanpak en ieder misbruik tegen te gaan van de naturalisatiewetgeving door misdaadorganisaties. De regering zal de nieuwe regeling één jaar na haar inwerkingtreding beoordelen. »

Het regeerakkoord van 7 juli 1999 zegt over het opstellen van een veiligheidsplan :

« Het opstellen van een veiligheidsplan

De federale regering zal vóór het einde van het jaar een veiligheidsplan opstellen, dat volgens het concept van de integrale veiligheidszorg zal werken. Deze veiligheidszorg concretiseert zich in een keten, die achtereenvolgens bestaat uit een preventieve schakel, een repressieve schakel en de nazorg voor slachtoffers en daders.

Het plan zal wetenschappelijk worden onderbouwd en beoogt twee doelstellingen : een daadwerkelijke beperking van alle vormen van criminaliteit en een wezenlijke verhoging van de lage ophelderingsgraad van misdrijven.

Het plan zal zich daarbij toespitsen op de volgende prioriteiten :

­ geweldsdelicten terugschroeven;

­ de georganiseerde misdaad in kaart brengen en bestrijden;

­ de witteboordencriminaliteit beter opsporen en bestraffen;

­ bestrijden van mensenhandel en andere vormen van uitbuiting;

­ seksuele misdrijven maximaal voorkomen;

­ jeugddelinquentie bestrijden;

­ het hooliganisme indijken;

­ drugsoverlast en criminaliteit in verband met bevoorrading inperken;

­ de verkeersongevallen met persoonlijk letsel beperken.

Voor elk van deze prioriteiten zal het plan voorzien in een specifiek instrumentarium en actiemiddelen. De belangrijkste actiemiddelen van het veiligheidsplan zijn :

1. een moderne politie, verankerd in de samenleving en georiënteerd op de echte politiekerntaken; daartoe zal werk worden gemaakt van een vernieuwd management en een bedrijfsgerichte aanpak; doel hiervan is dat de agenten van de autonome lokale politiediensten meer op straat aanwezig zijn, ten dienste van en luisterbereid ten aanzien van de burgers; een verhoogde aanwezigheid van agenten in wijken verhoogt het veiligheidsgevoel van de burgers en zal de criminaliteit preventief tegengaan; per politiezone moeten de burgers 24 uur per dag toegang hebben tot een politiepost;

2. een vereenvoudiging van het strafrecht, gekoppeld aan een meer efficiënte strafprocedure;

3. normstellend optreden, een snelle en aangepaste aanpak van iedere overtreding, en dit preventief of repressief;

4. het bestrijden van corruptie, corruptief gedrag en normvervaging door de oprichting binnen het kader van de federale politie van een versterkte anti-corruptiedienst;

5. het opdrijven van de inspanningen rond veilig bouwen en inrichten, wijkveiligheid en risicobeheersing en dit vooral in de meest getroffen wijken;

6. internationale samenwerking tegen georganiseerde misdaad en de witteboordencriminaliteit;

7. het bevorderen van de strafbemiddeling en de alternatieve straffen;

8. de efficiënte inbeslagname en verbeuring van criminele vermogens en een aangepaste inning van de geldboetes.

Behalve het federaal veiligheidsplan zullen, prioritair voor de stedelijke gebieden, lokale veiligheidsplannen worden opgesteld. Deze lokale plannen zullen de veiligheids- en samenlevingscontracten in acht nemen. Elke interveniënt, politieagent of sociaal werker zal daarbij zijn taak uitvoeren onder strikte naleving van zijn deontologie. De versterking van het repressie-apparaat zal wel gepaard gaan met een betere bescherming van de fundamentele rechten van de burgers die ermee worden geconfronteerd. Inzonderheid zullen maatregelen worden genomen om misbruik van het recht van onderzoek en valse aanklachten tegen te gaan. »

2. Het federaal veiligheids- en detentieplan

Het federaal veiligheids- en detentieplan dat door de minister van Justitie is ingediend, omvat een aantal overwegingen met betrekking tot georganiseerde misdaad, die als volgt kunnen worden samengevat.

Ten einde de georganiseerde misdaad in kaart te brengen en efficiënter te bestrijden, zal de minister van Justitie het initiatief nemen om een volwaardige criminele statistiek te ontwikkelen, aangepast aan het opzetten van criminaliteitsanalyses.

De regering hecht een groot belang aan de beeldvorming van de zware criminaliteit in de diverse domeinen van de samenleving. De klemtoon ligt niet zozeer op de kwantitatieve analyse en op een korte termijn methodologie, dan wel op een kwalitatieve analyse gekoppeld aan een degelijke strategische analyse.

In het verleden zijn er reeds een aantal maatregelen genomen : een verfijning van de vragenlijst om tot een grondiger analyse te komen, een aanpassing van de statistische databank, de aanstelling van strategische analisten die de datagaring uitvoeren, de integratie van extra controlemechanismen om de juistheid van de vergaarde informatie te waarborgen en de toevoeging van kwalitatieve evaluatieparameters. Dat beleid wordt voortgezet om de beeldvorming te verfijnen.

De inzameling van gegevens moet op geautomatiseerde wijze verlopen, de strategische analyse moet verder worden ontwikkeld. Alle diensten die kunnen bijdragen tot deze beeldvorming moeten hun inbreng hebben : niet alleen de politiediensten, de parketten, de veiligheid van de Staat en de Cel voor financiële informatieverwerking, maar ook de Fiscale, Sociale en Economische Inspectie kunnen daartoe bijdragen.

Bovendien moeten de basisgegevens worden aangevuld met de gegevens inzake vervolging, veroordeling en strafuitvoering, wil men een volkomen zicht krijgen op de zware criminaliteit.

Ten slotte zal de strategische analyse ook gepaard gaan met omgevingsanalyses. Deze analyse volgt de ontwikkelingen op maatschappelijk gebied, speurt de oorzaken en gevolgen op van deze criminaliteit in bepaalde segmenten van de maatschappij. In de eerste plaats zal worden nagegaan welke invloed de georganiseerde misdaad heeft op de legale economische sectoren.

Uit de jaarrapporten van de georganiseerde criminaliteit kan worden afgeleid dat bepaalde economische sectoren gevoeliger zijn dan andere : dat geldt in hoofdzaak voor transport, horeca, import-export, diamant. De analyse van de risicosectoren zal ertoe bijdragen de dreiging te evalueren en zo nodig de gepaste maatregelen te nemen.

Het komt onontbeerlijk voor dat méér wordt geïnvesteerd in de criminele statistiek en de criminele analyse alsmede in de wetenschappelijke ondersteuning bij de beeldvorming.

Het is evident dat internationale samenwerking een conditio sine qua non is, wil men deze criminaliteit ernstig aanpakken aangezien de georganiseerde criminaliteit meestal internationale banden heeft.

AFDELING 3

Oprichting van de opvolgingscommissie inzake de georganiseerde criminaliteit ­ Samenstelling ­ Opdracht

Ten gevolge van de bovenvermelde aanbeveling van de parlementaire commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in België, werd op 18 november 1999 in de Senaat een opvolgingscommissie inzake de georganiseerde criminaliteit opgericht voor de duur van de zittingsperiode.

Deze commissie telt negen leden, één per fractie die in het Bureau van de Senaat vertegenwoordigd is, en is als volgt samengesteld :

VLD : mevrouw Kestelijn-Sierens

CVP : de heer Vandenberghe

PS : de heer Istasse

PRL-FDF-MCC : de heer Malmendier

VL. BLOK : de heer Verreycken

SP : mevrouw Vanlerberghe

ECOLO : de heer Morael (9)

AGALEV : de heer Lozie

PSC : mevrouw Nyssens

De opvolgingscommissie heeft als opdracht na te gaan op welke wijze de aanbevelingen en adviezen van de onderzoekscommissie worden opgevolgd. Zij vormt, naar analogie van de comités P & I, de cel die in het Parlement de problematiek van de georganiseerde criminaliteit opvolgt.

Zij zou eveneens als go-between kunnen fungeren tussen de wetgevende macht en de rechterlijke macht, inzonderheid het college van procureurs-generaal, wanneer er zich bij de aanpak van de georganiseerde criminaliteit wetgevingsproblemen voordoen.

De opvolgingscommissie zou ook als adviesorgaan of steunpunt kunnen functioneren ten aanzien van de commissie voor de Justitie voor wetsontwerpen of wetsvoorstellen betreffende de georganiseerde criminaliteit (cf. de adviezen van de onderzoekscommissie aan de commissie voor de Justitie tijdens de vorige zittingsperiode).

De werkzaamheden van de opvolgingscommissie zijn strikt vertrouwelijk.

AFDELING 4

Aanwijzing van het bureau

De opvolgingscommissie is op 19 januari 2000 van start gegaan.

De opvolgingscommissie heeft vooreerst haar bureau samengesteld.

De heer Vandenberghe werd met eenparigheid van stemmen benoemd tot voorzitter.

De heer Malmendier en mevrouw Kestelijn-Sierens werden eveneens met eenparigheid van stemmen benoemd tot respectievelijk eerste ondervoorzitter en tweede ondervoorzitster.

De heren Lozie en Istasse werden eveneens eenparig aangewezen als rapporteur.

AFDELING 5

Externe samenwerking

Om haar te helpen bij haar werkzaamheden, heeft de opvolgingscommissie een beroep gedaan op de wetenschappelijke medewerking van professor Armand Vandeplas, erekamervoorzitter van het hof van beroep van Antwerpen en emeritus buitengewoon hoogleraar van de Katholieke Universiteit Leuven.

De heer Vandeplas had reeds zijn wetenschappelijke medewerking verleend aan de parlementaire commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit.

HOOFDSTUK II

Eerste tussentijds verslag van de opvolgingscommissie

De opvolgingscommissie betreffende de georganiseerde misdaad bracht op 17 april 2001 een eerste tussentijds verslag uit (stuk Senaat, nr. 2-425/1).

Dit verslag bevatte :

­ de presentatie door de minister van Justitie en de bespreking van het jaarverslag 1999 over de georganiseerde criminaliteit in 1998;

­ de samenvatting van de hoorzittingen met de procureurs des Konings van Antwerpen, Brussel, Luik, Charleroi en Gent en de hervormingen die ze voorstelden;

­ de aanbevelingen geformuleerd door de opvolgingscommissie.

HOOFDSTUK III

Werkzaamheden na de indiening van het eerste tussentijds verslag van de opvolgingscommissie

AFDELING 1

Inleiding

Na indiening van het eerste tussentijds verslag heeft de commissie haar werkzaamheden voortgezet met bijzondere nadruk op de volgende thema's :

1. Financiële en fiscale aspecten van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit

­ Hoorzitting met de heer Alain Zenner, regeringscommissaris belast met de vereenvoudiging van de fiscale procedures en de strijd tegen de grote fiscale fraude.

­ Hoorzitting met de heer Frank Schins, procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent, die binnen het college van de procureurs-generaal belast is met het terrorisme en het groot banditisme, met de heer Philippe Ullmann, advocaat-generaal bij het hof van beroep te Brussel en bijstandsmagistraat aangewezen door het College van procureurs-generaal om de strijd in de financiële, economische en fiscale sector te coördineren, en met de heer Johan Delmul, substituut procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent en hoofdcoördinator van het expertisenetwerk « groot banditisme en terrorisme », van de heer Johan Sabbe, substituut van de procureur-generaal van Gent, van de heer Stefaan Gunter, advocaat-generaal bij het hof van beroep van Gent en van de heer Serge Brammertz, nationaal magistraat;

­ Onderzoek van het voorontwerp van eindverklaring in het vooruitzicht van de Conferentie van de Parlementen van de Europese Unie tegen het witwassen (Parijs, 7 en 8 februari 2002);

­ Hoorzitting met de heer Spreutels, voorzitter van de cel voor financiële informatieverwerking, en met de heer Dejemeppe, procureur des Konings te Brussel, naar aanleiding van de Conferentie van de Parlementen van de Europese Unie tegen het witwassen (Parijs, 7 en 8 februari 2002).

2. Ontwikkelingen in de algemene situatie inzake de georganiseerde criminaliteit ­ Actualisering van de eerder verzamelde gegevens

­ Hoorzitting met het college van procureurs-generaal;

­ Presentatie door de minister van Justitie van het jaarverslag 2000 over de georganiseerde criminaliteit in België, en bespreking van dit verslag;

­ Hoorzitting met de vertegenwoordigers van de Dienst voor strafrechtelijk beleid;

­ Hoorzitting met de heer Paul Degryse, procureur des Konings te Brussel;

­ Bespreking van het evaluatieverslag betreffende de wet van 30 juni 1994 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en opnemen van privé-communicatie en telecommunicatie, gewijzigd door de wet van 10 juni 1998;

­ Belgische bijdrage tot het Europees verslag over de georganiseerde misdaad 2001.

3. Onderzoek naar specifieke problemen

­ de rol van de advocaat in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit ­ Hoorzitting met vertegenwoordigers van de balie;

­ de gegevens in het eindverslag van de groep deskundigen over de exploitatie van de natuurlijke en andere rijkdommen van de Democratische Republiek Congo en de band met de georganiseerde misdaadnetwerken en met sommige Belgische bedrijven die actief zijn in de diamanthandel van Antwerpen :

­ Hoorzitting met mevrouw Dekkers, procureur-generaal bij het hof van beroep te Antwerpen

­ Hoorzitting met de heer Schins, voorzitter van het college van procureurs-generaal en van de heer Brammertz, federaal procureur

­ Hoorzitting met de heer Verwilghen, minister van Justitie

­ Hoorzitting met de heer Koen Dassen, administrateur-generaal van de Staatsveiligheid.

Hierna volgt een overzicht van de werkzaamheden van de opvolgingscommissie inzake die verschillende punten (10).

AFDELING 2

Financiële en fiscale aspecten van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit

2.1. Hoorzitting met de heer Alain Zenner, regeringscommissaris belast met de vereenvoudiging van de fiscale procedures en de strijd tegen de grote fiscale fraude

De voorzitter herinnert eraan dat na de gebeurtenissen van 11 september 2001 de opvolgingscommissie besloot een reeks hoorzittingen te organiseren. Uit die gebeurtenissen blijkt nogmaals de nauwe band die er bestaat tussen terrorisme en georganiseerde misdaad. Ook in de recente brief die de procureurs-generaal aan de voorzitter van de commissie richtten, werd daarop gewezen.

Een hoorzitting met de heer Zenner is met name gerechtvaardigd omdat de commissie zich wil verdiepen in de financiële en fiscale aspecten van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Uit sommige elementen blijkt dat de antiwitwaswetgeving ontoereikend is om deze strijd op doeltreffende wijze aan te gaan.

Uiteenzetting van de heer Zenner

« 1) In haar verslag van 8 december 1998 belichtte de Senaatscommissie van parlementair onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit de diverse vormen van georganiseerde delinquentie op financieel en fiscaal gebied. Ze kwam tot het besluit dat het gebrek aan doeltreffendheid van de bestrijding van deze vormen van criminaliteit grotendeels moest worden toegeschreven aan het volledig ontbreken van informatieuitwisseling en onderlinge assistentie tussen de diverse betrokken diensten. De krachtdadigheid waarmee de huidige politieke meerderheid het probleem van de georganiseerde misdaad heeft aangepakt, blijkt met name uit de goedkeuring van het federaal veiligheidsplan van 31 mei 2000 en mijn benoeming tot regeringscommissaris, onder meer belast met de strijd tegen de grote fiscale fraude.

Met het oog op de uitvoering van de aanbevelingen van de Commissie heb ik op 27 maart 2001 een actieplan voorgesteld met als titel « Voor een nieuwe fiscale cultuur ». U herinnert zich wellicht nog dat ik de gelegenheid kreeg dat plan op 9 mei 2001 voor te leggen en het van commentaar te voorzien in de commissie Financiën van de Senaat. Op 17 juli 2001 kon ik overigens naar buiten treden met een eerste scorebord met de eerste realisaties en het tijdschema om de diverse projecten in voornoemd actieplan concreet uit te voeren.

2) Als primeur deel ik u vandaag mijn tweede opvolgingsverslag inzake de strijd tegen de grote fiscale fraude mee.

3) Ik kan daaraan toevoegen dat de aanzienlijke emotie waartoe de aanslagen van 11 september aanleiding gaven, werd omgezet in positieve energie om aldus meer internationale samenwerking op gang te brengen in de strijd tegen de financiering van het terrorisme. Ik durf te beweren dat ons land op dat vlak een betekenisvolle rol heeft gespeeld in het raam van het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie.

4) De volgende initiatieven verdienen onze bijzondere aandacht.

De witwasrichtlijn

5) België heeft ontegensprekelijk een coördinerende rol gespeeld bij het compromis waarover onderhandeld is tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de nieuwe richtlijn inzake het witwassen van geld.

De richtlijn beperkte zich tot nu toe op Europees vlak tot de opbrengsten van drugsmisdrijven. In de toekomst zal de richtlijn alle zware misdrijven omvatten, en met name terrorisme, corruptie, schending van de financiële belangen van de Europese Unie, en alle vormen van georganiseerde criminaliteit waaronder de grote fiscale fraude, wat in België langer reeds het geval was.

Anderzijds waren krachtens de richtlijn van 1991 alleen de kredietinstellingen en financiële instellingen verplicht verdachte verrichtingen te melden aan de bevoegde overheid. Ook op dit punt loopt België voorop : onze witwaswetgeving was al van toepassing op casino's, bedrijfsrevisoren, accountants, belastingconsulenten, vastgoedmakelaars, notarissen. Voortaan zal dat ook gelden in de gehele Europese Unie. En aan de lijst werd nog toegevoegd : de advocaten en handelaars in waardevolle artikelen zoals edele metalen en edelstenen of kunstwerken.

De ervaring leert ons dat als witwassers niet langer een beroep kunnen doen op de financiële of vastgoedsector, ze dan hun toevlucht nemen tot stromannen, waaronder malafide advocaten. Vandaar dat met de toestemming weliswaar van de raadgevende commissie van Europese balies de richtlijn ook zal worden toegepast op hun leden, wanneer deze hun boekje te buiten gaan en ze zich gaan toeleggen op gelijkaardige activiteiten als de vermelde financiële of vastgoedsectoren. Dat is het geval wanneer ze namens hun cliënt optreden in een financiële of vastgoedtransactie. Of gewoon, wanneer ze assistentie bieden bij een aantal witwasgevoelige operaties zoals de oprichting van vennootschappen, de aankoop of verkoop van handelspanden of handelsondernemingen, het beheer van financiële activa, opening of beheer van bank- of spaarrekeningen of van portfolio's.

Anderzijds mocht het recht op verdediging van de beklaagden niet in het gedrang komen. Er is nooit enig probleem gerezen om advocaten buiten het toepassingsgebied van de richtlijn te houden wanneer ze hun cliënt voor de rechtbank verdedigen. Maar er bleef enige twijfel over het probleem van het juridisch advies, wat in zekere zin in het verlengde ligt van. de verdediging voor het gerecht. Het beroepsgeheim op dit gebied gehandhaafd blijven, tenzij de advocaat weet heeft dat de cliënt om advies vraagt om zich over te leveren aan witwaspraktijken.

De strijd tegen de belastingparadijzen

6) Maar de strijd tegen het witwassen mag niet ophouden bij de Europese grenzen. Daarom heeft België zich akkoord verklaard met alle trapsgewijze, evenredige en soepele tegenmaatregelen die de Financiële Actiegroep witwassen van geld (FATF) voorstelt. De Ministerraad heeft enkele weken geleden een wetsontwerp in deze zin goedgekeurd en het zal snel worden gestemd.

Dit ontwerp wil de doeltreffendheid van het antiwitwasdispositief ten aanzien van niet-meewerkende landen en gebieden versterken. De meldingsplicht kan, na advies van de CFI (Cel Financiële Informatieverwerking) door de Koning worden uitgebreid tot verrichtingen waarbij personen zijn betrokken die in een van die landen of grondgebieden zijn gevestigd.

7) Datzelfde ontwerp wil eveneens een gedifferentieerd controlestatuut voor wisselkantoren invoeren. Wanneer een wisselkantoor geldoverdrachten uitvoert zal het in de toekomst worden onderworpen aan een reeks bijkomende vereisten (oprichting in de vorm van een handelsvennootschap, volgestort kapitaal van minstens 200 000 euro).

Inzake de strijd tegen de belastingparadijzen werd de actie van de OESO opgeschort vanwege de ontwikkelingen in het Amerikaans beleid na de verkiezingen van november 2000.

De Amerikaanse minister van Financiën maakte zich al op om een verklaring af te leggen, te weten dat de Verenigde Staten de meldingsplicht van witwassen in hoofde van de Amerikaanse banken wilde afbouwen, wegens té omslachtige en té dure procedures.

De aanslagen van 11 september 2001 hebben hem aangezet om zijn standpunt te herzien.

Op 19 oktober 2002, tijdens een lunch van de Raad van de Ecofin-ministers, drongen de Zweden aan op een hervatting van de strijd van de OESO tegen de belastingparadijzen.

Als de Amerikanen het terrorisme echt willen aanpakken, moeten ze meer doen dan het witwassen van geld bestrijden.

Een van de moeilijkheden is dat Hongarije, Rusland en Israël nog bij de niet-meewerkende landen behoren. Wat de belastingparadijzen betreft, zijn er ook de Caraïben, waaruit een bepaald deel van de Amerikaanse economische en financiële wereld profijt haalt.

Blijft de vraag of de Amerikanen bereid zullen zijn de onderste steen boven te halen en ze ook tegen deze gebieden de strijd zullen aanbinden.

8) De vergaderingen van de FATF die eind oktober in Washington plaatsvonden beloven te zorgen voor vooruitgang.

Het mandaat van de Financiële Actiegroep FATF werd uitgebreid tot de financiering van het terrorisme, wat de onontbeerlijke inspanningen van transparantie van internationale financiële verrichtingen ten goede komt. Acht nieuwe aanbevelingen werden overigens aangenomen door de FATF, waarvan er drie die doorzichtigheid moeten waarmaken : het gaat om de aanbevelingen tot registratie van alle geldoverdrachten, de identificatie van opdrachtgevers van elektronische overschrijvingen en sommige juridische eenheden zonder winstoogmerk (bijv. trustmaatschappijen of zogenaamde liefdadigheidsinstellingen die in feite een dekmantel vormen voor praktijken van fundamentalistische bewegingen).

Terrorisme

9. De Conventie van de Verenigde Naties voor repressie van de financiering van terrorisme van 1999 werd door België op 27 september ondertekend.

Embargo's

10. Sinds 17 februari 2000 moeten alle vermogens en andere financiële middelen van de Taliban in Afghanistan worden bevroren. De lijst van personen en eenheden die onder deze maatregel vallen werd bij ministerieel besluit van 28 augustus 2001 uitgebreid.

Transparantie van sommige juridische eenheden

11. Zwart geld van terrorisme verschilt, behalve in eindbestemming, geenszins van de gigantische massa zwerfkapitaal dat de geheime wereld van de offshore-financiën voedt. Ongeacht hun criminele bron of hun onrechtmatige bestemming, maken deze kapitalen gebruik van dezelfde kanalen, dezelfde tussenpersonen, dezelfde toevluchthavens : niet-meewerkende gebieden, offshore-centra en belastingparadijzen, allemaal beschermd door geheimhouding.

Om die reden willen we meewerken aan het hervatten van de actie van de OESO tegen de belastingparadijzen, die werd opgeschort zoniet uitgesteld door de politieke ontwikkelingen ingevolge de presidentsverkiezingen in november 2000.

Op de gezamenlijke Raad van Ecofin-JBZ, die op 16 oktober 2001 te Luxemburg plaatsvond, kregen we ook inzage in een werkdocument van de diensten van de Commissie betreffende de transparantie van juridische eenheden en de maatregelen bestemd om de doorzichtigheid in financiële en bankzaken in het raam van de strijd tegen het witwassen van geld te vergroten. En de band tussen deze problematiek en de verborgen financiering van terrorisme komt hier eveneens aan het licht : in zijn verslag over de stand van zaken van de onderzoeken die de effectencommissies hebben bevolen naar mogelijke koersmanipulaties en misbruik van voorkennis die kort voor 11 september werden vastgesteld, adviseert het Europees Comité van Regulatoren de transparantie te vergroten inzake de identificatie van de cliënt of de eindbegunstigde. »

Voor het overige verwijst de Heer Zenner naar het verslag inzake zijn actieplan.

Gedachtewisseling

Een lid verwijst naar de strijd tegen belastingparadijzen, waarover de heer Zenner terecht verklaarde dat het om een toetssteen ging om na te gaan in welke mate de landen werkelijk bereid zijn op financieel vlak de strijd aan te binden tegen georganiseerde criminaliteit en terrorisme. Maar terzake hebben we ook af te rekenen met interne problemen. Een daarvan is het bankgeheim.

Luxemburg is een van die landen waarmee we, in het raam van de strijd tegen fiscale fraude, de grootste moeite hebben om informatie te verkrijgen. Spreker vraagt of de situatie aan het veranderen is en of Luxemburg nu bereid is op dat vlak mee te werken.

Hij onderstreept vervolgens dat als we het spoor van de door het misdaadmilieu georganiseerde vermogensoverdrachten willen volgen, een vermogenskadaster nuttig zou kunnen zijn.

Dat lijkt echter nog niet mogelijk in België, maar wellicht zou dat moeten worden opgelegd omwille van het nut dat zo'n registratie op Europees niveau zou op Europees niveau kan hebben.

Ook op dat vlak vraagt spreker of de zaken aan het veranderen zijn.

Wat het nut betreft van een betere doorstroming van informatie inzake bijvoorbeeld witwasoperaties of BTW-carrousels, vraagt het lid of het WIES-systeem (Web's information exchange system) wordt gebruikt voor de gegevensuitwisseling dan wel of het gaat om een volledig nieuw systeem.

Ten slotte wijst de spreker op het probleem van de sigarettenzwendel, waarbij men vaststelt dat er een verband is met de klassieke maffiamilieus en de geldwitwaspraktijken.

Hij vraagt of er bijzondere aandacht gaat naar deze banden tussen de illegale sigarettenhandel en het witwassen.

Dit zou een probleem kunnen opleveren, met name in het raam van de onderhandelingen over de toetreding van Cyprus tot de Europese Unie.

De Europese Commissie zelf heeft overigens de twee grote sigarettenfabrikanten Morris en Reynolds terzake aan de tand gevoeld.

Wat het bankgeheim betreft, verklaart de heer Zenner dat het actieplan wijst op enkele ontwikkelingen op dit gebied.

Terzake doen een aantal theorieën de ronde die het ondernemen van actie tegen bepaalde fraudeverschijnselen niet vergemakkelijken.

In België geldt geen bankgeheim.

Op gerechtelijk niveau is er van bankgeheim geen sprake. Tegen een bevel van een onderzoeksrechter kan geen verzet worden aangetekend.

Wat het bestuur van belastingen betreft is er, voor zover de bevoegde gewestelijke ambtenaar, de administrateur-generaal en de adjunct-administrateur-generaal van Financiën hun toestemming geven, geen enkele beperking op het onderzoeksrecht van het bestuur bij de banken, zodra er een vermoeden bestaat van een fraudesysteem of wanneer zulks aan het licht is gekomen.

Er is gezegd en geschreven dat bij een controle ten aanzien van een bepaalde belastingplichtige zijn bankier niet mag worden ondervraagd over het uitvoeren van sommige verrichtingen.

Spreker meent dat dit onjuist is en verwijst naar dit punt in zijn verslag.

Hij stelt vast dat het steeds dezelfde auteurs zijn die deze stelling aanhangen en dat ze onderling naar elkaar verwijzen. Het gaat om 3 à 4 mensen die een leidende rol hebben in het bestuur van de Belgische Vereniging van Banken, en die soms 30 of 40 jaar ministeriële verklaringen citeren zonder rekening te houden met wetswijzigingen die sedertdien zijn tussengekomen.

Spreker verklaart dat volgens hem het bestuur der belastingen zich soms te voorzichtig opstelt, omdat het vreest door de rechter niet te worden gevolgd. Hij wil het bestuur dan ook aanzetten om ten opzichte van de grote fiscale fraude de middelen in te zetten waarover het beschikt.

Wat het invoeren van een vermogenskadaster betreft, merkte de vorige spreker terecht op dat het wellicht onrealistisch is om dit in de nabije toekomst te overwegen.

Via de informatisering wordt deze weg toch willens nillens ingeslagen. Wanneer over minder dan 2 jaar de elektronische belastingaangifte van natuurlijke personen een feit is, zal de fiscus beschikken over alle nodige gegevens betreffende de inkomsten uit arbeid en de inkomsten uit vastgoed.

Het probleem van de inkomsten uit effecten is complexer, want welke verplichtingen men terzake ook oplegt, het zal altijd gemakkelijk blijven die te omzeilen. Dit punt doet overigens vragen rijzen, zoals blijkt uit het volgende voorbeeld, dat zuiver theoretisch is en alleen illustrerende waarde heeft.

In principe zou de fiscus vandaag zich tot alle « bricocenters », kunnen wenden om de lijst te krijgen van alle mensen die materieel voor meer dan een miljoen frank hebben gekocht (wat een omzet van zo'n 4 miljoen frank veronderstelt).

Hij zou de minister van Werkgelegenheid de lijst van alle werklozen kunnen vragen en de twee lijsten met elkaar vergelijken.

Hetzelfde voorbeeld kan worden gegeven inzake zelfstandigen of bedienden.

De vraag blijft, gezien de uitbreiding van de onderzoeksbevoegdheden van de fiscus op basis van de ICT's (informatie- en communicatietechnologieën), welke grenzen er moeten worden getrokken.

De fiscus heeft tot nu toe zelf de grenzen van zijn eigen bevoegdheden bepaald met het oogmerk de persoonlijke levenssfeer te beschermen.

Daarom vraagt hij nooit dat zuiver private bankrekeningafschriften zouden worden voorgelegd.

Maar de nieuwe ICT's openen grotere mogelijkheden.

Zo richtte spreker in september 2001 een werkgroep van magistraten, hoogleraren, agenten van de fiscus en diverse specialisten rond het thema « Fiscaliteit en bescherming van de persoonlijke levenssfeer ».

Twee problemen zin hieraan verbonden. Enerzijds de vraag gericht aan de ondernemingen en de financiële instellingen om, in het raam van een verhoogde strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en de preventie terzake, bestanden in te richten met betrekking tot fraudetipgevers, wat uitwisselingen veronderstelt die thans krachtens de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zijn verboden.

In dit verband kunnen we ons afvragen of we niet te strikt zijn en of we de fiscus en de ondernemingen niet meer ruimte moeten bieden om gegevens uit te wisselen over fraudegevallen, profielen van fraudeurs, enz.

De wet in haar huidige vorm belet echter niet het gebruik van sommige onderzoeksmiddelen.

