2-599/1 (Senaat) | 2-599/1 (Senaat) |
15 DECEMBER 2000
De drieëntwintigste conferentie van de Commissies voor de Europese aangelegenheden (COSAC) vond plaats op maandag 16 en dinsdag 17 oktober 2000 in Versailles.
Deze conferentie wordt eenmaal per semester georganiseerd door het Parlement van de lidstaat die het voorzitterschap van de Europese Unie waarneemt. Zij verenigt de afvaardigingen van de in Europese aangelegenheden gespecialiseerde parlementaire commissies van de lidstaten van de Unie, alsmede een afvaardiging van het Europees Parlement.
De Belgische afvaardiging was samengesteld uit de heer Herman De Croo, voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de heer Philippe Mahoux, senator en voorzitter van het Federaal Adviescomité voor de Europese aangelegenheden, alsmede de dames Mimi Kestelijn-Sierens, senator, en Muriel Gerkens, kamerlid.
De Franse eerste minister spreekt om te beginnen zijn waardering uit voor het Servische volk, dat met zijn vreedzaam protest Slobodan Milosevic tot ontslag heeft gedwongen nadat deze de verkiezingsuitslag niet wilde aanvaarden. Na het opheffen van de sancties is de Europese Unie bereid om Servië te helpen bij de wederopbouw en bij het innemen van zijn plaats in een steeds hechter wordend Europa. De Vijftien hebben de heer Kostunica uitgenodigd op de informele Europese top van Biarritz, om zo te tonen dat zij bereid zijn opnieuw samen te werken met de Federale Republiek Joegoslavië.
Uit de samenstelling en de taken van de COSAC spreekt de overtuiging dat de toekomst van elk land en de toekomst van Europa zo hecht mogelijk met elkaar verbonden moeten worden. De COSAC is intussen een belangrijke stem op het Europese democratische forum geworden. Samenwerking tussen de nationale parlementen onderling, en tussen deze parlementen en het Europees Parlement is onontbeerlijk. Deze samenwerking zorgt ervoor dat onze medeburgers weten waar Europa voor staat. Zij bevordert ook de democratische controle op de Europese uitbouw. De bestaansreden van de COSAC is dan ook deze onontbeerlijke samenwerking tussen de parlementen in Europa vorm te geven.
Sedert haar oprichting heeft COSAC een steeds grotere rol gekregen. Het blijft natuurlijk een forum waar parlementsleden informatie kunnen uitwisselen, maar ze is ook een spreekbuis geworden, via de bijdragen aan de regeringen en Europese instellingen. Zo nemen de parlementen deel aan de opbouw van Europa.
De Franse regering wenst dat COSAC haar stem nog luider laat klinken. Zij moet ervoor zorgen dat de nationale parlementen ruimer betrokken zijn bij de activiteiten van de Europese Unie. Europa zal zo meer rekening houden met wat zijn burgers bezighoudt. De commissies van alle nationale parlementen moeten daarom absoluut nauwe contacten onderhouden met de overeenstemmende commissies in het Europees Parlement. Deze samenwerking tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement vormt tenslotte de kern van het originele model van gedeelde soevereiniteit waar Europa vijftig jaar geleden voor gekozen heeft.
Europa vormt één grote gemeenschap, gebaseerd op gedeelde waarden. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is daar een uiting van.
De vijftien staatshoofden en regeringsleiders beschouwen het ontwerphandvest als geslaagd. De manier waarop het tot stand is gekomen, is erg opvallend. Het Handvest is immers niet opgesteld door een klassieke diplomatieke vergadering, maar door een Conventie met leden van het Europees Parlement en van de nationale parlementen alsook persoonlijke vertegenwoordigers van de staatshoofden en regeringsleiders. Deze verscheidenheid bleek een grote troef. Bovendien stond de Conventie open voor andere standpunten : zij heeft geluisterd naar grote niet-gouvernementele organisaties, naar de sociale partners en naar vertegenwoordigers van de kandidaat-leden van de Europese Unie. Het werk van de Conventie blonk uit in transparantie en interactiviteit : alle voorlopige versies van de teksten waren beschikbaar op het internet en iedere burger kon zijn bijdrage naar de Conventie sturen. Pluralisme, openheid, transparantie en interactiviteit : de Conventie hecht veel belang aan de waarde en de efficiëntie van deze principes, en alle Europese beleidsmakers zullen deze principes moeten respecteren.
Ook de inhoud van het Handvest is opmerkelijk. Niet alleen burgerrechten en politieke rechten, maar ook economische en sociale rechten en zelfs zogenaamd « nieuwe » rechten zitten vervat in één tekst. De ruime visie op de grondrechten die uit het handvest spreekt, maakt het Europese sociale model origineel en succesrijk. Van menselijke waardigheid tot vrijheid, van gelijkheid tot solidariteit, van burgerschap tot gerechtigheid, het Handvest omvat alle basiswaarden en -principes van onze Europese beschaving.
Europa moet die zaken laten voorgaan die de Europese burgers belangrijk vinden. Concrete problemen waar de burgers mee te maken krijgen, kunnen perfect worden opgelost op Europees niveau, uiteraard met naleving van het subsidiariteitsbeginsel. Het Franse voorzitterschap heeft ervoor gekozen Europa te laten werken aan groei en werkgelegenheid.
Het voorzitterschap heeft ervoor gezorgd dat het Europese economische beleid in die richting evolueerde, dat vernieuwing werd gestimuleerd en dat er een echte Europese « kennisruimte » is gekomen. Een sterker en beter concurrerend Europa is immers ook een rechtvaardiger en meer solidair Europa. Het opstellen van een « sociale agenda » heeft voorrang. Het Franse voorzitterschap heeft ook vooruitgang geboekt op het gebied van transport en meer bepaald het transport over zee, want de Europeanen zijn terecht bekommerd over de veiligheid in deze sector. Het Franse voorzitterschap wil daarnaast de consument doelmatiger beschermen dankzij een strengere controle op voedingsmiddelen. Ten slotte wil het voorzitterschap ook een rechtvaardiger en efficiënter asiel- en migratiebeleid.
Het Franse voorzitterschap doet zijn uiterste best opdat de Europese Raad van Nice vooruitgang boekt in alle politieke dossiers die er aan bod komen. De uitbreiding van de Unie vormt de achtergrond van het voorzitterschap en is een historische ontwikkeling voor het Europese continent. De Unie moet zich hierop voorbereiden en haar instellingen hervormen. In Biarritz zijn hierover diepgaande en verrijkende debatten gehouden. De vooruitgang die er sedert enkele maanden is geboekt op het gebied van de Europese defensie, zou in Nice moeten uitmonden in zeer belangwekkende resultaten.
Europa is een project van vrede, zelfs al herinneren de gebeurtenissen in de Balkan, waarop wij cultureel niet voorbereid waren, ons eraan dat niet overal in Europa vrede heerst. De Europese Unie is ook een project van democratie. Wij moeten deze democratie voortdurend verdedigen, en de extreem-rechtse krachten met hun ronduit ondemocratische ideeën die in een aantal landen, waaronder het mijne, aanwezig zijn, bewijzen dat we waakzaam moeten blijven. Vrede en democratie volstaan echter niet om Europa vorm te geven. We hebben nood aan een economisch en sociaal beleid, aan culturele concepten om het beschavingsproces te verdedigen dat essentieel is voor het Europese bouwwerk.
Bij elke gelegenheid van belang moeten we bewijzen dat het Europese bouwwerk vordert. Daarom is het niet voldoende simpelweg niet te falen : we moeten niet alleen tot een akkoord komen, maar tot een gedegen akkoord. Een beperkt akkoord is geen succes.
