2-202 | Belgische Senaat | 2-202 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Overlijden van een gewezen minister
Verzending van een wetsontwerp naar een andere commissie
Inoverwegingneming van voorstellen
In overweging genomen voorstellen
Arbitragehof - Prejudiciële vragen
Voorzitter: de heer Armand De Decker
(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)
De voorzitter. - De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van mevrouw Rika De Backer-Van Ocken, eresenator, gewezen senator voor het arrondissement Antwerpen, gewezen provinciaal senator voor Antwerpen, gewezen lid van het Europees Parlement, gewezen minister en gewezen staatssecretaris.
Uw voorzitter heeft het rouwbeklag van de vergadering aan de familie van onze betreurde collega betuigd.
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor het volgende wetsontwerp te verzenden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden:
Dit wetsontwerp werd eerder verzonden naar de commissie voor de Justitie. (Instemming)
De voorzitter. - Bij brieven van 24, 25, 26, 29, 30 april en 2 mei 2002 hebben de burgemeesters van Bouillon, Clavier, Doische, Bassenge, Trooz, Anthisnes, Voeren, Büllingen, Flémalle, Keerbergen, Zottegem en Ohey aan de Senaat overgezonden, een motie met het verzoek te werken in het voordeel van de bevrijding van mevrouw Ingrid Betancourt.
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.
Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.
Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Ik verwijs opnieuw naar het voorstel van resolutie dat ik indiende op 20 juni 2000 betreffende de oprichting van een commissie die een onderzoek moet voeren naar de prerogatieven van de Koning en de koninklijke familie. Ik heb daarover reeds zes brieven aan de voorzitter gestuurd. Ik kreeg daarop geen antwoord. Wil de voorzitter dit voorstel tegenhouden? Waarom wordt het niet vertaald? Dit is een democratie niet waardig. Zelfs het Vlaams Blok maakt zoiets niet mee. Mag ik de commentaar van de voorzitter daarover kennen?
De voorzitter. - Ik heb daarop reeds verschillende keren geantwoord.
De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Zolang de Senaat bestaat (Protest van de heer Vandenberghe), hebben wij het recht om de minister vragen te stellen, onder meer over de NMBS.
Ik herinner mij de uitspraak van een minister die ooit zei: "In een normaal land zou ik ontslag nemen, maar we leven in een apenland, dus neem ik geen ontslag." Deze uitspraak is hier ook van toepassing. Naarmate de uren verstrijken, wordt het verhaal alsmaar hallucinanter. De versies blijken met het uur te veranderen. De ministers en misschien zelfs de eerste minister hebben leugens niet geschuwd. Er wordt gesproken over twee ontslagbrieven. Een eerste ontslagbrief zou later gewijzigd zijn.
Beseft de minister dat zij zichzelf en de regering in een zeer moeilijk parket brengt, waar enkel het fortuin hen voorlopig van de afgrond heeft gered? Eens een ontslagbrief is verzonden naar de tegenpartij, is hij arbeidsrechterlijk onherroepelijk, zowel wat de inhoud als de opzeg betreft. Er is ook een strafrechtelijk probleem, want er zou sprake kunnen zijn van valsheid in geschrifte. Politiek zijn er nog meer moeilijkheden, aangezien de eerste minister ronduit loog in het Parlement toen hij verklaarde dat bepaalde elementen, zoals de dubbele handtekening, irrelevant zouden geweest zijn voor het ontslag. Het gaat uiteraard om een probleem van politici die zichzelf grote managementcapaciteiten toedichten, bestuursposten uitdelen aan politieke kameraden en marchanderen met belastinggeld. Dat een kabinet met liberalen dit tolereert, is hemeltergend.
Ik hoop dat de minister op mijn vragen zal antwoorden, want het viel mij op dat zij in de Kamer elk concreet antwoord heeft omzeild met goedkope verwijzingen naar de oppositiepartijen. Op welke manier en aan wie werd de eerste ontslagbrief aangeboden? Wie heeft onderhandeld met de heer Heinzmann over de wijziging van de eerste ontslagbrief? Wat was de vergoeding die werd aangeboden aan de heer Heinzmann voor zijn nieuwe functie? Volgens berichten zou de heer Heinzmann nog steeds in functie zijn. Welke vergoeding geniet hij nu? Plant de regering een wetswijziging om een einde te maken aan de te grote politieke greep op de overheidsbedrijven?
De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - De heer Heinzmann bezorgde de minister van Mobiliteit en vervoer op 30 april een ontslagbrief, of volgens de termen van de brief, een intrekking van kandidatuur. Die brief werd door de minister niet aanvaard. Op 1 mei stelde ze voor hem een nieuwe brief op die al aan de pers bezorgd werd nog vóór hij door de heer Heinzmann ondertekend was. Volgens de verklaringen van de minister hadden de verschillen tussen de eerste en de tweede brief enkel betrekking op de juridische formulering en niet op de inhoud.
Nu we de twee versies kennen, blijkt dat de eerste versie grondig is gewijzigd. Een reeks elementen op grond waarvan de heer Heinzmann zijn kandidatuur intrekt, komen niet voor in de tweede brief. Zo is er geen sprake meer van de onduidelijkheid van de aanwervingsprocedure, het ontbreken van een contract, een mogelijke vernietiging van zijn benoeming door de Raad van State en de opgedrongen benoeming van het directiecomité en de bijkomende handtekening van de directeur-generaal.
Aan de tweede brief zijn ook een aantal elementen toegevoegd die niet overeenstemmen met de realiteit. Volgens die brief zou de heer Heinzmann zich gretig kandidaat hebben gesteld, terwijl hij in werkelijkheid meermaals over de streep moest worden getrokken.
Waarom heeft de minister een aantal elementen uit de eerste brief niet in de tweede brief opgenomen en nieuwe elementen toegevoegd?
Waarom heeft de eerste minister in de Kamer formeel ontkend dat de heer Heinzmann niet op de hoogte was van de verplichte tweede handtekening en van de politieke benoeming van de directeur-generaal, terwijl dit in zijn eerste brief stond? Zal de minister politieke conclusies trekken uit het feit dat ze oorspronkelijk verklaard heeft dat de wijzigingen aan de eerste brief enkel sloegen op juridische elementen?
Is de minister niet van oordeel dat de brief van de heer Heinzmann en het verloop van de aanstellingsprocedure aantonen dat de wet op de herstructurering van de NMBS opnieuw gewijzigd moet worden? De wijze waarop het directiecomité wordt aangesteld en de tweede handtekening zullen immers het beleid van elke nieuwe manager hypothekeren.
Gaat de minister in op de vraag van één van de regeringspartners om de benoemingsprocedure uit te stellen, het investeringsplan te verbeteren en alvorens een nieuwe manager aan te stellen, een plan op te stellen om het reizigersverkeer te verbeteren? Als de minister daarmee instemt, geeft ze toe dat het huidige plan moet worden gecorrigeerd in het belang van het spoorbeleid en van de reizigers.
Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - Gisterenochtend heb ik al contact opgenomen met uw assemblee om de meest recente ontwikkelingen in de zaak-Heinzmann te komen toelichten. Aldus wil ik enerzijds het parlement de mogelijkheid bieden zijn controletaak uit te voeren en anderzijds voldoende duidelijkheid tot stand brengen zodat het spoorwegdossier op dit cruciale ogenblik weer op een serene manier kan worden benaderd.
Er zijn veel vragen gesteld en er is veel commentaar geleverd. Daarom wil ik eerst aan de hand van een chronologisch feitenrelaas de omstandigheden van de aanwijzing en het ontslag van de heer Heinzmann uiteenzetten. Daarna zal ik mijn persoonlijke beoordeling geven van deze operatie en van de standpunten waartoe ze aanleiding heeft gegeven.
Op 21 maart 2002 werd hier de wet aangenomen die onder meer voorzag in een nieuwe procedure voor de aanwijzing van de raad van bestuur en de gedelegeerd bestuurder. De wet bepaalt dat de mandaten van de bestuurders van rechtswege ten einde lopen dertig dagen na haar publicatie in het Belgisch Staatsblad. Op 26 maart wordt de wet in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd alsook de oproep aan de kandidaten, die tien dagen de tijd krijgen, hetzij tot 10 april, om hun kandidatuur te stellen. Op 26 april moeten de nieuwe bestuurders hun mandaat opnemen.
Op 10 april zijn vijfenveertig geldige kandidaturen binnengekomen, waaronder vier voor de functie van gedelegeerd bestuurder.
Op 17 april leg ik aan het kernkabinet het resultaat van de oproep tot de kandidaten voor. Over de functie van gedelegeerd bestuurder kan geen consensus worden bereikt.
Daarom beslist de ministerraad op vrijdag 20 april om de oproep tot de kandidaten te verlengen zodat meer mensen zich kandidaat kunnen stellen voor de functie van gedelegeerd bestuurder. Bovendien wordt op mijn voorstel een bekwaamheidsprofiel voor die functie opgesteld. Ik deel aan de ministerraad mee dat ik een beroep doe op een adviesbureau inzake human resources om de resultaten objectief te beoordelen. De ministerraad beslist om ook een advertentie te plaatsen in de economische pers.
De nieuwe oproep wordt op zaterdag 21 april in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. De einddatum is vastgesteld op 23 april om 12 uur. Een advertentie in L'Écho en De Financieel Economische Tijd verwijst naar de voorwaarden die in het Belgisch Staatsblad werden gepubliceerd.
Op woensdag 24 april wordt de vergadering van de ministerraad volledig gewijd aan de aanwijzing van de raad van bestuur, de voorzitter en de gedelegeerd bestuurder. De eerste minister leest het verslag van consultant Korn/Ferry voor over het profiel en de analyse van acht kandidaten, geselecteerd na een pre-evaluatie. Er wordt een akkoord bereikt over het voorstel van Korn/Ferry, dat de aanwijzing aanbeveelt van de heer Heinzmann als gedelegeerd bestuurder en van de heer Deneef als voorzitter van de raad van bestuur.
De besluiten tot aanwijzing van alle bestuurders worden op donderdag 25 april gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Ze treden in werking op 26 april.