Er moet gestreefd worden naar een evenwicht.

Een ander probleem heeft betrekking op de ontwikkeling van de rechtspraak van het Hof van Straatsburg over het recht van de belastingplichtige om bij vervolging door de fiscus het stilzwijgen te bewaren.

Twee « takken » werden in voornoemde werkgroep voorzien.

De ene, onder leiding van professor Daujumet van Antwerpen, heeft betrekking op de mensenrechten en de onderzoeksbevoegdheden van de fiscus (wanneer wordt de spreekplicht zwijgrecht ?)

De andere, onder leiding van professor Poullet van Namen, betreft het gebruik van nieuwe technologieën met betrekking tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

De kwestie van het vermogenskadaster is dus zeer actueel, maar verdient meer bezinning over de grenzen die we zo'n stelsel moeten meegeven.

Wat de sigarettenzwendel betreft en de duidelijke band hiervan met andere vormen van criminaliteit, verwijst spreker naar de drie aspecten die de ondernomen actie op dit gebied kenmerken.

Om te beginnen gaat het om de uitvoering van de samenwerkingsprotocollen tussen de departementen van Justitie en dat van Financiën, ondertekend op 20 januari 2000. De coördinatiestructuren zijn in januari 2001 ingevoerd en onlangs werden steuncellen aan de CDGEFID toegevoegd voor wat betreft de BTW-carrousels, en aan de dienst douane en accijnzen voor wat betreft de sigarettenzwendel.

Spreker verwijst voor meer details naar zijn verslag.

Daarnaast werd beslist een mobiele scanner en een relocatable scanner aan te kopen. Het budget voor de mobiele scanner werd vrijgemaakt en werd goedgekeurd door de Inspectie van Financiën.

Voor de relocatable scanner werd nog geen budget vrijgemaakt.

Het verslag bevat ook enkele aanwijzingen over de hondenbrigades in de haven van Antwerpen. Tot nu toe beschikte men over één hond. Op dit moment wordt getracht een echte hondenbrigade uit te bouwen, want dat blijkt een zeer doeltreffend instrument.

Een lid herinnert eraan dat inzake de sigarettenzwendel de Onderzoekscommissie Georganiseerde criminaliteit douaneambtenaren heeft gehoord. Die hadden verklaard dat de strijd die ze in Antwerpen voerden door gebrek aan middelen hopeloos was.

Spreker wijst er ook op dat hij minister Reynders in dat verband heeft aangesproken.

Hij verwijst naar het geval van een politieagent die in Rotselaar werd gedood in het kader van een opdracht tegen de georganiseerde misdaad. Om de achtervolging in te zetten was een hondenbrigade vereist, maar die moest uit Brugge komen!

Spreker verklaart dat in de politiek tijd een belangrijk element is. Er is de tijd van de politiek, de tijd van de politie en de tijd van het gerecht.

Het fundamentele probleem is volgens hem dat het moeilijk is die tijden onderling te laten samenvallen, en onze maatschappij is zo complex geworden dat de beleidsinstanties er niet meer in slagen hun beslissingen op doeltreffende wijze op het terrein te realiseren.

Zo nemen de drugshandel en de winsten die daaruit voortvloeien elk jaar nog toe in ons land, terwijl we anderzijds over een antiwitwaswetgeving beschikken.

De heer Zenner antwoordt dat de Onderzoekscommissie een duidelijk signaal had willen geven dat het probleem werd aangepakt.

Wat het personeel van douane en accijnzen betreft, zegt hij dat maatregelen zijn genomen, maar hij merkt op dat deze materie niet rechtstreeks tot zijn bevoegdheden behoort.

Inzake de werking van het departement Financiën werd in september 2001 begonnen met een « Business Process Reengineering », namelijk een herziening van alle bestuurlijke werkmethoden in het raam van de Copernicus-hervorming.

Weliswaar had het departement grote behoefte aan een reëvaluatie van de organisatie.

De vorige spreker merkt op dat dit probleem te maken heeft met de herwaardering van ambtenarenzaken in het algemeen.

In ons land is deze functie om tal van redenen uitgehold.

Als we geen maatregelen nemen, kunnen we onmogelijk zorgen voor een coördinatie van de diverse begrippen van « tijd » zoals hierboven aangegeven.

De heer Zenner voegt daaraan toe dat inzake internationale samenwerking we terug moeten gaan tot een verordening van 1992 (Verordening nr. 218 met betrekking tot de uitwisseling van informatie tussen de desbetreffende lidstaten in het kader van het nieuwe overgangssysteem van de BTW vanaf januari 1993).

Aanvankelijk ging het om een voorlopig systeem, voorzien voor 4 jaar.

Ondertussen werd het systeem vanwege een gebrek aan vertrouwen tussen de lidstaten verlengd in afwachting van een definitief systeem met een groter bereik.

De gegevensuitwisseling gebeurt on-line via de computer opdat alle betrokken belastingbesturen kunnen nagaan hoe de intracommunautaire leveringen van een lidstaat tot een andere lopen, hoe ze fiscaal verwerkt worden en hoe de facturering geschiedt om BTW-carrousels tegen te gaan.

Het gaat hier om gegevensuitwisseling, maar er is ook nog zoiets als wederzijdse bijstand.

Op dat punt verwijzen we naar twee richtlijnen, de ene van 1977 en de andere van 1979. De diverse belastingadministraties kunnen elkaar om informatie vragen als de spontane gegevensuitwisseling niet voldoende blijkt.

Het verschil tussen de verordening en de richtlijnen is dat krachtens de verordening de lidstaten binnen drie maanden moeten antwoorden, terwijl in de richtlijnen geen enkele tijdlimiet is ingebouwd, met alle problemen vandien.

Aangezien geen enkele sanctie is bepaald als de termijn van drie maanden niet wordt gehaald, gebeurt het dat die niet altijd strikt wordt nageleefd. De centrale bureaus die bevoegd zijn voor gegevensuitwisseling en de organisatie van de onderlinge bijstand dringen er bij de nationale besturen en eenheden voor belastingen op aan dat de termijn zo kort mogelijk zou zijn, want de tijd is een essentieel element in de strijd tegen de fiscale fraude.

Op het Europese niveau zijn we tot de slotsom gekomen dat er ook actie nodig is inzake de BTW, die ook een belangrijke weerslag heeft op de inkomsten op Europees niveau. Daarom is er nu een initiatief aan de gang om de bestaande uitwisselingsinstrumenten in een verordening te gieten. Die moet over twee jaar van kracht worden.

Het voordeel kan zijn dat dit onmiddellijk leidt tot het aanvullen van de nationale wetgevingen waarbij een dwingende antwoordtijd wordt bepaald zowel voor de gegevensuitwisseling als voor de onderlinge bijstand.

De klemtoon ligt dan te liggen op de mogelijkheid van elektronische gegevensuitwisseling tussen de diverse belastingadministraties.

Het belangrijkste is dan immers dat wanneer fraude wordt vermoed, de bevoegde ambtenaar bij een buitenlandse collega kan informeren en dat er vervolgens feedback komt van de bevoegde organen, al was het maar om procedurefouten te voorkomen.

Dat veronderstelt een mentaliteitsverandering van de belastingambtenaren. Daarom legt het bovenvermeld initiatief de nadruk op het optimaliseren van spontane gegevensuitwisseling.

Bovendien werden er bilaterale en multilaterale akkoorden gesloten, met name tussen België en de buurlanden (Nederland, Luxemburg). Er is een « Frans-Belgisch dispositief » dat de mogelijkheid biedt via de Franse fiscale attaché bij de Ambassade van Frankrijk in Brussel rechtstreeks relevante informatie uit te wisselen, wanneer het gaat om grensoverschrijdende fraude tussen Zuid-België en Noord-Frankrijk.

Dat gebeurt ook krachtens de richtlijn, via de fiscale attaché, om de termijn waarbinnen de gegevensuitwisseling plaatsvindt te verkorten.

Dat geldt ook voor de Britse fiscale attaché, met name voor illegale drugshandel, sigarettenzwendel en BTW-carrousels.

Een lange weg moet nog worden afgelegd om te komen tot een echte internationale samenwerking.

Men kan alleen maar betreuren dat bij het invoeren van een overgangsstelsel van de nieuwe BTW-regelgeving op Europees niveau niet meteen werd gereageerd om het accent te leggen op de verbetering van de gegevensuitwisseling.

De heer Zenner verwijst voor meer gegevens over dit onderwerp naar zijn actieplan.

Hij onderstreept dat de daders van grote georganiseerde fraude vaak de techniek van het faillissement gebruiken.

Hij suggereerde de minister van Justitie twee amendementen die deze heeft overgenomen in het raam van het wetsontwerp over faillissementen.

Het eerste betreft de verplichting voor de curatoren met behulp van een accountant een vereffeningsbalans op te stellen.

De oude wet op de faillissementen schreef uitdrukkelijk voor dat de curator de boekhouding van de gefailleerde diende na te pluizen, desgevallend te rectificeren en een vereffeningsbalans op te stellen.

Toen de wet van 1997 werd goedgekeurd, ontbrak deze laatste verplichting.

Gewoonlijk stellen de curatoren geen vereffeningsbalans op.

De banken, als pandhoudende schuldeiser, oefenen druk uit om de faillissementskosten zoveel mogelijk te beperken. Thans verifiëren de voorzitters van de rechtbanken en de rechters in handelszaken heel zorgvuldig de uitgaven die de curatoren maken.

Bovendien hebben rechters de neiging om op dat vlak een nogal conservatieve houding aan te nemen.

Hoe kan een rechter evenwel het verloop van de uitvoering van een dwangbevel volgen als hij niet over het « vertrekpunt » van de vereffeningsbalans beschikt ?

Daarom werd de verplichting om zo'n balans op te stellen weer ingevoegd in het wetsontwerp inzake faillissementen, met behulp van een eventuele tussenkomst van een accountant op kosten van de boedel.

Hierdoor kan men ook de oorzaken van het faillissement nagaan.

Een lid vraagt of dit betekent dat de opstelling van een vereffeningsbalans de mogelijkheden verhoogt om andere verantwoordelijkheden bij een faillissement te bepalen.

De heer Zenner bevestigt dit. Op dit ogenblik blijft het een probleem dat er maar zelden vervolging wordt aangespannen tegen de bestuurders. Dat is niet te wijten aan een leemte in de wet, want de wet laat toe een deel van het passief ten laste van de bestuurders te leggen, bij een ernstige en duidelijke fout, zonder dat het oorzakelijk verband bewezen moet worden.

Maar het Hof van Cassatie heeft gemeend dat die vordering uitsluitend de curator toekomt. En de curator is meestal niet geneigd zo'n actie te ondernemen.

De curator beschouwt de zaak meestal vanuit het standpunt of het de boedel ten goede komt.

Maar de eventuele opbrengst van zo'n vordering wordt verdeeld, rekening houdend met de hiërarchie van de voorrechten, en gaat dus niet naar diegenen die werkelijk schade hebben geleden.

Daarom stelde spreker voor deze vordering open te stellen voor elke schuldeiser die er belang bij heeft.

Dat principe werd in de Kamer aanvaard. Maar sindsdien hebben sommige curatoren terzake bezwaren geuit.

Spreker had onlangs een gesprek met vertegenwoordigers van de Franstalige balie en hij denkt dat hun verzet grotendeels op misverstanden berust, en die kunnen worden uitgeklaard.

Daarom stelt hij voor de nodige uitleg te verstrekken bij de bespreking van het wetsontwerp in de Senaatscommissie van de Justitie.

Een lid vraagt of het in omloop brengen van een biljet van 500 euro ­ zo'n 20 000 Belgische frank ­ wat door de Ministerraad werd goedgekeurd, niet voor moeilijkheden zou kunnen zorgen.

De kans is namelijk groot dat criminelen ruimschoots van dit type van coupure gebruikmaken om geld wit te wassen, zoals dat nu het geval is met het huidige biljet van 10 000 Belgische frank.

De heer Zenner antwoordt dat de Cel Financiële Informatieverwerking (CFI) van mening is dat het biljet van 500 euro niet voor bijzondere problemen zal zorgen (behalve op bestuurlijk vlak) want in tegenstelling met andere landen blijft de antiwitwaswetgeving volledig van toepassing op de conversie in euro's.

De CFI verkreeg bijkomende administratieve ondersteuning om de situatie aan te kunnen.

Deze kwestie wordt behandeld in het jaarverslag van de CFI, dat in de komende weken verschijnt.

Een lid verklaart dat er terecht werd verwezen naar de gebeurtenissen van 11 september, die ongetwijfeld hebben bijgedragen tot het versnellen en versterken van de strijd tegen terrorisme.

Maar sommige landen zoals Groot-Brittannië zouden geen genoegen nemen met dit aspect van de dingen en ze zouden tegelijk een einde willen maken aan de rol van belastingparadijs die sommige van hun grondgebieden spelen.

Spreker vraagt de heer Zenner of hij gesprekken voert met andere landen en in welke mate hij die bijvoorbeeld kan beïnvloeden om de toepassing van Europese richtlijnen die grotendeels betrekking hebben op de drugshandel uit te breiden tot andere vormen van witwasoperaties, zoals die welke plaatsvinden in belastingparadijzen van landen die het terrorisme bestrijden.

Werd de internationale Conventie van de Verenigde Naties van 1999 betreffende de strijd tegen het terrorisme door de landen waarvan sprake, met name Groot-Brittannië en Nederland, geratificeerd ?

Dezelfde spreker verwijst naar het verslag van de parlementaire onderzoekscommissie naar de georganiseerde criminaliteit in België.

Die commissie maakte gewag van de goudhandel en de situatie van de vastgoedsector, grotendeels in de Antwerpse regio.

Tussen beide elementen lijkt een verband te bestaan en er waren aanwijzingen van witwasoperaties in die sector.

Die goudhandelszaken worden geregeld opgerold, niet door interventie van belastingambtenaren maar van de politie.

Dezelfde vaststelling kan worden gedaan in de sector van kledingnamaak. Ook in dat geval werden de winkels zonder meer gesloten.

Spreker vraagt zich af of we deze maatregel niet kunnen koppelen aan een efficiëntere interventie van agenten van de fiscus om ook in te grijpen op het niveau van de geldstromen.

Tenslotte stelt hij vast dat de misdaadmilieus zich geen zier aantrekken van procedurekwesties, dat ze snel reageren en het geld pakken waar ze het kunnen vinden.

Welke maatregelen kan de regeringscommissaris nemen om de actie van de belastingambtenaren doeltreffender te maken en te voorkomen dat ze verlamd geraken onder een massa formaliteiten.

Een lid vraagt hoeveel landen tot op heden de bovengenoemde Conventie van de Verenigde Naties hebben ondertekend, welke de voorwaarden zijn opdat deze tekst van kracht zou worden, welk toepassingsbereik hij bezit en of het principe van de dubbele strafbaarstelling er in wordt voorzien.

Spreker verwijst vervolgens naar de theorie van Monnet, volgens dewelke de economische eenmaking de politieke eenmaking aandrijft.

Een aantal realisaties op Europees niveau zijn inderdaad bereikt. Maar de liberalisering van de markten is er gekomen zonder dat we over een aangepast kader beschikken. Een stelsel van mondialisering en internationalisering is veel fraudegevoeliger dan een wereldorde die op nationale soevereiniteiten berust.

Er is sprake van een nieuwe uitbreiding van de Europese Unie. Spreker verwijst naar het Schengenstelsel, dat de uitoefening van een interne controle toestaat.

Uit een recente Duitse televisieuitzending blijkt dat in de Länder waar deze extra interne controle systematisch wordt uitgevoerd, er toch nog belangrijke criminele zwendelpraktijken voorkomen.

Daaruit kunnen we afleiden dat dit ook het geval is in de andere landen van de Schengenzone, waar er geen interne controle is.

We moeten de gevolgen van zo'n situatie onder ogen zien.

Het veiligheidsbeleid zou gelijke tred moeten houden met de economische ontwikkeling, zoniet zullen de ontwikkelde strategieën steeds achterlopen op de realiteit.

Tenslotte vermeldt spreker informatie die de ronde heeft gedaan en volgens dewelke Osama bin Laden belegd zou hebben in de Antwerpse diamantsector.

En wat de toepassing van de antiwitwaswetgeving op de diamantsector betreft, vraagt hij zich af hoe dat moet gebeuren, gezien de handelspraktijken die in Antwerpen in zwang zijn.

De heer Zenner antwoordt dat hij de bekommernissen van de diverse sprekers begrijpt en dat hij het grotendeels met hen eens is. Toch merkt hij op dat hij binnen de grenzen van zijn bevoegdheden behoort te blijven, met name de strijd tegen de zware en georganiseerde belastingfraude.

Dat hij ook nog andere materies volgt, heeft te maken met het feit dat zwart geld geenszins verschilt, behalve wat de eindbestemming betreft, van de reusachtige massa zwerfkapitaal die de besloten wereld van de offshore finance voedt.

Het zijn altijd dezelfde circuits, dezelfde tussenpersonen, dezelfde toevluchtsoorden.

Maar hij kan bijvoorbeeld geen concreet antwoord geven op de vraag inzake namaak. Hij is immers alleen ingelicht over dit probleem in de mate dat er een verband is met de grote fiscale fraude, maar zijn bevoegdheden reiken niet verder dan zijn actieplan.

Dat geldt ook voor de vragen over de Conventie van de Verenigde Naties inzake de repressie van terrorisme.

Tijdens zijn uiteenzetting hamerde hij op de noodzaak van een betere internationale samenwerking in het algemeen.

Op het niveau van de Europese Unie vestigt spreker de aandacht op het « Montypacket », betreffende de belastingheffing op sparen en de strijd tegen fiscale constructies.

Het is niet gemakkelijk om komaf te maken met bepaalde praktijken die zo ingeburgerd zijn dat zelfs deskundigen niet altijd de illegale aard ervan beseffen.

Een voorbeeld daarvan is het geval van een buitenlandse onderneming die een Belgisch distributieketen koopt.

Bij een « due diligence », dit is een onderzoek naar de rekeningen in het verleden, wordt vastgesteld dat er verkopen in het zwart zijn geweest.

De buitenlandse onderneming verklaart dat ze niet wil frauderen, maar dat ze gezien het feit dat er een bepaald fiscaal gedogen bestaat, een bankgarantie wenst om het hoofd te kunnen bieden aan een mogelijke reactie van de fiscus.

Spreker weigerde op deze vraag in te gaan, want dat betekende dat de boekhouding niet gecorrigeerd zou worden, en dat de eerder gemaakte winsten niet zouden worden aangegeven, wat zou leiden tot een vervalste balans, maar ook tot de omzetting van zwart geld in officieel geld ­ een witwasoperatie dus ­ want met een bankgarantie krijgt de verkoper een hogere officiële prijs.

In die tijd vond de stafhouder die interpretatie van de zaken overdreven. Nu geeft hij toe dat daarover nagedacht moet worden.

Anderzijds mag men niet uit het oog verliezen dat er geen grote georganiseerde fraude is zonder de hulp van specialisten, wat het probleem doet rijzen van de verantwoordelijkheid van de adviseurs. Een actie voor opleiding op lange termijn is op dat gebied nodig.

Voorts is het beïnvloeden van buurlanden om hun stelsel van belastingparadijs op te geven niet eenvoudig want wanneer er sprake is van economische expansie en werkgelegenheid vindt elk land middelen om buitenlanders aan te zetten om bij hen te investeren.

Zo zorgt de toepassing van de antiwitwaswetgeving op advocaten voor reacties, met name uit Duitsland.

Een lid wenst verscheidene vragen te stellen over de banden tussen fraude en terrorisme.

Vooreerst is er sprake geweest van speculatieve kapitaalbewegingen die zich zouden hebben voorgedaan net vóór de gebeurtenissen van 11 september. Is er meer duidelijkheid op dit vlak en is er een eigen analyse geweest in de Europese effectenbeurzen ?

Gaat het hier om misbruik van voorkennis door terroristen of is er niets aan de hand ?

Voorts hebben zoals al aangestipt de gebeurtenissen van 11 september een kentering veroorzaakt in het Amerikaanse beleid inzake het optreden tegen witwassen en andere financieringsbronnen van terrorisme.

Volgens de krant « Le Monde diplomatique » zouden de financiële middelen die besteed zijn aan de aanslagen van 11 september, zo'n 200 000 dollar, een peulschil zijn vergeleken met de mondiale speculatiebewegingen.

Spreker heeft vragen bij de plechtige waarschuwing van president Bush aan de banken en financiële instellingen van de wereld, waarbij hij verklaarde dat, wanneer die banken zouden weigeren hem te helpen of informatie waarover ze beschikken te verstrekken of rekeningen te bevriezen, het departement van de Schatkist voortaan op eigen gezag hun tegoeden en verrichtingen in de Verenigde Staten zouden blokkeren.

Is dit een eenzijdig initiatief of gebeurt dat in een systeem van samenwerking ?

Als het om een eenzijdig initiatief gaat, dan lijkt dat verontrustend, want dan kan men zich afvragen hoe het staat met het beschermen van de concurrentie van Europese economische goederen in een context bijvoorbeeld van afluisteren van elektronische communicatie.

Wat betreft het witwassen en de internationale criminaliteit is het domein van mensenhandel een goed voorbeeld van wat er moet gedaan worden om misdadigers op financieel gebied aan te pakken.

Welnu, criminelen verzenden hun geld naar het buitenland.

Zijn er akkoorden over het bevriezen van vermogens in het buitenland, eventueel in het land van herkomst van de criminelen ?

Wat betreft de geblokkeerde rekeningen ingevolge de aanslagen van 11 september werden meerdere elkaar opvolgende lijsten gemaakt.

Is er overleg en gegevensuitwisseling over de hoedanigheid van deze rekeningen geweest of ging het om een uitdrukkelijk bevel van de Verenigde Staten die aangaven over welke rekeningen het ging ?

Spreker baseert zich bovendien op een conferentie dat door het Centrum gelijkekansenbeleid is georganiseerd, waar Italiaanse magistraten getuigenissen hebben afgelegd inzake het witwasprobleem. Die maakten zich erg ongerust over de aankoop of de oprichting, onder andere in ons land, van ondernemingen die als dekmantel dienen voor illegale activiteiten.

Spreker vraagt zich af of men de herkomst van die gelden onderzoekt wanneer dergelijke investeringen van buitenlandse oorsprong, met name vanuit belastingparadijzen, worden gerealiseerd.

Tenslotte baseert spreker zich op het wetsontwerp over de taxatie-agenten dat in de Senaat wordt besproken.

Men kan zich afvragen of er niet meer middelen beschikbaar worden om grote criminaliteit te bestrijden door het geven van meer verantwoordelijkheden aan deze agenten, hoewel het anderzijds bekend is dat advocaten-belastingdeskundigen van hoog niveau zeldzaam zijn, want die bieden hun diensten al aan het bedrijfsleven aan.

De heer Zenner antwoordt dat de bestrijding van witwaspraktijken op wereldniveau steunt op een aantal cellen voor financiële informatie gegroepeerd in de Financiële Actiegroep witwassen van geld (GAF) of FATF), die tracht de medewerking te verkrijgen van zoveel mogelijk territoria voor haar acties.

Elke actie tegen niet-meewerkende gebieden waarvan eerder sprake bestaat dus uit internationale druk op staten die « het spel niet meespelen » of die weigeren gelijkaardige regels in hun wetgeving in te passen.

Als een operatie met oorsprong in het buitenland zich in België afspeelt, moeten er gegevens worden uitgewisseld tussen de financial intelligence units opdat de meldingen en de vergaarde aanwijzingen, bijvoorbeeld door de CFI in België, in het buitenland kunnen worden benut en andersom.

Een moeilijkheid in deze context is het feit dat met name Rusland en Israël op deze lijst staan en dat het blijkbaar niet gemakkelijk is om op deze landen druk uit te oefenen.

Door het mandaat van deze organisaties uit te breiden van witwassen tot terrorisme zorgt men ervoor dat hun belangstelling uitgebreid wordt tot ondergrondse financiële bewegingen die niet gebonden zijn aan zuivere witwaspraktijken.

Nieuwe aanbevelingen werden gedaan over de transparantie van sommige juridische eenheden (trusts, liefdadigheidsinstellingen die als dekmantel fungeren, ...), over de identificatie van mogelijke opdrachtgevers of economisch begunstigden van elektronische overschrijvingen.

Er werd ook beslist tot registratie van alle geldoverdrachten, om systemen te ontzenuwen zoals die bestaan in het Clear Stream dossier in het Groothertogdom Luxemburg, met ondergrondse transfernetwerken.

Wat betreft de internationale uitwisseling denkt spreker dat we op het gebied van witwaspraktijken veel verder staan dan in andere domeinen zoals Europese samenwerking op het gebied van BTW of belastingparadijzen.

Daarom moeten we natuurlijk niet alle bedrijven gaan verdenken (cfr het geval van Duferco in het dossier Forges de Clabecq, waar alle interveniënten vragen hadden over de regelmatigheid van de financiering en de oorsprong van het geld; die zorg was uiteraard gerechtvaardigd gezien de economische gevolgen van dit dossier, maar we kunnen niet elk bedrijf controleren).

Het systeem berust dus op aanwijzingen, op sporen van verdenking. Zo mag een notaris geen koop voltrekken als de koper aankomt met 30 à 30 miljoen cash geld, of hij moet hem persoonlijk kennen en een uitleg hebben voor de bijzondere omstandigheden die deze handelwijze wettigen.

Wat de speculatieve kapitaalbewegingen betreft, gaf Ecofin de effectencommissies van de diverse landen opdracht een verslag op te stellen. Dit verslag werd ingediend op de samenkomst van Ecofin op 14 oktober 2001 in Luxemburg.

Vreemde bewegingen werden vastgesteld, maar de regulatoren hebben geen verband kunnen vinden tussen deze bewegingen en terrorisme. Ze hebben op dat vlak een grotere doorzichtigheid van de financiële operaties aanbevolen.

In de strijd tegen de georganiseerde misdaad is zo'n transparantie zeer gewenst. Elk land brengt op dit gebied eigen nuances aan.

Zo mag in Frankrijk voor betalingen van enkele duizenden franken alleen met een cheque betaald worden. In veel Europese landen is zijn er geen aandelen aan toonder.

Een verslag, gemaakt door de universiteit van Trente onder leiding van de voorzitter van de commissie voor het bank- en financiewezen, verscheen onlangs over de transparantie in de Europese financiële bewegingen.

Spreker verklaart dat dit voor hem een van de belangrijke toekomstige bekommernissen is (duidelijkheid over de opdrachtgever en de reële begunstigde, formaliteiten inzake de identificatie, uit te voeren door een bankier of een andere professional, ...).

Wat de samenwerking met de Verenigde Staten betreft, gaat het in principe om bilaterale samenwerking, maar uiteraard zijn de krachtsverhoudingen verschillend.

Zo kunnen Belgische banken niet meer werken in de Verenigde Staten als ze geen samenwerkingsovereenkomst ondertekenen met de Amerikaanse fiscus voor wat betreft de situatie van Amerikaanse ingezetenen. België bevindt zich economisch gezien niet in een positie om hetzelfde aan Amerikaanse banken op te leggen.

Inzake het bevriezen van de tegoeden werden twee maatregelen genomen.

De tweede lijst dateert van 28 augustus 2001 en verscheen op 13 september 2001 in het Belgische Staatsblad.

In verband met de taxatie-agenten is het algemeen probleem, wat ook door de minister van Financiën werd onderstreept, dat de huidige cultuur op het ministerie van Financiën sterk gericht is op de gedachte dat er maar één enkele nobele taak voor het ministerie is weggelegd, met name taxatie.

Blijkbaar is er veel minder belangstelling voor een reeks andere, even belangrijke opdrachten voor of na de taxatie : verzending binnen de termijnen van de belastingaangifte en van het aanslagbiljet, geschillenregeling, effectieve inning van de ingeschreven bedragen, ...

De prioriteiten van het bestuur zouden moeten geheroriënteerd worden naar de grote fiscale fraude in plaats van veel tijd te besteden aan controles die leiden tot correcties van details.

De kwestie van de taxatie-ambtenaar/pleiter is van een andere aard. Op Financiën heerst er thans een bedrijfscultuur contra legem.

Bij een recent colloquium dat de spreker organiseerde over alle aspecten van fiscale vereenvoudiging werd erop gewezen dat bij hun opleiding de ambtenaren wordt aangeraden in geval van twijfel tot taxatie over te gaan, waarbij de afdeling geschillen de zaak maar moet oplossen, terwijl het volgens het wetsprincipe toch net andersom loopt.

We bevinden ons vandaag in een situatie waarin de taxatiepraktijk vaak elke nuancering mist en waarbij de ambtenaren taxeren omdat ze bang zijn dat ze anders verwijten aan hun adres krijgen.

Wat we op het oog hebben is de ambtenaren aanzetten om komaf te maken met die mentaliteit waarbij men tegen alle regels van het gezond verstand in gaat taxeren, omdat men weet dat een ander het dossier doorgespeeld krijgt en dat moet verdedigen.

Daarom wordt het nu zo geregeld dat de ambtenaren hun dossier voortaan zelf voor de rechtbank moeten verdedigen.

Deze maatregel werd voorgesteld door de heer Viseur tijdens de parlementaire discussie van de hervorming van de belastingprocedure, nu twee jaar geleden.

In die tijd was de balie trouwens tussengekomen in de discussie in de Senaat, door aan te geven dat een amendement van de heer Viseur die wenste dat de ambtenaren zelf naar de rechtbank zouden gaan onnodig was, gezien het feit dat die mogelijkheid al van rechtswege bestond.

Deze maatregel werd bovendien ruim goedgekeurd door de verantwoordelijken op Financiën en ze dateert dus niet van deze regering.

Het idee was de maatregel ten uitvoer te leggen op 1 april 2001, omdat de nieuwe fiscale procedure geheel van kracht werd op deze datum.

Sinds 1 april 2001 kunnen we de nieuwe procedure ook toepassen op oudere geschillen. Meermaals heeft de minister het bestuur gevraagd de ambtenaren voor te bereiden op de nieuwe maatregel zonder dat daar gevolg aan gegeven werd. Zodra de ingangsdatum aanbrak en de ambtenaren geen opleiding hadden gekregen, was blijkbaar een deel van de ambtenaren niet klaar om de maatregel toe te passen.

De ambtenaren zijn wellicht bevreesd voor die nieuwe verantwoordelijkheden en dat is begrijpelijk. Toch lopen ze geen sanctie op als de rechter een andere mening is toegedaan, voor zover hun beslissingen niet systematisch worden herzien.

De hervorming betekent al evenmin dat de ambtenaren moeten pleiten. Voor complexe zaken zal men blijven een beroep doen op advocaten, maar er zijn dossiers waarbij de ambtenaar beter geplaatst is dan welke advocaat ook om het dossier voor te brengen. In elk geval moet de ambtenaar aanwezig zijn op de rechtbank om mee te werken aan de geschillenregeling en bewust te worden van de gevolgen van zijn beoordelingen.