Om de Intergouvernementele Conferentie (IGC) te doen slagen, mag er geen tegenstelling rijzen tussen kleine en grote landen. Beslissingen moeten worden genomen met respect voor alle staten, hoe klein ook. Toch moet in een democratie ook rekening worden gehouden met het bevolkingscijfer, aangezien beslissingen moeten worden genomen door de meerderheid van de bevolking.
De staatshoofden en regeringsleiders hebben in Biarritz in een informele sfeer kunnen bestuderen hoe eenieder kan bijdragen tot het Europese bouwwerk, om de uitbreiding tot een succes te maken. Er komt een akkoord in zicht over de gekwalificeerde meerderheid en over een nauwere samenwerking. Voorts heeft er ook een openhartige gedachtewisseling plaats gehad over de nieuwe stemmenweging en de dubbele meerderheid.
Wat betreft de gekwalificeerde meerderheid zijn we al gevorderd, maar toch wordt er nog voorbehoud gemaakt, met name over alles wat met fiscaliteit te maken heeft. Op sociaal vlak is er een akkoord, op voorwaarde dat er niet geraakt wordt aan de nationale socialezekerheidsstelsels. Inzake buitenlandse handel moeten vorderingen mogelijk zijn, behalve op enkele vlakken, zoals bijvoorbeeld cultuur. Ook het milieu, de sociale cohesie, het asiel- en migratierecht zijn aan bod gekomen.
Het evenwicht tussen de drie Europese instellingen de Commissie, het Parlement en de Raad moet behouden blijven en bovendien mogen we de rol van de nationale parlementen in het Europese bouwwerk niet uit het oog verliezen.
Over de samenstelling van de Europese Commissie bestaan er twee tegengestelde opvattingen. Sommigen voelen immers wel iets voor een afgeslankte Commissie, anderen vinden dat iedere lidstaat vertegenwoordigd moet zijn en dus een commissaris naar Brussel moet kunnen sturen. Het verbaast de eerste minister dat een aantal van de meest « uniegezinde » staten opeens hameren op de noodzaak van een eigen vertegenwoordiging.
Wat betreft de taakverdeling tussen de Raad en de Commissie, herhaalt de eerste minister dat de Commissie een bijzondere instelling is, aangezien zij niet alleen initiatieven kan nemen en impulsen kan geven, maar ook de beslissingen van de Raad moet uitvoeren. Zij moet dus ordelijk en doorlopend werken en indien nodig herinneren aan de regels. De Raden moeten de gelegenheid bij uitstek zijn om de Unie stap voor stap en zonder spanningen te laten evolueren.
De Europese Centrale Bank (ECB) moet onafhankelijk zijn daarover is iedereen het eens maar zij mag niet alleen komen te staan. De groep van 12 lidstaten die achter de euro staat, moet tonen dat de politieke overheid bezorgd is om de toekomst van de eenheidsmunt, waarvan de waarde symbool moet staan voor de economische realiteit van de regio. De 12 moeten dus voortdurend discrete contacten onderhouden met de ECB.
Voor de uitbreiding zijn de kandidaat-leden in twee groepen verdeeld, afhankelijk van de stappen die zij nog moeten doen en hoe het staat met de voorbereiding op hun toetreding. Het differentiatieprincipe is echter wel gerespecteerd. Een land uit de tweede groep zou eerder kunnen toetreden dan een land uit de eerste. Momenteel wordt er niet gedacht aan een « big bang »-scenario. De eerste minister wenst te komen tot een synthetisch overzicht van de problemen die kandidaat-leden ondervinden. Alle problemen moeten uiteraard worden besproken, ook die met betrekking tot de landbouw.
Het ontwerphandvest is goedgekeurd in Biarritz, de discussie is gesloten en het is te laat om te amenderen. Het juridisch statuut zal pas later worden bepaald. Als het Europees Parlement het Handvest onderzocht heeft, kan het in Nice worden afgekondigd.
De heer Jospin is het ermee eens dat de werkwijze van de Conventie vruchten heeft afgeworpen, en dat de gemeenschappelijke waarden bondig geformuleerd konden worden dankzij de juridisch stevig onderbouwde maar beknopte formules. Hoewel het systeem in dit geval feilloos heeft gewerkt, kan hij van de Franse overheid of van de Europese partners niet verlangen dat zij dit systeem opnieuw gebruiken.
Met betrekking tot de defensie, meent de heer Jospin dat een beperkt aantal landen het gemeenschappelijk veiligheidsbeleid niet mag monopoliseren, ook al kunnen sommige landen een grotere bijdrage leveren in de gemeenschappelijke mogelijkheden van de Unie. De beslissingen over dit beleid moeten gezamenlijk worden genomen en alle lidstaten moeten erbij betrokken worden.
Wat het gemeenschappelijk buitenlands beleid betreft, moet er via de hoge vertegenwoordiger voor het GBVB en het voorzitterschap nog heel wat vooruitgang worden geboekt om de mogelijkheden van Europa te bevestigen en te benoemen. Het Nabije Oosten biedt een goed voorbeeld van hoe het niet moet. Maar ook hierover, net als over zoveel andere zaken, moet Europa zijn stem laten horen.
Een van de sprekers, de heer Herman De Croo, voorzitter van de Kamer, is tevreden dat hij na van de top van Biarritz kan deelnemen aan een hoogstaande gedachtewisseling. Als we ervan uitgaan dat regeringen louter de meerderheid vertegenwoordigen, kunnen we stellen dat op de informele top van Biarritz ten hoogste 55 % van de Europeanen vertegenwoordigd waren, terwijl hier op de COSAC ook de minderheid een stem heeft.
De IGC-onderhandelingen gaan over mooie en nobele onderwerpen in plaats van over wat de mensen werkelijk bezighoudt. De afgelopen weken waren dan ook niet positief voor Europa, met de Denen die de euro weigerden en de problemen op onze wegen. Als we hier geen rekening mee houden, negeren we de werkelijkheid. Zo is het Handvest bijvoorbeeld een zeer goede zaak, maar hoe kan men daarvan op Europees niveau een regelgevend document maken tenzij de nationale parlementen het ratificeren ?
Ondanks de 50 000 verkeersdoden die er elk jaar vallen, doet Europa niets. Europa kan zelfs geen eensgezindheid bereiken over concrete onderwerpen als de relatie met de Verenigde Staten over luchttransport. De heer De Croo vreest dat Europa zich vergaloppeert en niet precies weet of het zijn bevolking meekrijgt. Onze blik moet uiteraard op de toekomst gericht zijn, maar we moeten ook met beide benen op de grond blijven !
Op de vragen van de heer De Croo antwoordt de heer Moscovici dat niets een Staat ervan weerhoudt het Handvest te ratificeren en het rechtstreeks toe te passen op zijn grondgebied. Echter, het Handvest wordt dan uiteraard niet verbindend in de hele Unie. De minister wijst erop dat het Franse voorzitterschap wel degelijk met beide benen op de grond staat. Zijn verwezenlijkingen zijn trouwens grotendeels die van de Ministerraad, die vooruitgang heeft geboekt op heel wat gebieden waar onze medeburgers mee begaan zijn : de olieproblematiek, de veiligheid op zee, de strijd tegen witwaspraktijken, de sociale agenda. De basis voor deze vooruitgang is vaak gelegd door vorige voorzitterschappen, en de voorzitterschappen na ons zullen op dezelfde weg doorgaan.
De minister legt vervolgens uit dat alle afvaardigingen in Biarritz het erover eens waren dat een ambitieus Verdrag van Nice hoe dan ook moet inhouden dat het stemmen bij gekwalificeerde meerderheid de regel wordt. Er stonden vijftig punten op de agenda; voor iets meer dan de helft ervan zijn er vorderingen gemaakt en voor een vijftiental andere is er vooruitgang mogelijk. Zo blijven er nog zes waarover nog geen overeenstemming is bereikt : sociale zekerheid, fiscaliteit, de strijd tegen discriminatie, migratie en het beleid inzake buitenlandse handel, die zowat overal op terughoudendheid stoten. Vanzelfsprekend kan de overgang naar de gekwalificeerde meerderheid alleen maar als de lidstaten unaniem voor stemmen. Als het stemmen met gekwalificeerde meerderheid wordt uitgebreid, kan het Europees Parlement trouwens alleen maar aan belang winnen.