Op 26 april is er een vergadering op mijn kabinet met de heren Deneef en Heinzmann. Aan de nieuwe bestuurders van het spoorwegbedrijf wordt een reeks belangrijke documenten over de NMBS en over het spoorwegbeleid overhandigd. Tijdens het daaropvolgend diner verklaart de heer Heinzmann dat hij zijn nieuwe functie met enthousiasme opneemt. Hij verklaart ook aan de pers dat hij het management van de NMBS als een echte professionele uitdaging beschouwt.
Op dinsdag 30 april poogt mijn secretariaat een vergadering te beleggen met de oude en de nieuwe gedelegeerd bestuurders en voorzitters op 2 mei. De heer Heinzmann laat weten dat hij de datum van 1 mei verkiest en dat hij mij wil spreken.
Als we hem later die dag opnieuw contacteren, zegt hij nogmaals dat hij mij dringend wenst te spreken. Ik onderbreek de vergadering die ik op dat ogenblik voorzit en neem de telefoon aan. Hij zegt dat onhoudbare druk op hem wordt uitgeoefend en geeft de intentie te kennen om ontslag te nemen.
Enigszins ontsteld door deze mededeling vraag ik hem wat bedenktijd en stel ik voor om hem te Luxemburg te ontmoeten. Hij stemt daarmee in en ik begeef mij samen met mijn kabinetschef naar de zetel van Luxair. Daar vertelt de heer Heinzmann ons dat tijdens de afgelopen drie dagen veel druk op hem werd uitgeoefend. Het gaat over telefoongesprekken met bepaalde personen die hij opbelde of die hem opbelden, waaronder sommige vakbondsleiders. Bovendien betreurt hij het feit dat hij ook 's nachts anonieme telefoons krijgt, wat zijn gezinsleven danig verstoort.
Op geen enkel ogenblik verwijst hij naar problemen in verband met de aanwervingsprocedure of de omstandigheden waarin hij zijn functie moet uitoefenen, zoals de dubbele handtekening, de samenstelling van het directiecomité of het contract, die door de wet geregeld zijn.
Na een gesprek van een uur zegt de heer Heinzmann dat zijn besluit vaststaat en hij overhandigt mij een brief waarin hij naar eigen zeggen zijn beslissing motiveert. Ik weiger zijn ontslag in overweging te nemen en vraag hem er nog 24 uur over na te denken. Er wordt afgesproken dat wij elkaar de volgende dag zullen opbellen.
Die avond nog licht ik de eerste minister in, die al geruchten had opgevangen en vruchteloos had gepoogd de heer Heinzmann te contacteren.
Op woensdag 1 mei blijkt na verschillende telefoongesprekken tussen het kabinet van de eerste minister en de heer Heinzmann dat hij bij zijn besluit blijft om ontslag te nemen.
Dat bevestigt hij mij ook aan de telefoon. Er wordt afgesproken om een ontslagbrief bekend te maken. Die brief wordt opgesteld in overleg tussen de heer Heinzmann, mijn kabinet en het kabinet van de premier. Mijn medewerkers hebben evenwel niet geraakt aan de motivering van de beslissing van de heer Heinzmann. Ze hebben zich ertoe beperkt de inhoud neer te schrijven die de heer Heinzmann op dat ogenblik telefonisch heeft meegedeeld.
Op geen enkel ogenblik heeft de heer Heinzmann verwezen naar de eerder genoemde nota. Mijn medewerkers hebben de heer Heinzmann enkel gevraagd een juridische clausule toe te voegen in verband met het einde van zijn mandaat. De definitieve versie van deze brief met de handtekening van de heer Heinzmann liep op mijn kabinet binnen om 19.23 uur en werd onmiddellijk aan de pers medegedeeld.
Tussen 2 en 5 mei heeft de heer Heinzmann talrijke verklaringen aan de pers gedaan, die grotendeels in de lijn liggen van de motieven die in de brief terug te vinden zijn. Niettemin spreken de verklaringen aan de pers en die welke hij aan mij of aan derden heeft gedaan, elkaar soms tegen.
Tegelijkertijd wordt er bij de oppositie druk gespeculeerd over de redenen van het vertrek van de heer Heinzmann, in het bijzonder bij CD&V en bij het Vlaams Blok. Hun interpretatie, namelijk dat zijn ontslag verband houdt met de te korte procedure of met de dubbele handtekening en de samenstelling van het directiecomité, wordt evenwel nooit bevestigd door de heer Heinzmann.
Integendeel, aan de RTBF zegt de heer Heinzmann dat de dubbele handtekening niet de reden is voor zijn ontslag. Hij zegt heel erg gemotiveerd te zijn geweest maar in enkele dagen tijd als gevolg van de uitgeoefende druk volledig afkerig tegenover de opdracht te staan.
Op donderdag 2 mei zegt de premier na afloop van het Kamerdebat dat de regering wenst dat de heer Heinzmann zou gehoord worden door de Kamercommissie Infrastructuur, zoals sommige politieke fracties hadden geëist. De datum van de hoorzitting wordt vastgesteld op maandag 6 mei.
In die periode is er alleen telefonisch contact tussen mijn kabinet en de heer Heinzmann en dat gaat enkel over de organisatie en de continuïteit van het werk bij de NMBS en zijn deelname aan de eerste raad van bestuur.
Op maandag 6 mei neemt de heer Heinzmann deel aan de raad van bestuur van de NMBS. Hij verlaat de raad om 12.05 uur, naar eigen zeggen omdat sommige commissieleden hem wensen te ontmoeten vóór het begin van de vergadering van de commissie. De hoorzitting verloopt zoals bekend en na afloop blijkt dat de motivering van de heer Heinzmann enigszins is geëvolueerd. Waar het voorheen ging om druk of bedreigingen vanwege het management of de vakbonden, spitst hij zich nu toe op één gesprek met de heer Damilot. Doorslaggevend voor zijn beslissing zouden de inlichtingen zijn geweest die hij van de VSOA kreeg en waaruit volgens hem blijkt dat de rekeningen van de NMBS vervalst zijn. Voor het eerst spreekt hij nu over de omstandigheden waarin hij werd aangeworven, met name de te korte procedure en het gebrek aan informatie, en over de omstandigheden waarin hij zijn functie moet uitoefenen, met name de dubbele handtekening en de samenstelling van het directiecomité. Eén enkel argument blijft ongewijzigd, namelijk de familiale redenen.
Volgens een deel van de oppositie zijn deze verklaringen het bewijs van een manipulatie door de regering. Sommige kranten gewagen zelfs van schriftvervalsing. Mijn antwoord blijft hetzelfde: er was een ontwerp van ontslagbrief die me in Luxemburg werd aangeboden maar waarvan ik geweigerd heb akte te nemen, en een brief die in overleg met mijn kabinet werd opgesteld, maar waarvan de inhoud volledig en uitsluitend van de heer Heinzmann uitgaat, zoals blijkt uit zijn handtekening onderaan de tekst.
Ik deel aan de eerste minister mee dat ook ik wens gehoord te worden door de bevoegde Kamercommissie, opdat deze ontwikkelingen geen verdere negatieve gevolgen zouden hebben voor de NMBS. Die hoorzitting zal zo dadelijk plaatsvinden.
Gisteren 7 mei heb ik een aangetekende brief ontvangen van de heer Heinzmann, waarin sprake is van grondige meningsverschillen tussen ons beiden, met een kopie van het document dat de heer Heinzmann op 30 april had voorbereid. Dit document is niet gedateerd, noch ondertekend en het bevat een aantal redenen waarom hij zou hebben besloten ontslag te nemen.
Het opduiken van dit document is verbazingwekkend. Als het echt zo belangrijk is, waarom wordt het mij zo laat toegestuurd en waarom wordt het document vanuit Zaventem opgestuurd, terwijl de heer Heinzmann in de Kamer verklaarde dat hij het niet bij zich had en het pas na zijn terugkeer in Luxemburg kon bezorgen?
Ik vind het verbazend hoe snel sommige media in het bezit zijn van dit document, nog vóór de parlementsleden, tenzij sommigen onder hen er al vroeger over beschikten. Wat is de waarde van dit document? We hebben enerzijds een gedagtekend en ondertekend document van de heer Heinzmann dat hij niet betwist, ofschoon hij zegt dat hij het in overleg met mijn kabinet heeft opgesteld, en anderzijds een ongedateerd en niet ondertekend document, waarnaar de heer Heinzmann vóór maandag 6 mei nooit heeft verwezen.
Over de juridische waarde van elk van beide kan geen twijfel bestaan: enkel de brief van 1 mei telt.
Sedert 48 uur wordt beweerd dat de regering een tekst die haar niet zinde heeft aangepast. Laten we ernstig blijven: er is geen enkele vergelijking mogelijk tussen beide teksten. Ze zijn van de hand van dezelfde persoon, die zich de voorbije dagen voortdurend vrij heeft kunnen uitdrukken, zij het dat zijn verklaringen van de voorbije week soms tegenstrijdig waren. Wat te denken van een zogenaamd `eerste' tekst die als laatste bekend gemaakt wordt en die begint met `Ik had mijn benoeming aanvaard...' en eindigt met `Ik heb beslist om mijn kandidatuur in te trekken.'? Voorts is in de tekst sprake van een conflict met de directeur-generaal die de gedelegeerd bestuurder moet bijstaan, terwijl de heer Heinzmann op 3 mei aan de pers verklaarde dat hij die persoon niet kende. In de tekst staat nog dat de collectieve arbeidsovereenkomst voor de gedelegeerd bestuurder geen manoeuvreerruimte overlaat, terwijl de heer Heinzmann op 26 april verklaarde dat hij deze overeenkomt zou overnemen. Hetzelfde geldt voor een reeks argumenten die in deze tekst worden opgesomd.
Wat mij volstrekt onaanvaardbaar lijkt, is dat sommigen gewag maken van valsheid in geschrifte, wat een zeer zware beschuldiging is.
Wie of wat is gebaat met dit soort leugens?
