2-1390/6 | 2-1390/6 |
17 DECEMBER 2002
Evocatieprocedure
Het ontwerp van programmawet werd door de regering op 14 november 2002 in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend (stuk Kamer, nrs. 2124/001 en 2125/001).
Dit ontwerp werd door de Kamer in plenaire vergadering aangenomen op 14 december 2002 en aan de Senaat overgezonden.
Met toepassing van artikel 27.1, tweede lid van het reglement werden de inleidende uiteenzettingen gegeven door de bevoegde ministers.
De naar de commissie verwezen artikelen werden, na de evocatie door de Senaat, op 17 december onderzocht.
De minister van Binnenlandse Zaken, de heer Antoine Duquesne, verklaart dat het ontwerp voorziet in de oprichting van een begrotingsfonds om bepaalde uitgaven in verband met de veiligheid van de Europese toppen te dekken. Dat begrotingsfonds wordt gestijfd met een gedeelte van de belastingontvangsten.
De rol van Brussel als Europese hoofdstad is bevestigd tijdens de Europese Raad van Nice van december 2000. De Europese Raden zullen weldra allemaal in Brussel worden georganiseerd. Als men eenmaal op kruissnelheid is gekomen, zullen jaarlijks vier Europese toppen worden georganiseerd.
Daarom zullen middelen worden opgenomen in een begrotingsfonds. Dat fonds wordt opgericht overeenkomstig het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende bepaalde initiatieven ter bevordering van de internationale rol en de hoofdstedelijk functie van Brussel.
De minister van Binnenlandse Zaken verklaart dat artikel 449 tot doel heeft een abnormale situatie te wijzigen, die is ontstaan aangaande de inschaling van het niet-politioneel gemeentepersoneel van de weddenschalen D4 en D6 in het Waals Gewest.
Die weddenschalen werden aan het rechtstreeks aangeworven personeel toegekend op basis van hun diploma, maar kon ook worden verworven op basis van de loopbaan door een personeelslid dat het diploma niet bezat. Eenzelfde weddenschaal kon dus worden verworven, hetzij door de aanwerving op basis van een bepaald diploma, hetzij door het verloop van de loopbaan.
Tijdens de inspectie van het betrokken personeel, is de manier waarop de weddenschaal is verkregen, omzeild : degenen die de weddenschaal hebben bereikt door het verloop van hun carrière en degenen die vanwege hun diploma rechtstreeks zijn aangeworven in die weddenschaal, hebben dezelfde inschaling gekregen, met in het laatste geval een niveauverlies voor de werknemer.
De rechten van het betrokken personeel moeten worden hersteld door hen in CALOG op te nemen in een niveau van betrekking dat overeenstemt met wat werd vastgesteld bij hun oorspronkelijke aanwerving.
In het kader van het intersectoraal akkoord 2001-2002 werd onder meer voorzien, dat er enerzijds 1 % lineaire verhoging aan alle personeelsleden zou worden toegekend, met inbegrip van de gepensioneerde personeelsleden, voor het eind van 2005. Anderzijds zou het bedrag van het vakantiegeld stijgen tot 65 % à 92 % van de brutowedde van de maand maart van het vakantiejaar in de loop van het begrotingsjaar 2009.
In het kader van de Loopbaanonderhandelingen voor de niveaus B, C en D werd bepaald dat de niveaus C en D reeds in 2002, 92 % vakantiegeld zouden krijgen.
Die 92 % werd gedeeltelijk vereffend in de vorm van een vakantiegeld (koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur) en gedeeltelijk in de vorm van een premie de Copernicuspremie (koninklijk besluit van 10 juli 2002 waarbij een Copernicuspremie wordt toegekend aan sommige personeelsleden van de Rijksbesturen). De reden hiervan ligt in het verschil in toepassingsgebied van de beide besluiten. Het koninklijk besluit van 1979 heeft immers een breder toepassingsgebied dan het koninklijk besluit van 2002, dat enkel betrekking heeft op de federale overheid.
Voor het behoud van een absoluut parallellisme tussen het vakantiegeld en de Copernicuspremie, dient een gelijkaardige inhouding van 13,07 % op de Copernicuspremie toegepast te worden en dit vraagt een wettelijke basis.
Krachtens de wet van 3 juli 1967 op de arbeidsongevallen wordt de rente voor blijvende arbeidsongeschiktheid vastgesteld op basis van de jaarlijkse vergoeding waarop het slachtoffer recht heeft met een wettelijk maximum dat thans 21 047,40 euro bedraagt.
Dit wettelijk maximum werd aangepast bij de wet van 19 oktober 1998 en nu rijst de vraag of voor de arbeidsongevallen die zich hebben voorgedaan vóór die datum, het nieuwe of het oude maximum moet worden toegepast.
Het voorliggend ontwerp bepaalt dat de betrokken slachtoffers de wettelijke verhoging genieten indien zij van kracht is ten laatste op het ogenblik van de consolidatie van hun arbeidsongeschiktheid, of, indien het gaat om een beroepsziekte, op het ogenblik dat de arbeidsongeschiktheid een karakter van bestendigheid vertoont.
De minister van Ambtenarenzaken vestigt de aandacht op het feit dat via deze wetswijziging de Koning de macht wordt teruggeven welke Hem bij de artikelen 37 en 107, tweede lid van de Grondwet wordt toegekend en welke Hem bij de wet van 22 juli 1993 werd ontnomen.
De belangrijkste wijzigingen zijn verder :
de herleiding van het toepassingsgebied van de wet van 22 juli 1993 tot die overheidsdiensten die het statuut van het rijkspersoneel zoals bepaald via de Copernicushervorming, volgen. De instellingen die niet meer opgenomen worden bestaan ofwel niet meer, ofwel beschikken ze niet over eigen personeel, ofwel werken ze volgens beheersregels die verschillen van deze die genomen zijn in het kader van de Copernicushervorming;
op termijn zullen de vier mogelijke aanwervingsgronden voor contractuelen in een koninklijk besluit worden opgenomen. De wet blijft stellen dat de regel het statuut is. Dit houdt evenmin een uitbreiding van de categorieën contractuelen in want diezelfde categorieën zullen worden opgenomen in het koninklijk besluit;
de jaarlijkse procedure tot vaststelling van het contingent « tijdelijke en uitzonderlijke behoeften » in Ministerraad wordt bij de publicatie van de programmawet opgeheven. Dit betekent dat de overheidsdiensten vanaf die datum rigoureus de wet zullen toepassen en enkel werven binnen de voorwaarden van de vier voorziene groepen contractuelen :
1. de uitzonderlijke en tijdelijke behoeften (UTB)
2. de vervangingscontracten
3. de bijkomende en specifieke behoeften zoals bepaald bij koninklijk besluit op heden
4. de topexperten.
De toekenning van een jaarlijks contingent UTB-contracten heeft ertoe geleid dat heel wat personeelsleden die oorspronkelijk een tijdelijke opdracht vervulden geleidelijk aan meer permanente opdrachten kregen.
