2-1215/1 (Senaat)
2006/1 (Kamer)

2-1215/1 (Senaat)
2006/1 (Kamer)

Belgische Senaat en Kamer van Volksvertegenwoordigers

ZITTING 2001-2002

27 JUNI 2002


XXVI COSAC Madrid, 13-14 mei 2002


VERSLAG

NAMENS HET FEDERAAL ADVIESCOMITÉ VOOR DE EUROPESE AANGELEGENHEDEN (1)

UITGEBRACHT DOOR DE HEER TIMMERMANS (S) EN MEVROUW BARZIN (K)


INHOUD



WOORD VOORAF

De zesentwintigste Conferentie van de commissies voor de Europese Aangelegenheden (COSAC) vond plaats op maandag 13 en dinsdag 14 mei 2002 in Madrid.

Deze conferentie wordt eenmaal per semester georganiseerd door het parlement van de lidstaat die het voorzitterschap van de Europese Unie waarneemt. Zij verenigt de afvaardigingen van de in Europese Aangelegenheden gespecialiseerde parlementaire commissies van de lidstaten van de Unie, van de kandidaat-lidstaten, alsmede een afvaardiging van het Europees Parlement.

De Belgische afvaardiging was samengesteld uit de heer Herman De Croo, voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de heer Philippe Mahoux, senator en voorzitter van het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden, mevrouw Anne Barzin en de heer Patrick Moriau, kamerleden, en de heer Jacques Timmermans, senator.

I. EEN GROTER EUROPA IN DE WERELD : DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN DE UITBREIDING VAN DE EUROPESE UNIE

A. Uiteenzetting van de heer Ramón de Miguel, staatssecretaris voor Europese Aangelegenheden

Bij het begin van het Spaanse EU-voorzitterschap is de Conventie over de toekomst van de Unie van start gegaan. De Conventie is belangrijk voor de verdere ontwikkeling van de Europese Unie. Ook het feit dat vertegenwoordigers van de nationale parlementen deelnemen aan de Conventie is heel belangrijk. De voorzitter van de Conventie, de heer Giscard d'Estaing zal op de Europese Raad van Sevilla (21-22 juni 2002) verslag uitbrengen aan de staatshoofden en regeringsleiders over de stand van de werkzaamheden in de Conventie.

COSAC is een goed instrument voor gedachtewisselingen tussen nationale en Europese parlementsleden. Het is eveneens een middel tot uitwisseling van « best practices » en het speelt aldus een rol in het aanpassen van de werkmethodes van de nationale parlementen. Inzake de verdere ontwikkeling van de werking en de rol van de nationale parlementen in de Unie heeft de Spaanse eerste minister een gedragscode voorgesteld die eventueel kan worden opgenomen in een handvest over de rol van de nationale parlementen.

De Spaanse regering legt tijdens haar voorzitterschap sterk de nadruk op de buitenlandse betrekkingen van de Unie.

Een heel belangrijk aspect daarvan vormt de uitbreiding, die niet alleen gevolgen heeft voor de interne werking van de Unie, maar eveneens voor de rol van de Unie in de wereld. De « road map » voor de uitbreidingsonderhandelingen geldt als leidraad en het ritme van de onderhandelingen is goed (ook Roemenië en Bulgarije hebben grote inspanningen gedaan en goede vooruitgang geboekt). Er moeten nog een aantal moeilijke hoofdstukken worden afgesloten, onder meer inzake regionale fondsen, landbouw, eigen middelen van de Gemeenschap en institutionele zaken. Ook de Unie moet terzake aan het welslagen van de onderhandelingen haar bijdrage leveren door het vastleggen van gemeenschappelijke standpunten.

Voorts werd goede vooruitgang geboekt inzake het opstellen van het toetredingsverdrag. Er zal één verdrag worden opgemaakt met per kandidaat-lidstaat een bijlage. Zo zal bij de ratificatie zo weinig mogelijk tijdverlies optreden en zullen de nieuwe lidstaten volwaardig kunnen deelnemen aan de intergouvernementele conferentie die in 2004 moet plaatshebben.

Naast de uitbreiding wil het Spaanse voorzitterschap ook werk maken van een versterkt en meer gecoördineerd gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Inzake het veiligheids- en defensiebeleid werd vooruitgang geboekt voor zowel het burgerlijke (crisisbeheersingsoperatie in Bosnië) als het militaire aspect (formalisering van de vergadering van de ministers van Defensie, uitwerken van de betrekkingen met de NAVO, vergadering van de voorzitters van de commissies voor de Defensie van de nationale parlementen).

