Een portret van de vrouw die op 28 december 1921 in de Senaat – in het gezelschap van honderd tweeënvijftig mannelijke collega's – de eed aflegde. Ruim dertig jaar later, in 1952, evenaart ze die stunt door als eerste vrouwelijke Senaatsvoorzitter de zitting te openen.
In 1935 publiceert het satirische weekblad Pourquoi Pas? een striemend artikel onder de titel "Madame SPAAK". Dat deze bourgeoise pur sang zich op de kieslijst van de socialistische partij als "ménagère", huisvrouw, laat registreren is ongehoord. "Une fausse ménagère", een valse huisvrouw, wordt ze genoemd. Ze wordt verdacht van een bedenkelijk soort "salonsocialisme" waarbij ze haar idealisme al te makkelijk inruilt voor politieke compromissen.
De kritiek van haar tijdgenoten is best begrijpelijk. Marie Spaak-Janson zetelt op dat moment al veertien jaar in de Senaat. Haar zoon is minister. Haar broer wordt niet veel later Premier. Maar het vrouwenstemrecht, een politiek dossier dat haar ter harte zou moeten gaan, is nog steeds niet gerealiseerd.
Marie Janson heeft niet veel bronnen achtergelaten om dit beeld te helpen nuanceren. Als parlementslid schuwt ze de pers. In de Senaat wil ze zich niet laten fotograferen. Daardoor lijkt de informatie waarover we vandaag beschikken het vooruitzicht waarmee de boze pen in Pourquoi Pas? afsluit te bevestigen: de aanwezigheid van La Ménagère in de Senaat zou vooral een zegen zijn voor de journalisten die kunnen blijven putten uit makkelijke grapjes over vrouwen - en moeders - in het Parlement.
Honderd jaar na haar eedaflegging als eerste vrouwelijke senator en parlementslid, blijft Marie Spaak-Janson in het collectieve geheugen toch vooral bekend als dochter van progressief-liberaal parlementslid Paul Janson, zus van de liberale Eerste Minister Paul-Émile Janson en moeder van de internationaal geroemde Paul-Henri Spaak.
In de geschiedenis van het Belgische feminisme klinkt haar naam niet luid. Lucie Dejardin, de eerste "rechtstreeks verkozen vrouw" in de Kamer, kan op meer aandacht rekenen. In politicologisch opzicht lijkt het feit dat ze "maar" gecoöpteerd werd Marie Jansons plek in de geschiedenis te relativeren.
Mensen hebben de neiging om gebeurtenissen uit het verleden voorspelbaarder te achten dan die werkelijk waren. We denken vandaag anders over coöptatie dan in 1921, toen de politiek-strategische waarde van deze nieuwigheid nog verkend moest worden. Kan het zijn dat onze hedendaagse opvattingen het beeld van Marie Janson vervormen? Zou Marie Janson het al met al eens geweest zijn met haar etiket als "feministe"?
Haar verhaal loopt langs woelige tijdsgewrichten van de Belgische geschiedenis en sleurt ons mee in een geschiedenis die breder is dan de smalle sokkel van het feminisme en de familiebanden kan dragen. Terwijl haar verhaal zichzelf vertelt doorheen archiefdocumenten en parlementaire discours, worden langzaam de contouren tastbaar van een zelfbewuste, intelligente senator die haar partij met haar authentieke engagement een grote dienst bewijst.
De Belgische Werkliedenpartij (BWP) van Emile Vandervelde worstelt in het Interbellum met zichzelf. De invoering van het algemeen meervoudig stemrecht in 1893 betekende voor de socialisten een belangrijke overwinning. In de roes van de zege verzekerden ze hun achterban dat het echte einddoel alleen maar het algemeen enkelvoudig stemrecht kan zijn, zonder onderscheid van geslacht en op alle kiesniveaus. Dat einddoel wordt in 1894 gebetonneerd in het Charter van Quaregnon.