Ik erken dat wat gebeurd is betreurenswaardig is. Er is al te veel tijd verstreken, en er moet opnieuw aandacht geschonken worden aan de echte uitdagingen voor de NMBS. Geen enkele selectieprocedure is perfect en de omstandigheden waarin de heer Heinzmann ontslag nam, zijn verre van ideaal. Ik ben me daarvan bewust maar ik wil niet bij de pakken blijven zitten. De discussie over de wet wordt dus niet heropend, mijnheer Caluwé. We moeten vooruitgaan. Ik zal mij resoluut blijven inzetten voor de NMBS, de reizigers en de 40.000 werknemers bij het spoor.
Ik neem mijn deel van de verantwoordelijkheid op voor de huidige moeilijkheden, maar samen met het management, de vakbonden en de 40.000 werknemers zal ik de hervorming doorvoeren die hier op democratische wijze werd aangenomen. Ik wil dat de onderneming zich via het beheerscontract inzet voor een duurzame verbetering van het aanbod voor de reizigers. Daarvoor ijveren de raad van bestuur en haar voorzitter al sedert het begin van deze week.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - We zijn getuige van een interessante wending in dit dossier: het stilzwijgende bondgenootschap tussen minister Durant, de eerste minister en de heer Heinzmann valt hier vandaag immers in duigen. Uit het antwoord blijkt nu dat de minister stilaan een beschuldigende vinger richt naar de heer Heinzmann. De minister schuwt immers de woorden contradictie en incoherentie niet en ze wijst op de verantwoordelijkheid van de heer Heinzmann.
Laat dit ons niet afwenden van de grond van de zaak: zelfs al heeft de minister niet gehandeld in tegenspraak met het arbeidsrecht of het strafrecht, dan heeft ze toch blijk gegeven van een volstrekt amateuristische aanpak bij de aanwerving van deze man. Ze ontkent dat trouwens ook niet. Voor de minister ging het snel aankondigen van de aanwerving van de topman blijkbaar voor op het opstellen van een goed contract.
De minister zegt dat ze in Luxemburg kennis heeft genomen van de motieven voor het ontslag van de heer Heinzmann. Ze was dus op de hoogte van zijn bezwaren. Het gaat ook niet op te beweren dat de eerste brief geen waarde heeft. Dat de tweede brief de minister is toegestuurd nadat hierover door haar kabinet en blijkbaar ook door dat van de eerste minister werd onderhandeld, maakt duidelijk dat ze kennis had van de oorspronkelijke motieven en dat de betrokkene onder druk werd gezet om andere motieven aan te halen.
De minister heeft in dit dossier geblunderd en is niet in staat gebleken om een goede topman te vinden voor de NMBS. Ook al gaat het niet om juridische fouten, toch heeft ze totale politieke incompetentie tentoongespreid. De minister kan beter de eer aan zichzelf houden.
Op twee vragen heeft de minister geen antwoord gegeven. Was er een vergoeding overeengekomen met de heer Heinzmann? Zo ja, hoeveel bedroeg ze? Indien niet, kunnen we daaruit dan niet besluiten dat er eigenlijk niet werd onderhandeld? De tweede vraag is of het klopt dat de heer Heinzmann nog in functie is en welke vergoeding hij in deze overgangsperiode ontvangt?
De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - De minister heeft hier een historisch overzicht gegeven van de gebeurtenissen van de voorbije maand en ik begrijp niet goed hoe ze dat nog durft te doen. Het illustreert immers uitvoerig op welke geïmproviseerde wijze de regering is overgegaan tot de aanstelling van de raad van bestuur van één van de belangrijkste maatschappijen van ons land. Het blijkt nu duidelijk hoe onverantwoord de wettelijke vereiste is dat de nieuwe raad van bestuur en de nieuwe afgevaardigd bestuurder binnen een maand na de publicatie van de wet aangesteld moesten zijn. Dat resulteerde in een geïmproviseerde manier van aanwerven. Zo werft een gemeente zelfs geen poetsvrouw aan!
Als we kijken naar de verklaringen van de heer Heinzmann en van de minister, zijn er twee mogelijkheden. Ofwel klopt wat de heer Heinzmann zegt, namelijk dat hij met veel aarzeling is ingegaan op de vraag van de regering. Hij is dan vanaf de fase van de kandidatuurstelling meegesleurd zonder door de regering volledig geïnformeerd te zijn over alle consequenties. Op het ogenblik dat hij daarover geïnformeerd werd, onder meer over de beslissingen die buiten hem om waren genomen met betrekking tot de tweede handtekening, de directeur-generaal en de aanstelling van het directiecomité, heeft hij daaruit zijn conclusies getrokken. Op basis van al deze overwegingen besloot hij dat hij zijn kandidatuur moest intrekken. Hij zette dat op een rijtje in een ontslagbrief, die hij op 30 april aan de minister bezorgde, vermoedelijk met een handtekening eronder, maar dat exemplaar is in handen van de minister en hijzelf heeft alleen nog een ongetekende kopie. Dat heeft hij verklaard in de Kamercommissie.
Ofwel klopt de versie van de heer Heinzmann, ofwel die van de minister. De minister zegt dat de heer Heinzmann andere motieven naar voren heeft geschoven in de gesprekken die ze met hem voerde. Volgens haar zou hij de functie van gedelegeerd bestuurder zelfs enthousiast hebben aanvaard. In een e-mail die de heer Heinzmann op dinsdag 23 april om 10.58 uur naar mevrouw Durant stuurde, luidt het daarentegen: "Madame la Ministre, sous toutes réserves, je serais éventuellement intéressé par le poste d'administrateur délégué de la SNCB, étant donné que cette opportunité pourrait apparemment m'être offerte," wat erop wijst dat hij één dag vóór zijn definitieve aanstelling, sterk twijfelde en dus zeker niet bijzonder enthousiast was. Dat is een bijkomende indicatie dat de versie van de heer Heinzmann de juiste is. Welnu, als de versie-Heinzmann juist blijkt, is de minister politiek verantwoordelijk omdat ze een andere versie gaf van de feiten. Maar als de versie van de minister volgens dewelke de heer Heinzmann zijn verklaringen voortdurend wijzigt en aandikt, juist is, rijst de vraag hoe het mogelijk is dat een minister een dergelijke persoon als gedelegeerd bestuurder benoemt. In dat geval beging de minister een politieke fout.
Ik concludeer dan ook dat in de twee gevallen de minister niet anders kan dan haar politieke verantwoordelijkheid opnemen en de politieke conclusies uit de gebeurtenissen van de voorbije weken trekken.
Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - Aan de heer Van Quickenborne wil ik nog zeggen dat er geen sprake is van enige ontslagvergoeding, aangezien er geen contract is geweest. Eventueel kan voor de deelname aan de raad van bestuur presentiegeld worden betaald.
Iedereen moet zijn conclusies trekken uit deze gebeurtenissen. Sommigen wensen daar politieke conclusies uit te trekken en dat is hun goed recht. We moeten ons nu toespitsen op de toekomst van de NMBS en op de toepassing van de teksten die hier werden aangenomen.
De voorzitter. - Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw, antwoordt namens de heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Kosovaren die een visum voor België wensen, moeten zich daarvoor naar de Belgische ambassade in de Servische hoofdstad Belgrado begeven. Theoretisch is dit geen probleem als de Kosovaren over een UNMIK of een Joegoslavisch paspoort beschikken, maar in de praktijk rijzen wel enkele ernstige problemen. De psychologische drempel voor Kosovaren om naar Servië te gaan is bijzonder hoog. Ze vrezen voor `verdwijningen', zoals dat een paar jaar geleden courant het geval was. Met de UNMIK, die de grenscontroles doet, zijn er nooit problemen, met uitzondering van de overgang Merdare. Er is echter geen continuïteit bij het controlerend personeel en contacten met de Belgische ambassade zijn eerder zeldzaam. Het behoort niet tot het UNMIK-beleid daar aandacht aan te besteden. Dat is jammer want het gaat toch om door de oorlog getraumatiseerde mensen.
Die situatie maakt dat het voor Kosovaren moeilijk is om naar België te komen, ook als die hier bij sommige Belgen welkom zijn.
Onderkent de minister die visaproblematiek? Zo ja, wordt daar iets aan gedaan, zodat Kosovaren die nu voor een visum zelfs tweemaal naar Belgrado moeten gaan, op een rustigere en meer geruststellende manier de nodige documenten kunnen krijgen?
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - De inwoners van Kosovo die een visum voor België wensen te krijgen, moeten hiervoor naar de Belgische ambassade te Belgrado gaan omdat Kosovo, zoals bepaald in resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad, deel uitmaakt van de Federale Republiek Joegoslavië. Deze resolutie blijft de basis waarop de internationale gemeenschap, en dus ook België, tegen Kosovo optreedt.
Er zijn verschillende mogelijkheden voor Kosovaren die een visum van korte duur, een zogenaamd Schengenvisum, voor maximum drie maanden nodig hebben. Ze kunnen zich voor dergelijke visa wenden tot de Belgische ambassade te Belgrado of tot de Nederlandse ambassade te Skopje, die ons land in Macedonië vertegenwoordigt en visa voor korte duur kan uitreiken. Kosovaren die een visum van langere duur aanvragen, kunnen zich tot de Belgische ambassades te Belgrado of Sofia wenden.
Op Europees vlak wordt binnen de Visumgroep van de Raad van de Europese Unie al langere tijd gesproken over de oprichting van een gemeenschappelijk bureau voor Schengenvisa te Pristina. Tot op heden werden nog geen concrete initiatieven genomen.
In Pristina is wel een Belgisch bureau aanwezig, maar dat is niet bevoegd om visa uit te reiken. Het verleent wel informatie en het kan doorverwijzen naar een van de bevoegde Belgische diplomatieke posten.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het antwoord van de minister stemt me tevreden. Kan de minister ons meedelen binnen welke termijn het Schengenvisumbureau in Pristina zal worden opgericht? Kunnen de bevoegde personen op de ambassade te Belgrado met UNMIK contact opnemen om de Kosovaren gerust te stellen en om na te gaan of ook de reis naar Skopje voor de Kosovaren kan worden vergemakkelijkt?
De heer Jean-François Istasse (PS). - Het is slecht gesteld met de gezondheid van de tanden van de Belgen, vooral bij de kansarmen. Volgens recente waarnemingen zouden slechts 50% van de Belgen hun tanden verzorgen, waarvan 10% bij `illegale' tandartsen. Mensen zonder tanden worden soms gediscrimineerd, bijvoorbeeld bij aanwervingen.
