1-177
BELGISCHE SENAAT
GEWONE ZITTING 1997-1998
____
BEKNOPT VERSLAG
PLENAIRE VERGADERING
Donderdag 31 maart 1998
________
INHOUD
- CRIMINELE ORGANISATIES (Evocatieprocedure)
- Algemene bespreking. (Sprekers : de heren Vandenberghe, rapporteur; Coveliers, Desmedt,
Lallemand, Erdman, mevrouw Delcourt-Pêtre, de heer Raes, mevrouw Dardenne, de heren
Boutmans en De Clerck, minister van justitie.)
- WIJZIGING VAN DE WET VAN 30 JUNI 1994 TER BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE
LEVENSSFEER TEGEN HET AFLUISTEREN, KENNISNEMEN EN OPNEMEN VAN
PRIVECOMMUNICATIE EN -TELECOMMUNICATIE (Evocatieprocedure)
- Algemene bespreking. (Sprekers : de heren Vandenberghe, rapporteur; Goris, Desmedt, Erdman,
Lallemand, De Clerck, minister van justitie, en mevrouw Delcourt-Pêtre.)
- Artikelsgewijze bespreking. - Aangehouden stemmingen.
- WIJZIGING VAN ARTIKEL 631 VAN HET GERECHTELIJK WETBOEK
- Algemene bespreking. (Sprekers : de heren Desmedt, rapporteur en Goris.)
- Aanneming van de artikelen.
- VRAAG OM UITLEG
- van de heer Goris (dossier majoor Maggen) aan de minister van justitie. (Sprekers : de heren Goris en
De Clerck, minister van justitie.)
- ONTSLAG VAN EEN SENATOR
- REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN
_____________
VOORZITTER : DE HEER SWAELEN
____
De vergadering wordt om 14.05 u. geopend.
WETSONTWERP BETREFFENDE
CRIMINELE ORGANISATIES (Evocatieprocedure)
Algemene bespreking
De heer Vandenberghe (CVP), verslaggever. - Het wetsontwerp betreffende criminele organisaties werd op 5 juni 1997
door de Kamer goedgekeurd en op 10 juni door de Senaat geëvoceerd.
In zijn inleidende uiteenzetting wees de minister van justitie naar het op 28 juni 1996 goedgekeurde actieplan ter
bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Dit wetsontwerp bevat een definitie die als referentiepunt geldt voor andere
wettelijke maatregelen zoals de bijzondere opsporingsmethoden, de getuigenbescherming en de internationale
samenwerking. Het doel van het ontwerp is dubbel. Het beoogt zowel het concept « criminele organisatie » op te nemen in
het Strafwetboek als verschillende vormen van betrokkenheid bij dergelijke organisaties strafbaar te stellen.
Sommige personen blijven immers tot op heden buiten schot. In de door de Kamer aangenomen tekst is er sprake van een
criminele organisatie wanneer deze bestaat uit meer dan twee personen, ze het oogmerk heeft in onderling overleg en
gestructureerd misdrijven te plegen die strafbaar zijn met een gevangenisstraf van drie jaar of zwaarder, ze het doel heeft
op onwettige wijze vermogensvoordelen te verkrijgen of de werking van publieke overheden of openbare of particuliere
ondernemingen af te wenden en daarbij gebruik maakt van intimidatie, bedreiging, geweld, wapens, listige kunstgrepen of
corruptie of daarbij commerciële of andere structuren aanwendt om het plegen van misdrijven te verbergen of te
vergemakkelijken.
Het ontwerp stelt het lid zijn van een criminele organisatie strafbaar. Het vereist niet dat iemand deelneemt aan de
voorbereiding of uitvoering van een misdrijf. Als voorbeeld zijn er de chauffeur of het huis- en veiligheidspersoneel van de
leider van een criminele organisatie. Ten tweede viseert het ontwerp personen die hand- en spandiensten verlenen aan de
organisatie zelfs via geoorloofde activeiten.
Een voorbeeld is de boekhouder die zonder fraude de boekhouding verzorgt van een restaurant waarvan hij weet dat het
een dekmantel is voor mensenhandel. Ook het deelnemen aan de besluitvorming van de organisatie is strafbaar. De
leidinggevende functies worden zwaarder gestraft. Een bepaling maakt het mogelijk dergelijke misdrijven op te sporen via
afluisteren van telecommunicatie.
De minister beklemtoonde het belang van het ontwerp, daarbij verwijzend naar het jaarverslag 1997 over de
georganiseerde criminaliteit in 1996. Het ontwerp past in een moderne aanpak van de strijd tegen die criminaliteit. Er wordt
nu een projectmatige aanpak nagestreefd.
In de loop van de bespreking in de commissie werd door de parlementaire onderzoekscommissie van de Senaat naar de
georganiseerde criminaliteit een tussentijdsverslag uitgebracht over het begrip « georganiseerde criminaliteit ». Dit verslag
zette de regering ertoe aan het ontwerp te amenderen. Ik sta dan ook even stil bij de belangrijkste besluiten uit dat tussentijds
verslag. Een eerste besluit is dat er een onderscheid nodig is tussen een criminologische en een strafrechtelijke definitie.
De criminologische definitie kan niet worden gehanteerd voor de strafbaarstelling. De strafrechtelijke definitie moet
precies zijn omwille van de rechtsstatelijke beginselen. Verder moet rekening worden gehouden met de bepalingen inzake
bendevorming. De onderzoekscommissie onderstreept dat men moet vermijden dat door de nieuwe strafbaarstelling op
politieke beïnvloeding gerichte organisaties buiten de wet zouden worden gesteld. Wat het lidmaatschap van een criminele
organisatie betreft, moet de strafbaarstelling duidelijk maken wat een persoon moet weten over de organisatie en zijn
bijdrage daaraan. Het onderscheid tussen leden en buitenstaanders moet duidelijk zijn. Er moet worden gekozen voor een
strikte formulering die voldoet aan het legaliteitsbeginsel. De strafbaarstelling mag niet leiden tot een omkering van de
bewijslast.
De commmissie hield een hoorzitting met de voorzitter van de Liga voor de Mensenrechten en die van de « Ligue des
droits de l'homme ». Met hun bemerkingen werd rekening gehouden.
De commissie was het volmondig eens met de noodzakelijkheid van een doeltreffende aanpak van de georganiseerde
criminaliteit. Vele leden vinden het ontwerp dan ook een belangrijke stap. Er werd op gewezen dat de strafbaarstelling van
het loutere lidmaatschap een omwenteling betekent inzake de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Dit is echter verantwoord,
gelet op de dreiging van de georganiseerde criminaliteit. Andere leden twijfelen aan de noodzaak van nieuwe
strafbaarstellingen omdat zij er niet van overtuigd zijn dat de bestaande wetgeving lacunes vertoont. Zij verwijzen onder
meer naar de bepalingen inzake bendevorming van het Strafwetboek.
Anderzijds werd erop gewezen dat een belangrijk aspect ontbrak om tot een daadwerkelijke bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit te komen, met name de invoering van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de
rechtspersonen.
De regering heeft daarom een voorontwerp over deze aangelegenheid goedgekeurd, dat thans aan de Raad van State is
voorgelegd. Daarom werd een amendement ingetrokken dat voorzag in de toevoeging van een bepaling die de gerechtelijke
ontbinding mogelijk maakte van vennootschappen waarvan de activa verbeurd wordt verklaard.
Een andere problematiek die ter sprake kwam was deze van de bijzondere opsporingsmethodes. Sommige leden achtten
een voorafgaande wettelijke regeling van deze methodes noodzakelijk. Er werd tegengeworpen dat men deze problematiek
moet onderscheiden van die van de criminele organisaties. De bijzondere opsporingsmethodes moeten immers ook kunnen
worden aangewend voor de opsporing van misdrijven die niet door een criminele organisatie zijn gepleegd, zoals
bijvoorbeeld de ontvoering van een kind door een enkeling. In ieder geval was men het erover eens dat, gelet op het
Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, een wettelijke regeling noodzakelijk is. De minister heeft aangegeven dat
een wetsontwerp dienaangaande een voorbereiding is.
Eén van de vragen die de commissie voor de justitie het meest heeft beziggehouden, was de concordantie van de
bepalingen uit het ontwerp met de thans bestaande strafrechtelijke bepalingen inzake bendevorming.
In welke mate volstonden de bepalingen inzake bendevorming al dan niet om de leden van criminele organisaties te
kunnen bestraffen ? Er werd immers vastgesteld dat zowel de rechtspraak als de rechtsleer een ruime interpretatie geven aan
het begrip bendevorming. Volgens sommige leden van de commissie voor de justitie is deze ruime interpretatie het gevolg
van het gebrek aan een specifieke strafbaarstelling voor bepaalde vormen van criminaliteit.
Als gevolg van deze discussie werd er een amendement ingediend dat ertoe strekte de criminele organisatie te
beschouwen als een verzwarende omstandigheid bij bendevorming. Ook de regering diende een amendement in waarbij
enerzijds het bestaande artikel 322 van het Strafwetboek over bendevorming werd aangepast en, anderzijds, de nieuwe
bepalingen aangaande de criminele organisatie samen met deze over de bendevorming werden ondergebracht in eenzelfde
hoofdstuk.
De regering opteerde aldus voor het behoud van twee afzonderlijke strafbaarstellingen, omdat volgens haar beiden aan
een verschillende sociologische realiteit beantwoorden. De criminele organisatie is veel complexer, beter gestructureerd en
permanenter van aard. Een ander verschil is dat bij bendevorming alle leden persoonlijk de bedoeling hebben om misdrijven
te plegen of lid te zijn van de bende, terwijl bij een criminele organisatie vele personen de organisatie helpen zonder zelf
de bedoeling te hebben misdaden of wanbedrijven te plegen.
De voorgestelde definitie van de criminele organisatie geeft daarom een precieze beschrijving van feiten die niet worden
gedekt door het begrip bendevorming.
Er werd evenwel opgemerkt dat, door een wijziging van artikel 322 van het Strafwetboek voor te stellen, de regering de
mogelijke verwarring tussen beide begrippen eerder deed vergroten. De voorgestelde wijziging nam immers de ruime
interpretatie over uit de rechtspraak en de rechtsleer. In een nieuw amendement van de regering werd daarom teruggekeerd
naar de huidige tekst van artikel 322 van het Strafwetboek.