Een vervelend neveneffect van dat algemeen meervoudig stemrecht is echter dat partijen plots veel moeilijker een absolute meerderheid behalen. Dat tekent de Belgische politiek op twee manieren. Voor wie wil deelnemen aan de macht zit er vanaf dan niets anders op dan compromissen te sluiten. Daarnaast gaan partijen hun stemmenaantallen ook met andere ogen bekijken. Veel progressieven beginnen te vrezen dat het vrouwenstemrecht zal leiden tot een versteviging van het conservatieve katholieke blok.
Op het socialistische congres van 1902 wordt het vrouwenstemrecht uiteindelijk aan de kant gezet. De socialistische partijleiding beslist in een alliantie met de progressief-liberalen voluit te gaan voor het enkelvoudige mannenstemrecht.
Na de Bevrijding in 1918 geeft Koning Albert met zijn troonrede een serieuze voorzet voor "gelijk stemrecht voor alle mannen". Hoewel hij niet over de vrouwen spreekt, voelt politiek België aan dat ook het vrouwenstemrecht er echt wel zit aan te komen. In meer en meer buurlanden wordt het effectief ingevoerd. Het komt er dus vooral op aan de vrouwenstemmen in het juiste kamp te krijgen. Zo wordt dit emancipatorische thema gekaapt door politiek pragmatisme.
Hoe kan Le Patron, zoals Vandervelde door zijn aanhang wordt genoemd, het socialistische gedachtegoed op een geloofwaardige manier promoten als valabel alternatief voor het kerkelijk wereldmodel en tegelijk stellen dat de vrouwen, althans voorlopig, evengoed af zijn zonder stemrecht? Vandervelde, die zelf het vrouwenstemrecht niet ongenegen is, lijkt te kiezen voor een coup de théâtre.
De Grondwetsherziening van 1919 voorziet naast het enkelvoudig stemrecht voor mannen, ook in een grondige hervorming van de Senaat. Het systeem van coöptatie wordt ingevoerd waarbij een nieuwe categorie van senatoren wordt gecreëerd die niet door de kiezers maar wel door de Senaat zelf, op basis van hun bekwaamheid, worden gekozen. De socialistische partij zal langs die weg de primeur van de eerste vrouw in het Parlement op haar palmares kunnen schrijven.
Nuchter bekeken dringen zich een aantal criteria op waaraan de persoonlijkheid van de uitverkorene zal moeten voldoen. Vooreerst moet de kandidate over voldoende maturiteit beschikken om dit ongeziene precedent waardig te dragen. Het parlementaire werk was tot dan toe een exclusieve mannenaangelegenheid. De heilige grond van de Belgische democratie werd nooit door een vrouwelijke voet betreden, op de verzetsstrijdsters na die er amper enkele jaren voordien door de Duitse oorlogsrechtbank hun doodvonnis hoorden uitspreken.
Daarnaast dient de toekomstige senatrice over intellectuele bagage te beschikken die haar in staat stelt om in het wetgevende bedrijf de pas te houden met haar mannelijke collega's. Slaagt ze daar niet in, dan zou het "experiment" wel eens contraproductief voor de vrouwen kunnen uitdraaien.
Ten slotte moet ze - en dit is onontbeerlijk - geloofwaardig overkomen bij de vrouwelijke achterban. Het volstaat niet dat de dame in kwestie de mannelijke elite in de Senaat kan overtuigen van haar sérieux. De uiteindelijke bedoeling is immers het vrouwelijke kiezerspotentieel te overtuigen de kant van de socialisten te kiezen.
Ze moet zich dus tegelijk kunnen bewegen in de hogere burgerlijke milieus én voeling hebben met de dagelijkse zorgen van de arbeidersklasse. Ze moet de savoir-vivre hebben om als enige vrouw de andere sekse niet te bruuskeren, maar toch ook duidelijk sympathiseren met het socialistische gedachtegoed rond gelijkheid en sociale rechtvaardigheid.