Het is correct dat er in het Protocol bij het Verdrag van Amsterdam sprake is van één commissaris per lidstaat, maar vandaag zijn er twee keuzemogelijkheden : ofwel een beperkte Commissie, met een toerbeurt op basis van een strikte gelijkheid tussen de commissarissen, ofwel een Commissie met één commissaris per lidstaat. Deze laatste mogelijkheid zou evenwel een reorganisatie of een herdefiniëring van de hiërarchie vergen. Bij de keuze tussen deze twee opties tellen niet alleen de nationale belangen, maar ook die van de Unie.
Volgens Frankrijk moet de Commissie de uitdrukking zijn van het algemeen gemeenschappelijk belang. Daarom vraagt Frankrijk dat er ten hoogste twintig commissarissen zijn, ongeacht het aantal lidstaten. De Raad is hierover verdeeld. De minister meent dat het Comité van Permanente Vertegenwoordigers of de Raad zodanig hervormd kunnen worden dat er een tweede instelling waarin alle lidstaten vertegenwoordigd zijn, permanent in Brussel zitting houdt.
Wat betreft de stemmenweging moeten we rekening houden met de komende uitbreiding en de demografische factor.
Als we dit niet doen, negeren we de democratie. De nieuwe weging is niet bedoeld om de macht van de grote staten nog te vergroten. De drempel voor de gekwalificeerde meerderheid wordt aanzienlijk verlaagd : van 70 % van de bevolking tot een aantal dat overeenstemt met 50 % in een Europa met 27 leden. De drempel voor de blokkeringsminderheid zou dalen van 35 % naar 11,6 %, wat neerkomt op een geïnstitutionaliseerd vetorecht. Er moet dus een ander mechanisme worden gedefinieerd. Er zijn twee tegengestelde opvattingen : de dubbele meerderheid, waaraan een achttal lidstaten de voorkeur geven, en de herweging van de stemmen, een idee dat de zeven andere lidstaten verkiezen. Het zou echter paradoxaal zijn als landen die één commissaris per lidstaat vragen, geen compensatie aanvaarden voor de grote landen die een commissaris opgeven.
De minister verwacht dat er in Nice veel vooruitgang zal worden geboekt met betrekking tot een versterkte samenwerking. Er zijn vorderingen gemaakt met betrekking tot de actiedrempel, die vastgesteld kan worden op acht landen, en met betrekking tot het beroep bij de Raad. De toepassingssfeer en de werkingsregels moeten nog worden vastgelegd, maar de minister is hierover vrij optimistisch. Hij neemt resoluut afstand van de ideeën van een aantal pioniers, koplopers, elementen van de harde kern of van het « zwaartepunt » : Frankrijk wil niet weten van een duaal Europa ! De samenwerking moet flexibel zijn en openstaan voor alle staten die zich achteraf nog willen aansluiten.
Het Franse voorzitterschap verkoos een diepgaande discussie over het Handvest van de grondrechten te houden alvorens te debatteren over het juridisch statuut van het Handvest. Sommige delegaties zouden zich verzet hebben tegen het aannemen van het Handvest als het verbindende karakter ervan al van tevoren vaststond. Het Handvest zal ongetwijfeld ooit deel uitmaken van het Verdrag, maar de minister bevestigt dat de meningen hierover uiteenlopen; een derde van de lidstaten is ervoor, een derde ertegen en een derde heeft op dit moment nog geen standpunt ingenomen. Wellicht zal het Handvest in Nice worden afgekondigd, eventueel met een verwijzing in artikel 6 van het Verdrag. Een volgende IGC zal de knoop dan moeten doorhakken.
Iedereen heeft de inhoud van het Handvest goedgekeurd. Dit volstaat echter niet. Frankrijk hecht veel waarde aan sociale rechten, andere lidstaten hameren op de rechten van de minderheden. Niet ieders wensen zijn in vervulling gegaan, maar de Europese Raad heeft besloten het bij het bereikte evenwicht te houden.
Iedereen die deel uitmaakte van de Conventie voor de opstelling van het Handvest is voorstander van een duidelijk onderscheid tussen het Handvest en het Verdrag voor de Rechten van de Mens, vergelijkbaar met het onderscheid tussen het Hof van Straatsburg en het Hof van Luxemburg. Het voorzitterschap is tegen elke vorm van ondergeschiktheid of tegenstrijdigheid : de twee hoven moeten harmonieus samenwerken.
Moet er een Europese Tweede Kamer komen ? Hierover bestaat veel onenigheid, vooral omdat niet iedereen dezelfde verwachtingen heeft. Als de federalist Joschka Fischer en de antifederalist Tony Blair hetzelfde nastreven, vreest de minister dat er sprake is van enige dubbelzinnigheid. Hij is er niet van overtuigd dat er een Tweede Kamer moet komen.
De heer Moscovici meent dat de IGC niet kan worden omschreven als een tegenstelling tussen grote en kleine landen. De kleine landen hebben veel voordeel gehaald uit het Europese bouwwerk, en zijn oneindig veel sterker als lid van de Unie dan ze ooit alleen geweest zouden zijn. Er zijn echter twee struikelblokken : de oprichting van een directoraat en de invoering van de intergouvernementele aanpak in de werking van de Gemeenschappen, de Commissie inbegrepen. Als er in de Commissie inderdaad één commissaris per land zou zitten, is er uiteraard een overlapping met de Raad. Het risico bestaat dan dat de Commissie niet langer haar functie als stuwende kracht, coördinator en beheerder van de gemeenschappelijke kredieten kan uitoefenen.
Tot slot meent de heer Moscovici dat de top van Biarritz vrij goed verlopen is, in een constructieve sfeer die laat hopen dat men in Nice deze zaak kan afronden. Maar dit versterkt optimisme mag de realiteitszin niet verjagen : er zijn nog heel wat moeilijkheden en hindernissen te overwinnen om de IGC te doen slagen.
Het Franse voorzitterschap neemt geen genoegen met zomaar een tekst, het wil een degelijk verdrag, dat vier belangrijke zaken afdoende regelt : de stemming bij gekwalificeerde meerderheid, de stemmenweging, de samenstelling van de Commissie en de versterkte samenwerking. Uiteraard zal iedereen toegevingen moeten doen, maar het einddocument moet voor alle lidstaten aanvaardbaar zijn.
Een van de eerste vergaderingen over dat onderwerp heeft plaatsgehad op 16 oktober 1998 in Avignon. De verklaring van Avignon heeft geleid tot de beslissingen die op 14 oktober 1999 zijn genomen op de Europese Raad van Tampere, dankzij het voortreffelijke werk van het Finse voorzitterschap. Het Franse voorzitterschap heeft zijn prioriteiten bepaald op grond van de conclusies van die top.
Dankzij de conclusies van Tampere kon een krachtige stimulans worden gegeven aan het proces, in het verlengde van het Portugese voorzitterschap, dat uitstekende resultaten had geboekt.
Er zijn drie krachtlijnen in de actie van het Franse voorzitterschap : de onderlinge aanpassing van de rechtsstelsels dankzij het beginsel van de wederzijdse erkenning van de rechterlijke beslissingen; het opvoeren van de strijd tegen de georganiseerde misdaad, in het bijzonder tegen het witwassen van geld uit criminele praktijken; de verbetering van de gerechtelijke samenwerking en de rechtsbijstand, zonder te wachten op een harmonisatie van de rechtsstelsels, die uiteraard wenselijk, maar moeilijk te verwezenlijken is.