Ook voor de volgende onderwerpen heeft het Spaanse voorzitterschap aandacht :

­ de versterking van de transatlantische betrekkingen (de staatssecretaris sprak van een uitstekende top EU-VS);

­ goede vooruitgang inzake het handelsbeleid en duurzame ontwikkeling;

­ de toestand in het Midden-Oosten (de EU steunt het vredesplan van Saoedi-Arabië en de initiatieven van de Amerikaanse generaal Zinni);

­ de intensivering van de betrekkingen met Latijns-Amerika en de Caraïben;

­ ondanks de gespannen internationale toestand, met name in het Midden-Oosten, werd de Euro-mediterrane ministerconferentie van Valencia een succes;

­ de verbetering van de betrekkingen met Rusland (er is vooruitgang inzake wetgeving, energie, justitie en binnenlandse zaken, de positie van Kaliningrad);

Deze en talrijke andere initiatieven (onder meer inzake Afghanistan, Iran, Azië, ...) kaderen allen in het streven om de Europese Unie een duidelijker en meer prominente plaats te geven in de wereld.

B. Tussenkomsten van de leden

De heer Herman De Croo, voorzitter van de Kamer, benadrukt het belang van de uitbreiding en de rol van de EU in de wereld. Hij ziet de commissies voor de Europese Aangelegenheden van de nationale parlementen de rol spelen van « interface » tussen Europa en de nationale parlementen (en de bevolkingen die ze vertegenwoordigen).

Ook in de Conventie over de toekomst van de Europese Unie is het belangrijk dat die commissies het punt van coördinatie zijn van de nationale debatten over de toekomst van de Unie. Zij moeten ook werk maken van meer overleg daarover (parlementaire diplomatie) zodat de nationale parlementen hun stem kunnen doen horen in de Conventie en beletten dat de regeringen teveel invloed zouden krijgen.

Inzake de uitbreiding die nu in een cruciale fase terechtkomt, verwelkomt de heer De Croo de geboekte vooruitgang in de onderhandelingen. Toch stelt hij de vraag naar de mate waarin de kandidaatlanden het « acquis communautaire » echt kunnen implementeren op het terrein.

De aanslagen van 11 september en de toestand in het Midden-Oosten moeten ons doen nadenken over de gevolgen voor de derde-pijlermateries. Er zou bijvoorbeeld onderzocht kunnen worden hoe een eenvoudig systeem van uitlevering tussen de lidstaten kan worden opgezet.

De andere delegaties halen volgende punten aan :

­ Welke zijn de gevolgen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de recente verhoging van de Amerikaanse landbouwsteun ?

­ Door de uitbreiding zal het gewicht van de Unie naar het oosten verschuiven. Het Middellandse-Zeebekken mag daardoor niet worden verwaarloosd.

­ Het leidmotief van het Spaanse voorzitterschap « meer Europa » is goed, maar Europa moet ook doeltreffender worden.

­ In welke mate bestaat er overleg en samenwerking inzake het Midden-Oosten tussen de EU en de VS ?

­ Wat de uitbreiding betreft mogen niet alleen de kosten in beeld komen, maar moet ook worden benadrukt dat de vergroting van de interne markt gunstige economische effecten zal hebben.

­ Wat kan nog worden verwacht van het Spaanse voorzitterschap, bijvoorbeeld inzake de hervorming van de werking van de Raad ?

­ De uitbreiding van de EU is een verzoeningsproject tussen Oost en West. Dit mag echter niet stilvallen na de opname van de huidige kandidaten. Ook de andere Balkanlanden die momenteel nog geen lid zijn, moeten de kans krijgen om hieraan deel te nemen.

­ De EU moet zijn economisch gewicht en zijn positie als belangrijkste donor ook politiek kunnen verzilveren op wereldvlak.

­ Goede afspraken tussen de EU en de NAVO zijn onontbeerlijk voor een efficiënt Europees buitenlands en defensiebeleid.

­ Het cohesiebeleid is belangrijk voor de EU. Nieuwe criteria voor steun moeten worden uitgewerkt zodat nieuwe en huidige lidstaten daarvan kunnen genieten.

­ Worden de initiatieven om een grotere parlementaire dimensie te geven aan de tweede pijler onderzocht ?

­ Wordt gedacht aan het opzetten van programma's die de wederzijdse kennis van de bevolkingen van de lidstaten en kandidaat-landen bevordert ?

C. Replieken van de heer Ramón de Miguel

De staatssecretaris acht de derde pijler als heel belangrijk. De EU is immers niet alleen een economisch project. Hij verduidelijkt dat de derde-pijlerdimensie ook via de tweede pijler steeds aanwezig is geweest in het externe beleid van de Unie (bestrijding van internationaal terrorisme en illegale immigratie bijvoorbeeld) en dat het besef van het belang ervan groeit.

De Amerikaanse landbouwsubsidies zijn zorgwekkend maar staan eigenlijk los van de uitbreiding. Er is hoe dan ook nood aan een nieuw Europees landbouwbeleid, dat moet totstandkomen in overleg met de kandidaat-landen. Het nieuwe landbouwbeleid zal minder ruimte voor subsidies voorzien. Dit gaat in tegen de recente Amerikaanse beslissingen. Die transatlantische tegenstelling is helaas ook op andere vlakken terug te vinden (bijvoorbeeld inzake de Kyoto-normen).