Die toestand zou voor een deel te wijten zijn aan een beslissing die de Beroepsvereniging voor tandartsen en de ziekenfondsen in 1992 hebben genomen, met de bedoeling de patiënt verantwoordelijk te maken. Dat heeft als gevolg dat tandextracties, helende tandsteenverwijdering en kunstgebitten niet meer worden terugbetaald bij patiënten jonger dan 60 jaar. Die verzorging is nochtans onontbeerlijk voor de volksgezondheid.
Minderbedeelden laten geen kalksteen meer verwijderen en stellen een bezoek aan de tandarts om een tand te laten trekken steeds maar uit omdat ze zich de behandeling financieel niet kunnen veroorloven. Er wordt steeds meer een beroep gedaan op denturisten en tandtechnici omdat zij lagere kosten aanrekenen. Zij hebben evenwel niet het recht om zelf prothesen te plaatsen bij de patiënt. Volgens een onderzoek van Test-Aankoop van 1999 zou de prijs van een kunstgebit van zes of zeven tanden schommelen tussen 263 en 354 euro bij een tandarts, tussen 136 en 260 euro bij een denturist en tussen 67 en 131 euro bij een tandtechnicus.
Uit datzelfde onderzoek blijkt dat de patiënten tevreden zouden zijn over de `illegale' tandarts. Dat is niet verwonderlijk aangezien tandartsen de prothesen die ze plaatsen zelf laten maken door tandtechnici of denturisten.
Kan de minister de toestand van de huidige `illegale' tandartsen onderzoeken? Kan hij tandextracties, helende tandsteenverwijdering en kunstgebitten op elke leeftijd in de nomenclatuur opnemen?
De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - De nationale Commissie tandartsen-ziekenfondsen voert sinds meer tien jaar een uitgesproken preventiebeleid in het kader van de verplichte ziekteverzekering. Dat beleid werd meermaals aangepast aan de ervaring en, als het nodig was, zelfs bij begrotingsproblemen. De schrapping van de tandextractie was een bewuste keuze in dat kader. Als minister van Sociale Zaken kan ik de opmerkingen van de senator enkel beoordelen vanuit het beleid dat door de genoemde commissie wordt gevoerd. Ik zal de voorzitter van de commissie verzoeken om de vraag van de heer Istasse op de agenda te plaatsen van een van de volgende vergaderingen.
De heer Jean-François Istasse (PS). - Ik dank de minister dat hij dit probleem wil doorspelen naar de bevoegde commissie. Het lijkt onbeduidend, maar het heeft gevolgen voor een groot deel van de bevolking, in het bijzonder voor de zwaksten.
De voorzitter. - De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen, antwoordt namens de heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken, en de heer Marc Verwilghen, minister van Justitie.
De heer Philippe Monfils (MR). - Sinds enkele weken zien we een golf van agressie, voornamelijk tegen de Joodse gemeenschap. Rabbijnen werden aangevallen, winkels en synagogen waren het doelwit van agressie. De export van het Israëlisch- Palestijns conflict naar ons land is onaanvaardbaar. De Arabisch-islamitische gemeenschap in België is niet de Palestijnse bevolking en de Joodse gemeenschap in België is niet het Israëlische leger. Die daden van agressie brengen bovendien anderen op ideeën, die er niet voor terugschrikken te doden, zoals twee dagen geleden in Schaarbeek, omdat ze het verschil van mening of het uiteenlopen van meningen niet aanvaarden.
Tegenover die stijging van politieke criminaliteit moet de nultolerantie gelden. Anders bestaat het risico op verspreiding.
Heeft de politie precieze instructies gekregen om dit soort van agressie zoveel mogelijk te voorkomen en te verhinderen? Heeft de minister van Justitie aan de parketten gevraagd om de daders zonder aarzelen te vervolgen wanneer ze worden betrapt?
De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - De ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie kunnen niet aanwezig zijn. Ik geef eerst het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken.
Hij deelt de mening dat elke poging tot uitbreiding of recuperatie van het Israëlisch-Palestijns conflict krachtig moet worden bestreden. De veiligheidsdiensten moeten dan ook bijzonder waakzaam zijn en de nodige initiatieven nemen. Daarom pleit mijn collega van Binnenlandse Zaken er in de eerste plaats voor dat de regering deze benadering verdedigt, ze aan de bevolking kenbaar maakt en wijst op de gevaren van wraakacties en van het door elkaar halen van verschillende zaken.
De toestand wordt sinds meerdere maanden van nabij gevolgd door het departement Binnenlandse Zaken. Algemene evaluaties over de veiligheid hebben elke week plaats. Indien nodig worden specifieke vergaderingen georganiseerd. Aan de politie- en inlichtingendiensten werd gevraagd om de informatievergaring en -analyse op te voeren. Er werd bovendien gunstig gevolg gegeven aan de vragen van het lokaal niveau om bijstand door het federaal niveau. In Antwerpen bijvoorbeeld verlenen 36 federale politieagenten dagelijks versterking om preventief te kunnen optreden in de gevoeligste wijken.
De verscherping van een zekere vijandige sfeer moet ons aansporen om onze benadering te verruimen en ons niet te beperken tot preventie of reactie door de politie. Dat aspect werd aangesneden op 8 mei 2002 tijdens de wekelijkse veiligheidsbriefing op het kabinet van de minister van Binnenlandse Zaken. Het kabinet overweegt om de medewerking te vragen van niet-politionele instellingen zoals de Dienst voor Vreemdelingenzaken of het Vast Secretariaat voor het Preventiebeleid om de toestand op het terrein te evalueren en er een geactualiseerd beeld van de krijgen. Zodoende kunnen dringende maatregelen worden uitgewerkt. Anderzijds zal ik aan het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding vragen om mee te werken aan het onderzoeken van alle tekenen en alle niet-juridische klachten over dat probleem.
De verantwoordelijken van de lokale politiediensten werden erop attent gemaakt om dit soort situaties niet enkel te behandelen in overeenstemming met de regels van het politieberoep, maar ook rekening te houden met de bijzonder gevoelige politieke context.
Ten slotte zal de minister van Binnenlandse Zaken contact opnemen met zijn collega van Justitie om te zorgen voor coherentie en continuïteit in de behandeling van klachten bij de politiediensten.
Nu deel ik het antwoord mee van minister Verwilghen. De parketten geven gepast gevolg aan de feiten die zich tot nu toe vooral in Brussel en Antwerpen hebben voorgedaan. Voor de twee zaken in Brussel, met name het gooien van een molotovcocktail en een brandstichting, heeft de Procureur des Konings een gerechtelijk onderzoek geopend. Het onderzoek wordt dus geleid door een onderzoeksrechter.
De Procureur des Konings heeft een gerechtelijk onderzoek geopend voor elk incident. In een circulaire van 3 april 2002 aan zijn medewerkers heeft de Procureur des Konings van Antwerpen meegedeeld dat de nultolerantie van kracht is, wat betekent dat de daders van dit soort feiten automatisch voor het gerecht worden gedaagd. In dezelfde circulaire verplicht de Procureur des Konings de politie ertoe om de magistraat van dienst op de hoogte te brengen van elk incident.
De heer Philippe Monfils (MR). - Ik dank de minister voor het mededelen van de antwoorden van zijn collega's. Ze zijn bemoedigend. De bredere aanpak waar de minister van Binnenlandse Zaken over spreekt, lijkt me nuttig. Ik ben blij dat de parketten zeer precieze instructies hebben gekregen.
Het antwoord zal de bevolking geruststellen.
De heer Jacques Devolder (VLD). - Sedert 1 april 2002 dienen de apothekers het remgeld op vergoedbare geneesmiddelen volledig te innen en geen ristorno's meer uit te keren.
Deze ristorno's vloeien nu terug naar het RIZIV. Op basis van het koninklijk besluit van 1 april dienen de tarificatiediensten 10,15% van het remgeld van de terugbetaalde specialiteiten in te houden op de uitbetaling aan de apothekers.
De verkeerde interpretatie door het VBSG met betrekking tot de ristorno's aan rust- en verzorgingsinstellingen voor de aldaar verblijvende patiënten, was een eerste onaangename ervaring. Ik moet evenwel doen opmerken dat de minister hiervoor in samenwerking met minister Picqué een oplossing heeft uitgewerkt.
Vandaag las ik in de krant dat in ons land misbruiken werden ontdekt, waarbij ristorno's tot 40% werden uitgekeerd door privé-apothekers met medewerking van openbare instellingen.
Er rijst echter een nieuw probleem.
Aangeslotenen bij de NMBS, leden van de federale politie en militairen, betalen momenteel een lager remgeld dan de andere RIZIV-aangeslotenen.
Zonder dat daarvoor een wettelijke basis bestaat, stelt de administratie het remgeld van deze bijzondere categorieën gelijk met de andere RIZIV-categorieën om zo een hoger bedrag te kunnen inhouden op de uitbetalingen.
Welke maatregelen zal de minister nemen om duidelijkheid te brengen in verband met deze verkeerde interpretatie?
De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - De heer Devolder heeft diverse aspecten van het dossier aangehaald waarover inderdaad al eerder werd gedebatteerd. Ik zal me beperken tot de vraag in verband met de vermindering van het remgeld die wordt toegekend aan het personeel van de NMBS, de leden van de federale politie en de militairen.
Het koninklijk besluit waarin de vermindering wordt vastgesteld van de basis waarop de verzekeringstegemoetkoming wordt bepaald, houdt rekening met de remgelden van de geneesmiddelen zoals vastgelegd in het koninklijk besluit van 17 maart 1997 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen tegemoet komt in de kosten van de magistrale bereidingen en daarmee gelijkgestelde producten.
Als organisaties zoals de NMBS, de federale politie en het leger bijkomende voordelen bezorgen aan hun personeel, dan valt dit buiten de regelingen van de verplichte verzekering en wordt voor de vermindering van de basis waarop de tegemoetkoming wordt vastgesteld enkel rekening gehouden met het koninklijk besluit van 17 maart 1997.