Dezelfde wantrouwige reactie kwam er vroeger ook toen de vakbonden de mogelijkheid kregen hun aangesloten leden zelf te gaan verdedigen voor het gerecht.

Welnu, na twintig jaren praktijk blijkt dat dit goed werkt.

De vakbonden maken overigens goed onderscheid tussen zaken die ze zelf kunnen verdedigen en andere, complexe zaken die aan een advocaat worden toevertrouwd.

Wat de medewerking van belastingambtenaren aan de geschillenregeling betreft, die is ook nodig omdat het thans vaak gebeurt dat de interventie van een advocaat, wat tot grote onkosten leidt, zich beperkt tot het overleggen in de vorm van conclusies van de nota die het bestuur heeft opgesteld en dat de advocaat voor het overige niet kan antwoorden op eventuele vragen van de rechtbank.

De hervorming zorgt voor een grote specialisatie van de magistraten op fiscaal gebied, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, terwijl vroeger alleen de kamers van het hof van beroep zich op meer gespecialiseerde wijze bezighielden met geschillen van fiscale aard.

De minister van Financiën zou in complexe dossiers een beroep moeten kunnen doen op advocaten die een reputatie hebben opgebouwd als belastingdeskundige.

Een lid komt terug op het probleem van de kapitaalbewegingen. Ook al kan men die stromen volgen, er komt altijd een moment dat men het spoor bijster raakt, wanneer er offshore belastingparadijzen bij betrokken zijn.

Het voorbeeld van Clear Stream, dat de regeringscommissaris vermeldde, is interessant want hier wordt duidelijk dat buiten de hinderpaal van deze belastingparadijzen er nog andere organisaties zijn zoals interbancaire of gemengde verrekenkamers op wereldvlak waar de financiële informatie is gecentraliseerd en waar men sporen daarvan terugvindt. Dit werd met name toegelicht op een congres van « Attack » te Luik, op het ogenblik dat elders de ministers van Financiën een informele top hielden.

Spreker vraagt de heer Zenner of hij denkt dat we daarmee echt de kern van de informatie bereiken die we nodig hebben.

Een ander lid onderstreept dat in Luxemburg het bankgeheim in de grondwet is ingeschreven.

De heer Zenner antwoordt dat het zeer de vraag is of we op Belgisch niveau een totale transparantie wensen. Het is een kwestie van beleidsfilosofie. Het is bekend dat inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals ook in andere domeinen de gevoeligheden in het ene lansdeel anders liggen dan in het andere. Wanneer het gaat om de bestrijding van de fiscale fraude is Wallonië voorstander van een grotere doorzichtigheid. En wanneer het gaat om snelheidsoverschrijdingen in het verkeer, dan is Vlaanderen daar veel meer voorstander van.

Die thema's zijn een discussie waard en de Senaat is de uitgelezen plek om dat te doen.

Op internationaal niveau bevindt iedereen zich in hetzelfde schuitje en tracht zijn eigen belangen te beschermen. Zo heeft Luxemburg tijd nodig om zijn economie te hervormen, want die economie is vandaag erg gericht op beschermingen van die aard, maar ze zou wellicht ook andere wegen kunnen opgaan.

Luxemburg vraagt trouwens dat Zwitserland, Liechtenstein, Andorra en San Marino aan hetzelfde stelsel worden onderworpen, wat begrijpelijk is.

Zwitserland is bereid zich aan te passen op voorwaarde dat Singapore hetzelfde doet, anders zal het probleem alleen maar verschuiven. Dit probleem moet dus echt op wereldniveau worden aangepakt.

Spreker zegt echter overtuigd te zijn dat we naar steeds meer regulering gaan.

Een lid komt terug op het voorbeeld dat de regeringscommissaris citeerde inzake iemand die in de loop van één jaar apparatuur aankoopt voor een bedrag van één of twee miljoen. In dit geval is er natuurlijk geen sprake van georganiseerde criminaliteit, maar het zijn wel praktijken die voorkomen in min of meer achtergestelde gebieden zoals de regio Charleroi.

Daar heerst een levenssstijl die gebaseerd is op wat men op z'n Belgisch « plantrekkerij » noemt, wat tot een vorm van criminaliteit leidt die weliswaar niets vandoen heeft met terrorisme maar toch problematisch is.

Natuurlijk is eerbied voor de persoonlijke levenssfeer belangrijk, maar dat is een begrip waar anders tegenaan wordt gekeken vanaf het moment dat een schuldige is geïdentificeerd.

Spreker verwijst in het bijzonder naar de zaak-Dutroux, waar allerhande zwendelpraktijken zich rond deze figuur afspelen en waar niemand zich klaarblijkelijk iets van aangetrokken heeft. Er was een manifest gebrek aan informatieuitwisseling en samenwerking wat betreft de diverse aspecten van één persoon en zijn persoonlijke levenssfeer.

Spreker zou graag de mening van de regeringscommissaris horen over de middelen die beschikbaar zijn om uit te maken of iemand er een levensstandaard op nahoudt die zijn klaarblijkelijke bestaansmiddelen ruim overtreft.

Een tweede vraag betreft de geldsommen uit witwaspraktijken die ingevorderd werden. Worden die teruggestort in de totale staatsbegroting of worden die herbestemd voor de bestrijding van dit type van criminaliteit ?

Spreker denkt dat bij voorkeur moet worden gedacht aan de tweede oplossing.

Wat de eerste vraag betreft, antwoordt de heer Zenner dat hij dat voorbeeld heeft gegeven,, niet omdat het een geval van georganiseerde criminaliteit betrof, maar omdat het een sprekend voorbeeld is.

In dit geval kan men niet toelaten dat gegevens worden nagetrokken, maar in de strijd tegen de grote fiscale fraude is het natrekken van informatie wel toelaatbaar.

Spreker noemt het verschijnsel van de zogenaamde cash companies, en van de verkoop van belastbare basissen. Er werd een analyse gemaakt van de boekhoudkundige en extra-boekhoudkundige indicatoren die men gewoonlijk in dat type van ondernemingen vindt en op grond daarvan heeft men een softwareprogramma geschreven. Daarna heeft men in het programma de cd-rom van de Nationale Bank met alle jaarrekeningen van de Belgische ondernemingen ingebracht. De computer leverde een lijst af van 420 ondernemingen waarvan het profiel overeenstemde met het typeprofiel van de verdachte firma.

Zo kan tijd worden bespaard en nutteloze opzoekingen vermeden.

Thans worden op het ministerie van Financiën nieuwe methoden van risicoanalyse, types van beroepsactiviteiten, enz. uitgewerkt.

Het is duidelijk dat dergelijke onderzoeksmethoden in dit soort van soort gevallen gerechtvaardigd zijn. De moeilijkheid is dat er een evenwicht moet worden gevonden.

Het probleem is en dat werd terecht door de vorige spreker gesteld, dat we moeten te weten komen vanaf welk moment iemand verdacht is, zonder dat we daarom zorgen voor permanente bewaking.

De parameters moeten worden gedefinieerd, een taak die justitie toekomt en die moet leiden tot het uitstippelen van een strafrechtelijk beleid door het college van de procureurs-generaal.

Vorige spreker wees ook terecht op de onvoldoende samenwerking tussen de diensten. Het gehele actieplan van de regeringscommissaris is gericht op het verbeteren van die samenwerking.

Die noodzaak werd aangetoond in de zaak-Dutroux en blijkt ook uit het verslag van parlementaire onderzoekscommissie naar de georganiseerde criminaliteit in België.

Er wordt inderdaad terecht een verband gelegd tussen onbestrafte criminaliteit, zelfs kleinschalige en geleidelijke normvervaging.

En wat het witwassen van geld betreft, is het even moeilijk te weten welke bedragen moeten worden ingevorderd als de omvang van de fraude te kennen. Per definitie zijn hiervan geen statistieken voorhanden.

Sinds enige tijd houdt de CFI inzake witwaspraktijken een statistiek bij van het aantal meldingen (53 000 in 8 jaar), geopende dossiers (8 000), rechtstreekse meldingen aan het parket (ongeveer de helft), en veroordelingen (zo'n 10 %).

Men moet er rekening mee houden dat de vervolgde personen fraudeurs zijn die per definitie onvermogend geworden zijn.

Sommige bedragen kan men recupereren in geval van fiscale spitstechnologie aan het randje van de illegaliteit, waarop solvabele instellingen een beroep hebben gedaan (bijvoorbeeld het FBB waar de overheid zo'n 5 miljard kon invorderen).

Op het ministerie van Financiën wordt gewerkt aan het installeren van een prestatiemanagement, waarbij de informaticasystemen het werk, de resultaten en de kenmerken ervan kunnen opvolgen.

Toen hij op het ministerie van Financiën aankwam, had de regeringscommissaris af te rekenen met een achterstand van 100 000 geschillendossiers.

Men is dan een reeks vragen gaan beantwoorden om uit te maken of het de moeite loonde bepaalde geschillendossiers te beheren : wat is het uurloon van een ambtenaar (zo ongeveer 2 500 frank), hoeveel ambtenaren zijn met geschillen bezig (1 000 ambtenaren) en hoeveel dossiers worden er behandeld (50 000 per jaar).

Prestatiemanagement moet een antwoord bieden op die vragen en andere die op dit moment nog niet beantwoord kunnen worden (bijvoorbeeld hoeveel dossiers met meer dan 30 000 frank zijn er; hoeveel dossiers zijn er met betrekking tot hetzelfde principe en die door dezelfde advocaat behandeld kunnen worden, wat veronderstelt dat we afzien van de praktijk van het abonnement, enz. ?).

Op dit ogenblik is het nog moeilijk uit te maken wat de opbrengst is van een rechtsvordering. Het wezenlijke doel en effect van de antiwitwaswet is preventie, namelijk het aanzetten van mensen tot het weigeren van medewerking aan verdachte operaties.

Dat is werk van lange adem en vordert geleidelijk.

Zo is er vorig jaar slechts één melding geweest door vastgoedmakelaars. Toch is het duidelijk dat ook in deze sector witwassen voorkomt. De situatie is niet altijd een kwestie van slechte wil, maar ze wijst op de noodzaak van een mentaliteitsverandering.

De regeringscommissaris stelt vast dat bij de bevolking het bewustzijn en ook de perceptie groeit van wat legaal is of niet, terwijl er ook een wens is om bepaalde fiscale situaties die uit het verleden stammen te regulariseren.

De minister van Financiën is in zekere mate bereid om mee te werken aan zulke regulariseringsoperaties.

2.2. Hoorzitting van

­ De heer Frank Schins, procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent, die in het college van de procureurs-generaal belast is met de portefeuille terrorisme en groot banditisme;

­ De heer Philippe Ullmann, advocaat-generaal bij het hof van beroep te Brussel en bijstandsmagistraat aangewezen door het college van procureurs-generaal om de strijd in de financiële, economische en fiscale sector te coördineren;

­ De heer Johan Delmul, substituut van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent en hoofdcoördinator van het expertisenetwerk « groot banditisme en terrorisme »;

­ De heer Johan Sabbe, substituut van de procureur-generaal te Gent;

­ De heer Gunter, advocaat-generaal bij het hof van beroep te Gent;

­ De heer Serge Brammertz, nationaal magistraat

De voorzitter herinnert eraan dat bij de conclusies van de onderzoekscommissie georganiseerde criminaliteit de oprichting van een opvolgingscommissie voorzien was, waarvan het de taak is op geregelde tijdstippen na te gaan hoe de opvolging verloopt van de aanbevelingen van de onderzoekscommissie, welke evoluties kunnen worden vastgesteld (verbeteringen, toenemende moeilijkheden en nieuwe fenomenen). Het is duidelijk dat door de aanslag van 11 september het probleem van het terrorisme en de verwevenheid van de georganiseerde criminaliteit met het terrorisme terug een belangrijk punt op de politieke agenda is geworden. Er zijn ook de Europese initiatieven met betrekking tot het aanhoudingsbevel, het vervolgingsbeleid, enz.

Verder stipt hij aan dat het verslag over het jaar 2000 met betrekking tot de georganiseerde criminaliteit nog niet in het bezit is van de leden; kan de procureur-generaal hierover enige toelichting geven ?

Inleiding door de heer Schins

De heer Schins stelt de personen die hem begeleiden voor. De heer Johan Delmul is substituut procureur-generaal te Gent en is hoofdcoördinator van het expertisenetwerk banditisme en terrorisme.

Philippe Ullmann is advocaat-generaal bij het hof van beroep te Brussel en tegelijkertijd bijstandsmagistraat financiële, fiscale en economische criminaliteit.

Johan Sabbe maakt deel uit van het parket-generaal te Gent en is bijstandsmagistraat van het college van procureurs-generaal. Hij houdt zich voornamelijk bezig met de aanpak van de hormonencriminaliteit.

Tenslotte is er Stefaan Gunter, advocaat-generaal bij het parket-generaal te Gent; hij houdt zich meer specifiek bezig met de internationale afpersing, met het opvolgen van een aantal internationale fenomenen.

Mevrouw Linda Dhondt is als juriste toegewezen, via tussenkomst van de minister van Justitie, aan het expertisenetwerk. Er is ook beloofd dat achteraf een vertaler zal worden toegewezen.

Het expertisenetwerk en de aanwijzing van bijstandsmagistraten zijn elementen waarmee wordt gepoogd het beleidsondersteunend en het beleidsvoorbereidend werk ten behoeve van het College en ten behoeve van de minister vorm te geven. Hierbij rijzen wel enkele moeilijkheden van louter organisatorische aard.

Spreker verwijst naar een bepaling in het Gerechtelijk Wetboek die vermeldt dat het college zich kan laten bijstaan door de bijstandsmagistraten. Een ander artikel bepaalt dat de Koning een of meerdere procureurs-generaal kan aanwijzen om zich specifiek bezig te houden met een of andere materie. De betrokken procureur-generaal levert eveneens beleidsvoorbereidend en -ondersteunend werk ten behoeve van het college en ten behoeve van de minister. Het koninklijk besluit dateert van 1997 en kan als volgt worden bekritiseerd. Men kan bijvoorbeeld aanvoeren dat het koninklijk besluit niet voldoet aan de problemen van de dag van vandaag; daarmee bedoelt spreker dat het koninklijk besluit nergens het begrip « georganiseerde criminaliteit » vermeldt; dit is te wijten aan het feit dat de georganiseerde criminaliteit in alle mogelijke sectoren opduikt en dat men het beheer daarvan dus niet aan één procureur-generaal heeft kunnen toevertrouwen.

Na onderling overleg werd volgende oplossing gevonden; er werd overeengekomen dat elke portefeuillehouder zich zou buigen over de problematiek van de georganiseerde criminaliteit in zijn of haar domein; ten tweede werd afgesproken dat groot banditisme of terrorisme moet worden bekeken als zijnde de materie die betrekking heeft op een aantal algemeenheden, bijvoorbeeld bijzondere opsporingsmethoden.

In Gent wordt er gewerkt met een expertisenetwerk, samengesteld uit personen van wie de deskundigheid iets kan bijbrengen bij de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Het expertisenetwerk staat onder leiding van een hoofcoördinator, met een coördinatieteam. Hoofdcoördinator in Gent is de heer Delmul.

Uiteenzetting door de heer Delmul

Spreker schetst vooreerst de historiek van het expertisenetwerk groot banditisme en terrorisme.

In het voorjaar heeft het college van procureurs-generaal enkele vergaderingen gewijd aan het oprichten van expertisenetwerken rond bepaalde thema's of materies. Op de vergadering van 17 mei heeft het college, onder het voorzitterschap van de minister van Justitie, besloten om rond enkele prioritair geachte onderwerpen inzake het strafrechtelijke beleid, expertisenetwerken samen te stellen. Dat waren op dat ogenblik de mensenhandel, de home- en carjacking problematiek en de problemen rond informatica en werklastmeting. Het is in de context van de problematiek van de home- en carjacking dat het expertisenetwerk groot banditisme en terrorisme verder gestalte heeft gekregen. Bij een verdere vergadering van 29 juni verleenden het college van procureurs-generaal, onder het voorzitterschap van de minister van Justitie, hun steun aan het inmiddels opgerichte netwerk groot banditisme en terrorisme. De noodzaak aan administratieve ondersteuning werd toen onderkend en een parketjurist werd inmiddels toegevoegd aan het netwerk. Er werd ook en vertaler beloofd. Deze engagementen werden nogmaals herhaald op de vergadering van het College van procureurs-generaal, onder het voorzitterschap van de minister van Justitie, van 21 september 2001.

De hoofdbedoeling van het expertisenetwerk groot banditisme en terrorisme is in dat domein beleidsondersteunend en beleidsvoorbereidend werk te verrichten, ten behoeve van alle magistraten van het openbaar ministerie en in het bijzonder van het College van procureurs-generaal. Alle werkzaamheden van het expertisenetwerk kaderen noodgedwongen in de uitwerking van het algemeen coherent en gecoördineerd strafrechtelijk beleid, zoals bepaald door de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal.

Dat netwerk vormt ook, steeds binnen het domein van het groot banditisme en het terrorisme, een eerste aanspreekpunt en een liaison binnen het college van procureurs-generaal voor het federaal parket (op dit ogenblik nog de nationaal magistraten en de toezichtsmagistraten), voor de parketten-generaal, de auditoraten-generaal, de parketten van eerste aanleg en de arbeidsauditoraten. Daarnaast houdt het netwerk ook contacten met andere diensten, die het weze in of buiten het openbaar ministerie, op de een of andere wijze betrokken zijn bij de strijd tegen het groot banditisme en het terrorisme.

Spreker schetst verder de beheerstructuur van het netwerk. Het algemeen beheer valt onder de verantwoordelijkheid van de procureur-generaal te Gent, die dagelijks wordt bijgestaan door een hoofcoördinator en een coördinatieteam. Het coördinatieteam bestaat uit een lid van elk parket-generaal, uit een nationaal magistraat en uit een lid van de dienst voor het strafrechtelijk beleid. Dit team wordt op zijn beurt ondersteund door ressortelijke en arrondissementele invalspunten. In elk parket, auditoraat, parket-generaal, en auditoraat-generaal is er dus een aanspreekpunt; het team wordt ook ondersteund door werkgroepen ad hoc, dit betekent werkgroepen die punctueel per project worden opgericht. Men kan dus stellen dat het expertisenetwerk bestaat uit leden van het openbaar ministerie, uit de Dienst voor het strafrechtelijk beleid, ambtenaren van de geïntegreerde politiedienst en van de staatsveiligheid. In totaal groepeert het een zestigtal personen, voornamelijk magistraten, maar ook politiemensen en andere personen betrokken bij de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit.

De voornaamste finaliteit van het netwerk is op het domein van het terrorisme en het groot banditisme, uitwisseling te bevorderen van ondersteuning, van expertise en van informatie, zowel horizontaal (op het niveau van de parketten-generaal, als vertikaal (naar de parketten en de auditoraten toe). Binnen het hele openbaar ministerie wordt aldus een systeem in werking gesteld waar expertise, informatie en ondersteuning worden uitgewisseld en opgebouwd. Op die manier hoopt men een wapen te smeden die in de toekomst de mogelijkheid moet bieden om, over de grenzen van de arrondissementen en de ressorten heen, ook op beleidsmatig vlak, de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit succesvol te kunnen aangaan. Men kan stellen dat het de beleidsmatige tegenhanger betreft van het operationele federaal parket, dat ook actief is op het gebied van georganiseerde criminaliteit.

Er lopen momenteel 20 projecten, die meerdere deelprojecten omvatten.

Een eerste project is de informantenwerking. Het Comité P voert momenteel een toezichtsonderzoek uit met betrekking tot het beheer van informanten, waarvan tussentijds verslag werd uitgebracht; als het definitief verslag binnenkomt, zal het netwerk dit analyseren en onderzoeken welke aanbevelingen nuttig gevolg dienen te hebben.

Een tweede project betreft de bijzondere opsporingsmethoden, en is een der cruciale projecten. Een zeer actieve en constructieve bijdrage werd geleverd door het netwerk bij de totstandkoming van de nieuwe wetsontwerpen terzake.

Andere projecten worden door het netwerk eerder reactief opgevolgd; dit betekent dat het netwerk hierbij zelf niet het voortouw neemt en initiatieven ontwikkelt. Het betreft projecten rond wetgeving in de maak (bijvoorbeeld project 3 is de anonieme getuigen, project 4 is het afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media, project 5 is de bescherming van de bedreigde getuigen en project 6 zijn de medewerkers van het gerecht). Als het college om een advies wordt gevraagd over deze voorontwerpen van wet, zou het netwerk kunnen meehelpen om advies voor te bereiden. Als de voorontwerpen dan effectief wet worden, zal het een van de taken van het netwerk zijn op dat ogenblik een gemeenschappelijke omzendbrief van het college voor te bereiden ten behoeve van de magistraten van het openbaar ministerie en ten behoeve van de politiediensten.

Het 7e project betreft de parlementaire opvolgingscommissie georganiseerde criminaliteit. De bedoeling is dat procureur-generaal van Gent de opvolgingscommissie zo volledig mogelijk inlicht; het tussentijds rapport van 17 april 2001 werd geanalyseerd en de analyse werd gemaakt van alle erin geformuleerde aanbevelingen.

Project 8 is het project partnership en is een samenwerkingsplatform tussen het openbaar ministerie, de politiediensten, de post, de banksector en de grootwarenhuizen, ter bestrijding van holdups. Er is een federale stuurgroep actief met afgevaardigden van al deze instanties. In deze context lopen heel wat subprojecten.

Project 9 gaat over het terrorisme. Dit is een pro-actief project, dus waar het expertisenetwerk zelf initiatieven dient te ontwikkelen en kort op de bal moet spelen. Heel wat deelprojecten zijn op dat vlak reeds verwezenlijkt. Een van de voltooide doelstellingen is het stipt opvolgen van de voorbereiding van de gerechtelijke reactie in het kader van het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie; hierin werden richtlijnen voorbereid van alle procureurs-generaal met betrekking tot de houding die het openbaar ministerie dient aan te nemen op het vlak van eventuele gerechtelijke tussenkomsten tijdens het Belgisch voorzitterschap van de EU. Deze richtlijnen werden voor het eerst toegepast in Brugge, maar ook reeds in Gent en in Luik. Het is belangrijk dat uniforme richtlijnen worden gegeven voor heel het openbaar ministerie.

Een volgend punt in het project 9 is het opvolgen van werkzaamheden in uitvoering van artikel 44 van de wet van 27 juni 1937. Dit betekent concreet dat er een crisisplan moet worden uitgewerkt voor vliegtuigkapingen en bomdreigingen tegen luchthavens. De functie van het netwerk bestaat vooral in de aanmelding daarvan aan de minister van Justitie; gelet op 11 september lijkt dit immers een prioriteit.

Binnen het expertisenetwerk wordt ook de verslaggeving gevolgd van de AGG (antiterroristische gemengde groep) en de Veiligheid van de Staat, betreffende terroristische dreigingen.

Er kwam ook een vraag van het crisiscentrum van de regering voor een overzicht van alle magistraten in België belast met terroristische dossiers en die eventueel in aanmerking komen voor het nemen van veiligheidsmaatregelen. Dit zit momenteel in een finale fase.

Binnen het project 9, zijn ook de richtlijnen voltooid met betrekking tot de gerechtelijke informatie-uitwisseling inzake terrorisme. Ook de richtlijnen met betrekking tot de gerechtelijke reactie bij aantreffen van voorwerpen in het kader van een mogelijke bio-terroristische dreiging werden voltooid, en dit in een week tijd. Deze richtlijnen gelden voor alle leden van het openbaar ministerie en voor alle leden van de politiediensten. Ook het ministerie van Volksgezondheid heeft zijn richtlijnen geënt op deze omzendbrief.

Project 10 gaat over documentatie. De bedoeling is via het expertisenetwerk een nationale documentatie en een documentatiecircuit uit te bouwen. Dit zal nog wat tijd vergen. Er wordt gevraagd aan alle leden van het expertisenetwerk om naar het parket-generaal te Gent, althans voorlopig, een afschrift te sturen van alle interessante arresten en vonnissen van hun ressort, en melding te maken van belangwekkende publicaties in rechtsleer in binnen- en buitenland, van een aantal belangrijke casussen met de geboden oplossingen inzake bijzondere opsporingsmethoden. Naar de toekomst toe is het de bedoeling te komen tot het creëren van een website voor alle expertisenetwerken, waarbij elk lid van het netwerk kan inloggen en de mogelijkheid heeft te kijken wat bestaat over pro-actieve recherche, en ook de mogelijkheid kan krijgen vragen te stellen. Op dit vlak is er een goede samenwerking met het kabinet.

Project 11 gaat over de vorming en de opleiding. Dit gebeurt uiteraard in overleg met de Hoge Raad voor de Justitie, die daarvoor is bevoegd. Zo werd bijvoorbeeld op 11 en 12 mei een uiteenzetting gegeven door leden van het expertisenetwerk aan de vertrouwensmagistraten over de wet op de bijzondere opsporingsmethoden, toen in wording. In functie van hun opmerkingen werden de teksten dan aangepast.

Project 12 is de bundeling van de richtlijnen en de uitbouw van een vademecum. De bedoeling is alle richtlijnen in de strijd tegen het terrorisme en het groot banditisme te inventoriëren, te evalueren en te actualiseren. Er wordt nog gewacht op de effectieve inplaatsstelling van het federaal parket. Een praktisch vademecum met een aantal modellen, naar Nederlands voorbeeld, zou worden opgesteld.

Project 13 betreft het jaarverslag georganiseerde criminaliteit (cf. infra). Alle aanbevelingen in verband met de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit worden door de Dienst van het strafrechtelijk beleid op een rijtje gezet; er wordt nagegaan welke belangrijk zijn en welke in de loop van de voorbije jaren terugkomen. Een volgende stap is na te gaan welke maatregelen er worden genomen naar aanleiding van de aanbevelingen. Er zou binnen de aanbevelingen een rangorde worden gemaakt naar prioriteit en naar haalbaarheid; het expertisenetwerk zou dan efficiënt kunnen werken rond de meest belangrijke.

Project 14 draait rond de proactieve recherche. Er bestaan op dit moment immers problemen op het terrein rond de precieze afbakening van enerzijds proactieve recherche en anderzijds reactieve recherche. Voor de proactieve recherche is immers een voorafgaande schriftelijke toelating van de magistraat nodig en advocaten zaaien vaak twijfel over het begrip proactieve recherche.

Spreker haalt een voorbeeld aan van observatie in Kortrijk, nadat het CBO in Kortrijk op 13 januari 2000 informatie had ontvangen van een buitenlandse mogendheid dat in de streek rond Kortrijk een vliegtuig zou landen met aan boord een vermoedelijke smokkelaar van verdovende middelen. Deze informatie werd doorgespeeld aan de BOB van Kortrijk, die onmiddellijk contact opnam met de substituut, om observatie te mogen verrichten op het betreffende vliegveld. De substituut gaf daartoe (bij twee gelegenheden) de toelating. Op 23 januari landt een vliegtuig en worden twee personen gevat met 16 kg heroïne. De zaak komt voor bij de rechtbank van Kortrijk en de rechter wil weten of de informatie van het CBO afkomstig is van een buitenlandse mogendheid of van een voorafgaand algemeen opsporingsonderzoek. De informatie blijkt afkomstig te zijn van een buitenlandse mogendheid. De rechter vermeldt in zijn vonnis dat de twee personen worden vrijgesproken omdat er onafdoende wordt aangetoond in de besluiten dat de informatie inderdaad afkomstig is van een buitenlandse mogendheid (geen brief, fax of registratie van telefoon); de verdediging beweert dat de observatie tussen 13 januari (het opstellen van het eerste proces-verbaal) en 23 januari (het vatten van beide daders en de inbeslagname van de heroïne) een proactieve recherche is; het zou immers gaan om een misdrijf dat nog moest worden gepleegd.

Voor het beroep, werd het expertisenetwerk ingeschakeld om opzoeking te doen, ook in niet gepubliceerde vonnissen en arresten, om aldus volledige informatie kunnen ter beschikking te stellen van de magistraten.

Project 15 betreft de arbitrageregeling inzake capaciteitsproblemen. Het expertisenetwerk is erin geslaagd een gemeenschappelijke omzendbrief van het college van de procureurs-generaal voor te bereiden betreffende de arbitrageprocedure die moet worden gevolgd wanneer magistraten geconfronteerd worden met onvoldoende gespecialiseerde middelen en personen in de strijd tegen de grote criminaliteit. De structuur wordt uitgezet en de criteria die dienen te worden gevolgd.

Project 16 betreft de home- en carjacking. Een richtlijn werd opgesteld betreffende de gerechtelijke aanpak van feiten van home en carjacking en garagediefstal.

Project 17 betreft de portiers, 18 de overvallen op wapentransporten, 19 de petroleumfraude en 20 de inbraken door rondtrekkende dadergroeperingen. Deze projecten vergen een gecoördineerde aanpak, die nu gebeurt door de nationaal magistraten.

Het expertisenetwerk is sinds 1 september echt operationeel. Tot de meest zichtbare verwezenlijkingen van het expertisenetwerk behoren de hulp aan de redactie van het voorontwerp bijzondere opsporingsmethoden, de uitgewerkte richtlijnen met betrekking tot de houding van het openbaar ministerie op het vlak van eventuele gerechtelijke tussenkomsten tijdens het Belgische voorzitterschap, met betrekking tot de home- en de carjacking, met betrekking tot de gerechtelijke informatie-uitwisseling inzake terrorisme en met betrekking tot bio-terroristische dreiging.

Op 20 september had een vergadering plaats met de vijf parketten-generaal, de nationaal magistraat en de dienst strafrechtelijk beleid. Een van de besluiten was dat de hoofdbetrachting van het netwerk moet zijn de optimale expertise en informatie-uitwisseling in het domein van het groot banditisme en terrorisme binnen het openbaar ministerie te bewerkstelligen, niet enkel horizontaal, maar ook vertikaal. Het is niet de bedoeling dat de informatie enkel horizontaal blijft circuleren tussen de leden van het coördinatieteam, tussen de parketten-generaal. Ook de eerstelijnsmagistraten moeten voordeel kunnen halen uit het netwerk.

Een tweede belangrijke beslissing is dat het parket-generaal van Gent expertise en informatie via e-mail rechtstreeks aan alle leden van het netwerk kan meedelen en ontvangen, zonder dus te moeten werken via de territoriaal bevoegde procureur-generaal, tenzij het uiteraard gaat om delicate kwesties. Een probleem is de vertaling. De verticalisering van het expertisenetwerk staat op het punt te worden voltrokken, maar blijft het praktisch probleem van de vertaling. Er is een formeel engagement van de minister van Justitie om een vertaler ter beschikking te stellen.