Voorts werd gesteld dat een onderscheid moet worden gemaakt met de zogenaamde organisatiecriminaliteit. Van
organisatiecriminaliteit is er sprake wanneer de leden van een legale organisatie deelnemen aan strafbare feiten zonder dat
de organisatie als zodanig functioneert als een criminele organisatie, bijvoorbeeld wanneer de vrachtwagens van een
transportbedrijf sporadisch worden gebruikt door enkele van de chauffeurs om drugs te smokkelen. Dergelijke criminaliteit
wordt door het ontwerp niet geviseerd. De grens tussen organisatiecriminaliteit en georganiseerde criminaliteit zal soms
moeilijk te trekken zijn. De feitenrechter zal moeten oordelen wanneer een criminele organisatie dermate in een
onderneming of een vereniging is geïnfiltreerd dat zij deze volledig in haar macht heeft.
Wat de voorgestelde definitie van een criminele organisatie betreft, werd opgemerkt dat deze grotendeels aansluit bij de
criminologische definitie van het Duitse Bundeskriminalamt.
Er werd gesteld dat het onderscheid tussen de criminologische en de strafrechtelijke definitie te weinig tot uiting kwam
in de tekst van het ontwerp. Velen vonden het toepassingsgebied van het ontwerp dan ook te ruim, wat volgens hen het
gevaar meebrengt dat heel wat gedragingen die thans niet onder georganiseerde criminaliteit vallen daar wel zullen onder
vallen.
Vooral de passage « de werking van publieke overheden of openbare of particuliere ondernemingen af te wenden » in de
voorgestelde tekst werd fel bekritiseerd. Volgens een bepaalde interpretatie van de tekst zouden aldus ook bijvoorbeeld
vakorganisaties of milieubewegingen onder de strafbaarstelling vallen, wat uiteraard niet de bedoeling kan zijn. Men kwam
tot het besluit dat geldgewin het eigenlijk doel is van de criminele organisatie en dat de afwending van de werking van
publieke overheden of van openbare of particuliere ondernemingen eerder een middel is om deze doelstelling te bereiken.
Uiteindelijk is de regering op dit punt teruggekomen en werd de bestreden zinsnede geschrapt. Gevolg daarvan is evenwel
dat de zuiver terroristische organisaties niet langer onder de definitie van georganiseerde criminaliteit zullen vallen.
Door sommigen werd kritiek geuit op de in de definitie opgenomen voorwaarde dat de gepleegde misdaden of
wanbedrijven strafbaar moeten zijn met een gevangenisstraf van ten minste drie jaar. Dit zou te ruim zijn gelet op het grote
aantal misdrijven dat strafbaar is met een dergelijke straf.
Er werd dan ook voorgesteld om enkel de misdrijven in aanmerking te nemen die worden opgesomd in artikel 90ter van
het Wetboek van strafvordering, de misdrijven waarvoor telefoontap mogelijk is. De minister achtte deze lijst evenwel té
beperkt. Een zekere strafdrempel is echter wel noodzakelijk om te vermijden dat om het even welk misdrijf aan een
criminele organisatie wordt toegeschreven. Dit zou immers de deur wagenwijd openzetten voor het algemeen gebruik van
bijzondere opsporingsmethoden. Daarom werd geopteerd voor een strafdrempel op basis van de strafmaat.
Onder « commerciële structuren » moeten volgens de minister de vennootschappen in de strikte zin van het woord
verstaan. Het begrip « andere structuren » slaat op tal van andere feitelijke economische structuren. De strikt juridische
rechtspersoonlijkheid is dus niet bepalend. Om tot het bestaan van een criminele organisatie te kunnen besluiten, moet aan
alle voorwaarden van de definitie cumulatief voldaan zijn.
Sommigen menen dat de strafbaarheid van de verschillende vormen van betrokkenheid te ruim is opgevat. In het
oorspronkelijk ontwerp werd strafbaar gesteld diegene die moest weten dat zijn deelname aan een geoorloofde activiteit van
de criminele organisatie bijdraagt tot de oogmerken van deze organisatie. Na enige discussie heeft de regering de tekst
bijgestuurd, zodat voortaan enkel zij die zich bewust zijn van hun bijdrage strafbaar zullen worden gesteld. Er zal dus
moeten worden bewezen dat de betrokkene kennis had van de feiten.
Ook advocaten of beoefenaars van andere vrije beroepen zullen onder de strafbaarstelling vallen, voor zover ze weten dat
hun deelname bijdraagt tot de oogmerken van de criminele organisatie. Uiteraard zal een advocaat nooit kunnen worden
gestraft voor de verdediging in rechte. Enkel de deelname aan geoorloofde activiteiten wordt in het ontwerp strafbaar
gesteld, omdat de medeplichtigheid aan ongeoorloofde activiteiten reeds strafbaar is. Men is ofwel mededader met een
criminele organisatie ofwel medeplichtig aan een criminele organisatie. Het lidmaatschap aan een criminele organisatie
wordt strafbaar gesteld wanneer het « willens en wetens » is.
Bij de strafbaarstelling van de leidinggevende persoon werd geopteerd voor de term « leidend persoon », omdat die
aansluit bij de drugwet en omdat men dan ook de oprichters erbij kan betrekken. Zij zijn immers niet noodzakelijk
« leidinggevende personen ».
De commissie voor de justitie heeft twee nieuwe bepalingen aan het ontwerp toegevoegd. De eerste definitie voorziet in
het verbod van het bezit van wapens voor al wie veroordeeld is voor een feit waarvoor het ontwerp de strafbaarstelling
invoert. De tweede definitie voorziet in het verbod van uitoefening van bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden.
Het geamendeerde ontwerp werd eenparig door de negen aanwezige leden aangenomen.
Namens de CVP wijs ik nog eens op de betekenis van dit ontwerp. De werkzaamheden van de parlementaire
onderzoekscommissie naar de georganiseerde criminaliteit tonen aan dat de georganiseerde criminaliteit een grote dreiging
is voor onze democratische samenleving. Het beleid moet dus voorrang verlenen aan de bestrijding ervan, omdat de
veiligheid van de burgers op het spel staat. Dit ontwerp zal tot een strakkere aanpak leiden. Er is immers voorzien in een
aangepaste straf, ook voor wie tot dusver buitenschot bleef. Bovendien zal de definitie een maatstaf zijn voor ander
wetgevende initiatieven. Zonder vooruit te lopen op het werk van de onderzoekscommissie zullen we de bijzondere
opsporingstechnieken en de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon ten gronde aanpakken.
De strafbaarstelling van de deelnemers aan een criminele organisatie beantwoordt aan het legaliteitsprincipe. De
deelnemer zal dus effectief weet moeten hebben van de oogmerken van de organisatie.
Wij danken de regering voor de positieve ingesteldheid. Dit ontwerp is een eerste stap in een fundamentele moderne
aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Voor de Senaat en voor de parlementaire commissie van onderzoek naar de
georganiseerde criminaliteit is hier in de toekomst een belangrijke taak weggelaten. (Applaus.)
De heer Coveliers (VLD). - Ik sluit mij in grote mate aan bij het volledig verslag van de rapporteur. Belangrijke
tijdschriften wijzen op de rol van de Senaat. Dit is onder andere het geval in de CRISP.
(Verder in het Frans.)
In diverse tijdschriften en in het bijzonder in een publicatie van het CRISP wordt het belang en de kwaliteit van de
werkzaamheden van de commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit onderstreept. Dankzij de
werkzaamheden van die commissie en van de Senaat kan dit soort wetgeving na aanneming door de Kamer worden
verbeterd. Voorts merkt men ook op dat de Senaat zich voortreffelijk van zijn taak als reflectiekamer heeft gekweten.
(Verder in het Nederlands.)
Het verheugt ons dat de fout in het opschrift van het ontwerp ongedaan werd gemaakt. Sommigen zien het ontstaan van
de criminele organisatie in de eenmaking van Italië en in het verzet van de landheren uit Sicilië, anderen menen dat de
oorsprong in de droogleggingsperiode van 1919 tot 1933 in Amerika ligt. Ze zal wellicht van alle tijden zijn. Aan het einde
van de jaren 80 konden politie en magistratuur moeilijk het bestaan van deze organisaties worden overtuigd, terwijl men
nu de neiging heeft alles eraan toe te schrijven.
Gaat het om een spookbeeld of om een dreiging ? De Nederlandse criminoloog Van Duyne stelt dat misdaadondernemers
ondermijnende maar geen revolutionaire burgers zijn. Onze rechtsorde is ook de hunne.
Vele mensen wijzen naar de drugshandel als zij het hebben over georganiseerde misdaad. Bij de georganiseerde
bedrijfsmatige misdaad is deze erkenning in mindere mate aanwezig. Naast misdaadhandel is er volgens de Van Duyne ook
sprake van machtsverhoudingen. De moeilijkheid is niet alleen de herkenbaarheid, maar vooral het durven herkennen, dat
de criminaliteit niet buiten onze gemeenschap staat, maar er binnenin zit.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat het oorspronkelijke wetsvoorstel de criminologische definitie heeft overgenomen.
Voor de politiediensten is dat ook de meest werkbare. Toen de verslaggever in de Kamer voorstelde het advies van de
onderzoekscommissie georganiseerde misdaad te vragen, achtte de minister dat niet opportuun. Het strekt de minister tot
eer dat hij de resultaten van de discussie in de onderzoekscommissie heeft aanvaard en deze zelf in amendementen heeft
gegoten.
Niemand die te goeder trouw is, kan beweren dat de afweging en het wetsontwerp tussen de vrijheid en de vrijheid die
we de burgers ontnemen, de democratie in gevaar brengt.
Wij hebben in deze wet ook de problematiek van de voorbereidende handeling gevat. Bovendien voorziet de wet ook in
een strafverzwaring voor leidende personen.
Wij zullen de tekst goedkeuren omdat de wet een belangrijke hoeksteen vormt. Maar het is daarmee niet gedaan. We
moeten er ook oog voor hebben dat na de opsporing er ook vervolging en bestraffing volgen.
Men zal contra-strategieën moeten opsporen. Bovendien zal aan de politie duidelijk gemaakt moeten worden dat zij
bewijzen moet verzamelen op een loyale manier.
Naar de publieke opinie toe is het belangrijk dat wij duidelijk maken dat niet enkel de kleine garnalen worden bestraft
en dat het ook de bedoeling is de leidinggevende figuren van de misdaad te straffen. Een « zero-tolerance-strategie » in
verband met de straatcriminaliteit is enkel aanvaardbaar als duidelijk wordt dat ook de zware criminaliteit wordt
aangepakt.
Ik hoop dat wij na de goedkeuring van dit ontwerp ook tot een snelle regeling komen in verband met de bijzondere
opsporingstechnieken en de bestrijding van de kleine straatcriminaliteit. (Applaus.)