Er mag inderdaad geen nieuwe muur worden opgetrokken aan de zuidgrens van de Unie. De recente Euro-mediterrane ministerconferentie van Valencia was in dat opzicht een goede ervaring.

Het Spaanse voorzitterschap wenst de uitbreidingsonderhandelingen zover mogelijk te doen vooruitgaan, zodat onder het volgende Deense voorzitterschap alleen nog de laatste moeilijke knopen moeten worden doorgehakt.

Inzake het Midden-Oosten bespreekt de Raad Algemene Zaken de kwestie van de 13 Palestijnen die nog vastzitten in de geboortekerk van Bethlehem en die door de EU zouden kunnen worden opgenomen. Momenteel worden zij alleen door de Israëlische veiligheidsdiensten beschuldigd van terrorisme. Overleg tussen de verschillende veiligheidsdiensten zou een oplossing kunnen vergemakkelijken.

Wat betreft het verslag van de heer Solana over de werking van de Raad is er overleg met alle betrokken partijen. Doel is het document door Coreper te laten bestuderen. Ter voorbereiding van de Europese Raad van Sevilla zou de Spaanse eerste minister Aznar tijdens zijn hoofdstedentocht een aantal voorstellen bespreken met zijn collega's. Het is duidelijk dat de Raad dynamischer moet worden. Toch kunnen alleen veranderingen doorgevoerd worden waarvoor geen verdragsverandering vereist is. Het is aan de Conventie om voorstellen te doen die verder gaan.

Inzake de rol van de nationale parlementen in de Unie zal een voorstel ingediend worden door de Spaanse regeringsvertegenwoordigers in de Conventie.

II. DE STRIJD TEGEN HET TERRORISME IN DE EU

1. Uiteenzetting door de heer Pedro Morenes Eulate, staatssecretaris voor Veiligheid

Terrorisme is een bedreiging voor de democratie. Sociale structuren worden erdoor verstoord.

Oorspronkelijk was de strijd tegen terrorisme een zaak van de nationale Staten. Dit heeft geleid tot bilaterale overeenkomsten tussen de staten, onder meer over de uitwisseling van informatie tussen de inlichtingendiensten.

Het is pas recent dat men zich bewust is van de globaliteit van het fenomeen terrorisme en dat dit noodzaakt tot een transnationale aanpak. Zo zijn er internationale verdragen tot stand gekomen binnen de Verenigde Naties en de Raad van Europa (1957 : uitleveringsakkoord; 1959 : wederzijdse rechtsbijstand; 1990 : witwassen van geld).

De strijd tegen het terrorisme moet gebeuren in het kader van de mensenrechten en de rechtstaat.

Het terrorisme maakt gebruik van de grijze zones in de wetgeving. Daarom is justitiële en diplomatieke samenwerking in de EU noodzakelijk. Ook met derde landen moeten er akkoorden gesloten om het globale karakter van de strijd te waarborgen.

Vervolgens werd een overzicht gegeven van de maatregelen die na 11 september 2001 (de terroristische aanval op de Verenigde Staten) door de EU werden genomen.

Reeds op 13 september 2001 heeft de Commissie voorstellen geformuleerd voor een Europees aanhoudingsmandaat en een gemeenschappelijke definitie van terrorisme en daaraan gekoppelde sancties.

De Buitengewone Europese Raad van 21 september 2001 (te Brussel) heeft een aantal maatregelen vastgelegd zoals : gemeenschappelijke onderzoeksteams van politie en magistraten in de EU; een gemeenschappelijke lijst van terroristische organisaties; uitwisseling van informatie over terrorisme tussen de lidstaten en Europol; een samenwerkingsovereenkomst tegen terrorisme tussen Europol en de relevante Amerikaanse instanties; Eurojust : een coördinatie-instantie samengesteld uit magistraten, procureurs en politie-officieren (opgestart op 1 januari 2002).

De Europese Raad van Gent van 19 oktober 2001, beklemtoonde de punten van het actieplan die zo spoedig mogelijk moesten worden uitgevoerd : het Europees aanhoudingsmandaat en de definitie van terroristische organisaties; een versterkte samenwerking tussen de operationele diensten verantwoordelijk voor de strijd tegen terrorisme : Europol, Eurojust, inlichtingendiensten, politionele en gerechtelijke autoriteiten.

De principiële beslissingen genomen tijdens het Belgische voorzitterschap, zijn tijdens het Spaanse voorzitterschap (januari-juni 2002) verder geoperationaliseerd.

2. Gedachtewisseling

Het Spaanse voorzitterschap onderlijnt dat de strijd tegen het terrorisme een prioriteit is, zelf slachtoffer zijnde van terreur.