De heer Jacques Devolder (VLD). - In verband met de besparingen werd een overeenkomst gesloten, maar het probleem moet in de toekomst bespreekbaar blijven. Er zijn verschillen zoals de kleine risico's voor zelfstandigen die een positieve uitzondering vormen, maar er werden met de kabinetten geen afspraken gemaakt.
De voorzitter. - Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om de heer Devolder te feliciteren met het feit dat hij vandaag vijfentwintig jaar politiek mandaat viert.
(Applaus)
De heer Jan Remans (VLD). - Op 2 mei 2002 heeft de Arbeidsrechtbank van Brussel dokter Jacques de Toeuf, voorzitter van de Belgische Vereniging van Artsensyndicaten (BVAS), in kort geding voorlopig in het gelijk gesteld in een zaak tegen het RIZIV. De elementen van het geschil zijn gekend. De minister heeft in het Belgisch Staatsblad een besluit laten publiceren dat de artsen vanaf 1 maart 2002 25 miljoen euro besparingen oplegt. Tot die besparingen werd beslist zonder dat de wettelijke procedures van de begrotingscontrole werden nageleefd. Het gaat om verstrekkingen die niet voor besparingen in aanmerking komen volgens het nationaal akkoord artsen-ziekenfondsen voor de jaren 2001 en 2002, dat op 18 december 2000 werd ondertekend. De rechter zegt dat dokter de Toeuf gelijk heeft en dat hij de oude honoraria nog mag aanrekenen worden omdat de voorgeschreven verminderingen illegaal zijn. Ingevolge die beslissing zouden alle getroffen artsen later opnieuw hogere honoraria kunnen aanrekenen. Als de ziekteverzekering haar terugbetalingen niet aanpast - maar dat is dan de beslissing van het RIZIV en de minister - betaalt de patiënt het gelag.
Bij herhaling heb ik hier op dit spreekgestoelte en in de senaatscommissie voor de Sociale Aangelegenheden de besparingen in de gezondheidszorg ondersteund ik zal dat blijven doen op voorwaarde dat die besparingen rationeel verantwoord zijn en bijdragen tot een resultaatgerichte geneeskunde gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en in functie van de patiënt. De procedures moeten daarbij echter worden gerespecteerd. Ik maak me zorgen wanneer politici blijven zeggen dat in het huidige verzekeringsstelsel alles betaalbaar blijft voor iedereen. Dat is zeer de vraag als we weten dat de verwachtingen van de patiënten groeien, dat de vooruitgang van de technologie een prijs heeft en dat de bevolking vergrijst. Ik maak me ook zorgen wanneer de minister in de geschreven pers verklaart dat de artsen "als ze oorlog willen voeren tegen de patiënten, oorlog krijgen met de minister". Daarom kreeg ik graag een antwoord op volgende vragen.
Is die persmededeling correct? Wie zegt dat artsen oorlog willen met patiënten? Kan een minister in functie dergelijke bedreigingen uiten in deze tijden van onrust wanneer een arts-burger zijn recht door een rechtbank laat erkennen?
Ik reken op een duidelijk antwoord, want dat is de sterkte van de minister. Ik reken op de dialoog, want dat is zijn kracht.
(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)
De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - In de eerste plaats dank ik senator Remans voor de vriendelijkheid waarmee hij zijn vraag besluit. Ik weet dat hij het meent, ook al omdat we meestal goed overeenkomen als we het over gezondheidszorg hebben.
Ik heb geen persmededeling uitgegeven maar inderdaad in een antwoord op een vraag van Belga gezegd dat, als dokter de Toeuf - ik had het bewust niet over de artsen - een oorlog wil met de patiënten, hij onvermijdelijk er ook een krijgt met de minister. Ik heb daar in een aanvullende vraag van een journalist van RTBf aan toegevoegd dat ik dat niet beschouwde als een begin van vijandelijkheden, maar als een consequentie van een campagne die al was ingezet. Daar neem ik geen woord van terug. In die zin is het relaas in de pers volkomen juist, buiten het detail dat ik het niet had over de artsen, maar over dokter de Toeuf.
Ik wil in mijn reactie onderscheid maken tussen de juridische en de politieke aspecten van het geschil omtrent de niet-tegenstelbaarheid van nomenclatuurwijzigingen die worden doorgevoerd buiten de situaties beschreven in het akkoord ten opzichte van de arts die binnen de voorziene termijn een `andersluidende wilsuiting' heeft betekend aan het RIZIV. Het juridische vraagstuk betreft de vraag of de betrokken arts in dat geval nog als geconventioneerd moet worden beschouwd en bijgevolg recht kan doen gelden op het sociaal statuut zonder gebonden te zijn door de gewijzigde bepalingen van de nomenclatuur. Over deze juridische kwestie heeft de rechter in kortgeding een uitspraak gedaan, die nog niet in kracht van gewijsde is getreden. Daaromtrent wil ik afwachten hoe deze rechtszaak verder evolueert en zal ik, zoals dat in een rechtstaat past, de uitspraak van de rechter eerbiedigen, wat ze ook mag zijn.
Ik wil het hier vooral in alle duidelijkheid hebben over het onderliggende politieke probleem. Dokter de Toeuf heeft er zich tegenover mijzelf en de regering uitdrukkelijk toe verbonden om op vraag van de eerste minister en van mijzelf een besparing te realiseren van 1,6 miljard frank door een nomenclatuurwijziging. Een voorstel daartoe werd uitgewerkt door de Technisch-geneeskundige raad, die hij voorzit, en vervolgens goedgekeurd door de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen. Ik heb zijn voorstel van a tot z aanvaard, ook al ben ik van oordeel dat dit op sommige punten voor verbetering vatbaar was. Ik geef een voorbeeld uit de sector die de heer Remans zeer goed kent: intra-articulaire injectie wordt in het voorstel van de Toeuf geschrapt, ook al kunnen de reumatologen voor de rest bijna geen technische prestaties in rekening brengen. Ik heb dat desalniettemin aanvaard, omdat er een sfeer van constructief overleg was bij zowel de ziekenfondsen als de artsensyndicaten en omdat ze samen een besparingspakket hadden voorgesteld. Als minister kan ik dan niet anders dan mij daarmee akkoord verklaren. Achteraf krijg ik dan wel boze brieven van reumatologen en recentelijk nog van hematologen, die protesteren dat het toezichthonorarium op de transfusie geschrapt is en van dat soort reacties meer. Toch aanvaard ik het voorstel-de Toeuf.
Het probleem ontstaat pas als de heer de Toeuf in feite een campagne start waarin hij zegt dat hij en met hem alle artsen zich niet gebonden voelen door het voorstel dat hij zelf heeft uitgewerkt en goedgekeurd en dat ze de oude tarieven kunnen handhaven en de kost van de besparing helemaal doorrekenen aan de patiënt. Om dat te kunnen doorvoeren heeft hij ook een rechtszaak aangespannen.
Wat mij daarin tegensteekt en treft is dat dit niet correct is tegenover de regering en het parlement: dokter de Toeuf heeft een akkoord gegeven om een tariefvermindering uit te werken die een inspanning vroeg van een aantal categorieën van specialisten, maar door zijn handelwijze wordt die opgevat als een vermindering van de terugbetaling ten laste van de patiënten.
Als hij daarmee doorgaat, wentelt hij eigenlijk een besparing af op de rug van de patiënten. Dat kan ik niet aanvaarden en ik vind dat daardoor een zeer ernstig probleem rijst voor ons overlegmodel. Ik wil de analyse niet tot het uiterste drijven, maar achteraf gezien kan men zich afvragen of er geen dupespel wordt gespeeld. Het pakket maatregelen van 1,6 miljard frank dat dokter de Toeuf zelf heeft uitgewerkt, oogt inderdaad nogal eigenaardig. Hij schrapt daarin noodzakelijke dingen. Als dokter de Toeuf in zijn achterhoofd had om nadien naar de rechtbank te stappen en te kunnen afdwingen dat de artsen die tarieven mogen handhaven zodat de volledige besparing ten laste van de patiënt valt, dan wordt de logica achter zijn pakket begrijpelijker. Dat ruikt dan naar vooropgezet spel. Ik vind dat niet eerlijk ten aanzien van de regering die de artsen had verzocht een inspanning te doen, en evenmin eerlijk ten aanzien van het Parlement waaraan ik had verklaard dat de regering blij was met het initiatief dat de heer de Toeuf samen met het artsenkorps wilde nemen. Vandaar mijn nogal scherpe reactie. Wij leven in een rechtstaat, maar als er op die basis een campagne wordt gevoerd en de artsen wordt aangeraden zich hiervan niet te veel aan te trekken omdat de patiënten dat toch zullen betalen, dan is er mijns inziens sprake van woordbreuk. In dat geval zullen wij ons systeem van conventies moeten hertekenen zodat dit soort dupespel onmogelijk wordt. Vandaar dat ik er sterk wil voor waarschuwen dat wie dat alles op de patiënt wil afwentelen, in conflict treedt met mij. Ik zal al het mogelijke doen omdat in de toekomst te vermijden en desnoods ook fundamentele hervormingen overwegen. Dat is de reden van mijn antwoord op een vraag van Belga van vorige week.
De heer Jan Remans (VLD). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Hij weet dat ik voorstander ben van het verder zetten van een open dialoog. Op allerhande gebieden is bewezen dat wij zo het verst kunnen geraken. Zowel politici, als artsen worden vandaag bedreigd. De bedreigingen worden overigens soms zelfs uitgevoerd.
Ik wil in dit verband verwijzen naar het voetbal. De dag waarop trainer Michels zei dat voetbal oorlog is, zijn de voetbalhooligans ontstaan. De dag waarop Sef Vergoossen trainer van K.R.C. Genk is geworden, werd voetbal een feest en nu heeft de ploeg kampioen gespeeld. Die man stond voor open dialoog. Wij zullen er dus wel geraken, als wij zo verder werken.
De voorzitter. - De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen, antwoordt namens de heer Didier Reynders, minister van Financiën.