2.1.1. De onderlinge aanpassing
van de rechtsnormen
In Tampere is beslist dat een vonnis in de hele Europese Unie in acht moet worden genomen, aangezien de wederzijdse erkenning van de beslissingen als de « hoeksteen » van de gerechtelijke samenwerking werd beschouwd.
In burgerlijke zaken werd een aanzienlijke vooruitgang geboekt. Frankrijk werd ermee belast een tijdpad op te stellen. Vóór het einde van het jaar zal een nauwkeurig en dwingend werkprogramma worden opgesteld, zodat het in Tampere vastgestelde principe in het recht van elke lidstaat wordt opgenomen.
Het Franse voorzitterschap heeft ook vooruitgang geboekt in huwelijksaangelegenheden met de beslechting van de geschillen betreffende de « gemengde koppels ». Een verdrag waarover onder het Portugese voorzitterschap onderhandelingen werden gevoerd, is overgenomen in de vorm van een communautaire verordening met de naam « Brussel II ». Het is een belangrijke tekst aangezien de gemengde koppels in geval van echtscheiding voor een alleenrechtsprekend rechter zullen verschijnen. Voordien wezen twee rechters van twee verschillende landen soms vonnissen die met elkaar in tegenspraak waren. Die tekst zal begin volgend jaar in werking treden. Vanaf dan zal de beslissing van de rechter van de woonplaats van het koppel gelden.
Het Franse voorzitterschap heeft voorts werk gemaakt van de concrete invulling van het principe van de wederzijdse erkenning op een ander gevoelig punt, namelijk het bezoekrecht van de kinderen. Voor het eerst zal de beslissing van een rechter uitvoerbaar zijn in een ander land dan het zijne.
De inning van de schuldvorderingen is een andere toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning. Tal van KMO's hebben door het gebrek aan filialen moeite om hun buitenlandse schuldvorderingen te innen. De creatie van een Europese uitvoerbare titel (EET) is nodig opdat een rechterlijke beslissing op het hele grondgebied van de Unie ten uitvoer kan worden gelegd zonder bijkomende procedure van geldigverklaring.
Ook in strafzaken zou het principe van de wederzijdse erkenning toepassing moeten krijgen. De duur van de gerechtelijke procedures moet worden verkort.
De wederzijdse erkenning mag echter niet worden gedecreteerd. Ze vereist de ontwikkeling van een gemeenschappelijke gerechtelijke cultuur. Daarom stelt Frankrijk voor een netwerk van magistratenscholen op te richten, waarbij trouwens ook de landen die kandidaat zijn voor toetreding zouden worden betrokken, iets wat Frankrijk doet voor de seminaries die het organiseert. Het « Phare »-programma alsmede de institutionele samenwerkingsverbanden zullen daartoe bijdragen.
2.1.2. Bestrijding van de georganiseerde misdaad
De strijd tegen de georganiseerde misdaad moet worden opgevoerd. De georganiseerde misdaad breidt zich immers uit en maakt gebruik van de nieuwste technologische middelen. Geld uit duistere praktijken circuleert tegen elektronische snelheid en de euro maakt de Europese Unie aantrekkelijker. Voorts is de Unie-uitbreiding een bijkomende uitdaging. We moeten waakzaam zijn om de corruptie, het witwassen van geld en de smokkel te bestrijden. Thans zijn bij de georganiseerde misdaad zodanig grote bedragen betrokken dat de democratie zelf in gevaar komt. De Europese Unie moet aantonen dat de vrijheid van verkeer de misdadigers niet meer ten goede komt dan de politiebeambten en de magistraten.
Het Franse voorzitterschap spitst zijn actie toe op de strijd tegen het witwassen van kapitalen. Die eerste stap werd gezet met het politiek akkoord van de ministers van Financiën over de inhoud van een nieuwe richtlijn die het communautaire dispositief terzake aanscherpt. Mevrouw Guigou wees erop dat ze heeft toegezien dat de tekst wel de strijd tegen het witwassen uitbreidt tot de juridische beroepen, maar dat tegelijk het geheim van de verdediging voor de advocaten wordt gevrijwaard.
Op 17 oktober 2000 zal in Luxemburg de eerste gemeenschappelijke raad van de ministers van Justitie, Binnenlandse Zaken, Economie en Financiën plaatshebben. Volgens de Franse minister van Justitie is voor een dergelijk onderwerp een gemeenschappelijk raad noodzakelijk. Er is echter geen coördinatie tussen degenen die belast zijn met de preventie financiële instellingen en juridische beroepen en degenen die belast zijn met de repressie politiebeambten en magistraten.
Het Portugese voorzitterschap heeft een conventie inzake strafrechtelijk onderzoek laten goedkeuren waarmee het Verdrag van de Raad van Europa van 1959 werd geactualiseerd. Het Franse voorzitterschap heeft ze aangevuld met een ontwerpverdrag inzake strafrechtelijke bijstand in de strijd tegen de financiële criminaliteit, teneinde bepaalde hinderpalen weg te werken voor de magistraten, zoals het belastinggeheim en de ondoorzichtigheid van het bankwezen.
2.1.3. Ontwikkeling van de gerechtelijke
samenwerking
Mevrouw Guigou stelde dat Justitie een nationale bevoegdheid is en dat nog lang zal blijven, en ze is van mening dat de Unie er geen belang bij heeft de strafrechtelijke en de burgerrechtelijke justitie op Europees niveau te centraliseren. Er moet niet worden gestreefd naar een eenmaking, maar veeleer naar een harmonisatie die lange termijnen voorkomt en de gedecentraliseerde rechtsstelsels vrijwaart.
De idee van een Europese procureur is al geopperd in andere domeinen zoals de bescherming van de financiële belangen van de gemeenschappen en de fraudebestrijding. Er moet echter worden gezorgd voor een goede coördinatie tussen de Staten. Daarom is de oprichting van een Europees juridisch netwerk inzake strafzaken met magistraten als aanspreekpunt wenselijk.
De Raad van Tampere heeft dankzij het diepgaande werk tussen enkele Staten en op voorstel van Frankrijk beslist een eenheid voor gerechtelijke samenwerking op te richten, Eurojust genaamd, om ernstige criminele feiten te bestrijden. Eurojust zou de gerechtelijke tegenhanger van Europol moeten worden. Mevrouw Guigou acht het onontbeerlijk dat die in het Verdrag wordt opgenomen. De oprichting van Eurojust is gepland voor eind 2001. Om geen tijd te verliezen heeft het Franse voorzitterschap voorgesteld om reeds eind dit jaar een voorlopige coördinatie-eenheid in het leven te roepen die begin volgend jaar bedrijfsklaar zou zijn. Mevrouw Guigou heeft op 28 september 2000 het politiek akkoord gekregen van al haar collega's over dat voorstel en wacht nu op het resultaat van de raadpleging van het Europees Parlement. De afstemming van de fiscale bepalingen waarover juridische debatten worden gehouden, zal tijd vergen. We moeten onverwijld de contacten tussen magistraten bevorderen, de dagelijkse samenwerking systematiseren en de afwijkingen beperken.
Met dat strafrechtelijk instrument als model heeft de Europese Commissie op 28 december 2000 een project voor een Europees juridisch netwerk ingediend om bepaalde impasses uit de weg te ruimen. Dat netwerk zal, zonder te wachten op de harmonisatie van de burgerrechtelijke bepalingen, dienst kunnen doen als Europees justitiehuis voor civielrechtelijke zaken en zal de burgers kunnen voorlichten over de procedures.
