4-15 | Belgische Senaat | 4-15 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Overlijden van een oud-senator
Euromediterrane Parlementaire Assemblee
Inoverwegingneming van voorstellen
Verwelkoming van de studenten van de Koninklijke School voor Onderofficieren, campus Saffraanberg
In overweging genomen voorstellen
Mededeling van koninklijke besluiten
Grondwettelijk Hof - Prejudiciële vragen
Directie-generaal internationale samenwerking - Belgische technische coöperatie
Voorzitter: de heer Armand De Decker
(De vergadering wordt geopend om 15.15 uur.)
De voorzitter. - De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van de heer Walter Luyten, gewezen provinciaal senator voor het arrondissement Antwerpen en gewezen senator voor het arrondissement Mechelen-Turnhout.
Uw voorzitter heeft het rouwbeklag van de Vergadering aan de familie van ons betreurde gewezen medelid betuigd.
De voorzitter. - Bij brief van 5 december 2007 heeft de heer Daniel Senesael, burgemeester van Estaimpuis, aan de Senaat overgezonden een motie voor het invoeren van een Europees strafregister.
Bij brief van 23 januari 2008 heeft de heer Olivier Maingain, burgemeester van Sint-Lambrechts-Woluwe, aan de Senaat overgezonden een motie met betrekking tot de gemeenschappelijke verklaring van 7 november 2007 van de 19 burgemeesters van het Brussels Stedelijk Gewest en de 6 burgemeesters van de faciliteitengemeenten.
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
De Senaat heeft tien moties ontvangen met betrekking tot de mensenrechten in Birma.
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
De voorzitter. - Op 7 oktober 2007, heeft de Senaat één lid bij de Euromediterrane Parlementaire Assemblee aangewezen.
Het Bureau stelt voor één plaatsvervanger aan te wijzen. Met toepassing van de evenredige vertegenwoordiging komt dit mandaat de MR-fractie toe.
Ik heb de volgende kandidatuur ontvangen:
De heer François Roelants du Vivier. (Instemming)
De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.
Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.
Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)
Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). - Identiteitsfraude vormt een reëel probleem en neemt ook in ons land steeds grotere proporties aan. Dat werd onlangs nog bevestigd tijdens een hoorzitting in het Parlement.
Uit de praktijk blijkt dat het fenomeen van identiteitsfraude zich ook manifesteert bij rijexamens. Mensen sturen vaak dubbelgangers naar het rijexamen. Op die manier raken personen die niet geslaagd zijn voor het rijexamen aan een rijbewijs. In het examencentrum rijopleiding van Anderlecht lopen zo maandelijks vijftien personen tegen de lamp.
Hoeveel gevallen van vals gebruik van identiteitsdocumenten werden vorig jaar in de Belgische rijexamencentra vastgesteld? Bestaat binnen de rijexamencentra een standaardprocedure om in geval van twijfel de echtheid van een identiteit na te gaan? Zo ja, wat houdt deze procedure exact in? Zo neen, plant de minister een dergelijke procedure en welke timing stelt hij daarvoor vast?
Fraudeurs maken vaak gebruik van attesten van verlies of vernietiging van een identiteitskaart, die ze aanvragen in naam van een andere persoon, maar wel met de juiste foto. In principe kan men deze attesten moeilijk weigeren, aangezien de foto overeenstemt met de persoon in kwestie. Wat vindt de minister van het voorstel om deze attesten niet meer te laten aanvaarden door de rijexamencentra?
De heer Yves Leterme, vice-eersteminister en minister van Begroting, Mobiliteit en Institutionele Hervormingen. - Van het aantal gevallen van identiteitsfraude bij rijexamens worden geen statistieken bijgehouden. Het is dus moeilijk om een volledig betrouwbaar zicht op het probleem te krijgen.
Examinatoren moeten effectief een standaardprocedure volgen. Ze moeten systematisch klacht indienen bij de politie indien identiteitsfraude wordt vastgesteld, ook als de persoon niet meer aanwezig is. Wanneer het examen nog loopt of net is afgelopen, moeten de examinatoren bij twijfel over de identiteit van de kandidaat vragen dat deze zijn handtekening, naam, adres en geboortedatum op het resultatenblad schrijft, zodat die gegevens kunnen worden vergeleken met de identiteitsdocumenten die de betrokkene bij zich heeft.
In de vraag wordt voorgesteld om het attest dat wordt afgeleverd bij diefstal, verlies of vernieling van de identiteitskaart niet meer te aanvaarden voor het afleggen van een theoretisch en praktisch rijexamen. Dit attest wordt nu aanvaard op basis van artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 maart 2003. Het wordt voorgelegd bij elke vordering van de politie, bij elke aanvraag van getuigschriften en meer algemeen wanneer de betrokkene zijn identiteit dient te bewijzen. Om aanvaard te worden dient het voorzien te zijn van een foto van de kandidaat en een stempel van de gemeente, zoals gestipuleerd in de instructies van de FOD die onder de bevoegdheid van collega Dewael valt. In samenspraak met zijn diensten zullen we nagaan wat er eventueel kan worden aangepast, maar op het ogenblik moeten volgens ons de instructies voor de examencentra en de identiteitspapieren die moeten worden voorgelegd, volstaan om fraude tegen te gaan. Het klopt dat er nog fraudegevallen worden vastgesteld, maar we zijn er niet zeker van dat dit probleem moet worden aangepakt door een wijziging in de regels in verband met de attesten.
Mevrouw Freya Piryns (Groen!). - Deze week heeft een vrederechter in Oostende geoordeeld dat privébedrijven geen toegang hebben tot het bestand van de Dienst voor Inschrijvingen van Voertuigen, DIV, en dat ze dus geen parkeerboetes of retributies kunnen uitschrijven, wegens het recht op privacy van de betrokken privépersonen.
Het uitschrijven van retributies is voor heel wat steden en gemeenten belangrijk, omdat een goed parkeerbeleid bijdraagt tot een goed mobiliteitsbeleid. Er moet dus absoluut een oplossing worden gezocht om te voorkomen dat mensen vanuit een gevoel van straffeloosheid denken dat ze hun auto zomaar overal kunnen parkeren, aangezien ze toch geen boete kunnen krijgen.
Willem De Beuckelaere, de voorzitter van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, gaat akkoord met het vonnis van de vrederechter. Hij zegt dat in het koninklijk besluit ter zake duidelijk omschreven staat wie toegang heeft tot het DIV-bestand en om welke reden. Gemeenteambtenaren, politie, douane en gerechtsdeurwaarders hebben toegang, telkens voor zeer welomschreven doeleinden. Maar de privéfirma's waarvan sprake hebben dat dus niet.
Ook Michel Maus, professor fiscaliteit aan de VUB, ziet een probleem bij het opvragen van de gegevens van de DIV. Hij zegt dat dit wettelijk gezien enkel kan door de politie als het om retributies gaat, en door de politie of door beëdigd ambtenaren als het om belastingen gaat. Aangezien de gemeenten na de depenalisering massaal hebben gekozen om `parkeerboetes' als een retributie te behandelen, kan enkel de politie toegang krijgen tot de DIV-bestanden en hebben dus ook de gemeentelijke autonome parkeerbedrijven geen recht om de gegevens te gebruiken. Hij gaat zelfs nog een stap verder en zegt dat het in zijn geheel onwettelijk is dat privébedrijven controle doen over retributies.
Kan de minister garanderen dat de DIV zich houdt aan de wetten en dus geen gegevens meer zal geven aan privébedrijven?
Is de minister het eens met de VUB-professor dat ook de gemeentelijke autonome bedrijven geen toegang hebben tot de DIV-gegevens?
Is de minister van plan om veranderingen aan het wettelijk kader voor te stellen, en zo ja welke?
De heer Yves Leterme, vice-eersteminister en minister van Begroting, Mobiliteit en Institutionele Hervormingen. - Het loont de moeite het vonnis van de vrederechter van Oostende grondig te lezen. In de pers wordt maar een gedeelte van het probleem weergegeven. Het gaat niet alleen om het naleven van de wet betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, maar ook om de interpretatie en het toepassingsgebied van de wet van 1990 op de private bewakingsdiensten.
Het antwoord op de twee eerste vragen is duidelijk ja. Artikel 6, paragraaf 2 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 omschrijft de wijze waarop toegang kan worden verleend tot het bestand van de inschrijvingen bij de Dienst voor Inschrijvingen van Voertuigen. Er bestaat hierover ook een specifiek advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet alleen ten aanzien van de privébedrijven, maar ook ten aanzien van overheidsbedrijven en gemeentelijke bedrijven. Zij hebben inderdaad geen toegang tot het betreffende bestand.
Ik verwijs mevrouw Piryns ook naar de uitspraak van de rechtbank van Aarlen in een soortgelijk geval. Volgens de rechtbank bestaat de juiste werkwijze, conform het koninklijk besluit van 20 juli 2001, erin vanuit de concessiehouder een beroep te doen op de medewerking van de gemeentelijke ontvanger.
Er moeten twee doelstellingen met elkaar worden verzoend. Enerzijds is er de noodzaak aan effectieve garanties met betrekking tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Dat is een belangrijk element van onze rechtsstaat en van onze samenleving. Anderzijds, is er de noodzaak aan een efficiënt en doeltreffend parkeerbeleid en de effectieve inning van retributies ten aanzien van personen die in overtreding zijn of de verschuldigde parkeergelden niet hebben betaald.
Ik ben er niet van overtuigd dat het evenwicht tussen die twee elementen zoek is. We zullen nagaan of het koninklijk besluit van 20 juli 2001 moet worden gewijzigd. De werkwijze die ik heb geschetst is geattesteerd door de rechtbank van Aarlen. In antwoord op een vraag stelde collega Dewael anderhalf jaar geleden nog dat deze werkwijze de concessiehouders een aantal mogelijkheden biedt om aan de betrokken gegevens te komen.
Mevrouw Freya Piryns (Groen!). - Ik dank de vicepremier voor zijn omstandig antwoord. Ik ben het met hem eens dat er een evenwicht moet zijn en dat de persoonlijke levenssfeer beschermd moet worden. Daarnaast is een efficiënt parkeerbeleid heel belangrijk voor een goed mobiliteitsbeleid. Ik hoop dat de steden en gemeenten deze keer het antwoord van de minister wel hebben gehoord. Ik neem aan dat de vicepremier zal onderzoeken welke mogelijkheden er nog openstaan.
De voorzitter. - Ik begroet de studenten van de Koninklijke School voor Onderofficieren, campus Saffraanberg, en wens hun een vruchtbaar verblijf in ons midden toe.
De voorzitter. - Tijdens zijn vergadering van deze middag heeft het Bureau besloten een actualiteitendebat te houden over `De aanpak van de terroristische dreiging in België'.
Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Tijdens de kerstvakantie was ons land in de ban van het gevaar en het terrorisme. Sommigen vonden de situatie nogal verwarrend en hadden een duidelijker communicatie gewenst. De vraag naar een betere communicatie van het Crisiscentrum is uiteraard geen belediging van de diensten die de zware taak hebben onze veiligheid te verzekeren.
Hoe zat het nu eigenlijk met de ontsnappingplannen van de heer Trabelsi? Waartoe hebben de aanhoudingen en de huiszoekingen geleid? Hoe evalueert de minister de veiligheidsmaatregelen rond de gevangenhouding van de betrokkene? Moeten deze maatregelen worden herzien? Worden zijn kennissen die in vrijheid zijn in het oog gehouden? Zijn er andere maatregelen? Zullen de kwartieren met verscherpte beveiliging van Brugge en Lantin zoals gepland in juni worden geopend?
Het zou nuttig zijn als de regering al deze maatregelen zou evalueren, zodat men de gegrondheid ervan kan nagaan. Sommigen hebben vragen bij de afgekondigde maximale staat van alarm. De minister heeft zijn standpunt uiteengezet in de Commissie belast met de begeleiding van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die met gesloten deuren vergadert met een beperkt aantal senatoren. Ik was drie jaar lang lid van die commissie en ik weet hoe ze werkt. Ik kan begrijpen dat de rest van de Senaat de indruk heeft niet helemaal geïnformeerd te zijn en vindt dat ze er niet ernstig kunnen over discussiëren.
Het zou interessant zijn als de minister ons alle elementen zou meedelen die openbaar mogen worden gemaakt.
Welke bijkomende wettelijke maatregelen moeten er worden genomen? Welke maatregelen moeten er worden genomen om de onderzoeksmiddelen van de bevoegde diensten te versterken, rekening houdend met het risico dat de beveiligde internetsites worden gekraakt? De Staatsveiligheid wacht op betere methodes voor het verzamelen van gegevens. Het wetgevend werk van de vorige legislatuur werd stopgezet omdat bepaalde evenwichten, vooral inzake de fundamentele rechten, niet werden gerespecteerd. Het gaat inderdaad om een subtiel evenwicht tussen de technieken van Jack Bauer in 24 en de mensenrechten, maar men moet een houvast vinden.
Wat zijn de vooruitzichten? Wat kunnen we in dit verband van de huidige regering verwachten in termen van parlementair debat?
De heer Hugo Coveliers (VB). - Voor mijn bijdrage aan dit minidebat beschik ik maar over bijzonder weinig informatie. België is namelijk een van de weinige landen waar de parlementaire commissie die de inlichtingendienst controleert, uitsluitend is samengesteld uit leden van de meerderheid. Toen een tijd terug bleek dat de oppositie in Oezbekistan en Kazachstan geen toegang kreeg tot gelijksoortige commissies, veroordeelden wij dit als ondemocratisch en onaanvaardbaar. Dat is nochtans ook de toestand in ons land. Als ik mij vandaag hier of daar vergis, is daar dus een verklaring voor.
In tegenstelling tot wat sommigen op het moment van het terreuralarm zeiden, denk ik dat de regering terecht fase 4 heeft afgekondigd. Ik vermoed dat ik op basis van de informatie waarover de bevoegde ministers beschikten, hetzelfde zou hebben gedaan. Je kan van alles zeggen over de verwarring die de regeringsvorming meebracht, maar de afkondiging van het terreuralarm kan je moeilijk afkeuren. Alleen al doordat de informatie in grote mate van een buitenlandse dienst kwam, kon België geen risico nemen. Indien er wel iets was gebeurd, zou iedereen van de daken geschreeuwd hebben dat die informatie niet was gebruikt. Dat alleen is voor mij voldoende om de beslissing goed te keuren.
Hierbij aansluitend stel ik wel voor dat men eens duidelijk uitlegt wat de verschillende fasen van het terreuralarm betekenen. De burger zou moeten weten wat het betekent als fase 4 wordt afgekondigd, zodat hij niet panikeert, maar begrijpt wat die maatregel inhoudt. Men zou ook eens kunnen nagaan hoe de vijf fasen van het burgeralarm en de vier fasen van het terreuralarm beter op elkaar kunnen worden afgestemd.
Ik steun dus volmondig de afkondiging van fase 4, maar ruim een maand later is het mijns inziens wel tijd om ons af te vragen of de feiten zelf en de analyse die daarvan is gemaakt, niet tot consequenties moeten leiden. Een van de oude spoken is weer opgedaagd. Er was opnieuw een gebrekkige samenwerking tussen sommige diensten. De staatsveiligheid was bijvoorbeeld niet op de hoogte gebracht, omdat de informatie via de federale politie werd verstrekt en die is onmiddellijk via OCAD en het Crisiscentrum gaan werken.
Er is ook de kwestie van de onderbemanning van OCAD. De dienst vraagt, mijns inziens terecht, dertig personeelsleden bij. Hij vroeg dat twee jaar geleden al, op een congres van de inlichtingendiensten. Tenzij ik mij vergis in de cijfers van de begroting van de nieuwe regering, moet OCAD het nochtans met 1,1 miljoen euro stellen. Gelet op de opdracht van de dienst lijkt me dat bijzonder weinig.
De belangrijkste vraag ten slotte is hoe we zullen omgaan met de permanente terreurdreiging waarmee we blijkbaar te maken gaan krijgen. Doordat we in Brussel gebouwen hebben waar de Europese Unie en de NAVO gevestigd zijn, lijkt het me namelijk bijna evident dat we geconfronteerd worden met een vorm van permanente dreiging. Dat is een bijzonder hoge kostprijs en een zware last voor zowel de federale als de lokale politie.
Nog een belangrijke vraag is die over de hiërarchie in de besluitvorming. Hoe liggen de relaties tussen het Crisiscentrum, OCAD, de federale politie? Wat is de plaats van de contacten van die diensten - uiteraard vooral van de federale politie - met derde diensten?
Ik neem aan dat de minister van Binnenlandse Zaken samen met zijn collega van Justitie binnenkort het Nationaal Veiligheidsplan afkondigt. Ik hoop dat dit plan een antwoord zal geven op de vragen en opmerkingen die we hier vandaag formuleren.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-N-VA). - Bij de bespreking van de OCAD-wet in de Senaat tijdens de vorige legislatuur werd onderstreept - de Raad van State had trouwens een opmerking gemaakt over de formulering in de wet - dat het duidelijk moest zijn dat de bepaling van de verschillende stadia van terreuralarm een politiek besluit was, dat onder politieke verantwoordelijkheid valt. Is, in de praktijk, niet het omgekeerde bewezen? Als volgens OCAD fase 3 of fase 4 van het terreuralarm moet gelden, is het dan redelijk dat de minister dat voorstel niet volgt? Wordt op die manier dan niet de politieke verantwoordelijkheid bij het orgaan gelegd, zodat het probleem van de controle rijst? De vorige regering antwoordde op mijn opmerking dat de bepaling van de verschillende stadia van terreuralarm een politieke verantwoordelijkheid was, een autonome beslissing van de minister. Kan de beslissing over alarmfase geen spanningsveld tussen OCAD en de minister zijn?
Een tweede opmerking betreft het verslag. De wet bepaalde dat OCAD zesmaandelijks een verslag aan het parlement moest bezorgen. We hebben nog geen verslag gekregen.
Een derde punt is een probleem betreffende de verantwoording van het terreuralarm. Doordat een terreuralarm werd afgekondigd op hetzelfde ogenblik dat er een juridische actie op touw werd gezet, waarbij veertien personen werden opgepakt ten aanzien van wie het aanhoudingsbevel niet werd verleend, bestond er voor de publieke opinie een oorzakelijk verband tussen het juridische onderzoek en het terreuralarm. Er was dus op zijn minst bij de voorstelling van de argumentatie een probleem. Uit de evaluatie zou moeten blijken dat er andere elementen waren, van andere diensten, die tot de globale evaluatie aanleiding hebben gegeven. Door de onduidelijkheid is er wel een probleem van verantwoording of van objectivering van het terreuralarm ontstaan.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Het is absoluut niet mijn bedoeling een regeringsbeslissing die de maximale bescherming van onze medeburgers beoogt, in twijfel te trekken. Ik ben zelfs een beetje verrast dat inlichtingen die in principe vertrouwelijk zijn en die via een mechanisme dat bij wet is vastgelegd aan de regering moeten worden overgemaakt, aan bepaalde parlementsleden werden meegedeeld. Die zijn nu van oordeel dat ze de beslissingen van de regering met het oog op de bescherming van de burgers kunnen betwisten.
Wanneer er voldoende aanwijzingen zijn dat er een onmiddellijk terreurdreiging is voor de burgers, vind ik dat er maatregelen moeten worden genomen.
Als er een aanslag zou worden gepleegd, dan zou men niet nalaten degene die niet gedaan heeft wat hij moest doen met de vinger te wijzen.
Kan de regering ons de criteria voor dit soort beslissingen meedelen? Ik ben het eens met de heer Vandenberghe dat het hier om een beleidsbeslissing gaat.
We blijven bij ons standpunt. Er moet een evenwicht zijn tussen de maatregelen om de burgers tegen een terreurdreiging te beschermen, enerzijds, en de bescherming van de individuele rechten en vrijheden, anderzijds.
De heer Paul Wille (Open Vld). - De jongste jaren is duidelijk gebleken dat de burger, via de media, zich betrokken voelt bij de problematiek die we vandaag bespreken.
Het doet me overigens genoegen dat we vandaag niet meer discussiëren over de gebeurtenissen van einde 2007. De keuze van de regering om haar aanpak voor de begeleidingscommissies P en I te verdedigen, was dus waarschijnlijk de juiste, want hierdoor kan een inhoudelijk debat erover nu worden vermeden. Collega's die in die comités geen zitting hebben, blijven natuurlijk met vragen zitten en het is uiteraard moeilijk om de geheimhouding te bewaren als de nieuwsgierigheid groot is, maar de vrijwaring van de democratie door geheimhouding heeft consequenties.
Mijn vraag aan de minister loopt eigenlijk gelijk met die van collega Coveliers.
Aangezien niveau 3 maatschappelijk wordt aanvaard en geleidelijk aan een bijna duurzaam karakter krijgt, zou ik graag vernemen of we over de mogelijkheid beschikken om dat niveau op lange termijn aan te houden. Mochten die uitzonderlijke veiligheidsniveaus de regel worden, dient het concept ervan dan niet te worden aangepast?
De heer Josy Dubié (Ecolo). - Dit debat gaat in feite over het delicate evenwicht tussen het beschermen van de burgers tegen eventuele terroristische aanvallen, enerzijds, en de vrees om overdreven angst te creëren en paniek te zaaien bij de bevolking, anderzijds.
Het alarmniveau 4, het hoogste niveau, dat vóór Kerstmis werd afgekondigd roept toch een aantal vragen op. Onmiddellijk na de beslissing van de eerste minister werden dezelfde dag een vijftiental personen opgepakt die ervan werden verdacht een ontsnappingspoging te hebben opgezet voor een gevangene die was veroordeeld wegens een poging om de luchtmachtbasis van Kleine Brogel op te blazen. Er werd een hele reeks huiszoekingen verricht, zonder resultaat. Men zocht naar explosieven om de gevangenis op te blazen, maar er werd niets gevonden. De gevangenis van Aarlen werd grondig uitgekamd, zonder resultaat.
Had men dit niet beter in alle discretie gedaan? Dan moest er bij een mislukking ook helemaal niets worden meegedeeld. Deze manier van werken heeft bij de bevolking onnodig paniek gezaaid.
Ik zou trouwens de minister over de oorsprong van de dreiging willen ondervragen. Volgens de pers zou Amerika erbij betrokken zijn. Ik heb vernomen dat generaal Dell Dailey in november in België was. Deze gewezen verantwoordelijke van de Delta Force nam deel aan de vergadering van de militairen die beslisten over te gaan tot de invasie in Irak. Waar komen die inlichtingen vandaan? Werden we door de Amerikanen geïnformeerd?
OCAD was nog niet helemaal in staat de dreiging te beoordelen omdat de personen die deze evaluatie moeten doen blijkbaar nog altijd niet zijn aangeworven. Was het afkondigen van het hoogste alarmniveau niet voorbarig?
Kan de minister ook nagaan hoeveel deze maatregelen voor de mobilisatie van politie- en veiligheidsdiensten hebben gekost?
De heer Patrick Dewael, minister van Binnenlandse Zaken. - Om te beginnen wijs ik erop dat ik niet als enige bevoegd ben voor de problematiek. Hopelijk komt minister van Justitie Vandeurzen straks nog langs en kan hij mijn antwoord verder aanvullen, onder andere waar het de Staatsveiligheid betreft, een dienst waarvoor ik niet bevoegd ben. Bovendien zou de Senaat zich eens grondig moeten bezinnen over de zin en de onzin van een dergelijk debat.
Twee krijtlijnen kan en mag ik geenszins overschrijden.
Een eerste krijtlijn is die van het gerechtelijk onderzoek. Mijn collega van Justitie deelt ter zake overigens mijn bekommernis. Er loopt momenteel nog altijd een gerechtelijk onderzoek, dat geheim is. Ik weet niet of de senatoren zich daarvan voldoende rekenschap geven, maar in de vragen die ze vandaag stellen, dringen ze er eigenlijk op aan de geheimhouding te doorbreken om details vrij te geven waaruit blijkt hoe ernstig de dreiging wel is. Die vraag is hier niet direct gesteld, maar ze houdt uiteraard wel de publieke opinie bezig. De publieke opinie kan natuurlijk alleen overtuigd worden met precieze en gedetailleerde informatie. Maar daarmee zouden we het gerechtelijk onderzoek torpederen en bovendien een aantal beginselen van de rechtsstaat met voeten treden. Vanuit wettelijk oogpunt kan en mag ik op die vragen niet ingaan.
Ten tweede, liggen een aantal beginselen van de analyse van de dreiging wettelijk vast. OCAD is bevoegd voor de dreigingsanalyse. Ofwel heeft men vertrouwen in dat orgaan, tot het tegendeel wordt bewezen, ofwel heeft men er geen vertrouwen in.
Het dreigingsniveau vaststellen is geen politieke beslissing. Dat is geen agendapunt waarover de ministerraad dient te beslissen en waarbij de enen niveau 2 voorstellen en de anderen niveau 3. Het dreigingsniveau is het resultaat van een analyse door OCAD.
OCAD is de opvolger in rechte van de vroegere Antiterroristische Gemengde Groep, waarvan de samenstelling veel beperkter was. Het principe is dat de informatie moet circuleren, ongeacht wie ze heeft ingewonnen - de Staatsveiligheid, de Federale Politie, de militaire inlichtingendienst of de douane. Wie relevante informatie inwint, moet ze op straffe van wettelijk bepaalde sancties doorgeven aan OCAD.
OCAD is geen superdienst, maar wel een kruispunt van informatie. De Amerikanen drukken het als volgt uit: The problem is not to have information, but to share it.
Als OCAD de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken daarvan op de hoogte brengt, moeten gepaste maatregelen volgen. Het nieuwe systeem heeft het voordeel dat bij een terroristische dreiging eerst overleg wordt gepleegd met de hoofden en leidende ambtenaren van de betrokken diensten en dat op basis van de analyse van de dreiging een alarmniveau wordt bepaald. Ik meen dan ook dat elke minister niet anders kan dan beslissen om dat te volgen. Anders kunnen we beter de hele wetgeving overboord gooien en een ander systeem invoeren.
Ik heb op het einde van het jaar in dat verband onvoorstelbare zaken gehoord. Voor de televisie legden personen, ook politici en academici, verklaringen af waarin ze de ernst waarmee de beslissingen genomen waren, in twijfel trokken. Sommigen hadden het zelfs over een kerstshow van de regering of over een vaudeville. Een universiteitsprofessor vond het ondenkbaar dat in de kerstperiode in Brussel een terroristische aanslag kon plaatshebben, omdat alle Europese ambtenaren met vakantie waren en er bijgevolg geen risico meer was. Ik heb dan ook in de media enkele keren gezegd - om me ervan af te maken, dat geef ik toe - dat, mocht er toch een terroristische aanslag gepleegd zijn, dezelfde mensen als eersten mijn onmiddellijke ontslag zouden hebben geëist.
Ik ken de heer Coveliers al lang. Ik ben het niet eens met sommige demarches die hij in zijn politieke carrière heeft gedaan, maar ik ben ook niet te beroerd om te zeggen dat ik het waardeer dat hij, op basis van de informatie waarover hij beschikt, mijn beslissing kan volgen. Uiteraard heeft de regering samen met de bevoegde diensten op verschillende tijdstippen een analyse gemaakt.
Ik kan de heer Coveliers wel zeggen dat OCAD geen operationele maatregelen neemt, omdat dat een bevoegdheid is van het crisiscentrum van de regering. Als het crisiscentrum van de regering op de hoogte wordt gebracht van de dreigingsanalyse en van het niveau van de dreiging, dan worden op basis daarvan operationele maatregelen genomen en neemt de heer Raes, mijn directeur-generaal, in overleg met de politiechefs de maatregelen die voor dat dreigingsniveau noodzakelijk zijn.
De vier niveaus - laag, gemiddeld, ernstig en zeer ernstig - worden toegelicht in het koninklijk besluit van 28 november 2006. Op dit ogenblik geldt nog altijd niveau 3.
We mogen die analyses natuurlijk niet klakkeloos overnemen, maar daarvoor dienen de parlementaire begeleidingscomités. De heer Delepière en de heer Raes hebben op de vragen van de leden van de comités geantwoord. Die comités werken in de grootst mogelijke discretie. Wat daar wordt gezegd, lekt zelden of nooit uit. De leden ervan zijn zich wel degelijk bewust van de verantwoordelijkheid die ze dragen.
De comités hebben beslist zelf te evalueren op welke wijze OCAD tot de opeenvolgende dreigingsanalyses is gekomen. Ik vind dat een goede zaak, want het vertrouwen in een parlementaire democratie mag niet blind zijn. We moeten alert blijven en ons telkens afvragen of we niet meespelen in een spel. De regering kijkt dan ook samen met het parlement met belangstelling uit naar de resultaten van het rapport van de begeleidingscomités.