De EP-delegatieleider herinnert eraan dat het Europees Parlement steeds zijn solidariteit heeft betuigd met de slachtoffers van terrorisme. Bewijze daarvan de recente toekenning van de Sacharov-prijs aan een organisatie die strijdt tegen terrorisme.

Spreker verwijst naar het recente EP-verslag (A5 ­ 0148/2002), en de hieruit voortvloeiende resolutie nr. 243 van 15 mei 2002 over de mededeling van de Commissie aan de Raad : « een intensivering van de transatlantische betrekkingen met het accent op strategie en resultaat » [COM (2001) 154]. Hierin wordt de klemtoon gelegd op de noodzaak van een transatlantisch partnerschap.

De heer Patrick Moriau, lid van de Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers, heeft gewezen op het verband tussen terrorisme en het democratisch deficit.

Extremisme en nationalisme (politiek en religieus) laait op bij een democratisch tekort, dat ook heerst in de EU.

In de EU is dit democratisch tekort vooral veroorzaakt door een gebrek aan parlementaire controle op het besluitvormingsproces en door de verbreding van de kloof tussen de burgers en de politici.

Bovendien dragen de technocratie en de bureaucratie, gelieerd aan de complexiteit van het communautair systeem, zeker niet bij om het democratisch tekort te verhelpen.

Het democratische deficit zal blijven bestaan zolang problemen als mensenhandel, clandestiene immigratie, illegale handel (in wapens, drugs, ...) witwassen van geld en illegale kapitaaltransferten, niet terdege worden aangepakt door de EU. Ook moet een sociale en fiscale harmonisatie worden gerealiseerd.

De strijd tegen het internationaal terrorisme kan een vector zijn voor de uitbouw van een meer « tastbaar » Europa, en zeker in de emotionele context die sinds 11 september 2001 aanwezig is.

De heer Moriau verwijst naar de resolutie, aangenomen door de parlementsvoorzitters te Zagreb (11 mei 2002) en die op haar beurt vooral refereert naar de conclusies van het Forum van Sint-Petersburg van 27-28 maart 2002.

De strijd tegen het terrorisme veronderstelt een duidelijke definitie en de bereidheid om de nodige middelen ter beschikking te stellen.

Spreker klaagt zowel het blinde zelfmoordterrorisme aan, als vormen van staatsterrorisme (zoals onder meer het embargo ter attentie van Cuba en Irak) dat eveneens onschuldige slachtoffers maakt. En wat te zeggen over de systematische bombardementen op ex-Joegoslavië, de gijzelneming van een staatshoofd en de negatie van het bestaan van deze staat ? Het gaat hier om andere facetten van terrorisme die eveneens onschuldige mensen psychologisch onder druk zet.

Het kaderbesluit tegen terrorisme moet dus dringend ten volle ten uitvoer worden gelegd, want terrorisme kan in geen enkel opzicht verantwoord worden. Men moet er zich nochtans voor hoeden niet in het dualisme te vallen dat de VS proberen op te leggen en die in de ogen van sommigen als politieke naïviteit wordt beschouwd.

Wat betreft de middelen die in het werk moeten worden gesteld, betreurt spreker de houding van het VS-Congres dat het Verdrag tot oprichting van een Internationaal Strafhof ondertekend door president Clinton, niet heeft geratificeerd.

Welk antwoord moet dan gegeven worden aan dezen die zich vragen stellen bij de legitimiteit van het Tribunaal van Den Haag ?

De nationale parlementen hebben een essentiële rol te spelen, niet alleen in de strijd tegen terrorisme (die tegelijk preventief en repressief moet zijn) ­ maar ook in de strijd tegen het democratisch deficit.

Europa moet immers meer zijn dan een uitgebreide markt en een geheel van instellingen waarvan de activiteiten slechts uit institutionele palaver bestaan.

Tenslotte moet erop gewezen dat de legitimiteit inzake de 2e en 3e pijler tot de nationale parlementen behoort.

Een Fins vertegenwoordiger wijst (zie persverlag van de 2396ste zitting van de Raad : Justitie, Binnenlandse zaken en Civiele bescherming ­ Brussel, 6-7 december 2001, Doc. 14581/2001) op de negatieve aspecten van het besluit van einde december betreffende terrorismebestrijding. Harmonisering van de betreffende wetgeving mag niet leiden tot slechte wetgeving. De rechten van de burgers moeten gerespecteerd worden (onder meer vrijheid van mensen, vrijheid van organisatie). Een eis die door tal van interveniënten mede wordt beaamd.

Vele delegatiewoordvoerders vestigen tevens de aandacht op het « staatsterrorisme » en onderkennen de moeilijkheid om « terrorisme » precies te definiëren.

Ook de delegatieleiders van de kandidaat-lidstaten onderschrijven de Europese maatregelen voor terrorismebestrijding en engageren zich ten volle om hieraan mee te werken.