De heer François Roelants du Vivier (MR). - Mijn vraag gaat over een beslissing die gisteren werd genomen in de Ecofinraad over de energiebelasting. De Raad heeft zijn akkoord gegeven om vóór eind 2002 een besluit aan te nemen over een communautaire energieheffing op alle energieproducten voor verwarming of transport. Dat hadden de staats- en regeringshoofden trouwens beslist op de top van Barcelona. Na vijf jaar is er nog geen toenadering tussen de standpunten van de lidstaten over een voorstel van de Europese Commissie. Het voorzitterschap heeft daarom een tekst voorgesteld maar onze minister van Financiën zou gezegd hebben dat die `niet in de goede richting' gaat.
Kan de minister, in naam van zijn collega van Financiën, deze informatie bevestigen? Kan hij de werkwijze verduidelijken die een onderscheid maakt tussen producten voor huishoudelijk gebruik en producten voor de bedrijven en die voorziet in een aantal uitzonderingen?
De Spaanse tekst voorziet in een heffing van 359 euro per 1000 liter loodvrije benzine, één euro per megawattuur voor gezinsverbruik en een halve euro voor professioneel verbruik. Werd iets gezegd over de bestemming van de opbrengst van de heffing en zou ze kunnen bijdragen tot de strijd tegen de klimaatswijziging?
De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - De Ecofinraad van 7 mei heeft inderdaad een nota van het Spaanse voorzitterschap onderzocht over een Europese energieheffing. Het huidige voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie heeft drie vergaderingen gewijd aan deze materie. Het heeft een nieuw ontwerpcompromis voorgesteld. Daarin worden bepaalde besluiten overgenomen die reeds aan de Raad werden voorgesteld. Er zijn ook nieuwe elementen in opgenomen, zoals het niet-verplicht belasten van gas, elektriciteit en steenkool voor huishoudelijk gebruik, hetgeen werd geëist door het Verenigd Koninkrijk. Er werden ook nieuwe minimumtarieven voorgesteld, zowel voor minerale oliën, die nu reeds worden belast, als voor andere energiebronnen.
Op enkele opmerkingen na reageert België zeer positief op het voorstel van het voorzitterschap en heeft het zijn akkoord gegeven over de inhoud van het compromis.
Na de besprekingen in de Ecofinraad hebben de verschillende lidstaten de tekst van het compromis aanvaard. Op basis van dat akkoord zal het Spaanse voorzitterschap een voorstel formuleren om de werkzaamheden in verband met de energieheffing toe te vertrouwen aan een fiscale groep op hoog niveau.
Het Spaanse voorstel maakt het de lidstaten mogelijk om een lagere heffing toe te passen op de energieproducten voor de bedrijven dan op die voor de huishoudens. Bij gemengd verbruik - bijvoorbeeld in boerderijen - zou de heffing proportioneel worden vastgesteld volgens de aard van het verbruik. Het voorstel geeft aan de lidstaten ook de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen voor het verbruik van elektriciteit, aardgas en vaste brandstof door de huishoudens en liefdadigheidsinstellingen, indien de Raad niet eensgezind een andere beslissing neemt op voorstel van de commissie.
Deze principes moeten nog worden onderzocht en de vertegenwoordigers van de lidstaten moeten ze nog bespreken. De wijze waarop het onderscheid wordt vastgesteld tussen industrieel en privé-gebruik bijvoorbeeld zal later worden bepaald. Misschien kunnen controlemechanismen worden overwogen, zoals die nu reeds bestaan, met name de fiscale opslagplaatsen voor de minerale oliën en de energieverdelers voor elektriciteit en gas.
Op de vraag naar de bestemming van de opbrengst van een eventuele energiebelasting in België antwoordt de regeringsverklaring duidelijk dat ze moet worden besteed aan de financiering van de vermindering van de belasting op het inkomen uit arbeid.
De voorzitter. - Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw, antwoordt namens de heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Mijn vraag om uitleg betreft een recent besluit van zogenaamde Europese Unie om de PKK op de lijst van terroristische organisaties te plaatsen. De vijftien ambassadeurs van de Europese Unie in Brussel werden het op 29 april 2002 eens over een nieuwe lijst. De lijst werd op donderdag 2 mei gepubliceerd. Sinds de publicatie blijken de aanvallen en bombardementen van Turkije tegen Koerden, onder meer in de nabijheid van de stad Zakho in Noord-Irak, opnieuw in alle hevigheid te zijn toegenomen. De publicatie heeft blijkbaar reacties losgemaakt.
Het is wel eigenaardig dat de Europese Unie nu pas beslist tot de publicatie van een lijst waarin de PKK is opgenomen. De organisatie had enige tijd geleden toch beslist had om haar naam te veranderen in Congres van Vrijheid en Democratie in Koerdistan (KADEK). Ook de structuur van de organisatie is gewijzigd. Eigenlijk gaat de Europese beslissing in tegen een trend aangezien de PKK net nu beslist heeft de organisatie te hervormen, het gewelddadig verzet op te heffen en te pleiten voor een democratische organisatie. Op 17 april jongstleden zei woordvoerster Riza Erdogan dat de gewapende strijd over is, hoewel de gewapende tak van KADEK zal blijven bestaan zolang de regering in Ankara de Koerdische strijders geen amnestie in het vooruitzicht stelt en de doodstraf niet heeft afgeschaft. Dat zijn twee legitieme eisen, waarin ook de Europese Unie zich kan vinden.
Ik heb dan ook een aantal vragen.
Ten eerste, klopt het bericht dat de PKK op de lijst van terroristische organisaties staat? Wat is de reden voor die plotse wending? Vroeger nam Europa tegenover de PKK immers duidelijk een andere houding aan dan de Verenigde Staten. Zijn er hier geopolitieke motieven in het spel? Oefent Turkije druk uit op de Europese Unie of op de Verenigde Staten?
Ten tweede, welke was en is de houding van ons land ten aanzien van de aanwezigheid van de PKK op de lijst van zogenaamde terroristische organisaties? Ik stel die vraag omdat Nederland ter zake verzet heeft aangetekend.
Ten derde heb ik de indruk dat de Europese Unie voorbijgaat aan het feit dat de PKK sinds lange tijd geen gewelddaden meer heeft gepleegd, het geweld afzweert, de soevereiniteit van de Turkse staat erkent en uitsluitend opkomt voor culturele rechten van de Koerdische minderheid, wat volgens mij een legitieme eis is.
Ten vierde, wat zijn de concrete gevolgen van het besluit voor de werking van de PKK? Kan de PKK in ons land nog in volle vrijheid opereren?
Ten vijfde, heeft dit gevolgen voor de werking van de Koerdische zender Medya TV, die gevestigd is in Denderleeuw?
Ten zesde, zal KADEK ook op de lijst worden geplaatst?
Ten slotte, vindt de minister dat Turkije zich voldoende en tijdig schikt naar de wensen van de EU betreffende een eventuele toetreding? Wat is zijn evaluatie ter zake?
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - De PKK werd op 2 mei 2002 inderdaad op de Europese lijst van terroristische organisaties geplaatst ter toepassing van de verordening 2580/2001 en het gemeenschappelijk standpunt 931/2001 van 27 december 2001.
De PKK is in België niet officieel vertegenwoordigd, maar verspreidt haar boodschap via sympathisanten in allerlei mantelorganisaties. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de PKK steeds als een terreurorganisatie beschouwd en maakt daarbij een strikt onderscheid tussen de Koerdische kwestie als dusdanig en de PKK.
Deze partij, die in de jaren '70 in Turkije is ontstaan, heeft haar politieke eisen met geweld aan de Koerdische beweging opgedrongen. Vreedzame Koerdische bewegingen werden aldus gedwongen een onafhankelijke staat te eisen.
Het is duidelijk dat de PKK geen democratische partij is, maar wel een terreurorganisatie die er in het verleden niet voor is teruggedeinsd de Koerdische medeburgers het leven te benemen. Bovendien wordt de PKK op een alles behalve zuivere wijze gefinancierd.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft uiteraard geen contact met de PKK en heeft steeds alle contact geweerd met Koerdische organisaties waarvan het weet dat ze banden hebben met de PKK.
Dat de PKK een nieuwe strategie heeft uitgewerkt, is niets nieuws. Dat heeft deze vereniging in het verleden vaker gedaan. Haar guerrillakampen blijkt ze echter nooit te hebben opgedoekt en ze controleert deze kampen tot ver op het Iraakse grondgebied. De banden met Saddam Hoessein worden nauwelijks verborgen. Vele Koerden zijn het daarom niet eens met de methodes van de PKK.
Het vermelden van deze organisatie op de Europese lijst van terroristische organisaties heeft onmiddellijke gevolgen voor de financiële en andere tegoeden van de PKK, die vanaf nu zullen worden bevroren. De PKK kan daarom het uitdrukkelijk voorwerp vormen van gerechtelijke samenwerking tussen de lidstaten op basis van de bestaande regelgeving en wetgeving.
Het Koerdisch station Medya TV te Denderleeuw kan gevolgen ondervinden van de voormelde beslissing als zou blijken dat het station voor zijn financiering afhankelijk is van de PKK. Detailvragen hierover behoren echter niet tot de bevoegdheid van de minister van Buitenlandse Zaken.
De beslissing van 2 mei jongstleden betreft enkel de PKK. KADEK staat niet op de lijst. Om te weten of deze organisatie ook aan de lijst zal worden toegevoegd, moet eerst worden nagegaan of ze op basis van de criteria van de Europese regelgeving als een terroristische organisatie moet worden beschouwd. Veel hangt ook af van het feit of er in een van de lidstaten van de Europese Unie juridische acties zijn ondernomen tegen KADEK wegens terroristische daden, zoals in het gemeenschappelijk standpunt 931/2001 gedefinieerd.
Op de vraag met betrekking tot het lidmaatschap van de Europese Unie, kan ik antwoorden dat Turkije belangrijke grondwetswijzigingen heeft gerealiseerd en wetten heeft uitgevaardigd die een diepgaande economische en politieke vernieuwing zullen meebrengen. Deze wets- en grondwetswijzigingen hebben Turkije onmiskenbaar nader tot Europa gebracht. Dat is tijdens de Europese Raad van Laken overigens door de vijftien lidstaten bevestigd. Turkije moet evenwel nog een hele weg afleggen om de culturele en nationale rechten van zijn Koerdische burgers te vrijwaren op een manier die overeenstemt met de basisbeginselen van de Europese Unie.