De minister wees erop dat bij alle inspanningen om de misdaad te bestrijden en de procedures op elkaar af te stemmen de grondrechten in acht moeten worden genomen. De bescherming van de persoonsgegevens is een nieuw en zeer belangrijk aspect van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Er wordt gewerkt aan een verordening die ervoor zal zorgen dat de communautaire instellingen de nationale waarborgen terzake in acht nemen. Tevens moet een document het licht zien dat betrekking heeft op die bescherming in het kader van de gerechtelijke samenwerking in strafzaken. Mevrouw Guigou onderstreepte dat het Handvest, dat de rechten van de personen die in de Europese Unie wonen duidelijk vaststelt, op een gepast tijdstip een gemeenschappelijk platform voor de Europese eenmaking aandraagt. Volgens de minister van Justitie zou het Handvest sneller dan men denkt in de fundamentele verdragen kunnen worden opgenomen.
Afrondend merkte mevrouw Guigou op dat de parlementen beter bij de oprichting van die Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid moeten worden betrokken. Zoals ze heeft aangegeven, zijn ze door de intergouvernementele samenwerking te lang buiten spel gezet. Het Verdrag van Amsterdam is een eerste stap geweest in de richting van de communautaire aanpak van civielrechtelijke aangelegenheden, heeft het initiatiefrecht verleend aan de Commissie en aan de Staten en heeft betere garanties geboden op het stuk van de raadpleging van het Europees Parlement in verband met de termijnen. Bovendien maken kaderbeslissingen die nauw aansluiten bij de communautaire richtlijnen het mogelijk de nationale parlementen te betrekken bij het bepalen van de middelen om de gezamenlijk vastgestelde doelstellingen te bereiken.
2.2.1. Europol de strijd tegen
de georganiseerde misdaad
Tal van leden wezen met nadruk op de belangrijke rol die terzake voor Europol is weggelegd. Europol speelt immers in op een duidelijke behoefte. Niettemin zou het mogelijk moeten zijn die instantie op Europees vlak aan een juridische controle te onderwerpen.
Het veiligheids- en justitievraagstuk ligt de Europese burgers zeer nauw aan het hart. Daarom moet met bekwame spoed worden gewerkt, zodat de Europese burgers het gevoel hebben inzake veiligheid en justitie te kunnen vertrouwen op de Europese instellingen. De strijd tegen de georganiseerde misdaad moet voor de Europese Unie een prioriteit worden : het komt erop aan te tonen dat misdaad niet lonend is. Een spreker suggereerde om tegen gevallen van zware fiscale fraude even streng op te treden als tegen de handel in verdovende middelen, want het betreft hier een eerste stap in de richting van het witwassen van geld van bedenkelijke oorsprong.
Mevrouw Guigou achtte het noodzakelijk de operationele capaciteit van Europol op te voeren, wat de strijd tegen het terrorisme en de witwaspraktijken betreft. De banden met het toekomstige Eurojust moeten nauwer worden aangehaald. De OLAF-regeling dient nog verder te worden ontwikkeld en er is nood aan een vlekkeloze samenwerking met Eurojust, met name inzake de strijd tegen de georganiseerde financiële misdaad.
Het toezicht op Europol zal worden toevertrouwd aan Eurojust. Europol moet worden versterkt en de controle op de activiteiten van die instantie moet, in afwachting dat Eurojust wordt opgericht en volledig is ingewerkt, net als vandaag worden uitgeoefend door de nationale gerechtelijke instanties, zonder dat daarbij in het vaarwater van het OLAF wordt getreden.
2.2.2. Immigratie
De heer Philippe Mahoux, senator en voorzitter van het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden, wees de Franse minister van Justitie op het belang van de strijd tegen de mensenhandel, ongeacht of die nu de vorm aanneemt van seksuele uitbuiting, zwartwerk of illegale immigratie. Volgens de informatie die hij daaromtrent heeft gekregen van de voor dat vraagstuk bevoegde Europees commissaris, worden op één enkel stuk grens van de Europese Gemeenschap jaarlijks 3 000 lijken gevonden. Er is op dat vlak dus nog veel te doen.
Heel wat delegaties (Italië, Verenigd Koninkrijk, België) vestigden de aandacht op kwesties die met het immigratievraagstuk te maken hebben, alsook op aanverwante problemen, zoals de gezinshereniging, de opvang van vluchtelingen of de controle aan de EU-grenzen. Talrijke illegale immigranten komen de Europese Unie binnen via de grens met het voormalige Oostblok. De delegatie van het Britse Hogerhuis vond het essentieel dat wordt samengewerkt met de landen die langs de grens met de Europese Unie liggen : Polen, Hongarije, Slowakije en, in de toekomst, Oekraïne en Rusland.
Niettemin moeten, na de uitbreiding, de gevolgen op de EU-begroting worden geëvalueerd.
De Bulgaarse en Roemeense delegatie betreurden dat de onderdanen van hun land een visum moeten hebben om zich op het grondgebied van de Europese Unie te bewegen. Volgens hen valt dat moeilijk te rijmen met hun status van kandidaat-lidstaat, die een geest van partnerschap en vertrouwen vereist.
Mevrouw Guigou merkte op dat het immigratieprobleem vooral voortvloeit uit het feit dat de buitengrenzen van de Unie moeilijk daadwerkelijk te controleren zijn, terwijl een groot deel van de controles op het grondgebied zelf van de lidstaten wordt uitgevoerd. Het ware derhalve aangewezen te zorgen voor een zo vlot mogelijk functionerend juridisch, gerechtelijk, politioneel en administratief systeem óók in de landen die nog niet tot de Unie zijn toegetreden. Om de clandestiene immigratie een halt toe te roepen, is een correcte wetgeving alléén onvoldoende. De administratieve controles moeten eveneens toereikend zijn. Het Franse voorzitterschap heeft daarover een ontwerp van kaderbeslissing uitgewerkt.
2.2.3. Toenadering tussen de gerechtelijke voor-
schriften en ontwikkeling van de samenwerking en
wederzijdse steun op gerechtelijk vlak
Een aantal delegaties stipten aan dat de juridische harmonisering niet mag neerkomen op een eenmaking : elk volk heeft zijn eigenheid en zijn specifieke opvattingen. Die verscheidenheid moet worden gevrijwaard. Het is noch noodzakelijk, noch wenselijk te komen tot één enkel gerechtelijk systeem. Een harmonisering is daarentegen sneller te verwezenlijken en respecteert bovendien eenieders nationale eigenheid.
De heer Philippe Mahoux sprak zijn tevredenheid uit over de harmoniseringsinspanningen op burgerrechtelijk vlak, inzonderheid wat het familierecht in geval van gemengde huwelijken betreft. In dat verband ware het wenselijk gemeenschappelijke regels op te stellen die niet alleen in de Europese Unie van kracht zouden zijn, maar ook ten aanzien van de derdelanden. Er doen zich wel degelijk moeilijkheden voor inzake de harmonisering op strafrechtelijk vlak, die op sommige punten op culturele gevoeligheden stoot. Zo moet er Europees nog veel gebeuren op het vlak van de strijd tegen seksueel misbruik. Sommige lidstaten hebben besloten die misdrijven te vervolgen, ongeacht de plaats waar ze werden begaan. Inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van de individuele rechten is de gewenste overeenstemming nog niet helemaal bereikt. Er is op dat vlak nood aan politieke controle. De Europese parlementen hebben terzake alvast initiatieven genomen.
Sommige leden betreurden dat het Verdrag van Amsterdam tot een absurde situatie heeft geleid : om te bepalen welke aangelegenheid strafrechtelijk moet worden bestraft, dient te worden geput uit de rechtsmiddelen van de eerste pijler; voor de toepassing van de straf biedt de derde pijler mogelijkheden.
Een lid van de Franse afvaardiging vindt het wenselijk, mocht de Unie bij de goedgekeurde richtlijnen en verordeningen niet alleen een financiële bijlage of een bijlage met milieuaspecten voegen (zoals soms het geval is), maar ook een bijlage van strafrechtelijke aard, zeker wanneer de straffen al te zeer verschillen van land tot land. Die bijlage zou met name convergentiemechanismen kunnen bevatten, wat dan weer de Europese burgers ten goede komt, want het aantal misdrijven ligt vooral hoog in de landen waar minder repressief wordt opgetreden.