Gedachtewisseling

Een lid vraagt naar de structurele opbouw van het expertisenetwerk. Is dit een initiatief op vrijwillige basis ?

Als het federaal parket effectief tot stand komt, valt het expertisenetwerk dan onder de bevoegdheid van het federaal parket ?

Was de definitie van terrorisme het voorwerp van discussie binnen het expertisenetwerk ?

Bestaan er geen problemen met betrekking tot de uitwisseling van informatie, bijvoorbeeld tussen parket en staatsveiligheid, gelet op het beroepsgeheim ?

Is er ook een inbreng van professoren en universiteiten bij het expertisenetwerk ?

Hoe wordt de inrichting van een globaal beleid ervaren op het terrein ? Heeft dit de effectiviteit van het optreden van het parket en de politie kunnen bevorderen ? Ziet men invloed van de beleidskeuzes op het terrein ? Hebben de coördinatievergaderingen bijvoorbeeld met betrekking tot home- en carjacking iets bijgebracht op het terrein ?

Een ander lid vraagt hoe het juist zit met de uitwisseling van gegevens met andere EU-lidstaten. Hoe gebeurt de samenwerking met Europol ? Zijn er voorstellen ter verbetering op dat vlak ?

Spreekster heeft ook een praktische vraag in verband met het vademecum. Zou dit niet best worden opgesteld via informatiekaders (geïnformatiseerd), zodat het makkelijk kan worden verspreid en geconsulteerd, en flexibel is ?

Een lid vraagt of er een objectieve reden is voor het feit dat het terrorisme wordt ondergebracht bij het groot banditisme. Tot op heden werd dit ondergebracht bij de georganiseerde criminaliteit.

Verder vraagt spreker wie vandaag de budgetten beheert en controleert voor de informanten.

Een volgende vraag betreft de contacten met het buitenland. Zijn er bijvoorbeeld contacten met Zeeuws-Vlaanderen ?

Tevens lijkt het spreker interessant dat de commissie het Nederlandse vademecum zou opvragen. De structuur en de opbouw zouden bijvoorbeeld kunnen worden overgenomen.

Tenslotte wenst spreker te weten of er onderzoeksmogelijkheden naar de motivering van een magistraat die op betwistbare gronden een drugdealer laat gaan.

Een lid maakt zich enigszins zorgen over het aspect van de informatisering. Dit is ongetwijfeld het meest performante communicatiemiddel, maar hoe zit het met de beveiliging van de informatiestroom ? Indien criminele netwerken de informatie kunnen inkijken, zijn alle inspanningen immers tevergeefs.

Professor Vandenplas vindt de oprichting van een soort « studiedienst », die niet alleen de wetten bestudeert, maar ook toekomstige wetsontwerpen mee helpt opstellen, een schitterend idee. Spreker vraagt zich af of er bepaalde aanbevelingen zijn, door de Commissie georganiseerde criminaliteit opgesteld, waarmee de experten niet kunnen instemmen. Werden anderzijds bepaalde aanbevelingen vergeten ? Deze aanwijzingen zouden nuttig zijn om de commissie toe te laten de betreffende aanbevelingen als nog aan te vullen.

Verder merkt spreker dat er blijkbaar heel wat problemen zijn met rechters die op eigen houtje de wetgeving interpreteren. Dit is ook zo in Antwerpen. De interpretatie van de « proactieve recherche » door de rechters verbaast heel wat parketmagistraten, en is in strijd met de interpretatie van het Hof van Cassatie (zie mogelijkheid van het opstellen van een schriftelijke vordering tot onderzoek).

Wat betreft de rechtsgrond, de basis waarop het expertisenetwerk functioneert, antwoordt de heer Schins dat dit is voortgevloeid uit de werkzaamheden van het College van procureurs-generaal, dat in het voorjaar 2002 heeft onderzocht over hoe beleidsvoorbereiding en beleidsondersteuning het best kon worden gerealiseerd. Dit overleg gebeurde ook in samenwerking met de minister. Uiteindelijk werd geopteerd voor het behoud van het bestaande systeem van bijstandsmagistraten, met toevoeging van een meerwaarde. Deze meerwaarde wordt gevormd door het feit dat het principe van het expertisenetwerk betrekking heeft op het samenbrengen van een multidisciplinaire groep (magistraten, van het parket en eventueel van de zetel, van verschillende niveaus, personen uit universiteiten, enz.). Het expertisenetwerk werd dus eerder beschouwd als een methode om aan beleidsvorming te doen. Verder werd de link gelegd tussen de expertisenetwerken en de « portefeuilles », en werden prioriteiten vastgelegd. Aldus zijn er ook reeds expertisenetwerken operationeel in de sector van de mensenhandel en de informaticacriminaliteit.

In de voorontwerpen ter uitvoering van de verticale integratie van het parket, blijkt dat men een wettelijke verankering wenst te geven aan de expertisenetwerken. Spreker meent dat er geen echt voordeel is verbonden aan een eventuele wettelijke verankering, tenzij een wet aan het expertisenetwerk een grond verschaft voor meer materiële of financiële middelen.

Een verdere vraag is de relatie tussen de expertisenetwerken en het toekomstige federaal parket. Tot op heden is men ervan uitgegaan dat het federaal parket een operationeel parket is.

Spreker meent dat hier geen echte plaats is voorbehouden voor beleidsvraagstukken. Aldus pleit hij voor het behoud van de huidige werkzaamheden van het college, met dien verstande dat de federale procureur zeer nauw moet worden betrokken bij het uitwerken van het beleid. Mensen uit de dagelijkse praktijk moeten inderdaad worden betrokken bij het uitwerken van het beleid.

Tot op heden zijn er nog geen echte problemen gerezen met betrekking tot de doorstroming van informatie en het beroepsgeheim, ook niet op het vlak van de staatsveiligheid. Vertrouwelijke documenten zullen ook niet aan iedereen worden doorgestuurd. In eerste instantie worden de zaken behandeld binnen het coördinatieteam en achteraf wordt een beroep gedaan op de betrokken personen, al naargelang van de noodwendigheden. Een vertrouwelijk document gaat dus niet systematisch naar alle leden van het expertisenetwerk.

Een probleem is wel het « gewapend bestuursrecht », dat werkt in de twee richtingen. Er werd hiervoor een circulaire uitgewerkt die bepaalde waarborgen biedt.

Een lid verwijst naar het dossier van 11 september, waarbij de veiligheidsdiensten van de VS informatie aan België hadden gevraagd over het dossier van de Tunesiër. Zij meenden dat de informatie niet doorstroomde en dat België niet meewerkte aan de bestrijding van het terrorisme.

De heer Schins onderstreept dat deze vraag een concreet dossier betreft, en dus eigenlijk geen beleidsvraagstuk uitmaakt. Dit behoort tot de verantwoordelijkheid van verscheidene gerechtelijke instanties. Er is de onderzoeksrechter die het onderzoek leidt; er is de bevoegdheid van de procureur-generaal die kan beslissen aan wie en op welk moment hij toelating geeft tot inzage van het dossier, zelfs als het nog in instructie is; er is ook de lijfelijke nood om zo snel mogelijk informatie vrij te maken voor de beveiliging van het land en de bondgenoten. Men wordt hier dus geconfronteerd met een zeer moeilijk probleem waarbij twee houdingen mogelijk zijn. Bepaalde personen menen dat het gerechtelijk onderzoek kost wat kost moet worden afgeschermd om te vermijden dat het onderzoek mislukt; een andere piste is dat de informatie kan verschaft worden, op voorwaarde dat er eerst een internationaal rechtsverzoek komt vanuit de VS. Men moet rekening houden met het feit dat dit een zware procedure is, die niet zo soepel loopt.

Volgens spreker dienen de procureurs-generaal terzake hun verantwoordelijkheid te nemen. Er is ook een pragmatische oplossing. Om informatie vrij te geven, heeft men eigenlijk geen internationaal rechtsverzoek nodig. Men kan dit putten uit het dossier, met dien verstande dat de verkrijger van de informatie er geen rechtsgeldig gebruik kan van maken in zijn of haar land. Het blijft dan vrijblijvende en niet gewaarborgde informatie, die enkel kan dienen voor intern gebruik en niet als bewijsmateriaal.

De definitie van het terrorisme is een politiek probleem. Spreker verwijst ook naar de besprekingen die plaatsvonden over de omschrijving van de criminele organisaties. Een louter terroristische organisatie valt als dusdanig niet onder het begrip van de criminele organisatie, omdat de eerste bedoeling niet is zichzelf winst te bezorgen.

Er wordt in dat verband verwezen naar de zaak Erdal. De vraag rijst welke kwalificatie dient te worden gegeven aan deze feiten. Is het bendevorming of een criminele organisatie ?

Spreker onderschrijft dat het gebrek aan een terrorismewetgeving aldus een belemmering kan zijn voor een efficiënte strafvervolging. Er is geen specifiek artikel dat de deelname aan een terroristische organisatie strafbaar stelt. Men moet aldus terugvallen op een aantal gemeenrechtelijke misdrijven, hetzij bendevorming of de criminele organisaties. Wat bendevorming betreft, rijst de vraag of de gemeenrechtelijke correctionele straffen wel volstaan voor de leden van de organisatie. Criminele organisatie vereist het oogmerk van vermogensvoordeel. Misschien dient artikel 324 aldus te worden aangepast. Een voorbeeld is dat geen proactieve recherche kon worden gevoerd, op basis van de criminele organisatie, naar aanleiding van rellen georganiseerd door de antiglobalististische beweging, omdat hier geen vermogensvoordeel wordt nagestreefd. Men blijft ook in gebreke met de Europese aanbevelingen, waar een veel ruimere invulling wordt gegeven.

Er wordt ook verwezen naar de initiatieven van de GAFI (Groupe d'action anti-fraude) die erop gericht zijn de verschillende lidstaten te verplichten misdrijven te omschrijven die erop gericht zijn de financiering van het terrorisme te bestrijden. Spreker verwijst naar de beslissing van de Verenigde Naties, wat betreft de Taliban, om een lijst op te stellen van personen van wie de lidstaten verplicht zijn de fondsen te bevriezen (blocage des patrimoines « d'autorité »).

De verschillende beroepsgeheimen doen inderdaad problemen rijzen. Dagelijks wordt men hiermee geconfronteerd, bijvoorbeeld in de relaties binnen de financiële wereld.

Zo wenst de bankcommissie regelmatig het netwerk van experts in te lichten over een reeks problemen inzake misbruik van voorkennis of met betrekking tot problemen inzake de beursautoriteiten, maar ze is gebonden aan zeer strikte regels rond het informatiegeheim.

Dit probleem geldt ook in de andere richting, zodat de bankcommissie en het expertisenetwerk niet altijd voldoende informatie mogen uitwisselen. De cel voor informatieverwerking is gehouden door een zeer strikt beroepsgeheim. Slechts in het kader van artikel 16 van de wet op de witwaspraktijken van 1993 kan het parket een vervolging aanspannen.

De heer Frank Schins antwoordt aan de senatoren die vragen stellen over de inbreng van de universiteiten, dat die bestaat, maar alleen op basis van vrijwilligheid, omdat er voor dergelijke opdrachten van wetenschappelijk onderzoek geen budget is.

Deze methode werd enigszins geïnstitutionaliseerd door de minister van Justitie, in het kader van de voorbereiding van jaarverslagen over georganiseerde criminaliteit.

Een spreker stelde een vraag over de band tussen groot banditisme en terrorisme.

Dat verband werd niet naar voorgebracht op initiatief van het college, maar werd gelegd door een koninklijk besluit van 1997 waarbij de diverse misdaadsectoren tussen de procureurs-generaal werden verdeeld.

Een verklaring kan zijn dat spreker, belast met de sector groot banditisme en terrorisme, bovendien het dagelijks bestuur en het toezicht van de nationale magistraten toegewezen kreeg. Welnu, die magistraten houden zich al jaren met problemen over terrorisme bezig. In die tijd is het verband eigenlijk veeleer toevallig gelegd.

Een lid stelde een vraag over het vademecum en onderstreepte het belang daarvan. Spreker kan zich alleen maar bij dit standpunt aansluiten. Het betreft hier een aspect van het ruimere probleem van de doorstroming van documentatie en informatie, die pas volledig kan worden gerealiseerd nadat een beveiligd intranet in het leven geroepen is.

Een vraag werd gesteld over vertrouwelijke gegevens en over het vertrouwen dat men al dan niet in het systeem kon hebben.

Spreker preciseert dat voor de gegevensuitwisseling er gewoonlijk met e-mail wordt gewerkt. Als het om meer vertrouwelijke informatie gaat, dan wordt gebruik gemaakt van een gewone verzending via de post. Zeer vertrouwelijke informatie wordt per bode overgebracht.

Inzake de politiehervorming en de problemen op het gebied van samenwerking geeft spreker aan dat tot nu toe de samenwerking met de federale politie zeer goed is geweest.

Er is minder informatie wat betreft de lokale politie, maar dat zou voor een stuk afhangen van de installatie van nieuwe politiezones.

Voor het overige zijn er geen bijzondere problemen te melden, behalve het al gekende probleem van de capaciteit.

Wat betreft de verhouding tussen het expertisenetwerk en het federaal parket verwijst spreker naar zijn vorige toelichtingen.

Inzake de reacties van het college op de aanbevelingen van deze commissie steunt hij op de uiteenzetting die de heer Delmul (zie verder) zal geven.

Bepaalde vragen hadden betrekking op politieinformanten of tipgevers en de betaling van premies. Het systeem van de omzendbrief van oktober 1995 geldt nog steeds. De budgetten worden beheerd door de federale politie onder controle van de nationale magistraat.

Wanneer het gaat om specifieke uitgaven voor precieze dossiers, is het de procureur des Konings die de controle uitoefent, maar de nationale magistraat zal steeds a posteriori controle uitoefenen.

Wat de spijtoptanten betreft, daar dient de politieke macht zich uit te spreken over de opportuniteit van zo'n wetgeving.

Spreker denkt dat het de bedoeling van het wetsontwerp is verder te gaan dan men op dit ogenblik gaat en kan gaan.

Het gaat er immers niet alleen om een veroordeelde te « bezoldigen » voor de gegevens die hij verstrekt door middel van meer penitentiair verlof, door de omzetting van een deel van zijn straf in een voorwaardelijke straf enz. ­ kortom, allemaal dingen die krachtens het bestaande wettelijk arsenaal nu ook al mogelijk zijn ­ maar hem ook een bepaalde bescherming te bieden.

Voor het overige heeft de minister inderdaad de mening van de procureurs des Konings gevraagd.

Het college van procureurs-generaal werd niet geraadpleegd.

Inzake het gevolg dat gegeven werd aan de aanbevelingen van de onderzoekscommissie bij de opstelling van het wetsontwerp over bijzondere opsporingsmethoden verklaart de heer Delmul dat dit ontwerp ruimschoots samenvalt met met het standpunt van de onderzoekscommissie, waarvan het verslag terzake als richtsnoer heeft gediend.

Zo worden in de tekst de drie pijlers overgenomen die de onderzoekscommissie op de voorgrond had geplaatst, met name infiltratie, observatie en het gebruik van informatie.

Dat geldt ook voor het rechtstreeks afluisteren met behulp van technische middelen aangebracht in woningen. De toepassing van de wet op het afluisteren van telefoongesprekken op deze techniek heeft voor controverse gezorgd. Dit probleem wordt door het ontwerp geregeld. Het ontwerp behandelt ook de observatie in woningen met behulp van technische middelen (camera's enz.).

Andere onderwerpen zoals uitlokking, het plegen van misdrijven door politieagenten, uitsluiting van het gebruik van burger-infiltranten, enz. komen in het ontwerp aan bod, naar aanleiding van de aanbevelingen die de onderzoekscommissie in haar verslag heeft geformuleerd.

Op initiatief van de Hoge Raad voor de Justitie hebben spreker en andere leden van het openbaar ministerie die als expert aan deze tekst hebben gewerkt, gedurende twee dagen de vertrouwensmagistraten, de nationale magistraten en de gespecialiseerde diensten van de politiediensten ontmoet en hen een uiteenzetting kunnen geven over het onderwerp. Op basis van de opmerkingen die tijdens deze werkdagen zijn geformuleerd werd de tekst met de medewerking van de minister van Justitie herwerkt.

Spreker onderstreept echter dat hij niet beschikt over de jongste versie van de tekst, noch over de correcties die door de werkgroepen tussen de kabinetten zijn aangebracht.

Het gebruik van sommige bijzondere opsporingsmethoden zou betwist worden bij proactieve recherche en dat maakt de politiediensten ongerust.

De vertegenwoordiger van de minister preciseert dat volgens zijn informatie de laatste belemmering betreffende van het ontwerp op de laatste Ministerraad is weggenomen. Sommigen vreesden immers dat de controle op de bijzondere opsporingsmethoden ontoereikend was in de dossiers die door de procureurs zelf behandeld worden.

Een dubbele weg zou worden bewandeld. In dossiers waar het parket de intentie heeft te vervolgen dient het de onderzoeksrechter te vorderen opdat de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling een controle zouden kunnen uitoefenen, in voorkomend geval bij het afsluiten van het onderzoek.

Wat betreft dossiers die geseponeerd worden, zou men kiezen voor een controle door de procureur-generaal die de dossiers ambtshalve ter controle voorlegt aan de kamer van inbeschuldigingstelling.

De Raad van State werd om advies gevraagd.

Wat de spijtoptanten betreft werd de Raad van Europa officieel om advies gevraagd en dat zou in januari 2002 worden verstrekt.

Een lid denkt te weten dat men in het ontwerp van raambesluit over terrorisme dat tijdens de volgende Europese top zal worden onderzocht een andere formule inzake spijtoptanten hanteert, met name de mogelijkheid voor de Lid-Staten om terroristen-spijtoptanten die meewerken aan de ontmanteling van netwerken strafvermindering toe te staan.

De heer Delmul rondt het hoofdstuk bijzondere opsporingsmethoden af en hij hoopt dat de parketten en politiediensten die met problemen in het veld worden geconfronteerd nog de kans zullen krijgen zich over de ontwerptekst uit te spreken, waarbij de samenwerking met het kabinet van Justitie, die tot nu toe uitstekend is gebleken, wordt voortgezet.

Wat het jaarverslag inzake criminaliteit betreft, wenst spreker de volgende onderwerpen aan te snijden :

1) de kwestie van de methodologie;

2) de huidige situatie en de tendensen die naar voren komen na vergelijking van de laatste drie jaarverslagen alsook de bijdrage van België aan het Europees verslag van dit jaar over de georganiseerde criminaliteit.

Inzake de methodologie moeten we erop wijzen dat het opstellen van een jaarverslag oorspronkelijk een beslissing was van de Ministerraad van 28 juni 1996, waarbij de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken werden belast met het opstellen van een verslag dat elk jaar aan het parlement wordt voorgelegd.

De bedoeling was een compleet, correct en wetenschappelijk verantwoord beeld te krijgen van de georganiseerde criminaliteit in België, met behulp van strategische analyses, bedoeld om de aard en de omvang van het gevoerde beleid om de misdaad te bestrijden te bepalen.

In die tijd was het opstellen van de inhoud van dit verslag een taak van rijkswacht en gerechtelijke politie, terwijl de realisatie en de technische verantwoordelijkheid van het verslag aan de rijkswacht waren toevertrouwd.

In 1997, 1998 en 1999 werden zo drie rapporten opgesteld, telkens met betrekking tot het voorbije jaar.

Op dit moment is verslag « 2001 » in voorbereiding

In verband met dit verslag is er sprake van een methodologie op korte en op lange termijn.

Tot nu toe waren de verslagen opgesteld volgens een methode op korte termijn. Met andere woorden : ze waren grotendeels gebaseerd op politiegegevens, op een kwalitatieve analyse van de Staatsveiligheid en ook op gegevens geleverd door de CFI.

Het was de bedoeling gaandeweg te evolueren naar een complexere strategische analyse om een zo volledig mogelijk beeld van de georganiseerde criminaliteit te krijgen, gebaseerd op alle beschikbare gegevens (zie project 27 in het federaal veiligheids- en detentieplan van de minister van Justitie alsook de aanbeveling van de onderzoekscommissie om een multidisciplinaire strategische analyse op te zetten).

De minister van Justitie heeft met name professor Tom Van der Beken van de universiteit van Gent gevraagd de mogelijkheid te onderzoeken de methodologie op lange termijn toe te passen en na te gaan hoe van het huidige systeem op korte termijn naar het lange model kan worden overgeschakeld.

De studie loopt van 1 oktober 2000 tot 31 maart 2001.

De experts hebben hun verslag « Reporting on organized crime » op 9 mei 2001 ingediend en hebben het voorgelegd aan het comité wetenschappelijke ondersteuning, samengesteld uit vertegenwoordigers van het kabinet van de minister van Justitie, het college van procureurs-generaal, de algemene directie van de federale politie en van de dienst voor strafrechtelijk beleid.

Op 30 juni 2001 keurde de minister van Justitie het voortzetten van de ontwikkeling van de nieuwe methodologie goed.

Op 10 september 2001 heeft het comité voor ondersteuning opnieuw de kwestie onderzocht hoe van een methodologie op korte termijn over te schakelen op een methodologie op lange termijn. Er werd besloten de tweede vanaf 2001 toe te passen in twee fasen.

De eerste fase, waarin we ons nu bevinden, bestaat erin andere diensten en besturen maximaal bij de redactie van het verslag te betrekken.

De tweede fase is die van « risk of treath assessment ».

In die fase beperkt men zich niet tot de beschrijving van de georganiseerde criminaliteit, maar wordt er getracht de risico's voor de toekomst in te schatten met de bedoeling dat de beleidsinstanties (minister van Justitie, college van procureurs-generaal) daarop kunnen vooruitlopen.

Zo zou men bijvoorbeeld kunnen definiëren welke dadergroepen een bedreiging vormen in ons land, welke de kwetsbare legale markten zijn, welke contrastrategieën criminele organisaties ontwikkelen enz.

Wat betekent de eerste fase concreet voor het openbaar ministerie en welke bijdrage kan dit leveren voor de beeldvorming van de georganiseerde criminaliteit en het opstellen van het jaarverslag ?

De bijdrage is te situeren op twee gebieden :

­ de controle van de procureur des Konings op de vergaring van politiegegevens;

­ de verrijking van die politiegegevens.

De controle van de procureur des Konings op de vergaring van politiegegevens is op dit ogenblik reeds een feit.

De territoriale politie-eenheden geven aan de federale politie de informatie door met behulp van meldingsformulieren (gewoonlijk bij het jaarverslag gevoegd), goedgekeurd door de lokale procureur des Konings. De federale politie zamelt al die gegevens in om er een jaarverslag van te maken.

In de loop der jaren heeft men gemerkt dat de controle van de procureur des Konings op een actievere en meer gelijkvormige wijze kon gebeuren.

Daarom gaat de lokale politieambtenaar thans naar de procureur des Konings met zijn meldingsformulier en bezorgt hem de gegevens die hij denkt te moeten doorgeven.

Dat gebeurt via direct contact met de procureur des Konings of in het raam van een « arrondissementele recherche-overleg ».

De procureur des Konings zal dan de inhoud van het meldingsformulier controleren om zich ervan te vergewissen dat het wel degelijk gaat om elementen die overeenstemmen met de definitie van georganiseerde criminaliteit die voor het verslag wordt gehanteerd, en om het desgevallend aan te vullen.

Wat betreft de gegevens waarover alleen het parket beschikt en die nuttig kunnen zijn voor opname in het verslag, denke men vooral aan de gevallen waarin de politie een evaluatie maakt van de illegale vermogensvoordelen uit een delict.

Het zou interessant zijn om te weten of dit bedrag overeenstemt met het bedrag dat het parket bij de huiszoekingen op het oog had en dat van de bijzondere verbeurdverklaring die door de rechter bevolen werd.

Het zou ook interessant zijn om te weten of de bijzondere opsporingsmethoden die de politie in een dossier heeft toegepast door de rechter werden goedgekeurd dan wel of de oorspronkelijke kwalificatie van de feiten overeenstemt met deze op grond waarvan de betrokkene is veroordeeld.

Er werd de procureurs des Konings ook gevraagd een afschrift van alle definitieve beslissingen die in de vermelde zaken zijn genomen en die vermeld worden op een meldingsformulier door te spelen aan de procureur-generaal te Gent belast met de portefeuille « georganiseerde criminaliteit », opdat deze het kan doorgeven aan de federale politie die de analyse maakt.

Al deze principes werden beschreven in een gemeenschappelijke omzendbrief van het college van procureurs-generaal (col 12 van 18 december 2000 : « Richtlijnen betreffende de bijdrage van het openbaar ministerie in de beeldvorming van het fenomeen »).

Inzake de draagwijdte van de eerste fase van de methodologie op lange termijn voor de andere diensten meldt spreker dat het comité voor ondersteuning een lijst heeft opgesteld van de diensten en besturen die betrokken kunnen worden bij deze eerste fase.

Deze lijst werd meegedeeld aan de minister van Justitie opdat hij deze aan de betrokken collega's ter goedkeuring kan bezorgen.

Het betreft met name de dienst van de heer Zenner, regeringscommissaris, bij het ministerie van Financiën, het algemeen bestuur van de belastingen, de BBI, het bestuur van douane en accijnzen, de CFI.

Ook andere ministeries zijn betrokken :

­ het ministerie voor Werkgelegenheid, de Sociale inspectie;

­ het ministerie voor Economische Zaken, het NIS, het Instituut van Bedrijfsrevisoren;

­ het ministerie van Binnenlandse Zaken, de dienst Vreemdelingenzaken

Wat de methodologie betreft, is de evolutie dus zeer positief.

Bovendien is dit jaarverslag een uiterst nuttig instrument waarvoor veel landen ons benijden.

Een lid vraagt waarom het jaarverslag 2000 nog steeds niet is verschenen.

De heer Delmul antwoordt dat op 23 oktober 2001 de minister van Justitie het college van procureurs-generaal een voorlopige Franstalige versie van het verslag heeft bezorgd.

De vertegenwoordiger van de minister voegt eraan toe dat hij het verslag zelf op 4 oktober 2001 van de federale politie ontvangen heeft. Er werd afgesproken dat de tekst zou worden onderzocht in overleg met het expertisenetwerk. Ondertussen werd de Dienst voor strafrechtelijk beleid gevraagd het ondersteuningscomité zo snel mogelijk op te roepen.

De goedkeuring van het verslag zou niet voor problemen zorgen. De presentatie zal uiterlijk in januari 2002 plaatsvinden.

De vertraging is te wijten aan het feit dat het gaat om een titanenwerk, waarbij een groot aantal overbelaste instanties werden ondervraagd.

De heer Delmul geeft de algemene tendensen aan die uit de verslagen van 1997, 1998 en 1999 naar voren kwamen en hij heeft het ook over de Belgische bijdrage aan het Europees verslag over de georganiseerde criminaliteit (dat op de JBZ-raad van 6 december 2001 werd goedgekeurd).

Het dossier dat aan de opvolgingscommissie werd bezorgd, bevat enkele pagina's met statistische gegevens geleverd door de bevoegde diensten van de federale politie als voorbereiding op deze hoorzitting. Deze cijfers moeten nog worden geïnterpreteerd. Dat heeft spreker pogen te doen, onder het gebruikelijk voorbehoud.

Vooreerst stelt hij vast dat het aantal dossiers van georganiseerde criminaliteit die in 2000 zijn vermeld lijkt af te nemen (in 2000 : 223 dossiers tegen 339 in 1999, 276 in 1998, 238 in 1997, en 162 in 1996).

Voor die daling is er echter een eenvoudige verklaring : wegens de politiehervorming zijn er meldingsformulieren die niet zijn doorgestuurd.

In het totale aantal gemelde dossiers van 1996 tot 2000 blijkt het aantal Belgische verdachten, zo'n 45%, constant gebleven.

Daarentegen stijgt het aantal Albanese verdachten (geen in 1996 en 1997, 1,7 % in 1998, 2,5 % in 1999, 3,6 % in 2000).

Een lid vraagt bevestiging of mensenhandel wel degelijk onder de georganiseerde criminaliteit valt.

Moeten we uit die stijgende cijfers afleiden dat de aandacht voor mensenhandel, met name via de filière van pooiers, verslapt ?

Welk aandeel heeft het pooiersmilieu overigens in het aantal tipgevers en infiltranten ?

De heer Schins meldt dat mensenhandel onder een afzonderlijke portefeuille valt. Hij stelt voor de vragen aan de titularis door te geven.

De heer Delmul verklaart dat het gebruik van handelstructuren door criminele organisaties een andere constante tendens is die uit de verslagen blijkt (zo'n 75 %). Tijdens de onderzochte periode van 1996 tot 2000 zijn de import-exportsector en de horeca het kwetsbaarst gebleken.

Van 1996 tot 1999 stond de transportsector in derde positie, maar in 2000 wordt vervoer ingehaald door elektronica en het bouwbedrijf. Het percentage van de vastgoedsector blijft eveneens stijgen sinds 1997.

In de loop van de tijd stelt men ook vast dat drugsdelicten en financiële of economische misdrijven alsook vermogensdelicten (inbraken, autozwendel, ...) talrijk zijn.

Uiteenzetting van de heer Philippe Ullmann, advocaat-generaal bij het hof van beroep van Brussel

De heer advocaat-generaal Ullmann wijst erop dat aangezien het college van procureurs-generaal sinds 1997 meer gespecialiseerd is in zijn eigen taken, de procureur-generaal van Brussel nu de portefeuille toegewezen kreeg met zaken van financiële, economische en fiscale aard. Spreker werd door het college aangesteld als bijstandsmagistraat om de strijd in deze sector te helpen coördineren. Een werkgroep werd opgezet en bestaat uit magistraten van de parketten-generaal die op dit domein gespecialiseerd zijn. Ze komt om de 4 à 6 weken samen en tracht op pragmatische wijze gemeenschappelijke omzendbrieven voor het college van procureurs-generaal voor te bereiden. De bedoeling is dat een strafrechtelijk beleid wordt uitgestippeld dat voor het gehele grondgebied kan gelden in belangrijke financiële, fiscale of economische materies. Dat is met name al gebeurd inzake faillissementen, BTW-carrousels en de betrekkingen met de Europese belastinginstellingen.

Een van de doelstellingen was prioriteiten te stellen bij de behandeling van dossiers. Er wordt immers steeds meer gevraagd van financiële magistraten : niet alleen moeten ze faillissementsproblemen, fiscale problemen, oplichtingen, verduisteringen, ... behandelen, wat overigens behoort tot het dagelijks werk van de parketten, maar bovendien moeten ze zich nu ook bezighouden met zwaardere of zelfs georganiseerde financiële criminaliteit : BTW-carrousels, fraude met petroleum, witwassen van geld, financiering van het terrorisme.