De minister legt uit dat hij een einde willen maken aan een volstrekt abnormale toestand waarbij contractuele personeelsleden jaarlijks geconfronteerd werden met het eventuele uitblijven van een verlenging van hun opdracht.
In de toekomst zullen er geen gefingeerde « uitzonderlijke en tijdelijke behoeften » meer kunnen zijn. Het wetsontwerp voorziet evenwel in een overgangsmaatregel : alle personeelsleden die per 1 januari 2003 sedert ten minste twee jaar in dienst zijn met een arbeidsovereenkomst « uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften » worden geacht in dienst te zijn genomen met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur.
De personeelsleden die minder dan twee jaar in dienst zijn, worden geacht te voldoen aan de indienstnemingsvoorwaarden welke gelden voor een arbeidsovereenkomst « uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften ».
De Copernicushervorming beoogt de verantwoordelijken van de federale overheidsdiensten een belangrijke beheersautonomie te bezorgen zowel inzake de organisatie van hun entiteit als inzake de aanwending van de middelen die zij krijgen om hun opdrachten te vervullen.
Eén van de instrumenten van deze responsabilisering en van deze grotere autonomie is het personeelsplan. Het personeelsplan becijfert de personeelbehoeften van een federale overheidsdienst om zijn opdrachten te vervullen en duidt het niveau en de aard van de vereiste competenties aan, met andere woorden, de kwalitatieve en kwantitatieve personeelsbehoeften.
De vele controles, het systeem van de wervingsenveloppes, enz. vervallen derhalve volledig.
De notie « personeelsplan » wordt tevens ingevoerd voor de instellingen van openbaar nut en de openbare instellingen van sociale zekerheid.
De minister herinnert eraan dat het koninklijk besluit nr. 46 van 10 juni 1982 ondermeer werd goedgekeurd om te voorkomen dat eenzelfde persoon tegelijk diverse en bindende activiteiten zou verrichten die de belangen zouden kunnen schaden van de ministeriële departementen, de wetenschappelijke instellingen en de instellingen van openbaar nut die van de Staat afhangen.
Bij dat koninklijk besluit werd het beginsel ingesteld dat cumulatie van beroepsactiviteiten verboden is. Niettemin was cumulatie wel toegestaan voor aan de functie inherente activiteiten. Voor niet aan de functie inherente activiteiten die buiten de diensturen moesten worden verricht, had het koninklijk besluit voorzien in een machtigingsprocedure, waarbij de directieraad en de minister betrokken werd of, in het geval van de instellingen van openbaar nut, het bestuursorgaan. Het ging om een omslachtige en vrij ondoeltreffende procedure.
De minister legt uit dat het voorliggende ontwerp geenszins cumulatie wil toestaan. Dit artikel zal overigens pas van kracht worden nadat een koninklijk besluit is genomen, dat wil zeggen nadat een nieuw systeem zal zijn uitgewerkt. Er zal dus geen leemte zijn.
Het is de taak van de uitvoerende macht die regels te verduidelijken. In verband met cumulatie wil de minister in eerste instantie erop toezien dat andere activiteiten geen hinderpaal vormen voor de uitvoering van de normale taken. Het is ook zaak te voorkomen dat mensen activiteiten verrichten die onverenigbaar zijn met het ambt dat zij bekleden.
De minister legt ook uit dat het toekomstige koninklijk besluit duidelijk zal bepalen waaraan men zich moet houden bij managementfuncties.
De minister meent dat er voor bijna alle ambtenaren veel eenvoudiger procedures moeten komen en dat vertrouwen moet worden geschonken aan de managers waarbij de twee aangehaalde principes in acht moeten worden genomen.
Het toepassingsgebied van de wet betreffende de herverdeling van de arbeid in de overheidssector dient in overeenstemming te worden gebracht met de ontworpen wijziging van het toepassingsgebied van de wet van 22 juli 1993 waarnaar ze verwees.
Niet alle geplande, administratieve herstructureringen in het kader van de Copernicushervorming zijn al voltooid. Daarom moet de machtiging, verleend in de programmawet van juli 2001, verlengd worden, met betrekking tot het Belgisch Instituut voor Post- en Telecommunicatie.
De minister verklaart dat de reeds genoemde inwerkingtredingen in deze bepalingen worden geregeld. Dit hoofdstuk bevat ook het reeds genoemde artikel 451 over de contractuele personeelsleden.
Tenslotte maakt artikel 452 het mogelijk dat een aantal statutaire personeelsleden van het vroegere ministerie van Ambtenarenzaken, die geen affectatie hebben gevonden in de recent opgerichte FOD Personeel en Organisatie definitief overgaan naar het administratief en logistiek kader van de federale politie waar ze nu reeds tewerkgesteld zijn.
Mevrouw Thijs is van oordeel dat de wijze waarop de programmawet door het Parlement wordt gejaagd, een aanfluiting van de democratie is. Omdat de regering de afgelopen drie jaar zeer weinig heeft gerealiseerd, heeft zij nu een heel aantal wetsontwerpen omgevormd tot hoofdstukken in de programmawet. In het verleden werd de Senaat wel eens de « voetmat » van de regering genoemd, maar spreekster stelt vast dat vandaag de dag het hele parlement als « dweil » van de regering functioneert. Zelfs leden van de meerderheid en ministers hebben reeds toegegeven dat een aantal door de oppositiepartijen ingediende amendementen waardevol zijn en mogelijkerwijze onder de vorm van een wetsvoorstel in de maand januari 2003 opnieuw zouden kunnen worden ingediend. Zij verwerpt deze wijze van werken.
De minister van Binnenlandse Zaken repliceert dat mevrouw Creyf, volksvertegenwoordiger die tot dezelfde politieke partij behoort als mevrouw Thijs, uitdrukkelijk in de bevoegde Kamercommissie verklaarde dat het luik « Binnenlandse Zaken » van de programmawet alleen maatregelen omvat die de begroting uitvoeren en dringend moet rechtgetrokken worden (1).
Mevrouw Thijs antwoordt dat haar kritiek het geheel van de programmawet betreft en het verbaast haar dat de Kamer van volksvertegenwoordigers eerst het ontwerp van programmawet behandelt en pas daarna over de begroting stemt.
Zij verduidelijkt dat zij geen bezwaar heeft tegen het feit dat via artikel 463 van het ontwerp van programmawet extra middelen worden toegekend aan het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest om de openbare orde en veiligheid te garanderen van de Europese Topconferenties die regelmatig in Brussel zullen plaatsvinden. Het eerste deel van de door de federale regering voorziene middelen zal onder de vorm van premies aan de ingezette politieagenten worden uitbetaald.
Mevrouw Thijs vraagt of dit er niet zal toe leiden dat de politieagenten eerder een betrekking zullen verkiezen in Brussel-Stad ten nadele van de Brusselse randgemeenten.