In antwoord op de vragen en opmerkingen van de interveniënten bevestigt de staatssecretaris de noodzaak aan een duidelijke definitie en conceptualisering van terrorisme. Nog minder is duidelijk hoe het moet bestreden worden.

Maar de bedreigingen van het terrorisme ligt de bevolking in elk geval nauw aan het hart. Spanje ondergaat dit reeds 30 jaar.

Het fenomeen moet uitgeroeid worden om samen te leven in een rechtsstaat. De democratische vrijheden moeten uitgedragen worden.

Maar men moet er zich voor hoeden dat terroristen misbruik maken van deze vrijheden.

Maatregelen tegen terrorisme dreigen onderdrukkend te zijn, maar de maatregelen moeten gepast zijn, want terroristen gebruiken geweld om hun doel te bereiken.

III. VAN LISSABON TOT BARCELONA : EEN VOORSPOEDIG EN DYNAMISCH EUROPA TEN DIENSTE VAN DE BURGER

A. Uiteenzetting door de heer Rodrigo de Rato, vice-eerste minister en minister van Economie

Het begin van het Spaanse voorzitterschap werd gekenmerkt door de vlotte invoering van de euro. De nieuwe munt werd goed ontvangen door burgers en bedrijven. De weerslag op het prijsniveau (+ 0,6 %) is beperkt gebleven.

Tijdens het afgelopen decennium is de Europese economie met minder dan 10 % gegroeid, terwijl de Amerikaanse economie tijdens dezelfde periode jaarlijks gemiddeld met 3 % groeide. Deze trage economische groei is de grote zwakheid van de EU op macro-economisch vlak. Reeds op de Europese Raad van Lissabon werd een nieuwe strategie overeengekomen die aan dit probleem een oplossing moest bieden. De Europese Raad van Barcelona heeft de vooruitgang terzake geëvalueerd en een aantal impulsen gegeven opdat het strategische doel van Lissabon zou kunnen worden gehaald.

De Europese Unie heeft een solide macro-economisch fundament, gekenmerkt door een stabiele euro, evenwichtige begrotingen en een inflatie die onder controle is. Dit geeft op zich weer vertrouwen aan de consumenten en de bedrijven waardoor de consumptie- en investeringsuitgaven toenemen. Dit zal ertoe leiden dat tegen het einde van 2002 de economische groei weer op gang zal komen.

Op de Europese Raad van Barcelona werd op volgende punten een akkoord bereikt :

­ een grotere coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten is nodig;

­ de doelstelling van de integratie van de Europese energiemarkt werd bevestigd (vrijmaking van de markt voor gas en elektriciteit voor professionele gebruikers tegen 2004, fiscale harmonisatie inzake energieproducten tegen 2010);

­ de netwerken op het vlak van verkeer, communicatie en financiële markten moeten door het nemen van praktische maatregelen meer geïntegreerd en efficiënter worden (akkoord over een wettelijk kader voor het Europese luchtruim tegen 2004, vooruitgang inzake treindiensten voor goederenverkeer, akkoord over Lamfalussy-voorstellen, gedragsnormen voor de bescherming van investeringen);

­ een nieuwe omschrijving van het proces van Luxemburg met als doel de verhoging van de capaciteit van de EU om tewerkstelling te creëren. Met een structurele werkloosheidsgraad van 9 % op EU-niveau moet de arbeidsmarkt verder worden gemoderniseerd, vooral aan aanbodszijde;

­ ook op het vlak van het bedrijfsbeleid, de hervorming van het mededingingsrecht, « corporate governance », het eEurope-initiatief, het milieu, de fiscale harmonisatie (zowel wat betreft directe als indirecte fiscaliteit) en de strijd tegen het witwassen van kapitaal en de financieringsbronnen van het terrorisme werd vooruitgang geboekt.

B. Tussenkomsten van de leden

De heer Philippe Mahoux, senator en voorzitter van het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden, stelt vast dat de Ecofin-ministers reeds sinds geruime tijd deelnemen aan de Europese lentetoppen. Tijdens deze lentetoppen worden traditioneel socio-economische thema's behandeld zoals het begrotingsevenwicht in de lidstaten en de bevordering van de werkgelegenheid. Spreker stelt zich de vraag of de Ecofin-ministers in deze materies de geschikte gesprekspartners zijn voor de Europese Raad. Hij benadrukt dat ook de ministers van de Raad Sociale Zaken aan dit lente-overleg moeten kunnen deelnemen, iets wat trouwens voor deze Europese Raad van Barcelona reeds was gevraagd.

Vanuit andere delegaties worden volgende punten aangesneden :

­ Inzake het economische beleid wordt gepleit voor de creatie van een gunstig investeringsklimaat. Ook mogen de ondernemingen niet in een Europees keurslijf worden gedwongen. De lidstaten moeten een bepaalde vrijheid blijven behouden.