Het leek daarbij heel belangrijk om relaties op gang te brengen tussen de diverse nationale of internationale organisaties die optreden in de strijd tegen financiële criminaliteit (ministerie van Financiën (met name de antifraudecel), commissie voor het bank- en financiewezen, CFI, Europees bureau voor fraudebestrijding OLAF, ...).

Dit volkomen informeel systeem, « interdepartementale cel » genoemd, werkt goed.

Het zorgt niet zozeer voor een gezamenlijk beleid, dan toch op zijn minst voor een gemeenschappelijke aanpak van de dossiers.

Zo wordt de commissie voor het bank- en financiewezen, waarvan de bevoegdheden de jongste jaren zijn uitgebreid, geconfronteerd met het probleem van misbruik van voorkennis, wat enorme schade kan aanrichten, maar waar de tot nu toe behaalde resultaten aan de magere kant zijn.

Het parket is vaak onvoldoende uitgerust om dit type van verschijnsel te bestrijden.

Bovendien is de reactie van de zittende magistratuur niet altijd adequaat.

Een lid vraagt zich af of er geen nota kan worden opgesteld over het verschijnsel misbruik van voorkennis (aantal dossiers, aantal veroordelingen, struikelblokken en problemen, enz.). De mondialisering van de beurs is een belangrijke factor in deze materie.

De internationale pers meldde onlangs dat er in Engeland sinds december 2001 een algemeen toezichthoudend orgaan bestaat voor alles wat met financiën te maken heeft.

De heer Ullmann bevestigt dit. Hij zegt voorstander te zijn van een interdepartementale cel, die alle personen die in het veld actief zijn groepeert, een reeks praktische initiatiesessies organiseert en ze superviseert.

Maar dan moet men wel beschikken over de nodige mensen, in aantal en kwaliteit. Terwijl tot voor kort aangesteld worden in de financiële sectie voor een politieman haast neerkwam op een tuchtmaatregel.

Op financieel gebied is het eveneens zeer belangrijk de dossiers beter aan te pakken, zoals dat bijvoorbeeld in Nederland wordt gedaan. Veel onderzoeken stranden omdat men veel te ver is gegaan.

En dat terwijl artikel 65 perfect toelaat de dossiers op te delen.

Op sommige punten werd echter vooruitgang geboekt.

Zo werd het centraal orgaan voor inbeslagneming en verbeurdverklaring (COIV) opgericht.

Dit « ontnemingsorgaan », voorgezeten door een magistraat en omringd door accountants en belastingdeskundigen, zal op vraag van de minister van Justitie kunnen adviseren, maar ook de in beslag genomen gelden beheren, gelden die in aanmerking komen voor later beslag of verbeurdverklaring lokaliseren en een ondersteunende functie hebben ten opzichte van de traditionele politiediensten die een beroep doen op het orgaan.

Het plan om de bevoegdheden van dit « ontnemingsorgaan » uit te breiden, bevat drie belangrijke elementen.

Het eerste element is de invoering van een artikel 43ter in het Strafrecht met het oog op een betere verdeling van de bewijslast. De tekst werd aangepast rekening houdend met de aanmerkingen van de Raad van State.

Een aantal criteria en strafbare feiten worden voorzien, met betrekking tot dewelke de bewijslast moet worden aangepast, waarbij diegene die in het bezit is van belangrijke bedragen verzocht zal worden zelf de niet-frauduleuze oorsprong aan te tonen.

Krachtens artikel 43ter zal men niet alleen beslag kunnen leggen op het vermogen in het bezit van de vervolgde persoon en dit verbeurd verklaren, maar ook het vermogen in handen van een betrokken derde.

Het tweede element is de invoering van een artikel 35ter, dat de onderzoeksrechters en het parket de mogelijkheid zal bieden bewarend beslag bij equivalent te leggen.

En tenslotte zal de wijziging van artikel 524 in het Wetboek van strafvordering vermogensrechtelijk onderzoek, waartoe de feitelijke rechter in een vonnis heeft beslist, mogelijk maken.

Op internationaal niveau is er ook vooruitgang gemaakt inzake witwaspraktijken en de strijd tegen belastingparadijzen. Het spreekt vanzelf dat de aanslagen van 11 september 2001 hebben geleid tot een versnelde invoering van de procedures terzake.

Inzake belastingparadijzen is er onder druk van de Financiële Actiegroep enig resultaat geboekt, waarbij het uiterst doeltreffende wapen van de publiciteit jegens de niet-meewerkende landen werd gehanteerd.

De FATF verplicht de landen in kwestie de financiële operatoren te identificeren en nauwer medewerking aan de andere landen te verlenen.

Lijsten met landen werden door de Financiële actiegroep opgesteld. De OESO deed hetzelfde.

Het staat deze landen, die door hun vermelding op de lijsten met de vinger nagewezen worden, vrij om niets te ondernemen, maar in dat geval is het de Lid-Staten verboden nog relaties op financieel gebied met hen te onderhouden. Dit systeem levert uitstekende resultaten op.

Zo heeft Luxemburg nu alle antwitwaswetgevingen onderschreven en in de komende jaren zal het ook het bankgeheim opheffen zodat er meer helderheid komt in de bankactiviteiten.

Anderzijds werd overwogen de georganiseerde criminaliteit via het witwassen aan te pakken.

Dat is niet eenvoudig, want de aangewende procédés zijn geraffineerd, zoals blijkt uit het recente rapport van de CFI.

Grote witwassers gebruiken systemen die haast niet op te sporen zijn.

Ze infiltreren in gereputeerde ondernemingen (hotelketens, warenhuizen, ...) die zelf niet eens weten dat ze vergiftigd zijn door een witwassysteem.

Een van de moeilijkheden is dat de dossiers, wanneer ze van de CFI komen, qua omvang vaak heel complex zijn.

Ook daar is het belangrijk om zeer doelgericht te werk te gaan.

En wat betreft BTW-carrousels, die zijn zeer gemakkelijk op te zetten. De eerste moeilijkheid op dit vlak is van wetgevende aard. Als op Europees niveau werd beslist, zoals dat trouwens in de richtlijnen is bepaald, dat de BTW vóór de export wordt betaald en dat er geen vrijstelling mogelijk is, dan zou het carrouselsysteem verdwijnen, want dit systeem dat de staat een fortuin kost, maakt handig gebruik van een leemte in de wetgeving.

Spreker dringt ook hier aan op doelgerichte actie.

Als men immers een paar keer kan aantonen dat de goederen uitgevoerd zijn en vervolgens heringevoerd of dat ze nooit het land verlieten, is het nutteloos om ze in de hele wereld op te sporen.

Het grote aantal rogatoire commissies en de spreiding van de dossiers maken de bestrijding van dit soort fraude bijzonder moeilijk.

Toch is men erin geslaagd een praktisch beleid van bestrijding van carrousels, ook op het gebied van minerale olie, te ontwikkelen.

De onderzoekscommissie van de Senaat opperde het idee dat deze verschijnselen een multidisciplinaire aanpak behoeven.

Er werden cellen opgezet. De ministers van Justitie en van Financiën ondertekenden op 20 juli 2000 een aantal convenanten voor de vorming van gemengde cellen samengesteld uit leden van het bestuur van Financiën, belast met de strijd tegen de grote fiscale criminaliteit, en van leden uit de parketten. Een van de convenanten heeft betrekking op de BTW-carrousels en de andere op de oliefraude in het bijzonder.

Dat onderscheid is gerechtvaardigd omdat in de sector van douane en accijnzen, en in tegenstelling met wat voor de BTW het geval is, de strafvordering niet door het parket, maar door de dienst Douane en Accijnzen, wordt uitgeoefend.

Het leek daarom nuttig twee verschillende groepen op te zetten : de ene met een overwegende rol voor de douane en de andere waar de parketten een overwicht krijgen.

Die cellen worden onderverdeeld in twee subgroepen : een coördinatiecel die het uitgestippelde beleid controleert en een ondersteuningscel die strategische, voornamelijk praktijkgerichte analyses uitvoert om een reeks typologieën uit te werken waarmee misdaadfenomenen veel sneller dan nu het geval is begrepen kunnen worden.

Wegens praktische problemen zijn die cellen echter pas onlangs geactiveerd kunnen worden. Het eerste probleem was dat een wet van 1994 die 12 belastingdeskundigen ter beschikking stelde van de CDGEFID om dit centraal politieorgaan te versterken en bij te dragen tot de bestrijding van BTW-carrousels en minerale oliefraude nooit in werking is getreden.

Op voorstel van de minister van Justitie richtte spreker zich tot het ministerie van Financiën dat weigerachtig stond met als argument de slechte werkomstandigheden van de belastingambtenaren die bij de parketten werken.

Na verscheidene pogingen om die moeilijkheid weg te werken, rees een tweede probleem, met name het feit dat de premies bij Financiën hoger zijn dan bij Justitie. De minister van Ambtenarenzaken is tussenbeide moeten komen om dat probleem op te lossen.

Uiteindelijk zijn de twaalf belastingdeskundigen toch op de CDGEFID terecht gekomen. Ze zijn echter geen officieren van de gerechtelijke politie, wat de samenwerking met de CDGEFID onmogelijk maakt. Het Charter van de belastingplichtige van 1986 verbiedt weliswaar een niet door de wet bepaalde toenadering tussen belastingdeskundigen en politiediensten, maar dit Charter zou geenszins ter discussie staan wanneer men de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie aan de 12 mensen toekent.

De leden van het bestuur van belastingen die bij de CDGEFID komen werken, zijn gehouden tot een strikt beroepsgeheim ten aanzien van hun oorspronkelijke bestuur.

Er bestaat dus geen gevaar voor de belastingplichtige dat een belastingambtenaar aangiften zou doen of de kennis van één bestuur ten gunste van een ander zou aanwenden. Het gebruik, met name in de cellen die zich bezighouden met oliefraude of BTW-carrousels, van deskundigen in deze materie is onontbeerlijk voor een efficiënte bestrijding.

De heer Zenner, regeringscommissaris belast met de strijd tegen grote fiscale fraude, toonde interesse voor voornoemde cellen en droeg bij tot het versnellen van hun inwerkingtreding.

De minister van Binnenlandse Zaken wenste echter de convenant voor de vorming van cellen tot zijn ministerie uit te breiden zodat die opnieuw in werking werden gesteld.

Blijft het zeer gevoelige probleem van de fraude van de corruptie dat zich voornamelijk uit op het financiële domein.

Er is nu een Centrale Dienst voor de bestrijding van de corruptie (CDBC), samengesteld uit de onderzoeksdienst van het Hoog Comité voor toezicht.

Dit comité is een groot deel van zijn bevoegdheden kwijt. De dienst Administratieve Onderzoeken, die preventieve controle uitoefende, werd afgeschaft. Alleen de voorzitter blijft over, maar die speelt een louter theoretische rol.

Men zou kunnen zeggen dat het hier gaat om een disfunctie.

De moeilijkheid is dat een wijziging van het systeem een 2/3de meerderheid in het parlement vereist.

Men kan de bekommernis goed begrijpen van de wetgever die onrust bij de publieke opinie wenste te voorkomen, wanneer kleine delicten leiden tot onderzoeken met veel mediabelangstelling die bepaalde personen met de vinger nawijzen en die de indruk geven van een heksenjacht.

De nadruk moet worden gelegd op het feit dat op het gebied van de overheidsopdrachten de disfuncties inzake corruptie (verbreken van overeenkomsten om een vergunningsprocedure te vermijden, aanwijzing van een inschrijver die niet de laagste offerte heeft) het grootst zijn.

En er is geen controle meer, ondanks de vernieuwende wetgeving van 1999 die de mogelijkheid biedt zowel de corruptie in de privésector (weinig frequent) als in de publieke sector te vervolgen, en die niet langer het bestaan van een corruptieafspraak vereist om de corruptie te bestraffen.

De controle is verdwenen omdat er geen aanvoer van dossiers meer is. Dat is een ernstig probleem.

De minister van Justitie heeft gevraagd dat er op dit punt naar oplossingen zou worden gezocht.

Spreker denkt persoonlijk dat het opportuun zou zijn voor corruptie een gelijkaardige cel te creëren als de CFI.

Deze cel is gehouden aan een zeer streng beroepsgeheim. Ze zou moeten bestaan uit magistraten, omringd met experts uit de diverse betrokken ministeries en voorgezeten door een magistraat.

Ze zou een preventieve analyse kunnen maken van de overheidsopdrachten en ofwel de zaak zonder gevolg klasseren onder verantwoordelijkheid van de voorzitter ofwel het dossier melden aan het parket als het om ernstige dossiers gaat.

Het systeem dat werd voorgesteld door de commissie « Brice De Ruyver » is enigszins anders, want het voorziet voor elk ministerie in een interne doorlichting.

Spreker staat weigerachtig ten aanzien van zo'n systeem, want het is duidelijk dat de ministeries niet geneigd zullen zijn veel ruchtbaarheid te geven aan hun eigen tekortkomingen.

Op dit ogenblik verlaten veel mensen de dienst corruptiebestrijding omdat ze niet gemotiveerd meer zijn.

Er blijven maar 49 mensen over op een kader van 69; 5 mensen worden binnenkort in dienst genomen.

Wat de zaak met de Antwerpse Zillion betreft, daar had de pers het in de berichtgeving ten onrechte over een fraudecarrousel van enkele miljarden.

Dit betreft echter geen carrousel, maar fiscale fraude en het witwassen van geld, wat vrij snel werd opgespoord, voor een bedrag van 100 à 200 miljoen.

Een ander dossier dat met het eerste samenhangt, heeft wel degelijk betrekking op een carrousel en zal binnenkort aanhangig worden gemaakt bij de correctionele rechtbank.

Deze zaak heeft dus geen vertraging opgelopen.

De strijd tegen BTW-carrousels is zeer moeilijk, want fraudeurs rekenen op de achterstand die het bestuur oploopt om het bedrag op het spoor te komen.

In ons systeem immers zijn het de ondernemingen die de belasting financieren en daarna pas de terugbetaling ervan verkrijgen.

Als men te lang wacht om de belasting terug te betalen, is er een gevaar dat dit veel ondernemingen die niet zonder de terugbetaling leefbaar zijn, zal schaden.

Spreker meent dat het bestuur van Financiën een team moet opzetten dat telkens als de oprichting van een vennootschap in het Belgisch Staatsblad verschijnt, moet controleren of deze vennootschap een werkelijke maatschappelijke zetel bezit en werkelijke activiteiten uitoefent.

Gedachtewisseling

Een lid vraagt naar de graad van beveiliging van het elektronisch gegevensuitwisselingssysteem. Zijn de gegevens versleuteld ? Hoe wapent men zich tegen het gevaar van het kraken van deze netwerken door criminele organisaties ?

De heer Schins antwoordt dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen informatieuitwisseling op nationaal niveau en op internationaal niveau. Op nationaal vlak is het de bedoeling te komen tot een veilig netwerk beschermd door toegangscodes, ook al zijn al de veiligheden nog niet operationeel. Op internationaal vlak circuleert de informatie via de geëigende kanalen.

Een lid heeft vragen over de redenen waarom het aantal corruptiedossiers dat door de parketten wordt vervolgd in vrije val is. Is de opvolging door het bestuur aan het verslappen ? Mogen we daaruit afleiden dat er minder corruptiegevallen zijn dan vroeger ?

Volgens de heer Ullmann mogen we uit het geringe aantal dossiers niet afleiden dat het probleem is ingedijkt. De fundamentele moeilijkheid bestaat erin deze corruptiepraktijken aan het licht te brengen en het parket in te lichten.

Relevante gegevens over vermoede corruptie komen vaak van de interne controlediensten van het bestuur of de inspectie van financiën die onregelmatigheden, bijvoorbeeld in het raam van overheidsopdrachten, aan het licht brengen. Jammer genoeg bestaat het Hoog Comité van Toezicht in zijn preventieve analysefase niet meer. De rapporten (bijvoorbeeld de algemene voorwaarden van een aanbesteding en het advies van de inspectie van financiën) bereiken dan ook de onderzoeksdiensten niet meer. Daarom krijgt het parket geen aanvoer van dossiers meer te verwerken. Vandaag neemt het parket indirect kennis van corruptiedossiers, bijvoorbeeld bij een groot financieel onderzoek, wanneer de onderzoeksrechter verdachte gedragingen opmerkt die het gevolg kunnen zijn van corruptie.

In 2000/2001 werden zo'n honderd corruptiedossiers geopend, wat zeer weinig is. Om de parketten beter te voorzien in dossiers stelt spreker voor dat een cel voor aanpak van corruptie wordt opgericht, naar het model van de CFI. Zo'n cel zou onder de bescherming van het beroepsgeheim op preventieve wijze maar wel intern corruptiedossiers kunnen beheren en aanbevelingen doen aan het betrokken bestuur. Zwaardere feiten zal de cel melden aan het parket voor een strafrechtelijke afhandeling van het dossier.

Een lid vraagt of de centrale dienst voor de bestrijding van corruptie al dan niet de bevoegdheden van het Hoog Comité voor toezicht inzake de corruptiebestrijding heeft overgenomen.

De heer Ullmann antwoordt dat de CDBC een politiedienst is die alleen op vordering van het parket of van de onderzoeksrechter werkt. De dienst kan niet op eigen initiatief optreden. Aangezien het werk minder aantrekkelijk geworden is, verkoos een groot deel van het personeel dat weliswaar gemotiveerd en goed opgeleid was, de dienst te verlaten. Gelukkig werd het probleem tijdig onderkend en de dienst werd rond drie pijlers gereorganiseerd. Dat blijkt vruchten af te werpen want vijf voormalige personeelsleden hebben gevraagd weer binnen de CDBC te worden aangesteld.

De vorige spreker vraagt of er een analyse bestaat van het verschijnsel corruptie en meer in het bijzonder in zijn gevaarlijkste vorm, te weten de structurele corruptie zoals gepleegd door misdaadorganisaties.

De heer Ullmann bevestigt dat er gewerkt wordt aan een strategische analyse die een beter begrip van het corruptieprobleem moet opleveren. Het gaat om een verslag van de CDBC dat begin 2002 aan de minister van Binnenlandse Zaken en van Justitie zal worden bezorgd. Het doel is te komen tot een multidisciplinaire aanpak van het verschijnsel : gerechtelijke aspecten, preventieve economische maatregelen, gevoelige sectoren ...

Een lid legt het verband tussen de problematiek van de corruptie en die van misbruik van voorkennis. Vele zaken van beurskoersmanipulaties, met name in de Verenigde Staten, tonen aan dat het om niches gaat waarin de criminele organisaties zich kunnen nestelen. Deze vorm van criminaliteit is verderfelijk want ze is niet opvallend, ze levert kolossale winsten op, terwijl de pakkans zeer beperkt is. Spreker vraagt of we ons niet kunnen inspireren op het Engelse voorbeeld, waar in vier jaar tijd alle toezichthoudende instanties werden samengesmolten tot één enkele centrale dienst voor de bestrijding van beurshandel met voorkennis.

M. Ullmann bevestigt dat net als voor corruptie een efficiënte strijd tegen misbruik van voorkennis een multidisciplinaire aanpak vereist. In België houden veel instellingen zich bezig met de bestrijding van deze praktijken : de commissie voor het bank- en financiewezen, het directiecomité van de beurs van Brussel, Euronext, de parketten ... De actie van de bestuurlijke en gerechtelijke autoriteiten moet worden gecoördineerd en de samenwerking verbeterd.

Voor spreker is een fusie van alle diensten zoals dat in Engeland het geval was niet mogelijk in België : elke autoriteit heeft haar eigen specifieke rechten en plichten, de regels inzake het beroepsgeheim zijn niet gelijk ... En er is een verschil tussen een strafvervolging en een financieel beleid van niet-repressieve aard.

Om op financieel vlak een repressief beleid te voeren, pleit de heer Ullmann voor het invoeren van een economisch auditoraat-generaal. Deze structuur moet worden bemand met gespecialiseerde magistraten, omringd met ervaren boekhouders en een financiële politiedienst.

De vorige spreker vraagt wat deze spreker vindt van het voorstel om het arbeidsauditoraat om te vormen tot een economisch auditoraat.

De heer Ullmann vindt dit denkspoor interessant, want binnen de arbeidsauditoraten worden steeds vaker wetgevingen met een economische en financiële dimensie behandeld. Spreker denkt dat de oprichting van een auditoraat met betrekking tot arbeidsactiviteiten en economische activiteiten de magistraten waaruit deze structuur wordt samengesteld bovendien carrièreperspectieven en interne promotiekansen zal bieden waardoor de knowhow en de ervaring van magistraten bewaard zullen blijven. In het huidige systeem ziet men immers al te vaak dat magistraten na een promotie de financiële materies opgeven.

Rond dit auditoraat-generaal zou men interdepartementale cellen creëren die de voornaamste spelers in de strijd tegen financiële criminaliteit (vertegenwoordigers van de commissie voor het bank- en financiewezen, van het bestuur van financiën, van de CFI ...) teneinde pragmatische oplossingen voor de problemen te vinden.

Voor het lid roept de samenwerking tussen de diverse instanties de heikele vraag op van het combineren van de verschillende vormen van beroepsgeheim en de grenzen van het principe van self inculpation.

De heer Ullmann erkent het probleem. Hij noemt bijvoorbeeld het geval van de tuchtrechtelijke autoriteiten die een dossier van misbruik van voorkennis onderzoeken. Het directiecomité van de beurs dat belast is met het doen naleven van de tuchtregels door zijn leden zal bijvoorbeeld een effectenmakelaar horen in een zaak van misbruik van voorkennis. De effectenmakelaar wordt verplicht te spreken voor de toezichthoudende autoriteiten, op straffe van zware tuchtsancties (boeten, schorsing, schrapping).

Als de effectenmakelaar de feiten toegeeft en het parket het bestaan van een mogelijk misbruik van voorkennis verneemt, zal het parket de commissie voor het bank- en financiewezen vragen dat deze het tuchtdossier overmaakt. Dit dossier zal bij het gerechtelijk onderzoek worden gevoegd maar de onderzoeksrechter mag de bekentenissen van de beklaagde niet gebruiken, want niemand is verplicht verklaringen af te leggen (zwijgrecht). Er is een conflict tussen de beginselen van het tuchtrecht en de beginselen die op gerechtelijk gebied van toepassing zijn.

Een lid wenst te weten of het parket-generaal overleg pleegt met het kabinet van de regeringscommissaris belast met de vereenvoudiging van fiscale procedures en de strijd tegen de grote fiscale fraude.

De heer Ullmann antwoordt dat sinds een aantal jaren pretoriaanse praktijken zich ontwikkeld hebben tussen de diverse besturen die belast zijn met de bestrijding van georganiseerde criminaliteit om aldus de inspanningen te harmoniseren. Spreker heeft steeds gezorgd voor het verbeteren van de relaties tussen het parket en het bestuur van de belastingen. De benoeming van de heer Zenner tot regeringscommissaris heeft geleid tot het deblokkeren van een reeks dossiers waaronder met name het detâcheren van belastingambtenaren naar de CDGEFID.

Spreker bevestigt dat er geregeld overleg is geweest om de gemeenschappelijke oriëntaties te bepalen. Zo werkt het bestuur van de belastingen doelgericht op bepaalde sectoren (bijvoorbeeld het notariaat, reisbureaus,...) en zal het parket zich op die sectoren richten om de krachten te bundelen. De heer Ullmann woont overigens de vergaderingen bij van het directiecomité van de fiscale besturen waar de beslissingen in verband met de gemeenschappelijke oriëntaties worden genomen.

Wat betreft de samenwerking met de regeringscommissaris belast met de strijd tegen de grote fiscale fraude, op dat vlak werden geregeld gesprekken gevoerd om het beleid in de strijd tegen BTW-carrousels, oliefraude of financiële delinquentie in afgebakende domeinen (bijvoorbeeld fraude in de diamantsector) te coordineren.

De heer Schins wenst terug te komen op het idee van de oprichting van een sociaal-economisch directoraat dat de strijd moet aanbinden tegen de georganiseerde criminaliteit. Spreker onderstreept dat het maar om een denkspoor gaat en dat het college van procureurs-generaal geen voorstander is van deze oplossing.

Dat komt immers neer op het creëren van een specifieke structuur om een verschijnsel te bestrijden. Feitelijk zal dit sociaal-economisch directoraat echter dezelfde materiële delicten als de andere parketten gaan vervolgen, wat zal leiden tot talloze problemen van bevoegdheid. En bovendien zijn misdadigers die betrokken zijn bij georganiseerde criminaliteit ook actief in andere « criminele sectoren ». Hoe zal men in dat geval dan het werk verdelen ?

Spreker herinnert eraan dat België beschikt over 27 gerechtelijke arrondissementen, 5 ressorten, 25 arbeidsauditoraten, 1 krijgsauditoraat en een federaal parket en dat alles voor een bevolking van tien miljoen inwoners. In plaats van nog meer structuren te creëren pleit de heer Schins voor een gecoördineerde aanpak, binnen de bestaande structuren, van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en de strijd tegen de grote fiscale fraude, ook al is hij zich ervan bewust dat heel wat verbeteringen mogelijk zijn. Hij zal de commissie een lijst bezorgen met de punten die voorrang moeten krijgen.

Uiteenzetting van de heer Johan Sabbe, substituut van de procureur-generaal te Gent

De heer Sabbe herinnert eraan dat de publieke opinie zeer diep geschokt was door de reeks aanslagen in de eerste helft van de jaren '90 op vertegenwoordigers van het Instituut voor veterinaire keuring, met als dieptepunt de moord op Karel Van Noppen. Die gebeurtenissen hebben aangetoond dat er in ons land een heuse hormonenmaffia aan het werk is.

Gelukkig heeft de overheid krachtdadig gereageerd op deze criminele verschijnselen. Met betrekking tot het juridisch arsenaal werden tal van initiatieven ontwikkeld om deze maffia efficiënter te bestrijden.

A. Wetgevend instrumentarium

De wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking werd stelselmatig aangepast aan de problemen die zich aandienden op het terrein (bijvoorbeeld door de wetten van 6 augustus 1993, 11 juli 1994, 17 maart 1997 en 10 augustus 2001).

Bovendien is het van belang erop te wijzen dat sedert 4 februari 2000 het federaal agentschap voor de Veiligheid van de voedselketen (FAVV) werd opgericht (wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het federaal agentschap voor de Veiligheid van de voedselketen).

Daarin werden 15 kaderwetten opgenomen, met betrekking tot dewelke het FAVV opsporings- en vaststellingsbevoegdheid heeft.

De twee kaderwetten die betrekking hebben op de strijd tegen de hormonencriminaliteit (wet van 24 februari 1921 en wet van 15 juli 1985) zijn tevens daarin opgenomen.

Op 22 februari 2001 werd het koninklijk besluit houdende organisatie van de controles die worden verricht door het federaal agentschap voor de Veiligheid van de voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen (Belgisch Staatsblad van 28 februari 2001) uitgevaardigd dat de controle- en opsporingsbevoegdheid regelt van de statutaire en contractuele personeelsleden van het Voedselagentschap. Krachtens dit besluit kunnen de personeelsleden van het FAVV vaststellingen doen in het kader van de wetgevingen die onder de bevoegdheid vallen van het FAVV, overeenkomstig de procedures bepaald in het koninklijk besluit.

Voor de strijd tegen het fenomeen van de hormonencriminaliteit schuilde daar een dubbel gevaar in :

­ het specifieke toezichtsstelsel, omschreven in de wet van 15 juli 1985, is veel verregaander dan de procedures, vermeld in het toezichts-koninklijk besluit van 22 februari 2001. M. Sabbe verwijst bij voorbeeld naar de volledige procedure van voorlopige en definitieve inbeslagname van een veebeslag, de specifieke procedure van bemonstering, e.d.;

­ het toezichts-koninklijk besluit van het FAVV voorziet in een systeem van administratieve geldboeten.

Opvallend daarbij is dat dit systeem van administratieve geldboeten afwijkt van het klassieke systeem, waar de processen-verbaal, opgesteld door bijzonder ambtenaren (personeelsleden van FAVV), worden opgestuurd naar de bevoegde procureur des Konings, teneinde deze toe te laten te beoordelen of hij al dan niet een strafvervolging zal instellen. In negatief geval wordt dan aan de administraties de gelegenheid geboden om een administratieve geldboete in te vorderen, die de publieke vordering doet vervallen.

Het toezichts-koninklijk besluit van 22 februari 2001 draait het klassieke stramien om : de bevoegde jurist van het ministerie van Volksgezondheid zal in de toekomst de persoon zijn die, onder toepassing van de procedure zoals omschreven in het koninklijk besluit van 22 februari 2001, zal beoordelen of de vastgestelde feiten een misdrijf uitmaken, bewezen zijn, en kunnen worden afgedaan met een administratieve geldboete.

In de gevallen dat hij/zij oordeelt dat de feiten te ernstig zijn, kan hij besluiten het dossier door te sturen aan de procureur des Konings, die dan zal beoordelen of een verder onderzoek en eventuele strafvervolging gepast voorkomt.

Spreker verwijst naar de gevaren van deze oplossing : bijzonder ernstige feiten zouden, ondanks de motiveringsplicht van de jurist van het ministerie van Volksgezondheid, kunnen ontsnappen aan strafvervolging door het voorstellen van een administratieve geldboete.

Bovendien kan de ernst van het misdrijffenomeen en de link naar de georganiseerde misdaad niet worden betwist, en dient dienvolgens zeer stringent te worden opgetreden.

Om deze redenen werd uiteindelijk beslist om de wet van 15 juli 1985 uit het toezichts-koninklijk besluit van 22 februari 2001 te lichten. Deze wet behoudt haar specifiek toezichtsstelsel.

Eenzelfde probleem rijst wat betreft het bezit en de handel in hormonale stoffen (wet van 24 februari 1921 en koninklijk besluit van 12 april 1974) : daar zal moeten geijverd worden voor zeer goede afspraken met de juridische dienst van het ministerie van Volksgezondheid, teneinde als het ware een protocol uit te werken op basis van hetwelk vaststellingen in verband met inbreuken op deze wetgeving steeds overgemaakt worden aan de procureur des Konings en nooit worden afgedaan met een administratieve geldboete.

B. Uitvoeringsmaatregelen

In het verleden werd geopteerd voor multidisciplinaire samenwerking : het fenomeen van de hormonencriminaliteit lijdt aan een non-manifestatiesyndroom, tengevolge waarvan de strafvordering haast nooit ambtshalve op gang wordt gebracht. Door de normale politietechnieken zal de strafvordering in deze aangelegenheid nooit op gang komen.

Het is, volgens de heer Sabbe, noodzakelijk om doelgericht en zelf op zoek te gaan naar gepleegde of te plegen misdrijven.

Die zoektocht kan blind of gestuurd gebeuren.

Blind : steeksproefsgewijs op bedrijven of in slachthuizen monsters nemen en laten ontleden.