Tevens wenst mevrouw Thijs verduidelijking van de minister van Binnenlandse Zaken over de wijze waarop de manschappen worden toegewezen aan de verschillende politiekorpsen. Tenslotte wenst mevrouw Thijs te vernemen of de openbare orde en de veiligheid van de toekomstige Europese Topconferenties uitsluitend wordt verzekerd door de Brusselse politiekorpsen of eventueel ook door politiekorpsen van andere politiezones.
De heer Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken antwoordt dat de bedragen ten belope van 12 miljoen EUR in 2003 en 25 miljoen EUR vanaf 2004 toegekend aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest de kosten van deze Europese Topbijeenkomsten moeten dekken. De minister wijst erop dat er in Brussel, de hoofdstad van Europa, zeer dikwijls zulke manifestaties plaatsvinden. Daarom moet zij kunnen beschikken over een volledig opgevuld politiekader. Dit is op vandaag niet het geval, aldus de minister. Doordat deze middelen aan de zes Brusselse politiezones worden toegekend, zullen enkel de politiekorpsen van deze politiezones, bijgestaan door de federale politie, de openbare orde en veiligheid handhaven tijdens de Europese Topbijeenkomsten, voor zover het normale noden betreft. In 2003 en 2004 zijn respectievelijk drie en vier dergelijke Europese Toppen in het vooruitzicht gesteld.
De minister benadrukt dat, in het kader van de mobiliteit, de vrees bestond dat de kaders van de politiekorpsen van de grote steden zoals Antwerpen, Gent, Luik en Charleroi niet zouden kunnen worden opgevuld, wat echter niet het geval bleek. Wat de politiekorpsen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreft, moet echter wel een tekort worden weggewerkt. Dit zou binnen twee à drie jaar mogelijk zijn. Daarom wordt nu reeds een verhoging toegekend aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, eerder dan het toekennen van een nieuwe premie aan de politieagenten. De vrees van Mevrouw Thijs voor een leegloop van de politiekorpsen van de Brusselse randgemeenten, wordt echter niet door de minister gedeeld, die desgevallend maatregelen zal treffen.
Mevrouw Thijs wenst te vernemen of de Brusselse politiekorpsen ook zullen instaan voor de ordehandhaving tijdens de Europese topbijeenkomsten, die plaatsvinden buiten het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
De minister verduidelijkt dat informele Europese topconferenties, gehouden buiten het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest in de toekomst minder zullen voorkomen. Er zullen meer werkvergaderingen worden gehouden. Omdat de federale politie een belangrijke rol speelt in de ordehandhaving in het algemeen, zal zij hiervoor ook instaan in het kader van manifestaties buiten Brussel. Wat de gehypothekeerde capaciteit betreft, past de minister momenteel de omzendbrieven aan opdat een politiekorps niet of zo weinig mogelijk zou worden ingezet voor een belangrijke manifestatie buiten de provincie van de politiezone waarvan het deel uitmaakt.
In antwoord op een vraag van mevrouw Thijs, vermeldt de minister dat hij een voorontwerp van koninklijk besluit heeft voorbereid met betrekking tot de interzonale samenwerking. Hierbij wordt voorzien dat het politiekorps dat ondersteuning biedt, in geval van een duidelijk publieke manifestatie, een bijdrage vragen aan de politiezone, die om assistentie verzocht.
Wat de Europese Topconferenties betreft, verduidelijkt de minister dat de Europese Unie de hele organisatie financiert, met uitzondering van de handhaving van de openbare orde en veiligheid.
Mevrouw Lizin vraagt dat de situatie van de CALOGS-personeelsleden, die een achterstand hebben met betrekking tot de weddeschalen bij de Staat, uitgeklaard zou worden. Die achterstand is momenteel nog niet goedgemaakt en de berekening gebeurt op basis van het niveau van 2001.
De minister van Binnenlandse Zaken antwoordt dat deze situatie momenteel geregeld wordt.
De heer Galand wil weten hoe de kosten van de organisatie van de Europese topbijeenkomsten worden verdeeld tussen respectievelijk de Europese Unie en België. Hij vraagt of de Europese Unie financiële middelen toekent aan deze begroting.
De minister van Binnenlandse Zaken antwoordt dat de kosten van de organisatie van de topbijeenkomsten worden gedragen door de Europese Unie met uitzondering van de kosten inzake veiligheid. Krachtens het soevereiniteitsbeginsel worden de kosten inzake veiligheid gedragen door de Lidstaten zelf.
Artikel 409
Amendement nr. 188
Mevrouw Thijs dient een amendement in dat er toe strekt dit artikel te doen vervallen.
Mevrouw De Schamphelaere merkt op dat het aanpassen van de reglementeringen aan de moderne communicatiemogelijkheden een lovenswaardige doelstelling is en dat er hierbij uiteraard een aantal tegenstrijdigheden en overtollige elementen zullen opduiken. De regering gaat echter te ver door het Parlement over te slaan. Zij meent dat hier sprake is van het toekennen van een ongeoorloofde bijzondere macht aan de Koning.
Het artikel is derhalve in strijd met de Grondwet, daar de noodzakelijke voorwaarden voor het toekennen van een bijzondere macht niet vervuld zijn. Er is geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden of crisisomstandigheden. Evenmin gebeurt de machtiging slechts voor een beperkte periode gebeuren. Ook moeten de aan de Koning toegekende machten nauwkeurig omschreven zijn. De bijzondere machten die hier worden toegekend zijn daarentegen enorm breed, want onder « administratieve procedures » kan heel erg veel worden verstaan. Kortom, de machtiging voldoet niet aan de criteria zoals ontwikkeld in de rechtspraak inzake de toekenning van de bijzondere machten aan de Koning en daarom wordt voorgesteld dit artikel te schrappen.
De minister van ambtenarenzaken verwijst naar de bijzondere machtenwet van 1981-1982 waarbij alle maatregelen mochten worden genomen om een budgettair evenwicht te bereiken. De Raad van State vond dit destijds een « volmacht voor het oneindige », waarmee eigenlijk alles kon. Er wordt geenszins fundamenteel ingegaan tegen enige rechtsregel. Dit artikel bevat geen bijzondere machtigingen.
Mevrouw De Schamphelaere vraagt of dit artikel niet beter kon beperkt worden in de tijd zoals bij vorige volmachtwetten gebeurde en of het Parlement niet beter kon ingelicht worden over de invulling van deze volmachtwetten.
De minister deelt deze mening niet en vraagt de verwerping van het amendement.
Het amendement wordt verworpen met 7 stemmen tegen 3.
Artikel 410
Amendement nr. 189
Mevrouw Thijs dient een amendement in dat er toe strekt dit artikel te doen vervallen, omdat op het ogenblik van deze bespreking in commissie tegelijk het kaderontwerp inzake de kruispuntbank ondernemingen wordt behandeld in een andere commissie. Het getuigt volgens haar van weinig aandacht voor goed wetgevend werk om deze bepaling in een programmawet op te nemen, en niet in de kaderregeling voor de kruispuntbank. Zij vraagt waarom dit niet beter kon georganiseerd worden.