­ Veel aandacht werd gevraagd voor de groei van de werkgelegenheid, ondermeer door het stimuleren van de opleidingsmogelijkheden en het levenslang leren evenals door het bevorderen van de concurrentiekracht van de ondernemingen en een grotere aandacht voor het scheppen van een gunstig KMO-klimaat. Toch mag ook de sociale cohesie niet uit het oog worden verloren.

­ De regeringen moeten hun engagement inzake het respecteren van de begrotingsstabiliteit honoreren. De Europese begroting moet door matiging het voorbeeld geven.

­ Hoever staat het met de onderhandelingen inzake de fiscale samenwerking (gedragscode van ondernemingen en onderhandelingen met derde landen) ?

­ De liberalisering van de energiemarkten zal het behalen van de Kyoto-norm door de EU bemoeilijken. Is gedacht aan een energieheffing ?

­ Is de financiële orthodoxie in overeenstemming met de Barcelona-doelstellingen en met de komende uitbreiding ? Sommige lidstaten moeten sneller groeien dan andere om die doelstellingen te realiseren. Dat noopt de lidstaten soms tot extra uitgaven. Ook om de interne cohesie te bewaren zijn soms zware financiële inspanningen nodig.

C. Replieken van de heer de Rato

Het verslag-Lamfalussy werd goedgekeurd zodat binnen een aantal jaren de financiële markten in de EU geïntegreerd zullen zijn. Dit zal vooral aan KMO's de toegang tot kapitaal vergemakkelijken.

In de Europese Raad is er een akkoord om voortaan ook de ministers bevoegd voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de lentetoppen te laten deelnemen. Het voorzitterschap heeft daar echter niet op gewacht en tijdens de afgelopen maanden in de schoot van de Raad verschillende voorbereidende vergaderingen met de sociale partners georganiseerd.

Budgettaire orthodoxie staat niet noodzakelijkerwijs tegenover een beleid van economische groei en stimulering van de werkgelegenheid. De EU heeft een positief handelsoverschot en een globaal positief begrotingsresultaat, waardoor ruimte ontstaat voor een hoger investeringsniveau (dit in tegenstelling tot de toestand in de VS).

De EU geeft slechts het kader aan van de fiscale en economische hervormingen die worden voorgesteld. De lidstaten moeten dat zelf verder invullen.

Inzake fiscale harmonisatie wordt momenteel onderhandeld met derde landen. Er is ook overeenstemming over een lijst met nationale fiscale maatregelen die door de respectieve lidstaten zouden moeten worden opgeheven.

IV. DE ROL VAN DE NATIONALE PARLEMENTEN IN DE EUROPESE CONSTRUCTIE

1. Voorgaanden

« De rol van de Nationale Parlementen (NP) in de EU » is een steeds weerkerend thema op alle interparlementaire bijeenkomsten. Het is een bewijs dat het als een onopgelost probleem wordt beschouwd waarin vooralsnog geen doorbraak is gerealiseerd.

Zo staat het thema eveneens op de dagorde van de Conferentie van de parlementsvoorzitters in de EU(7-9 juni 2002) en is het eveneens geagendeerd op de COSAC te Kopenhagen (16-18 oktober 2002).

De bedoeling is aldus een voortschrijdend reflectieproces op gang te brengen, dat moet uitmonden in een standpuntformulering met betrekking tot de rol van de NP (op de COSAC te Kopenhagen) en dit aan het adres van de Europese Conventie.

De COSAC te Madrid had dus niet tot doel originele bijdragen te leveren, maar enkel een stand van zaken op te maken, op basis van de door de parlementen officieel aangenomen teksten.

Hierbij wordt onder meer gerefereerd aan het EP-verslag Napolitano (A 5 ­ 0023/2002) over de betrekkingen tussen het EP en de nationale parlementen in het kader van de opbouw van Europa (resolutie 2000/2023) en het verslag van het Belgisch parlement (geredigeerd door de heren Ph. Mahoux (S) en P. Chevalier (K) in het kader van het Belgisch voorzitterschap 2001, ter voorbereiding van de Verklaring van Laken (1). Alle relevante bijdragen werden door het Spaanse voorzitterschap gebundeld (naar aanleiding van de COSAC van Madrid) en zijn ter inzage op het secretariaat van het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden.

De agendering van « de rol van de NP in de EU » op de verschillende parlementaire ontmoetingen, moet gezien als de continuering van de activiteiten van de werkgroep ingesteld op de COSAC te Versailles (2001) en de actualisering van het rapport Maurer-Wessels (2).

2. Gedachtewisseling

De heer H. De Croo, Kamervoorzitter, is van oordeel dat het thema (de rol van de NP in de EU) nooit van de agenda mag verdwijnen en voortdurend moet bijgesteld worden.