De vrouw die al deze kwaliteiten verenigt, krijgt vervolgens de delicate taak om de politieke realiteit waarin het vrouwenstemrecht voorlopig niet wenselijk is, geloofwaardig te verdedigen binnen de kringen van de socialistische arbeidsters die zich overal te lande beginnen te organiseren.
Waar vind je zo'n witte raaf?
Marie Janson wordt in 1873 geboren als het tweede kind in een gezin uit de Brusselse vrijzinnige burgerij. Na broer Paul-Émile, die het licht ziet in 1872 en Marie zelf, volgen nog vier meisjes: Lucie, Laure, Madeleine en Claire.
Haar hele leven lang blijft Marie Janson discreet en consequent de aandacht van haar eigen persoon wegleiden. Binnen de socialistische beweging zal ze haar gegoede achtergrond niet verhullen, maar ze kan er ook niet echt punten mee scoren. Zelf geeft ze bijgevolg niet veel stof om haar levensverhaal te vertellen. Maar wat we weten over haar naasten doet wel een licht schijnen op de jaren die haar politieke carrière voorafgingen.
Haar vader, Paul Janson, wordt algemeen beschouwd als de stichter van het Belgische sociaal liberalisme. Tijdens Maries kinderjaren voert hij een gepassioneerde strijd voor het algemeen kiesrecht. Het levert hem veel aanzien op bij de eigen progressief-liberale achterban. Maar ook in de socialistische gelederen wordt zijn naam met respect uitgesproken.
Moeder Anne Amoré is een geestesverwante van Isabelle Gatti de Gamond. De Brusselse feministe beschouwt degelijk meisjesonderwijs als één van de belangrijkste wapens in de strijd voor gelijke rechten. Tot haar huwelijk geeft Anne les in de school van Gatti de Gamond in Brussel. Deze vroege pedagogische vorm van feminisme krijgt Marie dus met de paplepel binnen. Die moederlijke invloed zal doorwerken in haar parlementaire carrière via de vele pleidooien die ze houdt voor de verbetering van het onderwijs in het algemeen en voor jonge vrouwen in het bijzonder.
Anne heeft een groot aandeel in de opvoeding van de kinderen. In een biografie over Paul-Émile Janson wordt ze beschreven als "une femme très cultivée", een erg onderlegde vrouw, die haar zoon en ongetwijfeld ook haar dochters zelf onderwijst. Nadien zet Paul-Émile zijn secundair onderwijs in de athenea van Elsene en Brussel verder. Marie volgt les aan de school van Isabelle Gatti de Gamond. Ze zal er afstuderen als regentes. In een spaarzame getuigenis in Le Peuple schrijft Marie Spaak-Janson over haar innige band met Isabelle Gatti de Gamond, die haar pupil "mon riant printemps", "mijn zonnetje in huis" noemde.
Cultuur heeft een belangrijke plaats in het gezin Janson-Amoré, dat bekend is in de Brusselse kunstscène. Zo staat de piepjonge Marie model voor één van de kleine meisjes op het schilderij van Jan Verhas Le revue des écoles en 1878. Dat schilderij uit 1880 beeldt een scholen-défilé ter gelegenheid van de zilveren bruiloft van koning Leopold II uit. Ook vader Paul Janson wordt afgebeeld tussen de toeschouwers.
In 1894 treedt Marie Janson in het huwelijk. Ze is dan eenentwintig jaar. Haar echtgenoot, advocaat en theaterschrijver Paul Spaak, is net afgestudeerd als doctor in de rechten aan de ULB. Twee jaar eerder behaalde ook haar broer Paul-Émile daar zijn doctorstitel.
Naast zijn praktijk als advocaat aan de balie van Brussel doceert Paul Spaak literatuurgeschiedenis. Van 1897 tot 1902 doet hij dat aan de Université Nouvelle, een afsplitsing van de ULB, waar op dat moment ook zijn schoonvader lesgeeft.