De minister antwoordt dat deze bepalingen in de lijn van het voorgaande gewoon toelaten om onmiddellijk een aantal vereenvoudigingen door te voeren dankzij de elektronica.
Mevrouw Thijs wil graag vernemen of de minister niet vreest voor een amalgaam waarbij alles later opnieuw dient te worden aangepast aan deze programmawet.
De minister antwoordt dat dit geenszins het geval is en dat er gewoon verschillende wetgevende wegen worden bewandeld om één doel te bereiken.
Het gaat hier volgens mevrouw De Schamphelaere wederom om een ongeoorloofde bijzondere macht. In de memorie wordt nog wel naar het BELPIC-project verwezen, waar een overgangsregeling nodig zou zijn. De beperking is echter helemaal niet terug te vinden in de wettekst. Dit is opnieuw een blanco cheque om een hele reglementering mogelijk te maken die een verregaande invloed kan hebben op het privé-leven van mensen en op de transparantie en openbaarheid van bestuur. Er wordt bovendien geen bekrachtiging door de wetgever vereist. Tenslotte denkt de senator dat een advies van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is.
De minister verwijst hierop naar een wetsontwerp inzake de werking van de commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer met betrekking tot informatica dat vorige week unaniem werd goedgekeurd in de commissie voor de Justitie van de Kamer. Dankzij een goed gecoördineerde actie zijn zijns inziens alle waarborgen aanwezig.
Mevrouw De Schamphelaere wil graag weten of dit dan betekent dat er geen besluit kan komen zonder een advies van de commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer.
De minister antwoordt dat er al eerder advies is gegeven en dat de ervaringen in de praktijk er zeker zullen toe leiden dat dit ook in de toekomst zal moeten gebeuren. Men zal zich soms ook tot de sectorale kamers moeten wenden, die zich aan bepaalde termijnen te houden hebben.
Het amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.
Amendement nr. 190
Hierop dient mevrouw Thijs een subsidiair amendement nr. 190 in dat er toe strekt het artikel aan te vullen met een nieuw lid. Met toepassing van dit nieuwe lid zou het in het eerste lid bedoelde besluit slechts kunnen worden vastgesteld na het inwinnen van het advies van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Mevrouw De Schamphelaere legt uit dat het de bedoeling is om een zekerheid in te bouwen en vraagt nogmaals of de minister geen bezwaren op dit vlak ziet.
De minister zegt dat hij reeds geantwoord heeft en verwijst nogmaals naar de bespreking van voornoemd ontwerp in de Kamer.
Het subsidiair amendement wordt verworpen met 6 stemmen tegen 3.
Artikel 411
Amendement nr. 191
Mevrouw Thijs dient een amendement in dat er toe strekt dit artikel te doen vervallen, omdat op het ogenblik van deze bespreking in commissie tegelijk het kaderontwerp inzake de kruispuntbank ondernemingen wordt behandeld in een andere commissie. Het getuigt volgens haar van weinig aandacht voor goed wetgevend werk om deze bepaling in een programmawet op te nemen, en niet in de kaderregeling voor de kruispuntbank.
De minister antwoordt dat er twee verschillende wegen worden bewandeld om eenzelfde doelstelling te realiseren.
Het amendement wordt verworpen met 6 stemmen tegen 3 stemmen.
Artikel 412
Amendement nr. 192
Mevrouw Thijs dient een amendement in dat er toe strekt dit artikel te doen vervallen. Mevrouw De Schamphelaere is van mening dat het huidig functioneren van de Dienst Administratieve Vereenvoudiging (DAV) niet wordt verduidelijkt. In de loop van deze legislatuur werden steeds dezelfde verslagen met steeds dezelfde plannen en steeds dezelfde termijnen verspreid, en dit met de bedoeling een en ander te vereenvoudigen. Zij vraagt wat nog de bedoeling is van deze DAV waar zoveel van verwacht werd in het begin van de legislatuur.
De minister antwoordt dat het doel nog steeds hetzelfde is maar dat we nu in een andere fase zitten. Hij zegt ook nooit gedacht te hebben dat het herschrijven van reglementen volstaat om te vereenvoudigen. Hij vestigt er de aandacht op dat hij steeds gezegd heeft dat je maar kan vereenvoudigen door informatica en business-process-engineering. Daar de informatisering en de BPR momenteel volop doorgaan is de DAV in een nieuwe fase terechtgekomen, namelijk die van het coördinerend optreden. Alle betrokkenen, namelijk Economische Zaken, Ambtenarenzaken, Financiën en Justitie, worden rond de tafel gebracht en worden gecoördineerd vanuit de DAV om samen met Fedict resultaten te bereiken.
Het amendement wordt verworpen met 6 tegen 3 stemmen.
Artikel 412bis (nieuw)
Amendement nr. 193
Mevrouw Thijs dient een amendement in dat er toe strekt een artikel 412bis (nieuw) in te voegen. Met het amendement wordt beoogd de Koning voor 1 maart 2003 een uitvoerig plan voor de strijd tegen de digitale kloof te laten uitwerken en dit aan het Parlement voor te leggen. De senator verwijst hierbij naar de sociaal-economische prioriteitennota van de regering van begin 2002 en naar de website van de federale overheid www.belgium.be.
De bedoeling van het amendement is de regering ertoe te verplichten sneller werk te maken van de strijd tegen de digitale kloof.
De minister deelt de maatschappelijke analyse van de senator maar voert aan dat bepaalde zaken minder dringend zijn dan de senator deze voorstelt. Bovendien is de kwestie ook minder eenvoudig en vereist ze een globale aanpak. Een belangrijk deel van deze actie situeert zich overigens op het niveau van de gemeenschappen, namelijk het onderwijs en het levenslang leren. Ook de werkgevers, waaronder de Staat, dragen een verantwoordelijkheid en zouden een en ander moeten aanbieden.
Mevrouw Thijs repliceert dat de minister in het verleden steeds gepleit heeft voor een snellere vooruitgang inzake e-government. Ze erkent dat andere overheden en andere actoren eveneens een verantwoordelijkheid dienen op te nemen maar dit belet niet dat de federale overheid ook een aantal stappen onderneemt, onder meer op het vlak van de decentralisatie teneinde ook de kleinere gemeenten te bereiken.
Het amendement wordt verworpen met 6 stemmen tegen 3.
Artikel 437
Amendement nr. 194
Mevrouw Thijs dient een amendement in dat er toe strekt dit artikel te doen vervallen.
Mevrouw De Schamphelaere beklemtoont dat zij en haar partij steeds voorstander zijn geweest van een grondige modernisering van de overheidsadministratie teneinde deze om te vormen tot een professionele dienstverlener. Haar partij heeft zich dan ook van bij het begin achter het project van de minister geschaard. Gaandeweg ontdekten zij echter dat er toch wel veel verkeerde klemtonen werden gelegd en er een aantal verborgen agenda's bestonden.