De heer Desmedt (PRL-FDF) (in het Frans). - Dit wetsontwerp werd te snel door de Kamer aangenomen en heeft nogal
wat ongerustheid doen ontstaan. Sommigen waren immers van mening dat het een aantasting vormde van de openbare
vrijheden en zelfs de werking van de politieke partijen, de vakbonden of andere bewegingen kon hinderen. De tekst door
onze commissie voor de justitie grondig herwerkte tekst, werd eenparig aangenomen. De commissie heeft de afwending van
de werking van de overheid geschrapt.
Het ontwerp betreft dus enkel nog het op onwettige wijze verkrijgen van vermogensvoordelen. Elke poging tot
destabilisering van onze instellingen via illegale middelen zal onder het gewone strafrecht blijven vallen.
Voorts bepaalt het nieuwe artikel 324ter dat iemand om wegens deelname aan een criminale organisatie te worden
veroordeeld, daaraan wetens en willens moet deelnemen.
Tenslotte bepaalde de tekst van de Kamer dat iedere persoon die aan wettige handelingen van de criminele organisatie
deelnam kon worden veroordeeld als hij wist of moest weten dat zijn lidmaatschap bijdroeg tot het bereiken van criminele
doelstellingen. De woorden « moest weten », die aanleiding konden geven tot een te subjectieve interpretatie, werden
geschrapt.
De definitie die uiteindelijk werd gekozen, sluit zo dicht mogelijk aan bij die van de Europese Unie. Opdat er sprake zou
zijn van een criminele organisatie, moet het gaan om een gestructureerde en in de tijd opgezette organisatie.
Ze moet misdaden en wanbedrijven plegen met het oog op het verkrijgen van vermogensvoordelen en daarbij
gebruikmaken van intimidatie, bedreiging, geweld, listige kunstgrepen of corruptie.
Bovendien heeft de commissie geopteerd voor de invoering van een nieuwe strafbaarstelling wegens de al te talrijke
verschillen tussen criminele organisatie en bendevorming.
Dankzij de nieuwe tekst moet het mogelijk zijn de georganiseerde misdaad op meer doeltreffende wijze te bestrijden, met
inachtneming van de democratische beginselen en zonder politieke bijbedoelingen. Dit ontwerp moet in een groter geheel
worden ingepast met onder meer de wet betreffende de bijzondere opsporingstechnieken en de bestrijding van de
georganiseerde misdaad, de wet op het afluisteren en de wet houdende invoering van de strafrechtelijke
verantwoordelijkheid van rechtspersonen. In al die wetten moet rekening gehouden worden met het internationale karakter
van de georganiseerde misdaad.
Wij zijn dus zeer tevreden over de tekst waarover wij ons vandaag buigen en zullen hem dus goedkeuren. (Applaus.)
De heer Lallemand (PS) (in het Frans). - Dit wetsontwerp vormt een belangrijke hervorming. De commissie voor de
justitie heeft rekening gehouden met het feit dat de commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit een
positief advies heeft verleend met betrekking tot de invoering van een specifieke strafbaarstelling naast die van
bendevorming.
Tegen het ontwerp van de Kamer werd veel kritiek geuit omdat het een te ruime interpretatie mogelijk maakt. Sommigen
zagen daarin een middel om het democratische gedachtengoed aan banden te leggen.
Wij verheugen ons over de politieke wil om deze vorm van ernstige criminaliteit te bestrijden. Ons kleine landje kan de
draaischijf of een uitvalsbasis voor criminele organisaties worden. De criminele organisaties zoeken immers niet alleen
potentiële markten, zij hebben ook oog voor de mogelijkheden om aan straffen te ontsnappen.
Wij hebben voor een specifieke strafbaarstelling gekozen omdat wij een te ruimte interpretatie van het begrip
bendevorming wilden voorkomen. Bovendien bestaat voor het ogenblik geen enkele rechtsgrond voor de bijzondere
opsporingstechnieken. Die technieken worden zonder waarborg gebruikt en kunnen tot misbruiken leiden. De nieuwe
definitie van de criminele organisaties zal grote gevolgen hebben. Zij zal als basis dienen voor een wet betreffende de
bijzondere technieken. Wij vragen de regering een wetsontwerp betreffende die technieken in te dienen om hun
toepassingsgebied te omschrijven.
Het onderhavige wetsontwerp strekt er tevens toe een Europese samenwerking tot stand te brengen in de bestrijding van
de georganiseerde criminaliteit dank zij gemeenschappelijke criteria voor de definitie van dat begrip. De definitie die de
Raad van ministers van de Europese Unie in 1997 heeft vastgesteld, sluit trouwens aan bij die welke ons nu is voorgesteld.
De tekst van de Kamer kon te ruim worden geïnterpreteerd omdat de criminele organisatie daarin werd beschreven als
een organisatie die tot doel heeft de werking van de openbare overheid te beïnvloeden. Zodra aan dat element alleen al
voldaan was, kon van een criminele organisatie worden gesproken.
Het afwenden van de werking van de overheden wordt nu niet meer als een element van die organisaties beschouwd.
Voorts moet de organisatie in de tijd zijn opgezet. Het criterium van de duur is immers kenmerkend voor de bendevorming.
Om iemand van lidmaatschap van een criminele organisatie te betichten, moet aan een bijzondere voorwaarde zijn voldaan.
Zij moeten immers willens en wetens tot die organisatie zijn toegetreden. De commissie voor de justitie van de Senaat heeft
afgezien van het vermoeden ten aanzien van de personen die door geoorloofde activiteiten criminele organisaties helpen.
Dat de begrippen « bendevorming » en « criminele organisatie » met elkaar in verband worden gebracht, is een goede
zaak. Door een strikte definitie van de criminele organisatie zal het effect van de rechtspraak echter kunnen worden beperkt.
De door de Senaat aangebrachte wijzigingen vloeien voort uit de kritiek die op het door de Kamer aangenomen
wetsontwerp was geuit. Onze commissie heeft een consensus bereikt teneinde de onvolmaaktheden van het wetsontwerp
weg te werken.
Dat bewijst dat de aandacht van de burgers wel degelijk gevolgen heeft voor het wetgevend werk en dat werk positief
beïnvloedt.
Wij zullen dit ontwerp dan ook goedkeuren. (Applaus.)
De heer Erdman (SP). - Vooreerst breng ik hulde aan de verslaggever. Ik doe meteen ook een oproep aan de minister om
dit ontwerp ongewijzigd door de Kamer te loodsen.
Ik citeer uit de conclusie van mevrouw Seghers op pagina 3 in fine.
(Verder in het Frans.)
Van juni 1996 al was de wil aanwezig om een wetsontwerp in te dienen op de criminele organisaties; dat ontwerp past
in het kader van de bestrijding van de georganiseerde misdaad op Europees niveau.
Dit ontwerp werd ingediend zonder voorafgaande raadpleging van deskundigen; er werd geen rekening gehouden met
de meeste opmerkingen van de Raad van State en er bestond bij de Senaat een onderzoekscommissie die zich over de
georganiseerde criminaliteit buigt. Dit lijkt mij geen oordeelkundige aanpak van de regering.
Bovendien zijn de volksvertegenwoordigers overhaast tewerk gegaan door dit ontwerp aan te nemen juist vóór de
vakantie, ondanks de vrees van sommigen onder hen.
De tekst van de Kamer werd in de commissie voor de justitie verworpen. Kan men daarin een wijziging zien van de rol
die oorspronkelijk werd toebedeeld aan een onderzoekscommissie en wordt het parlementair debat niet verplaatst naar de
speciale onderzoekscommissies ? Dreigt de bijzondere belangstelling van het publiek en de media voor deze commissies niet
de traditionele rol van het parlement te verdoezelen en de normale werking van de instellingen te bemoeilijken ?
(Verder in het Nederlands.)
Vandaag bestaat er een grote belangstelling bij de media voor deze problematiek. De opmerking van de auteur is dus
gepast.
Ik zal niet alles herhalen wat de voorgaande sprekers reeds hebben vermeld. Ik breng wel nog hulde aan de voorzitters
van de onderzoekscommissie en aan de verslaggevers.
De reden dat dit ontwerp tot stand is gekomen ligt minder in het onderkennen van de georganiseerde criminaliteit, maar
eerder in de vaststelling dat de middelen om criminele organisaties te bestrijden onaangepast zijn en in de wens om
criminele organisaties doeltreffend te bestrijden.
Ik doe ook een oproep om het langverwachte ontwerp over de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen zo
spoedig mogelijk aan het parlement voor te leggen. Het bewuste ontwerp ligt reeds te lang voor advies bij de Raad van State.
Het is een illusie te denken dat met het invoeren van de nieuwe kwalificatie van criminele organisaties het probleem van
de georganiseerde criminaliteit is opgelost. Om dat probleem aan te pakken is een internationale samenwerking
noodzakelijk.
Tevens is een gewijzigde mentaliteit nodig : zoals de heer Coveliers opmerkte zijn het dikwijls nette personen die
criminele constructies opzetten. Op het vlak van de internationale samenwerking bestaan er gelukkig reeds initiatieven op
het vlak van de Raad van Europa.
Het is waar dat de tekst van het ontwerp werd verbeterd. Ik onderschrijf in dat verband volledig de analyse van senator
Lallemand.
Met het nieuwe ontwerp kan één enkel lid worden vervolgd, zonder dat strafbare feiten werden gepleegd. Het wetens en
willens potentieel creëren van mogelijkheden tot daden binnen een organisatie die zouden kunnen worden bestraft, is reeds
strafbaar.
De vraag blijft bestaan of bij de toepassng van de wetgeving enkel de zogenaamde gemakkelijke gevallen zullen worden
vervolgd en dat grote constructies onaangeroerd zullen blijven onder het voorwendsel dat ze te gecompliceerd zouden zijn.
Ik geeft toe dat deze grote constructies dermate opgezet kunnen zijn dat de toepassing van de wetgeving op criminele
organisaties op deze grote organisaties zeer moeilijk kan zijn.
Als de definitie in de praktijk niet voldoet, moet men ze aanpassen, zonder daarbij echter basisbeginselen van de
rechtsstaat overboord te gooien.
Ik neem de volle verantwoordelijkheid op mij voor het volgend schoonheidsfoutje. In mijn amendement, dat thans
artikel 6 van het ontwerp is, was de verwijzing naar de artikelen 342 en 343 van het Strafwetboek inderdaad overbodig,
omdat ze werden hernummerd in 324bis en 324ter. Het amendement bleef evenwel nuttig omdat het de verwijzing naar de
artikelen 344 en 345 schrapte. Deze waren immers opgeheven door de wet van 12 januari 1993. (Applaus.)