In een interview in De Volksgazet uit 1922 vertelt Marie dat ze zich al lang vóór haar politieke carrière inzette voor sociale gelijkheid. "Ik wil me wijden, zoals ik dit overigens voor, tijdens en na de oorlog heb gedaan, aan al de vraagstukken van weldadigheid, die het lot van kinderen, vrouwen en ouderlingen aanbelangen." Jaren later heeft ze het in Le Peuple over de "onverzettelijkheid van haar jeugd" ("les intransigeances de ma jeunesse").
Zou ze via haar broer met de socialistische beweging in contact gekomen zijn? Die is alvorens zich aan te sluiten bij de progressief-liberale kring van zijn vader een tijdje lid geweest van de vereniging van socialistische studenten. Biograaf Stengers merkt op dat hij in Herstal, uitgerekend de geboorteplaats van zijn vader, voor de Cercle des Étudiants socialistes, "een briljante conferentie over het algemeen stemrecht houdt".
In 1895 bevalt Marie van haar eerste kind, een dochter, Madeleine Spaak. In 1899 volgt Paul-Henri, en niet veel later Charles, in 1903, en Claude, in 1904. Ze zet op haar beurt de erfenis van haar moeder verder en koppelt in de opvoeding van haar kinderen een brede intellectuele cultuur aan authentiek maatschappelijk engagement.
Rond de eeuwwisseling wordt het in Belgische feministische kringen duidelijk dat inzetten op een goede opleiding niet zal volstaan voor de realisatie van een gelijke behandeling van vrouwen en mannen. De lotgevallen van Marie Popelin maken duidelijk dat je als vrouw in 1892 wel een diploma in de rechten kan behalen, maar dat je daarom nog niet zomaar toegang krijgt tot de balie.
Het verhaal van Popelin is maar een mediagenieke uitschieter van een sociale onrechtvaardigheid die diep geworteld zit in het Belgische Burgerlijk Wetboek. Daarin wordt een vrouw van zodra ze getrouwd is als onbekwaam beschouwd. Haar echtgenoot is alleen en autonoom bevoegd voor het beheer van de gezinsgoederen. Daaronder vallen ook de inkomsten die zijn echtgenote binnenbrengt.
Het statuut van "minderjarigheid" heeft voor de getrouwde vrouw verstrekkende gevolgen. Op juridisch vlak betekent het dat vrouwen die willen scheiden, geen aanvraag tot scheiding bij de rechtbank kunnen neerleggen zonder toestemming van hun man. Op financieel vlak impliceert het dat getrouwde vrouwen hun eigen spaargeld niet kunnen uitgeven zonder instemming van hun man.
Als vrouw je onafhankelijkheid proberen te vrijwaren door niet te trouwen of door te scheiden is geen goed idee. Kinderen van ongehuwde moeders worden door datzelfde Burgerlijk Wetboek immers ernstig financieel en juridisch benadeeld. Dat kunnen de arbeidsters zich met hun karige loon niet veroorloven. In 1889 gold het als een grote stap voorwaarts dat vrouwen het recht kregen op vier weken onbetaald verlof na hun bevalling. De vraag hoe ongehuwde vrouwen met een pasgeboren baby vier werken zonder geld konden overleven is niet aan de orde. Het gezin is immers de hoeksteen.
Marie is hiervan goed op de hoogte. Hoe kan het anders met het activisme dat de Jansons van hun vader meekregen? Ze is zich sterk bewust van het bevoorrechte milieu waarin ze opgroeide en ze zelf ook haar kinderen opvoedt, hoewel zijzelf strikt genomen ook weer juridisch inferieur is aan haar echtgenoot, Paul Spaak. Het probleem van de maatschappelijke positie van de vrouw is hopeloos verstrikt in het kluwen van sociale conflicten tussen de werkende klasse en de conservatieve bourgeoisie.
Op de vooravond van de Groote Oorlog moeten Paul-Émile en Marie Janson afscheid nemen van hun vader en België van een visionair politicus. Tijdens de uitvaart aanschouwt Marie, veertig jaar oud ondertussen, de lange stoet van duizenden arbeiders die de kist van haar vader naar zijn laatste rustplaats volgen.
Over de activiteiten van Marie Spaak-Janson tijdens de Eerste Wereldoorlog is niet veel bekend. Op propaganda-bijeenkomsten van de socialistische vrouwen in de jaren '20, vertelt "la Citoyenne" haar toehoorders graag hoe de oorlogsgebeurtenissen haar nog scherper bewust maakten van de precaire sociale positie van de vrouwen en kinderen uit de Brusselse arbeiderswijken. Er is veel kans dat Marie zoals de meeste vrouwen uit de burgerlijke middens deelneemt aan liefdadigheidsacties en geldinzamelingen ten voordele van de gezinnen die door de oorlog in de armoede verzeilen. Zou ze betrokken kunnen zijn bij de activiteiten van haar broer Paul-Émile voor het het Nationaal Hulp- en Voedingscomité in Doornik? In elk geval lijkt de oorlogservaring haar sociale engagement nog versterkt te hebben.
Na de oorlog - haar jongste kinderen Charles en Claude zijn dan ongeveer zestien en zeventien jaar - engageert ze zich samen met haar oudste zoon voor de socialistische partij. Paul-Henri heeft een warme band met zijn moeder. In die mate zelfs dat men hem schertsend "geen Spaak, maar een Jansonist" noemt. Over hun gelijktijdige start in de politiek zal hij later liefdevol verklaren dat ze het nooit eens zijn geworden over wie nu eigenlijk het eerst bij de BWP was gegaan. Allebei claimden ze die ereplaats.
Het is niet bekend hoe Emile Vandervelde Marie Janson precies op het spoor kwam. In elk geval waren veel socialistische voorvrouwen gevormd op de Brusselse schoolbanken van Isabelle Gatti de Gamond.
Marie wordt ingezet om propaganda te voeren voor de socialistische coöperatieven en mutualiteiten voor vrouwen. Die taak vervult ze met verve. In 1922 ontstaat mede onder haar impuls de beweging van Socialistische Vooruitziende Vrouwen. De combinatie van haar enthousiasme en haar intelligentie was wat de socialistische vrouwenbeweging nodig had om te groeien.
In 1921 wordt Marie Spaak-Janson in Sint-Gillis tot gemeenteraadslid voor de BWP verkozen. Sinds 1919 hebben vrouwen immers stemrecht op gemeentelijk niveau en mogen ze zelfs - uiteraard mits instemming van hun echtgenoot - het ambt van burgemeester of schepen uitvoeren.
In datzelfde jaar verkiest de partijtop van de BWP haar tot gecoöpteerd senator. Op basis van de kandidatenlijst voorgelegd door de BWP wordt ze op 27 december "door de Senaat tot senator verkozen". De dag erop legt ze de eed af.
Voor haar opent zich een wereld van onbekende gebruiken en protocol. Terwijl haar hart razend tekeergaat in haar borst, wordt haar gevraagd of ze zal zetelen met of zonder hoed en of ze de naam Spaak-Janson zal gebruiken. Het wordt madame Spaak. Het lijkt haar allemaal heel futiel. Wanneer de stress haar dreigt te overmannen grijpt Auguste Vermeylen, eveneens gecoöpteerd senator, haar hand.
Gedurende de vijftien daarop volgende jaren blijft ze de enige vrouw in de Senaat. Pas in 1936 krijgt ze het gezelschap van de katholieke Maria Baers en de Vlaams-nationalistische Odila Maréchal-Van den Berge.
Haar wetgevend werk en haar uiteenzettingen in de Senaat mogen gerust naast die van haar mannelijke tijdsgenoten geplaatst worden. De sociale thema's die haar in de loop van haar leven tekenden, pikt ze in haar parlementair werk terug op.
Zo is ze meerdere jaren verslaggever van de begrotingsbesprekingen over Kunsten en Wetenschappen, waaronder op dat moment het onderwijs ressorteert. Ze neemt systematisch het woord in discussies die over het onderwijs gaan. Meer nog dan voor de positie van de vrouw, komt ze op voor de bescherming van kinderen. Ze dient wetsvoorstellen in inzake een moederschapsverzekering, inzake degelijke werkcontracten voor huispersoneel, het hoger onderwijs voor meisjes en het Kinderwelzijn. Ze woont zeer gewetensvol alle zittingen bij en maakt deel uit van de Senaatscommissies voor Volksgezondheid, Openbaar onderwijs en Landbouw.
De Handelingen van de Senaat geven daarnaast ook een beeld van haar welsprekendheid. Vaak vergt het politieke discours een moeilijke evenwichtsoefening van haar en moet ze op subtiele wijze haar collega-senatoren weten te overtuigen. Zo voelt het vreemd aan om te lezen dat volgens haar de plaats van de vrouw aan de haard is.
In het Interbellum valt het heersende discours over de "natuurlijke aard" van de vrouw globaal uiteen in twee strekkingen. Volgens de ene is de vrouw gelijk aan de man en zijn eventuele verschillen tussen beide seksen vooral te wijten aan cultuur en opvoeding. Emile Vandervelde gaat bijvoorbeeld die richting uit als hij stelt dat vrouwen wel politieke interesse vertonen als men hen opleidt en hen stemrecht in het vooruitzicht stelt. Als man en vrouw echter niet werkelijk verschillen kan een man evengoed de vrouwenrechten verdedigen. Een vrouwelijke volksvertegenwoordiging is dan niet noodzakelijk. De strijd om vrouwenrechten is gewoon een specifiek onderdeel van de bredere strijd voor sociale rechten.
Aan de andere kant bestaat ook de visie dat de verschillen tussen man en vrouw ingebakken zitten in de menselijke natuur. Vrouwen hebben dus fundamenteel andere kwaliteiten dan mannen. Daaruit concluderen sommigen dat bepaalde functies of beroepen meer bij één van beide geslachten past. Traditioneel is dit discours meer bij de katholiek-conservatieven terug te vinden.
In een toespraak over het uitoefenen van het beroep van advocaat door vrouwen maakt Marie Spaak een onderscheid tussen het partijstandpunt dat ze verdedigt en haar persoonlijke mening. Ze begint met de verzekering dat deze kwestie voor haar meer te maken heeft met sociale rechtvaardigheid dan met een feminisme dat de intellectuele functies van de vrouw al dan niet als gelijk beschouwt aan die van de man. Daarmee volgt ze mooi de socialistische lijn. Maar ze voegt er fijntjes aan toe dat volgens haar de natuurlijke plaats van de vrouw aan de haard is. Is het de herinnering aan de heftige pleidooien van haar vader en broer die haar zo doen spreken? Of wil zij, als vrouw sowieso al het buitenbeentje in de assemblee, niet te veel als socialistische hardliner overkomen?
Het valt op dat ze zich doorheen haar carrière in vrouwenkwesties steeds zelfbewust en onafhankelijk opstelt. Zo trouw als ze is aan het programma van de socialistische partij, zo zelden spreekt ze haar loyaliteit uit met het feminisme van het interbellum.
Uit de parlementaire Handelingen van de Senaat komt een beeld naar voor van een vrouw die zich niet laat intimideren door de onderbrekingen van haar mannelijke collega's. Soms zien we een voorzichtige vrouw die zich ervoor hoedt uitspraken te doen over thema's waarvoor ze niet over de nodige achtergrondkennis beschikt.
Tijdens een discussie in 1926-27 over een aanpassing van het Burgerlijk wetboek gaat ze dan weer voluit door te verklaren dat een grondige kennis van de principes van het recht wellicht nodig is om goede wetten te maken, maar dat je daarentegen duidelijk geen jurist moet zijn om wetten te herkennen die slecht ontworpen en slecht uitgewerkt zijn en daarenboven nog steunen op een achterhaald denkkader. Wat later in diezelfde toespraak verwijst ze naar een passage uit Tolstoj's Anna Karenina. Wil ze haar mannelijke collega's imponeren met haar culturele bagage?
Toch komt ze niet zomaar met alles weg. In 1925 stemt ze tegen het vrouwenstemrecht op het niveau van de provincieraad. Ze verantwoordt zich door te stellen dat de socialistische vrouwen een grote fout zouden maken als ze akkoord zouden gaan met zo'n halve maatregel. Vier jaar later, in 1929 stemt ze tegen een amendement op een wetsvoorstel over de samenstelling van de kiezerslijsten, dat het vrouwenstemrecht de facto mogelijk zou maken. Deze keer verantwoordt ze haar stemgedrag niet maar sluit zich aan bij de argumentatie van haar partij.
Er zal uiteindelijk nog een Wereldoorlog overheen gaan vooraleer het de Belgische vrouwen gegund wordt om voor de parlementsverkiezingen naar de stembus te trekken. Een oorlog waarin zowel haar broer, Paul-Émile Janson, als haar schoondochter, Suzanne Lorge, de echtgenote van haar zoon Claude door de gruwel van de Duitse kampen aan haar liefde onttrokken worden.
Zowel bij tegenslagen als bij momenten van emotie blijft Marie Spaak echter waardig en discreet. Wanneer Paul-Henri Spaak als Eerste Minister vanop het spreekgestoelte van de Senaat zijn regeringsverklaring voorleest, blijft ze ingetogen zitten tot het einde van de vergadering. Pas dan gaat ze naar hem toe om hem te feliciteren.
Wanneer ze tussen 1952 en 1956 tot vier keer toe als ouderdomsdeken de parlementaire zitting opent, wordt haar dat door vriend en vijand gegund.
Gedurende haar lange parlementaire carrière is Marie Spaak-Janson op intelligente en elegante wijze steeds zichzelf gebleven. Nooit liet ze zich betrappen zichzelf anders voor te doen dan ze was. Die authenticiteit lijkt dan ook het geheim van haar geloofwaardigheid.
Naast het parlementair spreekgestoelte stelt ze zich bovendien erg terughoudend op. Ze zoekt de pers niet op. Ze lijkt maar al te goed te beseffen dat die haar als een curiosum ziet, eerst wegens van haar unieke status als vrouw in een verder exclusief mannelijke assemblee, later wegens de onwaarschijnlijke samenloop van de politieke carrières van moeder en zoon.
Maar de goede verstaander vermoedt dat hetgeen ze niet zegt minstens even belangrijk is.
Een citaat uit Le Peuple illustreert dit: "Cette vie mêlée à celle de tant d'hommes, me les fit mieux connaître avec leurs belles qualités et aussi leur grands défauts", schrijft ze. Om er dan onmiddellijk aan toe te voegen: "Ce n'est pas ce que je pense des hommes que vous attendez de moi aujourd'hui, mais mes impressions comme parlementaire." ("Dit leven vermengd met dat van zovele mannen, deed mij hen beter kennen met hun mooie kwaliteiten en ook hun grote gebreken. Het is niet wat ik van mannen denk dat u vandaag van mij verwacht, maar mijn indrukken als parlementslid.")
Marie Spaak-Janson overlijdt in 1960 op zesentachtigjarige leeftijd.
In 1969, bijna vijftig jaar nadat zij als eerste vrouw in de Senaat de eed aflegde, wordt opnieuw, maar voorlopig voor het laatst, een exclusief mannelijke Senaat samengesteld.
In 1976 wordt de volledige gelijkheid tussen echtgenoten wettelijk vastgelegd.
De Senaat heeft alles in het werk gesteld om aan alle wettelijke voorschriften inzake de auteursrechten te voldoen. Rechthebbenden die de Senaat ondanks alle inspanningen niet heeft kunnen opsporen, worden verzocht zich kenbaar te maken.
<< Tentoonstelling
<< Start