België steunt het recht van elke persoon en van elk volk om op rechtmatige wijze zijn rechtmatige eisen binnen de rechtsstaat te laten gelden. Daartoe behoren economische, sociale en culturele rechten voor elke burger in een en hetzelfde land.
Dit principe is uiteraard van toepassing op het vreedzame streven van de Koerdische bevolking in Turkije om hervormingen te verkrijgen die haar in staat zouden stellen uiting te geven aan haar culturele identiteit, in het bijzonder inzake vrije meningsuiting en opvoeding. De Europese beslissing om de PKK op de lijst van de terroristische organisaties te plaatsen verandert niets aan het standpunt van België over de Koerden en het nodige respect voor hun culturele en andere rechten.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - De minister heeft een vrij volledig antwoord gegeven, maar toch vind ik het antwoord op de belangrijkste vraag niet terug, namelijk de vraag naar het waarom van de plotse wending in de Europese houding. Tot voor kort hadden de Verenigde Staten en Europa hierover een andere houding. De jongste maanden zijn er nochtans geen noemenswaardige feiten door de PKK gepleegd, die een reden kunnen zijn om de PKK nu op de lijst te plaatsen. Zitten er geopolitieke redenen achter die plotse wending? Ik denk aan de voorbereiding door de VS om Saddam Hoessein als president te verwijderen. Volgens Condoleezza Rice gaat het ter zake niet meer over het respect voor de resoluties van de VN, maar gewoon over de kop van Saddam Hoessein. Wellicht is de VS op zoek naar bondgenoten in de regio.
Volgens de minister heeft de PKK in het verleden dikwijls het trucje gebruikt om zich te verschuilen achter een andere organisatie. Waarom figureert KADEK dan niet op de lijst? De minister spreekt ook over vermoedens van banden tussen Medya TV en de PKK. Dat zijn zware beschuldigingen. Zolang het gerecht niets bewezen acht, hoop ik dat dit televisiestation verder kan werken.
Het is eigenaardig dat Turkije nog altijd de kans krijgt zonder enige veroordeling op het grondgebied van Irak aanvallen te doen op Koerdische mensen. Er zouden guerrillakampen zijn in Irak. Zolang van daaruit geen activiteiten worden ontplooid op Turks grondgebied, kan er geen sprake zijn van terroristische daden.
Ik vind het antwoord van de minister dus onvoldoende.
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de Europese lijst en de lijsten die binnen de Veiligheidsraad worden opgesteld. Daarnaast zijn er nog de Amerikaanse lijsten.
Wanneer een organisatie is opgenomen op de lijst van de Veiligheidsraad, komt ze automatisch op de Europese lijst. Maar voor het overige gebruikt de EU een aantal eigen criteria, waarvan wij vinden dat ze strenger zijn dan deze die soms aan de andere kant van de oceaan worden gehanteerd.
Ik weet niet precies wat de reden is voor de wending betreffende de PKK. Ik vermoed dat het een gevolg is van de langdurige discussies tussen de lidstaten en dat ook elementen afkomstig van veiligheidsdiensten een rol spelen. Het gaat hoe dan ook om een organisatie die haar verleden tegen zich heeft, die duidelijk terroristische daden heeft gepleegd en dat ook niet onder stoelen of banken heeft gestoken.
Ik heb niet gezegd dat Medya TV te Denderleeuw een emanatie is van de PKK. Ik zeg wel, in persoonlijke naam, dat er banden zijn met de PKK. Ik heb alleen gezegd dat het bevriezen van de gelden van de PKK gevolgen kunnen hebben voor Medya TV, indien Medya TV gefinancierd wordt met geld afkomstig van de PKK. Daarmee heb ik geen uitspraak gedaan over Medya TV als dusdanig.
Het respect voor de mensenrechten in Turkije laat nog te wensen over. Ik heb een aantal zaken aangehaald. Op een aantal punten verbetert de situatie geleidelijk. De grondwetswijzigingen gaan onmiskenbaar in de goede richting. Ze werden goedgekeurd door een meerderheid van het Turkse Parlement, die veel ruimer is dan de regeringscoalitie.
-Het incident is gesloten.
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:
Donderdag 16 mei 2002
's ochtends om 10 uur
Evocatieprocedure
Wetsontwerp tot wijziging van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966; Stuk 2-1105/1 tot 3.
Vraag om uitleg van de heer Michel Barbeaux aan de minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen over "de impact en de evolutie van de Copernicushervorming" (nr. 2-775).
Evocatieprocedure
Wetsontwerp ter vervanging van artikel 293 van het Wetboek van strafvordering teneinde de beschuldigde bijstand door een advocaat te verlenen; Stuk 2-1079/1 tot 4.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten (van mevrouw Clotilde Nyssens); Stuk 2-653/1 tot 4.
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 19bis van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten (van mevrouw Meryem Kaçar c.s.); Stuk 2-693/1 tot 3.
Evocatieprocedure
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 10 november 1967 houdende oprichting van het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau; Stuk 2-1060/1 tot 4.
Vragen om uitleg:
's namiddags om 15 uur
Inoverwegingneming van voorstellen.
Mondelinge vragen.
Evocatieprocedure
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie; Stuk 2-851/1 tot 8.
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 219 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (van de heer Olivier de Clippele); Stuk 2-468/1 tot 6.
Vanaf 17 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.
Vragen om uitleg:
-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Op 6 maart 2002 kondigde president George Bush aan dat de Verenigde Staten invoerrechten van maximaal 30 procent zouden heffen op een reeks staalproducten om de eigen industrie te beschermen. De maatregel is ingegaan op 20 maart. De heffingen hebben betrekking op staal uit België, Nederland, Duitsland, Frankrijk, Turkije, Brazilië, Zuid-Korea, China, Japan en Australië.
De grote voorstander van de vrijhandel toont daarmee zijn ware gelaat. Nooit gezien protectionisme steekt de kop op. Daarvan wordt iedereen slechter, in de eerste plaats de Amerikaanse consument die meer moet betalen voor ingevoerd staal, de Europese markt die oneerlijke concurrentie tegemoet ziet, de markt van het Verre Oosten, die nog zwaarder wordt getroffen dan de onze en op termijn zelfs de Amerikaanse staalfabrikanten, aangezien ze kunstmatig in leven worden gehouden. Bovendien schijnen volgens de laatste geruchten nu ook de textielproducenten in de VS aan te dringen op importbeperkingen en heffingen, waarvan ook ons land de gevolgen zal dragen.
De Europese Unie heeft de Amerikaanse heffingen op staal onmiddellijk sterk afgekeurd en heeft klacht ingediend bij de Wereldhandelsorganisatie. Ook zal de Europese Unie tegenmaatregelen nemen om de Europese markt te beschermen. Het zou vooral gaan om producten uit gebieden waar de heer Bush electoraal sterk staat, zoals Harley-Davidsonmotorfietsen, Tropicana-vruchtensap van Pepsico, en textiel- en staalproducten.
Bovendien zou de Europese Unie ook van plan zijn zelf invoerrechten te heffen om de eigen markt te beschermen.
Een aantal Europese landen zoals Zweden en misschien ook Duitsland beginnen twijfels te uiten ten opzichte van die economische sancties. Ze hebben gelijk. Europa voert maar 3% van de staalproductie uit naar de VS. Tegenmaatregelen zijn misschien politiek interessant en geven misschien meer ademruimte aan de producenten, maar op korte termijn zullen de Europese consumenten de meerprijs betalen.
De Europese heffingen zouden er moeten komen vanaf 18 juni a.s. Nochtans laat de Unie een opening als de VS bereid zijn hun invoerrechten aan te passen.
1.Wat is het standpunt van de Belgische regering terzake?
2.Is er sprake van een verdeelde Europese houding of vergis ik mij?
3.Ten gronde: wat vindt de minister van het nemen van tegenmaatregelen of moet ze toegeven dat uiteindelijk de consument het gelag betaalt?
4.Dreigt er geen totale handelsoorlog ten gevolge van een opbod van heffingen?
5.Klopt het dat twee maatregelen werden voorbereid, enerzijds een onmiddellijke reactie op de Amerikaanse invoerrechten en anderzijds een ruimer pakket van sancties? Waaruit bestaat het totaalpakket van sancties en wat is de reden hiervoor?
6.Wat wordt verstaan onder de voorwaarde die commissaris Lamy stelt voor mogelijk uitstel of afstel van Europese tegenmaatregelen: "als de VS een of andere formule ontdekken die volledig voldoet aan de regels van de Wereldhandelsorganisatie om de kalender te wijzigen"?
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - De Belgische regering betreurt ten zeerste de beslissing van de Amerikaanse regering van 5 maart jl., die getroffen werd in het kader van section 201 van de American Trade Act om op bepaalde staalproducten invoerrechten van 8 tot 30 procent te heffen. De regering, net als de Europese Commissie, de EU-lidstaten en vele andere WTO-lidstaten zijn ervan overtuigd dat deze maatregelen in strijd zijn met de regels van de Wereldhandelsorganisatie. Het komt er voor de regering op aan om enerzijds de schade voor de betrokken sector tot een minimum te beperken en om anderzijds aan de Verenigde Staten duidelijk te maken dat de onderschreven multilaterale verdragen, in casu het WTO-verdrag, dienen gerespecteerd te worden. Daartoe dienen alle mogelijkheden die het WTO-verdrag biedt om deze maatregelen aan te vechten of te compenseren, aangewend te worden. De Belgische regering keurde dan ook het opstarten van een geschillenbeslechtingsprocedure bij de Wereldhandelsorganisatie door de Commissie goed, zodat op termijn deze Amerikaanse maatregel door de WTO veroordeeld kan worden en de Verenigde Staten deze op straf van vergeldingsmaatregelen zullen moeten intrekken.