Mevrouw Delcourt-Pêtre (PSC) (in het Frans). - Het debat over de georganiseerde criminaliteit werd gevoed door heftige
reacties van het verenigingsleven, universiteiten, de gerechtelijke wereld en de pers. De tekst die u wordt voorgelegd werd
grondig gewijzigd om tegemoet te komen aan deze kritiek. Hij is door de commissie voor de justitie eenparig aangenomen.
Wij beschikking niet over voldoende specifieke instrumenten om een georganiseerde criminaliteit te bestrijden die een
beroep doet op de meest juridische spitstechnieken, op corruptie en geweld. De commissie voor de justitie meende derhalve
dat een specifieke bepaling vereist is, verschillend van die betreffende de bendevorming. Het volstaat echter niet het eens
te zijn over de noodzaak van zo'n bepaling, we moeten ons ook uitspreken over de inhoud van de door de Kamer
aangenomen tekst.
Die was echter onvoldoende duidelijk en strikt, en schendt het beginsel volgens welk de wetten duidelijk moeten zijn,
vooral inzake strafrecht. Het belangrijkste verwijt ten opzichte van de oorspronkelijke tekst was echter dat niet voldoende
onderscheid werd gemaakt tussen de finaliteit, de gebruikte middelen en de onmiddelijke doelstellingen van de criminele
organisatie.
De onmiddellijke doelstelling van de organisatie bestaat erin misdaden en wanbedrijven te plegen. De invloed op de
werking van de overheid moet worden beschouwd als een middel tot ongeoorloofde verrijking die het uiteindelijk doel is.
Aangezien het strafrecht strikt wordt geïnterpreteerd hadden wij misschien de sociale bewegingen niet moeten
verontrusten, maar er moest rekening worden gehouden met het samengaan van deze tekst met de bepalingen over de
bijzondere onderzoekstechnieken.
Door de onnauwkeurige definitie van de criminele organisatie had men echter al te gemakkelijk proactieve onderzoeken
kunnen instellen om de opinie van allerlei groeperingen te kennen. Daarin school gevaar.
De PSC heeft een belangrijke rol gespeeld in de wijzigingen die in de tekst zijn aangebracht. De PSC heeft als eerste een
inventaris van de grieven opgemaakt in de vorm van een perscommuniqué waarin de onnauwkeurigheid, de
onduidelijkheid en de afwijkingen van de strafrechtelijke beginselen werden gehekeld.
Het is verheugend dat de regering zelf haar ontwerp heeft geamendeerd door artikel 342 van het Strafwetboek te
schrappen en een artikel 324bis in te voegen. Daardoor wordt tussen de criminele organisatie en de bendevorming een
gradatie ingevoerd.
Bovendien is in de definitie rekening gehouden met de duur. dat element komt trouwens voor in de meeste definities van
andere Europese landen. Tenslotte zijn de meest omstreden termen geschrapt. Er bestond immers een grote verwarring
tussen de doelstellingen en de middelen van de criminele organisaties.
Het aanzienlijke werk van de commissie voor de justitie van de Senaat heeft een tekst opgeleverd die veel evenwichtiger
is dan de tekst van de Kamer en toch efficiënt is.
Deze hervorming is van groot belang, aangezien ze het toepassingsgebied van het repressief onderzoek verruimt.
Deze hervorming kan maar worden overwogen voor zover de hervorming van de politiediensten leidt tot een
samenhangende structuur die door de rechterlijke macht goed wordt gecontroleerd.
Mocht er geen strikte controle komen, dan zouden de hervormingen kunnen uitmonden in een ontsporing die de
democratische beginselen van de vrijheid van mening en de vrijheid van vereniging in het gedrang zou brengen.
Kortom, wij zullen dit ontwerp goedkeuren. (Applaus.)
De heer Raes (Vlaams Blok). - Dit ontwerp wil het gerecht meer mogelijkheden bieden om de georganiseerde misdaad
harder en doeltreffender aan te pakken. Het Vlaams Blok vindt dit een goed initiatief.
Het aanvankelijke wetsontwerp had ons nochtans behoorlijk argwanend gemaakt. Uit de toelichting bij de wet bleek dat
de regering ook politiek niet correcte organisaties wilde treffen. Zij had het over « extremistische groeperingen en
organisaties van terroristische aard waarvan de doelstelling specifiek politiek van aard is ». De regering zou het wel moeilijk
gehad hebben om uit te leggen wat een extremistische groepering is. Uit lijsten van de rijkswacht en de staatsveiligheid blijkt
dat het Vlaams Blok door het regime als extremistisch wordt beschouwd. Maar ook Greenpeace en het Taal Aktie Komitee
konden op grond van het ontwerp als criminele organisaties worden bestempeld.
In de Senaat heeft de regering het over een andere boeg gegooid en een amendement ingediend waardoor zij het
wetsontwerp herschreef. Elke verwijzing naar beïnvloeding of afwending van de overheden en particulieren bedrijven
verdween.
We zullen dit ontwerp, dat helemaal in de lijn ligt van onze politieke eisen, ten volle steunen. We hopen alleen dat deze
belangrijke wijziging in de Kamer niet ongedaan wordt gemaakt.
De Senaat heeft wijs gehandeld door te verhinderen dat een bepaald deel van de politieke activiteit wordt
gecriminaliseerd. Wellicht speelde het feit dat anders de eigen achterban, de grote vakbonden, in het gedrang zou komen.
Ik hoop dat iedereen even consequent zal zijn als men zal moeten oordelen over eventuele ondemocratische voorstellen om
bijvoorbeeld politieke pamfletschrijvers voor de rechtbank te slepen, of de partijfinanciering van bepaalde politieke partijen
ongedaan te maken. (Applaus bij het Vlaams Blok.)
Mevrouw Dardenne (Ecolo) (in het Frans). - Zodra het ontwerp van wet betreffende criminele organisaties in de Kamer
was aangenomen, hebben verscheidene prominenten en verenigingen hun ongerustheid geuit. Het is dan ook goed dat de
Senaat de kwestie door middel van de evocatieprocedure tot zich heeft getrokken.
De commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit heeft daarop een verslag opgesteld dat uiterst kritisch
was over het wetsontwerp daar het de deur openzette voor alle mogelijke ontsporingen.
Dit ontwerp heeft van het begrip « georganiseerde criminaliteit » een zeer ruime definitie. De georganiseerde criminaliteit
beoogt de destabilisatie van het staatsapparaat of wil de werking van de economie beïnvloeden, is het werk van
extremistische groepen of organisaties van terroristische aard die dat doel met een politiek oogmerk nastreven. Elke
militante vereniging die de economie of het politiek en sociaal systeem wil beïnvloeden, zou kunnen worden geacht te
beantwoorden aan die definitie, die geen voldoende garanties qua toepasbaarheid biedt.
Volgens het wetsontwerp is de bedoeling om een strafbaar feit te plegen op zich een strafbaar feit, ook als men niet tot
daden overgaat. Deze bepaling moet het mogelijk maken proactief onderzoek te voeren naar personen die wel eens strafbare
feiten zouden kunnen plegen.
Dat een dergelijke methode soms door de rijkswacht wordt toegepast betekent evenwel niet dat ze moet
geïnstitutionaliseerd worden.
Bovendien kan volgens het wetsontwerp iedere persoon die deelneemt aan legale acties van een criminele organisatie,
terwijl hij weet of « moet weten » dat zijn deelname bijdraagt tot het bereiken van de doelstellingen van die organisatie,
worden vervolgd. Door de bewijslast om te keren schendt men een van de voornaamste strafrechtsbeginselen, aangezien die
personen moeten bewijzen dat zij iets niet konden weten.
Daarom hebben de heer Boutmans en ikzelf in de commissie een aantal amendementen ingediend.
Het ontwerp werd vanaf februari 1998 besproken door de commissie voor de justitie. Het eerste tussentijds verslag van
de onderzoekscommissie heeft de latere houding van de regering in verband met dit dossier beïnvloed. Na een tweede
versie van de tekst te hebben ingediend, die nog gevaarlijker was dan de eerste aangezien zij voorzag in een verruiming van
artikel 322, diende de regering een derde versie in. Deze versie wijzigt artikel 322 niet meer, maar sluit nog altijd niet
expliciet het begrip bendevorming uit, voor verenigingen die worden opgericht met een wettelijk sociaal of politiek
oogmerk, ook al worden bij het nastreven van dat oogmerk strafbare feiten gepleegd. De definitie van criminele organisaties
omvat ook zeer onduidelijke begrippen, die de deur openlaten voor interpretatie. De tekst geeft bovendien geen aanwijzing
over de aard van de daden die het lidmaatschap van een criminele organisatie kunnen bewijzen. Men baseert zich niet op
daden, maar wel op een bewuste wil.
Hoewel deze tekst beter is dan het oorspronkelijk ontwerp, beantwoordt hij niet aan onze wens om geen nieuwe
strafbaarstelling in te voeren en vast te houden aan een crimineel beleid dat door het Gerechtelijk Wetboek als een prioriteit
wordt gedefinieerd en waar verzwarende omstandigheden bijkomen. De samenvoeging van de politiediensten tot één
eenheidspolitie, de legitimatie van het begrip proactiviteit nog vóór er een duidelijke definitie aan gegeven werd en een
wetsontwerp op de bijzondere politietechnieken gaan trouwens in de richting van een steeds repressievere regeling.
Daarmee lijkt de basis gelegd voor een fascistische Staat. Nog verontrustender is het feit dat de internationale
overeenkomst over investeringen ertoe strekt de Staten elke mogelijkheid te ontnemen om dwang uit te oefenen op de
multinationale ondernemingen, maar die Staten wel vraagt een repressief gerechtelijk systeem op te zetten dat elk
voornemen smoort om weerstand te bieden aan de nieuwe internationale economische orde. De maatschappij van morgen
is niet de maatschappij die de Groenen willen. Wij laken dat ook ten stelligste de convergenties die wij wel moeten
vaststellen.
De heer Boutmans (Agalev). - Ik feliciteer de verslaggever voor zijn verslag en bedenkingen. In feite verdient de Senaat
zelf felicitaties zowel voor de bespreking van dit ontwerp als voor zijn onderzoekscommissie. Deze lof komt ook tot uiting
in een recent nummer van CRISP-Hebdomadaire.
Het oorspronkelijk ontwerp en de door de Kamer goedgekeurde tekst vormden een rommelwinkel met veel « verboden
wapens en listige kunstgrepen » die bedreigingen inhielden voor de buitenparlementaire oppositie. Zowel de Raad van
State, de Nationale Orde van Advocaten, de universiteiten, studenten en milieu-organisaties, witte comités als de Groenen
hadden veel twijfels en terechte kritiek op het ontwerp.