De voorzitter wijst op het blijvend « zeer » van het democratisch deficit.

Een aanzienlijk stuk van de normen opgelegd aan de burgers, wordt niet meer gestemd door de nationale parlementen. Hoe kunnen parlementsleden dit verantwoorden ?

De verhouding tussen de « machten » in de EU (EP/NP/COSAC/Raad/Commissie) moet grondig herbekeken worden.

Er stelt zich onder meer een probleem van agendasetting : tal van problemen worden niet aangeraakt omdat het de Raad niet goed uitkomt. Steeds zijn er ergens verkiezingen die beletten dat een punt op de agenda wordt geplaatst. Er is dus « trading » van agendapunten in de Raad.

Daarom moet er een parlementaire balans komen en geen pseudo-wetgevende balans van de Raad.

De heer G. Napolitano (EP) heeft de geest van zijn verslag toegelicht. Het verslag staat bijzonder kritisch tegenover het EP zelf. Totnogtoe werd te weinig stilgestaan bij de rol van de NP in de Europese uitbouw. Het EP heeft te veel aan navelstaarderij gedaan. De rivaliteit tussen EP en NP moet worden opgeheven.

Spreker stelt vast dat het Protocol met betrekking tot de NP in het Verdrag van Amsterdam, niet wordt toegepast.

De NP zouden « bijdragen » moeten leveren in samenwerking met de ministers. De COSAC moet versterkt worden. Hij wijst er nogmaals op dat door de Conventieformule voor de herziening van de Europese verdragen, het monopolie van regeringen doorbroken is.

Tal van delegaties pleiten voor een versterking van de COSAC (onder meer door de uitbouw van een COSAC-secretariaat ­ voor de structurering van de activiteiten ­ zodat een continue en efficiënte rol kan gespeeld worden; door de creatie van werkgroepen in de COSAC). De COSAC moet een sleutelrol spelen in de subsidiariteitscontrole.

De visies in verband met de institutionele uitbouw, vooral met betrekking tot de parlementaire dimensie zijn vooralsnog zeer uiteenlopend. Sommige delegaties pleiten voor een Tweede Kamer (onder meer Cyprus), anderen keren zich uitdrukkelijk tegen het oprichten van nieuwe instellingen.

Zo is de Finse vertegenwoordiger van mening dat er geen nieuwe officiële regelingen of instellingen nodig zijn. De actie-capaciteit hoeft niet van buiten de parlementen te komen maar van de parlementen zelf. Gepleit wordt derhalve een « best-practices » analyse (een concept dat tot het courante taalgebruik is gaan behoren van de COSAC) onder de parlementen door te voeren, zodat door vergelijking van parlementaire praktijken, deze kunnen geoptimaliseerd worden.

Nationale parlementen die pleiten voor nieuwe instellingen tonen hun onmacht in hun eigen land.

Vooral de « open coördinatie methode » die thans opgeld doen in de EU-besluitvorming, baart zorgen. De NP moeten hierin zeker een hand hebben.

Tal van delegaties zien in de blijvende betrokkenheid van de NP ook de beste waarborg om de burgers te doen participeren aan het EU-beleid.

De meeste sprekers zijn wel van mening dat de NP hun eigen regering moeten controleren.

Wel is er samenwerking nodig voor de controle op de tweede en derde pijler. Legitimiteit is niet het monopolie van één of andere instelling. De legitimiteiten van de instellingen vullen mekaar aan (aldus de woordvoerder van de Franse Senaat).

Volgens de vertegenwoordiger van de Duitse Bundesrat moet de parlementaire samenwerking (NP + EP) vooral de bevoegdheidsconflicten oplossen door de beoordeling van het subsidiariteitsprincipe.

Daarnaast ziet hij nog een afzonderlijke functie voor de COSAC dat zich moet bezighouden met de wetgevingsproblematiek op EU-vlak.

Het moet uitgroeien tot een politiek forum dat zich uitspreekt over de grote beleidslijnen van de EU.

Een Italiaans lid stelt voor binnen de schoot van de COSAC een werkgroep op te richten die specifiek instaat voor de band met de Conventie.

Ook de heer B. Fayot (Luxemburg) denkt in deze richting. De Conventie is van groot belang voor de COSAC. Zij is het model dat het mogelijk maakt de NP te betrekken bij de verdragsherziening. De COSAC kan hierbij ook een mediërende rol spelen.

De Zweedse vertegenwoordiger gaat nog verder en stelt voor dat de COSAC regelmatiger zou bijeenkomen in het kader van de Conventie en van de IGC om de werkzaamheden te oriënteren.

De heer J. Hood (VK ­ House of Commons), dringt aan op de evaluatie van de COSAC. Hij refereert daarbij aan een studie die door de House of Commons is uitgevoerd. De COSAC mag geen prefiguratie zijn van een Tweede Kamer.