Is nuttig, ten behoeve van het verrassingseffect, het verminderd gevaar op lekken, corruptie, e.d.

Gestuurd : belangrijker dan de steeksproefsgewijze controles, en ook meer efficient wat betreft positieve resultaten.

Evenwel, men kan dat niet zomaar doen. Men moet handelen volgens bepaalde gevolgtrekkingen die resulteren uit een voorafgaande risico-analyse.

In feite is er maar één goede aanpak daarvoor : strategische analyse met andere woorden, beeldvorming die wordt verkregen door middel van een diepgaande en verregaande analyse van alle gegevens, feiten, data, personalia, die werden verzameld met als één gemeenschappelijke noemer dat ze rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op het misdrijffenomeen van de hormonencriminaliteit.

Op basis van een ontleding van al deze gegevens kunnen er verbanden worden gelegd, linken en netwerken worden blootgelegd, en kan er proactief en reactief worden geageerd.

Volgens spreker is vanzelfsprekend een goede informatie-inwinning en -uitwisseling nodig. Een dergelijke gegevensstroom kan maar gerealiseerd worden in een multidisciplinair verband, binnen bepaaalde structuren. Er zijn met betrekking tot de strijd tegen de hormonencriminaliteit twee belangrijke organen :

­ de interdepartementale cel Residuen (ICR) : bestaat uit vertegenwoordigers van de ministeries van Landbouw (Inspectie grondstoffen en Diergeneeskundige Inspectie), Volksgezondheid (IVK en Farmaceutische Inspectie), Financiën (Douane en Accijnzen), Justitie en Binnenlandse Zaken (federale politie ­ nationale Hormonencel).

ICR streeft, op beleidsvlak, naar een verbeterde aanpak van de hormonencriminaliteit, door interdepartementaal overleg inzake harmonisering en uniformisering van hormonengerelateerde wetgeving (H-statuut, koninklijke besluiten inzake bedrijfsbegeleiding, diergeneesmiddelen e.d.).

Verbeterde aanpak door verhoogde aandacht voor stromen van precursoren en solventen, en door het bijhouden van een database op het niveau van de Farmaceutische Inspectie.

Harmonizering van de Europese wetgeving in dit verband en een betere Europese coöperatie en informatieuitwisseling. In dit verband verwijst de heer Sabbe naar het seminarie BUFALAW-2001, dat doorgang vond op 15 en 16 november 2001 in Brussel.

­ De Multidisciplinaire Hormonencel : vertegenwoordigers van dezelfde ministeries, die elk een liaison-officier hebben aangeduid om operationeel mee te werken aan de werking van de MHC.

Daar wordt de aangebrachte informatie onderzocht, wordt sturing gegeven aan operationele acties, wordt ingestaan voor strategische analyse en wordt gezorgd voor feed-back naar de GDA's toe.

De liaison-officieren staan ook in zeer veel gevallen in voor hun aanwezigheid op het terrein naar aanleiding van operationele acties.

­ Op het vlak van justitie is het van belang te onderstrepen dat er in elk parket en elk parket-generaal minstens één referentiemagistraat hormonen werd aangeduid.

Deze referentiemagistraten staan in voor de specialisatie in de materie, voor materiedeskundigheid en voor de behandeling van de materiegebonden dossiers, zowel in de fase van het onderzoek als in de fase van de vervolging.

Er gaan geregeld overlegvergaderingen door met de verschillende referentiemagistraten of een aantal onder hen.

Tevens werd in het voorjaar 1999 en het najaar 2000, op initiatief van de bijstandsmagistraat hormonen, een driedaagse opleidingscyclus gegeven voor alle referentiemagistraten hormonen en alle andere geïnteresseerde magistraten.

­ In het licht van deze multidisciplinaire samenwerking, die vruchtbaar is geweest de laatste jaren en die positieve resultaten heeft opgeleverd, en in het licht van meerdere crisissen in de voedingssector in de laatste jaren (BSE, mond-en klauwzeer, dioxinecrisis, varkenspest, coca-cola-vergiftiging), en in het licht van de oprichting van het FAVV, dat via zijn statutaire en contractuele personeelsleden aansturing geeft aan het toezicht inzake 15 verschillende kaderwetten, en de honderden daaruit voortvloeiende uitvoeringsbesluiten, is het van belang te beklemtonen dat de noodzaak werd aangevoeld om de materiedeskundigheid van de bijstandsmagistraat hormonen en van de referentiemagistraten hormonen uit te breiden tot alles wat verband houdt met residuen en voedselveiligheid.

Het is in die zin dat de heer minister van Justitie en het College van procureurs-generaal op 21 september 2001 hebben beslist dat het takenpakket van de bijstandsmagistraat hormonen zou worden uitgebreid tot de « ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van een opsporings- en vervolgingsbeleid op het vlak van illegal aanwenden van residuen en criminaliteit inzake de voedselveiligheid ».

Door de bijstandsmagistraat hormonen (= bijstandsmagistraat residuen en voedselveiligheid) geijverd voor de totstandkoming en het operationeel maken van een expertisenetwerk residuen en voedselveiligheid, waarin alle actoren zullen betrokken worden die actief en professioneel bezig zijn met de strijd tegen criminaliteit inzake voedselveiligheid.

Het fenomeen van de hormonencriminaliteit zal daarin steeds een bijzondere aandacht krijgen.

C. De hormonendelinquentie in België

­ Kwalitatief beeld :

Er wordt opgemerkt dat het aantal positieve vaststellingen bij de vetmesters in de laatste jaren gevoelig is gedaald.

Volgens de heer Sabbe, kunnen twee plausibele redenen naar voren geschoven worden :

­ Er wordt minder gebruikt, of beter gezegd door een minder aantal vetmesters.

De reden daarvan is terug te vinden in het ontradingseffect van het wetgevend instrumentarium, met zijn bijzonder zware bestraffingen, die ongetwijfeld hebben geleid tot een verminderd gebruik en een verminderd aantal gebruikers.

Dit verminderd aantal gebruikers is daarenboven ook rechtstreeks af te leiden uit een verminderde vraag naar rundsvlees, lagere prijzen voor rundsvlees, enz.

­ Er worden minder positieve vaststellingen gedaan door de flexibiliteit en de spitsvondigheid van de vetmesters :

­ Meer substanties met kleinere doses;

­ Toediening van maskeringsproducten;

­ Toediening van coctails met een synergetische werking van de verschillende substanties;

­ Toediening van nieuwe, ongekende producten;

­ Nieuwe modi van toedienen : fijne, lange naalden; grotere hygiëne; inspuitingen via uierkanaal en achter oogbal; lotioneren van de vacht; uithongeren van de dieren en dan toediening via voeders;

Toch zijn er staalharde bewijzen dat het gebruik zelf van en de handel in verboden groeistimulatoren nog steeds op een zeer intensieve wijze wordt verder gezet.

Dit blijkt uit een aantal individuele dossiers, die momenteel het voorwerp uitmaken van verschillende gerechtelijke onderzoeken, en waaruit naar voor komt dat belangrijke hoeveelheden verboden groeistimulatoren (in hun zuivere vorm = raw materials) in de afgelopen jaren tot op de dag van de arrestatie van de betrokken personen vanuit het buitenland naar België werden gebracht en verdeeld.

Uit deze onderzoeken is tevens naar voor gekomen dat het niet zo ingewikkeld is om de basisgrondstoffen, voor aanmaak van hormonenpreparaten, in het buitenland aan te schaffen.

Een aantal Europese landen hebben dienaangaande immers geen verbodsbepalingen gekoppeld aan het bezit en de export van dergelijke producten, die door de betrokken criminelen dan ook per tientallen kilo's de grens worden overgebracht en alhier worden verdeeld.

De multidisciplinaire samenwerking heeft ons toegelaten om alle aangeleverde informatie zodanig te beheren en te analyseren dat uiteindelijk kon worden overgegaan tot identificatie van personen die zich inlaten met dergelijke praktijken.

Loutere onderzoeken bij de gebruikers zouden ons nooit tot dezelfde resultaten hebben geleid, want de namen van de leveranciers konden bij de laatste schakel van de ketting nooit vallen, nu die namen niet gekend waren door de vetmesters (tussenkomsten distributeurs en koeriers).

Kwantitatief beeld :

Laatste jaarverslag hormonencel 2000

­ Gerichte monsternemingen (monsternemingen zonder aanwijzingen van een misdrijf)

· Ministerie van Landbouw : 0/660 runderen : 0 %

· Ministerie van Volksgezondheid : 12/2814 runderen : 0,43 %

­ Verdachte monsternemingen (monsternemingen op grond van bepaalde aanwijzingen van misdrijf)

· Multidisciplinaire hormonencel + parketten : 21/111 monsternemingen : 18,91 %

· Diergeneeskundige inspectie 1/35 : 2,86 %

· Inspectie grondstoffen 0/172 : 0 %

· Farmaceutische Inspectie : bijstand bij 4 verdachte monsternemingen

· IVK ­ slachthuis : 0/1 384 : 0 %

· IVK ­ bedrijven : 1/13 : 7,68 %

· Federale Politie (preparaten) : 54/354 : 15,25 %

D. Hormonendelinquentie en georganiseerde misdaad :

De ervaring uit het verleden, zoals gebaseerd op een aantal zeer concrete dossiers, heeft geleerd dat het fenomeen van de hormonencriminaliteit dient te worden gerangschikt onder de definitie van de georganiseerde criminaliteit.

Deze definitie kan deze zijn die werd overgenomen van de Bundeskriminalamt en waarnaar verwezen werd in het Federaal Veiligheids- en Detentieplan van de minister van Justitie (goedgekeurd door de Federale Ministerraad op 29 mei 2000).

Een tweede daarbij aansluitende definitie is deze van « criminele organisatie » in artikel 324bis van het Strafwetboek.

De meest volledige definitie is de Europese definitie vermeld in « the Annual European Union Organised Crime Situation Report »: 11 criteria, waarvan er zes dienen toepasselijk te zijn, waaronder vier die reeds op voorhand werden aangeduid.

De strijd tegen het misdrijffenomeen dient te worden gevoerd op een ander niveau dan alleen maar tegen het laagste echelon, zijnde de vetmesters.

Men moet zich de criminele organisatie voorstellen als een piramide, met de volgende echelons :

1. Fabricatie grondstoffen

2. Import

3. Vervaardiging illegale substanties

4. Distributie

5. Gebruikers

De laaste jaren hebben de diensten afgezien van het louter bestrijden van het laagste echelon.

De aandacht werd toegespitst op de bestrijding van de zwendel in verboden groeistimulatoren (echelons 2, 3 en 4).

De mogelijkheid om de strijd op die echelons toe te spitsen wordt verschaft door de strategische analyse, namelijk het in beeld brengen en analyseren van alle relevante informatie.

In het licht daarvan blijken plots linken en relaties te bestaan en naar voor te komen, die bij een eerste toetsing niet eens verdacht of interessant lijken.

Handelaars in hormonen komen bijvoorbeeld zelden of nooit rechtstreeks in contact met de vetmesters zelf. Controles op de bedrijven zal dus nooit leiden tot identificatie van die handelaars.

Het bijeenbrengen van alle relevante informatie, zoals gegevens van telefoonverkeer, lotnummers van legale producten zoals precursoren of solventen, vergelijking tussen recipiënten aangetroffen bij verschillende vetmesters, gemeenschappelijke contacten, en dergelijke, geeft informatie die kan leiden tot identificatie van de personen die deel uitmaken van de hogere echelons.

Ten slotte maakt de heer Sabbe nog twee opmerkingen met betrekking tot de hormonendelinquentie :

­ Het internationaal karakter ervan : grondstoffen worden in buitenland gekocht, naar België vervoerd, hier omgezet naar aanwendbare groeistimulatoren, verkocht en verdeeld.

Die verdeling gebeurt opnieuw via een getrapt systeem, namelijk eerste afnemers, die op hun beurt verder verdelen in verschillende lijnen (2 en meer), om uiteindelijk via koeriers de substanties te laten terecht komen bij de vetmesters.

Aanwijzingen dat België belangrijk is in de aanmaak van de verboden substanties zelf, om dan de producten opnieuw te verspreiden over de rest van Europa (voornamelijk de buurlanden).

De personen op het niveau van de groothandel (trade) zijn internationaal gelinkt met elkaar en duiken steeds opnieuw op in verschillende Europese lidstaten.

­ De linken met hormonengerelateerde misdrijven : een ander zeer belangrijk en verontrustend facet van het misdrijffenomeen is dat de hormonencriminaliteit, op het niveau van de echelons 1, 2 en 3 rechtstreeks gelinkt is met andere misdrijffenomenen.

Het belangrijkste daarbij is de relatie met de anabolica voor de sportdoping en de bodybuilding. Het zijn ten andere dezelfde producten (bijvoorbeeld Stanozolol). De grondstoffen die worden aangekocht gaan dus deels naar de vetmesting, deels naar de sportdoping in de ruimste zin van het woord (ook paardenrennen, hondenrennen, enz.).

Tevens linken naar vleesfraude, subsidiefraude, verdovende middelen, maar tevens naar witwassen en financiële vermogensdelicten.

Gedachtewisseling

Een lid vraagt of de gerechtelijke overheid al vastgesteld heeft dat mensen die in de hormonenmaffia ook in andere economische bedrijfstakken actief zijn. Volgens spreker vertoont de georganiseerde criminaliteit vaak een multidisciplinair aspect. Misdadigers die in een bepaalde sector werkzaam zijn, betrachten vaak diversiteit en breiden hun activiteiten uit tot andere werkterreinen.

De heer Sabbe antwoordt dat sommige aanwijzingen in de richting gaan van de verklaringen van vorige spreker. Wanneer men probeert te volgen waar de winsten uit de hormonenhandel naar toe gaan en waarvoor ze gebruikt worden, dan blijkt dat de daders deze gelden vaak geïnvesteerd hebben in vastgoedprojecten of het geld op buitenlandse rekeningen hebben gedeponeerd. In één dossier had de zwendelaar een deel van de winsten geïnvesteerd in de aankoop van een apotheek die als dekmantel diende voor de import van producten uit Duitsland.

In zijn uiteenzetting accentueerde de heer Sabbe het feit dat het bijzonder moeilijk is delicten met hormonale substanties met behulp van conventionele politiemethoden op het spoor te komen. Een lid vraagt of we niet beter zouden proberen de hormonenzwendelaars te bestrijden door een aanpak die gericht is op het aan het licht brengen van andere strafbare feiten dan de inbreuken op de wet van de handel in hormale stoffen. Hij wijst erop dat Al Capone werd gearresteerd op grond van financiële malversaties en geknoei met de boekhouding.

Als we een globalere bestrijdingsstrategie tegenover de hormonenmaffia willen aannemen, is het dan wel opportuun om die strijd binnen een specifieke cel te voeren ? Is een meer geïntegreerde aanpak van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit niet verkieslijk ?

De heer Sabbe antwoordt dat de leveranciers van hormonale preparaten maffiahandelaars zijn die hun activiteiten verleggen al naargelang van de risico's en winsten die ze er kunnen van verwachten. De gerechtelijke instanties stelden vast dat de handel in illegale stoffen ingevolge de toegenomen controles is verschoven van de vleessector naar dopingpreparaten voor sportlui of basisproducten voor de aanmaak van bepaalde drugs.

De heer Vandeplas vraagt of er aanwijzingen bestaan dat bij een streng controlebeleid in een arrondissement de handel in verboden middelen wordt verlegd naar andere arrondissementen waar de controles lakser zijn.

De heer Sabbe antwoordt dat hij daaromtrent geen enkele aanwijzing heeft. Toch geeft hij aan dat ingevolge de intensievere strijd in België meer stuks vee worden afgevoerd naar buitenlandse slachthuizen waar de controles minder streng zijn. Het is bijgevolg niet ondenkbaar dat de activiteiten van zwendelaars worden verlegd naar die Belgische arrondissementen waar de bestrijding van hormonen geen prioriteit is, maar tastbare bewijzen in die richting zijn er niet.

Een lid vraagt of men een idee heeft van het aantal mensen dat bij de hormonenzwendelnetwerken is betrokken. Welke maatregelen zouden er anderzijds moeten worden genomen om de strijd in deze sector te verbeteren ?

De heer Sabbe meent dat de harde kern van vetmesters die systematisch verboden hormonalen middelen gebruiken op een aantal van 30 tot 50 moet worden geraamd. Wat de leveranciers betreft, denkt spreker dat het aantal nog kleiner is. Uit de zeer grote hoeveelheden waar in het verleden bij een of andere zwendelaar beslag werd gelegd, kan men afleiden dat slechts enkele mensen de markt onder elkaar verdelen.

Wat betreft de maatregelen die genomen moeten worden om de strijd tegen de handel in verboden hormonale substanties te verbeteren, noemt de spreker de drie volgende actiedomeinen :

­ Een ministeriële omzendbrief om de lokale politie bewust te maken van de hormonenproblematiek zodat de informatie opwaarts naar de federale politie doorstroomt.

­ De capaciteit in gespecialiseerd personeel op het huidige niveau bewaren. Spreker waarschuwt tegen de verleiding om het personeel dat is ingezet voor de bestrijding van hormonenzwendel in aantal te verminderen met als reden dat het verschijnsel vandaag onder controle zou zijn.

­ Een gecoördineerde aanpak op Europees niveau aanzwengelen.

Uiteenzetting van de heer Gunter, advocaat-generaal bij het hof van beroep in Gent

De heer Gunter stelt voor zijn uiteenzetting toe te spitsen op de internationale samenwerking inzake de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

A. Overlegstructuur met het oog op de internationale samenwerking in strafzaken

In het raam van de organisatie van expertisenetwerken werd twee jaar geleden op initiatief van de procureur-generaal te Gent beslist een triangulaire overlegstructuur in te voeren met het oog op de besluitvorming en de te nemen strategische opties om de internationale samenwerking te bevorderen.

Deze structuur groepeert :

­ De minister van Justitie en de vertegenwoordigers van zijn kabinet.

­ De procureur-generaal te Gent (is bevoegd voor de internationale aspecten binnen het College van procureurs-generaal) alsook de federale procureur.

­ De federale politie.

De Dienst voor het strafrechtelijk beleid en het bestuur van Buitenlandse Zaken werden intussen betrokken bij de werkzaamheden van dit overlegorgaan. Dit heeft zich bezig gehouden met problemen als de creatie van Pro-Eurojust, het invoeren van Europol Analytical Workfiles, een omzendbrief over internationale gegevensuitwisseling tussen de politiediensten, een omzendbrief over de rol van de Belgische liaisonofficier in het buitenland...

Spreker meldt dat er ook transnationale overlegorganen voorhanden zijn om grensoverschrijdende misdaadfenomenen aan te pakken. Hij noemt bijvoorbeeld de overlegstructuur « Eurregionaal Veiligheidsoverleg Scheldemond » dat in 1991 tussen de Belgische provincies Oost- en West-Vlaanderen en de Nederlandse provincie Zeeland tot stand kwam. De structuur is bedoeld om het beleid inzake drugsbestrijding, verkeersveiligheid, grensoverschrijdende afvaltransporten ... te coördineren. Er zijn vergelijkbare eurregionale samenwerkingsakkoorden tussen andere provincies van het land met de aangrenzende regio's van de buurlanden. De heer Gunter verwijst eveneens naar het « Hazeldonk-overleg » dat de politiële en justitiële overheden uit vier deelnemende landen (België, Frankrijk, Luxemburg en Nederland) groepeert. Deze permanente structuur is bedoeld om de grensoverschrijdende drugsgelieerde criminaliteit te bestrijden door te voorzien in een betere informatie-uitwisseling tussen de landen, in gezamenlijke controleacties en gezamenlijke observatieopdrachten ...

B. De Belgische wetgeving inzake wederzijdse justitiële rechtshulp

De Belgische wetgeving inzake wederzijde rechtshulp is nogal versnipperd. De heer Gunter verwijst naar artikel 873 van het Gerechtelijk Wetboek, de wet van 1 oktober 1833 over de uitleveringen en de wet van 15 maart 1874 over de uitleveringen.

Spreker steunt het initiatief van de minister van Justitie die een aantal Belgische universiteiten heeft gevraagd een coherente wetgeving inzake internationale wederzijdse rechtshulp uit te werken. Deze werkgroep zou binnenkort een ontwerptekst indienen waarin de diverse aspecten van de internationale rechtshulp aan bod komen (internationale rogatoire commissies, uitleveringen, uitwisseling van politiële informatie, uitvoering van straffen ...). Dit project behandelt ook een aantal aspecten die meer in het bijzonder de bestrijding van de georganiseerde misdaad betreffen. Spreker denkt met name aan de interceptie van telecommunicatie, de grensoverschrijdende infiltratietechnieken (undercover operaties).

C. Europese Unie

De heer Gunter herinnert er aan dat justitiële samenwerking deel uitmaakt van de derde pijler. De rol van de lidstaten blijft erg belangrijk in dit domein en de inspanningen die de laatste jaren zijn geleverd hadden als doel de justitiële samenwerking in het veld te vergemakkelijken.

Spreker noemt als voorbeeld de verklaringen inzake goede praktijken bij justitiële wederzijdse rechtshulp in strafzaken die de lidstaten hebben onderschreven. Met die verklaringen wilde men nieuwe concrete verbeteringen aanbrengen aan de justitiële samenwerking tussen de lidstaten. In België leidde dat tot de goedkeuring door het College van procureurs-generaal van een omzendbrief inzake internationale samenwerking. De structuur van deze omzendbrief is geënt op het schema van een verzoek om wederzijdse rechtshulp en zorgde voor de gelijkvormigheid en de vereenvoudiging van deze verzoeken.

Tenslotte verwijst spreker naar het verslag van de Raad van de Europese Unie van 16 mei 2000 over de evaluatie van de maatregelen die België nam op het gebied van justitiële samenwerking. De Europese experts menen dat België een reeks maatregelen heeft genomen (bijvoorbeeld de benoeming van een nationale magistraat) die de grondslag vormt voor goede praktijken op het stuk van internationale justitiële samenwerking en de bestrijding van de grote en de georganiseerde criminaliteit.

Uiteenzetting van de heer Serge Brammertz, nationaal magistraat

A. De rol van de nationale magistraat

De heer Brammertz herinnert eraan dat de nationale magistraten twee hoofdtaken hebben : de onderzoeken coördineren en de internationale samenwerking vergemakkelijken.

Wat het tweede punt betreft, staan de nationale magistraten ter beschikking van de Belgische magistraten die een rogatoire commissie naar het buitenland willen sturen voor het uitvoeren van een deskundigenonderzoek, om het dossier door te geven of om mee te werken aan de uitvoering van de rogatoire commissie in het buitenland. Het gaat hier om zo'n honderd verzoeken per jaar.

Anderzijds wordt met de nationale magistraten contact opgenomen door buitenlandse magistraten die een rogatoire commissieopdracht in België willen uitvoeren. Dit betreft om en bij de vijfhonderd verzoeken per jaar met betrekking tot zeer dringende dossiers waar meerdere gerechtelijke arrondissementen in België bij betrokken zijn. Tenslotte vormen de nationale magistraten een nationaal aanspreekpunt voor internationale strafrechtbanken, ten behoeve van de Belgische ambassades in het buitenland.

De nationale magistraten spelen ook een belangrijke rol bij grensoverschrijdende politieacties. Die zijn mogelijk sinds 1995 (artikel 40 van het Schengen-verdrag) en betreffen voornamelijk observatieopdrachten. Het aantal is gestegen van 170 in 1998 tot 300 acties in 2001. Wegens een probleem met de politiecapaciteit moeten de nationale magistraten moeilijke arbitrages uitvoeren tussen de verschillende lopende operaties en regelmatig hulp weigeren aan buitenlandse politiemensen bij gebrek aan beschikbare politiecapaciteit.

Een lid vraagt of de nationale magistraat de coördinatie waarneemt van verzoeken die hij aan de federale politie richt.

De heer Brammertz antwoordt dat er in elk land op politieel niveau een centraal bureau voorhanden is dat de verzoeken ontvangt. Dat bureau zorgt voor de transmissie van die verzoeken naar de leiding van de operaties van de federale politie die in overleg met POSA en de gespecialiseerde diensten nagaat welke capaciteit er beschikbaar is. De nationale magistraat wordt vervolgens ingelicht over het verzoek en de beschikbare capaciteiten en hij geeft zijn principeakkoord omtrent de operatie.

Een lid vraagt of de buitenlandse politiemensen hun uniform dragen wanneer ze operaties op het Belgische grondgebied uitvoeren.

De heer Brammertz antwoordt dat wanneer het een grensoverschrijdende achtervolgingsactie betreft om de daders van feiten die op heterdaad betrapt werden aan te houden, het uniform frequent gedragen wordt. Dergelijke operaties blijven echter zeldzaam vanwege de leemten in de wetgeving. Bij observatieopdrachten zijn de politiemensen daarentegen vaak in burger, want een discrete aanpak is in dat geval noodzakelijk.

Spreker meldt anderzijds dat de ratificatie van de Europese overeenkomst van 29 mei 2000 de procedures voor politiële en justitiële samenwerking vergemakkelijkt. Zo zal worden voorzien in maximumtermijnen voor de uitvoering van rogatoire commissies en zal er een juridische basis voorhanden zijn voor bijzondere opsporingstechnieken zoals grensoverschrijdende undercover operaties ... Hoewel het in België inzake dat laatste punt nog wachten is op een nationale wetgeving over bijzondere opsporingstechnieken.

B. Justitiële samenwerking op Europees niveau :

De heer Brammertz somt de initiatieven op die op Europees niveau zijn genomen om de justitiële samenwerking te bevorderen :

­ Het Europees justitieel netwerk : dit netwerk werd in 1998 door een gemeenschappelijk optreden in het leven geroepen en bestaat uit 200 magistraten uit 15 Lid-Staten alsook landen die kandidaat zijn voor toetreding. De magistraten zijn gespecialiseerd inzake internationale samenwerking en bestrijding van georganiseerde criminaliteit. Dit netwerk is een goedwerkende horizontale organisatie met enkele honderden interventieverzoeken per jaar. Een intranet werd opgezet tussen de magistraten die lid zijn om de informatie op een veilige manier over te brengen.

­ Eurojust : ( ...)

Eurojust : sinds 6 december 2001 is er een kaderbeslissing betreffende Eurojust. Die zou het Europese gerechtelijke netwerk moeten aanvullen.

Eurojust zal in Den Haag gevestigd zijn, en zal werken met 15 magistraten (één per lidstaat), die in de eerste plaats de onderzoeken op Europees niveau zullen coördineren. In België zal de uitdaging er waarschijnlijk in bestaan om op nationaal vlak een systeem te vinden om de activiteiten van de verschillende internationale instellingen te coördineren.

Een lid wijst erop dat deze materie volop aan het evolueren is.

Soms worden overhaast beslissingen genomen omdat ze politiek goed uitkomen.

Zo is inzake het Europees aanhoudingsmandaat de hallucinante toestand ontstaan waarbij een tekst die in het Europees Parlement besproken, geamendeerd en aangenomen is, ne varietur door de nationale parlementen aangenomen moet worden, terwijl het krachtens de Grondwet een nationale aangelegenheid betreft waarvan sommige regels meer dan een eeuw lang van toepassing zijn geweest.

In tegenstelling tot andere landen heeft België geen voorbehoud gemaakt.

Het is niet uitgesloten dat die toestand aanleiding geeft tot prejudiciële vragen of beroepen.

De heer Schins voegt eraan toe dat de rechtstreekse uitwijzing zou kunnen leiden tot het in- of uitvoeren van explosieve toestanden.

In verband met het begrip « intranet » waarover de heer Brammertz gesproken heeft, wijst een lid erop dat dat soort netwerken niet gevrijwaard is van schendingen.

Spreker vindt dat de commissie hierover de mening van een gespecialiseerde informaticus zou moeten vragen.

Hij vraagt ook waarom Duitsland niet betrokken is bij het Hazeldonk-overleg.

Op dat laatste punt antwoordt de heer Brammertz dat het een initiatief betreft dat uitgaat van Frankrijk en Nederland en dat zich toespitst op de illegale handel (onder andere in drugs) tussen beide landen. België werd erbij betrokken omdat het een transitland is.

Vorig jaar werd ook Luxemburg er op enigszins preventieve manier bij betrokken, omdat men had vastgesteld dat een aantal kleine dealers ook via dat land reisden.

2.3. Onderzoek van het voorontwerp van slotverklaring in het vooruitzicht van de Conferentie van de Parlementen van de Europese Unie tegen het witwassen (Parijs, 7 en 8 februari 2002)

2.3.1. Inleiding

De voorzitter stelt voor dat de commissie het voorontwerp van slotverklaring in het vooruitzicht van de Conferentie van de Parlementen van de Europese Unie tegen het witwassen die op 7 en 8 februari 2002 in Parijs wordt gehouden, onderzoekt. De bedoeling is dat de deelnemers zich op bepaalde punten engageren om mee te werken aan een versterking van de wetgevingen die binnen de Europese Unie de strijd tegen het witwassen aanbinden.

De tekst in onderzoek is al eens besproken geweest op de eerste werkvergadering (stuurgroep) die op 3 december 2001 plaatsvond in de nationale Assemblee in Parijs. Een tweede werkvergadering vond plaats op 14 januari 2002. De heer Vandenberghe, die door het Bureau werd afgevaardigd om de Senaat te vertegenwoordigen in deze twee stuurgroepen (11), zal er aanmerkingen formuleren en ook voorstellen van amendementen doen die door de opvolgingscommissie inzake georganiseerde criminaliteit worden geskund.

De voorzitter verheugt zich over het initiatief van de Franse nationale Assemblee. Dit zal de parlementen van de Lid-Staten de mogelijkheid bieden hun grondwettelijke bevoegdheid in materies van Europees belang waarvoor ze bevoegd zijn, maar die de Europese Commissie en het Europees Parlement in de praktijk naar zich toe trokken, uit te oefenen. Spreker gebleven u verwijst naar het verloop van besprekingen over het Europese aanhoudingsmandaat waarbij de nationale parlementen voor een voldongen feit werden geplaatst en ze alleen nog maar hun goedkeuring mochten geven aan tekst waar ze nooit bij betrokken waren.

2.3.2. Voorstellen van amendementen die de Commissie steunt

Algemene opmerkingen

Een lid vraagt of het niet opportuun is om leden van het Europees Parlement en de Commissie uit te nodigen als observator op de Conferentie van 7 en 8 februari 2002 om de link te leggen tussen de verschillende assemblees.

Een ander lid zal aandringen opdat er bruggen moeten gemaakt worden tussen de verschillende niveaus.

Een lid stelt voor dat de bestemmelingen van de voorgestelde aanbevelingen en maatregelen duidelijk worden aangegeven (maatregelen die vallen onder de bevoegdheid van de staten, de Europese Unie, de toezichthoudende organen, de banken ...).