De regering heeft volgens haar de klemtoon gelegd op de verwijdering van het bestaande topmanagement. Bij de tweede fase van de invulling van het topmanagement die nu loopt is de situatie nog schrijnender : de openverklaring wordt als een strategisch middel gebruikt om de juiste kandidaat te kunnen benoemen. Er worden daarbij geen eenduidige criteria gehanteerd : het feit dat er enkel B-gerangschikte kandidaten overblijven is soms wel, maar soms ook niet, aanleiding tot een nieuwe publicatie van de vacature.
De blikvanger van de Copernicushervorming was echter de zogenaamde afschaffing van de kabinetten en de omvorming ervan tot enerzijds een persoonlijk secretariaat van de minister en anderzijds een cel beleidsvoorbereiding in de schoot van de administratie. Off the record gaven de auteurs van de hervorming toe dat ze eigenlijk het Amerikaanse spoil-systeem voor ogen hadden waar de topambtenaren zowel in de beleidsuitvoering als in de beleidsvoorbereiding komen en gaan met de regeringsmeerderheid doch dat een dergelijke politisering niet maatschappelijk verkoopbaar werd geacht. In de praktijk wordt er echter wel een dergelijk spoil-systeem opgezet.
Ook de hervorming van het Vast Wervingssecretariaat is niet vrij van kritiek. Waar het VWS vroeger heel rigoureus waakte over de gelijke behandeling van alle kandidaten, werkt Selor vandaag effectief meer als een privaat selectiebureau : men zoekt de meest geschikte kandidaat die past voor de opdrachtgever. Daarbij is de objectiviteit van de procedure en de onderlinge vergelijkbaarheid van de resultaten geen criterium meer. Bovendien krijgt de bevoegde minister een grotere beslissingsbevoegdheid in de samenstelling van de examenjury's.
Wel positief zijn de business process reengineering-oefeningen die voor enkele departementen werden opgestart, het vergroten van de autonomie en de verantwoordelijkheid van de leidinggevende ambtenaren met betrekking tot het hun toegewezen budget, de hervorming van het pecuniair statuut, de loopbaanontwikkeling en de evaluatie.
Wat betreft de toepassing van de taalwetgeving werd dan weer voor een gemakkelijkheidsoplossing gekozen : de kennis van de tweede landstaal werd uiteindelijk geen toegangsvoorwaarde voor de hoogste leidinggevende ambtenaren en een functionele kennis wordt pas na verloop van tijd vereist. Met de drie wetsontwerpen over de hervorming van de budgettaire cyclus wordt de huidige a priori-controle door het Rekenhof afgevoerd. De parlementaire controle op de uitvoering van de begroting wordt dus verminderd om de uitvoeringssnelheid te verhogen. Vooral op het vlak van het respect voor de wetgeving op de overheidsopdrachten zijn hier grote risico's aan verbonden. Mevrouw Thijs steunt de doelstellingen van Copernicus en is gewonnen voor de idee van een dynamische klantgerichte overheidsadministratie met de nodige autonomie ten aanzien van de politiek voor de uitvoering van het beleid, maar betreurt de verborgen agenda's die een en ander bemoeilijken.
De minister verklaart het moeilijk te hebben met het propageren van maagdelijkheid door diegenen wiens verleden niet bepaald een voorbeeld is van maagdelijkheid.
Er zaten zijns inziens talenten tussen de oude toplui, met een ruime expertise, maar niet allen hadden evenveel managementkwaliteiten. Dit kan men slechts vaststellen door het assessment.
Wanneer men een tabula rasa wil maken, kan men deze bovendien enkel uitvoeren met diegenen die volledig achter de nieuwe filosofie staan. Hij benadrukt dat het assessment allesbehalve eenvoudig is en dat de uitvoering door een privé-firma en objectiviteit overigens perfect kunnen samengaan. Dat er bij twee volledig gelijk gerangschikte kandidaten door de minister een beslissing wordt genomen is voor hem geen enkel probleem. Een A was steeds een A, een B een B en bij een B is hij overigens bijna steeds opnieuw begonnen.
Meer specifiek met betrekking tot het amendement deelt senator De Schamphelaere mee dat ze de regering graag de Grondwet zag respecteren. Het voorgestelde artikel 437 hoort niet thuis in een wet maar in een koninklijk besluit dat het geldelijk statuut van de ambtenaren bepaalt op grond van de artikelen 37 en 107 van de Grondwet.
Het amendement wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 195
Mevrouw Thijs dient een subsidiair amendement in dat er toe strekt het cijfer « 2002 » te vervangen door het cijfer « 2003 ».
Mevrouw De Schamphelaere meent dat het van weinig fatsoen getuigt om een inhouding op een premie goed te keuren met ingang van het jaar 2002, wanneer deze inhouding ten vroegste medio december 2002 wordt goedgekeurd en vervolgens nog moet worden uitgevoerd bij koninklijk besluit.
Het subsidiair amendement wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.
Artikel 438
Amendement nr. 196
Mevrouw Thijs dient een amendement in dat er toe strekt dit artikel te doen vervallen.
Mevrouw De Schamphelaere is van mening dat dit artikel met betrekking tot de vaststelling van het plafond van de jaarlijkse bezoldiging, die bepalend is voor de rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid, meer verwarring schept dan klaarheid brengt. Er worden verschillende basissen gecreëerd om de bedragen te berekenen en daarom wordt deze bepaling volgens haar beter geschrapt.
Het amendement wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 212
Mevrouw Thijs dient op amendement nr. 196 een subsidiair amendement nr. 212 in dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 438 de woorden « op de datum van consolidatie van arbeidsondergeschiktheid of op de datum waarop de arbeidsondergeschiktheid een karakter van bestendigheid vertoont » te vervangen door de woorden « op het moment waarop het ongeval zich heeft voorgedaan of de beroepsziekte is vastgesteld ».
Mevrouw Thijs verklaart dat deze formule duidelijker is voor de berekening van de tegemoetkomingen.
Het subsidiair amendement wordt verworpen met 7 stemmen tegen 2.
Artikel 440
Amendement nr. 214
Mevrouw Thijs dient een amendement nr. 214 in dat beoogt dit artikel 440 te doen vervallen. Zij legt uit dat artikel 440 de « Copernicusregels » wil uitbreiden tot een hele reeks instellingen die totnogtoe nog niet in aanmerking gekomen zijn. Daaronder bevinden zich socialezekerheidsinstellingen terwijl de regering altijd gezegd heeft dat de uitbreiding van de Copernicushervorming tot deze instellingen niet nodig was omdat zij al op de gewenste manier werkten. Voor deze verandering wordt geen enkele reden gegeven.