Sommigen stellen voor de COSAC te laten samenkomen onder verschillende configuraties (volgens beleidsthema).

3. Conclusie

Ter recapitulatie kan gesteld dat de constante in de tussenkomsten van de COSAC-delegaties was : de noodzaak van de versterking van de COSAC (door meer bevoegdheden en door een permanent secretariaat). Hierbij moet genoteerd dat ook het EP deze idee onderschrijft (bij monde van de heer Napolitano).

Er is dus ook bij het EP een evolutie terzake (voorheen moest de COSAC zich enkel beperken tot informatie-uitwisseling).

De « bijdrage » van de COSAC besluit (punt 8) dan ook met de uitdrukkelijke vraag aan de Trojka een voorstel te formuleren om de COSAC efficiënter te maken.

De rapporteurs,
Jacques TIMMERMANS (S)

Anne BARZIN (K)
De voorzitters,
Philippe MAHOUX (S)
Herman DE CROO (K)

BIJLAGE


BIJDRAGE VAN HET VOORZITTERSCHAP

1. De COSAC wenst nogmaals haar steun te betuigen aan de bestrijding van het terrorisme en formuleert de wens dat het inzake justitie en veiligheid tot een hechtere samenwerking tussen alle landen mag komen.

2. De COSAC juicht de bijeenroeping toe van de Europese Conventie, die op 28 februari van dit jaar in Brussel haar werkzaamheden heeft aangevat. De methode die werd gevolgd om het Handvest van de grondrechten uit te werken, is leerrijk gebleken. In aansluiting daarop hebben leden van de nationale parlementen en van het Europees Parlement zich meteen en in groten getale geschaard achter de hervorming van de Europese Unie en de aanpassing van de Europese Verdragen aan de door de COSAC, tijdens haar vergaderingen in Stockholm en in Brussel geformuleerde eisen. De COSAC gaat ervan uit dat het uitermate belangrijk is dat de landen die tot de Europese Unie zullen toetreden, als volwaardig lid deel zullen uitmaken van de Conventie.

3. Overeenkomstig de geest van de Europese Raad van Lissabon, toont de COSAC zich opgetogen over het feit dat de Europese Raad van Barcelona de aanbevelingen heeft aanvaard die tijdens de XXIIe, XXIIIe en XXIVe COSAC-vergaderingen werden aangenomen in verband met de nieuwe, door de Europese Unie beoogde strategische doelstelling om met name haar economie ­ binnen de algemene krijtlijnen van de bescherming van het Europees sociaal model ­ om te vormen tot een kenniseconomie.

4. Teneinde de parlementaire dimensie van de Europese Conventie te beklemtonen, vraagt de COSAC de parlementaire commissies voor Europese aangelegenheden op nationaal vlak als coördinerend orgaan en als aanspreekpunt voor de componenten van de Conventie te fungeren.

5. De COSAC rekent het zich tot taak om, stapsgewijs, de werkzaamheden van de Conventie op te volgen. Daartoe acht ze het noodzakelijk dat op elk van de komende COSAC-vergaderingen automatisch een punt geagendeerd staat dat aan de opvolging van de werkzaamheden van de Conventie is gewijd. Zolang de Conventie zal bestaan, zal de COSAC documenten overleggen en zal ze alle werkgroepen op de hoogte houden van de debatten die ze over de rol van de nationale parlementen voert.

6. Tegen die achtergrond is de COSAC van mening dat de werkzaamheden van de Conventie, zodra ze zijn afgerond, als voornaamste leidraad voor de IGC-besprekingen moeten dienen. Vooraleer de IGC wordt bijeengeroepen, zal een COSAC-vergadering moeten plaatsvinden die, met het oog op een COSAC-bijdrage, aan die aspecten zal moeten worden gewijd.

7. De COSAC juicht het opzetten van het forum en de voorbereiding van de Jongerenconventie toe die volgens plan tussen 9 en 14 juli 2002 in Brussel zal plaatsvinden. Zij roept de niet-gouvernementele organisaties, de verenigingen en de sociale partners op hun krachten te bundelen en hun respectieve stem binnen de Conventie te laten horen.

8. Deze COSAC-vergadering vraagt de « Trojka » van voorzitters om, in de geest van het mandaat van de Europese Conventie, de redactie voor te bereiden van een gedetailleerd voorstel om, met het oog op een efficiëntere COSAC-werking, haar activiteit scherper op de rol van de nationale parlementen toe te spitsen.


(1) Het debat over de toekomst van de Europese Unie, stuk Senaat, nr. 2-1015, stuk Kamer, nr. 1602/001, 2001-2002.

(2) Maurer, A. & Wessels, W. (eds), National Parliaments on their ways to Europe : Losers or Latecomers ? Schriften des Zentrums für Europäische Integrationsforschung ­ Center for European Integration Studies, Nomos Verlagsgesellschaft, Baden-Baden, 2002.