Een lid van de afvaardiging van het Europees Parlement had vragen bij een eventuele verlenging van de overgangsperiode met vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam. Tijdens die periode zou de Raad eenparig over alle aangelegenheden beslissen die betrekking hebben op de totstandbrenging van een ruimte van veiligheid en rechtvaardigheid. Zal de overschakeling naar een stemming bij gekwalificeerde meerderheid nog binnen de in het Verdrag van Amsterdam opgenomen termijnen haar beslag krijgen ?
In haar reactie op de vragen en opmerkingen van de leden stipte mevrouw Guigou aan dat het momenteel uit den boze is te komen tot één enkel strafwetboek en één enkel wetboek van strafvordering voor de hele Unie. Niettemin is het mogelijk gemeenschappelijke beginselen te hanteren en rekening te houden met de onderlinge samenhang tussen de respectieve rechten.
Het ware eveneens aangewezen te streven naar de invoering van een nieuwe gemeenschappelijke rechtsorde in alle aangelegenheden waar dat nodig is (leefmilieu, voedselveiligheid, bio-ethiek, nieuwe technologieën, ...). Een en ander hoeft evenwel niet uit te monden in een eenvormige Europese rechtsorde. Niets staat de handhaving van gedecentraliseerde rechtssystemen in de weg. Volgens de minister ware dat overigens wenselijk, aangezien gerechtelijke beslissingen veel beter worden aanvaard als zij worden geveld op een rechtsniveau dat dicht bij de burger staat.
Wat de burgerlijke en commerciële geschillen betreft, is mevrouw Guigou gewonnen voor een verkorting van de overgangsperiode, al ligt dat in strafzaken moeilijker omdat de nationale rechtssystemen nog niet sterk op elkaar zijn afgestemd. Het terzake door het Verdrag van Amsterdam gemaakte onderscheid lijkt echter kunstmatig : niet alle domeinen van het burgerlijk recht hoeven bijvoorbeeld noodzakelijk op Europees vlak te worden geregeld. Zo leert de ervaring dat er oplossingen voorhanden zijn zonder dat daartoe onmiddellijk een harmonisering is vereist (bijvoorbeeld inzake echtscheidingen). Daarentegen ware een snellere harmonisering van de strafwetgeving vereist wat de georganiseerde misdaad aangaat.
Tot slot stipte de minister aan dat zij al lang gunstig staat tegenover de uitbreiding van de stemming bij gekwalificeerde meerderheid. Zonder die regeling blijft het nemen van om het even welke belangrijke beslissing een moeilijke en trage aangelegenheid.
2.2.4. Het Handvest van de grondrechten
van de Europese Unie
Tal van afvaardigingen onderstreepten dat het Handvest kwalitatief dermate hoogstaand is dat heel wat nationale parlementen er al voor hebben gepleit de tekst juridisch bindend te maken. Tevens werd stilgestaan bij de onderlinge afstemming van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens enerzijds, en het Handvest van de grondrechten anderzijds : hoe overlappingen voorkomen tussen beide teksten, alsook tussen de jurisdictionele bevoegdheden van de Hoven van, respectievelijk, Straatsburg en Luxemburg ?
De heer Hubert Haenel, zittend voorzitter van de COSAC en voorzitter van de afvaardiging van de Franse Senaat voor de Europese Unie, merkte op dat de onderlinge afstemming tussen het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en het Handvest van de grondrechten tot de hoofdbekommeringen behoorde van de Conventie belast met de opstelling van een ontwerp-Handvest. Aangezien het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens al ruim vijftig jaar geleden werd gesloten, moesten nieuwe rechten worden erkend. Voorts waren tijdens de werkzaamheden van de Conventie waarnemers van de Raad van Europa en van de beide Hoven aanwezig, die hun goedkeuring hebben gehecht aan de formulering van artikel 52-3 en van de bijbehorende commentaar (1).
Ter voorbereiding van het debat over dat thema kregen de afvaardigingen een vragenlijst toegestuurd : één voor de lidstaten, een andere voor de kandidaat-landen.
De vragenlijst in verband met de lidstaten had allereerst tot doel de kennis over de werking van de commissies Europese Aangelegenheden van de nationale parlementen bij te stellen : het jongste COSAC-debat vond immers reeds vijf jaar geleden plaats.
Voor het merendeel van de gevallen heeft sinds 1995 geen fundamentele wijziging plaatsgevonden : blijkens de antwoorden moet veeleer een inspanning worden geleverd om het bestaande systeem beter te doen werken.
Terzake tekenen zich de volgende twee trends af : de controlesfeer van de nationale parlementen breidt zich almaar meer uit tot domeinen die onder de tweede en derde pijler van de Unie vallen en er is ook het streven om de band tussen de commissies Europese Aangelegenheden en de overige vaste commissies nauwer aan te halen.
Tal van vragen hadden betrekking op de toepassing van het bij het Verdrag van Amsterdam gevoegde protocol over de nationale parlementen. In globo tonen de antwoorden aan dat voormeld protocol zonder enig noemenswaardig gevolg is gebleven en dat een aantal moeilijkheden aanhouden : in een aantal gevallen zou de informatie naar de nationale parlementen vlotter kunnen doorstromen. Zulks geldt met name voor de diverse tekstwijzigingen die tijdens de werkzaamheden van de Raad worden aangebracht : er is niet altijd voldoende transparantie wanneer de drie instellingen rond officieuze ontwerpen van compromis werken : de tijd tussen het einde van de bespreking van de tekst door het COREPER en de beslissing van de Raad, is vaak al te kort. Ten slotte werd in het huishoudelijk reglement van de Raad een enge definitie van het begrip « wetgevend voorstel » opgenomen. Daardoor wordt voor sommige belangrijke teksten de door het protocol gewaarborgde termijn van zes weken niet gerespecteerd; zulks geldt met name voor de begrotingsstukken, de interinstitutionele en buitenlandse overeenkomsten.
Zo blijkt dat de Raad extra inspanningen moet leveren om de controle door de nationale parlementen efficiënter te laten verlopen.
In verband met de informatiedoorstroming tussen de commissies van de nationale parlementen, wenste een meerderheid beter over de werkzaamheden van de andere commissies Europese aangelegenheden te worden voorgelicht. In dat verband mag men de praktische met name taalkundige bezwaren niet onderschatten, maar dankzij de nieuwe technologieën kan op dat vlak vooruitgang worden geboekt. Elke commissie Europese Aangelegenheden zou zich de inspanning moeten getroosten om haar standpunten op de website van haar parlement maximaal toe te lichten en ook de elektronische post zou in ruimere mate kunnen worden gebruikt, wat overigens tot algemene tevredenheid is gebeurd tijdens de werkzaamheden die ter voorbereiding van het Handvest hebben plaatsgevonden.
De laatste vraag ten slotte had betrekking op de commissievergaderingen van het Europees Parlement die open staan voor de nationale parlementen. De deelname aan die vergaderingen werd eensgezind als positief aangemerkt. Tal van organisaties drongen echter aan op meer duidelijkheid en stabiliteit inzake het uitwerken van het tijdschema en de agenda; ze vroegen ook dat de debatten strakker worden geleid zodat de nationale parlementsleden efficiënter kunnen interveniëren. Een aantal leden ten slotte wensten dat van de debatten een beknopt verslag zou worden gemaakt.