Het is belangrijk dat inzake terreurbestrijding ook proactief wordt gewerkt onder leiding van het federale parket. In het Nationaal Veiligheidsplan, dat thans is afgerond en alleen nog door de minister van Justitie en mezelf in het Parlement moet worden toegelicht, blijft terrorismebestrijding een prioriteit. Ik stel voor dat we daar verder op ingaan tijdens de parlementaire bespreking van het plan.
Het cijfer van 1,1 miljoen euro dat werd aangehaald, is misleidend, want het gebouw dat OCAD betrekt, wordt gefinancierd door de Regie der gebouwen, en het personeel van OCAD blijft op de loonlijst staan van de verschillende diensten die dat personeel detacheren. Met die 1,1 miljoen moet dus niet alles worden gefinancierd.
De regering heeft de personeelssterkte van het orgaan op 50 eenheden vastgelegd. Op dit ogenblijk zijn er al 36 in dienst, maar Selor heeft de laatste selectieproeven afgerond. Er is uiteraard altijd discussie over de ideale bezetting van een dergelijke dienst, maar volgens de regering zijn 50 personeelsleden in een eerste fase voldoende om punctuele analyses te maken.
Ik denk niet dat het nodig zal zijn permanent niveau 3 aan te houden. Ik volg uiteraard de resultaten op de voet. Op het ogenblik handhaven we niveau 3 en de operationele maatregelen van de politie, worden daarop afgestemd. We bevinden ons nu ook in een andere periode. In de eindejaarsperiode proberen alle lidstaten van de Europese Unie een verhoogd risico op te vangen, in Frankrijk zelfs met inzetting van het leger. Als de terrorismedreiging echter te zwaar op de politiediensten gaat wegen, dan zal de regering uiteraard maatregelen treffen. Wanneer niveau 3 permanent gehandhaafd blijft, kunnen de federale en de lokale politie immers niet met dezelfde intensiteit blijven opereren, ook al heeft de verhoogde waakzaamheid van de politiediensten ook op een ander vlak zijn nut gehad, want op het einde van de jaar zou de criminaliteit in Brussel met 20% zijn gedaald. Als niveau 3 nog weken of maanden wordt gehandhaafd, zijn beleidsmaatregelen nodig en zal ik samen met de regering nagaan hoe we een gepast antwoord kunnen geven.
Deze antwoorden zijn misschien onvolledig. Ik heb ze ook al gegeven in de Kamer en in de bevoegde senaatscommissie, maar ik ben bereid om er met deze assemblee verder over te debatteren, uiteraard met inachtneming van de vereiste geheimhouding.
De voorzitter. - Ik dank de minister voor zijn uitleg, die perfect beantwoordt aan de wensen van de senatoren. Het systeem van controle en toezicht op de inlichtingendiensten werd op een bepaalde manier en volgens een bepaalde procedure uitgewerkt. De comités I en P hebben de ministers en hun medewerkers over deze aangelegenheid gehoord. De democratische controle heeft plaatsgevonden en geen enkel lid heeft een punt tegengesproken.
In een geval zoals dit, vooral als er een band is met een gerechtelijk onderzoek en de geheimhouding moet worden verzekerd, is de democratische controle zo ruim mogelijk gebeurd. De politieke fracties zijn vertegenwoordigd in de comités I en P, ze werden betrokken bij de raadplegingen en de inlichtingen die werden verstrekt. Als er een betwisting of een ernstige tekortkoming zou zijn, dan zouden de leden op een andere manier reageren.
De heer Patrick Dewael, minister van Binnenlandse Zaken. - Ik heb nog geen antwoord gegeven op de vraag van mevrouw Defraigne over het ontwerp op de inlichtingenmethodes. Dit ontwerp werd op het einde van de vorige legislatuur bij de Senaat ingediend, maar niet behandeld. Het valt niet onder mijn bevoegdheid, maar mijns inziens zou de minister van Justitie het ontwerp best zo snel mogelijk opnieuw bij het Parlement indienen.
Ik zou trouwens nog een stap verder willen gaan. Ik ben vragende partij om ook voor de politiediensten over die methodes te kunnen beschikken. Er moet echter altijd een fundamenteel evenwicht worden nagestreefd. De methodes mogen dus niet blind worden ingevoerd en volgens mij is controle door een magistraat noodzakelijk. Wanneer proactief wordt opgetreden en methodes worden aangewend die ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van de mensen, moet de rechterlijke macht controleren.
Het zou het Parlement sieren de komende dagen en weken die discussie te voeren. Het komt immers in eerste instantie het Parlement toe daarin een keuze te maken.
De voorzitter. - Het Vast Comité van toezicht op de inlichtingendiensten houdt binnenkort een colloquium over dit onderwerp.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Dit is een uitzonderlijk feit want het is de eerste keer dat een lid van de regering de Senaat vraagt er bij de regering op aan te dringen om een punt op de agenda te zetten.
De heer Hugo Coveliers (VB). - De minister bedoelt toch wel de Bijzondere Administratieve Politie, zoals bedoeld in de BAM-wet, want voor de Gerechtelijke politie is er de BOM-wet.
De heer Patrick Dewael, minister van Binnenlandse Zaken. - Ja, maar die wet moet niet gerepareerd worden.
De heer Hugo Coveliers (VB). - Dan ben ik het met u eens dat het beter is een wet te hebben dan bepaalde praktijken toe te passen zonder wet.
Ik wil ook benadrukken dat OCAD enkel de dreigingsanalyse maakt en geen hiërarchie heeft van zodra men in de operationele fase komt.
Ik deel uw mening niet over de permanente terreurdreiging. Ik lees dat de heer Moniquet stelt dat er in België minstens tien personen bekend zijn die in staat zijn tot individuele terreur via zelfmoordacties met explosieven. Als een terrorisme-expert dat zegt, lijkt me dat een belangrijke aanwijzing. Indien die permanente dreiging toch aanwezig mocht zijn, wat gaat er dan gebeuren? Kunnen we dat niveau aanhouden of moet er in dat geval naar andere oplossingen worden gezocht?
Ten slotte wil ik nog opmerken dat als men een vergelijking zou maken van de commissies die in de 27 Europese lidstaten de inlichtingendiensten controleren, men er weinig zal vinden waarin de oppositie niet vertegenwoordigd is.
De heer Tony Van Parys (CD&V-N-VA). - We zouden onze werkzaamheden zo moeten organiseren dat de minister van Justitie ook aan dit debat kan deelnemen, omdat hij als verantwoordelijke voor de Staatsveiligheid een belangrijke bijdrage kan leveren tot deze discussie.
Met betrekking tot de terreurdreiging moeten we goed beseffen wat de rol is van de verschillende actoren. De Staatsveiligheid is de inlichtingendienst en voor militaire aangelegenheden is dat de militaire inlichtingendienst. OCAD doet de analyse en de politiediensten doen het politiële werk. Ik heb soms de indruk dat, zeker in feite en ook in sommige wetgevende initiatieven, dat die rollen door elkaar gehaald worden. Het heeft natuurlijk ook te maken met de goede werking van een dienst. Als een dienst niet goed functioneert en als de Staatsveiligheid zeer laat optreedt, zoals in dit geval is gebeurd, ontstaat er bij OCAD de neiging om het inlichtingenwerk over te nemen, in plaats van enkel de analyse te doen. Hetzelfde geldt voor de methodes waarover deze diensten beschikken om informatie te vergaren of opsporingen te doen. Ik ben het ermee eens dat de Staatsveiligheid dringend moet kunnen beschikken over die bijzondere inlichtingenmethodes, weliswaar binnen de evenwichten die we kennen, en we moeten in de Senaatscommissie voor de Justitie de gesprekken daarover opstarten, desnoods op basis van een parlementair initiatief. We moeten evenwel beseffen dat indien tegelijk bijkomende mogelijkheden gegeven worden aan de politiediensten, we ervoor moeten waken dat de politiediensten niet op het terrein van de inlichtingendiensten komen. Die beide diensten hebben een verschillende opdracht. In sommige redeneringen ontstaat de neiging om bij gebrek aan een goed werkende Staatsveiligheid de politiediensten het terrein van de inlichtingendiensten te laten betreden.
Ten slotte wil ik in verband met OCAD nog vermelden dat de directeur ontslagnemend is. Die dienst is zo belangrijk dat daar dringend een directeur moet worden aangesteld die de volle verantwoordelijkheid draagt. Bovendien hebben noch de directeur, noch de adjunct-directeur van OCAD momenteel een secretariaat. Daar moet dringend iets aan gedaan worden.
De voorzitter. - Zolang de inlichtingendiensten niet het recht hebben om dezelfde methodes te gebruiken die de politie mag gebruiken, is er een wanverhouding tussen de verschillende veiligheidsdiensten.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Op 20 maart 2007 werd in ons land de wet inzake het verbod op de financiering van de productie, gebruik en bezit van antipersoonsmijnen en submunitie aangenomen. Artikel 2 van die wet bepaalt dat de Koning ten laatste op de eerste dag van de dertiende maand volgend op de maand waarin deze wet wordt bekendgemaakt, een publieke lijst zal opstellen.
De Koning bepaalt eveneens de nadere regels voor de publicatie van deze lijst. De wet werd gepubliceerd en is op 26 april 2007 in werking getreden. De lijst en de nadere regels moeten dus uiterlijk op 1 mei 2008 worden gepubliceerd.
Ik loop enigszins op de zaken vooruit, maar kan de minister mij de stand van zaken in het dossier meedelen?
De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. - Artikel 2 van 20 maart 2007 stipuleert dat de Koning een lijst zal opstellen van de ondernemingen waarvan is aangetoond dat ze antipersoonsmijnen of submunitie vervaardigen, verkopen of vervoeren. Op de lijst staan ook de ondernemingen die voor meer dan de helft aandeelhouder zijn van een onderneming die antipersoonsmijnen of submunitie vervaardigt, verkoopt, vervoert of gebruikt. Ook wordt toegelicht wat de financiering van een dergelijke onderneming inhoudt.
Als de Cel voor Financiële Informatieverwerking sinds de inwerkingtreding van de wet in 2007 aan de parketten dossiers heeft overhandigd van ondernemingen die van wapenhandel worden verdacht en als die ondernemingen op basis van die feiten en op basis van de wet van 20 maart 2007 door de rechtbank werden veroordeeld, dan kan de Koning op initiatief van de bevoegde minister van Justitie die ondernemingen op basis van de informatie van de hoven en rechtbanken reeds een lijst opstellen van ondernemingen die in overtreding met de wet zijn.
De Koning moet de naam vermelden van de ondernemingen die voor meer dan de helft aandeelhouder zijn van de veroordeelde ondernemingen. De rechter zou dus die ondernemingen moeten verplichten informatie te verstrekken voorzover die niet valt onder een gerechtelijk onderzoek of onder de algemene verplichtingen inzake financiële informatie.
In geval van een veroordeling op basis van de wet van 20 maart 2007 zou de rechter eveneens moeten opleggen dat de identiteit wordt meegedeeld van de instellingen voor collectieve belegging (icbe's) die houder zijn van financiële instrumenten van een bovenvermelde onderneming (die een activiteit uitoefenenen of voor meer dan de helft aandeelhouder zijn).
Bovendien mogen icbe's krachtens de wet van 20 juli 2004 geen aandelen verwerven van een onderneming van Belgisch recht of van buitenlands recht waarvan de activiteit bestaat in de vervaardiging, het gebruik en het opslaan van antipersoonsmijnen in de zin van de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie. Dat verbod geldt niet voor icbe's die een aandelenindex of welbepaalde obligaties volgen.
Niet de FOD Financiën, maar de FOD Justitie is bevoegd om een lijst van ondernemingen op te stellen die veroordeeld zijn voor feiten die een inbreuk inhouden op de wet van 20 maart 2007. Ik heb contact opgenomen met de FOD Justitie en we zullen nagaan of we over voldoende elementen beschikken om tegen 1 mei die lijst op te stellen.
Bovendien zijn de diensten van de FOD Financiën niet op de hoogte van de identiteit van de ondernemingen die veroordeeld zijn voor inbreuken op de wet van 20 maart 2007. Ook hierover moeten we overleg plegen met het departement Justitie.
De heer Philippe Mahoux (PS). - We zijn inderdaad stap voor stap te werk gegaan. Eerst hebben we in de Senaat een amendement ingediend met betrekking tot de instellingen voor collectieve beleggingen. Vervolgens hebben we voor alle financiële instellingen een verbod ingesteld om producten die verband houden met de sector van de antipersoonsmijnen en de submunitie te koop aan te bieden. Vanzelfsprekend kan een lijst worden opgesteld op basis van de ondernemingen die een inbreuk hebben gepleegd, maar men kan ook meer vooruitziend te werk gaan, hoe moeilijk dat ook is. Met betrekking tot de financiering van die laffe wapens verwijs ik naar de initiatieven van de ngo's die destijds de aandacht hebben gevestigd op de financiële instellingen die producten aanboden die dergelijk tuig mee financierden. Mocht de enige oplossing erin bestaan een lijst op te stellen van alle ondernemingen die voor dergelijke feiten zijn veroordeeld, dan kan ik me inbeelden dat de ngo's de overheden en de publieke opinie er zullen blijven op wijzen dat nog steeds dergelijke producten worden aangeboden.
Mevrouw Helga Stevens (CD&V-N-VA). - De afgelopen week werd in de media een oud zeer aangeklaagd: ex-kankerpatiënten kunnen vaak slechts tegen betaling van zeer hoge premies - soms tot 300 procent meer - en soms ook helemaal niet, een schuldsaldoverzekering afsluiten, ook al blijven ze na jaren van medische check-ups geheel tumorvrij. Vele chronisch zieken, onder meer diabetici, ms- en cvs-patiënten en personen met een handicap, kampen met een gelijkaardige problematiek.
De directeur van Assuralia, de beroepsvereniging van verzekeringsmaatschappijen, erkent in een opiniestuk het probleem en vraagt uitdrukkelijk dat de politieke wereld zijn verantwoordelijkheid zou opnemen. Ook het Vlaams Patiëntenplatform is in deze vragende partij.
Engageert de minister zich om de nodige initiatieven te nemen, zodat mensen met een chronische ziekte en personen met een handicap binnen afzienbare tijd probleemloos een betaalbare schuldsaldoverzekering kunnen afsluiten? Welke concrete plannen heeft de minister in dit verband?
Is de minister bereid hierbij in nauw overleg samen te werken met het Vlaams Patiëntenplatform en andere belangenverenigingen zodat zij een inbreng kunnen doen die minstens evenwaardig is aan die van verzekeringsmaatschappijen? Zo ja, wanneer zal een eerste contact plaatsvinden?
De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. - Ik ben bereid met de verzekeringssector in overleg te treden om de verzekeringsproblematiek van chronisch zieken en personen met een handicap te bespreken. In het verleden zijn er al tal van initiatieven geweest. Ik denk aan de wet van 20 juli 2007 die op het vlak van de privéziekteverzekeringen de rechten van die personen verbetert.
Ik ben bereid alle betrokken partijen bij het overleg te betrekken. Ik kan op dit ogenblik nog niet zeggen hoe die contacten zullen verlopen. Ik zal wel onmiddellijk met de contacten beginnen en ben bereid uiterlijk einde maart hierover overleg te plegen met de leden van de bevoegde Senaatscommissie.
Mevrouw Helga Stevens (CD&V-N-VA). - Ik dank de minister voor zijn duidelijk antwoord. Ik ben blij te vernemen dat de komende weken initiatieven zullen worden genomen. Wij moeten er samen voor zorgen dat iedereen toegang heeft tot een betaalbare verzekering. Dat is een basisrecht voor iedereen. De huidige en komende regeringen moeten er een prioriteit van maken om een wetgeving uit te werken die de barrière wegwerkt voor mensen die een handicap hebben of chronisch ziek zijn of in het verleden een ernstige ziekte hadden.
Mevrouw Elke Tindemans (CD&V-N-VA). - Het komt voor dat vreemdelingen die school lopen of een opleiding volgen in België, van de onderwijsinstellingen worden weggehaald en in gesloten centra worden opgesloten omdat ze niet over geldige papieren beschikken. Eens de betrokken vreemdeling wordt opgesloten met het oog op en in afwachting van een verwijdering, wordt de opleiding gedwongen stopgezet.
Die praktijk vormt een inbreuk op het recht op onderwijs en ze hypothekeert de mogelijkheid om te bouwen aan een kwaliteitsvol leven door bijvoorbeeld een beroep aan te leren en zich in een eventuele latere fase beschikbaar te stellen op de arbeidsmarkt, hier of elders.
De vreemdelingenwet verplicht de regering geenszins om vreemdelingen zonder geldige papieren op te sluiten in gesloten centra. Zolang een vreemdeling zonder geldige papieren niet effectief wordt verwijderd, is er dus geen reden om de opleiding die hij/zij volgt - en waarvan hij/zij vaak reeds een deel achter de rug heeft - abrupt en gedwongen te onderbreken.
Het is belangrijk dat het recht op onderwijs voor vreemdelingen zonder geldige papieren wordt gegarandeerd en de nutteloze stopzetting van een opleiding wordt vermeden.
Wat vindt de minister ervan dat opleidingen gedwongen worden stopgezet omdat de betrokken vreemdelingen zonder geldige papieren uit de onderwijsinstelling worden weggehaald en in gesloten centra worden opgesloten, terwijl er nog geen sprake is van een effectieve verwijdering?
Geldt het uitwijzingsbeleid van de minister onverkort voor meerderjarige leerlingen en studenten tijdens de duur van een schooljaar of hun studies?
De heer Patrick Dewael, minister van Binnenlandse Zaken. - Door illegaal op het grondgebied te blijven, zijn de betrokken vreemdelingen in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de `gedwongen stopzetting' van hun opleiding en voor het nadeel dat zij daardoor ondervinden. Het onderbreken van een opleiding kan worden beschouwd als een moeilijk te herstellen nadeel, maar is niet van zodanige aard dat een verbod kan worden opgelegd om een verwijderingsmaatregel te nemen ten aanzien van een illegale vreemdeling tijdens de hele duur van de opleiding.
Een vreemdeling die zich illegaal op het grondgebied bevindt, kan volgens de vreemdelingenwet altijd worden opgesloten met het oog op zijn verwijdering en dat voor de tijd die strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de maatregel. De kans op effectieve verwijdering kan nooit met zekerheid op voorhand worden bepaald want ze hangt ook af van de medewerking van de vreemdeling.
Ik wijs er nogmaals op dat vreemdelingen altijd de mogelijkheid hebben om vrijwillig naar hun land van herkomst terug te keren. Zij kunnen vervolgens vanuit hun land van herkomst eventueel een visumaanvraag doen met het oog op de voortzetting van hun studies.
Meerderjarige studenten die hoger onderwijs volgen aan een openbare hogeschool of universiteit, kunnen bijvoorbeeld bij de afwijzing van een asielaanvraag, op grond van hun studies een verblijfsaanvraag indienen om een wijziging van hun verblijfsstatus te verkrijgen. Ze kunnen het statuut van student aanvragen waarin voorzien is in artikel 58 van de vreemdelingenwet. Hiertoe moeten net zoals voor alle andere buitenlandse studenten wel enkele basisvoorwaarden vervuld zijn (nationaal paspoort, inschrijving in onderwijsinstelling, voldoende bestaansmiddelen of tenlasteneming student, blanco strafblad, medisch attest). Als hun aanvraag wordt ingewilligd, kunnen ze een jaarlijks vernieuwbare verblijfsvergunning krijgen om hun studies af te maken.
Ook stipuleert een circulaire dat schoolgaande minderjarigen na de paasvakantie - dus tegen het einde van het schooljaar aan - niet kunnen worden uitgewezen. Dat is een goede maatregel die ik zal blijven verdedigen.
Mevrouw Elke Tindemans (CD&V-N-VA). - Ik dank de minister voor zijn uitvoerig antwoord.
Ik heb mijn vraag gesteld naar aanleiding van een concreet dossier van een minderjarige jongeman die een studie had aangevat terwijl zijn asielprocedure nog liep. Misschien is het beter dat ik met het kabinet van de minister contact opneem om deze zaak te bespreken. (Instemming van de minister)
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - In 2007 werden door de federale politiecel FAST - Fugitive Active Search Team - 184 voortvluchtige criminelen opgespoord en gearresteerd in binnen- en buitenland. Het aantal arrestaties van deze federale politiecel gaat in stijgende lijn, wat wijst op een toenemende knowhow van die cel, die inmiddels acht jaar actief is. Het FAST-team concentreert zich vooral op zware criminelen die zich aan hun veroordeling onttrokken.
Welke straf moet een voortvluchtige nog hebben uitstaan om te worden beschouwd als een zware crimineel en opgespoord te worden door FAST?
Zijn er dossiers die speciale aandacht krijgen en waarin prioritair aan opsporing wordt gedaan? Zo ja, welke?
Kan de minister meedelen hoeveel criminelen momenteel nog voortvluchtig zijn?
Zal de minister de werking van FAST in de toekomst uitbouwen met meer mensen en middelen?
Werkt het FAST-team met informanten? Zo ja, hoeveel? Waar vind ik hun verloning in de begroting terug?
De heer Patrick Dewael, minister van Binnenlandse Zaken. - Het FAST-team van de Algemene Directie Gerechtelijke Politie spoort voortvluchtigen op die veroordeeld werden tot een gevangenisstraf van ten minste vijf jaar. Daarbij wordt prioriteit verleend aan misdrijven opgenomen in het Nationaal Veiligheidsplan.
FAST behandelt momenteel dossiers van 662 voortvluchtigen.
Het FAST-team heeft sinds haar jong bestaan een sterk netwerk uitgebouwd binnen de federale gerechtelijke politie en bij de recherchediensten van de lokale politie. Er wordt eveneens samengewerkt met de buitenlandse `fugitive teams' en met de Belgische verbindingsofficieren, omdat heel wat voortvluchtigen in het buitenland ondergedoken leven. De federale gerechtelijke politie van Brussel heeft sinds 2006 ook een eigen FAST-team opgericht.
Door de uitspraak van het Grondwettelijk Hof van 19 juli 2007 kunnen de bijzondere opsporingsmethoden niet worden aangewend in het kader van de strafuitvoering, dus ten aanzien van voortvluchtige veroordeelden. Een voortvluchtige kan dus niet worden opgespoord via de informantenwerking voorzien in de BOM-wetgeving. Momenteel wordt gewerkt aan een reparatie en actualisatie van de BOM-wetgeving door de minister van Justitie.
Ik kan mij er alleen maar over verheugen dat het betrokken team steeds meer voortvluchtige veroordeelden bij de lurven vat. Het is belangrijk voor de geloofwaardigheid dat uitgesproken straffen ook effectief worden uitgevoerd. Het werk van het FAST-team is dan ook cruciaal.
Om te voorkomen dat veroordeelden van zware criminele feiten de biezen nemen, lijkt het mij belangrijk dat gerechtelijke onderzoeken en procedures binnen een zo kort mogelijke termijn worden afgerond. Dat maakt het ook mogelijk dat personen in voorlopige hechtenis voor de rechtbank moeten verschijnen. Hoe langer het gerechtelijk onderzoek duurt, hoe groter de kans dat zware criminelen worden vrijgelaten ingevolge de wet op de voorlopige hechtenis.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Het FAST-team levert inderdaad uitstekend werk en vervult een belangrijke functie in het wegnemen van het gevoel van straffeloosheid dat bij sommige burgers leeft. Niettemin verneem ik dat nog 662 criminelen voortvluchtig zijn. Ik vraag me dan ook af of hiervoor niet meer mensen en middelen moeten worden ingezet. Misschien kan de minister op deze vraag, waarop ik geen antwoord heb gekregen, nog een bijkomende toelichting geven.
De voorzitter. - De heer Patrick Dewael, vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken, antwoordt.
Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a-spirit). - De afgelopen dagen kregen we steeds meer alarmerende berichten over het toenemende geweld in Kenia. Sinds de fel gecontesteerde presidents- en parlementsverkiezingen van eind december is het geweld toegenomen. Deze verkiezingen waren aanvankelijk niet tribaal gekleurd, maar de verkiezingsfraude resulteert wel in tribaal geweld. De tot nu toe vredig naast elkaar levende stammen komen steeds meer met getrokken wapens tegenover elkaar te staan en het land is in een neerwaartse geweldspiraal terechtgekomen. Momenteel trekken de rebellen eropuit met machetes, worden mensen in hun huis verbrand en worden in de ziekenhuizen steeds meer verminkte lichamen binnengebracht. Zelf heb ik midden januari in het mortuarium in Mombassa gewerkt en daar heb ik de gevolgen van het wrede geweld gezien.
Door deze escalatie zijn de afgelopen dagen honderden burgers op de vlucht geslagen. Jongerenbendes trekken eropuit om hun gesneuvelde kennissen te wreken en houden iedereen van een andere etnische afkomst tegen. De regering heeft belangrijke delen van het land niet meer onder controle, zeker niet in het westen, en politie en leger kijken machteloos toe. Er zou zelfs etnische rivaliteit zijn onder politieagenten, die deels de kant van het leger en deels de kant van de rebellen, van de oppositie, kiezen.
Sinds december zouden meer dan dertigduizend mensen op de vlucht zijn. Vlaams minister Geert Bourgeois heeft al 250.000 euro uitgetrokken voor noodhulp aan Kenia. Daarmee beantwoordde hij de oproep van de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR.
Ook de politieke onderhandelingen zitten volledig in het slop. Bemiddelaar Kofi Annan kreeg beide partijen wel aan de tafel, maar kon geen doorbraak forceren.
Hoe kan België zijn steentje bijdragen om een oplossing voor de politieke crisis te zoeken?
Hoe kan ons land meewerken aan een langetermijnoplossing voor het opflakkerende geweld tussen de voordien goed samenlevende stammen? Ze waren misschien geen vrienden - maar dat zijn wij hier ook niet altijd - maar toch leefden ze tot voor kort vreedzaam samen.
Hoe zal de minister op de volgende vergadering van de VN-Veiligheidsraad druk uitoefenen om te komen tot concrete snelle acties in combinatie met langetermijnoplossingen?
Hoe groot schat hij het gevaar in van een leger- en/of politiekorps dat niet meer door de regering onder controle kan worden gehouden? Welke strategieën zijn er om dit tegen te gaan? Welke rol moet België hierin spelen, meer bepaald samen met de VN-Veiligheidsraad?
Is er volgens de minister nood aan een wapenembargo of aan troepen ter plaatse?
Zal de minister, zoals minister Bourgeois, geld uittrekken om vluchtelingenkampen te ondersteunen en kan dit komen van zijn budget voor noodhulp?
Wat doet België om de veiligheid van onze landgenoten ter plaatse te garanderen? Weten we hoeveel Belgen er momenteel nog in Kenia zijn en of ze in gevaar zijn?
Wat denkt de minister principieel van de diplomatieke actie van enkele ministers van Buitenlandse Zaken van de EU om de ontwikkelingshulp aan Kenia stop te zetten wegens de mogelijke verantwoordelijkheid van de Keniaanse leiders voor het dodelijke geweld?
De heer Patrick Dewael, minister van Binnenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van minister De Gucht.
Van bij het begin van de crisis heb ik alle politieke verantwoordelijken in Kenia gevraagd een oproep te lanceren aan hun aanhangers om de gewelddadige acties te staken en al het mogelijke te doen om deze crisis door politiek overleg en op een vreedzame manier op te lossen. In de huidige context ben ik van oordeel dat alle steun moet worden gegeven aan de bemiddelingspoging onder impuls van de vroegere VN-secretaris-generaal Kofi Annan. Ook op de geëigende multilaterale fora, met name de Europese Unie en de VN-Veiligheidsraad, heeft ons land dit standpunt verdedigd.
Bovendien is het volgens mij van essentieel belang dat de internationale gemeenschap op het ogenblik alle kansen blijft geven aan de inspanningen van Kofi Annan, die erop gericht zijn de politieke leiders uit beide kampen aan te moedigen om deze crisis vreedzaam te beëindigen. Het feit dat er nu een onderhandelingsmechanisme werd opgezet, kan in dat verband als een hoopgevend signaal opgevat worden.
De VN-Veiligheidsraad, die gisteren in haar persverklaring eveneens de inspanningen van Kofi Annan volledig steunde, moet deze crisis van dichtbij blijven volgen, ook wegens de gevolgen ervan voor de regio, in het bijzonder de Grote Meren - Oost-Congo, Rwanda, Oeganda - en de Hoorn van Afrika.
Er dient intussen een onderscheid gemaakt te worden tussen een oplossing op korte termijn voor de dringende problemen van geweld naar aanleiding van de gecontesteerde verkiezingsuitslag, enerzijds, en de aanpak van de dieperliggende problemen op het vlak van landeigendom en toegang tot rijkdommen, anderzijds. Laatstgenoemde problemen, die een etnische component bevatten, vergen een aanpak over een langere termijn die er rekening mee zal moeten houden dat in Kenia de instellingen in de ogen van de bevolking veel van hun legitimiteit verloren hebben. Het is dus zaak dat de bevolking opnieuw vertrouwen krijgt in de Keniaanse staat, de politici en de veiligheidsdiensten.
In het licht van de huidige crisis in Kenia is het niet mogelijk om met dat land business as usual te doen. Of zulks gelijk moet staan aan het stopzetten van ontwikkelingshulp is een andere zaak. Wel is het van belang dat degenen die verantwoordelijk zijn voor het geweld van de afgelopen weken en dagen, hiervoor verantwoording afleggen.
Wat de veiligheid van onze landgenoten in Kenia betreft, kan ik verzekeren dat onze ambassade in Nairobi de situatie van iedereen aandachtig volgt.
Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a-spirit). - Ik dank de minister van Buitenlandse Zaken voor het uitvoerige antwoord en hoop dat hij ook aandacht heeft voor humanitaire noodhulp, want daar is momenteel heel wat vraag naar.
De heer Jean-Paul Procureur (cdH). - In de streek van Bergen 2005 reed Quentin, een adolescent van 16 jaar, op 9 september rustig met de fiets naar huis. Met een snelheid van meer dan 100 km per uur maaide een wagen hem in een 30 km-zone van de weg. De jongen overleed ter plaatse.
Op 16 oktober jongstleden werd er eindelijk een vonnis geveld. De wegpiraat werd schuldig bevonden aan onvrijwillige doodslag en veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf met uitstel en tot drie jaar rijverbod.
Bij de opgelegde straf zou men vraagtekens kunnen plaatsen. De ouders zelf hebben ze aanvaard. Nochtans valt er veel te zeggen over bestuurders die hun wagen als een wapen gebruiken. Daarover wil ik u echter niet ondervragen.
Wij weten dat een vonnis pas uitvoerbaar wordt als het schriftelijk is betekend. Vóór de betekening kan de dader niet daadwerkelijk worden gestraft.
In dit geval is het vonnis nog steeds niet betekend, terwijl de veroordeling bijna vier maanden geleden werd uitgesproken, met als gevolg dat de straf niet kan worden uitgevoerd en dat de wegens onvrijwillige doodslag veroordeelde dader nog geen rijverbod kreeg opgelegd en nog altijd rondrijdt. Volgens het persartikel zou hij zelfs een nieuwe wagen hebben ingeschreven. Dat alles open en bloot voor de ogen van de ouders van het slachtoffer, die in dezelfde streek wonen.
Voor het tijdsinterval tussen de feiten en de berechting geeft de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Bergen volgende uitleg: `De politierechtbanken zijn overbelast en dergelijke zaken, die eenvoudig ogen, nemen altijd veel tijd in beslag.' Ze veroorzaken inderdaad veel discussies tussen verzekeringsmaatschappijen.
De procureur des Konings van Bergen heeft voor de laattijdige betekening van het vonnis een andere uitleg gegeven: `Door ziekteverzuim moesten we vorig jaar 15% van onze administratieve krachten missen.' De procureur bevestigt echter dat hij de minister om versterking heeft gevraagd.
Ik zou tevens een ander feit willen aankaarten: vorig weekend heeft een gewapende man in de streek van La Louvière een bus gekaapt, heeft de chauffeur bedreigd en is met de inhoud van de kassa aan de haal gegaan.
Toen minister Antoine die feiten maandag op de RTBF ter sprake bracht, leek hij zich wel tot de minister van Justitie te wenden. We kunnen weerom dezelfde vaststelling doen: bij de burgers is het onveiligheidsgevoel tastbaar en bij de daders van dergelijke misdrijven heerst meer en meer een indruk van straffeloosheid.
Mijnheer de minister, ik had graag de volgende vragen gesteld:
Hebt u kennis van werkoverlast bij de politierechtbanken?
Beschikt u over cijfergegevens van die werkoverlast bij de politierechtbanken, die uiteraard niet de enige betrokken partij zijn?
Heeft uw kabinet nota genomen van het verzoek van de procureur des Konings te Bergen? Hoe staat u tegenover dat verzoek om versterking? Overweegt u concrete maatregelen om de achterstand bij het betekenen van vonnissen weg te werken?
Hoe denkt u te reageren op de indruk van straffeloosheid bij daders van overvallen en van andere misdrijven meer in het algemeen?
De heer Jo Vandeurzen, minister van Justitie. - Zelfs al hebt u er niet expliciet om gevraagd, toch acht ik het belangrijk u exact in te lichten over de uitvoering van het vonnis dat op 16 oktober 2007 op tegenspraak werd uitgesproken door de politierechtbank. Na het verstrijken van de beroepstermijnen heeft de griffie het dossier op 14 november 2007 voor uitvoering aan het parket overgezonden. Op 15 januari 2008 werden de documenten betreffende de betekening naar de politiezone van de Borinage gezonden. Op 21 januari werd de veroordeelde verwittigd en uitgenodigd om zijn rijbewijs op 26 januari 2008 ter griffie neer te leggen, wat hij heeft gedaan. Ik stel dus vast dat het vonnis van dan af is uitgevoerd.
Ik kom nu tot de werkoverlast bij de politierechtbanken en de cijfergegevens hierover. De FOD Justitie beschikt over precieze cijfergegevens over de activiteiten van de hoven en rechtbanken, meer bepaald van de politierechtbanken. Die statistieken worden gepubliceerd op de webstek van de FOD Justitie.
Momenteel wordt de werklast niet gemeten, met andere woorden we kennen de verhouding tussen de cijfergegevens en het personeelsbestand en de arbeidstijd niet. Werklastmetingen invoeren is een complexe zaak. Op verzoek van het departement Wetenschapsbeleid en van mijn departement hebben de universiteiten van Leuven en Luik in augustus 2007 een haalbaarheidsstudie gedaan. Van bij mijn aantreden heb ik in mijn beleidscel een specialist werklastmeting aangesteld. Er zullen gesprekken plaatsvinden met leden van de rechtbanken om te bepalen hoe de werklast concreet kan worden gemeten. Dat kunnen we niet op enkele dagen ronden, maar ik kan u wel verzekeren dat het een van mijn prioriteiten is.
Behoudens vergissing en onder voorbehoud van een uitgebreider onderzoek werd mijn kabinet niet specifiek op de hoogte gebracht van werkoverlast bij de politierechtbank van Bergen. De situatie bij de politierechtbank van Brussel waar een aanzienlijke achterstand bestaat, volg ik daarentegen op de voet. Op 10 januari hebben mijn diensten inderdaad een schrijven van de procureur des Konings te Bergen ontvangen, maar dat handelt over personeelsproblemen bij het gehele parket van Bergen. Het handelt niet specifiek over het politieparket of over de griffie van de politierechtbank. Samengevat vestigt de procureur des Konings te Bergen de aandacht van mijn administratie op de aanzienlijke stijging van het ziekteverzuim in 2007: volgens hem gaat het in totaal over 2.917 dagen, wat neerkomt op 8,5 afwezige voltijdse equivalenten in 2007.
Op grond daarvan vroeg de procureur des Konings de tijdelijke hulp van vijf contractuele personeelsleden voor het gehele parket en niet uitsluitend voor de verkeerspolitie. Dat verzoek wordt momenteel onderzocht. De bevoegde algemene directie van de FOD Justitie meldt echter dat er vijf administratieve betrekkingen vacant zijn bij het parket van Bergen. Zodra de FOD hiervan officieel kennis heeft gekregen, wordt overgaan tot prioritaire benoemingen.
De procureur des Konings van Charleroi meldt dat het onderzoek actief wordt voortgezet en dat het is toevertrouwd aan de lokale politiezone van Trieux, op het grondgebied waarvan de feiten een aanvang hebben genomen. Om het onderzoek niet te storen, zal ik hierover niets meer zeggen.
Ik kom tot de problematiek van het onveiligheidsgevoel. Wat de overvallen op begeleidingspersoneel van openbare vervoersmaatschappijen betreft, zal het College van Procureurs-Generaal eerlang een rondzendbrief verspreiden over de toepassing van de wet van 20 december 2006 die voorziet in een strengere bestraffing van dergelijke misdrijven. Zonder de inhoud van het ontwerp van rondzendbrief te onthullen, kan ik wel kwijt dat het College een snelle reactie van de politie en het parket, en een betere voorlichting van de slachtoffers aanbeveelt. We stellen soms een gebrek aan communicatie vast, waardoor slachtoffers vaak ten onrechte de indruk krijgen dat we ons niet voor hun zaak interesseren.
Het Wetboek van Strafvordering bevat sinds de hervorming van 1998 heel wat instrumenten om de slachtoffers over de rechtsgang voor te lichten en hen daarbij te betrekken. Ze kunnen zich niet alleen burgerlijke partij stellen en een verklaring als benadeelde persoon afleggen, maar kunnen ook terecht bij de dienst slachtofferhulp. De politiediensten hebben ook middelen ontvangen om slachtoffers voor te lichten en bij te staan.
De heer Jean-Paul Procureur (cdH). - Ik neem er nota van dat het vonnis is betekend. Dat neemt niet weg dat de betekening drie maanden op zich heeft laten wachten. Ik loochen overigens niet dat de werkoverlast een algemeen verschijnsel is, dat niet beperkt blijft tot de politierechtbank.
Ik dank u voor uw zeer uitvoerig antwoord op mijn laatste vraag, in het bijzonder wat het gevoel van straffeloosheid betreft.
De heer Filip Anthuenis (Open Vld). - Het voorbije weekend werd in de pers gewag gemaakt van een beslissing van de Vlaamse Centrale Autoriteit inzake Adoptie om aan potentiële adoptanten niet langer de keuze te bieden tussen een jongen of meisje, toch een belangrijke ethisch geladen materie.
Het blijkt dat deze maatregel nooit is gepubliceerd, maar dat de erkende adoptiecentra gewoon gevraagd werd de keuzemogelijkheid niet langer te vermelden op hun formulieren. Er werd ook aangedrongen om aan deze maatregel zo weinig mogelijk ruchtbaarheid te geven.
Werd de minister over deze beslissing ingelicht? Wat is zijn standpunt ter zake?
Welke bepaling in de adoptiewet geeft een regio de bevoegdheid om in zulke ethisch geladen kwestie een beslissing te nemen? Hoe kan een dergelijke beslissing overgelaten worden aan een of meerdere ambtenaren? Moet die niet worden genomen door een parlement of een minister?
Welke plannen of mogelijkheden heeft de minister om in deze materie het normale overleg over de grond van de zaak op gang te brengen en een uniforme houding voor de drie regio's van het land te behouden?
De heer Jo Vandeurzen, minister van Justitie. - Artikel 5 §1, II van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bepaalt dat het gezinsbeleid, met inbegrip van alle normen inzake hulp en bijstand aan gezinnen en kinderen, evenals de jeugdbescherming, gemeenschapsmaterie zijn. Overeenkomstig hetzelfde artikel zijn de burgerrechtelijke regels met betrekking tot het statuut van de minderjarigen en van de familie, zoals die vastgesteld zijn door het Burgerlijk Wetboek en de wetten tot aanvulling ervan, daarvan uitgesloten.
De federale overheid is op grond van deze regels dus bevoegd voor het vastleggen van de grondvoorwaarden voor adoptie in het Burgerlijk Wetboek. Ook is de federale overheid bevoegd voor de erkenning van de in het buitenland tot stand gekomen adopties. Dit op grond van het feit dat het Verdrag interlandelijke adoptie hiervoor in een nationaal aanspreekpunt voorziet, namelijk de Federale Centrale Autoriteit.
Deze materie is geregeld in de artikelen 343 tot 387ter van het Burgerlijk Wetboek.
Beleidskeuzes over de praktische invulling van het zo goed mogelijk samenbrengen van kandidaat-adoptanten met een mogelijke kandidaat voor adoptie, de zogenaamde matching, behoort tot het gezinsbeleid en de jeugdbescherming in de ruime zin en dus tot de autonomie van de gemeenschappen. Het is dus niet aan de federale justitieminister om dergelijke maatregelen te beoordelen.
Louter ter informatie kan ik wel nog zeggen dat contact met de Vlaamse adoptieambtenaar mij leerde dat de meldingen in de pers het gevolg zijn van een situatie waarmee de Vlaamse centrale autoriteit geconfronteerd is in Kazachstan. Kazachstan wenste wegens te grote vraag geen meisjes meer voor adoptie af te staan. Daarom werd voorgesteld een passage op het aanmeldingsformulier van de Vlaamse centrale autoriteit, waar uitdrukkelijk gevraagd wordt aan te vinken of men een jongen of een meisje wil, weg te laten. Dit om voor kandidaat-adoptanten en kandidaat-adoptiekinderen meer mogelijkheden open te laten. Dit zou evenwel niet betekenen dat kandidaat-adoptanten de geslachtskeuze wordt ontnomen wanneer blijkt dat dit voor hen van essentieel belang is.
De heer Filip Anthuenis (Open Vld). - Het gaat in zekere zin om een bevoegdheidsconflict. Er is inderdaad een nieuw adoptiedecreet, maar als ik het goed begrijp zijn de gemeenschappen exclusief bevoegd voor de voorbereiding, de bemiddeling en de nazorg van de adoptie. De keuze van het geslacht behoort volgens mij niet tot de bevoegdheid van de gemeenschappen. Hoe dan ook, wie ook bevoegd is, het komt niet toe aan ambtenaren om dergelijke ingrijpende beslissingen te nemen. Ik vermoed dat die discussie nog zal worden vervolgd.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - De minister van Binnenlandse Zaken lanceerde vorige week het voorstel om knelpuntberoepen open te stellen voor illegale vreemdelingen. Dat voorstel is niet vrijblijvend. Het is een signaal dat ervoor kan zorgen dat Vlaanderen voor illegalen aantrekkelijk wordt om er te blijven. Dat kan een nieuwe toevloed van illegalen tot gevolg hebben. Bovendien krijgen illegale vreemdelingen op deze manier een officieel statuut wat eigenlijk neerkomt op een sluipende regularisatie van illegale vreemdelingen in ons land.
Het voorstel om illegale vreemdelingen op te nemen in knelpuntberoepen staat eveneens haaks op het inburgeringsbeleid dat opgenomen werd in het Vlaams regeerakkoord en verder uitgetekend werd door de Vlaamse regering.
De piste die minister Dewael voor ogen heeft, zorgt bovendien voor valse concurrentie op de arbeidsmarkt. Ons land telt nog steeds een aanzienlijk aantal langdurig werklozen en werkloze jongeren. Een niet onaanzienlijk deel daarvan dreigt nu uit de boot te vallen om knelpuntberoepen in te vullen. De regering moet er in haar beleid voor opteren om prioritair die groepen werklozen bij te scholen in de richting van de knelpuntberoepen.
De minister liet eergisteren uitschijnen open te staan voor de regularisatie van illegalen die hier nu in het zwart werken, en zei min of meer op dezelfde golflengte te zitten van minister Dewael.
Is hierover al overleg gepleegd binnen de regering? Zo ja, wat zijn hiervan de resultaten of wat zijn de standpunten? Zo neen, wanneer zal dit overleg plaatsvinden? Wanneer wordt hierover overleg gepland met de gewesten?
Kan ik uit de krantenberichten inderdaad afleiden dat de minister akkoord gaat met het standpunt van minister Dewael over de openstelling van knelpuntberoepen voor illegale vreemdelingen?
Hoe valt de openstelling voor illegalen te rijmen met het door de regering gevoerde werkgelegenheidsbeleid?
Is de minister bereid om prioritaire aandacht te schenken aan de bijscholing van de huidige groep langdurig werklozen en werkloze jongeren in de richting van de knelpuntberoepen en dus de knelpuntberoepen niet open te stellen voor illegale vreemdelingen?
De heer Josly Piette, minister van Werk. - Ik denk dat we het debat in het juiste verband moeten plaatsen, op grond van de bevoegdheden van elke minister.
Wat ik moet doen, is duidelijk. Als minister van Werk moet ik artikel 11 van de richtlijn EG/2003/9 omzetten. Dat betekent dat asielaanvragers binnen het jaar na hun asielaanvraag toegang tot de arbeidsmarkt moeten krijgen. In een tekst stellen we voor asielaanvragers een bewijs C te geven. Het is een kwestie van respect voor de waardigheid van de persoon. Zo krijgen ze de mogelijkheid uit het systeem van uitbuiting, zwartwerk en mensenhandel te stappen. De mensen hun waardigheid teruggeven betekent ook hun de kans bieden om werk te vinden.
De richtlijn bepaalt niet alleen dat ze de mogelijkheid moeten hebben het beroep uit te oefenen dat ze in hun land uitoefenden, maar dat ze ook andere kansen moeten krijgen.
In de Kamercommissie heeft de heer Jeholet me een heel precieze vraag gesteld over de opleiding. De toegang tot opleiding is niet opgenomen in de richtlijn, maar ik denk dat de mogelijkheid tot het volgen van een opleiding bij Orbem, de VDAB en bij Forem voor deze mensen een bijkomende troef is.
We hebben gisteren nog met de heer Dewael gediscussieerd. Hij zet zijn beleid voor mensen zonder papieren voort. We zullen elkaar opnieuw ontmoeten na de krokusvakantie, samen met de gewestministers van Werk, om een definitieve constructieve stap te zetten op het vlak van werk.
Regularisatie behoort niet tot mijn bevoegdheid.
We hebben ook contact gehad met de minister van sociale integratie, de heer Dupont, om naar een constructieve oplossing te zoeken.
Voor ons kan het bewijs C worden toegekend na drie maanden procedure, andere ministers stellen zes maanden voor en de Europese Commissie heeft het over minder dan een jaar. We zullen een compromis vinden met aandacht voor de waardigheid van de mensen.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - De minister gaat dus enkel artikel 11 van de richtlijn EG/2003/9 omzetten in Belgisch recht. Die richtlijn betreft asielzoekers. Dat is niet hetzelfde als illegalen. In de pers heb ik gelezen dat ook illegalen, mensen zonder papieren, zouden worden toegelaten tot knelpuntberoepen. Dat vind ik niet correct, vooral omdat in de regeerverklaring niets wordt gezegd over migratie en omdat er nog 360.000 werkloze Walen en Brusselaars kunnen worden omgeschoold in de richting van de knelpuntberoepen. De knelpuntberoepen zijn trouwens een regionale bevoegdheid.
Als asielzoekers worden toegelaten op de arbeidsmarkt en een bewijs C krijgen, vraag ik me af wat er zal gebeuren als die asielzoekers worden uitgewezen, als aan het eind van de asielprocedure blijkt dat ze economische heilzoekers waren. Zal er dan rekening mee worden gehouden dat ze hier hebben gewerkt en geïntegreerd zijn om hen hier dan toch te houden? Wat is dan nog het nut van een asielprocedure?
De voorzitter. - De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie, antwoordt.
Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a-spirit). Mijn vraag is ingegeven door een schokkend verhaal dat deze week in de Vlaamse pers verscheen over een kandidaat-draagmoeder, de louter commerciële sfeer daarrond en de fraude die daarmee gepaard gaat. In feite gaat het om kinderhandel.
Een draagmoeder zou in een ziekenhuis bevallen en daarbij gebruik maken van de SIS-kaart van de wensmoeder. Zo werd het bedrog verdoezeld en werd het kind meteen als kind van de wensmoeder geregistreerd. Die had daarvoor wel zwaar betaald.
De problematiek rond draagmoeders vergt een wetgevend initiatief. Als het van ons afhangt, zo vlug mogelijk. Daarnaast moet ook het misbruik van de SIS-kaart, wat niet alleen bij bevallingen wordt vastgesteld, dringend worden aangepakt. Een SIS-kaart gebruik je onder meer als je naar de apotheker gaat en bij opname in een ziekenhuis moet de patiënt enkel de SIS-kaart geven en wordt geen ander bewijs gevraagd. De patiënt kan dus de SIS-kaart van een verwant of kennis voorleggen.
Van de minister had ik graag vernomen of zij op de hoogte is van de fraude met SIS-kaarten en van de omvang ervan.
Wat denkt de minister te ondernemen om onmiddellijk een einde te maken aan die gevaarlijke vorm van fraude waarbij medische gegevens worden gelinkt aan een andere persoon. Een persoonsverwisseling kan bijvoorbeeld bij een dringende opname ernstige gevolgen hebben.
Hoe wordt tegen fraude met SIS-kaarten opgetreden? Zal de minister in overleg met de ziekenhuizen snel concrete maatregelen nemen om een einde te maken aan de frauduleuze praktijk? Mijn vraag overstijgt dus ruimschoots de problematiek van de draagmoeders.
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
Nulrisico bestaat niet. Geen enkel systeem is onfeilbaar. Dat bepaalde personen gepoogd hebben een SIS-kaart frauduleus te gebruiken en daarin ook geslaagd zijn, is op zich dus niet verrassend.
Ook al kan het ziekenhuis voor de opnameformaliteiten uitsluitend op de SIS-kaart steunen, toch blijven de mogelijkheden om andermans SIS-kaart frauduleus te gebruiken zeer beperkt.
Bij een geplande ziekenhuisopname is betrokkene reeds voordien door een arts gezien of voorafgaand gevolgd, en heeft hij reeds bepaalde medische onderzoeken ondergaan. Daarbij moeten telkens allerlei administratieve zaken worden afgehandeld waardoor de fraude ook telkens kan worden ontmaskerd.
Bij een spoedopname in een ziekenhuis waar betrokkene niet bekend is, bestaat de kans dat bij de samenstelling van het dossier de fraude wordt ontdekt.
In het geval dat spreker aanhaalt, zijn kaarthouder en kaartgebruiker uiteraard medeplichtig en kunnen ze het frauduleuze gebruik van de kaart beter verbergen. Een nulrisico is dus uitgesloten.
Hoe kunnen we de kans op fraude maximaal beperken?
Binnen afzienbare tijd hebben alle burgers van het land een identiteitskaart met ingebouwde elektronische chip. Het plan bestaat om de informatie van de SIS-kaart in die chip op te slaan en dus de SIS-kaart af te schaffen. Op de identiteitskaart staat een foto, zodat de fraude waarover mevrouw Vanlerberghe het heeft, nagenoeg onmogelijk wordt.
Elk frauduleus gebruik van een officieel document is bij wet strafbaar.
Voor het overige heb ik het RIZIV een aantal vragen gesteld, maar de tijd was te kort om me precieze informatie te verschaffen. Zodra ik daarover beschik, zal ik ze aan mevrouw Vanlerberghe schriftelijk bezorgen.
Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a-spirit). - Het is dus inderdaad mogelijk om met de SIS-kaart van iemand anders fraude te plegen gedurende de hele duur van een zwangerschap. Dat is niet niks. Gelukkig is de regering zich daarvan bewust.
Het verheugt mij dat er eindelijk op een hedendaagse manier zal worden gewerkt. Ik zie immers niet goed in waarom wij twee strikt persoonlijke kaarten naast elkaar moeten gebruiken. Laat ons de identiteitskaart gebruiken als een uiterst persoonlijk, gedegen en veilig systeem.
In de vorige legislatuur hebben we al aangedrongen op een multifunctioneel gebruik van de identiteitskaart zodat alle administratieve handelingen via die kaart kunnen gebeuren. Dat zal de fraude zeker beperken. Frauderen met de identiteitskaart met de foto van iemand anders is immers veel moeilijker dan met het huidige SIS-kaartje.
Ik dank de minister voor het antwoord en hoop dat mijn vraag het nodige gevolg zal krijgen.
De voorzitter. - De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie, antwoordt.
De heer François Roelants du Vivier (MR). - Het Instituut Pasteur is ver over onze landsgrenzen bekend. Het is een wetenschappelijk centrum voor onderzoek inzake allergieën, immunologie en microbiologie. Door zijn reputatie oefent het instituut een aantrekkingskracht uit op onze onderzoekers, die maar al te vaak naar buitenlandse laboratoria trekken.
Het Instituut Pasteur maakt deel uit van het internationaal netwerk van Pasteurinstituten, dat borg staat voor succes. Een losstaand onderzoeksinstituut zou een groot deel van zijn aantrekkingskracht en zijn reputatie verliezen.
Het Instituut Pasteur zou kunnen worden geïntegreerd in of worden gefuseerd met het departement Microbiologie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, het WIV. Dat zou gebeuren met het oog op een grotere efficiëntie, al heb ik daar mijn twijfels bij.
Wat is de stand van zaken in de procedure? Ik weet dat een koninklijk besluit nodig is om het Instituut Pasteur te fuseren met het departement microbiologie van het WIV.
Hoe zal de verhouding met de andere Pasteurinstituten zijn, mocht de naam Instituut Pasteur verdwijnen?
Zijn de redenen voor de fusie louter van financiële aard? Zo ja, kan de minister aantonen dat bij een fusie extra middelen vrijkomen voor het Instituut Pasteur? Zal het aantal onderzoekers worden gegarandeerd? Het instituut maakt sinds 2003 tot ieders tevredenheid deel uit van het WIV, maar het bewaart zijn volle autonomie. Waarom kan dat niet zo blijven?
Wat zal gebeuren met de grote onderzoeksvrijheid die nu door de autonomie van het instituut wordt gewaarborgd? Houdt de minister rekening met alle voordelen die het statuut, de naam en de netwerken van het instituut met zich meebrengen?
Wat is het lot van onderzoekster Véronique Fontaine, die wegens zware fout werd ontslagen omdat ze zich publiekelijk tegen de fusie verzette?
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
Naar aanleiding van de fusie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid en het Instituut Pasteur en de overheveling van het CODA, het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie, naar Volksgezondheid hebben de ministers Demotte en Dupont in september 2005 een doorlichting gelast, het zogenaamde Jennerproject. Het doel was de werkverdeling te verbeteren, de kritische massa te vergroten, een goede organisatiestructuur op poten te zetten en de infrastructuur op een efficiënte manier te gebruiken.
De methodologische bijstand werd geleverd door Arthur D. Little en gefinancierd door de FOD Personeel en Organisatie. In totaal werden met de medewerkers van de drie betrokken instellingen zeven verbeteringsprojecten op stapel gezet. Het project werd geleid door een stuurgroep met vertegenwoordigers van de ministers van Volksgezondheid en van Leefmilieu, de FOD Volksgezondheid en de FOD Personeel en Organisatie, het FAVV, het FAGG, het CODA, het Instituut Pasteur en het WIV.
Voor het WIV en het Instituut Pasteur ging het Jennerproject onder andere uit van de aanbevelingen die de Wetenschappelijke Raad van het WIV naar aanleiding van de hoorzitting van 13 juni 2005 had gedaan. De raad drong erop aan alle departementen van het WIV, met inbegrip van het Instituut Pasteur, te hervormen.
Na een grondige evaluatie van de wetenschappelijke instellingen van de FOD Volksgezondheid werden in februari 2007 verschillende projecten opgestart. Een verbeteringsproject had betrekking op de fusie van de twee departementen microbiologie. Het wordt geleid door een stuurgroep met vertegenwoordigers van het Instituut Pastuur en het departement Microbiologie. Die groep heeft een inventaris van de wetenschappelijke activiteiten opgesteld. Ze heeft de opdracht en het strategische plan van de FOD Volksgezondheid en het WIV op elkaar afgestemd en prioritaire activiteiten voorgesteld. Ze heeft de prioriteiten aan de externe experts voorgelegd en ze heeft voor elke fusie van soortgelijke activiteiten van de twee entiteiten een organigram opgesteld; ook heeft ze zich gebogen over de toewijzing van mensen, werkingsmiddelen en infrastructuur en heeft ze een uitvoeringsplan opgesteld.
De aanbevelingen moeten in de loop van 2008 operationeel worden. Per programma zullen de medewerkers en de infrastructuur van beide departementen worden geïntegreerd in één kader en op één site teneinde de kritische massa te verhogen, het onderzoek te stimuleren en de wetenschappelijke output te verhogen.
Tegelijkertijd zullen de algemene diensten van het Instituut Pasteur en het WIV worden gefuseerd, wat de efficiëntie en de overeenstemming zal bevorderen.
De nieuwe operationele directie zal 135 medewerkers tellen, onder wie 42 wetenschappers.
De integratie van het Instituut Pasteur in het WIV zal het wetenschappelijke imago van België geen schade berokkenen. Integendeel, het onderzoek zal dynamischer worden. Door zich in de internationale structuren inzake volksgezondheid te integreren zullen de onderzoekers van het voormalige Instituut Pasteur toegang krijgen tot de structuren van de Wereldgezondheidsorganisatie, het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) en de EU. Bovendien wordt hun statuut aangepast. In plaats van waarnemers zullen ze volwaardige leden worden van de IANPHI, de International Association of National Public Health Institutes.
De instelling zal deel blijven uitmaken van het netwerk van Pasteurinstituten. Het reorganisatieproject werd voorgelegd aan het Institut Pasteur van Parijs teneinde de deelname van de nieuwe instelling aan het netwerk duurzaam te maken. De directie in Parijs had geen enkel bezwaar. Het WIV is trouwens gevraagd om te praten over een voorstel voor formele samenwerking tussen het WIV en het netwerk van Pasteurinstituten. Dat toont aan dat de integratie nieuwe kansen biedt.
Ik ben er voorstander van dat de nieuwe structuur de naam Pasteur behoudt. Ik zal er ook alles aan doen om het volume, de kwaliteit en de onafhankelijkheid van het onderzoek te garanderen.
Gisteren had op mijn kabinet een vergadering plaats met de vertegenwoordigers van de vrienden van het Instituut Pasteur. Ik heb gevraagd de samenstelling van de wetenschappelijke raad van het instituut aan te passen en binnen de raad een commissie op te richten die erop moet toezien dat de instelling minstens evenveel middelen voor onderzoek krijgt als in 2003 aan het nieuwe WIV werden toegekend.
De heer François Roelants du Vivier (MR). - Daar de minister het antwoord nogal snel heeft voorgelezen zal ik hem een kopie vragen. Ik zal die grondig nalezen en indien nodig aanvullende vragen stellen.
Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Mensen die verbaasd waren dat hun gasfactuur aanzienlijk was gedaald hebben contact met mij opgenomen. U zult zeggen dat zij zich daarover in deze moeilijke tijd niet ongerust hoeven te maken en dat ze veeleer tevreden moeten zijn met dit goede nieuws. Er was echter geen enkele objectieve reden, zoals de opwarming van de aarde of de zachte winter. Sommigen kregen zelfs de melding dat hun maandelijkse voorschotbedrag wordt verminderd.
Meer voorzichtige consumenten hebben hun meterstand gecontroleerd en vastgesteld dat het verbruik van 2007 duidelijk onderschat werd. Het zou kunnen gaan om alleenstaande vergissingen, maar het fenomeen lijkt zich te herhalen.
We zouden kunnen denken dat, indien het voor 2007 onderschatte verbruik wordt overgedragen naar 2008, de situatie op die manier vanzelf wordt rechtgezet.
Ik heb contact opgenomen met de leverancier van het afgelopen jaar, alsook met de leverancier die belast is met de facturering van dit jaar, en zij zaten duidelijk verveeld met de gestelde vragen. De consument loopt immers het risico dat de energie wordt aangerekend tegen het tarief van 2008, dat 20 tot 30% hoger ligt dan dat van 2007.
Bent u op de hoogte van dit fenomeen? Heeft men u de bewuste elementen bevestigd? Zo ja, gaat het om alleenstaande gevallen? Zijn er verschillende leveranciers bij betrokken? Hoe verantwoorden de maatschappijen deze praktijken?
U hebt onlangs aangekondigd dat u akkoorden wil sluiten met het oog op de blokkering van de energieprijs en u hebt de CREG gevraagd u over deze zaak een gedetailleerd verslag te bezorgen. Vandaag vraag ik u deze instelling te belasten met een volledig onderzoek naar dit soort praktijken.
Ik denk dat dit systeem op een handige en machiavellistische wijze werd opgezet. Beschikt u over het nodige gezag om na te gaan of andere sectoren, zoals de elektriciteitssector, niet een gelijkaardig systeem hebben opgezet, waarbij gespeculeerd wordt op een prijsverhoging ten koste van de consument, een systeem dat bijzonder winstgevend zou zijn voor hen die het gebruiken?
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Gisterochtend heb ik in de persberichten het bestaan van het probleem vernomen.
Het opnemen van de meterstand en de facturering van de klanten van de openbare gasdistributie zijn exclusief regionale bevoegdheden.
Het opnemen van de stand van de gas- en elektriciteitsmeters wordt op regionaal niveau uitgevoerd door Eandis in Vlaanderen, Metrix in Brussel en Indexis in Wallonië.
Die maatschappijen voeren hun taken uit op onafhankelijke, vertrouwelijke en onpartijdige wijze.
Ik heb de CREG inderdaad tegen uiterlijk 10 februari een gedetailleerd verslag gevraagd over de problematiek.
Ik kan daar nu nog niet meer over zeggen, maar zodra ik het verslag ontvangen heb en de inhoud ervan heb geanalyseerd, zal ik in samenwerking met de bevoegde autoriteiten de gepaste maatregelen nemen.
Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Ik zal dezelfde vraag stellen aan de minister die in het Waals Gewest bevoegd is voor deze aangelegenheid, want ik ben ook gemeenschapssenator.
Het verheugt mij dat een onderzoek werd gevraagd en ik wacht met belangstelling en ongeduld op de resultaten ervan.
De heer Josy Dubié (Ecolo). - Bij de aanvang van de vergadering hebben we een debat gehouden over de terroristische dreiging. Mijn vraag past in dat kader. De aanslagen van 11 september in Washington en New York, waarbij burgervliegtuigen naar deze steden werden afgeleid met de bekende dramatische gevolgen, staan ons immers nog allen voor de geest.
Bij een recent parlementair bezoek aan de luchtmachtbasis Kleine Brogel dat u hebt georganiseerd, hebben we een demonstratie gezien van de ontplooiing van de snelle interventiemacht wanneer een verdacht vliegtuig wordt gedetecteerd dat ons nationaal territorium overvliegt.
Op die basis staan 24 uur op 24 twee F16's van onze luchtmacht paraat, klaar om binnen vijftien minuten op te stijgen om elk verdacht vliegtuig te onderscheppen dat gedetecteerd werd door de radar in Glon. Meestal gaat het om vliegtuigen in nood, die dan door onze jachtvliegtuigen begeleid worden naar een luchthaven of naar buiten het nationaal territorium.
Welke procedure wordt echter gevolgd wanneer er bijvoorbeeld dreiging uitgaat van een burgervliegtuig dat van zijn route afwijkt en dat weigert te antwoorden of gevolg te geven aan de bevelen van onze jachtvliegtuigen?
Behoort het neerschieten van dat burgervliegtuig door onze jachtvliegtuigen, gewapend met lucht-luchtraketten, tot het gamma mogelijke beslissingen?
In welke procedure werd voorzien wanneer dat vliegtuig zich naar een mogelijk gevaarlijk doelwit begeeft, zoals een kerncentrale, de zetel van de NAVO, enzovoort, en wie is binnen de regering bevoegd om de dringende beslissing te nemen?
Toen ik u daarover een vraag stelde, hebt u mij geantwoord dat het een `gedeelde' beslissing is. Door wie en binnen welke termijn zou die ernstige beslissing worden genomen?
Naar ik verneem heeft het Duitse Hooggerechtshof verboden enig burgervliegtuig neer te schieten, ook al kan het een ernstige bedreiging vormen. Neemt België hetzelfde standpunt in?
In België is de doodstraf afgeschaft, maar de beslissing om een burgervliegtuig neer te schieten zou overeenkomen met de doodstraf voor tientallen of zelfs honderden personen, nog afgezien van de burgerslachtoffers op de grond. Ik zou graag het standpunt van de regering kennen over de wijze, de methode en de beslissing zelf.
De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. - De zogenaamde renegadeprocedure omvat verschillende fases, maar de details daarvan mogen niet worden bekendgemaakt.
Om evidente veiligheidsredenen kan ik die stappen in de procedure niet openbaar maken.
De beslissing waarnaar u verwijst, mag slechts genomen worden na spoedoverleg tussen de eerste minister, de minister van Binnenlandse Zaken en ikzelf, waarbij rekening wordt gehouden met alle elementen betreffende het concrete geval.
Het is dus een optionele beslissing, die wordt genomen door de eerste minister, de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Landsverdediging, en die rekening houdt met alle elementen die op dat ogenblik voorhanden zijn en kadert in de verdediging van het grondgebied en de bevolking. Dat laatste is een grondwettelijk vastgelegde taak van het ministerie van Defensie.
Dat is wat ik u daarover kan en mag zeggen.
De heer Josy Dubié (Ecolo). - Aangezien België een klein land van 30.000 km² is en een burgervliegtuig 800 km/u vliegt, kan kostbare tijd verloren gaan indien drie personen overleg moeten plegen alvorens een beslissing te nemen. Denkt u dat dit systeem voldoende efficiënt is?
Aangezien het om een zeer moeilijke beslissing gaat met dramatische gevolgen, vind ik dat het standpunt van het Duitse Hooggerechtshof moet worden bestudeerd. Het risico moet berekend zijn.
Ik heb vragen bij de efficiëntie van onze procedure. We zouden een grondig debat moeten voeren over deze problematiek.
De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. - Commissies zoals de commissie belast met de begeleiding van het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zouden zich zeker over deze kwestie kunnen buigen. Dat is een advies, zelfs een aanbeveling.
De voorzitter. - Ik stel voor het wetsvoorstel en het voorstel van resolutie samen te bespreken. (Instemming)
Mevrouw Els Schelfhout (CD&V-N-VA), rapporteur over het wetsvoorstel. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
De heer François Roelants du Vivier (MR). - De heer Wille heeft het gelukkig initiatief genomen om een wetsvoorstel in te dienen ter bestrijding van de aasgierfondsen, een voorstel dat gesteund wordt door de ministers van Financiën en van Ontwikkelingssamenwerking.
Net zoals voor andere thema's verricht onze assemblee hier baanbrekend werk. Om efficiënt te zijn, zou deze bepaling ook in andere landen moeten worden aangenomen, zodat een zo groot mogelijk gedeelte van de steun die een maximumaantal landen geven aan onze partners van de ontwikkelingssamenwerking, wordt gevrijwaard.
Het initiatief van de heer Wille moet dus worden uitgebreid. We kunnen het immers niet langer dulden dat we geen budgettaire steun meer kunnen geven aan bepaalde landen, zoals bijvoorbeeld Congo, uit vrees dat op die steun beslag wordt gelegd door fondsen, die we zo efficiënt mogelijk moeten bestrijden. Omdat we geen verhaal hebben tegen het juridisch statuut van de territoria waar ze zijn gevestigd, moeten we de steun veilig stellen voor dergelijke praktijken.
We moeten een einde maken aan deze praktijken waarbij weinig gewetensvolle fondsen rijker worden van de financiële inspanningen van zogenaamd rijke landen. Het zijn perverse praktijken waarbij wordt ingespeeld op de schuldverlichting om beter de terugbetaling te eisen van op het eerste gezicht bescheiden schuldvorderingen, die echter worden bezwaard met diverse kosten en bijna absurde rentetarieven.
De veroordeling, in 2006, van Congo Brazzaville door het Britse gerecht in de zaak Kensington International-Elliott Associates heeft dit fenomeen in de belangstelling gebracht.
Kensington International, één van die aasgierfondsen, had voor 1.698.596 dollar vier schulden uit de jaren 1980 overgenomen ten bedrage van 32.580.000 dollar.
Die onderneming heeft van een Britse rechtbank het ongelofelijke bedrag van 121.365.437 dollar gekregen, met een rente van 8% per jaar.
De financiële inspanningen van landen die beladen zijn met schulden trekken de aandacht van die fondsen. Ik denk aan de schrappingen van schulden door de rijke landen en de internationale geldschieters: het IMF, de Wereldbank ... Zo werd de schuld van Zambia door de Club van Parijs met 95% verminderd. Daardoor werd het land door het gerecht meer solvabel geacht, waardoor het ook ontvankelijker werd voor de vragen van de schuldeisers.
De gevolgen van die praktijken zijn rampzalig. Ze doen de ontwikkelingssamenwerking met die landen teniet, zetten die landen ertoe aan hun inkomsten te verbergen en brengen de doelstellingen van de armoedebestrijding in het gedrang.
De MR-fractie steunt dus resoluut het voorstel van onze collega de heer Wille. Wij pleiten ervoor dat het spoedig door de Kamer wordt goedgekeurd en hopen dat die bepaling ook in andere landen wordt aangenomen.
De heer Paul Wille (Open Vld). - Het wetsvoorstel werd opgesteld naar aanleiding van de bespreking van het voorstel van resolutie. We waren geschokt toen we hoorden wat de concrete impact was van het optreden van een aantal fondsen op de internationale samenwerking van ons land. Samengevat komt het er op neer dat de ontwikkelingssamenwerking van ons land op structurele wijze in gevaar kan worden gebracht en dat aasgierfondsen nu juridische spitstechnologie gebruiken om ons land te overladen met schadeclaims. Het gaat over heel praktische zaken. Zo hebben in Congo-Brazzaville enkele schuldeisers ondertussen geprobeerd 90 miljoen euro te versieren. Omdat ons land op het ogenblik van de claim juist een lening van land tot land had uitgeschreven aan Congo-Brazzaville, hebben de schuldeisers beslag gelegd op die lening. Ruim 5 miljoen euro Belgisch belastinggeld, bestemd voor een thermische centrale, werd in beslag genomen in afwachting van een vonnis ten gronde. Gelet op de juridische precedenten hebben we geen reden tot optimisme.
We hebben ook het voorbeeld besproken van een particulier met een schuldvordering van 170.000 euro tegen onze voormalige kolonie, de Democratische Republiek Congo, die er via een rechterlijke uitspraak in geslaagd is dat geld te vorderen in ons land. Die uitspraak heeft dus enorme gevolgen. Het zit mij vooral dwars dat aasgierfondsen voor niets terugdeinzen en bereid zijn gelden bestemd voor hulpprogramma's in ontwikkelingslanden te blokkeren en voor zichzelf op te eisen.
Enerzijds probeert de regering schuldverlichting te realiseren en, anderzijds, zijn er malafide particuliere schuldeisers die alle mogelijke achterpoortjes gebruiken om de internationale verdragen in hun eigen voordeel te wijzigen.
Als dit voorstel wordt goedgekeurd, wat ik hoop, zullen de gelden en de goederen die bestemd zijn voor ontwikkelingssamenwerking en de toegekende bedragen voor de leningen, niet meer in bewarend of uitvoerend beslag kunnen worden genomen. Dat geldt mutatis mutandis ook voor de leningen van staat tot staat, die passen binnen de internationale samenwerking, alsook voor de financiering van de bilaterale of de multilaterale programma's.
Ik was bijzonder verheugd over de consensuele wijze waarop we rond dit voorstel hebben kunnen werken. Ik dank de minister van Ontwikkelingssamenwerking voor zijn inbreng.
De grondslag van de wet is te vinden in een aantal obstructieve gerechtelijke acties, waardoor de continuïteit van de openbare dienst, in concreto de uitvoering van een constructief Belgisch samenwerkingsbeleid, met een aantal zeer arme landen de facto ernstig wordt verhinderd of onmogelijk wordt gemaakt. Tot voor kort heerste er, ook internationaal, veel gelatenheid ten opzichte van de mogelijkheden om ons daartegen te verzetten. Men ging ervan uit dat er niet veel tegen kon worden gedaan en dat het gerecht wel een uitspraak zou doen. Ik vind echter dat we de weerstand tegen dat soort fataliteit moeten versterken. Vandaar dit wetsvoorstel en het voorstel van resolutie.
Met het voorstel van resolutie willen we dergelijke fondsen meer aanpakken op middellange en lange termijn en op het bilaterale niveau. Ik denk onder meer aan het verlenen van juridische bijstand aan de partnerlanden en aan de codes of good conduct om precies te voorkomen dat de schulden van land tot land worden doorverkocht aan malafide schuldeisers en aan de uitwerking van een soort gerechtelijk akkoord voor de HIPC-landen.
Het mooie is dat het wetsvoorstel en het voorstel van resolutie elkaar aanvullen en aldus de aasgierfondsen aanpakken op nationaal, Europees en internationaal vlak en dat ze ook oplossingen aanreiken om er op korte, middellange en lange termijn tegen in te gaan.
Ik ben de collega's die ook in de commissie de inhoud van dit voorstel en van deze resolutie mee grondig hebben bijgewerkt en uiteindelijk een consensus hebben gevonden, enorm dankbaar voor hun inzet.
Mevrouw Olga Zrihen (PS), rapporteur voor het voorstel van resolutie. - De praktijken van de aasgierfondsen worden streng veroordeeld door de Franstalige socialistische fractie en door alle leden van deze assemblee.
In de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen kwam over deze problematiek al vlug een consensus tot stand. Onze fractie heeft het initiatief toegejuicht en het wetsvoorstel onmiddellijk meeondertekend.
Aasgierfondsen zijn privé-investeringsfondsen die tegen uiterst lage prijzen schuldvorderingen van arme landen opkopen om ze vervolgens gerechtelijk te vervolgen. Op die manier verkrijgen de privé-investeerders volstrekt legaal de uitbetaling van het oorspronkelijke bedrag van de schuldvordering vermeerderd met de achterstallige interesten. Die schandalige praktijken ondermijnen de inspanningen tot schuldverlichting die door de rijke landen ten voordele van de arme landen met zeer zware schuldenlast worden geleverd.
Deze weinig scrupuleuze financiers laten hun prooi nooit los en staan klaar om beslag te leggen op alle rijkdommen van de ontwikkelingslanden, die steeds meer door hun strategie worden bedreigd.
Op dit ogenblik bestaan er ongeveer 45 kleine structuren die zich verrijken door het opkopen van de afgewaardeerde schulden.
Door die techniek zijn de aasgierfondsen erin geslaagd via gerechtelijke uitspraken al ongeveer een miljard dollar binnen te halen.
Ons parlementair initiatief sluit aan bij initiatieven die elders in de wereld worden genomen. Eindelijk rijst er verontwaardiging binnen de internationale gemeenschap over deze afkeurenswaardige praktijken.
In navolging van Groot-Brittannië en Nederland willen verschillende Europese landen wetten uitvaardigen om de activiteiten van de zogenaamde aasgierfondsen aan banden te leggen. De Franse regering heeft onlangs een wetsontwerp ingediend waardoor de Franse rechters die door aasgierfondsen worden geadieerd, hun zaak onontvankelijk kunnen verklaren of verwerpen.
Nochtans leiden niet alle internationale initiatieven altijd tot een betere verdediging van de belangen van de economisch meest kwetsbare landen. Zo wil de Club van Parijs - een informele groep van 19 publieke schuldeisers van het Noorden die over schuldverlichtingsprogramma's onderhandelt - de dialoog tussen de landen met schulden en de schuldeisers die geen lid zijn van de club, vergemakkelijken om te vermijden dat die landen hun schulden aan aasgierfondsen verkopen. Die maatregel blijkt echter onvoldoende omdat hij niet kan beletten dat rechtszaken worden aangespannen.
De aasgierfondsen zijn overal ter wereld actief. Ons parlementair initiatief strekt er vooral toe te verhinderen dat de gelden die bestemd zijn voor de ontwikkelingssamenwerking niet meer in beslag genomen of overgedragen kunnen worden. De economische gevolgen van dergelijke financiële praktijken treffen immers zowel de burgers van de ontwikkelingslanden als die van de landen uit het Noorden.
Ik denk aan de subprimecrisis in de Verenigde Staten. Is het niet beangstigend te moeten vaststellen dat volstrekt legale financiële mechanismen niet alleen de Staten, maar ook de burgers treffen?
Zowel wat de overheidsschuld van de ontwikkelingslanden als wat de subprimeleningen betreft, zijn de slachtoffers altijd de meest kwetsbaren, de anonieme burgers van de derde en de vierde wereld.
De effectisering van de subprimes is een nieuw mechanisme dat door de internationale financiële wereld werd uitgewerkt om hoge winsten te kunnen maken met het geld van de allerarmsten.
Er bestaan talrijke gelijkenissen tussen die twee financiële drama's, zowel wat betreft de leugens waarmee de slachtoffers over de streep worden getrokken als de grote risico's die banken en de schuldeisers die de leningen moeten plaatsen, nemen. Zowel in het ene als in het andere geval haalt het financiële stelsel buitensporige winsten binnen.
Aasgierfondsen en subprimes brengen de wereldeconomie in gevaar, maar leiden vooral tot het faillissement van de arme landen in het eerste geval en van de armen van de triomferende economie - de Verenigde Staten om ze niet te noemen - in het tweede geval.
De problematiek van de aasgierfondsen kan niet buiten het debat worden gehouden over de toekomstige schuldkwijtschelding of schuldverlichting voor de ontwikkelingslanden. Het gaat om de wil de millenniumdoelstellingen voor de ontwikkeling te realiseren, onder meer de vermindering van de extreme armoede tot de helft en de totstandkoming van een mondiaal partnerschap voor ontwikkeling.
Wij moeten de aasgierfondsen bestrijden en alles in het werk stellen om hun greep op de schuldverlichting en de ontwikkelingssamenwerking te beperken. De enige werkelijk doeltreffende maatregel tegen die privé-investeerders is echter de kwijtschelding van de schandelijke schuldenlast van de allerarmste ontwikkelingslanden.
Daartoe is een schulden-audit nodig. We kunnen hierover veel leren uit het Ecuadoraanse voorbeeld. Ecuador is een Zuid-Amerikaans land dat het grootste gedeelte van zijn begroting besteedt aan de terugbetaling van schulden. De nieuwe Ecuadoraanse regering streeft nu naar een volledige schuldkwijtschelding. Zij tracht na te gaan welk gedeelte van de schuld kan worden opgezegd en verworpen. Zij steunt hiervoor op de werkzaamheden van een auditcommissie die door de vorige regering werd opgericht en wil nu een nieuwe auditcommissie oprichten die veel verder zou gaan en een beroep zou doen op nationale en internationale deskundigen.
België moet alles doen wat in zijn macht ligt om te vermijden dat schandelijke financiële mechanismen beslag leggen op het geld van de internationale ontwikkelingssamenwerking. Het wetsvoorstel dat ervoor zorgt dat de gelden die bestemd zijn voor de ontwikkelingssamenwerking niet meer in beslag kunnen worden genomen of overgedragen kunnen worden, is een eerste stap naar de totstandkoming van een wetgevend en juridisch arsenaal dat er moet voor zorgen dat de nationale financiële verbintenissen correct worden aangewend.
Ook in België worden de aasgierfondsen steeds stoutmoediger. In antwoord op een parlementaire vraag bevestigde toenmalig minister van Ontwikkelingssamenwerking Armand De Decker dat een aasgierfonds op de Kaaimaneilanden twee keer beslag heeft laten leggen op gelden van de Belgische Staat die bestemd waren voor Congo Brazzaville. Het aasgierfonds in kwestie had een schuld van Congo Brazzaville van 1,8 miljoen dollar opgekocht en eiste daarna 1.230 miljoen dollar van dat land. Daartoe heeft het fonds in de hele wereld beslag laten leggen op gelden die bestemd waren voor Congo Brazzaville.
Dit voorbeeld toont aan wat de nefaste gevolgen zijn voor de ontwikkelingssamenwerking.
Het voorliggende wetsvoorstel en de resolutie willen de ontsporingen als gevolg van dergelijke financiële manipulaties beperken. Ik roep al mijn collega's dan ook op de parlementaire initiatieven goed te keuren.
De heer Josy Dubié (Ecolo). - Ik sluit mij aan bij de felicitaties aan het adres van collega Paul Wille die deze resolutie, die omgevormd werd tot een wetsvoorstel, op de agenda heeft geplaatst. Het wetsvoorstel is heel belangrijk in de strijd tegen de schandelijke internationale financiële oplichting die door de aasgierfondsen wordt georganiseerd.
Ik sluit me volledig aan bij de vraag van mevrouw Olga Zrihen. Ook wij zijn voorstander van een audit over de schulden in België. We moeten weten hoeveel de schandelijke schulden bedragen om na te gaan op welke manier we kunnen optreden. Op dit ogenblik is dat nog niet het geval.
We zullen de resolutie en het wetsvoorstel uiteraard goedkeuren, maar we hadden misschien verder kunnen gaan. In de commissie heb ik aangekondigd dat ik een wetsvoorstel zal indienen over de oprichting van een preventief instrument tegen de aasgierfondsen. We moeten de aasgierfondsen aan de bron bestrijden, dat wil zeggen preventief en niet alleen curatief.
De meeste schuldvorderingen van België tegenover de ontwikkelingslanden worden gedekt door de Nationale Delcrederedienst die zich tegen de publieke overheden van die landen keert als zij om een of andere reden de aankoopcontracten van goederen en diensten met Belgische exporteurs niet nakomen.
Overeenkomstig artikel 9 van de wet van 1939 kan de Nationale Delcrederedienst de schuldvorderingen van de ontwikkelingslanden overdragen.
In de Club van Parijs - een informele groep van publieke schuldeisers die oplossingen moet zoeken voor de betalingsproblemen van ontwikkelingslanden en waarvan België lid is - bestaat een soort gentleman's agreement dat de verkoop van schulden aan kopers die er misbruik kunnen van maken, de aasgierfondsen dus, moet verhinderen. Die overeenkomst is echter niet dwingend en volstaat dus niet.
Mijn aanvullend wetsvoorstel wil voorkomen dat Belgische schuldvorderingen door aasgierfondsen worden opgekocht. De betrokken landen moeten echter de mogelijkheid behouden de schulden zelf te kopen of met hun expliciete instemming de schulden aan derden te verkopen.
-De algemene bespreking is gesloten.
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 4-482/4.)
De voorzitter. - Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw opschrift voorstelt: Wetsvoorstel dat ertoe strekt de inbeslagneming of de overdracht te verhinderen van overheidsgeld bestemd voor de internationale samenwerking, met name via de techniek van de aasgierfondsen.
-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.
-De stemming over het wetsvoorstel in zijn geheel heeft later plaats.
(Voor de tekst van het voorstel van resolutie aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 4-244/4.)
-De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 4-66/4.)
De heer Georges Dallemagne (cdH), rapporteur. - Het voorliggende voorstel van resolutie, dat door de heer Roelants du Vivier op 12 juli jongstleden was ingediend, werd in oktober in de commissie behandeld.
Wij hebben hoorzittingen georganiseerd met verantwoordelijken van Ontwikkelingssamenwerking en op 8 januari jongstleden het advies gehoord van de minister van Ontwikkelingssamenwerking.
Alle commissieleden die aan de bespreking hebben deelgenomen, zijn van mening dat deze resolutie bedoeld is als rechtzetting van de enigszins abrupte beslissing - waar tot op heden trouwens nog geen uitleg voor gegeven is - om onze bilaterale projecten met Cambodja op een brutale manier te beëindigen, terwijl ze zich nog volop in de startfase bevonden.
De voltallige commissie wenste een regeling om de in Cambodja lopende projecten voort te zetten. Sommige van die projecten hadden, toen de voorzitter van de Senaat nog minister van Ontwikkelingssamenwerking was, al resultaten geboekt aangezien voor het project `onderwijs' al een financiering was gevonden.
De resolutie gaat echter nog iets verder, want ze vraagt ook om Cambodja opnieuw toe te voegen aan de lijst van concentratielanden. Er wordt gevraagd met verschillende elementen rekening te houden: de criteria van de wet van 1999, de noodzakelijke continuïteit - een term die in onze discussies geregeld opgedoken is -, de noodzakelijke concentratie van partnerlanden voor ontwikkelingssamenwerking, een minimum aantal activiteiten en een evenwichtige aanwezigheid op de verschillende continenten. Dat is de inhoud van één van de amendementen die in de commissie werden goedgekeurd.
Een ander belangrijk element in de discussie had betrekking op de phasing out-strategie. Die strategie ontbrak niet alleen in Cambodja, maar ook in andere ontwikkelingslanden die geschrapt werden van de lijst van Belgische concentratielanden.
Wij hebben een reeks debatten georganiseerd over de concentratie omdat de meeste commissieleden vroegen om het aantal landen voor onze bilaterale samenwerking te beperken tot achttien. Sommigen vonden dat een beetje voorbarig omdat daarover nog geen grondig debat was gevoerd.
Er werden verschillende amendementen ingediend om de hervatting van de ontwikkelingssamenwerking in Cambodja niet te laten afhangen van de schrapping van Vietnam.
We verzoeken de regering met de resolutie die ter stemming voorligt om de projecten die België in Cambodja heeft opgezet tot een goed einde te brengen, via de Mekong River Commission de multilaterale projecten voor Laos, Cambodja en Vietnam voort te zetten, de herziening van de lijst van partnerlanden voor te bereiden op basis van de elementen die ik heb vermeld, die lijst te beperken tot achttien partnerlanden, te onderzoeken of Cambodja er niet opnieuw aan toegevoegd kan worden en een kader te scheppen voor een verregaande samenwerking met Laos.
Ik heb nog een persoonlijke overweging. De regering heeft onze wensen al gedeeltelijk ingewilligd want de Cambodjaanse regering heeft net een brief gekregen van de minister van Ontwikkelingssamenwerking met de melding dat België bereid is om drie miljoen euro te geven voor de voortzetting van het project `gezondheid'.
Dat is slechts half goed nieuws omdat voor het project `gezondheid' eigenlijk 5,8 miljoen euro nodig is en men de Cambodjaanse regering gevraagd heeft om voor het project cofinanciering te vinden.
Cofinanciering kan een goede zaak zijn, maar hier is er een probleem van timing, want het project moet onmiddellijk worden gefinancierd.
Zonder financiering zullen de ontwikkelingsprojecten `gezondheid' in juni aflopen. De financiering mag dus niet te ingewikkeld worden gemaakt om de continuïteit in de projecten in Cambodja niet in gevaar te brengen.
Ik weet dat de Cambodjaanse regering al nadenkt over mogelijke oplossingen voor die onvolledige financiering, maar ze bevindt zich in een moeilijke positie. Er moet immers dringend een oplossing worden gevonden. We zullen ongetwijfeld nog de gelegenheid hebben om de minister hierover te ondervragen.
Omdat ik zeer gehecht ben aan Cambodja en om de redenen die in het verslag zijn opgenomen, vraag ik dus om ernstig na te denken over het opnieuw toevoegen van het land aan de lijst van concentratielanden. Het verheugt me dat we in de loop van volgende maanden een algemeen debat zullen kunnen voeren over onze partnerlanden. Het is belangrijk dat we door middel van erg gewaardeerde ontwikkelingsprojecten aanwezig blijven in dat deel van de wereld, onder meer in Laos.
Mevrouw Margriet Hermans (Open Vld). - Ik wil de heer Roelants du Vivier feliciteren, want hij heeft met deze resolutie een belangrijke problematiek op de agenda van de Senaat gezet.
Mijn interventie gelijkt nogal op het verslag van de rapporteur, aangezien de commissieleden eensgezind waren over dit voorstel van resolutie. De resolutie gaat niet alleen over het opnemen van Cambodja in de lijst van partnerlanden inzake ontwikkelingssamenwerking, maar opent meteen het hele debat over een belangrijk element van de ontwikkelingssamenwerking, namelijk de geografische concentratie.
Wellicht zal niemand in deze zaal betwisten dat Cambodja in aanmerking komt om opnieuw op de lijst van partnerlanden te worden geplaatst. De criteria waaraan een partnerland volgens onze wetgeving moet beantwoorden, zijn vervuld. Er is een lange geschiedenis van samenwerking met Cambodja; er valt nog heel wat te doen om de armoede te bestrijden en het land komt er langzaam bovenop na de vreselijke periode onder Pol Pot en zijn opvolgers.
We staan dus alvast achter de eerste grote vraag die in de resolutie aan de regering wordt gesteld: zorg dat de lopende samenwerking met Cambodja wordt uitgevoerd zoals gepland, werk verder via de Mekong River Commission, waarvan de hele regio profiteert, en onderzoek of Cambodja niet opnieuw aan de lijst van partnerlanden toegevoegd kan worden.
Maar zoals gezegd, kunnen we de kwestie Cambodja niet zomaar bekijken los van de vraag over de concentratie van onze ontwikkelingssamenwerking. Voor ons is het concentreren van de beschikbare middelen heel belangrijk. Dat houdt verband met iets dat hoog op de agenda staat, namelijk de impact van de ontwikkelingssamenwerking. Meer en meer wordt duidelijk dat we pas echt iets kunnen veranderen op het terrein als we met het partnerland samen de prioriteiten kunnen bepalen en onze stem daarbij luid genoeg klinkt. Dat kan alleen als we een donor zijn van een zeker gewicht. Het laatste wat Open Vld wil is dat de stijging van de middelen voor ontwikkelingssamenwerking teniet gedaan wordt door een grotere versnippering van die middelen. Tegen 2010 moeten we 0,7% van het bbp uitgeven aan ontwikkeling en de jongste weken is gebleken dat dit een moeilijke oefening zal worden. Laten we ervoor zorgen dat we de groei van het budget niet neutraliseren door het over meer landen uit te spreiden.
Tijdens de hoorzitting over de resolutie heb ik enkele frappante cijfers gehoord. In 12 van onze 18 partnerlanden staat België in voor minder dan 2% van de totale hulp. In de 15 partnerlanden die niet in Centraal-Afrika liggen, geven we gemiddeld 3 miljoen euro per jaar uit. Dat overstijgt amper het budget van een stevige ngo. We moeten er dringend over nadenken om onze impact te vergroten.
Uit het verhaal van onze samenwerking met Cambodja hebben we nog andere lessen getrokken. Er is dringend nood aan een mechanisme om een zachte landing te maken in de landen waarmee we onze bilaterale samenwerking stopzetten. In het geval van Cambodja is daar te weinig aandacht voor geweest. In feite kunnen de Cambodjanen ons verwijten dat we niet consequent zijn: van onze partnerlanden verwachten we langetermijndenken, maar we passen dat zelf niet toe.
Ik ben blij dat de uiteindelijke resolutie, mede door de inspanningen van de heer Roelants du Vivier en van andere collega's, de problematiek opentrekt.
We hebben duidelijk gemaakt dat de uitbreiding van het aantal partnerlanden zeker niet de bedoeling is. Wat ons betreft, zal er eerder een verdere inkrimping moeten komen. We vragen ook dat de regering vóór een eventuele wijziging van de lijst van partnerlanden een beleidsvisie ontwikkelt over de verdere concentratie van onze bilaterale ontwikkelingssamenwerking, onze evenwichtige aanwezigheid in de verschillende continenten, het budget, de criteria en een eventuele exit strategie.
De Open Vld-fractie zal deze resolutie steunen en zal zich sterk engageren in het debat over de concentratie van onze ontwikkelingssamenwerking dat in de Senaat is gepland.
De heer François Roelants du Vivier (MR). - Ik dank alle collega's die mijn geamendeerd voorstel van resolutie betreffende de toevoeging van Cambodja aan de lijst van partnerlanden voor ontwikkelingssamenwerking hebben goedgekeurd.
Ik dank in het bijzonder de heer Dallemagne, onze rapporteur, die een Cambodjakenner is. Ik zag gisteren nog een foto van hem, die twee jaar geleden in Paris-Match is verschenen. Hij staat daarop afgebeeld met een vaderlijke hand op het voorhoofd van een Cambodjaanse patiënte. Ik herinner mij hoe actief hij was in de gezondheidssector in dat land.
De heer Dallemagne heeft terecht onderstreept dat het belangrijke debat over dit voorstel van resolutie betrekking heeft op de keuze van concentratielanden. Ons ontwikkelingsbeleid past in een strikt kader, namelijk de wet van 25 mei 1999, die twee grote bepalingen bevat. Ze geeft enerzijds een lijst met criteria die bepalen met welk type van landen we zullen samenwerken en, anderzijds, het maximumaantal landen. Volgens de wet van 1999 mochten er dat vijfentwintig zijn, maar in 2003 werd dat aantal tot achttien teruggebracht. De financiële middelen voor die samenwerking worden bovendien mee bepaald door de doelstelling van de regering om 0,7% van het bnp aan ontwikkelingssamenwerking te besteden.
Onze assemblee heeft zich gebogen over het eerste deel van de vraag, namelijk met welke landen wij willen samenwerken. Het is in die geest dat het debat in de commissie werd gevoerd, los van alle partijbelangen. Op basis van dat debat moesten we voorstellen formuleren voor de minister van Ontwikkelingssamenwerking die hem zouden kunnen helpen in het maken van zijn keuze. De rode draad in die werkzaamheden is uiteraard efficiëntie en samenhang.
We realiseerden ons al van in het begin van de hoorzittingen dat ons systeem een fundamentele lacune vertoont. We hebben namelijk geen mechanisme om de phasing out van onze ontwikkelingssamenwerking met een land te begeleiden.
Cambodja stond op de lijst van de vijfentwintig partnerlanden die in 1999 was opgesteld en werd in 2003 geschrapt. Dat betekende een abrupt einde van de Belgische ontwikkelingsprogramma's in die landen. Dankzij de waakzaamheid van de vorige minister van Ontwikkelingssamenwerking, onze huidige voorzitter, konden maatregelen worden genomen om de onderwijs- en gezondheidsprojecten in Cambodja te kunnen voortzetten. Dat verheugt ons natuurlijk, maar het blijven maatregelen ad hoc. We moeten nu een echt mechanisme uitwerken om het werk dat sinds vele jaren door bekwaam personeel en met het geld van de belastingbetaler is verricht, tot een goed einde te brengen. Onze activiteiten in die landen moet hen de mogelijkheid bieden positief te evolueren.
We moeten hier duidelijke taal spreken. Onze actie, afgestemd op die van de andere landen en internationale organisaties, moet er uiteindelijk toe leiden dat die landen kunnen worden afgevoerd van de lijst van landen waarmee we samenwerken. Dat is het ultieme doel en dat is al het geval voor enkele van de huidige lijst van achttien landen. Ik denk aan Algerije, Zuid-Afrika en Vietnam.
We moeten ons afvragen of de situatie in elk land structureel verbeterd is en welke timing we moeten verbinden aan de projecten in die landen, die absoluut volledig moeten worden uitgevoerd.
Onze assemblee is een reflectiekamer. Ik denk dat we in de komende weken een aantal landen waar de situatie statistisch zou zijn verbeterd, grondig moeten bestuderen, evalueren of we die landen nog altijd bilaterale hulp moeten bieden, eisen dat uitstapstrategieën worden opgesteld en een evaluatie maken van de noden en belangen van andere landen die, net als Cambodja, in 2003 misschien abrupt van de lijst werden gehaald.
Ik herinner eraan dat onze bilaterale hulp in 12 van de 18 partnerlanden niet meer bedraagt dan 2% van de totale hulp die aan die landen wordt geboden.
Ik stel tot slot voor onze stijgende financiële middelen te concentreren op een kleiner aantal landen, onze directe bilaterale hulp op te drijven en de nieuwe lijst van partnerlanden op te stellen, met een timing, maximum 10 tot 15 jaar.
Dat debat moet op een verstandige manier worden gevoerd na de debatten in de gelijknamige commissie in de Kamer over de criteria voor de keuze van de partnerlanden.
Als we die dubbele taak over enkele maanden tot een goed einde zullen hebben gebracht, kunnen we de minister van Ontwikkelingssamenwerking een ernstig verslag voorleggen op basis waarvan hij dan een volstrekt terechte keuze zal kunnen maken.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Het is niet logisch dat de gemengde commissie, die projecten vaststelt met betrekking tot gezondheid en onderwijs, een land schrapt dat in de gemengde commissie aanvaard was als één van de 18 partnerlanden. Ik herinner de heer Roelants du Vivier er trouwens aan dat zijn voorganger al zulk een voorstel had geformuleerd.
Ik kan mij bovendien niet akkoord verklaren met het oorspronkelijke voorstel, dat wij trouwens geamendeerd hebben. Dat voorstel strekte ertoe Cambodja op een willekeurige wijze opnieuw aan de lijst toe te voegen nadat Vietnam zou zijn geschrapt. Een dergelijke manier van werken, zonder enig overleg te plegen, getuigt van weinig logica.
We moeten voor Cambodja een formule vinden om de projecten voor gezondheid en onderwijs tot een goed einde te brengen. Ik denk dat wij ons daartoe geëngageerd hebben en we moeten onze acties in die richting versterken.
Een algemene bezinning, samen met het parlement, over het aantal landen dat in aanmerking komt, lijkt me even belangrijk. Onze resolutie beperkt het aantal landen tot achttien en ik vind dat zeer redelijk.
Het is tot slot nuttig parameters vast te leggen die de mogelijkheid bieden aanwezig te zijn op alle continenten en criteria vast te stellen die meer rekening houden met de situatie van de bevolking ter plaatse dan met de buitenlandse betrekkingen of de buitenlandse handel.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V-N-VA). - De CD&V-fractie zal de resolutie goedkeuren. Het is goed dat we de discussie over de selectie van de partnerlanden hebben geopend bij het begin van deze zittingsperiode. Ook mijn fractie maakt zich grote zorgen over de abrupte wijze waarop het vorige parlement de samenwerking met Cambodja en Laos heeft beëindigd, nog vóór de consolidatiefase was ingezet. Wij vonden dat geen goede aanpak.
Wij wensen in de eerste plaats dat de consolidatie van ons werk in Cambodja wordt gewaarborgd. Ik hoop dat na dit debat de minister zich ertoe zal verbinden de modelprojecten die in Cambodja zijn ingezet, te consolideren, eventueel met het oog op uitfasering.
Ik betreur wel dat te exclusief de nadruk wordt gelegd op Cambodja en dat dezelfde logica, ook in het plenaire debat, niet wordt doorgetrokken naar Laos. Ook in Laos loopt een modelproject waarvoor de consolidatiefase dient te worden gegarandeerd.
Ik vraag alleen behoorlijk bestuur. Ik vraag dat de minister ervoor zorgt dat onze modelprojecten in Cambodja en in Laos niet verloren gaan.
Mijn tweede punt handelt over de selectie van de partnerlanden. CD&V is bereid te discussiëren over de wederopname van Cambodja en Laos in de lijst van partnerlanden. Deze resolutie betekent echter niet dat we onvoorwaardelijk voor zijn. Wij wensen het debat te kaderen in een visie over de manier waarop de partnerlanden moeten worden geselecteerd.
Wij wensen hierbij een aantal parameters te hanteren. Wij zijn voorstander van een verdere concentratie van onze bilaterale samenwerking, in het bijzonder in Centraal-Afrika. Een evenwichtige geografische spreiding van de bilaterale samenwerking blijft belangrijk. Wij wensen zicht te krijgen op de evolutie van onze bilaterale samenwerking met Azië. Wij vinden het ook belangrijk dat de middelen voor de bilaterale ontwikkelingssamenwerking toenemen. Wat de selectie van de partnerlanden betreft, moeten duidelijke criteria worden geformuleerd. Er moet een code komen voor de samenwerking met een garantie van continuïteit en stabiliteit in de partnerrelaties. In dat opzicht werd meermaals gewezen op de beleidscultuur van de Scandinavische landen.
Wij zijn klaar om een beleidsdebat te voeren, liefst in de Senaatscommissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Ik dank, tot slot, de heer Roelants du Vivier en de andere collega's die het debat op gang hebben gebracht.
De voorzitter. - Ook ik verheug mij over de goedkeuring van deze resolutie.
Cambodja was enkele weken vóór mijn aantreden als minister van Ontwikkelingssamenwerking inderdaad geschrapt van de lijst van partnerlanden. Het was dus onmogelijk om onmiddellijk terug te komen op de beslissing van een regering die, op mijn portefeuille na, nog altijd dezelfde was.
Cambodja behoort, net als Rwanda, waarschijnlijk tot de landen die in de twintigste eeuw het meest geleden hebben. We mogen dat element nooit uit het oog verliezen.
België heeft er mooie dingen gerealiseerd, vooral op het gebied van onderwijs - met het laatste programma werden achthonderd klaslokalen gebouwd - en gezondheid. Om de schrapping van de lijst te compenseren heb ik een regionaal beleid ontwikkeld door België te associëren met de financiering van de Mekong River Commission, die alle landen van de regio doorkruist.
Ik deel ook de visie van mevrouw de Bethune, namelijk dat we het dossier moeten objectiveren alvorens een standpunt in te nemen. We moeten vragen stellen bij het aandeel van België in de ontwikkeling en de evolutie van alle landen die we steunen. Landen met een jaarlijkse groei van 8 tot 10% moeten we niet eeuwig op onze lijst van partnerlanden laten staan. Moeten we nog ontwikkelingsprojecten in stand houden in landen die onze ontwikkelingspartners willen zijn in derde landen?
We moeten over al die elementen grondig nadenken, maar ik ben blij met de goedkeuring van deze resolutie.
-De bespreking is gesloten.
-De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 4-228/4.)
Mevrouw Margriet Hermans (Open Vld), rapporteur. - De commissie heeft het voorstel van resolutie besproken tijdens haar vergaderingen van 20 november 2007 en 15 januari 2008.
Er wordt aan de regering gevraagd de problematiek van de tienerzwangerschappen een centrale plaats te geven in het Belgische ontwikkelingsbeleid. Zo wordt erop gewezen dat een derde van de ziektelast bij vrouwen tussen 15 en 44 jaar verband houdt met seksuele en reproductieve gezondheid. Ook is er een verband tussen tienerzwangerschappen en het vroegtijdig afbreken van scholing of het hoge aantal sterfgevallen in het kraambed.
De partnerlanden van de ontwikkelingssamenwerking zouden moeten worden ondersteund om een universele toegang tot basisonderwijs te realiseren tegen 2015, zoals voorzien in de Millenniumdoelstellingen.
Ook roept de Senaat de regering op bij de Europese Commissie en de lidstaten van de Europese Unie te wijzen op het belang van die thema's in de samenwerking. De partnerlanden zouden alle geledingen van de overheid moeten informeren.
Ook dient men aan te dringen op het verbieden van het huwelijk met minderjarigen en op de sensibilisatie rond seksueel geweld. Mannen moeten actief bij het beleid worden betrokken.
Ten slotte wordt de regering gevraagd het onderzoek ter zake te ondersteunen.
Tienerzwangerschappen vormen een bijzonder probleem omdat ze vaak de aanleiding zijn voor andere gevaren: onveilige abortussen, prostitutie (wegens de zwakke economische situatie van de kindmoeders), hiv/aids, en gebrekkige scholing. Ook is er een hogere kans op moedersterfte in het kraambed of op andere blijvende fysieke letsels.
Het past dan ook perfect in het ontwikkelingsbeleid om het probleem, waarvan de draagwijdte slechts recent is duidelijk geworden, hoger op de prioriteitenlijst van de ontwikkelingssamenwerking te plaatsen.
We zijn mevrouw de Bethune dan ook zeer dankbaar voor haar voorstel van resolutie.
De commissie heeft twee amendementen eenparig aangenomen. Een eerste amendement legt de nadruk op een grotere promotie van het gebruik van anticonceptiemiddelen in de partnerlanden. Om culturele of religieuze redenen of soms eenvoudig door gebrek aan kennis is het gebruik van voorbehoedsmiddelen er nog steeds onvoldoende ingeburgerd. Ook met het oog op de seksuele en relationele opvoeding moet hier gerichter worden opgetreden.
In een tweede amendement pleiten we voor speciale aandacht voor centra die in de mogelijkheid van zwangerschapsonderbreking voorzien. We stellen helaas al te vaak vast dat meisjes een toevlucht nemen tot een abortus die in zeer onhygiënische en gevaarlijke omstandigheden wordt uitgevoerd. Wanneer het meisje, nadat men alle andere opties heeft aangereikt, beslist een zwangerschap af te breken, dan moet dat in menswaardige omstandigheden kunnen gebeuren.
De heer Dubié en mevrouw Temmerman merkten nog op dat de Amerikaanse overheid ngo's die werkzaam zijn in Afrika zelfs een verklaring doet tekenen dat de middelen die door het United States Agency for International Development (USAID) ter beschikking worden gesteld, niet zullen worden gebruikt voor contraceptiva. Men beveelt onthouding en trouw aan de vaste partner aan.
Het geheel van het voorstel van resolutie werd eenparig aangenomen door de tien aanwezige leden.
Mevrouw Anne Delvaux (cdH). - De discussie in de commissie was zeer relevant. Ik beperk me dus tot enkele opmerkingen bij het voorstel van resolutie van mevrouw de Bethune. Ik heb niet geaarzeld dat mee te ondertekenen omdat het me van het grootste belang lijkt.
De cijfers spreken voor zich.
Elk jaar bevallen veertien miljoen meisjes tussen 15 en 19 jaar oud van een kind. Ze lopen tweemaal meer risico op het einde van hun zwangerschap te sterven dan vrouwen van boven de twintig. En wat te zeggen over de meisjes van minder dan 15, die niet in de statistieken staan?
Elk jaar sterven vier miljoen pasgeborenen in hun eerste levensmaand, dikwijls omdat hun moeder te jong is om te bevallen.
Elk jaar worden in gevaarlijke omstandigheden ongeveer vijf miljoen abortussen uitgevoerd op adolescenten, met alle risico's van dien. Zo stierven in 2002 in Nigeria tienduizend vrouwen ingevolge een abortus; de helft van hen waren adolescenten.
Ik wijs ook op het lot van de zuigelingen die worden achtergelaten. Er bestaan daarover geen statistieken, maar feit is dat de weeshuizen altijd vol zijn.
Die cijfers tonen duidelijk aan dat de toestand zeer dringend is.
Voor de aanpak van de problematiek van de zwangerschappen bij adolescenten zijn er drie essentiële instrumenten.
Eerst en vooral is er de informatie over voorbehoedsmiddelen en toegang daartoe. Er worden veel levens gered door de adolescenten de mogelijkheid te geven hun eerste zwangerschap uit te stellen.
Honderdvijftig miljoen vrouwen in ontwikkelingslanden zouden hun zwangerschappen willen plannen, maar gebruiken geen voorbehoedsmiddelen. In Angola gebruikt slechts één percent van de vrouwen contraceptiva, terwijl dat in België 79% is.
Wie contraceptie zegt, zegt ook seksuele voorlichting, maar ook onderwijs. In vele ontwikkelingslanden is het zo dat hoe langer een meisje op school blijft, hoe kleiner de kans is dat ze jong huwt, te jong bevalt en aldus het risico loopt te sterven of een handicap op te lopen ingevolge een voortijdige zwangerschap.
We moeten die landen dan ook aanmoedigen om de toegang tot het basisonderwijs te bevorderen. Dat aspect moet prioritair zijn in ons ontwikkelingsbeleid.
Ten tweede is zwangerschap bij adolescenten ook een `sociaal probleem met medische gevolgen'.
Indien de preventie is mislukt en een zwangerschap volgt, is een kwaliteitsvolle medische en gezondheidszorg voor die risicogroep zeer belangrijk.
Het risico op voortijdig moederschap is nauw verbonden met de sociaal-economische context. Wij moeten het fundamentele recht op toegang tot gezondheidszorg ondersteunen.
Ten derde wijs ik op de familiale en culturele context van adolescentenzwangerschappen. Vele zijn het gevolg van verkrachting en seksuele aanranding. In vele Afrikaanse landen gebeurt dat op een extreem alarmerende wijze. Velen onder ons hebben de alarmbel geluid over Kivu. We kunnen dat ook doen voor Kenia, vanwaar bijzonder onrustwekkende berichten komen, ook over vluchtelingenkampen die de vrouwen in het geheel niet beschermen tegen seksueel geweld.
We moeten alle mogelijke en dringende aandacht aan die situatie besteden. Het seksueel geweld is helaas wijdverspreid in landen met een onstabiel regime of in landen in oorlog.
Soms hebben die verkrachtingen te maken met pseudo-magische praktijken die sommigen doen geloven, bijvoorbeeld in Zuid-Afrika, dat ze van aids kunnen genezen door seksuele betrekkingen te hebben met jonge maagden.
Om zwangerschappen bij adolescenten te bestrijden is het dus onontbeerlijk het seksueel geweld te analyseren, niet alleen in de RDC, maar op een algemene wijze in andere ontwikkelingslanden, door een systematische antropologische en sociologische benadering.
De studie kan ook worden uitgebreid tot het statuut van de vrouwen en meisjes in ontwikkelingslanden. Op dat vlak lijkt er geen vooruitgang te zijn geboekt sinds de Wereldconferentie over Vrouwen van Peking in 1995.
Het gaat dus om een brede problematiek. Er kunnen nog andere wegen worden bewandeld. Mijn fractie en ik zelf zullen de resolutie goedkeuren.
De voorzitter. - Ik feliciteer mevrouw Delvaux met haar maidenspeech.
-De bespreking is gesloten.
-De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.
(Voor het advies van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, zie stuk 4-479/2.)
De voorzitter. - De heer Vankrunkelsven en mevrouw Durant, rapporteurs, verwijzen naar hun schriftelijk verslag.
-De bespreking is gesloten.
-De stemming over het advies van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft later plaats.
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 4-517/2.)
De voorzitter. - Het woord is aan mevrouw de Bethune voor een mondeling verslag.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V-N-VA), rapporteur. - Mijn mondeling verslag zal bondig zijn, gelet op het gedetailleerd en genuanceerd schriftelijk verslag waarin de bedenkingen en de commentaren van de commissieleden worden verwoord. Daarin zijn ook de interessante hoorzittingen verwerkt die we deze week hebben georganiseerd. In het verslag wordt ook het commentaar weergegeven bij de amendementen die deze namiddag werden ingediend na het aanhoren van het verslag dat de vertegenwoordiger van de regering heeft uitgebracht over de werkzaamheden van de bijzondere missie die zich in Bulgarije is gaan vergewissen van de situatie van de kinderen in wees- en opvanghuizen.
De commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging heeft in vergadering van 31 januari 2008 beslist een voorstel van resolutie op te stellen over de kinderrechten in Bulgarije en de opvang van kinderen. Daartoe hebben we een beroep gedaan op de bijzondere procedure van artikel 22, paragraaf 3 van het Reglement van de Senaat. De voorzitter van de Senaat heeft conform het Reglement toestemming verleend. De vereiste handtekeningen waren immers verzameld en de voorstellen van resolutie van parlementsleden Schelfhout en Van Den Driessche, enerzijds, en Hermans, anderzijds, werden dankzij goed overleg omgevormd tot een enkel voorstel van resolutie.
De aanleiding tot dit voorstel van resolutie was de schokkende documentaire Bulgaria's Abandoned Children van de Britse journaliste Kate Blewett. Hierin werd getoond in welke dramatische omstandigheden kinderen moeten verblijven in een specifiek weeshuis in Bulgarije. In dat soort weeshuizen worden niet alleen kinderen met een handicap opgenomen.
Ook gezonde kinderen worden er opgenomen en lopen er mettertijd door de verwaarlozing een handicap op of takelen langzaam af.
De inleidster wees op een Bulgaars besluit van 2006 om bepaalde weeshuizen te sluiten. Daardoor kwam er weliswaar een einde aan het probleem van de slechte verzorging van de kinderen, maar velen onder hen vonden geen nieuw onderkomen en kwamen dus op straat, in de prostitutie of in de criminaliteit terecht.
In de commissie werd gewezen op de verantwoordelijkheid van Europa en het belang van de criteria van Kopenhagen waaraan de nieuwe lidstaten moeten voldoen om tot de Unie te kunnen toetreden.
Wegens de schrijnende feiten en de verantwoordelijkheid van Europa werd gevraagd de resolutie met spoed op de agenda te plaatsen.
In de loop van de gedachtewisseling werden tal van argumenten aangehaald. De heer Van Den Driessche benadrukte de urgentie van het thema. Mevrouw Hermans en ook andere collega's vroegen bijzondere aandacht voor de zeer dramatische situatie van de Romakinderen, niet enkel in Bulgarije, maar ook in Roemenië en andere landen.
De heer Roelants du Vivier pleitte ervoor behoedzaam met deze materie om te gaan, ons niet op emoties te laten drijven en een voorzichtig standpunt in te nemen om constructief en toekomstgericht te kunnen werken.
Mevrouw Zrihen vond dat we niet één land met de vinger mogen wijzen, maar ook oog moeten hebben voor probleemsituaties van kinderen in andere landen van de Europese Unie, met inbegrip van ons eigen land.
De heer Dallemagne wees erop dat we deze materie met de nodige ernst moeten behandelen en niet routinematig mogen afhaspelen.
Later in het debat wees de heer Dubié ook op de algemene situatie in Bulgarije en op de situatie van de Roma in het bijzonder.
De commissie drong erop aan gespecialiseerde ngo's en internationale organisaties te horen, zoals Unicef en Unesco, en kinderrechtenexperts die de materie van heel dichtbij volgen en terreinkennis hebben. Er werd unaniem beslist ook de ambassadeur van Bulgarije te horen om uit rechtstreekse bron te vernemen wat het officiële standpunt van zijn land is en welke stappen de Bulgaarse regering zet om deze problemen het hoofd te bieden.
Op basis van de hoorzittingen en de daaropvolgende gedachtewisseling werd de resolutie op tal van punten geamendeerd. Dat leidde tot een unanieme goedkeuring van de resolutie, die vandaag aan de plenaire vergadering wordt voorgelegd.
De heer François Roelants du Vivier (MR). - Na het uitstekend verslag van mevrouw de Bethune wil ik erop wijzen dat we er baat bij hebben gehad ons niet door de begrijpelijke emoties te laten leiden en verschillende personen om advies te vragen. We hebben de Bulgaarse ambassadeur ontvangen en we hebben vanochtend het verslag van de deskundigen gehoord die van 27 tot 30 januari in Bulgarije zijn geweest. Aldus hebben we onze plicht als senator kunnen vervullen.
We waren misschien niet even snel als onze collega's in de Kamer, maar het is kenmerkend voor de Senaat dat we dieper kunnen ingaan op bepaalde onderwerpen en met kennis van alle noodzakelijke beoordelingselementen een resolutie kunnen aannemen.
Onze resolutie stigmatiseert geen enkel land in het bijzonder, maar duidt erop dat wij deze problematiek belangrijk vinden en dat we hulp kunnen bieden aan een Europese partner die wegens structurele en financiële moeilijkheden moeite heeft om het hoofd te bieden aan de dramatische situatie waarin de haveloze kinderen in de Bulgaarse weeshuizen verkeren.
De heer Philippe Mahoux (PS). - We moeten inderdaad alles in het werk stellen opdat deze situatie zou verbeteren en zelfs geheel zou verdwijnen, niet alleen uit alle lidstaten van de Europese Unie maar uit de hele wereld.
Als deze resolutie als positief kan worden ervaren in Bulgarije, des te beter. Ik wil niet dat we belerend overkomen. Hoe zouden we reageren indien het Bulgaarse parlement een resolutie aannam die België met de vinger wijst omdat we kinderen in gesloten centra plaatsen. Laten we redelijk blijven. Telkens ons parlement zulk een initiatief neemt moeten we in de eerste plaats een verbetering van de situatie van de slachtoffers voor ogen houden, met name via bilaterale steun of andere positieve maatregelen van ngo tot ngo.
Ook de Europese Unie moet reageren, bijvoorbeeld door een specifiek hulpprogramma te ontwikkelen ten bate van landen waar de sociale ontwikkeling wegens economische problemen vertraging heeft ongelopen.
We moeten vermijden dat we anderen systematisch de les willen spellen, ook al is het goed dat we hierover verontwaardigd kunnen zijn. We moeten ervoor zorgen dat onze reactie gericht is tot degenen die verantwoordelijk zijn voor de toestand die we hekelen.
Mevrouw Helga Stevens (CD&V-N-VA). - Ik ben het uiteraard volkomen eens met de resolutie. Als persoon met een handicap voel ik me geraakt. De BBC-reportage heeft me geschokt. Ik begrijp niet dat zoiets mogelijk is in een land dat zo dicht bij ons ligt en dat overigens ook lid is van de Europese Unie. Wegens andere verplichtingen kon ik vanochtend helaas niet aanwezig zijn in de commissie.
De situatie in Bulgarije is jammer genoeg niet uniek. Navraag via mijn contacten met het Europees Gehandicaptenforum en andere belangenverenigingen van personen met een handicap in de Europese Unie en daarbuiten resulteerde in een lange lijst van landen waar de situatie even schrijnend is.
Samen met onze collega's parlementsleden uit de Europese Unie en uit de gewezen Oostbloklanden moeten we het opnemen voor de kinderen met een handicap. Dat normale kinderen die door hun ouders gedumpt werden, door verwaarlozing een handicap krijgen, is ontzettend schrijnend.
Het voorstel van resolutie spitst zich specifiek toe op Bulgarije. Maar mijns inziens moeten we verder en breder kijken. We moeten van de gelegenheid gebruik maken om opnieuw de schrijnende verwaarlozing van kinderen en mensen met een handicap onder de aandacht te brengen. We mogen niet het verwijt krijgen dass wir es nicht gewusst haben.
Ik hoop dat voorliggend voorstel van resolutie een intentieverklaring is waarmee allen hier aanwezig zich willen inzetten om schrijnende situaties als die in Bulgarije stap voor stap uit de wereld te helpen. Samen met onze fractie hoop ik dan ook dat alle partijen hier vertegenwoordigd ook op Europees niveau de handen in elkaar kunnen slaan en een initiatief zullen nemen. Via onze ministers en europarlementsleden kunnen wij de Europese Commissie en de huidige en toekomstige lidstaten duidelijk maken dat de Europese Unie naast aandacht voor de economische aspecten, ook aandacht moet hebben voor het sociaal welbevinden van al haar burgers. Dat kan via normen en financiële ondersteuning, maar vooral door een ander beleid te stimuleren.
Er moet een mentaliteitswijziging komen. Het dumpen in instellingen van kinderen en volwassenen met een handicap moet stoppen. Ik citeer hierbij een uitspraak: `We moeten voorkomen dat de vergeetputten worden omgebouwd tot gouden kooien. Kinderen horen bij hun familie, in de wijk, het dorp waar ze geboren zijn. De uitdaging van de toekomst is zoveel mogelijk de voorziening naar de kinderen en het gezin te brengen in plaats van de kinderen naar de voorzieningen.'
Ik hoop alleszins dat een spontaan opgewelde verontwaardiging wordt omgebogen naar een structurele verandering, een structurele oplossing voor een structureel probleem, zo niet leidt alle commotie van vandaag uiteindelijk tot niets.
De heer Georges Dallemagne (cdH). - Ik ben blij dat de Senaat deze kwestie zonder uitstel behandelt.
De recente vreselijke beelden doen denken aan beelden uit de tijd van Ceauşescu. Ik heb toen zelf enkele van die weeshuizen bezocht. Nu hebben we het evenwel over een land dat lid is van de Europese Unie. We moeten het land niet stigmatiseren, maar we moeten blijk geven van onze bezorgdheid en solidariteit.
Mijn fractie heeft zich weliswaar altijd verzet tegen de opsluiting van kinderen in gesloten centra in ons land, maar die vergelijking gaat in dit geval toch niet op. In sommige van die weeshuizen heb ik een sterftecijfer hoger dan 50% vastgesteld tijdens het eerste levensjaar, wat absoluut onaanvaardbaar en ondraaglijk is.
Het was mijn bedoeling in de resolutie de mogelijkheid te laten opnemen om geregeld verslagen te ontvangen over alle kinderen die in de Europese Unie in instellingen worden geplaatst. In sommige landen, met name in communistische landen, werden ouders ertoe aangezet om hun kinderen in instellingen te plaatsen wanneer ze niet in staat waren om er zelf voor te zorgen. Een dergelijke handelwijze is wellicht van generatie op generatie overgedragen. We moeten die ouders, die vaak in zeer moeilijke sociale omstandigheden leven, ondersteunen. De Europese Unie moet op dit punt solidair zijn en de problematiek nauwgezet opvolgen.
Het is belangrijk dat wij hierover onderling kunnen debatteren en dat we de Bulgaarse ambassadeur kunnen ontmoeten om hem onze solidariteit en onze bezorgdheid te betuigen, en om de wens te uiten dat deze zaak wordt opgevolgd.
Mevrouw Margriet Hermans (Open Vld). - Ik ben bijzonder blij dat deze resolutie een positief verhaal is geworden, dat alle fracties ze hebben geamendeerd en verbeterd en er nu achter staan.
Ook de boodschap die we aan Bulgarije geven is positief. De resolutie zegt duidelijk dat we willen meewerken om het probleem uit de wereld te helpen. Zoals mevrouw Stevens zegt, doet de problematiek zich niet alleen in Bulgarije voor. Dat is ook zo in Roemenië.
Tot slot wil ik iedereen danken dat we deze resolutie zo snel en bovendien unaniem hebben kunnen goedkeuren.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Ook het Vlaams Belang zal het voorstel van resolutie goedkeuren, maar we maken er toch enkele bedenkingen bij.
Als we bij elk specifiek probleem een resolutie indienen, dan kunnen we er elke week wel een goedkeuren. Mij niet gelaten, maar de Senaat moet wel weten wat hij wil.
Ik heb sommige sprekers de vergelijking horen maken tussen de situatie van de kinderen in Bulgarije en het detineren van kinderen in onze centra voor illegalen. Met alle respect, maar dit gaat mij te ver. Die vergelijking staat gelukkig niet in de resolutie en terecht, want ze gaat absoluut niet op. Ze toch maken, zoals vooral sprekers van cdH en PS hier deden, is grotesk en onnozel.
Desondanks geeft onze fractie haar volle steun aan het voorstel van resolutie.
De heer Pol Van Den Driessche (CD&V-N-VA). - Collega Schelfhout en ikzelf danken, mede namens de andere leden van de CD&V-fractie, alle senatoren omdat ze constructief aan onze resolutie hebben meegewerkt.
Het is absoluut niet de bedoeling een bepaald land te beschuldigen of de les te lezen. Maar wat we in de uitstekende, maar zeer schrijnende BBC-reportage hebben gezien, kan voor ons niet, niet in Bulgarije, maar evenmin in Tsjetsjenië of in Angola of in eender welk land.
Het verschil is evenwel dat Bulgarije sinds een goed jaar lid is van de Europese Unie, waar een aantal regels bestaan die best worden nageleefd.
Ik ben oprecht blij dat we een constructieve opstelling hebben gekozen en dat de regering bereid is mee te werken aan een positieve structurele oplossing. Als we de missie die uit Bulgarije is teruggekeerd mogen geloven, dan is de toestand ginder intussen nog verslechterd. Ik ben daar, samen met u, bijzonder triest om. Ik kan alleen maar hopen dat die kinderen en alle gehandicapten op een dag een betere toekomst wacht.
-De bespreking is gesloten.
-De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
Stemming 1
Aanwezig: 55
Voor: 55
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het wetsvoorstel is eenparig aangenomen.
-Het wetsontwerp zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
-Voor dit voorstel van resolutie wordt de uitslag van stemming 1 aanvaard.
-Het voorstel van resolutie is eenparig aangenomen.
-De resolutie zal aan de eerste minister, aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking worden meegedeeld.
Stemming 2
Aanwezig: 54
Voor: 54
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het voorstel van resolutie is eenparig aangenomen.
-De resolutie zal aan de eerste minister, aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking worden meegedeeld.
Stemming 3
Aanwezig: 55
Voor: 49
Tegen: 0
Onthoudingen: 6
-Het voorstel van resolutie is aangenomen.
-De resolutie zal aan de eerste minister, aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking worden meegedeeld.
Stemming 4
Aanwezig: 56
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 6
-Het advies van de commissie is aangenomen.
-Het zal aan de andere Belgische Parlementen en aan de Europese Commissie worden meegedeeld.
Stemming 5
Aanwezig: 54
Voor: 54
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het voorstel van resolutie is eenparig aangenomen.
-De resolutie zal aan de eerste minister en aan de minister van Buitenlandse Zaken worden meegedeeld.
De voorzitter. - De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie, antwoordt.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Volgens het 163ste boek van het Rekenhof past de Regie der Gebouwen geen afschrijvingen toe op de gebouwen die eigendom zijn van de Staat en die door haar worden beheerd. Dat leidt onvermijdelijk tot een overschatting van het actief. In het huidige rekeningstelsel van de Regie kan de waarde van een gebouw enkel toenemen. Door het niet afschrijven van de gebouwen ontbreekt waardevolle bedrijfseconomische informatie, die nuttig is voor het beheer en de waardebepaling van het federaal onroerend patrimonium. In de huidige stand van zaken kan uit de rekeningen van de Regie bijvoorbeeld geen vergelijking worden gemaakt tussen enerzijds de investeringsmiddelen die de overheid ter beschikking wil stellen voor de instandhouding van haar onroerend patrimonium en anderzijds de normale waardeverminderingen van dit patrimonium.
Sterker nog, bij een verkoop of de sloop van een gebouw verdwijnt de boekwaarde van het gebouw niet uit de balans. De Regie boekt de waarde die het gebouw in haar rekeningen had of de verkoopsopbrengst die het gebouw opleverde van een A-rekening naar een B-rekening. Beide rekeningen betreffen vorderingen op meer dan één jaar. In de toelichting bij de balans wordt erop gewezen dat de bedragen die op de B-rekening staan, te maken hebben met verkochte gebouwen. In het balanstotaal van de Regie blijft de waarde van de verkochte gebouwen opgenomen. Dat heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat in de rekening 2001 een bedrag van 30.340.448.907 Belgische frank of 752.120.082,28 euro van het balanstotaal van de Regie in feite niets voorstelde. Dit was 12,71% van het toenmalige balanstotaal.
Het balanstotaal wordt zelfs nog meer overschat. Indien de Regie een gebouw laat slopen worden de sloopkosten aangerekend op een begrotingsartikel van hoofdstuk 53 van haar begroting. Deze bedragen worden vervolgens overgedragen naar een rekening van het vast actief - de vorderingen op meer dan één jaar. Het activeren van deze sloopkosten leidt ertoe dat door de afbraak van een gebouw het balanstotaal van de Regie aangroeit, terwijl er in werkelijkheid activa vernietigd worden.
Waarom werden zulke boekhoudkundige onregelmatigheden bij de Regie jarenlang gedoogd en worden de ongeoorloofde boekhoudkundige technieken voor de waardebepaling van het patrimonium nog steeds gehanteerd? Heeft de minister maatregelen genomen om genoemde absurditeiten weg te werken? Werden er sancties getroffen tegen de verantwoordelijken bij de Regie? Hoeveel procent van het huidige balanstotaal van de Regie `stelt in feite niets voor', om de terminologie van het Rekenhof over te nemen? Wat is de huidige reële waarde van het patrimonium als de door het Rekenhof aangeklaagde technieken uit de berekeningen voor de waardebepaling worden verwijderd?
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Ik lees het antwoord van minister Reynders.
De Belgische Staat en niet de Regie der Gebouwen is eigenaar van de door de regie beheerde gebouwen. De afschrijvingen gebeuren door de Staat en de gebouwen zijn in de boekhouding van de Regie opgenomen als `vorderingen op meer dan één jaar' op basis van haar in 1988 goedgekeurde boekhoudplan.
Reeds tien jaar geleden deed de Regie der Gebouwen stappen om haar boekhoudplan aan te passen zodat zij haar boekhouding zou kunnen uitbouwen tot een beheersinstrument dat nuttige bedrijfseconomische informatie kan leveren. Er is echter de voorkeur aan gegeven om het resultaat af te wachten van de werkzaamheden van de Commissie voor de Normalisatie van de Openbare Comptabiliteit, die een nieuw boekhoudplan voor de federale overheidsdiensten opstelt waaraan ook de Regie der Gebouwen onderworpen zal zijn. Begin 2008 is een werkgroep van start gegaan - samengesteld uit vertegenwoordigers van de Financiële Dienst, van de dienst ICT van de Regie der Gebouwen, die later zal worden uitgebreid met vertegenwoordigers van het Rekenhof en de FOD Begroting en Beheerscontrole - die de huidige toestand analyseert en onderzoekt hoe die kan ingepast worden in het nieuwe federale boekhoudplan.
De waardebepaling van het patrimonium is uiterst complex door het heterogeen karakter ervan en maakt eveneens deel uit van de ontwikkeling van het nieuwe boekhoudplan.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Ik heb op geen enkele van mijn vragen een concreet antwoord gekregen.
De voorzitter. - De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie, antwoordt.
De heer Berni Collas (MR). - Een perscommuniqué van de ministerraad van 27 april 2007 luidt als volgt: `De ministerraad keurde een ontwerp van koninklijk besluit goed dat de wet van 3 juli 2005 over de rechten van de vrijwilligers uitvoert. Minister van Sociale Zaken Rudy Demotte diende het voorstel in. Het ontwerp verbetert het statuut van de vrijwillige ambulanciers die werkzaam zijn in de sector van de dringende medische hulp. Het verhoogt het jaarlijks bedrag van de vergoedingen voor de vrijwillige ambulanciers die werken in de dringende medische hulp, zodat het gelijk is aan dat voor vrijwillige brandweerlieden. De hogere vergoedingen werken de huidige discriminatie weg tussen vrijwillige brandweerlieden en vrijwillige ambulanciers van de dringende medische hulp die dezelfde prestaties verrichten.
Daarnaast verplicht het ontwerp de organisaties die een beroep doen op vrijwillige ambulanciers voor dringende medische hulpverlening een gemeenrechtelijke verzekering van het type arbeidsongeval af te sluiten om ze te beschermen tegen ongevallen die kunnen voorkomen tijdens hun interventies. De verplichte dekking is dezelfde als voor de vrijwillige brandweerlieden, maar ze berust op de wetgeving van arbeidsongevallen van de privésector.'
Hoever staat het met het ontwerp van koninklijk besluit zowel wat de fiscale vrijstelling als wat de verzekering Arbeidsongevallen betreft?
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Ik lees het antwoord van de minister.
Het ontwerp van koninklijk besluit waarover u het hebt, werd goedgekeurd door de Ministerraad van 27 april 2007 en werd dan voor advies overgezonden aan de Raad van State. Het ontwerp kent de vrijwillige ambulanciers vergoedingen toe vergelijkbaar met die van de vrijwillige brandweerlieden. Daarnaast verschaft het hun een betere bescherming bij arbeidsongevallen en verplicht het de organisaties die een beroep doen op vrijwilligers, een verzekering af te sluiten vergelijkbaar met die voor loontrekkers.
In zijn advies heeft de Raad van State erop gewezen dat de bevoegdheidsoverdracht aan de Koning verder gaat dan in de wet over de rechten van vrijwilligers is bepaald.
De wet geeft de Koning de mogelijkheid de organisaties te verplichten een verzekering tegen Arbeidsongevallen af te sluiten voor sommige categorieën vrijwilligers.
Het koninklijk besluit heeft de bedoelde categorie vrijwilligers goed omschreven, maar preciseert ook de voorwaarden waaraan de verzekering moet voldoen, meer bepaald wat betreft de vergoedingsplafonds en de vergoedingsregels. De Raad van State oordeelde dat de in de wet ingeschreven bevoegdheidsoverdracht het niet mogelijk maakt die uitvoeringsbepalingen vast te stellen. Nochtans zijn ze essentieel voor een betere bescherming van de vrijwillige ambulanciers bij een ongeval.
Bijgevolg moet de wet over de rechten van vrijwilligers worden aangepast, wat in een periode van lopende zaken niet mogelijk was.
Ik heb de administratie de opdracht gegeven een wetsontwerp op te stellen dat de Koning machtigt de verzekeringsregels vast te stellen. Zodra de wettelijke basis is goedgekeurd, kan het koninklijk besluit worden gepubliceerd.
De heer Berni Collas (MR). - Ik noteer dat het advies van de Raad van State bepaalde problemen heeft opgeworpen en dat de wet moet worden gewijzigd.
De voorzitter. - De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie, antwoordt.
De heer Berni Collas (MR). - Op mijn mondelinge vraag nr. 3-1350 (Handelingen nr. 3-198 van 11 januari 2007, p. 27) antwoordde de staatssecretaris voor Overheidsbedrijven, Bruno Tuybens, dat hij mij geen inlichtingen kon geven over de manoeuvreerruimte waarover België beschikt voor de omzetting van het voorstel van richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad tot wijziging van richtlijn 97/67/EG met betrekking tot de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap, onder meer om de universele dienstverlening te kunnen waarborgen, omdat de definitieve tekst van de richtlijn op dat ogenblik nog niet was goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad van Ministers van de Europese Unie (EU).
Op 11 juli 2007 heeft het Europees Parlement de richtlijn goedgekeurd over de vrijmaking, vanaf 1 januari 2011, van de verdeling van brievenpost van minder dan 50 gram in de EU (richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad tot wijziging van richtlijn 97/67/EG met betrekking tot de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap).
De Europese ministers hebben op 1 oktober 2007 hun `politiek akkoord' gegeven.
De richtlijn voorziet in drie financieringsmethoden voor het garanderen van de universele postdienst, namelijk een dienstverlening gedurende ten minste vijf dagen per week overal in de Europese Unie:
1. een overheidscompensatie door rechtstreekse staatssubsidies;
2. de financiering door middel van bijdragen van gebruikers en/of leveranciers;
3. de installatie van een compensatiefonds.
In zijn antwoord op mijn mondelinge vraag nr. 3-1350 van 11 januari 2007 verklaart staatssecretaris Tuybens `In de praktijk, onder meer in Italië, is gebleken dat dergelijke compensatiefondsen slecht functioneren, meer bepaald op het vlak van de boekhouding en de Europese reglementering inzake concurrentie en vrij verkeer van diensten.'
In dat verband wil ik u de volgende vragen stellen.
Hoe evalueert de regering de evolutie van dit dossier?
Hoe wil de regering de richtlijn omzetten teneinde een universele dienstverlening te waarborgen?
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Ik lees het antwoord van mijn collega.
Na het politieke akkoord van 1 oktober 2007 tussen de Europese ministers heeft het voorstel voor een derde postrichtlijn de wetgevende procedure voort doorlopen.
De tekst die aan het Europees Parlement was voorgelegd, werd eerst herzien door de Commissie Vervoer en Toerisme (TRAN), die verantwoordelijk is voor postzaken in het Europees Parlement. Die commissie besliste in haar vergadering van 18 december 2007 om geen enkel van de door sommige Europese parlementsleden ingediende amendementen in aanmerking te nemen en zich aan te sluiten bij de positie van de Raad.
Op 31 januari 2008 werd die tekst dan in tweede lezing in stemming gebracht in de plenaire vergadering van het Europees Parlement en ongewijzigd goedgekeurd.
De stemming in tweede lezing sluit de wetgevende procedure af. Nu moeten de lidstaten dat voorstel van richtlijn omzetten in hun nationaal recht.
De Belgische regering heeft de ontwikkeling van de postregulering op de voet gevolgd, zowel in de Raad van Europese ministers als op het nationale niveau. Ze is trouwens al begonnen met het onderzoek van de omzetting van de Europese postrichtlijn in Belgisch recht.
De omzetting van de derde richtlijn is een prioriteit omdat de liberalisering van de Belgische postmarkt belangrijke gevolgen zal hebben voor de verbruikers, de ondernemingen in de sector, hun aandeelhouders en hun personeel.
Gelet op het belang van deze kwestie, zal ik samen met de minister van Economie en de minister van Werk alle nodige demarches doen om een aangepast regelgevend kader voor te bereiden.
De omzetting van de richtlijn in Belgisch recht en het regelgevend kader dat daaruit voortvloeit moeten borg staan voor het behoud van een kwalitatieve universele dienstverlening, een aangepaste en stabiele financiering van de universele dienstverlening en rechtvaardige sociale en operationele concurrerende voorwaarden.
De heer Berni Collas (MR). - Ik dank de minister voor haar antwoorden, ook al zijn ze niet volledig. Ik kom hier nog op terug.
De voorzitter. - De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie, antwoordt.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-N-VA). - Uit gegevens van Datassur, de centrale databank van de verzekeraars, blijkt dat het aantal landgenoten dat in 2006 zijn auto- of brandverzekering weigerde te betalen, fors is gestegen.
In een jaar tijd hebben verzekeraars het contract van 49.325 Belgen om dringende redenen opgezegd. Het aantal wanbetalers op de lijst is gestegen tot 92%. Nog eens 7% veroorzaakte te veel schadeongevallen en 1% probeerde te frauderen. Volgens Datassur bedroeg vijf jaar geleden het aandeel van de wanbetalers nog maar 75%.
Graag had ik van de minister vernomen welke conclusies hij trekt uit de gegevens van Datassur. Hoe zal de minister de wildgroei aan zwarte lijsten aanpakken? Acht hij het wenselijk bijkomende initiatieven te nemen om het aantal wanbetalers in de toekomst te doen verminderen?
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Ik lees het antwoord van minister Reynders.
Volgens de gegevens in mijn bezit is het aantal wanbetalers uitgedrukt in absolute cijfers relatief stabiel, zelfs al is het opzeggingspercentage wegens wanbetaling in een jaar van 91% tot 92% gestegen. De stijging met 1% houdt waarschijnlijk verband met de aangroei van het aantal gevallen van overmatige schuldenlast.
De negatieve lijsten vallen onder de bevoegdheid van de minister van Economie en de minister van Justitie.
Ik moedig de verzekeraars aan een splitsing van de premies toe te laten en de domiciliëring te vergemakkelijken; dat is geen oplossing voor het probleem, maar laat de consument wel meer bewegingsvrijheid.
Voor motorrijtuigen moeten personen die onder het Tariferingsbureau vallen, de premie vooraf aanvragen; de premie biedt een dekking voor één jaar, zonder stilzwijgende hernieuwing. Dankzij die maatregel zijn zowel de betrokkenen als derden beschermd.
Mijns inziens moeten we streven naar een evenwicht tussen sensibilisatie, informatie en preventie. We moeten de betaalmogelijkheden uitbreiden, maar tegelijkertijd iedereen inlichten over de gevolgen van wanbetaling of niet-verzekering: bijvoorbeeld, geen verzekering van goederen in geval van brand, risico's inzake aansprakelijkheid van de gebruikers van motorrijtuigen. De minister van Economie heeft oog voor deze problemen.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-N-VA). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Het probleem van de zwarte lijsten zal ik in een andere context bij de minister van Justitie aankaarten.
De voorzitter. - De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie, antwoordt.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-N-VA). - Het ministerie van Defensie zou een onderzoek gestart zijn naar websites met satellietbeelden om na te gaan of ze een gevaar kunnen betekenen en of bepaalde locaties, bijvoorbeeld militaire basissen, onzichtbaar moeten worden gemaakt.
Zo kan men de militaire basis van Kleine Brogel bijvoorbeeld nog altijd gedetailleerd zien via het internet.
Websites met satellietbeelden zijn onder meer Google Earth of Virtual Earth van Microsoft. Je kan er je eigen woonplaats virtueel opzoeken vanuit de lucht.
Op vraag van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in Nederland heeft Google al alle militaire locaties, koninklijke domeinen en gebouwen van inlichtingendiensten onzichtbaar gemaakt. Op Virtual Earth van Microsoft zijn die gebieden nog in detail zichtbaar, maar de MIVD heeft ook hier gevraagd de verboden plekken door arcering onzichtbaar te maken.
In mei 2004 stelde ik een gelijksoortige vraag om uitleg over de luchtfoto's die via de website van GIS-Vlaanderen ter beschikking werden gesteld.
Vindt de minister het verantwoord dat dergelijke gedetailleerde informatie van belangrijke gebouwen en installaties kan worden geraadpleegd door iedereen die toegang heeft tot het internet? Welke maatregelen wil de minister nemen om dergelijke informatie niet meer in detail te verspreiden via het internet? Welke gebouwen moeten volgens de minister op het internet door arcering onzichtbaar worden gemaakt?
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Ik lees het antwoord van de minister van Landsverdediging.
De beschikbaarheid voor het grote publiek van beelden van militaire basissen kan een veiligheidsrisico inhouden. Voor het maken en verspreiden van satellietbeelden bestaat geen nationale beperking. Voor het maken van luchtfoto's boven het nationale grondgebied was er wel een beperking, maar die werd afgeschaft bij koninklijk besluit van 5 augustus 2006.
Ik heb Google Earth en Virtual Earth daarom alvast gevraagd de Belgische militaire sites te censureren, met inbegrip van kampen in het buitenland waar Belgische militairen verblijven.
Daarnaast heb ik de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken voorgesteld een werkgroep op te richten met vertegenwoordigers van onze departementen, die belast zal zijn met het voorstellen van een algemene en structurele oplossing voor het probleem van de beschikbaarheid van dergelijke beelden voor het grote publiek.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V-N-VA). - De regering schiet blijkbaar in actie. Er wordt een nieuwe werkgroep opgericht om het probleem grondig aan te pakken.
We zullen zien wat het wordt. Ik dring er intussen wel op aan dat op korte termijn maatregelen worden genomen om te beletten dat iedereen van alles en nog wat foto's kan nemen. Ik denk daarbij niet alleen aan de militaire veiligheid, maar ook aan de bescherming van de privacy. Ik hoef daar niet meer uitleg over te geven. Als niets wordt ondernomen, bestaat het gevaar dat we uiteindelijk zullen leven in een samenleving die een permanente bespieding organiseert.
De voorzitter. - De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie, antwoordt.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Na de euthanasiewet van 2002 kwam er in 2005 een aanvullende wet die de rol van de apotheker en het verstrekken van euthanatica beter omschreef. Het doel van de wet van 2005, namelijk het wegwerken van een rechtsonzekere toestand voor de apotheker, is daarmee echter nog altijd niet bereikt. De uitvoeringsbesluiten die hiervoor nodig zijn, zijn nog niet uitgevaardigd.
Het is voor de apotheker nog altijd wachten op het invullen van de zorgvuldigheidsregels en voorwaarden waaraan het voorschrift en de aflevering van geneesmiddelen die als euthanaticum worden gebruikt, moeten voldoen. Ook het bijkomende probleem van het verzekeren van de beschikbaarheid van euthanatica in de apotheken moet nog door een koninklijk besluit worden geregeld.
We zijn inmiddels in 2008 en we vragen ons af waar die uitvoeringsbesluiten blijven.
(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
In de loop van 2005 heeft mijn voorganger de betrokken administratie belast met het in kaart brengen van de specifieke problemen die de apotheker ondervindt bij het afleveren van euthanatica. De administratie heeft hiervoor werkgroepen opgericht die samengesteld waren uit artsen, apothekers, ambtenaren en kabinetsmedewerkers van mijn voorganger. De werkgroepen moesten de zorgvuldigheidsregels uitwerken die moeten worden nageleefd bij het voorschrijven en afleveren van euthanatica, en voorstellen doen inzake de beschikbaarheid van euthanatica. Alle voorstellen van deze werkgroepen werden gerealiseerd.
Het koninklijk besluit van 14 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik regelt de mogelijkheid tot fractioneren van geneesmiddelen door de apotheker, zodat het probleem van de beschikbaarheid van geschikte verpakkingen van euthanatica in de voor het publiek toegankelijke apotheek kan worden aangepakt. Ook werden in de loop van 2006 in de Folia Pharmacotherapeutica de zorgvuldigheidsregels bij de artsen en apothekers bekendgemaakt, met mededeling van de beschikbare geneesmiddelen en de aanbevelingen inzake de toedieningswijze.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Mag ik daaruit afleiden dat de informatie die in de Folia verschenen is, voldoende is en dat er daaromtrent geen koninklijk besluit meer wordt opgesteld? Dit gaat veel minder ver dan wat de wetgever gevraagd had.
De minister antwoordt niet. Dit wijst er eens te meer op dat onze vragen om uitleg geen zin hebben. Ik vraag naar een koninklijk besluit dat volgens de wet moet worden opgesteld.
De voorzitter. - De minister heeft geantwoord dat er geen koninklijk besluit is.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Ja, maar ik vraag nu of dat zo blijft dan wel of de minister nog een koninklijk besluit zal opstellen.
De voorzitter. - Dat moet u aan de bevoegde minister vragen.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Ik heb het aan de bevoegde minister gevraagd. Ik vind dit een absolute aanfluiting van ons recht om vragen te stellen. Ik zal hier geen vragen meer stellen, want het heeft totaal geen zin. Dit is kafkaiaans. Ik stel een vraag en ik krijg geen antwoord. Ik stel een aanvullende vraag en het blijft stil. Dat is toch niet mogelijk.
De voorzitter. - Het was de afgelopen acht jaar, toen wij in de oppositie waren, niet anders. Wij begrepen zelfs het Nederlands van de staatssecretaris die kwam antwoorden, niet!
U beschikt over voldoende mogelijkheden om de bevoegde minister te ondervragen. U kunt een mondelinge vraag stellen, dan zal de minister aanwezig zijn om te antwoorden.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Mijnheer de voorzitter, u zegt eigenlijk dat het geen zin heeft om hier vragen om uitleg te stellen en dat het beter is een mondelinge vraag te stellen.
De voorzitter. - Dat is niet waar, het hangt gewoon af van de aard van de vraag en van het feit of bijkomende informatie wordt gevraagd.
De voorzitter. - De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie, antwoordt.
De heer Louis Ide (CD&V-N-VA). - Mijn vraag om uitleg handelt over het ministerieel besluit van 17 december 2007, paragraaf 4460100 inzake de terugbetaling van posaconazole (Noxafil®).
Het is een goede zaak dat het antimycoticum posaconazole zo snel in het terugbetaalsysteem is opgenomen. Het is zelfs sneller dan de producent had verwacht. Bij het nalezen van de terugbetalingscriteria sloop er evenwel een foutje in het ministeriële besluit, naar mijn bescheiden mening als arts microbioloog-mycoloog. Ik hoop dat met de verduidelijking van de minister te kunnen rechtzetten.
De specialiteit wordt namelijk vergoed in categorie A als ze wordt toegediend voor de behandeling van ernstig immunogecompromitteerde volwassenen. Dat zijn mensen die corticosteroïden nemen, of analogen daarvan, of andere immunosuppressiva in de vorm van anti-alfa-tumor-necrosis-factoren, mensen die lijden aan een hematologische of oncologische aandoening, hiv-patiënten, patiënten die een stamcel- of orgaandonatie hebben ondergaan én die bovendien aan een bepaalde schimmelinfectie lijden.
Het gaat om één bepaalde categorie van schimmelinfecties, namelijk de derde die in het ministerieel besluit gestipuleerd staat als `de behandeling van een bewezen of waarschijnlijk geachte chromoblastomycose en mycetoma, zoals gedefinieerd door de internationale consensuscriteria van de EORTC-IFICG/NIAID-MSG, bij patiënten met een ziekte die ongevoelig is voor itraconazole of bij patiënten die itraconazole niet verdragen'.
Mycetoma is eigenlijk een symptoom, want de diversiteit van de mycetoomverwekkers is enorm. Ze veroorzaken chronische granulomateuze infecties van huid, onderhuids weefsel en bot, die zich voordoen als gezwellen met fistels, korrels, enz. De oorzaak kan hier liggen bij bacteriën of schimmels. Het gaat hier voor alle duidelijkheid niet over de bacteriële mycetoma zoals Actinomadura, Nocardia, Streptomyces, maar het gaat wel degelijk over de fungische verwekkers: de `echte' mycetomen, best bekend als `Madura Foot', zo genaamd naar het Indische stadje Madura waar het voor het eerst beschreven werd in 1842. Een simpele zoektocht op Google kan de verschrikkelijke letsels illustreren.
Madurella mycetomatis, Leptosphaeria senegalensis, Curvularia lunata var. aeria, Pseudallescheria boydii, kunnen alle Maduravoet veroorzaken. De eerste bijvoorbeeld is een verschrikkelijke aandoening en komt voor in Centraal-Amerika, Zuid-Amerika, Azië, Afrika, in de zogenaamde Madurellagordel. Het is een ziekte van de armoede. Een trauma, bijvoorbeeld een doorn van de Acaciaboom, is een mogelijke oorzaak van de problemen. Vervolgens duurt het dan vele jaren tot voornamelijk voeten en handen compleet gedeformeerd zijn, met etterende fistels, cavernes, enz. Deze patiënten mogen dan wel in zeer slechte sociaaleconomische omstandigheden leven, toch zijn ze niet a priori immunogecompromitteerd, veeleer integendeel. De therapie bestaat uit chirurgie (amputatie) en medicamenteuze therapie. Over de medicamenteuze therapie is er geen echte consensus. Meestal kiest men voor een zeer lange combinatiebehandeling van een jaar. Doorgaans gebruikt men noodgedwongen de goedkoopste geneesmiddelen, of ze nu werken of niet.
De prevalentie van deze ziekte is in ons land vrijwel nihil, maar door de toegenomen mondialisering en migratie duikt zeer zelden wel eens een patiënt op die aan de ziekte lijdt. Dergelijke patiënt valt nu niet binnen de criteria.
Zoals gezegd zijn deze mensen niet immunogecompromitteerd en bieden heelkunde en geneesmiddelen soelaas. Posaconazole lijkt meer en meer het aangewezen product voor dergelijke aandoeningen. Het wordt ook zeer goed verdragen. Maar de patiënten vallen niet onder de terugbetalingscriteria en moeten tot 15 euro per flesje zelf betalen. Als je beseft dat een therapie gemakkelijk een jaar kan duren, dan betaalt de patiënt zelf 780 euro.
In het ministerieel besluit zou eigenlijk gewoon het criterium dat de patiënt immunogecompromitteerd is, moeten wegvallen. Budgettair maakt dit trouwens geen verschil.
Kan de minister akkoord gaan met de uiteenzetting die ik hier schets? Betreft het een foutje in het ministerieel besluit? Kan de minister dit foutje zo snel mogelijk rechtzetten?
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
Ik kan uw wetenschappelijke uiteenzetting over chromoblastomycose en over mycetoma door schimmels en bacteriën niet op zijn juistheid beoordelen. Ik meen wel dat u deze invaliderende schimmelinfectie terecht als een ernstige aandoening hebt geschetst. Wel voeg ik eraan toe dat de geregistreerde indicatie van posaconazole voor dit soort infectie beperkt is tot de tweede lijn, met name voor die gevallen waar het eerstelijns antischimmelmiddel itraconazole (Sporanox®) faalt. Ik verwijs naar de wetenschappelijke bijsluiter van Noxafil® waarin gepreciseerd wordt hoe en wanneer Noxafil® Sporanox® kan vervangen.
Noxafil® wordt vergoed sinds 1 januari 2008. Het geneesmiddel wordt volledig vergoed (categorie A) voor immuungedeprimeerden en er is een tegemoetkoming (categorie B) met een persoonlijk aandeel voor rechthebbenden met een normale afweer. Een derde groep patiënten, namelijk immuungedeprimeerden, nemen preventief Noxafil® in, dat wil zeggen voordat de schimmel groeit. Voor hen is eveneens in een categorie B vergoeding voorzien. Een onderscheid van terugbetaling met en zonder persoonlijk aandeel is niet ongewoon: we vinden het ook terug bij een ander recent antischimmelmiddel, namelijk Vfend®.
Noxafil® is een duur antischimmelmiddel. Eén flacon kost 701,15 euro en volstaat doorgaans voor 5 dagen. Het persoonlijke aandeel voor een gewoon verzekerde (categorie B) bedraagt 16,10 euro voor een flacon.
Sporanox® wordt nog steeds in categorie B vergoed ongeacht het type patiënt, ongeacht de infectieuze schimmel en ongeacht of het geneesmiddel preventief of curatief wordt toegediend.
Een onderscheid maken tussen de vergoedingscategorieën A en B voor een antischimmelmiddel is geen fout. Voor Vfend® gebeurt hetzelfde.
Bovendien werd Noxafil® ingeschreven in hoofdstuk IV, namelijk een terugbetaling na akkoord van de adviserende geneesheer van het ziekenfonds, die nagaat of de voorwaarden voor de terugbetaling gerespecteerd zijn. Het onderscheid in de terugbetaling tussen categorie A en B wordt dus gevalideerd in functie van de beschreven pathologie.
Uit het vorige mag duidelijk blijken dat in de terugbetaling van Noxafil® het onderscheid tussen categorie A en B breder gaat dan de twee types schimmels die werden vermeld. Dat onderscheid wegwerken - namelijk alles in categorie A vergoeden - heeft wel degelijk budgettaire consequenties voor de gehele klasse van de antischimmelmiddelen.
In 2005 heeft het RIZIV in zowel ziekenhuizen als open officina's circa 45 miljoen euro betaald aan antischimmelgeneesmiddelen. Alle patiënten samen betaalden 5 miljoen euro persoonlijk aandeel. In 2000 bedroegen de RIZIV-kosten voor antischimmelmiddelen 31 miljoen euro (31% minder) met 5 miljoen euro aan persoonlijk aandeel. De stabiel gebleven kosten van het persoonlijke aandeel hebben te maken met het begrensde persoonlijke aandeel, ook bij de duurdere producten.
Uw casus mag zeldzaam zijn, maar een tegemoetkoming zonder persoonlijk aandeel (categorie A) voor de hele klasse antischimmelmiddelen is budgettair momenteel niet mogelijk.
De heer Louis Ide (CD&V-N-VA). - Het antwoord van de minister ontgoochelt me.
Itraconazole wordt weliswaar in de eerste lijn toegediend, maar de absorptie van itraconazole in het bloed is zeer laag. Posaconazole is veel potenter en wetenschappelijk gezien is het de eerste keuze voor de behandeling van een Madurella mycetomatis, een ziekte die bijna niet voorkomt in ons land. De budgettaire impact zou dan ook nihil zijn.
Het is ook jammer dat de minister de vergelijking maakt met Vfend®. Dat middel is voriconazole en wordt dus niet toegediend voor de behandeling van een Madurella mycetomatis. Posaconazole geniet de voorkeur.
De minister wees ook op de budgettaire impact aangezien het middel meer dan 700 euro per flacon kost voor een therapie van vijf dagen. De behandeling van een Madurella mycetomatis duurt een jaar. Bovendien loopt het remgeld op; de patiënt moet dus een deel voor zijn rekening nemen. Daar het een ziekte is die vooral armen treft, kunnen de patiënten dat niet betalen.
Het antwoord is onvoldoende omdat men eigenlijk niet weet waarover het gaat. Had de minister haar huiswerk goed gedaan, dan had ze ingezien dat die zeer zeldzame ziekte in ons land geen budgettaire impact zou hebben. Vanuit medisch-wetenschappelijk oogpunt moet men toegeven dat men voor een Madurella mycetomatis niet immunogecompromitteerd hoeft te zijn.
De voorzitter. - De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie, antwoordt.
Mevrouw Dominique Tilmans (MR). - De installatiepremies die in het kader van Impulseo worden toegekend zijn onmiskenbaar een uitstekend initiatief om jonge artsen aan te moedigen zich te vestigen in streken of wijken waar er een tekort is. Sinds oktober 2006 werden 276 van de 312 aanvragen voor een renteloze lening, een lening aan een verminderd tarief of een eenmalige installatiepremie goedgekeurd. Dat stemt me tevreden.
Ik vraag me echter af of de huidige premie aantrekkelijk genoeg is voor landelijke of halflandelijke gebieden. Het aantal huisartsen is vandaag immers ontoereikend om de opvolging te verzekeren van de artsen die hun activiteit de komende jaren zullen stopzetten.
Dat gezondheidsberoep is niet meer aantrekkelijk voor de jongeren en de numerus clausus speelt wellicht ook een rol: meer dan een kwart van het quota van nieuwe huisartsen is niet meer ingevuld in België. Ik heb het niet over de geneesheren-specialisten.
Verschillende landelijke of halflandelijke gebieden in België worden bijzonder getroffen door de schaarste aan huisartsen. Als voorbeeld noem ik de provincies Limburg, Luik en uiteraard heel Luxemburg, waar 37 van de 44 gemeenten worden geconfronteerd met een zeer laag aantal artsen.
Een huisartsenpraktijk in een landelijk gebied moet zich aanpassen aan een aantal specifieke kenmerken zoals een lage bevolkingsdichtheid, een lagere medische dichtheid dan in de rest van het land, een veel groter werkgebied per arts, patiënten die zich moeilijk kunnen verplaatsen met onaangepast openbaar vervoer, de lange verplaatsingstijd naar een acuut ziekenhuis - soms tot veertig minuten.
Ik stel het Impulseoproject, dat al voor een gedeeltelijke oplossing voor de schaarste aan artsen in die gebieden heeft gezorgd, niet ter discussie. Het zou wel interessant zijn om nog meer jonge huisartsen aan te sporen zich te installeren in gebieden buiten de steden, dus in de afgelegen dorpen. De jonge artsen vestigen zich begrijpelijkerwijze liever dichtbij handelszaken, scholen of ziekenhuizen, met als gevolg dat een deel van de bevolking ver verwijderd is van de eerstelijnsgezondheidszorg. Dat is een verontrustende vaststelling. Een bijkomend voordeel voor Impulseo om de installatie in bijzonder afgelegen gebieden aan te moedigen, zou een uitstekend initiatief zijn.
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
Impulseo 1 verleent onder meer een premie van 20.000 euro aan jonge artsen die zich vestigen in zones met een lage medische dichtheid. Het aantal zones werd onlangs verhoogd, ook in de landelijke gebieden. In een nieuw koninklijk besluit worden de toelatingsvoorwaarden voor dit fonds verruimd. Het fonds is niet meer alleen toegankelijk voor artsen die afgestudeerd zijn gedurende de afgelopen vier jaar, maar voor elke huisarts die zijn kabinet verplaatst naar een zone met een lage medische dichtheid: 276 artsen hebben van dit fonds gebruik gemaakt sinds oktober 2006, wat aantoont dat die maatregelen efficiënt zijn.
Het is juist dat vandaag 25% van het quota van huisartsen niet is bereikt, maar dat betreft hoofdzakelijk het noorden van het land.
Er moet inderdaad ook bijzondere aandacht worden besteed aan de geneeskunde in landelijke gebieden, rekening houdend met de problemen van medische dichtheid maar ook met de afstanden en de dichtheid van ziekenhuisinfrastructuren. Het is evenwel te vroeg om alle positieve gevolgen van Impulseo 1 te beoordelen, te meer daar de toegang tot dat fonds onlangs werd uitgebreid.
De komende maanden moet ongetwijfeld een informatiecampagne over de Impulsfondsen worden gevoerd en moet worden nagedacht over bijkomende maatregelen voor blijvende hulp aan artsen die zich in zones met een lage dichtheid vestigen.
Mevrouw Dominique Tilmans (MR). - Ik dring erop aan dat minister Magnette aan minister Onkelinx meedeelt dat jonge artsen zich in de meest interessante Impulszones vestigen, namelijk in de nabijheid van handelszaken of van een stad, waar het veel makkelijker leven is.
Sommige zeer afgelegen gebieden, zoals de streek van Gouvy en Houffalize, hebben echt niets en zeer weinig huisartsen vestigen er zich. Dat doet problemen rijzen voor de wachtdiensten en de dringende medische hulp.
De Impulspremie is aantrekkelijk, maar is voor de hele zone gelijk. Het is misschien interessant om `Impulspremies plus' te overwegen, met een bijkomende bonus voor wie zich vestigt in afgelegen zones. Zo kunnen daar artsen worden aangetrokken en wordt vermeden dat de bevolking er zonder medisch aanbod blijft.
De voorzitter. - De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie, antwoordt.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Op zaterdag 19 januari kopte De Standaard: `Hoeveel artsen hebben we nu eigenlijk nodig?'
Naar aanleiding van de tiende verjaardag van de invoering van de numerus clausus voor artsen en het inrichten van een ingangsexamen in Vlaanderen heeft het Kenniscentrum hierover een studie gemaakt. Hieruit blijkt dat niet alle artsen een klinische praktijk hebben. Het is ook moeilijk te voorspellen, gelet op de vergrijzing die ook de artsen treft - meer dan de helft is ouder dan vijftig jaar - en de vervrouwelijking van het beroep. Afgestudeerden kunnen beslissen hun beroep niet of niet langer uit te oefenen. Heel wat vrouwelijke artsen hangen na enkele jaren hun stethoscoop aan de haak. Ze kiezen voor een rustigere job of gaan deeltijds werken in de verzekeringssector.
In tegenstelling tot wat mevrouw Tilmans beweert, is er in Wallonië per 10.000 inwoners een grotere concentratie van huisartsen dan in Vlaanderen. Meer artsen betekent meer onderzoeken en meer voorschrijfgedrag en dus ook meer kosten. In Wallonië is er geen ingangsexamen en laat men maar gedijen, terwijl in Vlaanderen een ingangsproef verplicht is.
De minister zal ongetwijfeld antwoorden dat dit een materie is voor de gemeenschapsminister van Onderwijs, maar de federale overheid bepaalt dat per jaar maar 700 artsen mogen afstuderen, meer bepaald 420 in Vlaanderen en 280 in Franstalig België. Het quotum is federaal vastgelegd en het RIZIV betaalt de meerkosten. Ik zou graag vernemen wat de minister hieraan zal doen.
Volgens de verklaring van Bologna mag elke Europese arts in ons land werken en dus ook specialiseren. 10% van de artsen zijn buitenlanders. Dat betekent een toename met 100 per jaar en sommige jaren zelfs met 170. Het merendeel van de buitenlanders kent wel Frans, maar geen Nederlands. Bijgevolg specialiseert een groter aantal artsen in Wallonië. Ze vallen buiten het circuit en moeten niet verschijnen voor de erkenningcommissie, waarvan ik lid ben. Ze vallen dus buiten elke controle en contingentering en worden door de universiteiten zelfs verwelkomd. Graag vernam ik hoeveel specifieke gevallen in ons land bestaan en waar ze werken.
In Vlaanderen is sinds de invoering van het ingangsexamen in 1998 stilaan een bottleneck ontstaan door een tekort bij de invulling van de diverse stageplaatsen. Gaan we evolueren naar toestanden zoals in Groot-Brittannië, waar het merendeel van de artsen in de nationale gezondheidszorg Pakistani zijn en er wachtdiensten worden gedaan door Poolse artsen, die daarvoor speciaal met een auto van Warschau naar Londen worden gebracht?
Tot slot had ik nog graag vernomen welke oplossing de minister ziet voor het probleem dat buitenlanders gemakkelijker kunnen studeren in België dan Belgische onderdanen die buiten de contingentering vallen.
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Het recente rapport van het Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg verschaft heel wat informatie die het ons mogelijk zal maken het moeilijke evenwicht te bereiken tussen vraag en aanbod in ons systeem van gezondheidszorg.
Hierbij wil ik het volgende opmerken. Ten eerste toont dit rapport geen enkel verband aan tussen het aantal actieve artsen en het aantal uitgevoerde medische handelingen. Er werd nooit een link aangetoond met de kosten voor de gezondheidszorg.
Bovendien is het onjuist te zeggen dat er langs Franstalige kant geen selectieproeven zijn. De Vlaamse Gemeenschap organiseert een toelatingsexamen dat absoluut geen rekening houdt met de numerus clausus, terwijl de Franse Gemeenschap de selectie organiseert bij het einde van het eerste jaar, precies op basis van de numerus clausus.
Verder is de medische dichtheid in het algemeen lager in Vlaanderen dan in Wallonië, maar zijn er vooral verschillen van de ene regio tot de andere. Zo kampen de provincies Limburg en Luxemburg met dezelfde problemen van lage dichtheid.
Tot slot herinner ik eraan dat de numerus clausus een verdeling van 60/40 inhoudt.
Volgens de planning zullen er in 2008 757 stageplaatsen worden toegekend. Dit cijfer zal beetje bij beetje stijgen, om in 2013 te komen tot 925.
Het spreekt voor zich dat we verder moeten nadenken op basis van het recente rapport van het Kenniscentrum en van de talrijke eerdere studies waarop de werkzaamheden van de planningscommissie gebaseerd zijn. De planning wordt niet gebaseerd op de brutocijfers van de contingentering.
Bij deze denkoefening zullen we eveneens rekening moeten houden met de realiteit op het terrein, zoals het aanbod en de specifieke lokale behoeften, de veroudering van de bevolking of de vervrouwelijking van het beroep.
Rekening houdend met het vrije verkeer van artsen binnen de Europese Unie zullen we uiteraard ook de Europese dimensie moeten opnemen. België kreeg de afgelopen jaren 50 tot 100 aanvragen voor erkenningsvisa, maar we weten niet waar in ons land de betrokkenen zich hebben gevestigd of zelfs of ze zich wel vestigen.
Het kadaster van de artsen waaraan wordt gewerkt, zal het nadenken over de planning, inclusief de Europese dimensie ervan, makkelijker maken.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Persoonlijk zou ik het niet slecht vinden om, naar het voorbeeld van de Verenigde Staten, een Europees examen te organiseren waarmee ook buitenlanders hun kwaliteiten kunnen bewijzen. Een internationale kijk op de zaak zou een oplossing kunnen bieden.
De voorzitter. - De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie, antwoordt.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V-N-VA). - Over de problematiek van vrijwilligerswerk voor buitenlanders heb ik de voorganger van de minister al meermaals ondervraagd. Graag wil ik meteen de aandacht op dit dossier vestigen, omdat het een belangrijke lacune in de wetgeving laat zien.
Artikel 9 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van de vrijwilligers bepaalt dat een koninklijk besluit de voorwaarden kan bepalen waarin de wet en de uitvoeringsbesluiten betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers niet van toepassing zijn op vrijwilligers. Tot op heden is er nog geen koninklijk besluit in die zin verschenen.
Door het ontbreken van die wettelijke regeling zijn de bepalingen inzake de tewerkstelling van buitenlandse werknemers nog wel van toepassing op buitenlandse vrijwilligers en dat heeft ongewenste effecten op het terrein. Enkel vreemdelingen die vrijgesteld zijn van een arbeidskaart, kunnen namelijk nog als vrijwilliger actief zijn. Niet-Belgen met een arbeidskaart A, B of C en asielzoekers mogen wettelijk gezien dus niet meer als vrijwilliger werken, ook al verblijven ze hier legaal.
Heel wat organisaties kunnen dus sinds de goedkeuring van de vrijwilligerswet geen beroep meer doen op de buitenlandse legaal verblijvende vrijwilligers, die hierdoor in een illegale grijze zone terechtkomen.
Hier moet dringend verandering in worden gebracht, niet alleen omdat dat vrijwilligerswerk op zich zeer belangrijk is, maar ook omdat het essentieel is om de contacten te bevorderen tussen allochtonen en autochtonen, om mensen een zinvolle bezigheid te kunnen geven en om nuttige ervaringen op te doen die eventueel van pas komen bij het zoeken of uitoefenen van een job.
De voorganger van de minister was er ook voorstander van om buitenlandse vrijwilligers de mogelijkheid te bieden vrijwilligerswerk te kunnen uitoefenen, maar wilde misbruik tegengaan. Hij wachtte daarom op suggesties en adviezen van een aantal betrokken organisaties en instellingen hieromtrent. Die heeft hij gekregen van het Vlaams Minderhedencentrum. Het Vlaams Minderhedencentrum deed volgende voorstellen: vrijstelling voor bepaalde organisaties die een aanvraag doen, meldingsplicht voor de organisaties wanneer ze met vreemdelingen werken, bepalen van categorieën vreemdelingen die vrijwilligerswerk kunnen doen.
Werden er nog andere adviezen ontvangen, zoals van de Arbeidsinspectie en de Hoge Raad voor Vrijwilligers? Indien ja, hoe luiden die? Wat vindt de minister van de suggesties van het Minderhedencentrum? Hoe zal de minister dit dossier aanpakken? Wanneer zal het koninklijk besluit verschijnen dat de leemte in de wet opvangt?
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Ik lees het antwoord van de minister.
Het probleem in deze wetgeving is dat het in feite gaat om twee, bijna tegenstrijdige zaken. Enerzijds gaat het om een `vrijwilliger', iemand die vrijwillig iets doet, en anderzijds om een `tewerkstelling', iemand die werkt onder het gezag van een ander persoon.
De wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers is in de eerste plaats enkel van toepassing op de buitenlandse werknemers. Met werknemers worden gelijkgesteld de buitenlandse onderdanen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon.
De meeste paragrafen inzake arbeidsrecht werden uit het ontwerp van wet gehaald. Er werd gevreesd dat sommige malafide personen buitenlandse werknemers zouden misbruiken onder dit vrijwilligersstatuut. Onder meer daarom is deze bepaling in de wet blijven staan.
Niet alle buitenlanders zijn in België uitgesloten van het `echte' vrijwilligerswerk.
De arbeidsinspectie heeft altijd verklaard dat ze geen heksenjacht op de vrijwilligers wil openen. Het is de bedoeling dat de regels soepel worden toegepast. De suggesties van het Minderhedencentrum zijn lovenswaardig, maar hebben dan weer het nadeel van de rigiditeit en de bureaucratie.
De inspectie moet toch in de mogelijkheid blijven om controles uit te voeren en om ernstige mistoestanden aan te pakken, maar dit betekent niet dat ze in de toekomst alle verenigingen zal controleren. Bovendien is er ook nog de gerechtelijke overheid die eventuele processen-verbaal met gezond verstand zal beoordelen.
Ten slotte, en eerlijkheidshalve, moet ook nog vermeld worden dat er nog geen ambtenaren zijn aangewezen om deze bepalingen in de wet te controleren.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V-N-VA). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik ben blij dat er geen heksenjacht zal worden geopend. Maar toch denk ik dat het probleem hiermee niet van de baan is. De wet voorziet in artikel 9 duidelijk dat er voor de afwijkingen op de reglementering eigenlijk een koninklijk besluit moet komen. Zolang dit koninklijk besluit er niet is, blijft er een grijze zone. Volgens de minister zijn er nog geen ambtenaren aangewezen om die bepalingen te controleren. Maar ik dring er toch op aan dat er een sluitende oplossing wordt uitgewerkt. Dit kan bijvoorbeeld via een eenvoudige meldingsplicht.
Het is heel belangrijk dat we tegen zwartwerk optreden en dat we misbruiken aanpakken. Er moeten controles gebeuren, want vandaag worden mensen soms ook uitgebuit. Het is alleszins een illusie te denken dat misbruik verdwijnt als we alles bij het oude laten. Ik twijfel geenszins aan de goede bedoelingen van de minister. Ook hij wil dat mensen in goede omstandigheden vrijwilligerswerk kunnen doen.
De voorzitter. - De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie, antwoordt.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V-N-VA). - In 1993 werd het Arbitragehof geconfronteerd met de vraag of het onderscheid werkman-bediende inzake opzeggingstermijnen al dan niet strijdig is met de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en non-discriminatie. Het Hof oordeelde dat het onderscheid tussen werklieden en bedienden bezwaarlijk als objectief en redelijk te verantwoorden kan worden beschouwd en onderschreef de stelling dat het onderscheidingscriterium maatschappelijk en grondwettelijk onaanvaardbaar is.
Tijdens de onderhandelingen van het interprofessioneel akkoord 2001-2002 hebben de sociale partners afgesproken de verschillen tussen beide statuten te bestuderen en voor eind 2001 conclusies uit te werken die een duurzame oplossing zouden mogelijk maken. Omdat er zeer weinig vooruitgang kwam, werd in het interprofessioneel akkoord 2005-2006 bepaald dat een bijzondere commissie binnen de schoot van de Nationale Arbeidsraad conclusies zou formuleren voor einde 2005.
Het tussentijdse verslag werd volgens de voorganger van de minister verwacht tegen juli 2007. Is er intussen al een verslag van deze bijzondere commissie? Indien ja, wat zijn de conclusies ervan?
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Ik lees het antwoord van de minister van Werk.
Ik heb nog geen verslag gekregen van deze bijzondere commissie.
Op vraag van de sociale partners heeft een deskundigencommissie onder leiding van professor Othmar Vanachter in de loop van 2006 de problematiek van de toenadering tussen de statuten van arbeiders en bedienden onderzocht. Professor Vanachter heeft een tussentijds verslag bij de sociale partners van de Groep van 10 uitgebracht, waarna die besloot om vanaf januari 2007 verschillende vergaderingen aan deze problematiek te wijden.