Een lid merkt op dat dit voorstel de discussies over het voorontwerp van slotverklaring fors zullen bemoeilijken, aangezien voor elke maatregel de bevoegde overheid moet worden bepaald. Dit debat moet worden gevoerd bij de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen.

Thema 1 : transparantie van kapitaalbewegingen :

Op dat stuk vermeldt het voorontwerp van slotverklaring :

« Een doeltreffende strijd tegen het witwassen van geld en de financiële misdrijven veronderstelt dat de oorsprong van de kapitaalbewegingen wordt achterhaald. De traceerbaarheid van deze verrichtingen en de opdrachtgevers is dus een prioritaire doelstelling, maar ze stuit op een aantal hinderpalen, waaronder :

­ het gebrek aan transparantie van sommige juridische eenheden (trustmaatschappijen, stichtingen, commanditaire vennootschappen);

­ de tegenwerpbaarheid ten aanzien van de onderzoekers van de diverse vormen van beroepsgeheim waaronder het bankgeheim;

­ het bestaan van internationale financiële diensten (afgifte van gelden, verrekening, interbancaire overschrijvingen) die niet altijd de mogelijkheid bieden de opdrachtgever te identificeren.

Voorstellen :

­ een systematische verklaring voorzien bij de eenheid voor financiële informatie van verrichtingen met trustmaatschappijen of equivalente vennootschappen, wanneer de economische rechthebbende niet geïdentificeerd kan worden;

­ de vorm van de trustmaatschappijen reglementeren (genormaliseerde documentatie, verbod op verdachte bedingen);

­ de verplichting inbouwen om trusts in een centraal register in te schrijven samen met de identiteit van de begunstigden;

­ de procedures voor het opheffen van de verschillende vormen van beroepsgeheim harmoniseren;

­ de toegang van de eenheden voor financiële informatie tot gegevens in het bezit van financiële instellingen veralgemenen;

­ een centraal register van bankrekeningen in het leven roepen;

­ de identificatie van de opdrachtgever in internationale financiële berichten (afgifte van gelden, verrekening, interbancaire overschrijvingen) normaliseren;

­ de identificatie voorsdrijven door de toegangsleveranciers van de gebruikers van financiële verrichtingen op Internet. »

Vorige spreker vraagt een verduidelijking van de notie « délinquance financière » : is de « délinquance fiscale » inbegrepen of uitgesloten ? Spreker wil vermijden dat de Staten een uitzondering maken voor dossiers met fiscale implicaties waardoor het systeem uitgehold wordt.

De tekst bepaalt dat de transparantie van kapitaalbewegingen een voorwaarde is voor een efficiënte bestrijding van het witwassen en de financiële delinquentie. Een lid stelt voor er een derde reden aan toe te voegen : de financiering van de georganiseerde criminaliteit. Spreker meent dat legale gelden gebruikt kunnen worden voor criminele doeleinden. Om die praktijken op te sporen moet men de kapitaalbewegingen kunnen traceren.

Voor het lid mondt deze opmerking uit in een algemene discussie over de noodzaak om een specifiek delict « financiering van georganiseerde criminaliteit » te introduceren, aangezien dit niet hetzelfde is als witwassen van geld. Vaak plegen criminele organisaties financiële delicten of bezondigen ze zich aan

witwaspraktijken om fondsen te vergaren, maar dat is niet altijd het geval.

Thema 2 : sancties tegen niet-meewerkende landen en gebieden :

In dit verband vermeldt het voorontwerp van slotverklaring nog :

« De identificatie van niet-meewerkende landen en gebieden in de strijd tegen het witwassen is een taak van de Financiële Actiegroep witwassen van geld (GAF) waarvan de 40 aanbevelingen de internationale referentienorm worden. Dit proces moet een objectieve evaluatie waarborgen.

De bepaling en de toepassing van sancties is een taak van de staten. Een gecoördineerde actie van de Europese Unie op dit domein kan alleen maar de doeltreffendheid van deze sancties vergroten.

Voorstellen :

­ de verplichtingen tot identificatie door de financiële instellingen van de economische rechthebbende voordat er relaties worden aangeknoopt met particulieren of eenheden uit deze landen of gebieden;

­ de meldingsmechanismen versterken of een systematische melding voorzien bij de eenheid voor financiële informatie van financiële operaties met deze landen en gebieden;

­ de prudentiële ratio's van toepassing op de financiële verrichtingen met deze landen en gebieden versterken;

­ voorwaarden koppelen aan, beperken van, zware belastingen heffen op of verbieden van verhandelingen met particulieren of eenheden uit deze landen of gebieden;

­ de financiële vestigingen in de lidstaten van de Europese Unie verbieden dochterondernemingen, bijkantoren of vertegenwoordigingen te openen in deze landen of gebieden of er rekeningen met correspondenten te bezitten;

­ de opening in de Europese Unie verbieden van dochterondernemingen, bijkantoren of vertegenwoordigingen van financiële vestigingen waarvan de maatschappelijke zetel is gevestigd in deze landen of gebieden. »

Een lid vraagt zich af of de twee laatste aanbevelingen niet strijdig zijn met de vrijheid van vestiging en de vrije circulatie van kapitalen. Hoe kan men de opening van dochterondernemingen, bijkantoren,... in de Europese Unie verbieden ? Is dit voorstel echt werkbaar ?

Een ander lid meent dat de openbare orde dit soort van maatregelen rechtvaardigt. Anderzijds kunnen de overheden via bestuurlijke systemen van prudentiële controle voorwaarden opleggen voor de erkenning van banken, het intrekken van vergunningen ...

Thema 3 : justitiële, politiële en bestuurlijke samenwerking

In dit verband zegt het voorontwerp van slotverklaring :

« De strijd tegen het witwassen en de financiële delinquentie loopt noodzakelijk via de weg van een justitiële, politiële en bestuurlijke samenwerking, vanwege de systematische internationalisering van dit type van misdrijven.

Witwassen van geld steunt op grensoverschrijdende economische en financiële constructies.

De Europese magistraten hebben de politieke verantwoordelijken ondervraagd over de hindernissen bij de samenwerking vanaf 1 oktober 1996, bij de opnaam van Genève.

De groep-Egmont legde de grondslagen van operationele samenwerking tussen de eenheden voor financiële informatie en de creatie van een Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF) was het eerste gezamenlijk antwoord van Europa. De politiële en justitiële samenwerking blijkt echter niet zo snel te vorderen.

Tal van internationale organisaties (VN, Raad van Europa, Europese Unie) hebben de staten conventies om die samenwerking te verbeteren te ondertekening voorgelegd. Buiten de noodzakelijke ratificatie van deze teksten is hun toepassing, vaak gepaard gegaan met voorbehoud, niet optimaal.

De Europese Unie wenst deze samenwerking te bevorderen. In die geest werd op de Europese Top van Tampere met name de creatie van Eurojust aangekondigd.

Dit samenwerkingsproces loopt te traag en moet versneld worden door middel van maatregelen waar reeds enige jaren over gepraat is.

Voorstellen :

­ Bekrachtigen, toepassen en versterken van de coherentie van de internationale conventies die bestemd zijn om de justitiële samenwerking te vergemakkelijken;

­ Harmoniseren van de tenlasteleggingen inzake financiële delinquentie;

­ Invoeren van een wijziging van de bewijslast inzake de criminele oorsprong van vermogens;

­ Harmoniseren van de strafbepalingen o.m. door gebruik te maken van de verbeuring van het product van het delict en van het instrument voor het witwassen van geld;

­ Onderlinge erkenning van de beslissingen inzake het bevriezen, in beslag nemen en verbeurd verklaren van illegale bezittingen;

­ Voorzien van een mechanisme tussen de staten voor het verdelen van de verbeurd verklaarde bezittingen na afwikkeling van een internationale samenwerking;

­ Opnemen van de financiële delicten waaronder het witwassen van geld, in de lijst van misdrijven op basis van het Europees aanhoudingsbevel;

­ Instellen van een Europees parket dat in een eerste fase bevoegd is inzake communautaire fraude en voor de misdrijven die binnen het toepassingsgebied van het Europees aanhoudingsbevel vallen. »

Een lid stelt voor, vanuit een bezorgdheid om coherentie in de teksten, op het einde van de derde alinea de woorden « en bestuurlijk » toe te voegen aan het woord « justitieel ».

De spreekster stelt voor om de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) weer toe te voegen aan de lijst van internationale instanties.

Gezien het beleidsakkoord gesloten op 11 december 2001 op het niveau van de Europese Unie over een Europees aanhoudingsbevel, is het zesde voorstel zonder voorwerp geworden. Inderdaad, het witwassen van het product van de misdaad maakt deel uit van de lijst van 32 zware misdrijven waarvoor de overdracht van de persoon geen controle vereist van de dubbele strafbaarheid van het feit (dat wil zeggen de vereiste dat de feiten waarvoor het bevel is uitgevaardigd, eveneens strafbaar zijn in de Lidstaat waar het moet worden uitgevoerd).

Thema 4 : de prudentiële regels

Hieromtrent meldt het voorontwerp van de eindverklaring :

« De vrijmaking van de kapitaalmarkten over de hele wereld heeft de preventie van het witwassen van geld en financiële delinquentie bemoeilijkt, met name vanwege de versnelling en de groei van de internationale geldstromen die zij heeft veroorzaakt. De verfijning van de technieken en de vakmanschappen die gepaard is gegaan met de financiële globalisering, vereist een versterking van de prudentiële regels en de deontologische verplichtingen van de markten.

Deze uitbreiding van de controle en de financiële regeling zou moeten slaan op het geheel van de verleners van financiële of justitiële diensten, maar ook op de internationale netwerken, ongeacht of die traditioneel en informeel zijn (van het type « Hawala ») of integendeel zeer geïntegreerd in de internationale kapitaalmarkten (afgifte van gelden, verrekening, interbancaire overschrijvingen).

Voorstellen :

­ Beperken van de contante betalingen boven een zeker bedrag;

­ De verplichte erkenning bij de autoriteit voor het regelen van de financiële diensten opleggen aan :

· agenten die toebehoren tot een netwerk van geld overdrachten of vaste activa, met inbegrip van de traditionele, informele of parallelle netwerken;

· agenten voor het oprichten van vennootschappen;

· wisselkantoren;

­ Versterken van de prudentiële controle en de regeling, indien nodig op internationaal vlak, van de activiteiten van de vennootschappen voor clearing en betaling-levering van fondsen en effecten;

­ Koppelen van strafbepalingen aan het niet nakomen van de verplichtingen van waakzaamheid van de vrije beroepen die daaraan onderworpen zijn. »

Een lid heeft vragen bij de prudentiële regels die van toepassing zijn op de internationale financiële makelaars op het Internet. Het systeem van de verplichte erkenning moet betrouwbaar zijn en slaan op alle agenten. De spreker verwijst bijvoorbeeld naar de casino's die men ziet bloeien op Internet en die vaak gelokaliseerd zijn op servers die zich in de fiscale paradijzen bevinden. De bemiddelaars die diensten voorstellen op het Internet mogen niet door de mazen van het net van de prudentiële controle glippen.

Een ander lid merkt op dat alleen het gebruik van het Internet als medium niet volstaat om « boven » de wet te staan. De wettelijke voorwaarden (licentie ...) dienen nageleefd te worden zodra kansspelen worden georganiseerd in België.

2.3.3. Tekst van het voorontwerp van verklaring :

Zie bijlage bij dit verslag.

2.4. Hoorzitting met de heer Spreutels, voorzitter van de cel voor financiële informatieverwerking en met de heer Dejemeppe, procureur des Konings van Brussel, naar aanleiding van de Conferentie van de Parlementen van de Europese Unie tegen het witwassen (Parijs, 7 en 8 februari 2002).

Zie stuk Kamer, nr. 50-1719/1.

SECTIE 3

Ontwikkelingen in de algemene situatie inzake de georganiseerde criminaliteit ­ Actualisering van de eerder verzamelde gegevens

3.1. Hoorzitting met het college van procureurs-generaal

De voorzitter bedankt de procureurs-generaal omdat ze zijn ingegaan op de uitnodiging van de opvolgingscommissie. Bedoeling is een stand van zaken te geven van zowel de situatie van de georganiseerde criminaliteit zelf als van de beschikbare middelen en de initiatieven die moeten worden genomen.

Hij stelt voor om eerst te trachten zich een algemeen beeld te vormen van de georganiseerde criminaliteit in de verschillende rechtsgebieden en vervolgens, in een tweede fase, de problemen aan te snijden die meer specifiek rijzen in bepaalde gebieden zoals bijvoorbeeld Antwerpen of Charleroi. Hij denkt met name aan de bijzondere problemen van carjacking, mensenhandel of souteneurschap.

3.1.1. Uiteenzetting door de heer Schins, procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent

Procureur-generaal Schins wijst er op dat was overeengekomen om een lijst op te stellen van punten die de procureurs-generaal belangrijk achten. Deze lijst is klaar en ze geeft een totaalbeeld van de verschillende problemen die reeds werden aangehaald. Hij stelt voor om deze lijst vlug te overlopen.

Het eerste punt, meteen een van de belangrijkste, betreft het wettelijke kader dat vereist is inzake de bijzondere opsporingstechnieken en de proactieve onderzoeken.

Een tweede punt betreft het huidige gebrek aan middelen voor gespecialiseerd onderzoek binnen de federale politie en bij de diensten die speciale opdrachten moeten uitvoeren.

Een andere probleem dat prioritair onder de aandacht wordt gebracht is de noodzaak om de informatie-uitwisseling tussen de politiediensten, meer bepaald tussen de lokale en de federale politie, te optimaliseren.

De procureur-generaal verwijst bovendien opnieuw naar de problematiek van de bepaling, in het Strafwetboek, van de noties terrorisme, terroristische organisatie, leiding van, deelname aan of medewerking aan een dergelijke organisatie.

Hij wijst op de specifieke behoeften van het openbaar ministerie inzake informatisering en vermeldt de samenstelling door het NICC (Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie) van DNA- en ballistische databanken.

Ook moet meer inzicht worden verworven in het criminele fenomeen, met name via het jaarrapport over de georganiseerde criminaliteit en via bijdragen tot het Europees rapport terzake. Hierbij moet de nadruk worden gelegd op de behoefte aan materiële en menselijke steun van de onderzoeksnetwerken binnen het openbaar ministerie, om een aantal bijzondere fenomenen wetenschappelijk te kunnen benaderen.

Het gebruik van GSM's, vooral wat het afluisteren van telefoongesprekken betreft, veroorzaakt heel wat problemen.

Een ander zorgenkind dat absoluut moet worden behandeld, hoewel het een zeer delicate materie betreft, is dat van het « gewapend bestuur » ... Dit is evenwel een noodzakelijk element om de fenomenen van de georganiseerde criminaliteit efficiënt en multidisciplinair te kunnen benaderen.

De procureur-generaal vestigt de aandacht op de specifieke kenmerken van de financiële onderzoeken (met name vermogensonderzoeken).

Tevens verwijst hij naar de initiatieven die kunnen worden genomen op het niveau van de internationale reglementering. België heeft onlangs inspanningen geleverd om zijn achterstand inzake de bekrachtiging van internationale verdragen in te halen. Toch zijn meer inspanningen vereist, bijvoorbeeld voor de interne wetgeving betreffende rechtshulp en uitlevering.

Wat de hormonencriminaliteit betreft, zijn er moeilijkheden op het gebied van informatie-uitwisseling, vooral tussen de lokale politie en de gespecialiseerde diensten van de federale politie.

Ten slotte verwijst de procureur-generaal naar de zorg die werd verwoord door de heer Ullmann inzake de corruptiebestrijding, met name wat de bevoegdheden van het Hoog Comité van Toezicht betreft sinds dat werd ontbonden.

Vooraleer over te gaan tot de situatie per rechtsgebied van het hof van beroep, zegt de voorzitter dat de commissie nog niet in het bezit is van het jaarrapport 2000 over de georganiseerde criminaliteit. Dit rapport had de besprekingen kunnen vergemakkelijken en toelichten. De heer Delmul antwoordt dat momenteel de laatste hand wordt gelegd aan het jaarrapport, het is thans nog in vertaling, en dat het zal worden goedgekeurd door de minister die het komt uiteenzetten tijdens de volgende vergadering van de opvolgingscommissie, waarschijnlijk eind januari of begin februari.

3.1.2. Uiteenzetting door mevrouw Dekkers, procureur-generaal bij het hof van beroep te Antwerpen

Mevr. Dekkers geeft aan dat het parket-generaal van Antwerpen de bewuste problemen onderzoekt en inventariseert, op basis van het rapport van de onderzoekscommissie van de Senaat van december 1998. Volgens de procureur-generaal wordt de rode draad van dit rapport gevormd door de gebrekkige perceptie van het fenomeen, de gebrekkige « beeldvorming » die tot gevolg heeft dat de benadering van de georganiseerde criminaliteit onvoldoende blijft.

Meer in het bijzonder hebben deze lacunes in termen van « beeldvorming van de criminaliteit », gecombineerd met het aanhoudende gebrek aan gespecialiseerde middelen, de Antwerpse magistratuur ertoe gebracht om naar aanleiding van de politiehervorming te vergaderen met de leden van de twee politiediensten, de lokale en de federale politie. Als gevolg van dit overleg werden protocollen gewisseld tussen de lokale politie van de zone Antwerpen en de federale politie, met name in het kader van de drugsproblematiek, hormonenzwendel, inbraken, gewelddaden, autodiefstal, mensenhandel en zedenfeiten.

Inhoudelijk zijn al deze protocollen op dezelfde manier gestructureerd. Op basis van algemene wettelijke bepalingen, richtlijnen en omzendbrieven bepalen ze bijzondere operationele werkingsregels. Het is vooral van belang ­ maar dat hangt uiteraard af van de materie ­ dat deze protocollen voorschrijven hoe de verschillende politiediensten de criminele fenomenen zullen benaderen. Deze protocollen werden eind vorig jaar ondertekend. Ze zijn inmiddels van toepassing en worden zo strikt mogelijk uitgevoerd.

Wanneer zich bij de toepassing moeilijkheden voordoen, worden deze besproken binnen het AIK (arrondissementeel informatiekruispunt), dat onmiddellijk onderzoekt hoe de problemen kunnen worden opgelost. Het betreft dus een bottom-up-visie die leidt tot een benadering in het kader van een uniforme rechtspraak bij het hof van beroep. Tijdens de besprekingen binnen het AIK, werd besloten om in Antwerpen een stuurgroep op te richten met leden van de politiediensten, magistraten van eerste aanleg en het openbaar ministerie en een lid van het parket-generaal. Deze laatste is belangrijk aangezien hij op basis van de dossiers die worden voorgelegd aan de kamers van inbeschuldigingstelling richtlijnen kan geven voor het beheer van de dossiers. In een later stadium zullen de magistraten van het parket-generaal worden gevraagd om een lijst op te maken van de hangende dossiers bij het hof van beroep, om te zien hoe het in bepaalde materies zijn prioriteiten stelt. Deze informatie kan worden meegedeeld, van boven naar beneden deze keer, om een goede samenwerking tot stand te brengen tussen de beide niveaus en de georganiseerde criminaliteit meer coherent te benaderen.

De situatie is in het rechtsgebied Antwerpen dus geëvolueerd, niet door nieuwe hervormingen maar eerder door een mentaliteitswijziging.

De voorzitter vraagt wat Mevr. Dekkers precies bedoelt met « gebrek aan beeldvorming van de criminaliteit ».

De procureur-generaal antwoordt dat zij na lezing van het verslag van december 1998 van de onderzoekscommissie en van het tussentijds verslag van de opvolgingscommissie het gevoel had dat heel wat informatie beschikbaar was maar dat deze informatie moest worden samengebracht, gecategoriseerd en dat de gegevens aan elkaar moesten worden gelinkt om effectief te kunnen worden benut. Dat bedoelt zij met « beeldvorming van de criminaliteit ».

De voorzitter vraagt hoe deze beeldvorming van de criminaliteit effectief kan worden doorgevoerd, wie deze informatie concreet behandelt en hoe. Hij verwijst :met name naar de informatie die wordt verzameld en beheerd door de Staatsveiligheid, die in verband staat met de georganiseerde criminaliteit en waarvan men weet dat de analyse ervan heel belangrijk is.

De heer Schins zegt dat er aangaande de informatie die in het bezit is van of moet worden doorgegeven aan de Staatsveiligheid, er een omzendbrief bestaat die voorschrijft dat de informatie aangaande criminele fenomenen moet worden doorgegeven via de nationale magistraat. Wanneer de Staatsveiligheid in de uitvoering van haar opdracht interessante informatie inwint die een gerechtelijke interventie rechtvaardigt, stuurt ze deze door naar de nationale magistraat. Die bezorgt ze op zijn beurt aan de betrokken procureur des Konings zodat de informatie kan worden ingewonnen of, in voorkomend geval, een onderzoek kan worden gevorderd.

Wat betreft een concreet overzicht van bepaalde fenomenen van de georganiseerde criminaliteit, zegt de heer Schins dat men in de eerste plaats een beroep moet doen op de diensten van de federale politie die dit soort informatie bewaren, verzamelen en behandelen.

Mevrouw Dekkers zegt dat ze onlangs heeft gesproken met de gerechtelijke directeur van Antwerpen die aan het hoofd staat van verschillende secties die op hun beurt zijn onderverdeeld per materie (Ecofin, geweld, fraude, mensenhandel, drugs,...). Aan het hoofd van elke sectie staat een verantwoordelijke belast met de « beeldvorming van de criminaliteit » aan de hand van de rapporten die worden meegedeeld aan het parket-generaal en op basis waarvan de prioriteiten kunnen worden bepaald.

Toch is voorzichtigheid geboden want als er discussies zijn binnen het parket-generaal, is het uiteindelijk de procureur des Konings die moet beslissen tot vervolging en een strafrechtelijk beleid moet uitstippelen. Het overleg tussen de verschillende actoren, rekening houdend met het feit dat de middelen beperkt zijn en dus niet alle secties met prioriteit kunnen worden behandeld, is dus een delicate oefening waarbij een evenwicht moet worden gezocht.

De voorzitter vraagt of de overeengekomen protocollen en de oprichting van een stuurgroep het gebrek aan « beeldvorming van de criminaliteit » kan verhelpen.

Mevrouw Dekkers zegt dat dit gebrek aan « beeldvorming van de criminaliteit » tot het verleden behoort. Dankzij de ingevoerde mechanismen, en met name dankzij het werk per sector binnen de federale politie, heeft men zich dit beeld kunnen vormen. Op basis daarvan kunnen er besprekingen worden gevoerd en prioriteiten worden bepaald.

De voorzitter vraagt mevrouw Dekkers waarover de protocollen waarnaar zij verwijst precies handelen.

De procureur-generaal antwoordt dat de protocollen een precieze taakverdeling beogen tussen de lokale en de federale politie in het kader van de verschillende genoemde sectoren. Wat geldt voor het arrondissement Antwerpen, geldt uiteraard niet noodzakelijk voor de arrondissementen Turnhout of Mechelen. De protocollen moeten worden aangepast of uitgewerkt volgens de lokale specifieke kenmerken.

De voorzitter besluit dat wat hier werd aangehaald niet alleen betrekking heeft op het gerechtelijk arrondissement Antwerpen.

Mevrouw Dekkers antwoordt dat ook de andere arrondissementen van het rechtsgebied werken aan een « beeldvorming van de criminaliteit », maar in mindere mate. Uit de voornoemde rapporten blijkt immers dat de georganiseerde criminaliteit vooral de grote agglomeraties treft.

Een commissielid komt terug op de omzendbrief inzake de informatie die met de Staatsveiligheid wordt uitgewisseld via de nationale magistraat. Hij vraagt zich af hoe dit systeem concreet werkt en hoeveel tijd er nodig is om dergelijke informatie uit te wisselen.

De heer Schins zegt dat hij geen concreet voorbeeld kan geven. Als de informatie dringend is of een dringende reactie vraagt, wordt ze zo vlug mogelijk door de Staatsveiligheid meegedeeld, indien nodig telefonisch. Hij heeft nog nooit gehoord van moeilijkheden bij de informatie-uitwisseling tussen de Staatsveiligheid en het openbaar ministerie.

Een commissielid verwijst naar de gebeurtenissen van 11 september 2001. Kort na de feiten werden onderzoeksdaden gesteld en met name huiszoekingen bij vermoedelijke leden van terroristische netwerken. Hij heeft het gevoel dat de gerechtelijke autoriteiten en met name de Staatsveiligheid reeds vóór 11 september 2001 over informatie beschikten en dat de gebeurtenissen deze mee hebben geactiveerd en versneld. Hij vraagt waarom deze informatie niet eerder werd gebruikt en of de elementen waarover de Staatsveiligheid beschikte tijdig aan de gerechtelijke autoriteiten werden doorgegeven.

De heer Schins zal hierop een algemeen antwoord geven in de mate dat de bedoelde onderzoeken betrekking hebben op het arrondissement Brussel.

Hij merkt eenvoudig op dat geen enkele inlichtingendienst de gebeurtenissen van 11 september 2001 kon voorzien. Het staat evenwel vast dat deze gebeurtenissen een zodanige impact hadden, niet alleen op de bevolking maar ook op diegenen die van ver of dichtbij betrokken waren bij deze bewegingen, dat heel wat informatie beschikbaar werd en kon worden onderzocht of in verband kon worden gebracht met concrete aanwijzingen van misdrijven.

In dezelfde gedachtegang wijst de heer Schins nogmaals op de reeds genoemde noodzaak om in ons strafrecht een precieze definitie op te nemen van terrorisme en terroristische activiteiten, zodat het openbaar ministerie ten aanzien van dergelijke feiten sneller gerechtelijk kan optreden. Als bijvoorbeeld de Staatsveiligheid een extremistische politieke groepering volgt, wat haar taak is en niet die van de rechterlijke macht, en wanneer het bestaan van terroristische daden wordt vermoed, volstaat dat nog niet om een gerechtelijke interventie te rechtvaardigen. Als daarentegen de notie terrorisme zou worden opgenomen in ons strafwetboek ­ wat bepaald niet makkelijk zal zijn ­ zouden deze inlichtingen volstaan om een gerechtelijke fase te starten.

Een commissielid komt terug op het overleg dat wordt georganiseerd in Antwerpen en vraagt in welke mate de informatie over de economische criminaliteit, geleverd door bijvoorbeeld diverse organen zoals de CFI of koninklijk commissaris Zenner wat de « BTW-carrousel » betreft, meespeelt bij de bepaling van de prioriteiten.

Mevrouw Dekkers legt uit dat de integratie van dergelijke gegevens eveneens wordt beoogd. Aangezien de bewuste protocollen evenwel pas in december 2001 werden ondertekend, is deze informatie nog niet beschikbaar en nog niet geïntegreerd. Ze wijst er nogmaals op dat de aanpak van dit soort zaken sterk afhankelijk is van de beschikbare menselijke middelen, wat haar het meest cruciale punt lijkt.

Een commissielid verwijst opnieuw naar de kwesties van terrorisme die verband houden met de Staatsveiligheid. Hoewel België niet echt naar voor komt als een belangrijke basis van actief terrorisme, wordt ons land toch geregeld geviseerd in het kader van de handel in valse documenten die te maken hebben met terroristische organisaties. Hij vraagt of hierover informatie beschikbaar is en of er bijzondere aandacht aan werd besteed.

Mevrouw Thily antwoordt dat valse documenten, maar ook gestolen echte documenten, een belangrijke rol spelen, met name in dossiers inzake mensenhandel.

Een commissielid komt terug op de kwestie van het terrorisme en noemt een concreet voorbeeld. In Duitsland werden vorig jaar elf organisaties verboden, niet omwille van terroristische activiteiten maar omdat ze het terrorisme van de islam goedkeurden. Volgens de Duitse pers had een van deze organisaties vertakkingen in Nederland en België, omdat daar makkelijk papieren kunnen worden gekregen. Een andere organisatie lijkt zeer goede contacten te hebben in Antwerpen. Het risico dat dergelijke organisaties zich nog meer vestigen in België is dus heel reëel. Bijgevolg heeft hij vragen bij de middelen die kunnen worden ingezet om dit fenomeen te bestrijden of bij de politieke initiatieven die in dit opzicht moeten worden genomen zodat er, net als in Duitsland of andere Europese Staten, preventiemaatregelen kunnen worden genomen en onmiddellijk kan worden gereageerd.

De heer Schins antwoordt dat de rechterlijke macht geen enkele bevoegdheid heeft op het niveau van preventie of administratief verbod. Hij merkt echter op dat als de wetgever de rechterlijke macht, het parket of de onderzoeksrechters de mogelijkheid wil geven om snel op te treden in deze materie, er twee methoden kunnen worden gevolgd : ofwel de concrete inhoud van bestaande misdrijven veranderen, aangezien de parketten in het genoemde voorbeeld niet kunnen handelen, ofwel in het strafrecht een specifiek en autonoom misdrijf terrorisme opnemen. Toch zal het zelfs dan moeilijk zijn om te weten welke dienst, met name politiedienst, dit soort zaken, die per slot van rekening erg delicaat zijn, voor zijn rekening kan nemen.

Een commissielid wil weten of de beweringen kunnen worden bevestigd dat België het toevluchtsoord is van terroristische organisaties, met name van deze die uit de buurlanden verdreven werden.

Mevr. Thily antwoordt dat het volgens haar niet de rechterlijke macht is die deze vraag moet beantwoorden.

De heer Van Oudenhove zegt dat de gegevens die worden aangehaald in de pers, en die meer bepaald wijzen op de centrale rol van België, moeten worden gerelativeerd. Net als in andere landen bestaan er een aantal aanwijzingen of elementen die grondig moeten worden onderzocht of uitgediept, maar die daarom nog niet de bewering bevestigen dat België de draaischijf van het terrorisme is. Dat is in elk geval niet zijn ervaring, maar het betreft wel degelijk een materie waarin men uiteraard waakzaam moet blijven.

De voorzitter vraagt aan mevrouw Dekkers hoe zij de situatie van de georganiseerde criminaliteit ziet in de agglomeratie Antwerpen, met name wat de handel in diamanten vanuit Centraal Afrika betreft en rekening houdend met belangrijke feiten die zich in de loop van de laatste maanden hebben voorgedaan.

Mevrouw Dekkers antwoordt dat het nog te vroeg is om een balans op te maken. Er is nog wat tijd nodig om een link te leggen, als deze al bestaat, tussen verschillende feiten die werden vastgesteld.

Wat de georganiseerde criminaliteit betreft moet in Antwerpen overigens een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de feiten toeschrijfbaar aan zeer vluchtige groepen die niet in Antwerpen gevestigd zijn maar er opereren van buitenaf en vaak vanuit het buitenland, en anderzijds de criminaliteit die in Antwerpen is gevestigd en geïntegreerd in het economische leven. De eerste vorm van criminaliteit vergt een zeer specifieke benadering in termen van « beeldvorming van de criminaliteit », die binnen één jaar moet plaatsvinden.