Amendement nr. 213
Mevrouw Thijs dient een amendement nr. 213 in, subsidiair amendement op amendement nr. 214 strekkende om in het voorgestelde artikel 1, 3º van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken de instellingen behorende tot de sociale zekerheid te schrappen. Zij verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.
Amendement nr. 214 en subsidiair amendement nr. 213 worden beide verworpen met 7 tegen 2 stemmen.
Artikel 443
Amendement nr. 215
Mevrouw Thijs dient een amendement nr. 215 in dat artikel 443 van het wetsontwerp wil doen vervallen. Zij verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.
Amendement nr. 216
Mevrouw Thijs dient een amendement nr. 216, subsidiair amendement op amendement nr. 215, strekkende om het tweede en derde lid van artikel 443 van het wetsontwerp te doen vervallen. Zij verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.
Amendement nr. 215 en subsidiair amendement nr. 216 worden beide verworpen met 7 tegen 3 stemmen.
Artikel 447
Amendement nr. 217
Mevrouw Thijs dient een amendement nr. 217 in dat artikel 447 van het wetsontwerp wil doen vervallen. Zij legt uit dat artikel 447 van het wetsontwerp het koninklijk besluit nr. 46 van 10 juni 1982 betreffende de cumulatie van beroepsactiviteit in sommige openbare diensten wil opheffen. Sommige cumulaties kunnen een pluspunt zijn voor een openbare dienst en de contacten tussen verschillende sectoren bevorderen. Cumulatie houdt echter ook risico's in, zoals een minder grote beschikbaarheid van de ambtenaar en vooral het risico op belangenconflicten. Men kan de bestaande regels inzake cumulatie niet afschaffen zonder visie op wat ervoor in de plaats zal komen, op wat voortaan verboden wordt en op de mate waarin de nieuwe regels op objectieve criteria zullen stoelen.
Amendement nr. 217 wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.
Artikel 449
Amendement nr. 218
Mevrouw Thijs dient een amendement nr. 218 in dat artikel 449 van het wetsontwerp wil doen vervallen.
Artikel 449 van het wetsontwerp verlengt een bevoegdheidsoverdracht aan de Koning voor het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie. Bovendien betreft het een overdracht met terugwerkende kracht, die onder meer negatieve gevolgen heeft op de mogelijkheid voor de rechtstreeks betrokkenen om een rechtsvordering in te stellen tegen maatregelen die hun belangen zouden schaden.
Amendement nr. 219
Mevrouw Thijs dient een amendement nr. 219 in, subsidiair amendement op amendement nr. 218, dat ertoe strekt in het wetsontwerp de woorden « tot en met 31 december 2002 » en « uitsluitend » te doen vervallen. Zij verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.
Amendement nr. 218 en subsidiair amendement nr. 219 worden beide verworpen met 7 tegen 3 stemmen.
Artikel 450
Amendement nr. 220
Mevrouw Thijs stelt bij amendement nr. 220 voor in het ontworpen artikel 450 de bepaling inzake de inwerkingtreding van de artikelen 438, 443, 447 en 449 te doen vervallen. Zij wijst erop dat artikel 50 de inwerkingtreding regelt van de verschillende artikelen die de commissie net heeft behandeld. Volgens haar behoort § 1, eerste lid, te vervallen omdat het artikel 448 doet terugwerken en aldus het risico ontstaat dat definitief verkregen rechten teniet gaan. In het tweede lid moeten de woorden « 443 » en « 447 » vervallen omdat het geen nut heeft de inwerkingtreding te regelen van artikelen die men elders voorstelt te doen vervallen (cf. amendementen nrs. 215 en 217). Het derde lid moet dan weer vervallen omdat het helemaal geen zin heeft een machtiging te doen terugwerken vanaf een tijdstip dat na dat van die machtiging valt.
Amendement nr. 220 wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.
Artikel 451
Amendement nr. 221
Mevrouw Thijs stelt bij amendement nr. 221 voor het ontworpen artikel 451 te doen vervallen.
Artikel 451 wil een oplossing bieden voor het groot aantal met een contract aangeworven personen in de administratie en voert daartoe een aantal criteria in waarmee dat personeel vanaf een bepaald tijdstip geacht moet worden tewerkgesteld te zijn in een contract van onbepaalde duur. Volgens de indiener van het amendement is dat niet de aangewezen manier om tot een massale regularisatie over te gaan. Zij verwijst naar de schriftelijke verantwoording van haar amendement.
Amendement nr. 222
Bij amendement nr. 222, subsidiair op amendement nr. 221, stelt mevrouw Thijs voor een extra voorwaarde in te voeren en de vereiste duur van de tewerkstelling van twee op vier jaar te brengen. Zij verwijst naar de schriftelijke verantwoording van haar amendement.
Amendement nr. 221 alsook het subsidiair amendement nr. 222, worden verworpen met 7 tegen 2 stemmen.
Artikel 452
Amendement nr. 223
Mevrouw Thijs dient amendement nr. 223 in, om artikel 452 van het wetsontwerp te wijzigen. Zij verwijst naar de schriftelijke verantwoording van haar amendement. Zij verklaart te betreuren dat de regering verzuimt te antwoorden op de vraag of dat punt aan bod is gekomen in het onderhandelingscomité.
Amendement nr. 223 wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.
Artikel 452bis (nieuw)
Amendement nr. 224
Mevrouw Thijs stelt bij amendement nr. 224 in het ontwerp een nieuw artikel 452bis op te nemen om de wet van 5 december op te heffen betreffende het inschrijvingsrecht voor de examens en de proeven georganiseerd door het Vast Wervingssecretariaat. Zij verwijst in dat verband naar haar schriftelijke verantwoording.
Amendement nr. 224 wordt verworpen met 7 tegen 2 stemmen.
Titel Xbis (nieuw) « Kosten van de politiehervorming »
Amendement nr. 231
Mevrouw Thijs dient amendement nr. 231 in tot invoeging van een titel Xbis met als opschrift « Kosten van de politiehervorming » dat 14 nieuwe artikelen bevat (252bis tot 252quinquies).
De commissie houdt een gesplitste stemming over elk van de onderdelen van dit amendement. De invoering van een nieuwe titel Xbis wordt met 7 stemmen tegen 1 stem verworpen.
De invoeging van een nieuw artikel 425bis, dat bepaalt dat de volledige meerkost van de politiehervorming door de federale regering wordt gedragen voor zover het voor de lokale politie bijkomende of vernieuwende taken betreft, wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.
De invoeging van een nieuw artikel 452ter dat bepaalt dat de federale overheid moet instaan voor de eventuele meerkosten inzake ondersteunend personeel die een gevolg is van de politiehervorming, wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem.
De invoeging van een nieuw artikel 452quater dat bepaalt dat de federale overheid moet instaan voor de terugbetaling van de medische en farmaceutische kosten van politiemensen en militairen die als gevolg van de politiehervorming werden overgeheveld naar de zones, wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.
De invoeging van een nieuw artikel 452quinquies dat bepaalt dat de parameters voor het toekennen van de jaarlijkse dotatie aan de onderscheiden politiezones jaarlijks moet herzien worden op advies van het College van procureurs-generaal, wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.
De invoeging van een nieuw artikel 452sexies inzake de nodige investeringen op het vlak van informatisering, wordt met 7 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding verworpen.
De invoeging van een nieuw artikel 452septies inzake de nodige investeringen wat betreft ASTRID informatisering, wordt met 8 stemmen tegen 1 stem verworpen.
De invoeging van een nieuw artikel 452octies betreffende de vergoeding voor de begeleiding van geldtransporten ten belope van 100 % van de reële kosten, wordt met 8 stemmen tegen 1 stem verworpen.
De invoeging van een nieuw artikel 452novies om prioriteitenconflicten tussen de verschillende veiligheidsplannen te voorkomen, wordt met 8 stemmen tegen 1 stem verworpen.
De invoeging van een nieuw artikel 452decies dat een minimale eenvormigheid van de opleidingen in alle politiescholen beoogt, wordt met 8 stemmen tegen 1 stem verworpen.
De invoeging van een nieuw artikel 452undecies dat beoogt het kluwen van circulaires te vervangen door een geheel van begrijpbare en gestructureerde regels, wordt met 7 stemmen tegen 1 stem verworpen.
De invoeging van een nieuw artikel 452duodecies dat beoogt duidelijkheid te verschaffen over de taakverdeling tussen de centrale dienst voor economische en financiële delinquentie en de lokale politie, wordt met 8 stemmen tegen 1 stem verworpen.
De invoeging van een nieuw artikel 452terdecies dat beoogt competente instanties op te richten voor het verschaffen van gratis juridisch en praktisch advies door de federale aan de lokale politie, wordt met 8 stemmen tegen 1 stem verworpen.
De invoeging van een nieuw artikel 452quaterdecies dat beoogt de inzetbaarheid van de politie tijdens de nacht op hetzelfde peil te brengen als voor de politiehervorming, wordt met 8 stemmen tegen 1 stem verworpen.
De invoeging van een nieuw artikel 452quinquiesdecies dat beoogt de uitvoering van de kerntaken van de lokale politie te versterken, wordt met 8 stemmen tegen 1 stem verworpen.
Artikel 462bis (nieuw)
Amendement nr. 197
Mevrouw Thijs dient een amendement nr. 197 in dat ertoe strekt een artikel 462bis (nieuw) in te voegen in hoofdstuk 1 van titel XIII van de Programmawet. Het amendement heeft tot doel de noties « deelfondsen » en « Overkoepelend fonds » in te voegen in de titel en de tekst van de wet van 10 augustus 2001 tot oprichting van een Fonds ter financiering van de internationale rol en hoofdstedelijke functie van Brussel en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen. Zo kan verwarring vermeden worden.
De minister gaat niet akkoord met het amendement nr. 197 van mevrouw Thijs. Het begrip « deelfonds » is een algemeen gekend begrip in het begrotingsrecht.
Het amendement wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem.
Artikelen 462ter (nieuw), 462quater (nieuw), 463
Amendementen nrs. 198, 199 en 200
Mevrouw Thijs dient de amendementen nrs. 198, 199 en 200 in die dezelfde draagwijdte hebben als het amendement nr. 197.
Het B van amendement nr. 200 strekt ertoe de woorden « tweede lid » te schrappen. Artikel 2 van de wet van 10 augustus 2001 tot oprichting van een Fonds ter financiering van de internationale rol en hoofdstedelijke functie van Brussel en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, heeft geen tweede lid.
Ingevolge de beslissing van de commissie om het B van amendement nr. 200 van mevrouw Thijs als een technische correctie te weerhouden, trekt mevrouw Thijs het B van haar amendement nr. 200 in.
Voor het overige worden de amendementen 198, 199 en 200 telkens verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem.
Artikel 464
Amendement nr. 201
Mevrouw Thijs dient een amendement nr. 201 in dat ertoe strekt artikel 464 te doen vervallen. Overeenkomstig het advies van de Raad van State (stuk Kamer, nr. 50-2124/001), vormt de voorgestelde regeling immers een inbreuk op de autonomie van de Samenwerkingscommissie als bedoeld bij artikel 43 van de Bijzondere wet van 12 januari 1989 op de Brusselse Instellingen. De voorgestelde bepaling dient dan ook opgenomen te worden in een bijzondere wet.
De minister van Binnenlandse Zaken antwoordt dat artikel 464 van het ontwerp van programmawet een letterlijke herneming is van de artikelen 3 en 4 van de wet van 10 augustus 2001.
Amendement nr. 201 van mevrouw Thijs wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 202
Mevrouw Thijs dient een subsidiair amendement nr. 202 in dat ertoe strekt artikel 464 aan te vullen met een nieuw lid, dat een evaluatie introduceert van het toereikend karakter van de middelen door de samenwerkingscommissie, overeenkomstig artikel 43 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen. Zij herinnert eraan dat dit amendement de perfecte vertaling is van één van de aanbevelingen die door de commissie eenparig werden aangenomen met betrekking tot de evaluatie van de politiehervorming.
De minister van Binnenlandse Zaken antwoordt dat artikel 464 van het ontwerp van programmawet geen betrekking heeft op de meerkost voor de politiezones door de organisatie van Europese tops maar wel op de middelen die besteed worden binnen het deelfonds. De regering voert reeds uit wat in het amendement nr. 202 van mevrouw Thijs wordt voorgesteld.
Bovendien wijst de minister er op dat, vanuit juridisch-technisch oogpunt, het amendement niet correct is aangezien het deelfonds niet mag gespijsd worden met middelen vanuit de algemene begroting.
Mevrouw Thijs dringt echter aan op een jaarlijkse evaluatie.
De minister antwoordt dat de evaluatie van de lokale politie een algemeen thema is dat bij de bespreking van de voorliggende artikelen van de programmawet echter niet aan de orde is. In de programmawet van 2001 werd bovendien reeds een speciale commissie opgericht die tot taak heeft een algemene evaluatie van de politiehervorming te maken.
Amendement nr. 202 van mevrouw Thijs wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 203
Mevrouw Thijs dient amendement nr. 203 in teneinde in artikel 464 het bedrag in Belgische frank om te zetten in euro. Mevrouw Nagy wijst erop dat het betrokken bedrag in Belgische frank verwijst naar een vorige wet die dateert van voor de invoering van de euro. De minister stelt voor om dit technisch te verbeteren. Mevrouw Thijs is bereid om dit amendement als een technische verbetering te beschouwen en trekt het dan ook in. Deze technische verbetering zal ter goedkeuring aan de Kamer worden voorgelegd.
Artikel 465
Amendement nr. 204
Mevrouw Thijs dient amendement nr. 204 in dat er strekt het tweede lid van het in artikel 465 voorgestelde artikel te doen vervallen. De Raad van State heeft erop gewezen dat de tekst in zijn oorspronkelijke versie een impliciete wijziging inhield van artikel 41 van de wet van 7 december 1998. De in de Kamer aangebrachte wijziging belet niet dat de impliciete verwijzing blijft bestaan. Zolang artikel 41 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, niet in dezelfde zin wordt gewijzigd dient het tweede lid dus opgeheven te worden.
Het amendement wordt met 7 stemmen tegen 1 stem verworpen.
Amendement nr. 205
Mevrouw Thijs dient op amendement nr. 204 een eerste subsidiair amendement nr. 205 in dat ertoe strekt in artikel 465 tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid in te voegen. De indiener verantwoordt dit amendement aan de hand van de verantwoording bij amendement nr. 204.
Amendement nr. 205 wordt met 7 stemmen tegen 1 stem verworpen.
Amendement nr. 206
Mevrouw Thijs dient een tweede subsidiair amendement nr. 206 in tot aanvulling van het tweede lid van artikel 465. Dit amendement beoogt te voorkomen dat er bijkomende financiële middelen moeten worden vrijgemaakt ten behoeve van de lokale politiezones te Brussel voor alle uitgaven die op enigerlei wijze « verbonden » zijn met de organisatie van Europese toppen.
Amendement nr. 206 wordt met 7 stemmen tegen 1 stem verworpen.
Artikel 465bis (nieuw)
Amendement nr. 207
Mevrouw Thijs dient een derde subsidiair amendement nr. 207 in dat beoogt een artikel 465bis (nieuw) in te voegen teneinde artikel 41 van de wet van 7 december 1998 te wijzigen en om de door de Raad van State vastgestelde tegenstrijdigheid te voorkomen.
Amendement nr. 207 wordt met 7 stemmen tegen 1 stem verworpen.
Artikel 466
Amendement nr. 208
Mevrouw Thijs dient amendement nr. 208 in dat ertoe strekt het in artikel 466 van het ontwerp voorgestelde artikel te doen vervallen. Zij verantwoordt het amendement door te verwijzen naar het advies van de Raad van State. De ontworpen bepaling is een miskenning van de autonomie van de samenwerkingscommissie bedoeld in artikel 43 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen. De minster is het niet eens met deze analyse en vraagt de verwerping van het amendement.
Het amendement wordt met 7 stemmen tegen 1 verworpen.
Amendement nr. 209
Mevrouw Thijs dient een subsidiair amendement nr. 209 in dat ertoe strekt in de eerste zin van het voorgestelde artikel, naast de verwijzing naar artikel 3, ook te verwijzen naar artikel 4 en de laatste zin van dit artikel te doen vervallen. Daardoor wordt de door de Raad van State vastgestelde inbreuk op de bevoegdheidsverdelende regels afgezwakt.
Het subsidiair amendement wordt met 7 stemmen tegen 1 stem verworpen.
Artikel 467
Amendement nr. 210
Mevrouw Thijs dient amendement nr. 210 in waarvan het A dat ertoe strekt in dit artikel een aantal materiële vergissingen recht te zetten. De minister en de commissieleden stellen voor om dit als een technische verbetering aan te passen. Mevrouw Thijs trekt het A van haar amendement in. Deze verbetering zal ter goedkeuring aan de Kamer worden voorgelegd.
Het B van dit amendement strekt ertoe aan het laatste lid een zinsnede toe te voegen. Voor de verantwoording verwijst zij naar de verantwoording bij amendement nr. 206.
Het B van amendement nr. 210 wordt met 7 stemmen tegen 1 stem verworpen.
Artikel 470bis (nieuw)
Amendement nr. 211
Mevrouw Thijs dient amendement nr. 211 in tot invoeging van een nieuw artikel 470bis. Er moet volgens haar op korte termijn worden nagegaan of er nog andere categorieën zijn van het politiepersoneel die op een niet gerechtvaardigde wijze ongelijk verloond worden. De minister stelt evenwel dat dit thans niet opportuun is.
Amendement nr. 211 wordt met 7 stemmen tegen 1 stem verworpen.
Artikel 509
Amendement nr. 225
Mevrouw Thijs dient amendement nr. 225 in dat ertoe strekt artikel 509 van het wetsontwerp te doen vervallen. Zij verwijst naar de schriftelijke verantwoording van haar amendement.
Amendement nr. 225 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 2.
Artikel 510
Amendement nr. 226
Mevrouw Thijs dient amendement nr. 226 in dat ertoe strekt artikel 510 van het wetsontwerp te doen vervallen. Zij verwijst naar de schriftelijke verantwoording van haar amendement.
Amendement nr. 228
Mevrouw Thijs dient amendement nr. 228 in, subsidiair op amendement nr. 226, dat ertoe strekt in artikel 510 de woorden « en de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking » te vervangen door de woorden « en de Belgische Staat ». Zij verwijst naar de schriftelijke verantwoording van haar amendement.
Amendement nr. 227
Mevrouw Thijs dient amendement nr. 227 in, subsidiair op amendement nr. 226, dat ertoe strekt in artikel 510 de woorden « en de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking » te doen vervallen. Zij verwijst naar de schriftelijke verantwoording van haar amendement.
Amendement nr. 226 wordt evenals de amendementen nr. 228 en nr. 227 verworpen met 7 tegen 2 stemmen.
Artikel 511
Amendement nr. 229
Mevrouw Thijs dient amendement nr. 229 in, dat ertoe strekt artikel 511 van het wetsontwerp te doen vervallen. Zij verwijst naar de schriftelijke verantwoording van haar amendement.
Amendement nr. 230
Mevrouw Thijs dient amendement nr. 230 in, subsidiair op amendement nr. 229, dat ertoe strekt de Koning te laten bepalen wanneer de artikelen 509 en 510 van het wetsontwerp in werking treden. Zij verwijst naar de schriftelijke verantwoording van haar amendement.
Amendement nr. 229, evenals subsidiair amendement nr. 230 worden telkens verworpen met 7 tegen 2 stemmen.
Het geheel van de naar de commissie verwezen artikelen wordt aangenomen met 7 tegen 2 stemmen.
Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de aanwezige leden.
De rapporteur, Paul GALAND. |
De voorzitster, Anne-Marie LIZIN. |
De commissie beslist de volgende tekstverbeteringen aan te brengen.
Artikel 463
In dit artikel vervallen de woorden « , tweede lid, ».
Artikel 464
In dit artikel wordt het vermelde bedrag « 3,082 miljard Belgische frank » vervangen door « 76 400 784 euro ».
Artikel 467
A) In de Nederlandse tekst van het eerste lid van dit artikel worden de woorden « wet van 27 december 2000 » vervangen door de woorden « wet van 27 december 1990 ».
B) In het eerste lid van dit artikel worden de woorden « wet van 26 april 2002 » vervangen door de woorden « wet van 2 augustus 2002 ».
(1) Verslag namens de Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt, Stuk Kamer, Nr. 50 2124/029, blz. 2.