Dat alles toont aan dat een waakzame oppositie veranderingen ten goede mogelijk kan maken. Wij zijn dus blij met de
aangebrachte wijzigingen. De vrees dat deze wet vroeg of laat zou worden gebruikt voor de bestrijding van ongewenste
politieke tegenbewegingen behoort waarschijnlijk niet meer tot de mogelijkheden. De Memorie van Toelichting moet dus
met een korrel zout worden gelezen. Zelfs terroristische organisaties zouden niet meer onder de nieuwe incriminaties vallen.
Ikzelf meen dat de strijd tegen de maffiose criminaliteit in de eerste plaats een kwestie is van de juiste toepassing van de
bestaande wetgeving en de inzet van de bestaande middelen en diensten. Daarmee kan een prioriteitenactieplan worden
opgezet. Ik ben verheugd dat de regering daartoe nu een eerste aanzet heeft gegeven.
Toch is het verre van voldoende. Eigenlijk had men niet moeten beginnen met het opstellen van nieuwe wetten omdat
men toch geen prioriteiten stelt inzake de toepassing van de wetgeving. Dat is de grote ziekte van het Belgische strafgerecht.
Misschien hadden de nieuwe incriminaties kunnen worden voorgesteld na vier of vijf jaar praktijkervaring. Nu doet men
het omgekeerde en spant men de kar voor het paard. Misschien zal de inefficiëntie van de nieuwe maatregelen in de
toekomst blijken.
In de oorspronkelijke Memorie van Toelichting leek het alsof de criminelen die als eerste moeten worden gevat de
chauffeur en de boekhouder van een criminele organisatie zijn. Om de boekhouder van een criminele organisatie te vatten
is het nuttiger om een wetgeving op de boekhouding te creëren.
De druk van de Europese Unie om tot een eenmaking van de wetgeving op het vlak van criminele organisaties te komen
is groot.
De huidige tekst is ontdaan van ernstige nadelen. Wij zullen deze tekst weliswaar niet goedkeuren, maar toch is er geen
reden tot ongerustheid. Niettemin vind ik het invoeren van de mogelijkheid van pro-actieve recherche te ruim.
De heer De Clerck, minister van justitie. - De Commissie van de georganiseerde criminaliteit heeft een toegevoegde
waarde geleverd aan het debat. De tekst werd in positieve zin aangepast.
Dit ontwerp is een onderdeel van een ruimer geheel betreffende de bestrijding van criminaliteit. Ook politietechnieken,
straatcriminaliteit en strafrechtelijke aansprakelijkheid, maken deel uit van dit geheel.
Twee weken geleden vond er binnen de Europese Unie een gedachtenwisseling over de georganiseerde criminaliteit
plaats.
(Verder in het Frans.)
In Europees verband is bij de Raad van ministers van justitie thans een ontwerp van gemeenschappelijke actie ingediend
betreffende de criminele organisaties.
Artikel 1 van het ontwerp definieert de criminele organisatie als een gestructureerde vereniging van meer dan twee
personen, die duurt in de tijd, en in onderling overleg optreedt om wandaden te plegen waarop gevangenistraffen van vier
jaar en meer staan. Als misdaden worden beschouwd de misdaden die een doel hebben op zich, die een middel zijn om
vermogensgoederen te krijgen of eventueeel de overheden te beïnvloeden.
In de Europese definitie werd een bijkomend criterium toegevoegd, met name « het beïnvloeden van de overheden ». In
de Europese definitie wordt dus een bijkomend element toegevoegd in vergelijking met de Belgische definitie. De Europese
definitie neemt de vorm aan van een « gemeenschappelijke actie » die geen directe bindende kracht heeft.
De Belgische definitie is strakker maar volgens mij bestaat er geen tegenstrijdigheid tussen de Belgische en de Europese
definitie. Wij kunnen niet uitsluiten dat er bijkomende elementen aan de definitie worden toegevoegd.
Ik dank de verslaggever en de leden van de commissie voor de georganiseerde criminaliteit. Ik hoop dat we zo spoedig
mogelijk het debat in de Kamer kunnen afwerken. (Applaus.)
De heer Vandenberghe (CVP). - De minister van justitie heeft een nieuw element aangehaald dat we ook al in de pers
hebben vernomen, met name de vergadering van de Europese ministers van binnenlandse zaken.
De definitie aangenomen door de Europese ministers is zeer ruim. Door deze definitie wordt het gebruik van
contrastrategieën zoals intimidatie, corruptie en geweld toegelaten. Deze definitie is te ruim. Met deze definitie kunnen ook
allerlei gevallen van fraude worden bestreden, wat niet de bedoeling is.
Ik vraag aan de minister van justitie of hij er bij de Europese ministers op aandringt dat men oog heeft voor de nationale
ontwikkelingen.
De heer De Clerck, minister van justitie. - Ik wil even rechtzetten dat de vergadering op Europees vlak een vergadering
van de ministers van justitie en van binnenlandse zaken samen betreft.
Er werd gepraat over de definitie van criminele organisaties. Ik heb een verklaring laten opnemen om tegemoet te komen
aan de zienswijze van het Belgische parlement.
Volgens mij bestaat er geen tegenstrijdigheid tussen de Europese en de Belgische definitie. De Europese definitie geeft
enkel een bijkomend element.
- De algemene bespreking is gesloten.
- Over het geheel zal later worden gestemd.
- WETSONTWERP TOT WIJZIGING VAN DE WET VAN 30 JUNI 1994 TER BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE
LEVENSSFEER TEGEN HET AFLUISTEREN, KENNISNEMEN EN OPNEMEN VAN PRIVECOMMUNICATIE EN
-TELECOMMUNICATIE (Evocatieprocedure)
Algemene bespreking
De heer Vandenberghe (CVP), verslaggever. - De wet van 30 juni 1994 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer
trad op 3 februari 1995 in werking. De regering diende op 12 juni 1997 een ontwerp tot wijziging in, dat op 18 december 1997
door de Kamer werd goedgekeurd.
Dit ontwerp voorziet in een nieuw artikel 46bis in het Wetboek van strafvordering. Zo kan de procureur des Konings en
bij hoogdringendheid de officieren van gerechtelijke politie, bij gemotiveerd besluit de identiteit nagaan van de houder van
een geheim telefoonnummer en onderzoeken over welke telecommunicatiemiddelen iemand beschikt. Ook wordt het
artikel 88bis van het Wetboek van strafvordering uitgebreid tot alle misdrijven waarvoor de onderzoeksrechter een
tapmaatregel kan bevelen. In de derde plaats wordt de verplichting van het volledig overschrijven van alle afgeluisterde
gesprekken krachtens de artikelen 90ter en volgende van het Strafwetboek bepaald tot relevant geachte gesprekken. De
officier van de gerechtelijke politie moet oordelen over de relevantie van die maatregel. Toch kunnen partijen steeds
verzoeken bijkomende delen over te schrijven. Tegen een eventuele weigering kan beroep worden aangetekend bij de kamer
van inbeschuldigingstelling. In de lijn van wat voorafgaat werd ook de wet van 21 maart 1991 over sommige economische
overheidsbedrijven gewijzigd. De telecommunicatie-operatoren zijn namelijk verplicht tot medewerking en tot
geheimhouding.
Een lid betreurde de « big-brother »-situatie die het ontwerp met zich brengt. In het licht van de grote criminaliteit echter
werd de noodzakelijkheid van bijzondere opsporingstechnieken erkend. Sommige leden drongen aan op een globale
regeling van die technieken. De minister wees op het onderscheid tussen het opvragen van telecommunicatiegegevens en
het opsporen en afluisteren van telecommunicatie. Het eerste is in de pro-actieve fase wel mogelijk, het tweede niet.
Sommige leden hebben het moeilijk met de bevoegdheid van de officieren van de gerechtelijke politie in hoogdringende
gevallen. Het wetsontwerp-Franchimont belast de procureur des Konings met de leiding in het opsporingsonderzoek zodat
een dergelijke maatregel niet kan worden overgelaten aan een officier van gerechtelijke politie. De minister wijst erop dat
het artikel enkel de identificatie toelaat, maar niet het onderzoek naar de persoon met wie werd getelefoneerd. Bij een
aanvraag van de officier van gerechtelijke politie moet aan een aantal strenge voorwaarden worden voldaan. In het verleden
heeft Belgacom trouwens steeds een bevelschrift van de onderzoeksrechter vereist. Een mondeling of telefonisch akkoord
van de procureur des Konings zal de kansen op misbruik doen afnemen. Het artikel 46bis zal niet noodzakelijk een latere
tap voorbereiden.
Het amendement inzake de vrijwaring van het beroepsgeheim van een arts of een advocaat met betrekking tot artikel 88bis
werd weerhouden, evenals het amendement om in geval van « stalking » de procureur des Konings te doen optreden.
In verband met artikel 90ter en volgende deelde de minister mede dat het begrip « overbrenging » niet de periode dekt
waarop zogenaamde elektronische post of voice-mail opgeslagen is op de server van de dienstenverstrekker. Naast de
uitbreiding van een aantal « tapbare » misdrijven tot hormonenmisdrijven en de ontvoering van kinderen, zullen later ook
corruptie en georganiseerde criminaliteit worden geviseerd. Zoals bij de bespreking van de wet van 30 juni 1994, werd
opnieuw uitgebreid ingegaan op het al dan niet volledig overschrijven van de afgeluisterde gesprekken. Er waren bezwaren
tegen de beoordelingsbevoegdheid van de officier van de gerechtelijke politie. Sommigen zien hierin een gevaar voor de
rechten van de verdediging.
De minister beklemtoont dat aan de hand van de evaluatieverslagen blijkt dat de volledige overschrijving van de
afgetapte gesprekken de efficiëntie van de maatregelen ondergraaft. In sommige landen kunnen de opnamen zonder meer
worden geraadpleegd en in andere landen slechts nadat een rechter zich daarover heeft uitgesproken.
De minister wees er ook op dat een gesprek volledig zal worden overgeschreven van zodra een gedeelte ervan relevant
wordt geacht. De niet-relevant geachte gesprekken blijven op band bewaard en de inventaris ervan zal in het strafdossier
worden opgenomen. Voor de vertaling zal een beroep worden gedaan op een tolk. Daarna zal worden nagegaan of het
gesprek al dan niet relevant is en dus al dan niet moet worden overgeschreven.
Er werd een amendement ingediend dat de partijen een automatische toegang tot de bandopname wil geven.
De minister vond dat omwille van de bescherming van de privacy, de tussenkomst van de rechter noodzakelijk blijft.
Volgens de minister moet ook een onderscheid gemaakt worden tussen de partij die aan de afgeluisterde gesprekken heeft
deelgenomen en de andere partijen. De betrokkene kan immers te kwader trouw handelen.
De regering diende daarom een amendement in waarbij het verzoek om de eigen gesprekken te beluisteren als een
afzonderlijke hypothese in de wet wordt opgenomen. Dit was ook het geval voor een amendement met betrekking tot de
vermelding van de niet overgeschreven gesprekken in het proces-verbaal.
Een nieuw artikel volgens hetwelk de onderzoeksrechter niet gebonden is door de selectie van de gesprekken door de
politiediensten, werd bij amendement ingevoegd.
Een amendement dat bepaalde dat niet de Koning, maar de wet zou bepalen welke technische middelen voorhanden
moeten zijn bij de operatoren om de maatregel te kunnen uitvoeren, werd verworpen omwille van het zeer evolutieve
karakter van de telecommunicatiesectorr. Bovendien is het nodig het advies van de commissie voor de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer in te winnen.
Een amendement betreffende gebeurlijke vorderingen tot schadevergoeding ingevolge inbreuk op de wet van 30 juni 1994
werd verworpen, evenals een amendement dat de verplichting van de minister van justitie om jaarlijks verslag uit te
brengen over de telefoontap wenste uit te breiden tot de maatregelen voorzien in de artikelen 46bis en 88bis van het wetboek
van strafvordering.
Het geamendeerde ontwerp werd door de commissie voor justitie aangenomen met 7 tegen 2 stemmen.
Ik wil nu het standpunt van de CVP nader toelichten. Het opsporen en afluisteren van telecommunicatie is totnogtoe de
enige opsporingspolitiek die wettelijk is. De vraag is nu of de wijzigingen die nu voorliggen conform zijn met de algemene
beginselen van de wet van 1994.
De telecommunicatiemarkt evolueert snel. In zoverre dit ontwerp de wet van 1994 aanpast aan de nieuwe
telecommunicatietechnieken, is er geen probleem. Wel rijst de vraag of hierdoor geen verder inbreuk op de privacy van de
burger mogelijk wordt.
Het wetsontwerp bepaalt dat de procureur des Konings kan overgaan tot de identificatie van geheime nummers en
omgekeerd ook kan nagaan door wie bepaalde gesprekken werden gevoerd.
Nu moet daarvoor een gerechtelijk onderzoek worden opgestart. In de praktijk is dit onwerkbaar. Dit moet ook kunnen
in het opsporingsonderzoek.
Ook met de lijst van misdrijven kan worden ingestemd evenals met de uitbreiding van de heterdaadbevoegdheid.
Het punt dat voor de meeste problemen zorgt is het niet langer overschrijven van alle geregistreerde gesprekken. Deze
wijziging riep vragen op in verband met de bescherming van de rechten van de verdediging. De tekst biedt evenwel
voldoende waarborgen en garandeert een goed evenwicht tussen een grotere efficiëntie enerzijds en de rechten van de
verdediging anderzijds.
Het ontwerp doet geen afbreuk aan de uitgangspunten van de wet van 1994. Het leidt tot een meer efficiënte aanwending
van de maatregelen ter bescherming van de georganiseerde criminaliteit. De CVP zal dit ontwerp dan ook met overtuiging
goedkeuren.
De heer Goris (VLD). - Ik feliciteer de rapporteur met het uitstekend verslag.
Amper drie jaar na haar inwerkingtreding is de wet van 1994 grotendeels onwerkbaar gebleken. Dit wetsontwerp wil de
doelmatigheid van de afluistermaatregelen vergroten. Het gaat daarin veel verder dan wat in 1994 in de bedoeling lag. Zijn
de bescherming van de privacy en de rechten van de verdediging nog voldoende gegarandeerd ? Bereiken we niet het
kritische punt waarbij een wankel evenwicht wordt verstoord ?
Het afluisteren van privé-communicatie is noodzakelijk bij de bestrijding van de criminaliteit. Maar rechtvaardigt dit een
zo verregaande schending van de rechten van de verdediging ?
Niet alleen het afluisteren is belangrijk. Er zijn nog andere opsporingstechnieken noodzakelijk. Die zijn nog niet wettelijk
geregeld. Wij geven de voorkeur aan een globale regeling voor de bijzondere opsporingstechnieken.
Om de doelmatigheid van de tapmaatregelen te vergroten moeten de gesprekken nu niet meer integraal worden
overgeschreven. Wij zijn het ermee eens dat dit voor een te grote administratieve overlast zorgde. Anderzijds hield de
integrale registratie toch waarborgen in voor de bescherming van de privacy en de rechten van de verdediging. Wij vinden
dan ook dat bijkomende maatregelen voor de bescherming van de rechten van de verdediging noodzakelijk zijn.
Het ontwerp komt dus niet tegemoet aan onze bekommernissen en we kunnen er ons dan ook niet mee akkoord
verklaren.
Mijn amendement op artikel 10 wil nieuwe waarborgen bieden inzake de rechten van de verdediging. Ook de Raad van
State meende in zijn advies dat artikel 10 onvoldoende de rechten van de verdediging respecteert. De regering heeft met dat
advies geen rekening willen houden. De VLD vindt het ontoelaatbaar dat de onderzoeksrechter kan weigeren een volledige
transcriptie toe te staan aan diegenen die zelf aan een gesprek hebben deelgenomen. Dat is een flagrante schending van de
rechten van de verdediging. Er is ook een schending van het gelijkheidsbeginsel omdat de argumenten à charge en à
décharge moeten worden onderzocht door de onderzoeksrechter. Ik vrees dat pleiters in de toekomst de mogelijkheid zullen
hebben om bepaalde bewijselementen wegens nietigheid te doen weigeren.
Tenslotte heb ik een amendement ingediend om de minister te verplichten om het parlement kennis te geven van de
praktijk van de telefoontap.
Om al de vermelde redenen zullen de meeste leden van de VLD-fractie het ontwerp niet goedkeuren.
De heer Desmedt (PRL-FDF) (in het Frans). - De wetgever moest het belang van, enerzijds, de efficiënte bestrijding van
de zware criminaliteit en het terrorisme en, anderzijds, de onontbeerlijke bescherming van de persoonlijke levenssfeer met
elkaar verzoenen toen hij de wet van 30 juni 1994 uitvaardigde die met name tot doel had de privacy te beschermen tegen
het afluisteren van telefoongesprekken. Vandaag moeten wij dit subtiele evenwicht wijzigen om een meer doeltreffende
bestrijding van de misdaad mogelijk te maken.
Dit ontwerp werd niet fundamenteel gewijzigd. Nochtans werden verschillende amendementen, waarvan het belang niet
mag worden onderschat, in de commissie aangenomen. Een van die amendementen verplicht elke officier van gerechtelijke
politie om de voorafgaande mondelinge instemming te krijgen van de procureur des Konings wanneer hij gebruik maakt
van de mogelijkheid om rechtstreeks de identificatiegegevens van abonnees bij de telecommunicatiediensten op te vorderen.
Dit mag echter niet leiden tot een buitensporige machtsdelegatie van de magistraten aan de politiediensten.
In geval van kwaadwillige telefoonoproepen is de procureur des Konings voortaan gemachtigd om een maatregel van
opschorting en localisatie te bevelen op vraag van de klager, indien een dergelijke maatregel noodzakelijk blijkt.
Bovendien heb ik opnieuw een amendement ingediend dat ertoe strekt te voorkomen dat op basis van artikel 88bis het
beroepsgeheim wordt aangepast.
Ik stel dan ook voor de maatregelen tot opsporing en lokalisatie met betrekking tot de telecommunicatiemiddelen van een
advocaat of een arts te beperken.
Tenslotte heeft de Senaat de tekst van de Kamer gewijzigd zodat de officier van gerechtelijke politie aan de
onderzoeksrechter de aangesneden onderwerpen tijdens niet relevante gesprekken moet meedelen. Bovendien kan de
rechter bijkomend andere inlichtingen en mededelingen dan die ingewonnen door de officier van gerechtelijke politie doen
uitschrijven en vertalen. De tekst van de Kamer werd ook nog op andere punten verbeterd.
Ik betreur evenwel dat in het kader van het onderzoek van dit ontwerp onvoldoende rekening is gehouden met de twee
adviezen van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en met de amendementen die ik als gevolg
daarvan had ingediend. Het werk van de Senaat kon er alleen maar beter door worden. In de geest van de evocatieprocedure
en om te voorkomen dat het voordeel van de door de Senaat aangenomen amendementen verloren gaat, is de
PRL-FDF-fractie bereid zich niet te verzetten tegen het aldus geamendeerde wetsontwerp. (Applaus.)
De heer Erdman (SP). - Dit ontwerp toont aan dat alles in alles is. Het wordt gelinkt aan de wet-Franchimont en andere
wetten.
Met dit ontwerp zitten we op de rand van de persoonlijke levenssfeer. Het door de minister geleverde cijfermateriaal is
interessant, maar we moeten ons hoeden voor een a priori-reflex. Zij die stelden dat de wet van 1994 onuitvoerbaar zou zijn
wegens de talrijke opgelegde voorwaarden, zijn dezelfden die nu een evaluatie opmaakten volgens hun eigen praktijk om
te zeggen dat de wet niet kan worden toegepast.
De heer De Clerck, minister van justitie. - Ik denk niet dat het dossier in een sfeer van revanche is aangebracht.
De heer Erdman (SP). - Dat zal wel niet, maar toch heb ik de indruk, bij het zien van de cijfers en de aangehaalde
argumenten, dat sommigen per se een herziening van de wetgeving wilden omdat hun mogelijkheden werden beperkt.
Het is goed dat de tekst werd gewijzigd in die zin dat voor de identificatie van de gesprekspartners de leiding en de
verantwoordelijkheid bij het openbaar ministerie blijven.
Er bestond discussie of alle gesprekken moesten worden overgeschreven. Een punt is me daarbij nog steeds niet duidelijk :
hoe zal men de gesprekken in het Chinees, het Kroatisch, het Albanees, enz., selecteren als men ze niet vertaalt op basis van
de transcriptie ?
Er is een compromis bereikt. We hebben de garantie dat de onderzoeksrechter zal toezien en een selectie zal maken. De
mogelijkheid bestaat om aan de onderzoeksrechter te vragen om toegang te krijgen tot gesprekken. Dit zijn belangrijke
verbeteringen. Het is dan ook beter om de verworvenheden van de verbeterde tekst te behouden en vóór de tekst te
stemmen.
In een amendement vraagt de heer Goris dat verslag zal worden uitgebracht aan het parlement over de toepassing van
de wetgeving. Ik verlies de waakzaamheid van de parlementsleden om te gepasten tijde vragen te stellen.