De voorzitter vraagt naar de reeds genoemde invloed van de Nederlandse maffia in Antwerpen en naar de vorm die deze criminaliteit van buitenaf aanneemt.

Mevr. Dekkers legt uit dat deze feiten die worden gepleegd door buitenlandse organisaties betrekking hebben op drugs, sigarettensmokkel, carjacking en autodiefstal. De daders zijn afkomstig uit alle Europese landen. Zij zegt dat deze criminaliteit niet noodzakelijk gevaarlijker is dan deze die in Antwerpen is gevestigd, maar een andere en meer in de tijd gespreide benadering vergt.

Een commissielid komt terug op deze externe criminaliteit die in Antwerpen wordt vastgesteld : betreft het buitenlanders of personen die uit het buitenland komen ? Hij verwijst met name naar de mogelijkheid dat opdrachtgevers in Antwerpen zijn gevestigd en een beroep doen op buitenlandse uitvoerders.

Mevrouw Dekkers antwoordt dat het georganiseerde groepen betreft die onderling contact houden via opdrachtgevers, met het oog op het plegen van misdrijven in Antwerpen. Het spreekt voor zich dat deze opdrachtgevers zowel in België als in het buitenland gevestigd kunnen zijn. Dat is een van de aspecten die moeten worden onderzocht, aangezien het een nieuw fenomeen is dat zich pas sinds enkele maanden voordoet.

Een commissielid vraagt welke middelen er worden ingezet op het gebied van souteneurschap en mensenhandel, of deze middelen voldoende zijn en of de vervolgingen een effect hebben op de situatie op het terrein.

Mevrouw Dekkers zegt dat het probleem van het souteneurschap en de mensenhandel ook in Antwerpen bestaat, maar niet in grotere mate dan andere misdrijven. Zoals in alle havensteden zijn bepaalde wijken van het stadscentrum heel in het bijzonder gewijd aan prostitutieactiviteiten, maar Antwerpen vertoont in dit opzicht geen grote verschillen met andere grote steden. De beheersing van deze « raamprostitutie » wordt georganiseerd tussen de autoriteiten van de stad, het parket en de politiemachten. Bovendien zijn bij dit soort activiteit allerhande nationaliteiten betrokken en niet alleen bendes van Albanese origine.

Een commissielid vraagt welke initiatieven er werden en zullen worden genomen inzake een multidisciplinaire benadering van de prostitutie. Ze vraagt ook meer uitleg over het belang of de invloed van de Russische maffia in Antwerpen.

Mevrouw Dekkers antwoordt, wat de multidisciplinaire benadering betreft, dat binnen het parket van Antwerpen heel wat informatie werd uitgewisseld tussen de magistraten en bijvoorbeeld de stadsambtenaren. Een multidisciplinaire benadering met alle betrokken actoren ­ stad Antwerpen, politiediensten, dienst Vreemdelingenzaken, leden van het parket en het Arbeidsauditoraat ­ wordt ook gekozen voor de beeldvorming van de criminaliteit teneinde het fenomeen beter te kunnen omschrijven.

Wat de aanwezigheid van de Russische maffia in Antwerpen betreft, gaat het eerder om een Georgische activiteit, met name in de illegale handel, die veelvuldig het voorwerp uitmaakt van steeds succesvolle punctuele acties. Op lange termijn zijn deze punctuele acties echter niet blijvend succesvol, aangezien wordt vastgesteld dat de daders snel weer terugkeren naar de stad. Daarom wordt nu een financiële en economische benadering voogesteld : het onderzoek legt de netwerken bloot en geeft de opdrachtgevers aan van deze illegale handel.

Een commissielid komt terug op het probleem van het souteneurschap. Behalve de reeds genoemde organisatie van de prostitutie, wil hij weten of er bijzondere maatregelen werden genomen voor de bestrijding van het souteneurschap op zich en de criminaliteit die ermee verband houdt. Hij verwijst naar het werk van de ondercommissie « Mensenhandel » dat lijkt aan te geven dat de strijd tegen de souteneurs geen prioriteit zou zijn.

Mevrouw Thily geeft aan dat het rapport over de georganiseerde criminaliteit voor het jaar 2002, dat binnenkort zal worden bekendgemaakt, een hoofdstuk bevat over de prostitutieproblematiek die aanzienlijk is geëvolueerd. Ze legt uit dat de belangrijke souteneurs niet meer in België wonen maar hun activiteiten organiseren vanuit het buitenland en op internationaal vlak, zodat justitie steeds minder vat heeft op hen.

Een commissielid verwijst naar de kwestie van buitenlandse minderjarigen die vooral afkomstig zijn uit Oost-Europa of Centraal Azië en die in België worden uitgebuit door prostitutie- of zwartwerknetwerken. Hij vraagt of het parket-generaal van Antwerpen hier bijzondere aandacht aan besteedt.

Mevrouw Dekkers herhaalt dat Antwerpen een havenstad is en dat daar specifieke gevolgen uit voortvloeien, met name in termen van criminele mobiliteit, ook op het gebied van de mensenhandel. Hieruit afleiden dat Antwerpen zich in een uitzonderlijke situatie bevindt wat de prostitutie betreft, met name van buitenlandse minderjarigen, lijkt haar overdreven en niet bevestigd door de feiten.

Mevrouw Thily bevestigt dat het probleem moet worden bekeken op nationaal of zelfs internationaal niveau, aangezien de netwerken zich in heel België en zelfs Europa lijken te verplaatsen.

De heer Hombroise voegt eraan toe dat de kwestie van de mensenhandel niet in één rechtsgebied kan worden gelokaliseerd, maar dat het een soort van nationale en internationale criminaliteit betreft. Deze problematiek wordt in het algemeen van zeer dichtbij opgevolgd door de gerechtelijke autoriteiten. Hij detailleert de coördinatie- en bestrijdingsinstrumenten van dit fenomeen die werden ingevoerd, met name door een omzendbrief van het college van procureurs-generaal (col 12/99), en door de oprichting van een expertise- en informatie-uitwisselingsnetwerk.

Er werd een met name statistische evaluatie van de omzendbrief col 12/99 georganiseerd. Deze statistische analyse belicht in de eerste plaats het probleem om betrouwbare en geïntegreerde statistieken op te stellen voor het hele land, aangezien een precieze definitie van de mensenhandel en een eenvormige codering van de gegevens ontbreekt. Toch wijzen de statistieken op bepaalde tendensen wat het aantal dossiers (ongeveer 3 200) en aanhoudingsbevelen (ongeveer 290) per jaar betreft.

Er bestaat dus een duidelijke wil om dit fenomeen te bestrijden, maar er resten nog enkele belangrijke obstakels waarvan sommige welbekend zijn : gebrek aan politiecapaciteit (aangezien het onderzoek van de netwerkorganisatoren observaties en proactieve middelen vergt), verschillen tussen de nationale wetgevingen, moeilijkheden inzake de uitvoering van rogatoire commissies in bijvoorbeeld sommige Oost-Europese landen.

Een commissielid komt terug op de bijzondere situatie van de prostitutie in sommige wijken van Antwerpen. Hij stelt vragen over het verschil in benadering tussen Brussel en Antwerpen, en over sommige overlegstructuren (vijfhoekenoverleg) die lijken te zijn opgeheven.

Mevrouw Dekkers legt uit dat de structuren waarnaar wordt verwezen vervangen zijn door andere, die volgens dezelfde principes werken.

Wat de situatie van de prostitutie betreft vonden onlangs een aantal incidenten plaats waaraan men zeker aandacht moet besteden, zonder dat ze evenwel in verband kunnen worden gebracht met of een belangrijke rol kunnen spelen op het niveau van het fenomeen van de georganiseerde criminaliteit.

3.1.3. Uiteenzetting door de heer Van Oudenhove, procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel

De heer Van Oudenhove legt uit dat de problematiek van de georganiseerde criminaliteit in zijn rechtsgebied niet makkelijk te omschrijven is. Meer nog dan de andere rechtsgebieden wordt het rechtsgebied Brussel immers geconfronteerd met alle mogelijke vormen van georganiseerde criminaliteit. Hij zal daarom trachten uiteen te zetten hoe het parket van Brussel georganiseerd is om het fenomeen te benaderen. Zoals iedereen weet is het parket van Brussel het grootste van het land. Jaarlijks worden er tussen 250 000 en 300 000 nieuwe dossiers geopend. Bovendien kampt het voortdurend met een ernstig probleem van onderbemanning, dat onder meer te wijten is aan de taalproblematiek.

Toch heeft het parket van Brussel, met de steun van het parket-generaal, besloten om zich ondanks alle structurele problemen actief in te zetten voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

De interne structuren van het parket zijn sinds begin jaren zestig, toen er binnen het parket van Brussel geen enkele specialisatie bestond, aanzienlijk geëvolueerd. Vanaf de jaren '70 en '80 staken nieuwe fenomenen van georganiseerde criminaliteit de kop op : hold-ups, overvallen op geldtransporten, wapentrafiek, ... Sindsdien zijn de magistraten begonnen zich in dit soort feiten te specialiseren binnen een specifieke sectie die bevoorrechte contacten onderhoudt met eveneens gespecialiseerde speurders. Daarnaast werden er ook specifieke secties (drugs, financiële sectie, zedenfeiten, economische en sociale misdrijven, ...) opgericht om bijzondere domeinen te beheren die eveneens in verband kunnen worden gebracht met de georganiseerde criminaliteit.

De procureur-generaal legt uit hoe de dossiers betreffende de georganiseerde criminaliteit binnen de betreffende sectie (hold-ups, dossiers inzake de Russische, Albanese, Nigeriaanse filières, ...) tussen de magistraten verdeeld worden.

Binnen het parket van Brussel werd ook een « vertrouwensmagistraat » aangesteld die gespecialiseerd is in de verschillende voornoemde fenomenen en het gebruik van bijzondere opsporingstechnieken.

Daarnaast wordt het parket bijgestaan door een lid van het administratief personeel en door een jurist, wat duidelijk onvoldoende is.

Sinds de hervorming van het parket van Brussel, zijn de verschillende secties afgestemd op de lokale politiezones die voortvloeien uit de politiehervorming. De dossiers die verband houden met de georganiseerde criminaliteit worden nu beter onderscheiden van de andere dossiers die worden behandeld door de secties van gemeen recht. Op het gebied van drugs bijvoorbeeld werden vroeger alle dossiers behandeld door de sectie drugs. Momenteel worden alle dossiers betreffende de nationale of internationale drugshandel behandeld binnen de sectie « grote criminaliteit », terwijl de louter lokale dossiers worden behandeld door de zonale secties. Dit leidt dus tot een versterking van de sectie « grote criminaliteit ».

Behalve de middelen waarover het beschikt, krijgt het parket van Brussel ook permanente steun van het parket-generaal. Dit laatste verleent deze steun naast zijn gewone activiteiten.

Een commissielid vraagt hoe het staat met de toepassing van de wet op het federaal parket. Zij drukt met name de vrees uit dat de oprichting van dit federaal parket het parket van Brussel nog meer ontkracht door zijn beste elementen op te slorpen.

De heer Van Oudenhove zegt dat men in dit opzicht inderdaad uitkijkt naar de nakende oprichting van het federaal parket. Er werd inderdaad vastgesteld dat de meeste kandidaten voor het federaal parket afkomstig zijn van het parket van Brussel, en dat het precies de meest gespecialiseerde en meest ervaren magistraten van dit parket betreft. Het risico dat de moeilijkheden van het parket van Brussel binnenkort nog zullen toenemen is bijgevolg reëel. Als de belangrijkste dossiers echter zullen worden toegekend aan het federaal parket, zal de impact van dit fenomeen verminderen. Hier kan evenwel nog niets precies over worden gezegd.

Een commissielid vraagt welke impact het werk en de organisatie van het parket van Brussel zullen ondergaan door de wet die de Belgische rechtbanken een universele bevoegdheid verleent inzake misdaden tegen de mensheid en de vele klachten die eruit voortvloeien en in Brussel geconcentreerd zijn. Hij vraagt ook hoe het staat met de bestrijding van de criminaliteit via het Internet : beschikt het parket van Brussel over specialisten terzake en ontwikkelt het een proactieve benadering in dit domein van de criminaliteit ?

De heer Van Oudenhove antwoordt, wat dit laatste aspect betreft, dat dit soort dossiers wordt behandeld door een aantal magistraten, maar aangezien het om het onderzoek van misdrijven gaat betreft deze problematiek in de eerste plaats de politie- of inlichtingendiensten.

Wat de impact van de wet van de universele bevoegdheid betreft, de meeste dossiers zijn nog erg recent en zijn nog in onderzoek. Het is dus nog te vroeg om de eventuele negatieve impact op de werking van het parket of het parket-generaal te evalueren. Enkel het dossier « Rwanda » vormt een uitzondering omdat een magistraat van het parket-generaal er al heel wat tijd aan heeft besteed. Conclusies in dit opzicht laten dus nog een tijdje op zich wachten; ook moet men zien hoe deze genocidewet werkelijk zal worden toegepast, dat hangt af van de rechtspraak van de kamer van inbeschuldigingstelling.

De voorzitter vraagt naar de samenwerking met de politiediensten in de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, met name in het kader van de recente politiehervorming. Hij vraagt ook hoe in Brussel de beeldvorming van de criminaliteit en de uitwisseling, verzameling en behandeling van informatie verlopen. Kortom, wat zijn de belangrijkste ontwikkelingen van de georganiseerde criminaliteit in het rechtsgebied van het hof van beroep van Brussel ?

Wat de impact van de politiehervorming betreft, zegt de heer Van Oudenhove dat hij niet zal herhalen wat reeds werd aangegeven door de leden van de politiediensten zelf. Met name op het niveau van de gerechtelijke onderzoeken lijkt er een probleem te zijn gerezen om voldoende speurders te vinden. De gegevens hieromtrent zijn echter niet precies en betrouwbaar en bovendien bevinden deze nieuwe structuren zich pas in de oprichtingsfase, zodat het nog te vroeg is om een definitieve balans op te maken. Ook moet worden gewezen op de positieve aspecten en met name op het sterk toegenomen overleg tussen de magistraten van het openbaar ministerie en de politiediensten, ook al komt dit overleg bij de gewone taken van de parketten.

Wat de evolutie van de criminaliteit betreft stelt men vast dat de georganiseerde criminaliteit sinds enkele tientallen jaren constant is. Ze lijkt nu wel toe te nemen, sinds de val van de Berlijnse muur en de komst van bendes uit Oost-Europa. Maar de vormen van de criminaliteit kennen sinds enkele jaren een zekere stabiliteit. Men kan niet beweren dat deze of gene vorm van criminaliteit verdwenen is of zich verplaatst heeft. Sinds de institutionalisering van het college van procureurs-generaal enkele jaren geleden, is in dit opzicht een beter overleg mogelijk en een beter inzicht in dit soort fenomenen.

De voorzitter vraagt naar het recente fenomeen van de carjackings en homejacking, en naar de situatie in Brussel inzake drugs.

De heer Van Oudenhove meent dat de situatie vanop een zekere afstand moet worden bekeken, men moet zich hoeden voor vluchtige of overdreven indrukken. Volgens hem kan niet worden gesteld dat deze of gene vorm van criminaliteit zou ontsnappen aan elke controle van de politie en het gerecht.

Mevrouw Dekkers geeft aan dat diverse analisten-statistici werken voor het college van procureurs-generaal en dat ze een analyse hebben gemaakt van de manier waarop de statistieken binnen elk parket worden opgesteld. Dit werk heeft aanleiding gegeven tot een uitvoerig rapport dat in de toekomst de uniformisering van de gerechtelijke statistieken mogelijk zal maken. Op het gebied van drugs bestaan op het terrein bijvoorbeeld zeer veel verschillende feiten, van eenvoudig verbruik en de activiteit van de kleine dealer tot de grote internationale trafiek. Er zal een heel bijzondere inspanning worden geleverd om de statistieken transparanter en meer operationeel te maken.

De heer Van Oudenhove komt terug op het zeer positieve karakter van de institutionalisering van het college van procureurs-generaal. Hij wijst evenwel op de dringende behoefte aan logistieke en administratieve steun voor dit college. De hele uitstippeling van het strafrechtelijk beleid gebeurt immers naast de gewone taken van de procureurs-generaal, met een administratieve steun die is beperkt tot twee bedienden en een vertaler. Er moet dringend een ondersteunende structuur worden opgericht, zoals overigens is bepaald door de wet. Ter vergelijking : de Nederlandse tegenhanger van het College heeft gelijkaardige taken, maar beschikt over een honderdtal permanente medewerkers.

Mevrouw Thily bevestigt dat men bij gebrek aan mankrachten van het college een beroep moet doen op het administratieve personeel van de parketten-generaal, wat soms een moeilijk te beheren werkoverlast tot gevolg heeft.

De voorzitter meent dat dit gebrek aan middelen van de magistratuur haar in een lastig parket brengt. Hij vraagt zich ook af hoe de relaties tussen het college van procureurs-generaal en het toekomstige federale parket zullen worden geïnstitutionaliseerd.

De heer Schins antwoordt dat het federaal parket in theorie operationeel zal zijn tegen eind mei 2002, de adviesprocedure over de kandidaten loopt volop. Vraag is echter welke dossiers het federaal parket zal beheren en wat zijn banden zijn met de lokale parketten. Er werd een werkgroep opgericht om in dit opzicht precieze richtlijnen uit te werken. Het belangrijkste punt is uit te maken in welke situaties het federaal parket een meerwaarde kan leveren ten opzichte van de huidige situatie. Men moet met name vermijden dat de parketten, die zich overbelast achten, taken doorschuiven naar het federaal parket, waardoor het volledig kan worden verlamd.

Aan de andere kant moet men ervoor zorgen dat het federaal parket dossiers krijgt toevertrouwd die passen in zijn opdracht. De psychologische aspecten mogen niet worden verwaarloosd : men moet vermijden dat men de indruk krijgt dat de lokale parketten ondergeschikt zijn aan het federaal parket.

Mevrouw Dekkers verwijst naar de moeilijkheden om betrouwbare statistieken op te stellen. De codes die worden toegekend aan de misdrijven stemmen bijvoorbeeld niet noodzakelijk overeen met de realiteit van het dossier, aangezien deze in de loop van het onderzoek kan zijn geëvolueerd. Bovendien kan een code heel verschillende elementen dekken. De drugscode kan bijvoorbeeld zowel betrekking hebben op « cannabis » als op « cocaïne » of « synthetische drugs », terwijl deze verschillende gevallen op een heel verschillende manier moeten worden aangepakt. De informatica is dus niet alles, maar sterk afhankelijk van de manier waarop de gegevens worden benaderd, ingevoerd en gebruikt.

De voorzitter wijst op het feit dat het bekend is dat België een grote rol speelt in de vervaardiging en export van synthetische drugs. Hij vraagt hoe deze situatie zich heeft ontwikkeld en hoe ze kan worden bestreden.

Mevrouw Thily meent dat de problemen inzake het verbruik van synthetische drugs en de negatieve gevolgen die eruit voortvloeien eerder psychologische en sociale problemen zijn dan juridische.

De heer Schins zegt dat de controle van het verbruik, met name in de megadancings, een massaprobleem is dat moeilijk kan worden aangepakt met de beperkte personeelsmiddelen waarover men beschikt. Hij wijst erop dat elke inzet van politiekrachten in een welbepaald domein ten koste gaat van de andere domeinen.

Een commissielid komt terug op de statistieken en de noodzaak om zich een beeld te vormen van de criminaliteit. Hij vraagt welke methodes zullen worden gebruikt om de statistieken van verschillende parketten, die momenteel onbruikbaar zijn, te uniformiseren.

Het antwoord luidt dat de analyse van de mensenhandel heeft uitgewezen dat er een nationale dienst, een « codedienst », moet worden opgericht om de codes die aan de misdrijven worden toegekend aan te maken, te beheren en te gebruiken. Ook zou een gecentraliseerde databank moeten worden opgericht.

3.1.4. Uiteenzetting door mevrouw Thily, procureur-generaal bij het hof van beroep te Luik

Mevrouw Thily preciseert dat alle procureurs des Konings werden verzocht om een samenvatting te maken van het soort dossiers dat zij inzake georganiseerde criminaliteit te behandelen kregen.

Enkele nuances buiten beschouwing gelaten, rijst overal hetzelfde probleem.

Het probleem van het parket van Luik, met name een manifest gebrek aan substituten, is opgelost aangezien het kader volledig is. De huidige substituten zijn voormalige toegevoegde substituten.

In Luik neemt de gerechtelijke perceptie van het fenomeen van de georganiseerde criminaliteit in alle domeinen aanzienlijk toe, onder meer door de aanwezigheid van verschillende maffia's.

Deze maffia's zijn voornamelijk afkomstig uit Italië, Albanië, Turkije, Rusland en, meer recent, Tsjetjenië en Wit-Rusland (deze laatste worden zeer vaak uitgebuit door de Albanezen).

In 2001 werden 27 proactieve onderzoeken gevoerd in uiteenlopende domeinen zoals hold-ups, mensensmokkel en verdovende middelen.

Na de acties die in het verleden werden gevoerd, vóór het rapport van de parlementaire commissie over de georganiseerde criminaliteit, werden belangrijke successen geboekt in de bestrijding van deze criminaliteit, onder meer inzake internationale illegale handel in voertuigen en overvallen op postwagens die een ware plaag zijn in het gerechtelijk arrondissement Luik.

In dit arrondissement worden heel wat acties, de meeste proactief, georganiseerd. Een eerste substituut houdt toezicht op alles wat tot het proactieve domein behoort.

De procureur des Konings te Luik zegt dat op 17 december 2001 in haar arrondissement iets meer dan 800 dossiers inzake georganiseerde criminaliteit waren geopend.

In het arrondissement Namen is de situatie lichtjes anders.

De georganiseerde criminaliteit uit zich er vooral op het domein van de car- en homejackings, misschien omwille van het wegennet en de aanwezigheid van afgelegen villa's.

Wat de daders van hold-ups betreft loopt in het arrondissement de nationale targettingoperatie, die niet zonder resultaat blijft.

In het arrondissement Marche-en-Famenne merkt men een toename van de gerechtelijke activiteit op het gebied van carjacking en homejacking.

De procureur des Konings geeft aan dat organisaties van illegale handel in voertuigen vooral afkomstig zijn uit de regio Charleroi. In dit opzicht zijn verschillende proactieve onderzoeken aan de gang.

Wat de illegale handel in voertuigen betreft werden verschillende daders gearresteerd in Marche-en-Famenne, doorgaans een zeer rustig arrondissement.

Het fenomeen lijkt echter opnieuw op gang te zijn gekomen, wat zou kunnen wijzen op een netwerk.

Ook in het gerechtelijk arrondissement Dinant is de georganiseerde criminaliteit toegenomen ten aanzien van het jaar 2000.

Voor de jaren 2000 en 2001 bevatten slechts vier dossiers voldoende elementen om een gerechtelijk onderzoek te vorderen.

Een toename van de misdrijven verbonden met georganiseerde criminaliteit werd eveneens vastgesteld in het gerechtelijk arrondissement Eupen, vooral in het kader van inbraken in woningen, autodiefstal en het illegale vreemdelingenverkeer (dit gezien de implantatie van het parket).

Het parket van Eupen maakt een moeilijke situatie door wat het kader betreft. Er zijn plaatsen vacant voor Duitstaligen, maar er zijn geen kandidaten aangezien de juristen de voorkeur geven aan een functie in een bank of een Duitstalig bedrijf aan de grens.

In het parket van Verviers is ook het aantal home- en carjackings opnieuw toegenomen. Er worden vooral veel diefstallen gepleegd in vrachtwagens langs de snelweg.

Men vermoedt dat de daders moeten worden gezocht in de Albanese, Kosovaarse en Roemeense maffia die uit het Luikse milieu afkomstig zijn.

In het parket van Aarlen neemt de georganiseerde criminaliteit eveneens toe, vooral op het domein van de handel in wapens, verdovende middelen en identiteitspapieren (cf. de nabijheid van Luxemburg).

In Hoei betreft het vooral diefstallen uit voertuigen « in de garages », meestal zonder geweld.

Een commissielid verwijst naar het algemene fenomeen van contrastrategieën die worden ontwikkeld door de georganiseerde criminaliteit, en met name pogingen tot infiltratie, wat de onderzoekscommissie ertoe bracht de evolutie naar een « gewapend bestuurssysteem » aan te kaarten, ook op het gebied van justitie.

De procureurs-generaal hebben als college, maar ook individueel als korpschef, een belangrijke rol te vervullen in de controle op eventuele infiltraties van het milieu in het parket of de politie.

Dit brengt de disciplinaire procedures aan de orde. In een recent verleden was er sprake van Lucas Baïlo, een maffiafiguur die met name bekend is in het milieu van wapens en spelen.

Een substituut werd verdacht van contacten met deze persoon, maar is nog altijd in functie hoewel de feiten bewezen lijken.

Hoe kan men zich op disciplinair vlak wapenen tegen dit soort zaken, die bijzondere aandacht moet vereisen ?

Besteden de procureurs-generaal hier bijzondere aandacht aan, en hebben ze maatregelen genomen om dit fenomeen, dat de geloofwaardigheid van het gerecht aantast, te bestrijden ?

Mevrouw Thily antwoordt dat in haar rechtsgebied één magistraat veroordeeld werd en één magistraat geschorst.

Het parket-generaal heeft er altijd voor gewaakt dat de leden van het parket boven elke verdenking staan.

De eerste voorzitter moet bovendien altijd op de hoogte worden gebracht van elke onregelmatigheid.

In het rechtsgebied van het hof van beroep van Luik, heeft zij geen weet van enige contacten tussen een magistraat en de maffia.

De heer Van Oudenhove bevestigt dat de procureurs-generaal op dat gebied zeer waakzaam zijn.

Wat de zaak-Baïlo betreft, zegt de spreker dat men op een gegeven ogenblik heeft vastgesteld dat een magistraat van het parket van Brussel om strikte privé-redenen contacten onderhield met een persoon die reeds strafrechtelijk was veroordeeld.

Onmiddellijk werd de betrokkenheid van deze magistraat onderzocht.

Er werd zowel een strafrechtelijk als een disciplinair onderzoek gevoerd.

Men kwam tot de conclusie dat aan deze magistraat niets kon verweten worden op strafgebied, zodat de zaak werd geseponeerd.

Op disciplinair vlak werd hem daarentegen een sanctie opgelegd in verhouding tot de deontologische fout, die minstens wees op onvoorzichtig gedrag.

De zaak was evenwel niet van die aard dat schorsing of ontslag van deze magistraat gerechtvaardigd bleek.

Een commissielid merkt op dat hij niet het proces wil maken van een bijzonder geval, maar wil onderstrepen hoeveel feiten die op zich miniem zijn aanzienlijke negatieve gevolgen kunnen hebben voor het imago van justitie bij de burger.

De heer Van Oudenhove onderstreept, wat het disciplinaire regime betreft, dat het risico op een juridisch vacuüm reëel is, rekening houdend met de wet die van kracht is sinds 1 januari 2000.

Een commissielid herinnert eraan dat bij de Kamer een wetsvoorstel werd ingediend om dit probleem te verhelpen.

De heer Schins bevestigt dat het onberispelijke gedrag van magistraten een constante zorg is van de procureurs-generaal.

Toch rijst het disciplinaire probleem minder op het niveau van het college van procureurs-generaal, dan op het niveau van elke procureur-generaal, voor het rechtsgebied dat hem betreft.

Het kan evenwel voorvallen dat er dingen gebeuren, geruchten de ronde doen, zonder dat dit ter kennis wordt gebracht van diegene die de verantwoordelijkheid moet nemen.

De spreker bevestigt dat, wanneer hij op de hoogte is, altijd de nodige maatregelen worden genomen. In een bepaalde zaak werd gedurende een jaar een voorbereidend onderzoek gevoerd om elementen te verzamelen waarmee men de zaak kon verderzetten.

Uit de wet van mei 1999 vloeien weliswaar continuïteitsproblemen van de disciplinaire procedures voort.

Maar er is meer.

Deze wet voert een principe in dat volgens de spreker niet van aard is om de deontologie te bevorderen.

De wetgever acht immers dat het de taak is van elke korpschef, individueel, om de disciplinaire actie ter hand te nemen.

Er bestaat echter veel te weinig afstand tussen deze korpschef en de persoon die de disciplinaire inbreuk pleegt. Ze zien elkaar immers iedere dag, werken samen en ontmoeten elkaar soms als vrienden in de privé-sfeer.

Voldoende afstand is evenwel onontbeerlijk om de feiten objectief en onpartijdig te bekijken.

Dit betekent niet dat de disciplinaire actie noodzakelijk moet worden gevoerd door de procureur-generaal.

De vorige spreker stelt vast dat uit de interventies van de procureurs-generaal is gebleken dat het imago van de georganiseerde criminaliteit werd gewijzigd door de val van de Berlijnse muur, en dat men te maken heeft met de Oost-Europese maffia.

Wat is de politieke betekenis van deze vaststelling, in het perspectief van de uitbreiding van de Europese Unie ?

Het spreekt voor zich dat als de staten in kwestie toetreden tot de Europese Unie, de mogelijkheden om de criminaliteit te bestrijden nog zullen afnemen gezien het vrije verkeer van personen.

Moet de toetreding van deze Staten niet worden verbonden aan een eis van veiligheid ?

De heer Schins antwoordt dat het niet de taak van de procureurs-generaal is om een politiek antwoord te geven op deze vraag. Hij meent evenwel dat de toetreding van deze landen tot de Unie moet worden verbonden aan een zekere verworvenheid wat de werking van het gerechtelijk apparaat betreft.

Er zou een overgangsperiode moeten worden voorgeschreven.

In België vindt de discussie plaats tussen 27 arrondissementen, voor een grondgebied dat even groot is als een grote Europese stad.

In een Europees perspectief moet men afzien van de particularistische visie van de nationale belangen, en kijken naar het belang van het geheel.

Dat betekent dat de internationale samenwerking tussen de politiediensten en justitie nog moet worden versterkt, dat een precies statuut moet worden toegekend aan wat de spreker « Eurocop » noemt, namelijk de vereniging van de politiechefs van de Europese Unie.

Om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden, zal men duidelijk meer vruchtbaar overleg moeten plegen.

De Lid-Staten van de Unie moeten daarom verzaken aan veel meer soevereiniteit dan ze tot hiertoe hebben gedaan.

Een commissielid vraagt of men al heeft onderzocht waarom de criminele organisaties van Oost-Europa ervoor kiezen om zich te vestigen in ons land.

De heer Schins antwoordt dat dit te maken heeft met de economische en sociale voordelen die dit biedt.