De Belgische regering ondersteunde eveneens de vrijwaringsmaatregelen van de Commissie om de Europese staalmarkt te beschermen tegen staalproducten die, doordat ze geen afzet meer vinden op de Amerikaanse markt, de onze zouden overspoelen. België drong er bij de Commissie op aan dat deze maatregelen volstrekt WTO-conform zouden zijn. Tevens vraagt de Belgische regering dat de Commissie overeenkomstig de WTO-regels het nodige zou doen om de rechten van de Europese Unie op eventuele vergeldingsmaatregelen te vrijwaren. Daartoe moet de Commissie bij de Wereldhandelsorganisatie uiterlijk op 17 mei de lijsten neerleggen met de producten waarvoor de Europese Unie eventueel handelsvoordelen zou opschorten. De Belgische regering steunt de eis van de Commissie om compensaties te verkrijgen van de Verenigde Staten zoals voorzien in het akkoord op de vrijwaringsmaatregelen.
Indien er geen compensaties komen van de VS zal de Belgische regering, desgevallend na overleg met de Europese lidstaten, de opschorting van de handelsvoordelen ten overstaan van de Verenigde Staten overwegen en steunen.
Alle Europese lidstaten steunen de klacht die de Commissie heeft ingediend bij de WTO, de vrijwaringsmaatregelen die de Commissie heeft getroffen om de Europese staalmarkt te beschermen en de neerlegging vóór 17 mei van de lijsten met producten afkomstig uit de Verenigde Staten, waarvoor desgevallend handelsvoordelen zullen worden opgeschort. Over de effectieve opschorting van handelsvoordelen voor Amerikaanse producten zal echter slechts in een later stadium, waarschijnlijk in de raad Algemene Zaken van 11 juni, worden beslist.
Ik vind het jammer dat we tegenmaatregelen moeten nemen, maar het is noodzakelijk. Ik kan niet aanvaarden dat de VS eenzijdig en in strijd met de regels van de Wereldhandelsorganisatie, een aantal niet te rechtvaardigen maatregelen heeft genomen, te meer omdat het niet alleen bij staal zou kunnen blijven. De maatregelen zijn er gekomen ondanks het feit dat ik verschillende Amerikaanse autoriteiten ervoor gewaarschuwd heb dat Europa met alle mogelijke middelen zou reageren. Niet alleen zijn de maatregelen inzake staal er gekomen, er is zelfs sprake van maatregelen in verband met katoen, tuinmeubelen en andere producten. Als we nu niet reageren, dreigen we geconfronteerd te worden met gelijkaardige maatregelen in andere sectoren. Het handelsgeschil dreigt dan uit te groeien tot een handelsoorlog.
Een Amerikaans journalist vertelde me dat men in Washington uitermate verbaasd is over de houding van de Europese Unie. Daar werd gedacht dat Europa niet zou durven reageren. We moeten tonen dat dit niet zo is en dat ook de VS zich moeten houden aan de regels van de WTO, net als wij. We zullen er angstvallig voor waken om binnen de WTO-regels te blijven. Dat we ons tot nu toe beperken tot het neerleggen van de lijst van producten waarvoor eventueel hogere tarieven zullen worden toegepast, wijst voldoende op onze bereidheid om te blijven praten met de VS in de hoop dat de maatregel wordt gemilderd of ingetrokken.
Dit brengt me bij de vraag over de voorwaarden die commissaris Lamy stelt voor mogelijk uitstel. Volgens artikel 8, punt 2, van het akkoord aangaande vrijwaringsmaatregelen, afgesloten te Marrakech op 15 april 1994, dient de beslissing om handelsvoordelen op te schorten genomen te worden ten laatste 90 dagen nadat de betwiste maatregel van kracht is geworden. Aangezien de betwiste Amerikaanse maatregelen van kracht werden op 20 maart, dient de Europese Unie de hare ten laatste op 18 juni 2002 af te kondigen.
De Verenigde Staten hebben verzocht om deze termijn bilateraal te verlengen. De Commissie is van oordeel dat dit niet met de WTO-regels overeenstemt aangezien een dergelijke verlenging een wijziging inhoudt van de rechten en de verplichtingen van lidstaten, iets waarvoor speciale procedures moeten worden gevolgd.
Ik vermoed dat commissaris Lamy nog altijd de hoop koestert dat de Amerikanen werkelijk bereid zullen zijn te spreken en te onderhandelen over het staal zodat de gemoederen aan beide kanten tot bedaren kunnen worden gebracht en kan worden voorkomen dat het handelsconflict zou escaleren. Daar hebben geen van beide partijen baat bij. We moeten echter ook beseffen dat de Europese Unie beschikt over een BNP dat ongeveer even groot is als het Amerikaanse. Er is dus geen enkele reden dat de Unie zich eenzijdig zou laten bestraffen.
Bovendien wordt tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten dagelijks voor 30 miljard dollar verhandeld. Dit is zowel in het voordeel van Europa als in dat van de VS. We moeten deze geschillen op grond van gelijkheid bespreken. Vandaar onze reactie.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - De minister probeert mij natuurlijk te overtuigen. Deze discussie overstijgt de dagdagelijkse politiek en gaat eerder over economische inzichten en overtuigingen. Over protectionisme en maatregelen tegen protectionisme zijn bibliotheken volgeschreven.
De minister stelt dat de Europese Unie met de aankondiging van tegenmaatregelen een handelsoorlog tracht te voorkomen en de Amerikanen tot redelijkheid tracht te brengen. Dat is natuurlijk mogelijk, maar ondertussen treffen de invoerrechten die de Amerikaanse regering instelt in de eerste plaats de Amerikaanse consument. Die moet een hogere prijs betalen. Tegenmaatregelen zullen bijgevolg in de eerste plaats de Europese consument treffen. De vraag is dan ook of dit een geschikte manier is om een handelsconflict op te lossen.
Er kan ook van worden uitgegaan dat de Amerikaanse consument het beu wordt meer te moeten betalen voor textiel en staal, wat zich op termijn tegen de Amerikaanse regering zal keren.
Ik verwijs hierbij naar het Duitse Holzmann. Dat bedrijf heeft op een gegeven ogenblik bijkomende subsidies van de Duitse regering gekregen. Uiteindelijk heeft het de tol moeten betalen. Holzmann is failliet gegaan, ondanks het feit dat er miljarden aan belastinggeld werd ingepompt, geld dat veel nuttiger had kunnen worden besteed. Zolang de Europese Unie binnen het kader van de WTO-regels blijft, is weinig discussie mogelijk. Wat de Unie doet is wettelijk, alleen is de vraag of het opportuun is.
-Het incident is gesloten.
De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende vergaderingen vinden plaats op donderdag 16 mei 2002 om 10.00 en om 15.00 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 17.05 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: de heren Malcorps en Steverlynck, wegens ambtsplichten, mevrouw Lizin, de heren Barbeaux en Geens, wegens andere plichten.
-Voor kennisgeving aangenomen.
Wetsvoorstellen
Artikel 77 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 207 van het Gerechtelijk Wetboek wat betreft het statuut van de referendarissen bij het Hof van Cassatie (van mevrouw Clotilde Nyssens; Stuk 2-1140/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot wijziging van diverse bepalingen van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten (van de heer Olivier de Clippele; Stuk 2-1118/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel houdende instelling van een verkeershandhavingsfonds en tot wijziging van artikel 62 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1999 (van de heren Patrik Vankrunkelsven en Vincent Van Quickenborne; Stuk 2-1120/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot aanvulling van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen alsmede van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, met het oog op de instelling van een taks op internationale kapitaalbewegingen (van de heren Jean Cornil en Philippe Mahoux; Stuk 2-1133/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot aanvulling van het Strafwetboek met het oog op de bestrijding van psychisch geweld (van mevrouw Mia De Schamphelaere c.s.; Stuk 2-1134/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot schadeloosstelling van hepatitis C-slachtoffers en tot invoering van een federaal plan ter bestrijding van hepatitis C (van de heer Georges Dallemagne; Stuk 2-1139/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Voorstellen van resolutie
Voorstel van resolutie betreffende verspreiding van genetisch gemodificeerde organismen (van de heren Johan Malcorps en Paul Galand; Stuk 2-1119/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie betreffende de herziening van de invaliditeitsuitkeringen (van de heer René Thissen c.s.; Stuk 2-1141/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Voorstel tot herziening van het Reglement
Voorstel tot aanvulling van artikel 52 van het Reglement van de Senaat (van de heer Michiel Maertens; Stuk 2-1121/1).
-Verzonden naar het Bureau.
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:
van de heer Vincent Van Quickenborne aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over "de omzetting van de detacheringsrichtlijn in het Belgisch recht en de impact daarvan op de betaling van het dubbel vakantiegeld" (nr. 2-781)
van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over "het aantal psychiaters dat in de gevangenissen en in de inrichtingen tot bescherming van de maatschappij werkt, alsook de bijzonder zorgwekkende toestand in de inrichting tot bescherming van de maatschappij van Paifve" (nr. 2-782)
van mevrouw Magdeleine Willame-Boonen aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de bijdrage van België aan de heropbouw van de bezette gebieden" (nr. 2-783)
van de heer Hugo Vandenberghe aan de Eerste minister over "de nieuwe Senaat" (nr. 2-784)
van mevrouw Marie Nagy aan de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over "zijn bijdrage aan het federaal beleid inzake duurzame ontwikkeling" (nr. 2-785)
van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Justitie over "het toenemende religieus extremisme in Brussel" (nr. 2-786)
-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.
Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
ingesteld door W. Claeys en anderen;
ingesteld door de VZW Aktie en Vrijheid (rolnummers 2094, 2095, 2096, 2104, 2105 en 2106, samengevoegde zaken);
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij brief van 3 mei 2002, heeft de voorzitter van de Hoge Raad voor de Justitie, overeenkomstig artikelen 259bis-14 en 259bis-18, van het Gerechtelijk Wetboek, aan de Senaat overgezonden, het jaarlijks verslag 2000 over het algemeen toezicht op en de bevordering van het gebruik van de middelen van interne controle binnen de rechterlijke orde, goedgekeurd tijdens de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie van 24 april 2002.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 2 mei 2002 heeft de voorzitter van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, overeenkomstig artikel 1 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven aan de Senaat overgezonden:
goedgekeurd tijdens zijn plenaire vergadering van 2 mei 2002.
-Neergelegd ter Griffie.
Bij brief van 30 april 2002 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat overgezonden:
aangenomen tijdens de vergaderperiodes van 8 tot 11 april 2002.
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden.