2-38

Belgische Senaat

Gewone Zitting 1999-2000

Plenaire vergaderingen

Donderdag 30 maart 2000

Namiddagvergadering

Beknopt Verslag

Inoverwegingneming van voorstellen. 3

Mondelinge vragen. 3

Mondelinge vraag van de heer Ludwig Caluwé aan de eerste minister over «het onderzoek naar de aanslag op de Rwandese president Habyarimana» (nr. 2-201) 3

Mondelinge vraag van mevrouw Magdeleine Willame-Boonen aan de eerste minister en aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «de VN-informatie betreffende de aanslag op de Rwandese president Habyarimana» (nr. 2-204) 3

Mondelinge vraag van de heer Philippe Mahoux aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de stomapatiënten». 5

Mondelinge vraag van mevrouw Erika Thijs aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «de officiële opening van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat in Wenen» (nr. 2-198) 5

Mondelinge vraag van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de verspreiding van de P90 en andere oorlogswapens» (nr. 2-199) 6

Mondelinge vraag van mevrouw Marie Nagy aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Justitie over «de achterstand in het samenstellen van de kamers van de Regularisatiecommissie» (nr. 2-205) 6

Mondelinge vraag van de heer Philippe Monfils aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de vordering van lokalen in het kasteel van Sclessin voor Euro 2000» (nr. 2-206) 7

Herziening van artikel 147, tweede lid, van de Grondwet, om de woorden «behalve bij het berechten van ministers en leden van de Gemeenschaps‑ en Gewestregeringen» op te heffen – Voorstel van mevrouw Nathalie de T’ Serclaes c.s. (Stuk 2‑318) 7

Bespreking. 7

Bespreking van het enig artikel 8

Vraag om uitleg van de heer Ludwig Caluwé aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «het sociaal statuut van de lokale verkozenen» (nr. 2‑102) 8

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de mogelijkheid van ruling‑afspraken met de administratie van Sociale Zaken» (nr. 2‑101) 8

Regeling van de werkzaamheden. 9

Stemming. 10

Herziening van artikel 147, tweede lid, van de Grondwet, om de woorden «behalve bij het berechten van ministers en leden van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen» op te heffen – Voorstel van mevrouw Nathalie de T’ Serclaes c.s. (Stuk 2‑318) 10

Vraag om uitleg van mevrouw Jacinta De Roeck aan de minister van Landbouw en Middenstand over «het logo voor milieubewuste teelt» (nr. 2‑107) 10

Vraag om uitleg van de heer Wim Verreycken aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Justitie over «het politieoptreden tegen Georgiërs in Antwerpen» (nr. 2‑110) 11

Vraag om uitleg van de heer Ludwig Caluwé aan de eerste minister over «de federale recuperatie op tal van Vlaams bevoegdheidsterreinen» (nr. 2‑113) 12

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking over «de hervorming van het ABOS» (nr. 2‑108) 13

Vraag om uitleg van de heer Georges Dallemagne aan de staatssecretaris voor Ontwikkelings-samenwerking over «zijn actieplan voor een coherente samenwerking met de democratische republiek Congo» (nr. 2‑114) 17

Vraag om uitleg van de heer Mohamed Daif aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de stand van zaken betreffende de regularisatieoperatie en de toegang van de Dienst Vreemdelingenzaken tot de gegevens van de Regularisatiecommissie» (nr. 2‑103) 18

Berichten van verhindering. 18

Bijlage.... 19

Naamstemmingen. 19

Indiening van voorstellen. 19

In overweging genomen voorstellen. 19

Samenstelling van commissies. 20

Vragen om uitleg. 20

Non-Evocatie. 20

Boodschappen van de Kamer 20

Indiening van wetsontwerpen. 20

Arbitragehof – Arresten. 20

Arbitragehof – Prejudiciële vragen. 21

Arbitragehof – Beroepen. 21

Vaste nationale cultuurpactcommissie. 21

 

 


Voorzitter: de heer Armand De Decker

(De vergadering wordt geopend om 15.05 uur.)

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Ludwig Caluwé aan de eerste minister over «het onderzoek naar de aanslag op de Rwandese president Habyarimana» (nr. 2-201)

Mondelinge vraag van mevrouw Magdeleine Willame-Boonen aan de eerste minister en aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «de VN-informatie betreffende de aanslag op de Rwandese president Habyarimana» (nr. 2-204)

De voorzitter. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

De heer Ludwig Caluwé (CVP). – Volgende week zal het zes jaar geleden zijn dat in Rwanda het vliegtuig van president Habyarimana uit de lucht geschoten werd, onze 10 para’s vermoord werden en de genocide van start ging.

Volgende week brengt u een bezoek aan Rwanda om hulde te brengen aan de nagedachtenis van de slachtoffers van de genocide, van de gesneuvelde para’s en van de andere Belgen die in die periode in Rwanda vermoord werden. Ik deel ten volle de overtuiging die u ertoe brengt om deze reis te ondernemen. Of het gelet op de politieke situatie in Rwanda en in geheel Centraal Afrika dit jaar reeds het meest geschikte ogenblik was voor deze reis, laat ik echter aan uw beoordeling over. Minister Michel heeft in ieder geval al zijn voorgenomen rondreis door Centraal Afrika moeten vervroegen om de nadelige politieke gevolgen van de reis naar Rwanda te kunnen verminderen.

Een belangrijke bemerking wens ik echter voluit te maken. U hebt verklaard dat u met uw reis ook een bladzijde wil omslaan in de Belgische geschiedenis. Ik ben echter van mening dat de Rwandese bladzijde maar zal kunnen omgeslagen worden, indien er ook volledige duidelijkheid komt over de verantwoordelijken voor de aanslag op het vliegtuig van de Rwandese president. De minister mag mij niet verkeerd verstaan, de aanslag op het vliegtuig vergoelijkt geenszins de genocide. Hij vermindert ook helemaal niet het voorbereide karakter van de genocide. Hoogstens kunnen we ons afvragen of de tenuitvoerlegging van de genocide had kunnen vermeden worden, indien de aanslag niet had plaatsgevonden. Wat we echter wel zonder meer kunnen vaststellen is dat de 10 Belgische para’s in de uren na de aanslag vermoord zijn. Zonder aanslag zouden zij vandaag ongetwijfeld alle 10 nog in leven zijn.

Daarom ook was het een van de conclusies van de Rwandacommissie dat de Verenigde Naties een initiatief zouden moeten nemen voor een internationaal onderzoek naar de verantwoordelijken voor deze aanslag. Tot op heden is dit zonder voorwerp gebleven. Nu er bij de VN nieuwe informatie is opgedoken, wat deze week ook formeel bevestigd werd, lijkt het ogenblik gekomen voor de uitvoering van deze aanbeveling van de Rwandacommissie.

Daarom mijn vraag of de Belgische regering formeel de Verenigde Naties zal verzoeken een internationaal onderzoek op te starten naar de verantwoordelijken voor de aanslag op het vliegtuig van de Rwandese president.

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). – De woordvoerder van de secretaris-generaal van de VN heeft op 28 maart 2000 bevestigd dat er een document van de Verenigde Naties bestaat over de activiteiten van een geheime cel die verantwoordelijk is voor de aanslag van 6 april 1994. Deze geheime cel zou onder het bevel gestaan hebben van generaal Kagame.

Algemeen wordt aangenomen dat deze aanslag een volkenmoord op gang heeft gebracht die door extremistische Hutu’s was beraamd. De drie informanten die dit reeds in 1997 onthulden, zouden deel uitgemaakt hebben van het commando dat het vliegtuig van Habyarimana neerschoot. Het document laat uitschijnen dat ze dit met de hulp van een buitenlandse regering zouden hebben gedaan. Kofi Annan heeft onlangs de opdracht gegeven om dit document aan het Rwandatribunaal mee te delen.

Ik heb de volgende vragen:

Welke stappen heeft de regering ondernomen om het bestaan en de betrouwbaarheid van dit document na te trekken? Gelooft de Belgische regering in de betrokkenheid van een buitenlandse regering?

Weet de regering over welk soort document het hier gaat en waarom het niet openbaar werd gemaakt? Wanneer werd het opgesteld? Aan wie werd het gestuurd? Welk gevolg werd eraan gegeven?

Waarom werd dit verslag in de doofpot gestopt?

In aanbeveling nr.52 van het verslag van de parlementaire onderzoekscommissie wordt een onderzoek gevraagd naar de omstandigheden van en de verantwoordelijken voor de aanslag van 6 april 1994. Welke concrete stappen werden door de Verenigde Naties en door de Belgische regering ondernomen om gevolg te geven aan deze aanbeveling?

Vindt de regering, gelet op de toestand ter plaatse en de recente berichten vanwege de VN, dat het nog altijd opportuun is een reis naar Rwanda te ondernemen zolang er geen klaarheid is over de aanslag van 6 april 1994 en de eventuele verantwoordelijkheid van president Kagame?

Ik heb vanochtend de Rwandese ambassadeur in België gehoord. Hij maakte een onderscheid tussen de bilaterale contacten die de Belgische minister van Buitenlandse zaken met zijn Rwandese collega zou hebben en het bezoek van de eerste minister, dat niet in het kader van de politieke betrekkingen zou plaatsvinden, maar enkel een huldebetuiging zou zijn ten aanzien van de slachtoffers van de genocide en van de tien para’s die op 6 april 1994 werden gedood. Graag kreeg ik daarover enige toelichting. Voor mij zijn bilaterale contacten tussen twee landen ook politieke contacten.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. – Ons bezoek van volgende week heeft één doel: zes jaar na de genocide eerbetoon betuigen aan de slachtoffers van de genocide, de tien gesneuvelde para’s en een aantal vermoorde ontwikkelingssamenwerkers. Wij zullen drie plechtigheden bijwonen: de jaarlijkse ceremonie ter herdenking van de genocide; een ceremonie op de ambassade voor de burgerlijke slachtoffers en een ceremonie in Kigali voor de tien para-slachtoffers.

Wij zullen vergezeld worden door de familie van de vermoorde para’s en ontwikkelingssamenwerkers. Er zullen geen politieke contacten plaatsvinden. Wij zullen enkel een beleefdheidsbezoek brengen aan de president, zoals gebruikelijk is.

Na onze reis zullen er wel politieke contacten plaatsvinden, met name door de minister van Buitenlandse Zaken in het raam van zijn rondreis in Centraal-Afrika. De minister van Buitenlandse Zaken zal aan de parlementsleden die hem vergezelden op zijn reis vorige week naar Centraal-Afrika vragen om na het eerbetoon zich bij hem te voegen in Rwanda en Burundi. Dat toont aan dat het om twee verschillende zaken gaat.

Als men het menselijk drama kent dat zich zes jaar geleden heeft afgespeeld, kan er geen enkele discussie zijn over de goede intentie van dit eerbetoon. Daarom begrijp ik niet dat men de jongste dagen plots een probleem maakt van het bestaan van een rapport. Alsof de aanslag op het presidentsvliegtuig de genocide zou rechtvaardigen!

Het eerbetoon mogen we evenwel niet vermengen met de noodzaak aan verder onderzoek. De historische realiteit moet aan het licht komen.

In de Rwandacommissie werden ongeveer twintig hypothesen omtrent de aanslag op het presidentieel vliegtuig naar voor gebracht, waarvan sommige met stukken gestaafd. Eén van de hypothesen was dat de FPR verantwoordelijk zou zijn voor de aanslag. De commissieleden hebben er toen voor gekozen om niet alle hypothesen weer te geven maar om verder onderzoek aan te bevelen. De vorige regering heeft zich achter deze aanbeveling geschaard. De huidige regering neemt dezelfde houding aan.

Ik heb bij de VN-ambassadeur inlichtingen gevraagd. Er bestaat geen VN-rapport over de aanslag. Wel is er een memorandum van een vroegere medewerker van het ICTR, het internationaal Rwandatribunaal, dat enkele persoonlijke vaststellingen bevat. Dit memorandum werd overgemaakt aan het ICTR. Ik heb dit reeds al meegedeeld in de Kamer op 16 maart jongstleden.

Het ICTR is bezig met het onderzoek naar de aanslag. De VN verschuilt zich hierachter om geen commentaar te geven.

Ik heb wel de intentie om in contact te blijven met de VN-ambassadeur in verband met de evolutie van het onderzoek.

Ik hoop dat onze reis naar Rwanda niet zal worden doorkruist door allerlei geruchten en verdachtmakingen.

De heer Ludwig Caluwé (CVP). – Het zogenaamde memorandum mag niet zomaar worden afgedaan als een vodje papier. Tijdens ons werk in de Rwandacommissie hebben we kunnen vaststellen op welke manier de VN met berichten omspringen. Zo heeft het hoofdkantoor in New York bescherming geweigerd voor een belangrijk informant die over relevante informatie beschikte. Het memorandum wijkt daar niet van af. Het gaat erom dat een paar mensen wel willen spreken, op voorwaarde dat men ze bescherming kan bieden. Ik hoop dat de personen die in dit memorandum worden vermeld, intussen niet als lastige getuigen uit de weg werden geruimd. Heeft de regering onze ambassadeur bij de VN opgedragen om een nieuw internationaal onderzoek te starten waarbij het Arushatribunaal zou worden betrokken? De aanslag mag niet worden beschouwd als een verontschuldiging voor de genocide die nadien plaats vond.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. – De houding van de huidige regering wijkt niet af van die van de vorige regering. Zij heeft de aanbevelingen van de Rwandacommissie gewoon overgenomen.

Onze ambassadeur bij de Verenigde Naties verzekert mij dat de zaak aan de orde is en op dit ogenblik bij het Rwanda-tribunaal aanhangig is. Ik meen bijgevolg dat wij alleen maar de resultaten van dat onderzoek kunnen afwachten. Het memorandum ligt in het Rwandatribunaal.

De heer Ludwig Caluwé (CVP). – Het ligt er nu. Het is slechts deze week doorgestuurd.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. – Neen, het ligt er blijkbaar al een hele tijd. Ik heb de indruk dat de “National Post” zelf niet goed op de hoogte is van wat zij heeft uitgebracht. Twee weken geleden kreeg ik van de adjunct-secretaris-generaal al hetzelfde antwoord.

Ik maak wel van de gelegenheid gebruik om er de heer Caluwe op te wijzen dat hij voorzichtig moet zijn met de stelling die hij zo-even verdedigd heeft, namelijk dat de Belgische para’s niet vermoord waren geweest als het presidentieel vliegtuig niet was neergehaald. Hij weet zeer goed dat de Belgische para’s al doodsbedreigingen kregen in de maanden januari, februari en maart 1994. Die bedreigingen kwamen niet van de FPR, maar wel van extreme Hutu’s. Het is historisch gezien erg gevaarlijk het denkspoor te lanceren dat het neerhalen van het vliegtuig de oorzaak was van de moord op de para’s. Dat heeft misschien een rol gespeeld, maar dat is zeker niet bewezen. Uit eerbied voor de nagedachtenis van de militairen, moeten we ons van dergelijke speculaties onthouden.

De heer Ludwig Caluwé (CVP). – Ik zou dit niet ter sprake gebracht hebben als de eerste minister er zelf niet over begonnen was. De feitelijke oorzakelijkheid van de aanslag kan toch moeilijk worden ontkend. Er is alleszins een verband tussen de gebeurtenissen na de aanslag, de opdracht aan de tien para’s om de toenmalige eerste minister te beschermen en de afleiding van de para’s nadien naar het kamp.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. – Ik vind het kras van de heer Caluwé om een dergelijke sprong te maken en over het hoofd te zien dat de para’s door Hutu-extremisten zijn vermoord. Op die manier kan hij ook bewijzen dat Adam en Eva aan de oorsprong van de genocide lagen.

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). –Uit de vaststellingen van de Rwandacommissie blijkt nochtans duidelijk dat de moord op de twee presidenten de rechtstreekse aanleiding was voor het voltrekken van de genocide.

U heeft gezegd welke stappen u heeft ondernomen. Ik vraag mij evenwel af of de Belgische regering blijk geeft van voldoende inzet en interesse in deze zaak. Misschien ligt de verklaring in de reis die de regering binnenkort naar Rwanda zal maken? Er werd in ieder geval meer ijver aan de dag gelegd in verband met het rapport-Jacqmin.

De voorzitter. – Mag ik u vragen geen zaken te vergelijken die niet vergelijkbaar zijn?

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). – Mijnheer de voorzitter, ik vind dat uw houding in strijd is met de noodzakelijke objectiviteit van de Senaatsvoorzitter.

De voorzitter. – Dat is uw standpunt, maar niet het mijne.

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). – De regering legt niet bijzonder veel ijver aan de dag met betrekking tot aanbeveling nr. 52. Ten slotte heb ik geen antwoord gekregen op de vraag over het onderscheid tussen wat u “politieke contacten van de minister van Buitenlandse zaken” noemt en normale politieke contacten. U gaat een beleefdheidsbezoek brengen aan de heer Kagame. In de huidige omstandigheden vind ik dit nogal hachelijk.

Mondelinge vraag van de heer Philippe Mahoux aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de stomapatiënten»

De heer Philippe Mahoux (PS). – In het kader van het beleid dat de regering ten gunste van de chronisch zieken wil voeren, vraag ik uw bijzondere aandacht voor de stomapatiënten. Dat zijn mensen die als gevolg van een heelkundige ingreep aan maag, dunne of dikke darm of urineleiders, een zogenaamd zakje dragen.

Naar ik heb vernomen, brengen de verschillende stomaziekten voor de patiënten hoge specifieke kosten met zich mee, tot 15.000 frank per jaar of meer, uitsluitend voor het materiaal.

Aangezien het om chronisch zieken gaat, komen deze kosten bovenop de gewone kosten voor gezondheidszorg. Denkt de minister niet dat voor deze zieken een bijzondere inspanning moet worden geleverd?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. – De terugbetaling van materiaal voor stoma- en incontinentiepatiënten wordt geregeld door artikel 27 van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen. Het systeem werkte goed tot 31 december 1999. Wij hebben geen enkel klacht ontvangen en in 1999 bedroegen de uitgaven voor dit materiaal 700 miljoen.

(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)

Sedert 1 januari werd de terugbetaling met 0,96% verhoogd, maar de firma’s hebben de prijs van de meeste producten die wij volledig terugbetaalden, met ongeveer 8% verhoogd. De patiënten moeten dus elk kwartaal, bij de aankoop van een nieuwe voorraad, een supplement betalen.

De conventiecommissie bandagisten-verzekeringsinstellingen is bezig met de wijziging van de nomenclatuur in het belang van de patiënten. Ik heb hen gevraagd mij zo vlug mogelijk hun voorstellen voor te leggen. Ik ben bereid het budget voor het materiaal voor stomapatiënten op te trekken.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Ik dank de minister voor zijn antwoord, dat tegemoet komt aan de wensen van de zieken. Het lijkt mij billijk ten aanzien van wie op bijzondere wijze getroffen wordt door ziekte. Ik ben het uiteraard eens met het tweede deel van het antwoord. Men kan inderdaad vragen stellen bij de eenzijdige prijsverhogingen die de fabrikanten van dit materiaal hebben toegepast. Het zou niet gezond zijn de dekking bij elke prijsverhoging te moeten aanpassen opdat de patiënt niet voor de kosten zou moeten opdraaien. Daarom is een striktere reglementering van de prijsverhogingen nodig.

Mondelinge vraag van mevrouw Erika Thijs aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «de officiële opening van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat in Wenen» (nr. 2-198)

De voorzitter. – De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken, antwoordt namens de heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken.

Mevrouw Erika Thijs (CVP). – Door de verordening van de Europese Raad van 2 juni 1997 werd het Europees Waarnemingscentrum voor Racisme en Vreemdelingenhaat opgericht. Dit Europees Centrum is in Wenen gevestigd en wordt op 7 april eerstkomend officieel geopend in aanwezigheid van de Oostenrijkse president, de voorzitter van het Europees Parlement en de voorzitter van de Europese Commissie. Deze laatste en de directeur van het Waarnemingscentrum hebben een officiële uitnodiging gestuurd naar de staatshoofden van de lidstaten van de Europese Unie om deze plechtige opening alsook het congres over politiek en racisme in Wenen op 7 en 8 april bij te wonen. Tot op heden wenst ons land geen officiële bilaterale contacten te onderhouden met Oostenrijk. De opening van het Waarnemingscentrum is echter een lovenswaardig initiatief op multilateraal niveau. Welke houding zal de regering aannemen ten aanzien van de uitnodiging? Wie zal de Belgische regering afvaardigen, wetende dat de voorzitter van de Europese Commissie erop staat dat elke lidstaat een zo hoog mogelijke delegatie stuurt? Hoe past deze mogelijke deelname in het Belgische beleid dat de jongste weken ten aanzien van de Oostenrijkse regering werd gevoerd?

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. – In naam van de minister van Buitenlandse Zaken kan ik bevestigen dat op 7 april het Europees Waarnemingscentrum voor Racisme en Vreemdelingenhaat in Wenen officieel wordt geopend in aanwezigheid van de president van Oostenrijk, de voorzitster van het Europees parlement en de voorzitter van de EU-Commissie. In overleg met de ministers van Buitenlandse zaken van Luxemburg en Nederland heeft de Nederlandse minister zijn EU-collega’s aangeschreven om te melden dat wij op die opening aanwezig zullen zijn en dat wij hen vragen hetzelfde te doen. Wij willen die uitstekende gelegenheid aangrijpen om een politiek signaal te geven over het betekenis en de rol van het Waarnemingscentrum. De Belgische deelname past perfect in het buitenlands beleid ten aanzien van Oostenrijk. Ons land past de maatregelen toe die in de schoot van de EU werden afgesproken. De EU is immers gebaseerd op gemeenschappelijk humanistische waarden van vrijheid, democratie en mensenrechten. Het is onze taak om over het respect van die waarden te waken. Het is duidelijk dat het Waarnemingscentrum te Wenen tot die doelstelling zal bijdragen. De staatssecretaris voor de Buitenlandse Handel, de heer Chevalier, zal de regering op de openingsplechtigheid vertegenwoordigen. De minister van Buitenlandse Zaken en de eerste minister zijn op dat ogenblik in Kigali.

Mondelinge vraag van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de verspreiding van de P90 en andere oorlogswapens» (nr. 2-199)

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). – Een paar dagen geleden werd in Momignies een wapenhandel overvallen. Daarbij werd opnieuw een groot aantal oorlogswapens buitgemaakt. Volgens persberichten zou er ook een P90 zijn meegenomen, maar ik heb daar achteraf geen bevestiging van gekregen. In elk geval rijzen er vragen rond de manier waarop deze wapens in omloop kunnen komen. Daarom kreeg ik graag een antwoord op volgende vragen.

Hoe ver staat het onderzoek naar deze overval? Welke wapens zijn er buitgemaakt? Hoeveel oorlogswapens zijn er het afgelopen jaar in België buitgemaakt?

Weet de Belgische overheid hoeveel P90’s werden geproduceerd en geëxporteerd? Welke landen hebben een licentie om dit wapen in ons land aan te kopen?

De meeste politiediensten plaatsen hun bestellingen bij wapenhandelaars en niet rechtstreeks bij de wapenfabrikanten. Dit zorgt ervoor dat een vrij grote verantwoordelijkheid bij de wapenhandelaars komt te liggen. Volgens de berichtgeving faalde het veiligheidssysteem van de betrokken wapenhandelaar. Bestaan er strikte veiligheidsnormen om dit soort wapens te stockeren en is daar voldoende controle op?

Voor de aankoop van oorlogswapens hebben de ordediensten een speciale vergunning nodig van de gouverneur of van de minister van Binnenlandse Zaken. Hoeveel licenties voor de P90 werden al aan de diverse politiediensten afgegeven? Worden deze wapens al dan niet gebruikt in de opleidingscentra van de politie?

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. – Het verstrekken van informatie over een gerechtelijk onderzoek behoort niet tot mijn bevoegdheid. De vaststellingen werden verricht door de rijkswachtbrigade van Momignies die het proces-verbaal heeft overgemaakt aan het parket van Charleroi. Het onderzoek wordt nu gevoerd door de BOB van de rijkswacht in Charleroi.

Er werden geen wapens van het type P90 gestolen.

Voor het jaar 1999 en tot op vandaag waren er geen aangiften van diefstallen van oorlogswapens.

De administratie van Economische Betrekkingen op het ministerie van Buitenlandse Zaken levert de vergunning af voor de export van oorlogswapens. Ik heb geen zicht op de productie of de uitvoer van de P90.

Het KB van 24 april 1997 bepaalt de veiligheidsvoorwaarden waaraan het opslaan, het in bewaring geven en het verzamelen van vuurwapens en munitie zijn onderworpen.

Voor de aankoop van de P90 moet de rijkswacht geen speciale toelating vragen. De wet van 3 januari 1933 is niet van toepassing op de ambtenaren van het openbaar gezag of de openbare macht die een dienstwapen hebben. De reglementaire uitrusting van de rijkswacht die onder meer machinepistolen en automatische vuurwapens omvat, is vastgelegd in het ministerieel besluit van 25 november 1994. De rijkswacht bezit 114 P90’s. Zij gebruikt die voor bijzondere opdrachten, zoals de begeleiding van waardetransporten en het personeel krijgt hiertoe een speciale opleiding.

Ingevolge het KB van 10 april 1995 mag ik een machtiging afleveren aan de politiekorpsen om over een bijzondere bewapening te beschikken na een gemotiveerde aanvraag door de burgemeester. Ik heb geen toelating verleend voor de P90 die dan ook niet gebruikt wordt in de politie-opleidingscentra.

Mondelinge vraag van mevrouw Marie Nagy aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Justitie over «de achterstand in het samenstellen van de kamers van de Regularisatiecommissie» (nr. 2-205)

Mevrouw Marie Nagy (ECOLO). – De kamers van de Regularisatiecommissie, bedoeld in artikel 3 van de wet betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk, zijn nog niet samengesteld. Dit veroorzaakt extra vertraging in de afwikkeling van de regularisatieprocedure. De regering had nochtans aangekondigd dat de commissie in de loop van de maand maart haar werkzaamheden zou aanvatten. Wij hebben vernomen dat het probleem de benoeming van de magistraten is.

Artikel 4 van het besluit bepaalt dat de minister van Binnenlandse zaken en de minister van Justitie een rol spelen bij de benoeming van de leden van de kamers van de commissie.

Kunnen de ministers ons zeggen hoe het met de procedure staat en wat de redenen zijn van de vastgestelde vertraging?

Waardoor kan de samenstelling van de commissie worden vertraagd of bespoedigd?

Welke waarborgen kunt u bieden dat de procedure zonder verder verwijl van start kan gaan?

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. – Er is geen vertraging opgelopen. Zodra de wet aangenomen was en de uitvoeringsbesluiten genomen waren, werd het personeel in dienst genomen, werd het materiaal aangekocht en werden de lokalen ter beschikking gesteld. De procedure werd opgestart en 33.000 dossiers werden ingediend. Wij hebben dus veeleer snel gewerkt. Momenteel brengt de commissie orde in de dossiers. De benoeming van de leden van de commissies is aan de gang en een voorstel zal aan de Ministerraad worden voorgelegd.

Ik voer, naar ik hoop zoals al mijn collega’s,. uit wat de regering beslist.

Mevrouw Marie Nagy (ECOLO). – Ik dank de minister van Binnenlandse zaken, die ons eens te meer laat zien op welke optimistische en positieve wijze hij de problemen aanpakt!

Nochtans wil ik er nog eens op wijzen dat mijn vraag evenzeer gericht was tot zijn collega van Justitie. Ik betreur dat die laatste het niet nodig vond te antwoorden, temeer daar in de pers berichten zijn verschenen dat hij de ondertekening van het besluit persoonlijk zou beletten.

Als ik de wet goed heb gelezen, worden de voorstellen tot aanwijzing van magistraten door de Ministerraad aangenomen, wat u schijnt te bevestigen.

Ik mis dus een antwoord van de minister van Justitie en ik wou dat hij de moed had gehad om zijn standpunt in de Senaat toe te lichten, of om ervoor uit te komen dat hij geen standpunt heeft ingenomen.

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. – Zelfs het mooiste meisje kan niet meer geven dan ze heeft! Die vergelijking gaat uiteraard niet op voor mij... maar u kunt de minster van Binnenlandse Zaken niet verwijten dat hij alleen namens de minister van Binnenlandse Zaken antwoordt!

Mondelinge vraag van de heer Philippe Monfils aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de vordering van lokalen in het kasteel van Sclessin voor Euro 2000» (nr. 2-206)

De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). – Wij vernamen recent dat de VZW voor theateropleiding Antoine Vitez verplicht werd de lokalen die ze gebruikte in het kasteel van Sclessin in Luik te verlaten om het mogelijk te maken dat er cellen worden geïnstalleerd voor hooligans die worden aangehouden bij wedstrijden van Euro 2000.

Kan de minister mij meedelen hoe en door wie deze beslissing werd genomen, zelfs als hij zelf niet aan de onderhandelingen heeft deelgenomen? Hoe is het mogelijk dat er niet werd aan gedacht die cellen elders onder te brengen dan in de lokalen van die VZW. Of waarom werd niet gedacht aan een andere plaats voor die VZW die op dit ogenblik bijna 150 jongeren een artistieke opleiding geeft?

Vindt u die uitdrijvingsmaatregel zonder alternatieve oplossing niet bijzonder brutaal?

Vindt u in het algemeen niet dat dergelijke maatregelen, die de cultuur offeren op het altaar van de veiligheid, een groot deel van de bevolking ontmoedigen en tot een negatief oordeel brengen over wat een voetbalfeest zou moeten zijn, meer zelfs, een feest voor alle Belgen?

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. – Als democratisch minister stel ik mij niet in de plaats van de Luikse overheid in een dossier dat haar aangaat.

Met het oog op Euro 2000 moeten we voorzorgsmaatregelen nemen en voorbereid zijn op een groot aantal administratieve en gerechtelijke aanhoudingen. De lokale politie en de coördinatiecel hebben dus voldoende cellen gezocht. In het Luikse zullen verschillende plaatsen worden ingericht, waaronder het kasteel van Sclessin, waar vijftig plaatsen komen. Ik heb persoonlijk geen enkel bezwaar tegen een andere oplossing, maar dit hangt van de lokale overheden af. Ik stel het lid dan ook voor zijn vraag aan de burgemeester van Luik te stellen.

De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). – Ik dank de minister van Binnenlandse zaken voor deze inlichtingen. Ik ben in elk geval gerustgesteld over de manier waarop de voorstellen voor de inrichting van cellen worden gedaan voor heel België en in dit geval Wallonië en Luik.

De feiten werden door sommige gemeenten enigszins anders voorgesteld. Men liet immers verstaan dat de keuzes beïnvloed of zelfs opgelegd werden door de hogere overheid. Daarom heb ik u de vraag gesteld.

U antwoordt dat voor zover voldoende opvangcapaciteit ter beschikking wordt gesteld, zowel voor de aanhoudingen door de rijkswacht als door de politie, alle gebouwen in aanmerking komen. Het is dus de gemeente die de plannen moet aanpassen en de nodige maatregelen moet nemen met het oog op het behoud van deze school.

Ik ben volledig gerustgesteld wat het standpunt van de minister van Binnenlandse zaken betreft. Wij zullen dus het debat voortzetten op het niveau van de gemeente.

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. – Mijnheer Monfils, het is misschien een beetje overdreven te stellen dat alle gebouwen in aanmerking komen. Bepaalde veiligheidsvoorwaarden moeten wel vervuld zijn. Het is juist dat de betrokken overheden samen de locaties zoeken, maar er is zeker geen dwang bij de keuze van die plaatsen. Men moet onderzoeken welke capaciteit men nodig heeft en de meest geschikte locatie kiezen, rekening houdend met het veiligheidsaspect.

Herziening van artikel 147, tweede lid, van de Grondwet, om de woorden «behalve bij het berechten van ministers en leden van de Gemeenschaps‑ en Gewestregeringen» op te heffen – Voorstel van mevrouw Nathalie de T’ Serclaes c.s. (Stuk 2‑318)

Bespreking

Mevrouw Meryem Kaçar (AGALEV), rapporteur. – Het voorstel beoogt artikel 147 van de grondwet in overeenstemming te brengen met de gewijzigde artikelen 103 en 125. Het betreft een juridisch-technische aanpassing, die tijdens de vorige legislatuur niet kon worden doorgevoerd omdat de herziening van artikel 147 niet was opgenomen in de lijst van de te herziene grondwetsartikelen.

Tijdens de bespreking merkte een lid op dat dit voorstel niet alle problemen oplost. Het lid meent ook dat het niet juist is dat het Hof van Cassatie niet in de beoordeling van de zaken zelf treedt. Dat gebeurt immers wel bij tuchtzaken van magistraten. Andere commissieleden vonden het wenselijk artikel 147 op te nemen in de volgende herzieningsverklaring.

Het voorstel werd unaniem goedgekeurd.

Ten persoonlijke titel ben ik verheugd over elk voorstel om de wetgeving coherent te maken. De grondwetsherziening kent een starre procedure. Ik vraag me af of het niet mogelijk is om voor technisch-juridisch aanpassingen een soepele procedure te voorzien. Dit debat moet verder worden gevoerd. Ik wijs tot slot op de grote verantwoordelijkheid van de preconstituante die zeer nauwlettend de te herziene artikelen moet aanduiden.

Mevrouw Nathalie de T’ Serclaes (PRL-FDF-MCC). – Ik kan niet veel toevoegen aan het uitstekend verslag van mevrouw Kaçar, behalve dan dat het de bedoeling is artikel 147 in overeenstemming te brengen met de wijzigingen die zijn aangebracht in de artikelen 103 en 125, en dat ik niet helemaal het standpunt van onze collega deel dat het een technische wijziging betreft. Elk grondwetsartikel dat wordt gewijzigd, moet in zijn geheel worden besproken. Zo is trouwens in de commissie geschied, want er zijn bepaalde voorstellen gedaan. Als we onze Grondwet wijzigen, moeten we echter voorzichtig zijn.

De door mevrouw Kaçar bedoelde bespreking zou eerder in het kader van de grondwetsherziening moeten plaatsvinden. Als preconstituanten moeten we er ons rekenschap van geven dat, als we bepaalde artikelen wijzigen, dit ook invloed kan hebben op andere artikelen.

De bespreking is gesloten.

Bespreking van het enig artikel

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden, zie stuk 2-318/3.)

Over het enig artikel wordt later gestemd.

Vraag om uitleg van de heer Ludwig Caluwé aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «het sociaal statuut van de lokale verkozenen» (nr. 2‑102)

De heer Ludwig Caluwé (CVP). – Duizenden lokale mandatarissen helpen gestalte te geven aan de democratie. Hun engagement wordt niet altijd beloond. Dankzij de eensgezindheid in de werkgroep-Langendries kon over de taal- en partijgrenzen heen het statuut van de lokale mandatarissen gevoelig verbeterd worden. Dit resulteerde in de nieuwe wet van 4 mei 1999. Een belangrijke verworvenheid van die wet is dat mandatarissen, die niet krachtens een ander sociaal statuut zijn beschermd, voor de sociale zekerheid worden beschouwd als contractuele werknemers van de gemeente. De Koning kan deze bepaling snel en retroactief in werking stellen. Hoe ver staat het met de uitwerking van die bepalingen?

Ik wijs ook op de problematiek van de gepensioneerde mandatarissen. Wanneer zij niet op een andere wijze een sociaal statuut hebben verkregen, zijn zij voor de ziekteverzekering opgenomen in de categorie van de niet-beschermde personen. Dat brengt hoge persoonlijke bijdragen met zich mee. Het betreft meestal huisvrouwen die in de jaren zeventig in de politiek stapten. Overweegt de minister, nu beslist is het pensioen van de mandatarissen niet aan te passen aan de nieuwe mandatariswedde, om het sociaal statuut van de gepensioneerde mandatarissen waarvan het pensioen enkel op hun mandaat is gebaseerd, te verbeteren? Het gaat immers om een wettelijke lacune.

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. – Ik kan de heer Caluwé meedelen dat een besluit dat de tenuitvoerlegging regelt van artikel 5 van de wet van 4 mei 1999, waarnaar hij verwijst, momenteel ter studie ligt op mijn kabinet.

Door dit besluit zullen de lokale verkozenen voor geneeskundige verzorging op dezelfde manier verzekerd zijn als de werknemers.

Ik vestig er de aandacht op dat de inwerkingtreding van artikel 5 zelf, dat een bepaling uit de gemeentewet wijzigt, moet worden vastgesteld door mijn collega, de minister van Binnenlandse Zaken, met wie ik daarnet nog deze kwestie heb besproken.

Samen met de problematiek van het sociaal statuut in uitvoering van artikel 5, wordt ook onderzocht welke oplossing kan worden gegeven aan het probleem van het sociaal statuut van de gepensioneerde mandatarissen. Dit probleem doet zich in principe niet voor voor gepensioneerde mandatarissen die reeds op een andere wijze de hoedanigheid van gepensioneerde gerechtigde in de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging hebben. De heer Caluwé heeft er echter op gewezen dat er ook mandatarissen zijn voor wie deze problematiek erg belangrijk is. Zoals gezegd is mijn kabinet volop bezig die kwestie te onderzoeken.

De heer Ludwig Caluwé (CVP). – Ik dank de minister voor zijn positieve antwoord op het eerste deel van mijn vraag. Ik hoop dat hij met even grote welwillendheid het tweede probleem zal onderzoeken en tot een oplossing brengen. Het gaat hier inderdaad maar om een beperkte groep van mensen, maar wel een die zich gedurende jaren heeft ingezet voor de samenleving, zonder daar enige vergoeding voor te hebben ontvangen.

Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de mogelijkheid van ruling‑afspraken met de administratie van Sociale Zaken» (nr. 2‑101)

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). – Om hun administratieve opvolging te vereenvoudigen sluiten bedrijven vaak akkoorden af met de fiscale administratie. Dat systeem, ruling genoemd, heeft een aantal voordelen: de betrokken werkgevers en werknemers krijgen hierdoor meer rechtszekerheid en de administratieve verplichtingen voor de ondernemingen worden erdoor vereenvoudigd. Deze akkoorden bestaan met de fiscale administratie maar niet met de administratie van sociale zaken. Dat schept onzekerheid voor de bedrijven. De RSZ en de sociale inspectie kunnen regularisaties eisen met vijf jaar terugwerkende kracht. Het is voor de bedrijven echter vaak onmogelijk om nog bewijsstukken van vijf jaar voordien terug te vinden.

Waarom is er nog geen ruling-systeem voor de sociale administraties voorzien? Is in het kader van de rechtszekerheid niet wenselijk om met de gehele administratie – zowel belastingen als sociale zekerheid – een eenduidig standpunt in te nemen in elk concreet dossier? Kan er niet in voorzien worden dat ook andere administraties zouden gebonden zijn door bestaande afspraken met de administratie van de directe belastingen?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. – Door de vorige regering werd een ontwerp inzake sociale ruling voorbereid. Het beheerscomité van de RSZ en de Nationale Arbeidsraad brachten respectievelijk op 26 maart en 17 juli 1998 een unaniem advies uit om het principe van het paritair beheer te behouden. In hun adviezen werden de fundamentele verschillen tussen de sociale en fiscale problemen duidelijk aangetoond, onder meer de gecentraliseerde structuur van de RSZ.

De sociale partners hebben de verbintenis aangegaan om te onderzoeken of de werking van de bestaande structuur kan worden verbeterd. De sociale partners zijn het ook eens over de noodzaak eenheid te creëren tussen de standpunten van de diensten van het departement Sociale zaken en van de RSZ, in het bijzonder betreffende vragen die de werkgevers aanbelangen.

Op 1 juni is een pilootexperiment gestart betreffende de gezamenlijke interpretatie betreffende de basis waarop sociale zekerheidsbijdragen door de werkgevers verschuldigd zijn. Dat heeft geleid tot een concreet akkoord over de interpretatie van geldende teksten. De RSZ geeft bovendien de voorkeur aan een eenvormige publieke interpretatie van de teksten. De RSZ waakt erover dat dezelfde begrippen die door de verschillende openbare diensten worden toegepast en zich richten tot hetzelfde doelgroep, op eenzelfde manier worden geïnterpreteerd.

Ondernemingen zijn bovendien beschermd voor het verleden op het vlak van sociale zekerheidsverplichtingen. Een veranderde interpretatie geldt immers enkel voor de toekomst.

Er bestaan dus een aantal garanties die de noodzaak aan sociale ruling nuanceren. Ik ben niet van oordeel dat men snel moet beginnen met een systeem van sociale ruling.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). – Uit het antwoord van de minister blijkt dat er initiatieven worden genomen inzake de administratieve vereenvoudiging en de bevordering van de rechtszekerheid van de bedrijven ten opzichte van de overheid. Het gaat echter om kleine stappen. Ik hoop dat de regering erop zal toezien dat er geleidelijk een eenduidige administratie wordt uitgewerkt teneinde de ondernemingen meer rechtszekerheid te garanderen.

Het incident is gesloten.

(De vergadering wordt geschorst om 16.25 uur. Ze wordt hervat om 16.35 uur.)

(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. – Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Donderdag 6 april 2000 te 15 uur

Inoverwegingneming van voorstellen.

Mondelinge vragen.

Voorstel tot wijziging van de artikelen 23‑7, 35‑2, 37 en 51, eerste lid, van het reglement van de Senaat met betrekking tot het verslag van de debatten (van de heer Armand De Decker c.s.); St. 2‑384/1 tot 3.

Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 75 van het Burgerlijk Wetboek (van mevrouw Anne‑Marie Lizin); St. 2‑239/1 tot 3.

Wetsontwerp tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, alsook de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; St. 2‑373/1 tot 3.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Voedsel‑ en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties inzake de oprichting in België van een verbindingsbureau van deze organisatie, ondertekend te Brussel op 5 februari 1997; St. 2‑359/1 tot 3.

Wetsontwerp houdende instemming met het Nader Aanvullend Protocol bij het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord‑Atlantisch Verdrag en de overige Staten die deelnemen aan het Partnerschap voor de Vrede nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, gedaan te Brussel op 19 december 1997; St. 2‑360/1 tot 3.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Tsjechische Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, ondertekend te Brussel op 16 december 1996; St. 2‑364/1 tot 3.

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake grensoverschrijdend politie‑optreden ter handhaving van de openbare orde en veiligheid tijdens het Europees Kampioenschap voetbal voor landenteams in het jaar 2000, ondertekend te Bergen op Zoom op 26 april 1999; St. 2‑366/1 tot 3.

Vanaf 16.30 uur :

Geheime stemming over de benoeming van de leden niet‑notarissen van de Benoemingscommissies voor het notariaat; St. 2‑374/1. (Met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen).

Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten.

Vragen om uitleg :

- van de heer Johan Malcorps aan de Minister van Financiën over “de toepassing van de wet op de ecotaksen op de drankkartons” (nr. 2‑111);

- van de heer Georges Dallemagne aan de Minister van Financiën over “de dekking van de Delcrederedienst voor export naar en investeringen in Congo” (nr. 2‑118);

- van de heer Ludwig Caluwé aan de Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek over “de prijsaanduiding per meeteenheid in de kleine handelszaken” (nr. 2‑112);

- van mevrouw Nathalie de T’ Serclaes aan de Minister van Binnenlandse Zaken over “de beleidsmaatregelen die ervoor kunnen zorgen dat meer vrouwen zich aanmelden voor de toekomstige geïntegreerde politie” (nr. 2‑116);

- van de heer Michiel Maertens aan de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over “de omzetting van de Europese richtlijn inzake legbatterijen voor kippen” (nr. 2‑109).

De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Stemming

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Herziening van artikel 147, tweede lid, van de Grondwet, om de woorden «behalve bij het berechten van ministers en leden van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen» op te heffen – Voorstel van mevrouw Nathalie de T’ Serclaes c.s. (Stuk 2‑318)

Stemming nr. 1

Aanwezig: 55

Voor: 55

Tegen: 0

Onthoudingen: 0

De voorzitter. – Het quorum en de meerderheid, zoals artikel 195, laatste lid, van de Grondwet vereist, zijn bereikt.

Het voorstel is aangenomen.

Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Vraag om uitleg van mevrouw Jacinta De Roeck aan de minister van Landbouw en Middenstand over «het logo voor milieubewuste teelt» (nr. 2‑107)

Mevrouw Jacinta De Roeck (AGALEV). – In Zuid-Limburg komt er eindelijk een logo voor milieubewust geteeld fruit. Telers van dit fruit moeten een lastenboek volgen en een zaaiboek bijhouden waarin ze al de beschermings- en bespuitingsmiddelen vermelden. Dit is het resultaat van overleg tussen het ministerie, de VBT en de distributie.

Waarom zijn er nog verschillen tussen het geïntegreerd geteeld fruit en het milieubewust geteeld fruit? Wie nu al geïntegreerd fruit kweekt komt als eerste in aanmerking voor milieubewuste teelten. Is dit geen gebrek aan respect voor hun fruit dat nu al met respect voor de natuur wordt gekweekt? Waaruit bestaat het gelijkstellen van de lastenboeken van milieubewuste en van geïntegreerde teelt? Betekent gelijkstelling dat het lastenboek van de geïntegreerde teelt standaard wordt? Waarom is er nog steeds geen logo voor het fruit van de geïntegreerde teler? Zullen milieubewuste telers ook hectaresteun krijgen? Hoe zit het met de hectaresteun voor de deeltijds werkende geïntegreerde teler?

De heer Jaak Gabriëls, minister van Landbouw en Middenstand. – De telersverenigingen hebben hard gewerkt om de verschillen tussen de lastenboeken geïntegreerde teelt en milieubewuste teelt weg te werken. De resterende verschillen hebben onder meer te maken met de proefperiode van twee jaar, die bij milieubewuste teelten niet is voorzien. De behandeling bij milieubewuste teelt is gebaseerd op waarnemingen en waarschuwingen, terwijl bij de geïntegreerde teelt iedere behandeling moet beoordeeld worden door een inschatting van de risico’s. De aanplanting van verstuivers is verplicht bij geïntegreerde teelt, en aanbevolen bij milieubewuste teelt. Het lastenboek van de milieubewuste teelt is dan weer strenger op het vlak van het uitzetten van roofmijten, nieuwe aanplantingen en de controles.

Het uitgangspunt is de geïntegreerde teelt. Daarom werden de normen niet verlaagd. De milieubewuste teelt heeft tot 2002 de tijd om naar het niveau van de geïntegreerde teelt door te groeien. Vanaf 2002 wordt de productie opgesplitst in drie groepen: de gangbare teelten, milieubewuste teelten en de biologische teelten. Gezien de zeer geringe verschillen tussen de geïntegreerde en de milieubewuste teelten vertonen ze allebei evenveel respect voor milieu, natuur en gezondheid. De producenten hebben er alle belang bij om tegen 2002 dit niveau te bereiken. Mocht dit niet het geval zijn, dan verliezen zij de ondersteuning van de milieubewuste teelt in het raam van de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit en komen ze niet in aanmerking voor de hectaresteun voor de geïntegreerde productie.

Gelijkstelling wil inderdaad zeggen dat het niveau van het lastenboek van de geïntegreerde teelt standaardniveau wordt.

De consument wordt onvoldoende geïnformeerd over de inspanningen op het vlak van milieu en gezondheid. Een betere communicatie veronderstelt evenwel dat er voldoende producten op de markt aanwezig zijn. Het beperkte aanbod van geïntegreerd pitfruit, dat slechts 20 procent van de productie uitmaakt, is een belangrijke handicap. Daarom willen we dat de geïntegreerde productie uitgroeit tot een basisproductiemethode die ten minste 70 procent van de productie vertegenwoordigt. Niets belet dan dat de sector een logo voor deze producten ontwikkelt. Maar het zijn de gewesten die hiervoor bevoegd zijn.

De milieubewuste telers zullen hectarensteun krijgen als zij aan de voorschriften van de geïntegreerde teelt voldoen. De toekenning van hectarensteun aan deeltijds geïntegreerde telers wordt door mijn departement onderzocht.

Mevrouw Jacinta De Roeck (AGALEV). – Ik vind het een probleem dat in de geïntegreerde teelt wel en niet in de milieubewuste teelt een bepaalde drempel moet worden overschreden vooraleer een teler zijn fruit kan bespuiten.

In de geïntegreerde teelt gebeurt de controle alleen door onafhankelijke diensten. In de milieubewuste sector ressorteert het controlesysteem gedeeltelijk onder de veilingen. Vermits deze laatste betrokken partij zijn, vraag ik me af in hoever deze controle correct zal verlopen.

Ik dacht dat de geïntegreerde teelt voor appelen 30% vertegenwoordigt en 90% voor peren. Voor deze onderwaardering zijn waarschijnlijk de distributie en de veilingen mee verantwoordelijk.

Als men de geïntegreerde en milieubewuste teelt tegen het jaar 2002 kan samenvoegen, waarom legt men de lat nu dan niet wat hoger? Ik geloof niet dat de doelstelling gehaald zal kunnen worden.

De heer Jaak Gabriëls, minister van Landbouw en Middenstand. – De biologische teelt is een klein onderdeel van de totale teelt. We hebben het over een globale aanpak die ertoe moet leiden dat we in 2002 een gestandaardiseerd lastenboek voor elk van de betrokken teelten kunnen opleggen. Daardoor kunnen we voor de traditionele teeltwijze op korte termijn een veel hogere kwaliteitsnorm bereiken.

Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van de heer Wim Verreycken aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Justitie over «het politieoptreden tegen Georgiërs in Antwerpen» (nr. 2‑110)

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). – Tijdens de hoorzittingen van de Senaatscommissie voor de georganiseerde misdaad werden de senatoren geconfronteerd met de problemen rond de Antwerpse Pelikaanstraat en het Falconplein. Er was daarbij sprake van “families van Georgische joden”.

De recentste gebeurtenissen tonen inderdaad aan dat een zestal van dergelijke families de touwtjes van de namaakgoederen in handen houden.

De Antwerpse politie greep in aan de Pelikaanstraat toen een deel van de handelszaken naar containers werd overgebracht ten gevolge van werken aan het Centraal station. Alleen de bedrijven die met alle regels in orde waren, kregen toelating om te verhuizen. Onlangs werd tegen de andere handelaars, die nog onder de spoorweg zitten, met recht en reden opgetreden.

De Georgische families reageerden boos. Een GSM-telefoonpiramide zorgde ervoor dat bij de controle van zondag 19 maart onmiddellijk enkele honderden “familieleden” werden opgetrommeld uit de omgeving van het Falconplein om herrie te schoppen. Dit bevestigt de bevindingen van het senaatsrapport dat er verbindingen zijn tussen de twee wijken.

Zal de minister aanbevelen om de controles onverpoosd voort te zetten? Zal hij overleggen met zijn collega’s van Sociale Zaken en Justitie om te vragen dat de handelszaken die met onze regelgeving een loopje nemen, volledig en definitief gesloten worden?

Aan het Falconplein werd opgetreden door rijkswacht en parket. Uit hun bevindingen bleek dat slechts 15 van de 125 handelaars in orde zijn met de bestaande regelgeving. In de loop van de voorbije maanden werden daar reeds vele tonnen namaakgoederen in beslag genomen, waarvan het grootste gedeelte na een vonnis vernietigd werd.

Kan aan de rechtbank niet worden voorgesteld de aangeslagen kinder- en dameskleding, na vernietiging van het namaaklabel, ter beschikking te stellen van organisaties zoals “moeders voor moeders”?

De invallen aan het Falconplein beperken zich meestal tot de handelszaken zelf. Er wordt dan gezocht naar huurcontracten om opslagplaatsen van namaakgoederen te kunnen lokaliseren. Maar het is algemeen bekend dat bijvoorbeeld de bovenverdiepingen van bordelen gebruikt worden om voorraden op te slaan. Dit kan zonder enig huurcontract, omdat de betaling “handje contantje” voor de beide partijen gunstig is. Er is dan geen enkel naspeurbaar bewijs van de transactie, waardoor voor de voorraadplaatsen ook geen huiszoekingsbevelen worden afgeleverd.

Zullen de controles aan het Falconplein worden voortgezet?

Zal de minister samen met zijn collega’s nagaan op welke manier malafide handelszaken definitief kunnen worden gesloten?

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. – De vragen werden ook gesteld aan de minister van Binnenlandse Zaken. Die laat mij weten dat het optreden van de politie gebeurde in het raam van een gerechtelijk onderzoek. Daarom meent hij dat ik het antwoord moet verschaffen.

Ik nam terzake contact met de procureur-generaal van Antwerpen. Uit haar antwoord blijkt dat in de toekomst nog controles zullen worden uitgevoerd. Ze passen in een multidisciplinaire aanpak. Buiten de politie en rijkswacht werken daarbij het parket, de sociale inspectie en de Dienst voor Vreemdelingenzaken samen. De acties gebeuren reeds verschillende jaren en worden geregeld herhaald. Ze zijn onder meer het gevolg van de werkzaamheden van de Senaatscommissie over de georganiseerde misdaad. De recente controles zijn echter niet gebeurd op last van de onderzoeksrechter. Ik verwijs dus voor een aantal vragen terug naar collega Duquesne.

De vraagsteller suggereert de in beslag genomen goederen niet te vernietigen maar ze ter beschikking te stellen van hulpbehoevenden. De wet schrijft echter duidelijk voor wat met die goederen moet gebeuren. De vernietigingen gebeurden trouwens op bevel van het uitgesproken vonnis. Ik kan als minister daarin niet tussenkomen. Wellicht is hier een wettelijk initiatief mogelijk.

Er werd verwezen naar de dagelijkse praktijk van verhandelingen van hand tot hand zodat controle onmogelijk wordt. De nieuwe procureur plant in dit verband een verscherpte controle en nieuwe instructies om aan dergelijke praktijken een einde te stellen. Ik hoop dat men aldus in de toekomst de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie op het terrein effectiever kan vertalen.

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). – Ik zal niet nalaten om mij tot de minister van Binnenlandse zaken te richten voor de punten waarvoor die bevoegd is. Ik hoop dat de stuntoptredens van groepen agenten in de toekomst tot het verleden zullen behoren en de opdrachten van een onderzoeksrechter kunnen worden uitgevoerd door enkele agenten, zoniet wordt de begroting van de stad op een enorme manier bezwaard door de misdadigheid.

Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van de heer Ludwig Caluwé aan de eerste minister over «de federale recuperatie op tal van Vlaams bevoegdheidsterreinen» (nr. 2‑113)

De heer Ludwig Caluwé (CVP). – De jongste weken valt het op dat de federale regering eigengereid optreedt en de bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten met voeten treedt. Reeds bij haar aantreden benoemde de regering een federale regeringscommissaris voor het grootstedelijke beleid die een fonds beheert van anderhalf miljard. Waarom beheren de gewesten deze middelen niet? Zij zijn bevoegd voor het stedelijk beleid. In de vorige Vlaamse regering werd er voor het eerst een minister voor het stedelijk beleid aangesteld. Als gevolg hiervan werd een Sociaal Impulsfonds opgericht. Nu is minister Anciaux daarvoor bevoegd maar het is onduidelijk of hij niet wordt overvleugeld door de regeringscommissaris.

Dan was er de versoepeling van de nationaliteitswetgeving waarmee men het inburgeringsbeleid van de Vlaamse regering doorkruist. Dat beleid stond nochtans in het VLD-verkiezingsprogramma en was er gekoppeld aan het probleem van de nationaliteit. De inburgering werd ook beschouwd als een gemeenschapsmaterie. Sinds februari 2000 evolueren de zaken snel. Er was het federale Zaventemakkoord waarin vele beslissingen worden genomen die door het Vlaamse Gewest moeten worden uitgevoerd zonder in het gesprek te zijn betrokken. Op 26 februari wil de minister van Sociale zaken een gezondheidsbeleid voeren in plaats van een ziekteverzekeringsbeleid. Hij komt aldus op het terrein van de gemeenschappen.

Op 1 maart was er het federaal sociaal akkoord in de non profit-sector dat een Vlaams akkoord terzake hypothekeerde. Ondertussen werd wel een Vlaams akkoord bereikt maar ik vermoed dat men daarin uit wraak één miljard heeft doorgeschoven naar de federale overheid. In maart is er nog het veiligheidsplan dat tal van preventiemaatregelen inhoudt. Dat is ook een gemeenschapsbevoegdheid. Op 13 maart wil Vlaams minister Sauwens via een interministeriële conferentie een overleg met minister Duquesne over de politiehervorming. Die heeft directe gevolgen voor de lokale besturen. Toch is er nog geen overleg geweest. Op 15 maart verbiedt de federale regering minister Sauwens naar Wenen te reizen. Op 20 maart wil minister Aelvoet de hele kwaliteitsbewaking in de gezondheidszorg onderbrengen in één federaal instituut. Volgens het Arbitragehof zijn echter de gemeenschappen bevoegd voor de integrale kwaliteitszorg.

Ik sta niet alleen met mijn bemerkingen. Inzake het Zaventemakkoord was er de reactie van Leo Peeters, gevolgd door de minister-president. Ook de heer Denys, partijgenoot uit de kiesomschrijving van de eerste minister, maakt dezelfde opsomming en concludeert dat er een federale loyaliteit moet zijn, maar stelt vast dat die onder deze regering eenzijdig van de deelgebieden komt. Ik geef toe dat sinds vorige week minister Onkelinx is teruggekomen op haar Rosetta-plan, maar toch tot een verschillende uitvoering komt voor Vlaanderen en Wallonië, en dat minister Michel terugkomt op zijn uitspraken over Oostenrijk. Hij vervalt nu in het omgekeerde en vertelt de heer Hasquin wat die al dan niet mag doen. Ik ben verheugd dat men op enkele punten terugkeert op zijn schreden, maar stel vast dat men tegelijk op andere punten in de fout gaat. Zo doet minister Vande Lanotte allerlei beloften over het asielcentrum te Wingene.

Op de Europese top van Lissabon stonden belangrijke aangelegenheden in verband met Vlaamse bevoegdheden op de agenda. De interministeriële conferentie die werd gepland om deze top voor te bereiden werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgelast.

In artikel 1, tweede zin van de gewone wet van 5 mei 1993 betreffende de internationale betrekkingen van gemeenschappen en gewesten wordt voorzien dat in de interministeriële conferentie voor het buitenlands beleid de federale regering de regering van de deelstaten regelmatig informeert over het buitenlands beleid.

Intussen werden er op de top van Lissabon belangrijke beslissingen genomen inzake Vlaamse bevoegdheidsterreinen.

Is de eerste minister er zich van bewust dat deze federale recuperatieacties ingaan tegen de grondwettelijke verplichting om de federale loyauteit in acht te nemen bij de uitoefening van de respectieve bevoegdheden en dat deze federale loyauteit ook door de federale regering moet worden gerespecteerd? Op welke wijze zal de eerste minister er voor zorgen dat in de materies die betrekking hebben op bevoegdheden waar nog “grijze zones” in de bevoegdheidsverdeling bestaan of waar samenwerking tussen de verschillende beleidsniveaus aangewezen is, de Vlaamse regering tijdig en actief aan de besluitvorming kan deelnemen? Uit de huidige gang van zaken blijkt immers dat de mogelijkheden voor overleg binnen het overlegcomité en de verschillende interministeriële conferenties onvoldoende benut worden.

De minister zal wellicht antwoorden dat één van de belangrijke redenen van overschrijding van de bevoegdheden door de federale overheid het gebrek aan homogeniteit van deze bevoegdheden is. Hij zal misschien ook antwoorden dat hij eerstdaags voorstellen zal doen betreffende de regionalisering van de landbouw, de buitenlandse handel en het gedeeltelijk regionaliseren van enkele andere bevoegdheden. Graag had ik daarover nu al meer gehoord. Wat zijn de voorstellen van de eerste minister inzake de wijze waarop de financiering van de overgehevelde bevoegdheden moet gebeuren?

De eerste minister heeft ook aangekondigd dat vóór het einde van het jaar voorstellen over de regionalisering van de gemeentewet zullen worden gedaan. Zal de regionalisering van de gemeentewet gebeuren vóór de gemeenteraadsverkiezingen van 8  oktober? Zullen er in deze wet waarborgen voor de Brusselse Vlamingen in de negentien Brusselse gemeenten worden opgenomen?

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. – Ik heb de indruk dat de heer Caluwé twee vragen om uitleg heeft gesteld: één aangekondigde over de zogenaamde federale recuperatie en een onaangekondigde over de hervorming van de instellingen. Op die tweede vraag zal ik later antwoorden. Ik kan evenwel nu al zeggen dat er een optimisme bestaat om in de komende maanden tot een oplossing te komen. Ik ben aangenaam verrast door de wil van de heer Caluwé om deze problemen op te lossen, in tegenstelling tot de confrontatiestrategie van de vorige vier jaar die niets heeft opgeleverd.

Wat de heer Caluwé zegt over de zogenaamde federale recuperatiestrategie is onjuist. Voor elk van de elementen van zijn vraag gaat het ofwel om een federale bevoegdheid, ofwel werd er effectief overleg gepleegd met de regionale overheden.

Een goed voorbeeld van het gevolgde beleid is het dossier van de IJzeren Rijn. Gedurende zes tot zeven jaar werd niets bereikt op dat vlak. Onze Noorderburen maakten gebruik van de Belgische verdeeldheid. Nu wordt er samen met de regionale overheden opgetreden, in plaats van de tegenstellingen aan te wakkeren.

Een tweede voorbeeld is de top van Lissabon. In dat kader werden initiatieven genomen in de richting van samenwerking. Telkens een materie die behoort tot de gewesten of de gemeenschappen op de top aan bod kwam, werd een formule over die bevoegdheidsverdeling opgenomen in de verklaringen van de top.

Ik heb de intentie om een intergouvernementele conferentie te organiseren om de akkoorden van Lissabon in België te implementeren. Hierbij zullen alle bestuursniveaus, zowel het federale als de regionale, worden betrokken. De kritiek dat ik mij van de top van Lissabon niets zou aantrekken, is dus totaal onterecht.

Een ander voorbeeld is het veiligheidsplan, waarvan het luik over de preventie tot de bevoegdheid van de gewesten en de gemeenschappen behoort. De minister van Justitie heeft zich gericht tot de gemeenschappen en de gewesten en er werd beslist om overleg tot stand te brengen om het preventiebeleid vorm te geven.

Elk voorbeeld van de heer Caluwé kan ik ontkrachten. Wat het voorstel van 20 maart jongstleden van mevrouw Aelvoet betreft, werd overleg gepleegd.

De zaak van 15 maart 2000 betrof een interne Vlaamse aangelegenheid. Minister Michel had er niets mee te maken.

Het voorbeeld van 13 maart 2000 gaat over de politiehervorming, die een federale bevoegdheid is. Minister Sauwens heeft gevraagd terzake overleg te organiseren. Het overleg is reeds gestart tussen de kabinetten.

De startbanen zijn eveneens een federale bevoegdheid. Omdat deze materie impact heeft op de regionale werkgelegenheid werd toch contact opgenomen met de gewesten, hoewel dit niet verplicht is. Dat overleg is al weken aan de gang. Er is dus zeker geen sprake van federale recuperatie.

De federale regering heeft een akkoord gesloten met de non-profit sector. Dat is ook de bevoegdheid van de federale overheid. Dat akkoord kan inderdaad een invloed hebben op het regionale niveau. Dat gegeven kan echter geen reden vormen om geen akkoord te sluiten. Overigens was er overleg tussen minister Aelvoet en minister Vogels.

De federale minister van sociale zaken is niet tevreden met de rol van budgetbewaker in de ziekteverzekering. Dat hij hierover een mening heeft is normaal, maar daarom is het nog geen federale recuperatie.

In het akkoord over Zaventem is er geen spraak van intimidatie van de gewesten. De regering heeft enkel vastgesteld wat tot haar bevoegdheid behoorde en de gewesten gesuggereerd andere maatregelen op andere terreinen te nemen. Veertien dagen voor het afsluiten was er op het kabinet van minister Daems op mijn verzoek een overleg met de gewesten.

De nationaliteitswet is een federale bevoegdheid en we hebben dan ook in deze sector onze verantwoordelijkheid opgenomen.

Ik heb de indruk dat de heer Caluwé een verkeerde indruk heeft van de bedoelingen van de regering. Bij de oprichting van het federaal agentschap voor de voedselveiligheid heb ik meteen gevraagd de gewesten erbij te betrekken. Een streven naar meer autonomie van de deelgebieden staat een nauwere samenwerking niet in de weg.

Men kan moeilijk spreken van federale recuperatie, maar het kan niet worden geloochend dat de toestand in vergelijking met vroeger enigszins is veranderd.

De heer Ludwig Caluwé (CVP). – Ik dacht niet dat de eerste minister mij gelijk zou geven. Na het indienen van mijn verzoek tot vraag om uitleg heeft hij maatregelen genomen. Ook leden van het Vlaams parlement en partijgenoten hebben dezelfde indruk als ik. De heer Denys is trouwens beter ingelicht omtrent het overleg en over de samenwerking tussen gemeenschappen en gewesten en de overheid dan ikzelf. In de intergouvernementele conferentie was er vroeger een permanent vertegenwoordiger van de gewesten en de gemeenschappen; nu zullen ze er enkel bij betrokken worden als het over materies gaat waarvoor zij bevoegd zijn.

Dit is nu al de vierde keer dat wordt aangekondigd dat er in 2001 vijftien treinen per dag over de IJzeren Rijn door Nederland zullen rijden. Onze Noorderburen hebben nog steeds een drietal voorwaarden verbonden aan het gebruik van die lijn, maar intussen heeft de minister van verkeer al 650 miljoen frank vrijgemaakt voor werken in het Waalse Moresnet. Dat moet dan de tegenhanger zijn voor een hypothetische investering van 1 miljard frank in de IJzeren Rijn.

(Voorzitter: mevrouw Sabine de Bethune, eerste ondervoorzitter.)

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. – De IJzeren Rijn en de lijn over Wezet en Montzen zijn goed voor Antwerpen, dus ook voor Vlaanderen.

Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking over «de hervorming van het ABOS» (nr. 2‑108)

Mevrouw Erika Thijs (CVP). – De staatssecretaris had wellicht verwacht dat ik bij de eerste gelegenheid zou interpelleren over het ABOS. Bijna gedurende de gehele vorige legislatuur werd aan de hervorming van het ABOS gewerkt. De laatste bespreking in de Senaatscommissie dateert van mei 1999. Bij de eindstemming hebben wij geen enkele kritiek gehoord van de Agalev-senatoren en de huidige staatssecretaris heeft zich zelfs onthouden. Per 1 juli 1999 was de hervorming van het ABOS een feit.

Uiteraard moet er bij het begin van een legislatuur een moment van studie zijn. Na negen maanden echter valt er nog niets te bespeuren over die hervorming. Nochtans hebben we een staatssecretaris die het goed meent. De feitelijke inpassing van de nieuwe directie-generaal in de structuren van buitenlandse zaken staat echter nog nergens. Intussen leven de ambtenaren van het vroegere ABOS in de grootste onzekerheid. Waarom duurt het zolang? Waarom werd nog geen enkel uitvoeringsbesluit aan de Raad van State doorgestuurd? De besluiten lagen nochtans klaar.

De vorige regering voerde een geografische concentratie door en halveerde het aantal partnerlanden tot 25. Nu zegt de staatssecretaris dat er geen lijst is, omdat de vorige regering zou nagelaten hebben een KB te maken. Deze lijst moest pas in een KB worden vastgelegd vanaf het ogenblik dat de wet op de Belgische internationale samenwerking gepubliceerd was. Daarna wou de Raad van State een ontwerp niet behandelen vanwege de lopende zaken. De lijst bestaat wel en staat zelfs op de website van het ministerie van buitenlandse zaken. Welke zijn overigens de conclusies van de twee experts die de staatssecretaris heeft aangesteld om de geografische keuzecriteria te optimaliseren? Wanneer zullen wij de lijst van de partnerlanden eindelijk ontvangen?

Met betrekking tot de Belgische Technische Coöperatie is de minimum personeelscapaciteit wel vastgelegd, maar nog niet operationeel. Nog problematischer is het feit dat op dit ogenblik nog maar 40 tot 50 procent van de lopende projecten aan de BCT werden overgedragen. Bovendien zijn er geen nieuwe projecten omdat de omkadering ontbreekt. Komt hierdoor het welslagen van de BTC niet in het gedrang? Er lopen zelfs geruchten dat de staatssecretaris de BTC door iets anders wil vervangen.

Naar verluidt zou ook beslist zijn dat noch de financiële samenwerking, noch het Overlevingsfonds, noch de schuldverlichting naar de BTC worden overgeheveld. Is dat zo?

Wanneer worden de twee leden van de raad van bestuur die acht maanden geleden een parlementair mandaat opnamen, vervangen?

In juli 1999 was er een beleidsnota over de Private Sector Ontwikkelingsprogramma’s (PSOP) klaar. Er moest alleen nog bepaald worden in welke drie landen met proefprojecten zou worden gestart. Waarom is dat na acht maanden nog niet gelukt? Wanneer mogen we vorderingen verwachten?

Bij de integratie van het ABOS in het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking, werd de specificiteit van de Internationale Samenwerking veilig gesteld in het organiek reglement van 3 juni 1999. Voor de opvolger van het ABOS, het DGIS, moet de minister van Buitenlandse Zaken overleg plegen met de minister die bevoegd is voor de Internationale Samenwerking. Werd de staatssecretaris geconsulteerd over het structuurbesluit dat minister Michel op 26 januari ondertekende? Gaat hij akkoord met de genomen beslissing?

Mevrouw Ribeiro-Vanderauwera van de PRL werd benoemd als achtste lid van de directieraad voor de Buitenlandse Carrière. Gebeurde dit door de staatssecretaris of door minister Michel? Heeft de minister overleg gepleegd met de staatssecretaris over de toewijzing van ambten voor het DGIS? Wat is de positie van de staatssecretaris? Wordt er rekening gehouden met de resultaten van de personeelsraadpleging die in mei 1999 plaatsvond?

De werkgroepen die de praktische organisatie van de integratie moeten voorbereiden en begeleiden zijn zes maanden te laat gestart. Een van die werkgroepen buigt zich over de samenvoeging van de begrotingen. Is de staatssecretaris vóór of tegen deze samenvoeging? Hoever staat het met de aanwervingen van attachés voor Internationale Samenwerking en van deskundigen met bijzondere bevoegdheden? Wanneer zal de staatssecretaris eindelijk zijn beleidsnota over Internationale Samenwerking voorstellen? Wordt aan het initiatief van Réginald Moreels in verband met de lichte wapens opvolging gegeven? Mogen we ervan uitgaan dat de teksten op de website nog altijd de officiële beleidsvisie weergeven?

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). – Ik heb onlangs in Benin vastgesteld dat vijf Belgische steden en gemeenten hulp en samenwerking aan lokale projecten geven. Zo levert Hoei een bijdrage in de strijd tegen de vrouwenbesnijdenis in Natitingou, de noordelijke hoofdstad van Benin. In die streek wordt vrouwenbesnijdenis toegepast door 27 van de 30 etnische groepen. Wij proberen vooral, met de hulp van de lokale autoriteiten, de bevolking te overtuigen om die praktijk op te geven en wij werken samen voor de herscholing van de besnijdsters. Wij vragen ons natuurlijk af of Benin zal worden opgenomen in de lijst die u voorbereidt en welke rol u voorbehoudt voor de gedecentraliseerde samenwerking tussen steden. Die steden verwachten van u advies en begeleiding.

Ik herinner eraan dat het Belgische leger 250 mensen naar Benin stuurt om het plaatselijke leger op te leiden voor vredesoperaties.

De heer Georges Dallemagne (PSC). – Ik heb altijd al veel interesse gehad voor ontwikkelingssamenwerking. Ik was dan ook blij dat die bevoegdheid werd toegekend aan een groene minister, temeer daar de regering van plan was meer te doen op dat gebied. Er gebeurt echter niet veel.

Er rijzen talrijke problemen tussen de departementen Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken. Beide ministers hebben elk op hun beurt een week georganiseerd in verband met bijna identieke aangelegenheden. De idee om tussen beide departementen een samenwerkingsakkoord te sluiten lijkt ook te zijn opgegeven. Daarbij komt nog de overdracht van de cel budgettaire programmatie van ontwikkelingssamenwerking naar DG A, die onder het rechtstreekse gezag van Buitenlandse Zaken valt. Is dat niet een eerste stap naar het rechtstreekse beheer van de begroting van ontwikkelingssamenwerking door de minster van Buitenlandse Zaken?

De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. – Ik dank de sprekers voor hun hartelijke woorden aan mijn adres. Ik had wel geapprecieerd dat mevrouw Thijs eerst naar mijn antwoord had geluisterd vooraleer in de pers te verkondigen dat er geen beleid is.

De wet op de internationale samenwerking en de wet op de BTC zijn twee belangrijke basiswetten voor onze ontwikkelingssamenwerking. De eerste wet bevatte geen overgangsbepalingen. Dat is rechtgezet en er bestaan nu bepalingen over de inwerkingtreding. Er is dus geen probleem voor de continuïteit. Mijn voorganger had een hele reeks besluiten klaar, maar de Raad van State wees daarvoor de dringende adviesverlening af.

De wet op de BTC bevat geen overgangsmaatregel. Dat geeft veel problemen. Ik ben niet enthousiast over de BTC, maar zal de wet naleven en uitvoeren. Ik heb een goed overleg met de directieorganen. Zonder die overgangsmaatregel mag ik theoretisch sinds 1 juli geen uitvoering geven aan de bilaterale akkoorden. Maar op 1 juli had de BTC nog geen personeel. Samen met de inspectie van Financiën heb ik beslist de continuïteit van het bestuur te laten primeren.

Er wordt geklaagd dat er geen nieuwe projecten zijn. Indien men via een overgangsregeling de lopende projecten, zeker in landen met één of enkele projecten, had behouden, dan zou dat veel hebben vergemakkelijkt. Nu ben ik verplicht die projecten over te dragen aan de BTC. In de realiteit is dat dikwijls onverstandig. Men had die projecten beter gelaten bij de secties ter plaatse die ze behandelden.

Bij de conceptie van de wet is men vergeten dat men die hervorming in de rest van de wereld niet begrijpt en er niet door gebonden is. Onze sectiemedewerkers werden er meestal behandeld als diplomatiek personeel en hadden bijvoorbeeld vrijstelling van belastingen. Dit moet nu land per land worden herbekeken. Dat is een omslachtig proces. Er zijn ook problemen met het verblijfsstatuut van onze medewerkers. Er zijn dus een boel praktische problemen waarmee wij ons al een hele tijd moeten bezighouden.

Het advocatenkantoor dat in opdracht van mijn voorganger een aantal teksten van de hervorming voor rekening van de administratie had geschreven, had ook voor rekening van de BTC ontwerpcontracten gemaakt. Dat is immers verplicht. Voor elk project moet de BTC een reismissie ondernemen naar het betrokken partnerland. Bovendien zei de inspecteur van financiën over deze contracten dat ze een leeuwenbeding waren: zo een contract geeft aan één partij alle voordelen en aan de andere alle nadelen. Ik heb geweigerd deze contracten te ondertekenen. Nu is dat afgehandeld en hebben wij een typecontract.

De BTC moest nog kantoren zoeken, personeel aannemen en zo meer, terwijl de wet al van toepassing was maar zonder overgangsbepalingen. Voor de aanwerving van personeel door de BTC ben ik ten andere niet verantwoordelijk.

Er is beterschap. Sinds een aantal weken werden er een aantal overdrachten ter ondertekening voorgelegd en bij elke missie gaat iemand van de BTC mee.

Voor de geografische concentratie bepaalt de wet op de internationale samenwerking een aantal criteria. Het meest objectieve criterium is de graad van armoede. Daar bestaan cijfers over.

Een tweede criterium is de aanwezigheid van België. Dat criterium kan worden geconcretiseerd. Ik heb mijn voorlopig voorstel aan minister Michel doorgestuurd. Het moet op de ministerraad voorkomen. De vorige regering heeft geen koninklijk besluit inzake geografische concentratie opgesteld. Dat betekent niet dat ik de lijst van de vorige regering, in afwachting van de nieuwe lijst, niet zal volgen. De nieuwe lijst zal niet zo veel verschillen van de oude. Bovendien kan men niet zomaar plots de bilaterale samenwerking met een land stopzetten. Ik verwacht spoedig een publicatie van de nieuwe lijst.

In verband met de vragen over de BTC kan ik meedelen dat tegen de zomer de aanvaarding van de projecten afgerond zal zijn. Voorlopig behandel ik enkel wat de wet ons verplicht over te nemen. Dat vergt al veel werk. Over twee jaar zal dit wel moeten worden geëvalueerd.

De BTC is een machine die vooral gericht is op het uitvoeren van projecten. De nieuwe tendens bestaat erin dat er meer programmagericht, conflictvoorkomend en budgetgericht wordt gewerkt. Het projectgericht werken is een concept van vroegere tijden.

De financiële samenwerking en de bilaterale hulp moet ik overdragen aan de BTC. De budgethulp voor een bedrag van 250 miljoen frank aan Niger heb ik rechtstreeks kunnen overmaken. Men vroeg om een tweede operatie uit te voeren. Frankrijk en Denemarken hebben het project nagevolgd. Als gevolg hiervan is het financieel herstel van Niger op gang gekomen en konden, tot mijn grote vreugde, de scholen er terug worden geopend. In de toekomst zullen de betalingen via de BTC moeten gebeuren. Ik betwijfel of dit sneller zal gaan.

Wat het overlevingsfonds betreft, is de vermelding van de BTC geschrapt. Ik weet nog niet of ik in de toekomst méér dan hetgeen volgens de wet verplicht is zal overdragen aan de BTC.

De beleidsnota van mijn voorganger over het zogenaamde SOP was nog niet helemaal afgewerkt. In deze nota werd voorzien in steun aan Belgische ondernemingen die bepaalde zaken in partnerlanden tot stand brachten. Daarnaast werd voorzien in de mogelijkheid om in partnerlanden initiatieven economisch te ondersteunen. Het tweede luik vind ik zinvol; over het eerste heb ik mijn twijfels, want het gaat per definitie om gebonden hulp en om bevoordeling van Belgische bedrijven onderling.

Mijn voorganger heeft dit bijgevolg gemeld bij de Europese commissie. Die heeft een vragenlijst gestuurd waarvan geen werk is gemaakt door mijn voorganger en waarvan ook ik geen werk zal maken omdat ik deze weg niet meer wil volgen. Wij zoeken naar een nieuwe visie.

Ik zal de bruikbare elementen uit de nota van de heer Moreels overnemen. Waarschijnlijk zal gekozen worden voor een vorm van een investeringsfonds voor de ontwikkelingslanden.

Een bijkomend probleem met het subsidiëren van Belgische bedrijven is de bevoegdheidsverdeling. Het is immers de vraag of de federale overheid bedrijven op die manier wel mag subsidiëren.

Over de integratie van het ABOS in het Ministerie van Buitenlandse zaken ben ik nooit enthousiast geweest. Het was geen eenvoudige zaak. Niet alle integratiebesluiten waren klaar toen ik aantrad. Voor zover ik weet hadden de twee betrokken bewindslieden een akkoord bereikt. Het affectatiebesluit was er echter nog niet. Het is er met veel vertraging gekomen en dit heeft voor ongerustheid bij het personeel gezorgd. Uit de vele contacten met het personeel heb ik geleerd dat die ongerustheid er inderdaad is.

Voor het structuurbesluit is er overleg geweest. Voor het affectatiebesluit werd ik niet geraadpleegd. Dit werd in uitvoering van het organiek besluit door de vorige regering opgesteld. Op bepaalde punten ben ik het met dit besluit niet eens en in overleg met minister Michel wordt naar een oplossing gezocht.

De benoeming van de bijzondere commissaris is geen voorbeeld van statutaire regelmaat. Ik heb de heer Van Craen wel leren kennen als een hard werkend man met een ziel voor ontwikkelingssamenwerking. Intussen heeft hij de post van directeur bij Export Vlaanderen aanvaard.

De procedure voor de benoeming van een directeur-generaal moet nog worden opgestart. Hoewel dit niet tot mijn bevoegdheid behoort, moet ik krachtens het organiek statuut bij het overleg worden betrokken. Het is juist dat mevrouw Libert tot bijkomend lid in de directieraad werd benoemd. Ik heb ook een lid in de directieraad benoemd, alsook de door mij aan te wijzen plaatsvervanger voor de secretaris-generaal.

Het reglement voor de aanwerving van attachés is nog van de hand van mijn voorganger. Bij sommigen wekt dat kwaad bloed, omdat niet iedereen in aanmerking komt. Na onderzoek is gebleken dat men hier best niet aan tornt, anders komen er een reeks eindeloze procedures voor de Raad van State. De examens zijn afgelopen, maar er komt voor sommigen nog een taalexamen. Ik hoop dat de geslaagden tegen begin september hun functie kunnen opnemen. Er zijn echter niet voldoende geslaagde kandidaten. Overigens, vele experts met bijzondere kwalificaties gaan naar de BTC of stellen zich kandidaat voor een functie als attaché. Wel heb ik een lijst van gezochte expertise goedgekeurd. De administratie is gestart met de procedure voor de rekrutering van experts.

Door allerlei omstandigheden is de beleidsnota er niet gekomen in februari, maar pas einde maart. Ze is reeds in het bezit van de voorzitter van de Kamercommissie en de Senaatscommissie van Buitenlandse Zaken. Woensdag zal ze wellicht in de Kamercommissie worden besproken.

Mevrouw Lizin, u sprak over een interessant herscholingsproject voor “besnijdsters” in Benin. De besnijdenis is in bepaalde streken diep geworteld, maar ik vind het een goed idee om aan de personen die ze uitvoeren een alternatief te bieden. Uiteraard hangt de toekenning van subsidies af van de inhoud van het ingediende dossier.

Wat de samenwerking tussen de Belgische gemeenten en die van de partnerlanden betreft, legt de Vereniging van Steden en Gemeenten de laatste hand aan een enquête over wat de gemeenten op dat vlak doen. Zodra de inventaris klaar is, zullen we nagaan op welke manier we ons beleid kunnen bijsturen. De definitieve beslissingen zullen in overleg met de betrokken instellingen worden genomen.

Talrijke buitenlandse gemeenten vragen ons om technische bijstand, bijvoorbeeld voor afvalbeheer of waterzuivering. Mijn voorkeur gaat uit naar dit soort acties en ik hoop dat we een reglementering kunnen uitwerken die dat mogelijk maakt.

Ik wijs er de heer Dallemagne op dat we van het examen voor attachés gebruik hebben gemaakt om een aantal diensthoofden en coöperanten uit Centraal-Afrika bijeen te brengen zodat we ons beter konden informeren. Vroeger gebeurde dat niet.

Mevrouw Erika Thijs (CVP). – Hoewel dat niet in zijn aard ligt, geeft de staatssecretaris de indruk nogal pessimistisch te zijn. Ik vind dat hij zijn elan kwijt is.

Men wilde geen overgangsregeling omwille van de continuïteit.

De staatssecretaris zegt dat het moeilijker wordt omdat men akkoorden met elk van de landen moet afsluiten. Maar er blijven toch maar 25 landen meer over.

De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. – We moeten in elk van de 25 landen het statuut van de BTC ter sprake brengen. Er moet trouwens nog met 40 landen worden onderhandeld, omdat in elk van de landen ook het kleinste project moet worden overdragen.

Mevrouw Erika Thijs (CVP). – De staatssecretaris zei dat er geen affectatievoorstel was. De vorige regering had nochtans een affectievoorstel voorbereid, dat evenwel niet kon worden neergelegd zolang de wet niet was goedgekeurd. De staatssecretaris hoefde dat alleen maar uit te voeren. Het aangekondigde overleg met minister Michel vond ook nog steeds niet plaats. Kan het allemaal niet wat sneller?

In verband met de partnerlanden kreeg ik geen antwoord. Ook in verband met de mandaten in de BTC blijf ik op mijn honger.

Ik kreeg geen antwoord op mijn vraag over de conclusies van de experts over de partnerlanden. De BTC-mandaten, ten slotte, moeten zo snel mogelijk worden ingevuld.

De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. – De vorige regering had de raad van bestuur van de BTC samengesteld volgens een nauwkeurige partijpolitieke dosering. Nu moeten twee ontslagnemende leden worden vervangen. Dat is niet zo eenvoudig. Zelf verkies ik een “departicratisering” om twee financiële experts met belangstelling voor ontwikkelingssamenwerking te kunnen benoemen.

Een tweede mogelijkheid is dat de partijen een benoeming voordragen. Het zou dan om een VLD’er en een Ecolo’er gaan. Ik ben daar geen voorstander van. De ministerraad zal daarover moeten beslissen.

Het voordeel van de huidige regeling is dat de raad van bestuur kan blijven functioneren. Deze kwestie is een voorbeeld van de erfenis die wij hebben gekregen. Deze zaak werd enkele weken voor de verkiezingen nog snel even geregeld.

Mevrouw Erika Thijs (CVP). – De samenstelling van de raad van bestuur maakte deel uit van een geheel. Ik ben geen voorstander van politieke benoemingen maar de mandaten moeten worden ingevuld.

Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van de heer Georges Dallemagne aan de staatssecretaris voor Ontwikkelings-samenwerking over «zijn actieplan voor een coherente samenwerking met de democratische republiek Congo» (nr. 2‑114)

De heer Georges Dallemagne (PSC). – Na het bezoek van de minister van Buitenlandse Zaken aan Centraal-Afrika hebben alle parlementsleden die met hem waren meegereisd, zich uitgesproken voor een sterkere samenwerking met Congo. De humanitaire en de voedselsituatie zijn een echte catastrofe. Een hele generatie wordt opgeofferd. De scholen zijn vandaag in privé-handen en niet toegankelijk voor het overgrote deel van de Congolezen. Met de mensenrechten is het niet beter gesteld.

De bevolking, de verenigingen, de Kerk, de partijen, de oppositiepartijen incluis, alle verwachten ze een gebaar van België, met name op het vlak van de samenwerking. Ik vraag niet dat de grootschalige samenwerking tussen Staten wordt hervat, maar wel de hulp aan prioritaire sectoren zoals de rechtsstaat, de mensenrechten, de gezondheid en het onderwijs. Bij zijn bezoek aan Kinshasa heeft de heer Michel veel gepraat over het heropstarten van de samenwerking, maar heeft nooit iets concreets aangekondigd.

Op een vraag van mevrouw Thijs hebt u twee weken geleden verklaard dat u niet met de heer Michel bent meegereisd omdat het een diplomatieke reis was. Het voorbehoud dat de Belgische regering, gezien de politiek situatie, terecht had gemaakt, heeft niet het verhoopte effect gehad op de verbetering van de situatie. De armoede is zo schrijnend dat zelfs de VN het zonder aarzelen over een catastrofe heeft.

Er wordt beweerd dat de heer Michel en de staatssecretaris van mening verschillen over de aard en de versterking van de samenwerking. Ik stel de staatssecretaris opnieuw de vraag over de overbrenging van de budgettaire programmatiecel naar DG A. Hij verliest hierdoor een deel van zijn mogelijkheden inzake beleidsprogrammatie. Welke weerslag zal dit hebben op de samenwerking met Congo? Kan hij deze berichten bevestigen? Is dit niet een eerste stap naar een beheer van het budget voor samenwerking door de minister van Buitenlandse Zaken? Kan hij ons toelichten waarom hij zijn collega niet naar Afrika heeft vergezeld?

Wat is zijn beleidsplan voor een coherente samenwerking in Congo? Welk budget gaat hij besteden? Ik heb voorgesteld het huidige bedrag te verdubbelen, rekening houdend met de reserves van de bilaterale samenwerking en de humanitaire hulp. De operatoren ter plaatse staan klaar om belangrijke projecten te realiseren.

Kan een nieuwe impuls een hefboom zijn om de politieke dialoog te verbeteren?

De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. – De missie naar Congo heb ik hier toegelicht. De minister van Buitenlandse Zaken en ikzelf vinden mijn deelname aan de delegatie niet nodig. Ik hoop zo snel mogelijk met echte samenwerkingsvooruitzichten naar de regio te kunnen vertrekken. Van alle donorlanden is ons het land het actiefst. Getuige hiervan de financiële middelen die wij ter beschikking stellen, onze aanwezigheid ter plaatse en het aantal gesubsidieerde NGO’s.

Volgens de gemeenschappelijke beleidsnota van mijn kabinet en dat van de minister van Buitenlandse Zaken zal de ontwikkelingssamenwerking op de pacificatie worden toegespitst. Daarna zal een partnerschap voor vrede worden gesloten. Wij steunen de vredesdynamiek waarvoor Afrika zich in het kader van de Lusaka-akkoorden inzet. Wij hebben voorgesteld de missie van de heer Masire te cofinancieren en wachten in dat verband op specifieke aanvragen.

Wij proberen ook via noodhulp de meest acute noden op humanitair en sociaal gebied te lenigen. Wij hebben al programma’s voor gezondheid, onderwijs, justitie en mensenrechten, in samenwerking met de Congolese instanties.

De wisselkoersregeling die de Congolese regering aan de donoren oplegt, doet echter problemen rijzen. Als gevolg daarvan worden de deviezen die Congo binnenkomen in feite in beslag genomen, hoewel de bestemming ervan niet duidelijk is in een land in oorlog.

Ik probeer de idee van een humanitaire ontmoeting te promoten om alle conflictpartijen tot een akkoord over de toegang en de bescherming van de NGO’s en over de terugkomst van de vluchtelingen te bewegen. Wij kunnen rekenen op internationale steun, temeer daar de betrokken partijen het in principe eens zijn.

Dank zij deze ontmoeting krijgen we wellicht een betere toegang tot bepaalde gebieden. De NGO’s hebben 137 miljoen gekregen voor dringende humanitaire hulp en er werd beslist een bijkomende 50 miljoen toe te kennen. Men heeft dikwijls de indruk dat efficiënt werken in Congo onmogelijk is. Wij hebben daar nochtans de meest actieve samenwerking en we zullen binnenkort een technische verkenningsmissie sturen.

De heer Georges Dallemagne (PSC). – Men mag de moeilijkheden verbonden aan het werken in Congo niet onderschatten. Momenteel worden nog een honderdtal gezondheidszones geholpen, dat is slechts een derde. De bedragen zouden gericht moeten worden aangewend waar ze een echte impact kunnen hebben. Een hele reeks maatregelen zouden kunnen voorkomen dat de vicieuze cirkel van de socio-economische toestand tot een totale instorting leidt.

Inzake partnerschap wordt er weinig gedaan. De 300.000 frank voor de bestrijding van de slaapziekte is het gevolg van een beslissing van de vorige regering.

Ik hoop dat wij kunnen voorkomen dat dit land wegzinkt in een noodlottig scenario. Ik zou graag beschikken over gegevens van de cel budgettaire inlichtingen.

Ik krijg blijkbaar geen antwoord op mijn vraag over de overdracht van de cel budgettaire programmering. Dat is dan jammer.

De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. – Dat punt was ik inderdaad vergeten, maar u krijgt een antwoord.

Wat uw eerste vraag betreft, heb ik gezegd dat ik binnenkort overleg zal plegen met de minister van Buitenlandse Zaken.

Het probleem waarnaar u verwijst zou inderdaad gevolgen kunnen hebben. We moeten er dan ook aandacht aan besteden.

Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van de heer Mohamed Daif aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de stand van zaken betreffende de regularisatieoperatie en de toegang van de Dienst Vreemdelingenzaken tot de gegevens van de Regularisatiecommissie» (nr. 2‑103)

De voorzitter. – De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, antwoordt namens de heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken.

De heer Mohamed Daif (PS). – De minister heeft verklaard dat de Regularisatiecommissie 32.662 aanvragen te verwerken zou krijgen, wat overeenkomt met zowat 50.000 personen. Het merendeel van de aanvragen werd ingediend op grond van het vierde criterium, de humanitaire redenen en de duurzame sociale banden.

Om een zicht te hebben op de werkzaamheden van voornoemde Commissie, zou ik graag weten hoeveel dossiers op grond van elk van de criteria werden ingediend, hoe het zit met de taalverdeling van de ontvankelijke dossiers, hoeveel dossiers onontvankelijk werden verklaard en wanneer de mensen zonder papieren de eerste antwoorden mogen verwachten.

Ik zou ook graag uw standpunt kennen over de beschuldigingen dat de dienst Vreemdelingenzaken zich mengt in het werk van de Commissie. De Liga voor de mensenrechten vreest dat persoonlijke informatie is doorgezonden naar die dienst. Waarom is dat gebeurd?

U weet dat de mensen zonder papieren in de Brusselse agglomeratie een pseudo-vragenlijst hebben ontvangen met een aanstootgevende racistische ondertoon. Hoe is men aan de adressen van die slachtoffers gekomen? Over welke gemeenten gaat het? Hoeveel mensen zonder papieren hebben die vragenlijst ontvangen? Is een intern onderzoek bezig? Zullen er na afloop sancties worden getroffen?

De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. – Verdeeld volgens criterium roept 25 % van de aanvragers de duur van de asielprocedure in; 25 de onmogelijkheid om terug te keren, 10 ernstige ziekte, 80 humanitaire redenen en duurzame sociale banden; een derde van de aanvragen heeft betrekking op meerdere criteria.

Verdeeld volgens taal is twee derde Franstalig en één derde Nederlandstalig, terwijl 1 procent van de dossiers in het Duits is ingediend. De eerste adviezen zouden volgende maand klaar zijn.

Wat het doorgeven van de gegevens betreft, heeft men de minister gevraagd of de inhoud van het sociaal verslag wel overeenstemde met artikel 6 van de wet op de bescherming van de privacy, dat betrekking heeft op het gebruik van gegevens die betrekking hebben op ras of etnische oorsprong, seksualiteit en zo meer. Hij antwoordde dat deze gegevens niet in het verslag konden worden opgenomen, dat de Regularisatiecommissie er in zijn advies geen rekening kon mee houden en dat de informatie niet aan de dienst Vreemdelingenzaken zou worden meegedeeld.

Het koninklijk besluit van 8 februari 2000 heeft tot doel de verwijdering te beletten van degenen die kandidaat zijn voor de regularisatie, met inachtneming evenwel van de artikelen 5, 14 en 16 van de wet, die de personen uitsluiten die een gevaar voor de openbare orde betekenen, niet beantwoorden aan de regularisatievoorwaarden of een andere aanvraag hebben gedaan. De gegevens van de kandidaten worden enkel met dat doel meegedeeld, behalve de adressen. Er is geen sprake van de regularisatie te weigeren op grond van persoonlijke gegevens.

Het kabinet van minister Duquesne werd over de verdeling van het racistische formulier op de hoogte gebracht door een VZW. De omstandigheden waarin dat pamflet werd verdeeld, moeten worden verduidelijkt om te kunnen vaststellen of er een lek was. In afwachting vraagt de heer Duquesne voorzichtig te zijn. De kandidaten voor regularisatie zouden niet begrijpen dat het goede klimaat waarin de operatie verloopt, verpest zou worden door informatie die ten onrechte alarmistisch is.

De heer Mohamed Daif (PS). – Ik zou graag een kopie van het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken ontvangen.

Voor bijkomende inlichtingen zal ik mij rechtstreeks tot de heer Duquesne richten.

Het incident is gesloten.

(De vergadering wordt gesloten om 19.35 uur.)

De voorzitter. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats donderdag 6 april 2000 om 15 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 19.35 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Taelman, de heren Geens, Wille en Moureaux, wegens andere plichten; de heer Van Quickenborne, met opdracht in het buitenland.

Voor kennisgeving aangenomen.


 


Bijlage

 

Votes nominatifs

Naamstemmingen

Vote nº 1

Stemming nr. 1

Présents: 55
Pour: 55
Contre: 0
Abstentions: 0

Aanwezig: 55
Voor: 55
Tegen: 0
Onthoudingen: 0


Pour


Voor

Michel Barbeaux, Philippe Bodson, Ludwig Caluwé, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Frank Creyelman, Mohamed Daif, Sabine de Bethune, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Paul De Grauwe, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Theo Kelchtermans, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Kathy Lindekens, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Chokri Mahassine, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Jacky Morael, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Roeland Raes, Didier Ramoudt, Jan Remans, Jacques Santkin, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, René Thissen, Louis Tobback, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen, Alain Zenner.


Contre


Tegen

N.


Abstentions


Onthoudingen

N.

 


 

Indiening van voorstellen

Voorstellen van bijzondere wet

Artikel 77 van de Grondwet

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van artikel 50 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (van de heer René Thissen c.s.; St. 2-386/1).

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs en de wet van 2 augustus 1963 op het gebruik van de talen in bestuurszaken (van mevrouw Magdeleine Willame-Boonen en de heer Michel Barbeaux; St. 2-389/1).

Deze voorstellen zullen worden vertaald, gedrukt en rondgedeeld.

Er zal later over de inoverwegingneming worden beslist.

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 53, § 1, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (van de heer Vincent Van Quickenborne; St. 2-349/1).

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 276 van het Strafwetboek (van de heer Ludwig Caluwé; St. 2-355/1).

Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot opheffing van de fiscale discriminatie van gezinnen van gehuwden (van de heer Wim Verreycken en mevrouw Gerda Staveaux-Van Steenberge; St. 2-375/1).

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Voorstel van verklaring tot herziening van de Grondwet

Voorstel van verklaring tot herziening van titel II van de Grondwet, om nieuwe bepalingen in te voegen betreffende de rechten van het kind (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; St. 2-327/1).

Verzonden naar de Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Samenstelling van commissies

Bij het Bureau zijn voorstellen ingediend tot wijziging van de samenstelling van sommige commissies :

In de commissie voor de Justitie :

zou mevrouw Jeannine LEDUC, mevrouw Iris VAN RIET als effectief lid vervangen;

zou mevrouw Iris VAN RIET, mevrouw Jeannine LEDUC als plaatsvervangend lid vervangen;

In de commissie voor de Sociale Aangelegenheden :

zou de heer Jacques DEVOLDER, mevrouw Jeannine LEDUC als plaatsvervangend lid vervangen.

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

van de heer Georges DALLEMAGNE aan de Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken over «de toestand in Tsjetsjenië».(nr. 2-117)

van de heer Georges DALLEMAGNE aan de Minister van Financiën over «de dekking van de Delcrederedienst voor export naar en investeringen in Congo» (nr. 2-118)

Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden .

Non-Evocatie

Bij boodschap van 28 maart 2000 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de koninklijke bekrachtiging, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp:

Wetsontwerp houdende toekenning van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip en van een jaarlijkse dotatie aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid (St. 2-363/1).

Voor kennisgeving aangenomen.

Boodschappen van de Kamer

Bij boodschappen van 23 maart 2000 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van die dag werden aangenomen :

Artikel 78 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van de provinciewet (St. 2-387/1).

Het wetsontwerp werd ontvangen op 24 maart 2000; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 april 2000.

–De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 23 maart 2000.

Wetsontwerp tot wijziging van de nieuwe gemeentewet, alsook de gemeentekieswet gecoördineerd op 4 augustus 1932 (St. 2-388/1).

Het wetsontwerp werd ontvangen op 24 maart 2000; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 april 2000.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 23 maart 2000.

Indiening van wetsontwerpen

De Regering heeft volgende wetsontwerpen ingediend :

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Republiek Albanië inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Tirana op 1 februari 1999 (St. 2-390/1).

Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Arabische Republiek Egypte inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Kaïro op 28 februari 1999 (St. 2-391/1).

Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Arbitragehof – Arresten

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van :

het arrest nr. 27/2000, uitgesproken op 21 maart 2000, inzake de prejudiciële vragen over artikel 67bis van de wegverkeerswet (koninklijk besluit van 16 maart 1968 "tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer"), zoals ingevoegd bij artikel 10 van de wet van 4 augustus 1996, gesteld door de Politierechtbank te Aarlen, de Correctionele Rechtbank te Aarlen en de Politierechtbank te Gent (rolnummers 1469, 1576 en 1705, samengevoegde zaken);

het arrest nr. 28/2000, uitgesproken op 21 maart 2000, inzake de beroepen tot vernietiging van artikel 46 van het decreet van de Vlaamse raad van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999, ingesteld door F. Kamp, P. Snoy, M.-N. Orban, de NV Immo De Vuyst en P. Nys en anderen (rolnummers 1588, 1589, 1594, 1622, 1639 en 1656, samengevoegde zaken);

het arrest nr. 29/2000, uitgesproken op 21 maart 2000, inzake de prejudiciële vraag over artikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel, gesteld door het Militair Gerechtshof (rolnummer 1615);

het arrest nr. 30/2000, uitgesproken op 21 maart 2000, het beroep tot vernietiging van de organisatieafdeling 57 (kunstonderwijs), programma's 7 en 8, en van de artikelen 1 en 38, in zoverre ze betrekking hebben op die programma's, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 3 november 1997 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998, ingesteld door de Vlaamse Regering (rolnummer 1648);

het arrest nr. 31/2000, uitgesproken op 21 maart 2000, inzake het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 2 juni 1998 houdende oprichting van een Informatie- en Adviescentrum inzake de schadelijke sektarische organisaties en van een Administratieve coördinatiecel inzake de strijd tegen schadelijke sektarische organisaties, ingesteld door de VZW Antroposofische Vereniging in België en anderen (rolnummer 1685);

het arrest nr. 32/2000, uitgesproken op 21 maart 2000, inzake de beroepen tot vernietiging van de artikelen 2 en 3 van de wet van 8 december 1998 houdende diverse bepalingen betreffende de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring, ingesteld door de NV Vlees De Clercq & Zoon en anderen (rolnummers 1715, 1720 en 1721, samengevoegde zaken).

Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof – Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van :

de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 193, 194, 195, 196, 197, 189 en 222 en 267 en volgende van het koninklijk besluit van 18 juli 1977 tot coördinatie van de algemene bepalingen inzake douane en accijnzen, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen, door de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge, door de Correctionele Rechtbank te Antwerpen, door het Hof van Beroep te Gent, door de Correctionele Rechtbank te Leuven en door de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (rolnummers 1840, 1844, 1847, 1848, 1854, 1856, 1874, 1882, 1884, 1890 en 1896, samengevoegde zaken);

de prejudiciële vraag over de artikelen 2, § 1, eerste lid, 2° en 4°, en 7, § 1, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, gesteld door het Arbeidshof te Luik (rolnummer 1875);

de prejudiciële vraag over artikel 812 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg te Nijvel (rolnummer 1881);

de prejudiciële vraag over artikel 31, § 4, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het terbeschikkingstellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, gesteld door de arbeidsrechtbank van Brussel (rolnummer 1889).

Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof – Beroepen

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van :

het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing van de artikelen 8, 15, § 1, 20, derde lid, 21, 27, eerste lid, 34, 36, 4., 54, § 1, 58, derde lid, 62, 71, alinéa 4, 4., van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, ingesteld door de BVBA Ramses en de BVBA Talis (rolnummer 1903);

de beroepen tot vernietiging van artikel 10 van de wet van 24 december 1999 houdende sociale en diverse bepalingen (betreffende de heffing op het omzetcijfer van zekere geneesmiddelen), ingesteld door de vennootschap naar Nederlands recht Merck Sharp & Dohme BV en de VZW AGIM (rolnummers 1899 en 1900,
samengevoegde zaken).

Voor kennisgeving aangenomen.

Vaste nationale cultuurpactcommissie

Bij brief van 23 maart 2000, zenden de voorzitters van de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie aan de Senaat over, overeenkomstig artikel 26 van de wet van 16 juli 1973 waarbij de bescherming van de ideologische en filosofische strekkingen gewaarborgd wordt, het jaarverslag van de commissie voor het jaar 1999.

Neergelegd ter Griffie.