De commissies Europese Aangelegenheden van de parlementen van de kandidaat-landen waren van mening dat zij doorgaans goed door hun regeringen worden geïnformeerd. In het algemeen is niet voorzien in een bijzondere procedure voor de omzetting van de communautaire wetgeving. Twee parlementen beschikken evenwel over een ingekorte procedure die het mogelijk maakt de bespreking van de om te zetten teksten sneller af te handelen. De toetredingsonderhandelingen worden van nabij en op regelmatige basis gevolgd, maar geen enkele regering is gebonden door een onderhandelingsmandaat. Ten slotte sprak iedereen zijn waardering uit over de technische bijstand op communautair vlak die in de vorm van het TAIEX- of het PHARE-programma of van beide programma's samen wordt geboden, alsmede over de in diverse vormen geleverde technische bijstand op bilateraal vlak. Men wenste die formules te behouden of zelfs verder uit te werken.
Op een aantal andere punten valt het moeilijker conclusies te trekken : de rol die de commissies Europese aangelegenheden in de diverse landen spelen, lijkt sterk uiteen te lopen. In Estland en Litouwen spelen ze geen wetgevende rol. In Cyprus en in Hongarije zijn die commissies daarentegen meestal bevoegd voor de omzetting van het communautaire acquis. In Polen, de Tsjechische Republiek, Roemenië en Slovakije verlenen voormelde commissies advies over de verenigbaarheid van de wetgevende teksten met het communautair recht. Op dezelfde manier zijn op de inachtneming van de verenigbaarheid met de Europese wetgeving diverse procedures van toepassing. Zo ressorteert die materie in Estland, Hongarije en Litouwen onder de verantwoordelijkheid van de regering. Cyprus, Roemenië, Slovakije en de Tsjechische Republiek stelden daartoe daarentegen een specifiek orgaan in het parlement in.
Een laatste vraag had betrekking op de samenwerking tussen de commissies Europese Aangelegenheden van de kandidaat-landen. Blijkens de antwoorden op die vraag heeft men, bij de oprichting van een commissie belast met de Europese Aangelegenheden, gebruik gemaakt van de ervaring die terzake in de overige kandidaat-landen of (voor sommige gevallen) in de lidstaten werd opgebouwd. Voorts bevelen de antwoorden aan dat de samenwerking tussen commissies van de kandidaat-landen die elkaars evenknie zijn, zou worden voortgezet.
De uitbreiding is zeker niet de enige prioriteit van de Europese Unie, maar is voor haar een politiek kerndoel dat op zichzelf belangrijk genoeg is om de hervorming van de instellingen te verantwoorden.
De tijd is voorbij om voor of tegen de uitbreiding te zijn. De uitbreiding moet nu haar beslag krijgen voor de kandidaat-lidstaten en voor de Europese Unie.
De Unie voert thans tegelijk niet minder dan twaalf onderhandelingen. Tussen het aan de gang zijnde proces en de manier waarop de Europese Gemeenschap achtereenvolgens van zes naar vijftien leden is geëvolueerd, is derhalve geen vergelijking mogelijk. Nooit is de Unie tegelijkertijd met zoveel onderhandelingen bezig geweest, die elk afzonderlijk volgens de specifieke kenmerken van de kandidaat-lidstaat worden gevoerd. Dat differentiatiebeginsel vloeit rechtstreeks voort uit de top van Santa Maria da Feira. Het verloop van elk van die onderhandelingen hangt af van het vermogen van elke kandidaat-lidstaat invulling te geven aan het « communautair acquis », dat op technisch vlak in 31 hoofdstukken is onderverdeeld. Die hoofdstukken worden of zullen in hun geheel in de loop van het volgende jaar door zes van de twaalf kandidaten worden aangenomen : Polen, de Tsjechische republiek, Slovenië, Estland, Hongarije en Cyprus.
De Unie beschouwt de onderhandelingen over verscheidene hoofdstukken tussen vier en zestien als « voorlopig afgesloten », volgens het beginsel dat niets is erkend zolang niet alles is erkend.
De Unie heeft aldus voorlopig de besprekingen over het vrije goederenverkeer met de Tsjechische Republiek en die over het vrije kapitaalverkeer met Estland beëindigd. Het zijn twee van de vier vrijheden van de eenheidsmarkt. Inzake het Europees sociaal beleid hebben de besprekingen tot een resultaat geleid met Cyprus en Estland, en inzake energie met Hongarije.
De onderhandelingen moeten worden voortgezet op de zeer delicate gebieden van het GLB, de Schengen-ruimte of het leefmilieu.
De enige oplossing bestaat er voorlopig in de problemen objectief te analyseren. Men moet tot de kern van de zaken doordringen, anders worden alle niet-behandelde kwesties tijdbommen, die zich helaas tegen de betrokken landen en tegen de Unie zouden keren. Ernst en gestrengheid zijn in die fase van de onderhandelingen het beste antwoord op het vaak gewettigde ongeduld van de gegadigden en op de niet minder gewettigde bezorgdheid van de lidstaten van de Unie.
Het Franse voorzitterschap zal in die geest met de Raad samenwerken om de Unie in de mogelijkheid te stellen de vooruitgang te beoordelen van de kandidaat-lidstaten in verband met de overname van het communautaire acquis en hun vermogen dat toe te passen.
Op het einde van het Franse voorzitterschap zullen de onderhandelingen over 42 nieuwe hoofdstukken worden gestart met elk van de zes landen die in onderhandeling zijn getreden. Meer dan de helft van het gebied van het « communautair acquis » zal zo worden onderzocht. Ook het kernprobleem van de verzoeken om overgangsperiodes zal worden aangesneden. Sommige ervan zijn realistisch en zullen op technisch vlak kunnen worden behandeld. Andere zouden door hun omvang het basisprincipe voor toetreding de overname van het communautair acquis in het gedrang kunnen brengen. Nog andere zullen politieke arbitrage in de eindfase van de onderhandelingen vergen.
Het Franse voorzitterschap bereidt een « overzicht » voor ten behoeve van de Europese Raad van Nice. Het gaat erom een precieze en overzichtelijke stand van zaken over de lopende onderhandelingen te maken. Hoe ver staat elk land met de overname van het « communautair acquis » ? Komt het zijn verbintenissen na ? Hoe kan succes worden gewaarborgd ? Moet de Europese Unie zelf punten ophelderen ? Op die manier zal elke kandidaat-lidstaat een toetredingsscenario ontvangen.
De Europese Unie zal als dusdanig geen toetredingsdatum vaststellen, zelfs al wensen sommige landen dat, in de mening dat zulks een factor van interne mobilisering zou zijn. Het zou op zijn minst arbitrair zijn de datum vast te stellen waarop de onderhandelingen zouden moeten eindigen.
Toch bestaat er al een doeldatum, die zowel de lidstaten als de kandidaat-lidstaten aan de slag kan doen gaan : 1 januari 2003, een datum die is vastgesteld door de Raad van Helsinki en waarop de Unie gereed zal moeten zijn om de voorwaardenvervullende toetreders te ontvangen. Voor de Europese Unie is dat een bindende datum. De naleving van die verplichting veronderstelt dat te Nice de onderhandeling over de vier thema's van de Intergouvernementele Conferentie rond zal zijn.
Wat Turkije betreft, heeft de Europese Unie op de Europese Raad van Helsinki de kandidaatstelling aanvaard na lange besprekingen, maar zonder de eigenlijke onderhandelingen te starten. Het Franse voorzitterschap zal het pré-toetredingsproces in een stroomversnelling brengen.
Als antwoord op de vragen en opmerkingen van de leden heeft de Franse minister van Buitenlandse Zaken het volgende gezegd :
4.2.1. De kwestie van de visa
Het Franse voorzitterschap is er voorstander van dat Bulgarije niet langer deel uitmaakt van de landen waarvoor een visum is vereist, gelet op de inspanningen die Bulgarije heeft gedaan op het vlak de politie, de justitie en de administratie.
Om de visumplicht af te schaffen is een gekwalificeerde meerderheid nodig. Frankrijk probeert die te verkrijgen, maar sommige andere Staten vinden de geboekte vooruitgang onvoldoende.
4.2.2. Tijdschema voor de toetreding
Een van de moeilijkheden van de uitbreiding is dat die soms aanleiding geeft tot demagogie. Zoals bij de vorige toetredingen is een precies en vast tijdschema niet aan de orde.
Het dient tot niets verklaringen af te leggen over een tijdschema, behalve dat de zaken erdoor worden bemoeilijkt. Overigens zouden de kandidaten zelf het niet eens raken over een enige datum voor toetreding. De enige manier van werken is iedereen naar verdienste te behandelen.
Die kwestie mag niet te emotioneel worden aangepakt door de Europese Unie ervan te verdenken de uitbreiding niet te wensen. Als dat zo was, zou zij de toetredingsonderhandelingen niet hebben aangevat. De Unie is zich bewust van de historische betekenis van de uitbreiding en van de noodzaak zich open te stellen voor landen die Europees zijn en die opnieuw democratieën zijn geworden.
De kandidaat-lidstaten zijn tot overname gehouden van het hele communautaire acquis, dat hoe langer hoe omvangrijker wordt. De Unie is zich ervan bewust dat de kandidaten een grote inspanning moeten leveren.
De lidstaten hebben ook redenen om zich met de toekomst van de Unie bezig te houden. Als van bij de start alle kandidaat-lidstaten zouden zijn toegelaten, zou dat in een verlamde Unie zijn geschied, wat evenmin in het belang van de kandidaat-lidstaten zou zijn geweest.
De institutionele hervormingen zijn voor de uitbreiding onontbeerlijk en zijn geenszins een voorwendsel om haar te vertragen.
Sommige kandidaat-lidstaten zullen een lange overgangsperiode nodig hebben. Volwaardig lid zijn betekent gelijke rechten en plichten hebben, wat niet van vandaag op morgen realiseerbaar is. Er is geen andere goede oplossing buiten permanente onderhandelingen, gedurende welke de kandidaat-lidstaten hun publieke opinie moeten voorbereiden op de te verwachten resultaten.
Na Nice zal de Unie aan elke kandidaat-lidstaat een toetredingstijdschema kunnen voorstellen, waarbij rekening wordt gehouden met de geslaagde hervormingen en met wat nog valt te doen, zodat de kandidaat-lidstaten hun onderdanen kunnen geruststellen.
Ter afronding van haar werkzaamheden, heeft de COSAC-vergadering bij consensus drie teksten goedgekeurd (vertaling).
1. De COSAC roept de lidstaten op om, tijdens de Europese top in Nice, een akkoord te bereiken over de institutionele hervorming die, in het perspectief van de uitbreiding, van nu af de efficiëntie, de transparantie en de wettelijke verankering van de instellingen garandeert en die het mogelijk maakt om vanaf 1 januari 2003 nieuwe lidstaten te verwelkomen. De COSAC ondersteunt ten volle het uitbreidingsproces en beveelt de Intergouvernementele Conferentie aan om, in het totaalakkoord voor de herziening van de Verdragen, de solidariteit, de samenhorigheid, de subsidiariteit en de proportionaliteit principieel te vrijwaren als evenzoveel voorwaarden om tot een echte Unie van volkeren en Staten te komen.
2. De COSAC neemt nota van het tussen staats- en regeringsleiders bereikte politieke akkoord over het door de Conventie uitgewerkte ontwerp van Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Ze roept de Europese Raad, de Commissie en het Europees Parlement op voormeld Handvest af te kondigen. Zij is van mening dat de aangehouden procedure, waarbij vertegenwoordigers van staats- en regeringsleiders, van de Commissie, van het Europees Parlement en van de nationale parlementen werden betrokken, in de toekomst haar nut kan bewijzen.
3. De COSAC onderstreept hoe noodzakelijk het voor de Unie is om, in de geest van de Europese Raad van Lissabon, de uitbouw van een innoverende kennismaatschappij te stimuleren, waarbij de werkgelegenheid beleidsmatig actief wordt aangezwengeld en de strijd tegen de werkloosheid en tegen allerlei vormen van uitsluiting wordt aangegaan. Ze roept de instellingen van de Unie op om tijdens het Franse voorzitterschap de Europese sociale agenda goed te keuren die, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, in een meerjarenraamwerk zal voorzien voor de maatregelen die op sociaal vlak moeten worden genomen. Die nieuwe strategische doelstelling moet het mogelijk maken de veranderingen voortvloeiend uit de nieuwe economie te verzoenen met de Europese sociale waarden en met het perspectief van de uitbreiding.
4. In de geest van de Europese Raad van Tampere, roept de COSAC de Unie en de lidstaten op om, in overleg met de kandidaat-landen, een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid uit te bouwen, die de strijd tegen het terrorisme en ernstige vormen van georganiseerde en grensoverschrijdende criminaliteit versterkt en die, mét eerbied voor de persoonlijke levenssfeer, onder meer stoelt op concrete maatregelen inzake de strijd tegen illegale immigratie, op gemeenschappelijke normen voor wie de buitengrenzen van de Unie overschrijdt, alsmede op een nauwere samenwerking tussen de controlediensten om die normen ook toe te passen.
5. Overwegende dat de nationale parlementen, naast het Europees Parlement, bijdragen tot de democratische legitimiteit van de Europese instellingen, verzoekt de COSAC de Intergouvernementele Conferentie het eerste deel van het Protocol over de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie als volgt te wijzigen :
de raadplegingsdocumenten en de wetgevende voorstellen van de Europese Commissie, alsmede de voorstellen van maatregelen die met toepassing van de titels V en VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie moeten worden genomen, moet de Commissie, meteen na goedkeuring ervan door het college van Commissarissen, elektronisch naar de nationale parlementen doorsturen;
de in punt 3 vastgestelde termijn van zes weken moet behalve in noodgevallen tevens toepasselijk zijn op de voorstellen die strekken tot de goedkeuring van maatregelen in het raam van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie, alsmede op de ontwerpen van interinstitutionele akkoorden waarin de Raad participeert;
tussen de laatste bespreking van een tekst in het COREPER en de door de Raad genomen beslissing moet een minimumtermijn van vijftien dagen in noodgevallen een week liggen.
De COSAC wijst erop dat geen enkele bepaling van dat Protocol de bevoegdheden en voorrechten die ieder nationaal parlement, krachtens de grondwetsbepalingen van zijn Staat toegekend zijn, op enigerlei wijze mag aantasten.
De COSAC brengt hulde aan de moed waarvan het Servische volk blijk heeft gegeven : de overwinning die het ten bate van de democratie heeft behaald, kan als voorbeeld worden gesteld. De COSAC formuleert de wens dat de Europese Unie een nieuw samenwerkingsverband met de Federale Republiek Joegoslavië zou opzetten, zodat zij in Europa de plaats krijgt die haar toekomt; ze wenst tevens dat de Europese Unie de Federale Republiek hulp verleent bij het sterker onderbouwen van de democratie en bij het verhogen van de levensstandaard.
De COSAC veroordeelt krachtdadig iedere terroristische daad, inzonderheid die welke Spanje zonet in rouw heeft gedompeld.
De rapporteurs, | De voorzitters, |
Mimi KESTELIJN-SIERENS (S), Muriel GERKENS (K). |
Philippe MAHOUX (S), Herman DE CROO (K). |
(1) Artikel 52-3 van het Handvest van de Grondrechten bepaalt het volgende : « Voorzover dit handvest rechten bevat die corresponderen met rechten die zijn gegarandeerd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zijn de inhoud en de reikwijdte ervan dezelfde als die welke er door genoemd verdrag aan worden toegekend. Deze bepaling verhindert niet dat het recht van de Unie een ruimere bescherming biedt. »