De tekst is een goed compromis dat een werkbare uitvoering van de wetgeving mogelijk maakt. De finaliteit van de
wetgeving is de bestrijding van zeer zware misdrijven, met eerbiediging van eenieders persoonlijke levenssfeer en van de
rechten van alle bij het proces betrokken partijen.
De SP-fractie zal het ontwerp goedkeuren. (Applaus.)
De heer Lallemand (PS) (in het Frans). - Wij zijn niet tevreden met dit ontwerp. De Senaat heeft nochtans de tekst van
de Kamer verbeterd wat de misbruiken betreft.
Wat de rapportering aan het parlement betreft, kan de regering gemakkelijker geïnterpelleerd worden over de toepassing
van de wetten. Wij zouden graag hebben dat de regering oog heeft voor deze eisen van het parlement.
Onze fractie zal deze tekst goedkeuren, vooral om te voorkomen dat die van de Kamer wet wordt. Dat is één van de
redenen waarom de Senaat best de tekst goedkeurt, want het ontwerp van de Senaat waarborgt beter de fundamentele
rechten.
De heer De Clerck, minister van justitie. - Ik dank de voorzitter en de leden van de commissie. Wij hebben spitse
discussies gevoerd die tot verbeteringen hebben geleid. De verbeteringen brengen de essentie van de wet niet in het gedrang
en voegen democratische waarborgen toe. Ik hoop dat daarmee een aantal problemen bij de toepassing van de wet definitief
tot het verleden behoren.
Mevrouw Delcourt-Pêtre (PSC) (in het Frans). - De aanpassing van onze wetgeving met betrekking tot de telefoontap is
onontbeerlijk geworden voor de bestrijding van de grote criminaliteit.
Thans worden de teksten betreffende de telefoontap niet of niet meer gebruikt omdat ze te formalistisch zijn en niet
aangepast aan de nieuwe technologische ontwikkelingen.
Het beginsel volgens welk de opname volledig moesten worden uitgeschreven, moest dus worden gewijzigd, vooral
wegens het gebrek aan middelen van de onderzoekers.
De wet op de telefoontap werd dan ook herwerkt om tegemoet te komen aan de eisen inzake pragmatisme en om de
individuele vrijheden te waarborgen.
Wat de telefoontap betreft, heeft de commissie enkele wijzigingen aangebracht om een betere controle van de
onderzoeksrechter op het optreden van de onderzoekers mogelijk te maken, om een betere toegang tot de opgenomen, maar
niet uitgeschreven, gegevens mogelijk te maken en vooral om een beroepsmogelijkheid in te voeren voor de verdachte, de
beschuldigde en de burgerlijke partij tegen de magistraat die het onderzoek voert met betrekking tot de raadpleging van de
opnames en de uitgeschreven teksten ervan die niet zijn opgenomen in een proces-verbaal; deze beroepsprocedure is
geïnspireerd op de procedure die door de wet-Franchimont werd ingevoerd.
Het ontwerp bepaalt dat alleen de onderzoeksrechter het opsporen van de oproeper kan bevelen, uitgezonderd in geval
van ontdekking op heterdaad. In dat geval kan de procureur des Konings die opsporing bevelen voor zover dat bevel binnen
een termijn van 24 uur door de onderzoeksrechter wordt bevestigd.
Mevrouw Jeanmoye en ikzelf hebben de behandeling van dit ontwerp te baat genomen om een amendement in te dienen
tot regeling van de procedure voor de opsporing bij ongepaste oproepen.
Nu kan het parket de operatoren niet vragen tot opsporing over te gaan als het dossier niet in onderzoek is, tenzij in
gevallen van ontdekking op heterdaad.
Om vast te stellen dat er ongepaste oproepen zijn, moet echter eerst tot opsporing worden overgegaan.
Het door mij opgestelde amendement strekt ertoe dit probleem op te lossen door de procureur des Konings in toe staat
te stellen een opsporing te bevelen wanneer hij ongepaste oproepen wil laten vaststellen, ook als het niet om gevallen van
ontdekking op heterdaad gaat.
Ik ben mij er goed van bewust dat deze afwijking van de principes tot misbruiken kan leiden. Het heeft mij dan ook nuttig
geleken deze afwijking te laten afhangen van de uitdrukkelijke vraag van de persoon die wordt lastiggevallen.
Dit ontwerp is in overeenstemming met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het garanderen van de
individuele vrijheden. De PSC zal het ontwerp dan ook goedkeuren. (Applaus.)
- De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Bij artikel 5 :
Artikel 88bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 februari 1991 en gewijzigd bij de wet van
30 juni 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Art. 88bis. § 1. Wanneer de onderzoeksrechter van oordeel is dat er omstandigheden zijn die het doen opsporen van
telecommunicatie of het lokaliseren van de oorsprong of de bestemming van telecommunicatie noodzakelijk maken om de
waarheid aan de dag te brengen, kan hij, zo nodig door daartoe de medewerking van de operator van een
telecommunicatienetwerk of van de verstrekker van een telecommunicatiedienst te vorderen :
1° de oproepgegevens doen opsporen van telecommunicatiemiddelen van waaruit of waarnaar oproepen worden of
werden gedaan;
2° de oorsprong of de bestemming van telecommunicatie laten lokaliseren.
In de gevallen bepaald in het eerste lid wordt voor ieder telecommunicatiemiddel waarvan de oproepgegevens worden
opgespoord of waarvan de oorsprong of de bestemming van de telecommunicatie wordt gelokaliseerd, de dag, het uur, de
duur, en, indien nodig, de plaats van de oproep vastgesteld en opgenomen in een proces-verbaal.
De onderzoeksrechter vermeldt de feitelijke omstandigheden van de zaak die de maatregel wettigen in een met redenen
omkleed bevelschrift dat hij meedeelt aan de procureur des Konings.
Hij vermeldt ook de duur van de maatregel, die niet langer kan zijn dan twee maanden te rekenen vanaf het bevelschrift,
onverminderd een hernieuwing.
In geval van ontdekking op heterdaad kan de procureur des Konings de maatregel bevelen voor de strafbare feiten die
opgesomd worden in artikel 90ter §§ 2, 3 en 4. In dat geval moet de maatregel binnen vierentwintig uur worden bevestigd
door de onderzoeksrechter.
De procureur des Konings kan evenwel de maatregel bevelen indien de klager erom verzoekt, wanneer deze maatregel
onontbeerlijk lijkt voor het vaststellen van een strafbaar feit bedoeld in artikel 114, § 8, van de wet van
21 maart 1991.
§ 2. Iedere operator van een telecommunicatienetwerk en iedere verstrekker van een telecommunicatiedienst deelt de
gegevens waarom verzocht werd mee binnen een termijn te bepalen door de Koning, op voorstel van de minister van justitie
en de minister bevoegd voor telecommunicatie.
Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn meewerking verleent, is
tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het
Strafwetboek.
Iedere persoon die zijn technische medewerking weigert aan de vorderingen bedoeld in dit artikel, medewerking waarvan
de modaliteiten vastgesteld worden door de Koning, op voorstel van de minister van justitie en de minister bevoegd voor
telecommunicatie, wordt gestraft met geldboetes van zesentwintig frank tot tienduizend frank. »
De Voorzitter. - De heer Desmedt heeft ingediend een amendement (nr. 9) dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 88bis
aan te vullen met een § 3, luidende :
« § 3. De maatregel mag alleen slaan op de lokalen die voor beroepsdoeleinden worden gebruikt, op de verblijfplaats of
de (tele)communicatiemiddelen van een advocaat of van een arts als die er zelf van verdacht wordt een misdrijf te hebben
gepleegd of daaraan te hebben deelgenomen, of als precieze feiten doen vermoeden dat derden die van een misdrijf worden
verdacht, diens lokalen, verblijfplaats of (tele)communicatiemiddelen gebruiken. »
De heer Desmedt (PRL-FDF) (in het Frans). - Wij handhaven dit amendement en zouden graag hebben dat de regering
zich daarover uitspreekt. Wij willen een evenwicht bewaren tussen het beroepsgeheim van advocaten en artsen en de
mogelijkheid om de telefoon te laten afluisteren. Wij zouden de mogelijkheden om die telefoons te laten afluisteren willen
laten beperken tot de gevallen waarin de advocaat of de arts zelf een strafbaar feit pleegt en die waarin precieze feiten
aantonen dat hun materieel door een derde wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen.
Wij zien niet in wat de regering tegen dit amendement kan inbrengen.
De heer De Clerck, minister van justitie. - Voor de zwaarste gevallen werd in een uitzondering voorzien. Hier is het
echter niet verantwoord.
- De stemming over het amendement wordt aangehouden.
Bij artikel 9 (nieuw) :
Artikel 90sexies, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
« Onverminderd de selectie door de officier van gerechtelijke politie bedoeld in het vorige lid, beoordeelt de rechter welke
van alle opgevangen inlichtingen, communicaties of telecommunicaties van belang zijn voor het onderzoek. In zoverre deze
inlichtingen, communicaties of telecommunicaties niet overgeschreven of vertaald zijn overeenkomstig het eerste lid,
moeten zij bijkomend overgeschreven en vertaald worden. De rechter laat daarvan proces-verbaal opmaken ».
De Voorzitter. - De heer Boutmans heeft ingediend een amendement (nr. 15) tot schrapping van dit artikel.
Bij artikel 10 :
Artikel 90septies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994, wordt vervangen door de volgende
bepaling :
« Art. 90septies. De communicatie of telecommunicatie opgevangen als gevolg van de maatregelen die genomen zijn met
toepassing van de artikelen 90ter, 90quater en 90quinquies, wordt opgenomen. Het voorwerp van de maatregelen en de dagen
en uren waarop deze is uitgevoerd, worden opgenomen bij het begin en op het einde van iedere opname die erop betrekking
heeft.
Iedere aantekening in het kader van de tenuitvoerlegging van de maatregelen bedoeld in het voorgaande lid door de
daartoe aangewezen personen, die niet is opgetekend in een proces-verbaal, wordt vernietigd, met uitzondering van de
overschrijving van de van belang geachte communicaties en telecommunicaties van de opname, de eventuele vertaling
ervan en de vermelding van de onderwerpen en van de identificatiegegevens van de telecommunicatiemiddelen van
waaruit of waarnaar opgeroepen werd wat betreft de niet van belang geachte communicaties en telecommunicaties. De voor
de uitvoering van de maatregelen aangewezen officier van gerechtelijke politie gaat over tot deze vernietiging en vermeldt
dit in een proces-verbaal.
De opnamen worden samen met de overschrijving van de van belang geachte communicaties en telecommunicaties, de
eventuele vertaling ervan, de vermelding van de onderwerpen en van de indentificatiegegevens van de
telecommunicatiemiddelen van waaruit of waarnaar opgeroepen werd wat betreft de niet van belang geachte
communicaties en telecommunicaties, en de afschriften van de processen-verbaal onder verzegelde omslag ter griffie
bewaard.
De griffier vermeldt in een per dag bijgehouden, bijzonder register :
1° het neerleggen van iedere opname, alsook van de overschrijving van de van belang geachte communicaties en
telecommunicaties, de eventuele vertaling ervan en de vermelding van de onderwerpen en van de identificatiegegevens van
de telecommunicatiemiddelen van waaruit of waarnaar opgeroepen werd wat betreft de niet van belang geachte
communicaties en telecommunicaties;
2° het neerleggen van ieder afschrift van proces-verbaal;
3° de dag van de neerlegging ervan;
4° de naam van de onderzoeksrechter die de maatregel heeft bevolen of bevestigd en het voorwerp ervan;
5° de dag waarop de zegels zijn verbroken en in voorkomend geval opnieuw zijn gelegd;
6° de datum van de kennisname van de opname, de overschrijving van de van belang geachte communicaties en
telecommunicaties, de eventuele vertaling ervan en de vermelding van de onderwerpen en van de identificatiegegevens van
de telecommunicatiemiddelen van waaruit of waarnaar opgeroepen werd wat betreft de niet van belang geachte
communicaties en telecommunicaties of van de afschriften van de processen-verbaal, alsook de naam van de personen die
er kennis van genomen hebben;
7° iedere andere gebeurtenis die erop betrekking heeft.
De rechter spreekt zich (...) uit over het verzoek van de verdachte, de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadsman,
om het geheel of gedeelten van de ter griffie neergelegde opnamen en overschrijvingen die niet zijn opgetekend in een
proces-verbaal, te raadplegen, en over hun verzoek tot overschrijving van bijkomende delen van de opnamen.
Het verzoek dat gericht is tot de onderzoeksrechter, wordt behandeld overeenkomstig artikel 61quinquies. De
onderzoeksrechter kan dit verzoek bovendien afwijzen om redenen die verband houden met de bescherming van andere
rechten of belangen van personen.
Onverminderd hetgeen in de vorige leden is bepaald, spreekt de rechter zich uit over het verzoek van de verdachte, de
beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadsman om de gedeelten van de ter griffie neergelegde opnamen van
privécommunicatie of -telecommunicatie waaraan de betrokkene heeft deelgenomen en die niet zijn overgeschreven en
opgetekend in een proces-verbaal, te raadplegen, en over hun verzoek tot overschrijving van bijkomende delen van deze
opnamen. »
De Voorzitter. - De heer Goris heeft ingediend een amendement (nr. 32) dat ertoe strekt het laatste lid van het
voorgestelde artikel 90septies te vervangen als volgt :
« De verdachte, de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadsman hebben het recht om het geheel of de gedeelten van
de ter griffie neergelegde opnamen van privécommunicatie of -telecommunicatie waaraan de betrokkene heeft deelgenomen
en die niet zijn overgeschreven en opgetekend in een proces-verbaal, te raadplegen.
Op hun uitdrukkelijk verzoek wordt tevens overgegaan tot overschrijving van bijkomende gedeelten van de opnamen ».
De Voorzitter. - De heer Goris heeft ingediend een amendement (nr. 33) dat ertoe strekt een artikel 10bis (nieuw) in te
voegen, luidende :
« Art. 10bis. Artikel 90decies, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
« De minister van justitie brengt elk jaar verslag uit aan het parlement over de toepassing van de artikelen 46bis, 88bis en
90ter tot en met 90novies. »
De heer Goris (VLD). - De commissie maakt terecht een onderscheid tussen de gesprekken waarbij de verdachte zelf
heeft deelgenomen en andere gesprekken. Toch blijft dit maar schijn, omdat in beide gevallen aan dezelfde voorwaarden
moet worden voldaan. Dit amendement stelt voor dat de verdachte automatisch zijn eigen telefoongesprekken kan
beluisteren en dat hij daarom zelf niet moet verzoeken.
Het amendement tot invoering van artikel 10bis ligt in de lijn van het betoog van de heer Erdman. Het is immers
aangewezen dat de minister jaarlijks verslag uitbrengt, zodat het parlement kan oordelen over de toepassing van de wet van
de privacy.
- De stemming over de amendementen wordt aangehouden.
WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN ARTIKEL 631
VAN HET GERECHTELIJK WETBOEK
Algemene bespreking
De heer Desmedt (PRL-FDF), verslaggever (in het Frans). - Het voorstel werd door de heer Erdman op 23 oktober 1997
ingediend om een tegenstrijdigheid weg te werken in de territoriale bevoegdheidsregels betreffende de rechtbanken van
koophandel. In de faillissementswet werd het criterium van de woonplaats van de koopman immers vervangen door dat
van de hoofdinrichting. De bevoegdheidsregels betreffende het gerechtelijk akkoord werden daarentegen niet aangepast.
De regering is het voorstel gunstig gezind maar heeft technische opmerkingen gemaakt en erop gewezen dat de
artikelen 5, 6 en 7 van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord dan ook moesten worden gewijzigd. De
heer Erdman heeft zijn tekst gewijzigd, een nieuw opschrift voorgesteld en nieuwe artikelen toegevoegd.
Het nieuw opschrift zou zijn « wetsvoorstel tot wijziging van artikel 631 van het Gerechtelijk Wetboek en van de
artikelen 5, 6 en 7 van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord ».
Het wetsvoorstel werd door de Commissie voor de justitie eenparig aangenomen. (Applaus.)
De heer Goris (VLD). - De faillissementwet heeft terecht de relevantie van verblijfplaats vervangen door de
hoofdinrichting. Op die manier wordt een incoherentie in het Burgerlijk Wetboek ongedaan gemaakt. Het strekt de Senaat
trouwens tot eer dat ze incoherenties waarop de magistratuur wijst verbetert. In dit geval was het wellicht ook aangewezen
om het Wetboek van koophandel aan te passen.
- De algemene bespreking is gesloten.
- De artikelen worden zonder opmerkingen aangenomen.
- Over het geheel zal later worden gestemd.
- VRAAG OM UITLEG VAN DE HEER GORIS AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE,
-
over « zijn mogelijkheid tot positieve injunctie in het dossier van majoor Maggen »
De heer Goris (VLD). - Op 4 februari vernamen we via de pers dat het krijgsauditoraat het dossier dat de bijzondere
Rwandacommissie tegen majoor Maggen had ingediend zonder gevolg heeft geclasseerd.
Majoor Maggen is op 7 april 1994 met de Canadese generaal Dallaire voorbijgereden aan het kamp waar onze tien para's
vochten voor hun leven. Op grond van de tegenstrijdige verklaringen die hij later voor de onderzoekscommissie aflegde
werd een dossier opgesteld, dat aan de militaire autoriteiten werd doorgestuurd. De onderzoekscommissie wijst op de
foutieve inschatting van de toestand en de passieve houding van de hogere UNAMIR-officieren. In het hoofdstuk over
disfuncties, fouten en verantwoordelijkheden wordt majoor Maggen trouwens met name genoemd. De commissie is ervan
overtuigd dat op hem een zware verantwoordelijkheid rust.
De buitenvervolgingstelling door de krijgsauditeur staat haaks op de bevindingen van de bijzondere
onderzoekscommissie. In welke mate kan de minister zijn positief injunctierecht hier laten gelden. Het is niet mijn bedoeling
de majoor tot zondenbok uit te roepen. Het gaat echter niet op dat dit dossier zonder gevolg wordt geclasseerd.
De heer De Clerck, minister van justitie. - Uit mijn informatie blijkt dat de griffier van de Senaat op 13 oktober 1997 aan
het auditoraat-generaal namens de onderzoekscommissie het schrijven liet geworden tot het instellen van een onderzoek
lastens majoor Maggen wegens valse getuigenis. De militaire auditeur en de commandant van het gerechtelijk detachement
menen echter dat majoor Maggen niet kan worden vervolgd omdat er geen voldoende bewijzen zijn dat hij moedwillig de
onderzoekscommissie heeft voorgelogen. De auditeur-generaal heeft de voorzitter van de Senaat op 23 januari 1998 hierover
ingelicht.
Ik kan dus niet ingaan op het verzoek van het injunctierecht gebruik te maken. Over het dossier is geoordeeld en het werd
aan de Senaat meegedeeld. Desalniettemin zal ik de zaak opvolgen.
De heer Goris (VLD). - Ik had dit antwoord enigszins verwacht. Majoor Maggen legde een valse getuigenis af voor de
onderzoekscommissie. Intussen is ook duidelijk geworden dat majoor Maggen toen hij aan het kamp Kigali voorbijreed, wist
dat er zich daar op dat ogenblik mensen in nood bevonden.
Hij heeft geen bijstand verleend aan mensen in nood. Ook dat is een strafbaar feit.
Ik vraag de minister gebruik te maken van zijn injunctierecht om aan de krijgsauditeur-generaal te vragen een bijkomend
onderzoek in te stellen. Ik zal een motie indienen om dit verzoek kracht bij te zetten.
De Voorzitter. - De heer Goris heeft de volgende gemotiveerde motie ingediend :
« De Senaat,
» gehoord de vraag om uitleg van senator Stef Goris aan de minister van justitie betreffende zijn mogelijkheid tot
positieve injuctie in het dossier van majoor Maggen;
» gehoord de minister van justitie in zijn antwoord;
» verzoekt de minister van justitie in deze aangelegenheid zijn positief injunctierecht aan te wenden en het
onderzoeksdossier tegen majoor Maggen aanhangig te maken voor bijkomend onderzoek bij het
Krijgsauditoraat-generaal. »
De heren Lallemand en Erdman hebben een gewone motie ingediend.
- Over deze moties zal later worden gestemd.
- Het incident is gesloten.
ONTSLAG VAN EEN SENATOR
De Voorzitter. - Bij brief van 23 maart 1998 heeft de heer Henri Mouton, senator aangewezen door het Parlement van
de Franse Gemeenschap, mij laten weten dat hij met ingang van 1 april 1998 afstand doet van zijn mandaat van lid van het
Waals Parlement.
Bijgevolg neemt ook het mandaat van senator van onze collega een einde op die datum.
REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN
De Voorzitter. - Onze werkzaamheden zijn goed gevorderd. De ochtendvergadering van donderdag valt dan ook weg.
- De vergadering wordt om 17.50 uur gesloten.
- Donderdag 2 april, om 15 uur, openbare vergadering.
BERICHTEN VAN VERHINDERING
De heren Foret en Santkin, wegens beroepsplichten.
Het Beknopt Verslag geeft een samenvatting van de debatten
Het volledig verslag verschijnt in de Parlementaire Handelingen