Het tussentijdse verslag aan de Groep van 10 is de basis voor verdere onderhandelingen. Daarbij gaat de aandacht vooral naar de verschillen inzake het ontslagrecht. Tijdens het najaar 2007 is de deskundigencommissie tweemaal samengekomen, maar ze heeft vooralsnog geen suggesties inzake dat ontslagrecht geformuleerd. Er wordt geen resultaat verwacht vóór de sociale verkiezingen van 2008
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V-N-VA). - De minister stelt me in deze kwestie toch wel teleur, vooral omdat deze problematiek al jaren aansleept en omdat telkens opnieuw met de data wordt geschoven. De eerste keer werden er oplossingen beloofd tegen 2001, dan werd het 2005 en later dan weer 2007. Nu hoor ik dat een resultaat niet vóór de sociale verkiezingen van mei 2008 wordt verwacht. Ik weet dat de sociale partners hier ook een rol hebben te vervullen, maar toch dring ik bij de minister aan op meer spoed. We kunnen niet blijven werken met een onderscheid dat door het Arbitragehof wordt omschreven als maatschappelijk en grondwettelijk onaanvaardbaar. Voor heel veel werknemers, zowel werklieden als bedienden, zijn er nog veel belangrijke zaken, zoals onder andere de opzeggingstermijnen, die moeten worden opgelost.
Ik hoop dat de minister daar werk van zal maken, is het niet binnen de komende drie maanden, dan toch onmiddellijk na de sociale verkiezingen.
Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - De gezondheid van de Belgen wordt onder meer bedreigd door de slechte luchtkwaliteit. De jongste weken werden de ziekenhuizen overspoeld door patiënten met ademhalingsproblemen als gevolg van de slechte luchtkwaliteit.
Volgens het jongste rapport van het Europees Milieuagentschap behoren de Belgen tot de Europeanen die het meest worden blootgesteld aan luchtvervuiling door fijn stof dat met name afkomstig is van fabrieken en van uitlaatgassen van auto's. Die situatie lijkt niet te verbeteren, zelfs niet tijdens het Autosalon dat de ecologische auto als thema had.
We weten natuurlijk dat we vervuiling het best kunnen voorkomen door geen gemotoriseerd vervoer te gebruiken. De niet vervuilende technologie staat immers nog niet op punt.
Onze zenuwen worden evenmin gespaard. De verkoop van privéwagens blijft maar stijgen ondanks het feit dat we sinds enkele jaren met monsterfiles worden geconfronteerd op alle uren van de dag en de nacht, vooral in Brussel.
De luchtvervuiling door fijn stof vormt een belangrijk thema in de milieugezondheid. Ze treft allen zonder onderscheid en veroorzaakt bij steeds meer mensen bronchitis, astma-aanvallen en longkanker. Die vervuiling is in ons land de oorzaak van de vermindering van de levensverwachting met veertien tot achttien maanden. Dat is schrikwekkend.
Het rapport toont ook aan dat 60% van de Europese stadsbewoners blootstaan aan ozonwaarden die hoger liggen dan de Europese limieten. Ozon is een krachtig oxidant met sterk irriterende effecten voor ogen en longen. Een verlengde blootstelling aan ozon kan tranende ogen, irritaties, rode ogen, niezen en hoesten, ademhalingsproblemen en astma-aanvallen veroorzaken en, bij sterke blootstelling, zelfs longoedeem.
Nog volgens hetzelfde rapport zijn de niveaus van fijn stof en ozon in Europa sinds 1997 niet gedaald, en dat ondanks wetgevende maatregelen. Het probleem heeft een enorme draagwijdte en individuele gedragswijzigingen zullen niet volstaan om het op te lossen. Enkel een globale regeling kan tot een aanzienlijke verbetering van de situatie leiden. Om doeltreffend te zijn moeten de veranderingen worden veralgemeend. Er moet worden gedacht aan een alomvattende organisatie om het volume aan fijn stof en ozonpieken te verminderen. Het is dus uitermate belangrijk dat er dringend structurele antwoorden worden ontwikkeld die duurzame veranderingen teweegbrengen met het oog op preventie, in plaats van zich te beperken tot het beheren van piekmomenten.
De problematiek van de luchtvervuiling omvat verschillende componenten. De strijd ertegen vereist dus een coherent en gecoördineerd beleid dat het beleid van deelaspecten - milieu, gezondheid, vervoer, ruimtelijke ordening, fiscaliteit en economie - overstijgt en ze opneemt in een algemeen plan ter bestrijding van de luchtverontreiniging.
Tussen de oplossingen die door verschillende actoren, met name zij die actief zijn op het veld, worden voorgedragen om fijn stof in de lucht te verminderen, vinden we de uitrusting van dieselmotoren met partikelfilters, zachte mobiliteit, milieuvriendelijk rijgedrag, het openbaar vervoer en carpoolen.
De overheid moeten minder vervuilend gedrag aanmoedigen door informatieprocedures, reglementen en dwangmiddelen in te voeren en door aan te sporen tot aangepast gedrag.
Welk horizontaal en transversaal beleid zal de minister toepassen om een algemeen plan ter bestrijding van de luchtvervuiling uit te werken?
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - De luchtkwaliteit in België is zeer onrustwekkend. De recente periodes met hoge vervuilingsniveaus, zoals met het fijn stof in december, tonen aan dat zowel op federaal als op regionaal vlak in goed overleg structurele en preventieve maatregelen moeten worden genomen om de luchtkwaliteit en de levenskwaliteit in het algemeen van onze medeburgers te verbeteren.
Ons Nationaal Actieplan leefmilieu-gezondheid vertrekt van een gelijkaardige vaststelling. Daarom ondersteun ik de strijd tegen de ademhalings- en cardiovasculaire ziekten die het gevolg zijn van luchtverontreiniging, zowel buiten als binnen. De hoofdlijnen van dat plan zullen in maart worden voorgesteld op de volgende Interministeriële Conferentie voor leefmilieu en volksgezondheid die ik voorzit. De thans in het kader van dat nationaal plan uitgevoerde werkzaamheden over vervuiling door fijn stof en ozon wijzen op de niet te verwaarlozen invloed op de volksgezondheid: 6% van de sterfgevallen of 1.242 doden per jaar.
De coördinatie en de middelen die al op federaal en gewestelijk vlak bestaan moeten worden versterkt.
Op Europees vlak werd al een akkoord bereikt over de kwaliteitsdoelstellingen per verontreinigende stof, over een tijdschema om deze te bereiken en over een geheel van door de lidstaten te nemen of te versterken maatregelen. Toch herinner ik eraan dat het de gewesten zijn die hun kwaliteitsdoelstellingen bepalen en die verantwoordelijk zijn voor maatregelen betreffende industriële en verbrandingsinstallaties.
Ik pleit sterk voor alomvattende structurele maatregelen. Het is de federale regering die in de eerste plaats verantwoordelijk is voor horizontale en sectorale maatregelen voor de verbruikers, de fiscaliteit en de producten in de brede zin: voertuigen, brandstoffen, verwarmingsapparaten, regels inzake publiciteit en informatie, verbruiksgoederen, verfproducten, enz.
Het federale plan ter bestrijding van verzuring en troposferische ozon liep eind 2007 ten einde. Ik zal dat plan heractiveren en het uitbreiden tot fijn stof, en het binnenkort voorleggen aan de Ministerraad.
De samenleving, en de mobiliteit in het bijzonder, heeft nood aan een revolutie in de technologie en het gedrag ten laatste tegen 2020. In het algemeen is het zo dat hoe minder wordt verbruikt, hoe lager de uitstoot van CO2 en van verontreinigende stoffen.
Wat de uitstoot van fijn stof door het wegvervoer betreft, wil ik erop wijzen dat 75% van de verbruikte brandstof diesel is. De groeiperspectieven van de vervoerssector doen vermoeden dat de vervuiling nog zal toenemen, ook al worden de verontreinigende stoffen afkomstig van nieuwe voertuigen op Europees vlak geharmoniseerd aan de hand van de Euro 5-normen die dit jaar in werking treden voor vrachtwagens en volgend jaar voor personenwagens. Die normen zullen tussen 2011 en 2014 nog worden versterkt, maar ook dat zal niet volstaan.
Tot slot wil ik eraan herinneren dat we allen de uitstoot van vele andere verontreinigende stoffen kunnen verminderen door ons productie- en consumptiegedrag te wijzigen, door ons energieverbruik te verminderen en door de wijze waarop wij ons verplaatsen aan te passen.
Ik zal morgenvroeg proberen al mijn collega's in de regering daarvoor te sensibiliseren.
Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Ik ben blij vast te stellen dat de problematiek hem ter harte gaat en dat hij over een plan beschikt, zowel op federaal niveau als op het niveau van de deelgebieden en op Europees niveau. Het probleem moet inderdaad worden aangepakt.
Een van de eerste acties moet gericht zijn op de aanmoediging van carpoolen en het gebruik van het openbaar vervoer. Ik heb eens uitgerekend hoeveel tijd het me kost om bepaalde afstanden in Brussel af te leggen. Voor het kortste traject was dat minstens 50 minuten.
In vergelijking met andere Europese hoofdsteden is het Brussels openbaar vervoer traag. Dat is een van de redenen waarom de meeste mensen nog voor de auto kiezen.
Het openbaar vervoer moet worden aangemoedigd. Dat moet betrouwbaarder, frequenter en toegankelijker worden. De gewesten moeten ertoe worden aangespoord het openbaar vervoer gratis te maken. Dat is een hoofddoelstelling in de strijd tegen de luchtvervuiling.
De voorzitter. - De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie, antwoordt.
Mevrouw Christiane Vienne (PS). - Enkele dagen geleden vermeldde de pers de afschaffing van postkantoren in 2008.
Als mijn informatie juist is, plant De Post enkel in de streek van Henegouwen de sluiting van dertien postkantoren, bovenop de twaalf kantoren die in 2007 al afgeschaft zijn.
Ik besef zeer goed dat het beheerscontract - punt 3.2 van artikel 19 - voorziet in het behoud van een postkantoor, of op zijn minst in een posthalte, in elk van de 589 gemeenten van het land. PostPunten moeten eveneens gedeeltelijk de afwezigheid van postkantoren opvangen. Ik heb evenwel enkele vragen over die maatregelen.
Neem bijvoorbeeld de gemeente Vloesberg, die 3300 inwoners telt, en Moeskroen, met 53.000 inwoners. De gevolgen van de beslissingen die ik daarnet heb genoemd hangen uiteraard af van het aantal inwoners. Als vanaf de zomer 2008 Moeskroen slechts één postkantoor meer telt, zullen er problemen op het vlak van de dienstverlening rijzen.
De Post heeft misschien een belangrijke investering gepland - zowel in personeel als in gebouwen - voor het enige overblijvende postkantoor in Moeskroen, wat ik betwijfel. Als dat niet het geval is, zullen de gebruikers van De Post, die nochtans nog heel talrijk zijn in die stad, zeer vlug de eindeloze wachtrijen bij de overheidsdienst ontvluchten en overstappen naar privédiensten.
Vandaag bedraagt de gemiddelde wachttijd in het postkantoor in het centrum van Moeskroen ongeveer 25 minuten, hoewel er nog een tweede postkantoor is.
Ik heb het voorbeeld van Moeskroen genomen omdat ik dat zeer goed ken, maar ik had ook Doornik, met 68.000 inwoners, kunnen vermelden. Doornik, dat met 213 vierkante kilometer de meest uitgestrekte gemeente in België is, zal binnenkort nog maar over drie postkantoren beschikken.
Zijn er belangrijke investeringen gepland voor de `overlevende' postkantoren om het onthaal van de gebruikers van de overheidsdienst te verzekeren?
Werd bij de laatste fase van de hervorming van de postkantoren rekening gehouden met alle kwaliteitsgaranties van onze openbare dienst?
Worden de minimumafstanden tussen de postkantoren of posthaltes die in het beheerscontract zijn bepaald gerespecteerd?
Zal de opening van PostPunten bij bestaande handelszaken geen grote groei van die handelszaken meebrengen ten koste van naburige handelszaken?
Moet daarom niet de voorkeur worden gegeven aan andere openbare voorzieningen zoals de loketten van de NMBS of van het gemeentebestuur?
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Ik lees het antwoord van mijn collega.
De Post heeft te kampen met een zwaar verlieslatend postkantorennetwerk; in 2005 bedroeg het verlies nog tientallen miljoenen euro.
Twee jaar geleden is De Post gestart met een grondige reorganisatie van haar postkantorennet, om de toekomstige economische en financiële leefbaarheid van het kantorennet en van De Post te waarborgen. Die hervorming rust op de complementariteit tussen de PostPunten en de postkantoren en eerbiedigt de principes van het beheerscontract met de Belgische Staat.
Gelijklopend met de sluiting van de postkantoren en de opening van PostPunten, blijft De Post investeren in haar postkantorennet om de beste werkomstandigheden aan haar personeel en een gastvrije en moderne kwaliteitsservice aan haar klanten te kunnen bieden.
In het kantoor van Moeskroen zal, net zoals in heel wat andere postkantoren, in de komende maanden geïnvesteerd worden in de modernisering.
Om het probleem van de wachtrijen aan te pakken, is De Post een project gestart dat erin bestaat de 180 meest bezochte kantoren uit te rusten met een ticketverdeler. In 2007 werd een vooruitgang opgetekend in de kantoren die met zo'n systeem zijn uitgerust: 70% van de klanten werden binnen de 5 minuten bediend. De Post wil dat tegen eind 2008 op 80% brengen.
Elke sluiting van een postkantoor en opening van een PostPunt is gebaseerd op een ernstige en volledige voorafgaande studie. Er wordt onder andere rekening gehouden met de bepalingen van het vierde beheerscontract zoals afstand, de aanwezigheid van handelscentra, het marktpotentieel - bevolkingsdichtheid, aanwezigheid van zelfstandigen en KMO's - de huidige organisatie en opdeling van het kantorennetwerk, de infrastructuur, de economische en financiële leefbaarheid van het kantoor.
De gemeentebesturen en de NMBS werken samen met De Post in dezelfde hoedanigheid als de andere partners waarmee De Post samenwerkt. De NMBS of de gemeentebesturen mogen zich ook kandidaat stellen om een verkooppunt van De Post toegekend te krijgen op de markt die omschreven is door de Post. Die samenwerking beperkt zich tot het basisassortiment; er bestaat geen enkel ander soort samenwerking tussen de twee ondernemingen om een breder gamma aan diensten bij die partners aan te bieden. Op dit ogenblik zijn er PostPunten in de volgende stations: Moustier, Kontich, Soignies, Hasselt, Kalmthout, Heide, Vilvoorde, Waterloo, Rixensart, Andenne, Tienen, Nijvel, Châtelet, Marchienne-au-Pont, Péruwelz, Luttre, Saint-Mard, Marbehan, Sint-Truiden, Ans.
Er is een PostPunt in de gebouwen van het gemeentebestuur van Froidchapelle.
Mevrouw Christiane Vienne (PS). - Ik dank de minister voor dit antwoord, dat een beetje lijkt op een reclamefolder voor de Post. Ik meen de geest waarin de minister wenst te werken te hebben begrepen. Ik hoop evenwel in de toekomst nog concretere garanties te krijgen.
De voorzitter. - De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie, antwoordt.
De heer Georges Dallemagne (cdH). - Ik stel deze vraag opnieuw, want net als enkele collega's van de Kamer heb ik hierop van uw voorganger, de heer Tuybens, geen antwoord gekregen.
Mijn vraag gaat over de bezoldiging van overheidsmandatarissen via tussenvennootschappen op federaal niveau. We weten wat de stand van zaken is in het Waals Gewest: er werd zopas een voorstel van decreet ingediend in het Waals Parlement.
Worden er, binnen de federale staat, vergoedingen voor publieke mandaten aan managementvennootschappen gestort, met andere woorden aan privaatrechtelijke rechtspersonen die tussen de natuurlijke persoon die het mandaat uitoefent en de betalende instelling staan?
Het doel van het inschakelen van een tussenvennootschap bij de uitoefening van een publiek mandaat is een verbod op het cumuleren van mandaten te omzeilen of, vaker, een gunstiger fiscale behandeling te verkrijgen. In dat geval wordt op de bezoldiging de vennootschapsbelasting toegepast in plaats van de personenbelasting. Dat stoort ons omdat publieke mandaten altijd worden toegekend op basis van de kwaliteiten van de fysieke personen die het mandaat uitoefenen - bijvoorbeeld een verkozene of een persoon gekozen door een vakbond of een partij - om het algemeen belang te verdedigen. De ontvangen vergoedingen vloeien voort uit een opdracht van algemeen belang die wordt uitgevoerd door een fysieke persoon. Het is onaanvaardbaar dat de fiscale behandeling van dergelijke overheidsvergoedingen verschilt al naargelang de fiscale spitsvondigheid die wordt toegepast.
Dergelijke praktijken moeten uitdrukkelijk verboden worden en de vergoedingen voor de uitoefening van alle publieke mandaten moeten transparant zijn.
Met deze vraag wil ik doorgaan op hetzelfde punt dat in de vorige vragen, ook in de Kamer, aan bod kwam, en waarop nog geen antwoord is gegeven.
Mag men via een rechtspersoon een mandaat uitoefenen in een openbaar orgaan of een openbare maatschappij die afhangt van de federale staat?
Hebt u weet van mandaten van bestuurders, beheerders of directeurs die afhangen van de federale staat en die worden uitgeoefend in overheidsbedrijven of andere openbare instellingen, hetzij in de NMBS, hetzij in wetenschappelijke of culturele instellingen, enz., via een rechtspersoon?
Als een dergelijke praktijk zich op federaal niveau voordoet, leidt dat dan niet tot het omzeilen van het verbod op het cumuleren van vergoedingen, eventueel tot het ontwijken van de publicatie van sommige mandaten en tot belastingontwijking? Bijkomend wens ik nog te weten of vergoedingen van bestuurders, beheerders of directeurs die onder de federale staat vallen, soms door vennootschappen worden gefactureerd.
De heer Tuybens verklaarde dat hij mijn vraag niet kon beantwoorden bij gebrek aan tijd. Hij voegde eraan toe dat hij een kadaster wilde aanleggen. Hij overwoog om de overheidsbedrijven een brief te sturen om hun handelswijze in dat verband in kaart te brengen. Ik wil dus graag weten of dat kadaster werd aangelegd en of u de resultaten ervan kent.
De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. - Ik lees het antwoord van de minister.
Tot heden hebben de commissarissen die controle uitoefenen bij de overheidsbedrijven mij geen illegale situaties gemeld.
Ik ben van mening dat een mandaat in een openbaar orgaan of een openbare maatschappij die van de federale staat afhangt, een intuitu personae-karakter heeft.
Aangezien het evenwel niet door het Wetboek van Inkomstenbelastingen wordt verboden, is het juridisch wel mogelijk om een rechtspersoon te benoemen, met name bij koninklijk besluit. Vanuit fiscaal oogpunt is het evenmin onwettig om te factureren aan die rechtspersoon, na akkoord van de belastingsinspecteur, dat geval per geval wordt gegeven.
Voor Belgacom verwijzen de vereisten van het Charter van het comité voor bezoldiging en benoeming enkel naar natuurlijke personen.
Belgacom heeft geen weet van mandaten van bestuurder, beheerder of directeur die van de federale staat afhangen, die in overheidsbedrijven of andere openbare organen worden uitgeoefend via een rechtspersoon.
Aangezien de vereisten van het Charter van het comité voor bezoldiging en benoeming van Belgacom enkel naar natuurlijke personen verwijzen, zijn er geen gevallen waar de bezoldigingen van bestuurder, beheerder of directeur die van de federale staat afhangen door vennootschappen worden gefactureerd.
Bij De Post kunnen conform het intern beleid enkel natuurlijke personen een mandaat van bestuurder uitoefenen. Er wordt momenteel bij De Post geen enkele bezoldiging van bestuurder gefactureerd door een vennootschap.
Voor de NMBS-Groep bepalen de statuten van Infrabel en van de NMBS in artikel 17, tweede lid, dat een rechtspersoon tot bestuurder kan worden benoemd.
Van die mogelijkheid werd geen gebruik gemaakt voor de aanwijzing van de leden van de raad van bestuur van Infrabel en van de NMBS.
In het jaarverslag van Infrabel wordt één geval vermeld waarbij de bezoldiging van een lid van de raad van bestuur wordt gefactureerd door de vennootschap die hem tewerkstelt.
Wat de openbare organen betreft, heb ik geen weet van gevallen waarbij een mandaat in een openbaar orgaan wordt uitgeoefend via een rechtspersoon. Momenteel is mij daarover geen enkele rechtsregel of wetgeving bekend.
Ik besluit. De goede praktijk bestaat erin te beschouwen dat mandaten een intuitu personae- karakter hebben, maar dat is geen juridische verplichting. Ik zal contact opnemen met de NMBS-Groep met het oog op een uniforme toepassing van deze regel.
De heer Georges Dallemagne (cdH). - Ik dank de minister voor dit antwoord, dat voor de eerste keer concreet is, ook al is het niet volledig. Ik begrijp dat het niet onwettig is op te treden via een rechtspersoon. Zou het niet nuttig zijn dat het federale parlement zich door de deelstaten laat inspireren opdat de ethische gedragsregels die in sommige bedrijven worden toegepast ook in wetteksten worden gegoten? Ik zou graag meer te weten komen over de praktijken die in werkelijkheid bij de NMBS worden toegepast, maar ook in andere organen die van de federale staat afhangen. Ik denk aan wetenschappelijke of culturele instellingen zoals de Munt, de grote musea of andere instellingen waar de regering vertegenwoordigers heeft. Het zou interessant zijn te vernemen of daar dezelfde ethische code wordt gehanteerd als bij De Post en Belgacom.
De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende vergadering vindt plaats donderdag 14 februari om 15 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 20.30 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: de heer Verwilghen, in het buitenland, mevrouw Russo en de heer Buysse, om gezondheidsredenen, de heer Vande Lanotte, wegens andere plichten.
-Voor kennisgeving aangenomen.
Stemming 1
Aanwezig: 55
Voor: 55
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Dirk Claes, Berni Collas, Christophe Collignon, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Georges Dallemagne, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Vera Dua, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Isabelle Durant, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Louis Ide, Nele Jansegers, Nele Lijnen, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Freya Piryns, Jean-Paul Procureur, François Roelants du Vivier, Els Schelfhout, Miet Smet, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Tony Van Parys, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Stemming 2
Aanwezig: 54
Voor: 54
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Dirk Claes, Berni Collas, Christophe Collignon, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Georges Dallemagne, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Vera Dua, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Isabelle Durant, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Louis Ide, Nele Jansegers, Nele Lijnen, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Freya Piryns, Jean-Paul Procureur, François Roelants du Vivier, Els Schelfhout, Miet Smet, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Tony Van Parys, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Stemming 3
Aanwezig: 55
Voor: 49
Tegen: 0
Onthoudingen: 6
Voor
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Dirk Claes, Berni Collas, Christophe Collignon, Marie-Hélène Crombé-Berton, Georges Dallemagne, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Vera Dua, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Isabelle Durant, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Louis Ide, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Freya Piryns, Jean-Paul Procureur, François Roelants du Vivier, Miet Smet, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Lieve Van Ermen, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Onthoudingen
Hugo Coveliers, Nele Jansegers, Anke Van dermeersch, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire.
Stemming 4
Aanwezig: 56
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 6
Voor
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Dirk Claes, Berni Collas, Christophe Collignon, Marie-Hélène Crombé-Berton, Georges Dallemagne, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Vera Dua, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Isabelle Durant, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Louis Ide, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Freya Piryns, Jean-Paul Procureur, François Roelants du Vivier, Els Schelfhout, Miet Smet, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Lieve Van Ermen, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Onthoudingen
Hugo Coveliers, Nele Jansegers, Anke Van dermeersch, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire.
Stemming 5
Aanwezig: 54
Voor: 54
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Dirk Claes, Berni Collas, Christophe Collignon, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Georges Dallemagne, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Vera Dua, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Isabelle Durant, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Louis Ide, Nele Jansegers, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Freya Piryns, Jean-Paul Procureur, François Roelants du Vivier, Els Schelfhout, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Tony Van Parys, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.
Wetsvoorstellen
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot verhoging van het toegelaten inkomen van de "personen ten laste" in gezinnen met een invalide gezinshoofd (van mevrouw Nahima Lanjri c.s.; Stuk 4-511/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot vaststelling van een nulstellingstermijn voor kredietopeningen (van mevrouw Olga Zrihen en mevrouw Joëlle Kapompolé; Stuk 4-522/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot oprichting van een federale commissie voor de analyse en de evaluatie van kanker in België (van de heer Jacques Brotchi; Stuk 4-525/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel om artsen te verbieden attesten af te geven die bedoeld zijn om tegemoet te komen aan religieuze, levensbeschouwelijke of culturele overtuigingen (van mevrouw Christine Defraigne; Stuk 4-527/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 september 1999 betreffende de etikettering van voorverpakte voedingsmiddelen, om te wijzen op de gevaren van alcoholgebruik bij zwangere vrouwen (van de heer Patrik Vankrunkelsven c.s.; Stuk 4-530/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel houdende jaarlijkse aanpassing van de sociale uitkeringen (van mevrouw Nahima Lanjri c.s.; Stuk 4-532/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming op het stuk van adoptie (van mevrouw Anne Delvaux; Stuk 4-534/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Voorstel van bijzondere wet
Artikel 77 van de Grondwet
Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de artikelen 1 en 26 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, teneinde het Grondwettelijk Hof qua annulatieberoepen en prejudiciële vragen bevoegd te maken voor de toetsing aan de artikelen 41 en 162 van de Grondwet inzake de gemeentelijke en provinciale autonomie (van de heer Filip Anthuenis; Stuk 4-535/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.
Voorstellen van resolutie
Voorstel van resolutie betreffende de implementatie en normering van gespecialiseerde multiprofessionele hersentumorbehandeling (van mevrouw Marleen Temmerman; Stuk 4-524/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie betreffende de problematiek van de geboorteregistratie (van mevrouw Marleen Temmerman; Stuk 4-526/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Voorstel van resolutie betreffende de systematische screening en vaccinatie ter preventie van baarmoederhalskanker (van mevrouw Marleen Temmerman; Stuk 4-528/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie tot aanmaning van de regering om op Europees niveau initiatieven te nemen tot wijziging van de Europese richtlijn houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (van de heer Freddy Van Gaever; Stuk 4-529/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie om België ertoe aan te zetten het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, te ratificeren (van de heer Philippe Monfils; Stuk 4-531/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Voorstel van resolutie ter bestrijding van vrouwelijke genitale verminking (van mevrouw Olga Zrihen c.s.; Stuk 4-533/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Voorstel van resolutie betreffende de uitslag van de verkiezingen in Kenia (van mevrouw Marleen Temmerman c.s.; Stuk 4-536/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:
-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.
De Regering heeft volgende wetsontwerpen ingediend:
Wetsontwerp houdende instemming met het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien), gedaan te Valletta op 16 januari 1992 (van de Regering; Stuk 4-540/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag van Boedapest inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over de binnenwateren (CNMI), gedaan te Boedapest op 22 juni 2001 (van de Regering; Stuk 4-541/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Wetsontwerp houdende instemming met het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien), gedaan te Valletta op 16 januari 1992 (van de Regering; Stuk 4-540/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag van Boedapest inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over de binnenwateren (CNMI), gedaan te Boedapest op 22 juni 2001 (van de Regering; Stuk 4-541/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol tot wijziging (wijzigingen aan de Conventie voor het Europees Centrum voor weersvoorspellingen op middellange termijn, alsook aan het Protocol over de voorrechten en immuniteiten van het Europees Centrum voor weersvoorspellingen op middellange termijn, ondertekend te Brussel op 11 oktober 1973), aangenomen op 22 april 2005 (van de Regering; Stuk 4-542/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Wetsontwerp houdende instemming met volgende Internationale Akten:
1º Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van het Koninkrijk Thailand inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken;
2º Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Thailand betreffende de overbrenging van gevonniste personen en betreffende de samenwerking in het kader van de strafuitvoering,
ondertekend te Bangkok op 12 november 2005 (van de Regering; Stuk 4-543/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Wetsontwerp betreffende de toetreding van België:
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Bij brief van 18 januari 2008 heeft de eerste minister aan de Senaat overgezonden, overeenkomstig artikel 43 van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en van sommige koninklijke besluiten tot uitvoering van deze wet, het verslag bij het koninklijk besluit van 23 november 2007 tot wijziging van diezelfde wet.
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij brief van 22 januari 2008 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat overgezonden:
aangenomen tijdens de vergaderperiode van 10 tot en met 13 december 2007.
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden.
Bij brief van 23 januari 2008 heeft het Rekenhof, overeenkomstig artikel 30, §3, vierde lid, van de wet van 21 december 1998 tot oprichting van de "Belgische Technische Coöperatie" in de vorm van een vennootschap van publiek recht aan de Senaat overgezonden, het verslag van het Rekenhof in verband met de tenuitvoerlegging van de taken van openbare dienst door de "Belgische Technische Coöperatie" voor 2006.
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.