2-110 | Belgische Senaat | 2-110 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Inoverwegingneming van een voorstel
In overweging genomen voorstel
Arbitragehof - Prejudiciële vragen
Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en Nationale Arbeidsraad
Bestrijding van de mensenhandel
Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding
Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter
(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)
De voorzitter. - Aan de orde is thans de bespreking over de inoverwegingneming van het wetsvoorstel van de dames Lindekens en Kaçar tot oprichting van een Federaal Kinderrechtencommissariaat en instelling van het ambt van kinderrechtencommissaris (2-567/1).
Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.
Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat dit voorstel in overweging is genomen en verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden (Instemming.)
De heer Chokri Mahassine (SP). - Het voorstel van wet, dat ik met een paar collega's heb ingediend en dat vanmorgen in de plenaire vergadering werd besproken, wil de discriminatie van allochtonen in de betrokken sector wegwerken.
Vandaag bleek dat er onduidelijkheid bestond inzake de Europese regelgeving. De indieners hebben zich vanmiddag beraden over de vraag tot terugzending naar de commissie. Om het Belgisch voorzitterschap niet in het gedrang te brengen, willen we op deze vraag ingaan. Zodoende heeft de minister de tijd om van de Europese Commissie duidelijkheid te verkrijgen omtrent deze discriminatie. We dringen aan op een spoedig antwoord van de Commissie.
Als deze zaak over twee maanden nog niet is opgehelderd, zullen we vragen het wetsvoorstel opnieuw in zijn huidige vorm te agenderen.
-Tot terugzending wordt besloten.
Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Ik stel vast dat de Volksunie letterlijk en figuurlijk dicht bij de eerste minister staat.
Mijnheer de eerste minister, waarnemers noemen het akkoord dat enkele dagen geleden gesloten is, het Lombardakkoord, maar voor mij gaat het om Lambermont ter. Deze akkoorden dragen immers minder de stempel van de Brusselse onderhandelaars dan die van de "schoonmoeders" die zaterdagavond in de residentie van de federale eerste minister bijeen zijn gekomen. Wat de heren Ducarme en Moureaux ook mogen beweren, de uiteindelijke toevlucht tot de federale en Vlaamse "schoonmoeders" betekent voor ons, Brusselaars, een mislukking in onze pogingen om Brussel als een volwaardig gewest te laten optreden. De goede werking sedert 1989 bewijst nochtans dat ons gewest volwassen is geworden.
De onderhandelaars, in de eerste plaats de voorzitter van de COSTA, streefden van in het begin van de onderhandelingen naar een akkoord tussen Brusselaars. Toch is het akkoord er gekomen onder het welwillend toezicht van de heren Verhofstadt, De Gucht, Borginon en Michel. Neo-Brusselaar Daniel Ducarme heeft de belangen van de regenboogmeerderheid verdedigd ten koste van die van Brussel en de Brusselaars.
Het zou een evenwichtig akkoord zijn. De besprekingen in de COSTA waren al uit evenwicht omdat niet alleen moest worden tegemoetgekomen aan twee gemeenschappelijke eisen van de twee taalgemeenschappen, namelijk het herfinancieren van de twee gemeenschapscommissies en het voorkomen van een eventuele blokkering van de instellingen, maar ook aan de Vlaamse eis van een minimum vertegenwoordiging in de gewestelijke instellingen. In Lambermont ter komen er nog een hele reeks tegemoetkomingen aan de Nederlandstaligen bij, wat de balans nog meer uit evenwicht brengt in het voordeel van de Nederlandstaligen.
De voorzitter. - Mevrouw Willame-Boonen, ik wijs er u op dat u niet mag afwijken van uw tekst van twintig regels.
Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Ik heb berekend dat er 31 Nederlandstalige en 77 Franstalige Brusselse parlementsleden zullen zijn. Is dit een evenwichtige vertegenwoordiging van de Brusselse bevolking?
Hoeveel zal dit akkoord kosten? Er zullen immers veel meer parlementsleden zijn zodat de dotatie voor het Brussels gewest zal moeten worden opgetrokken.
Het ergst is dat de Nederlandstaligen in Brussel overbeschermd zullen worden en dat daar niets tegenover staat ten voordele van de Franstaligen in de rand.
Hoe ver staat het bij voorbeeld met de bekrachtiging van de conventie van de Raad van Europa ter bescherming van de minderheden die voor de PRL - althans vóór de verkiezingen van 1999 - een prioriteit was?
Welke procedure zal er voor de parlementaire behandeling van de teksten worden gevolgd?
De teksten over het Brussels akkoord zullen morgen aan de ministerraad worden voorgelegd. De regering zal ze vervolgens in de Senaat indienen in de vorm van amendementen op de tekst betreffende de regionalisering van de gemeentewet. De Raad van State zou om advies zijn gevraagd. Wanneer zullen we over dat advies beschikken?
Wat is er waar van het gerucht dat het akkoord over de regionalisering van de ontwikkelingssamenwerking ook volledig zal worden gewijzigd? Daarover werd toch al een tekst ingediend.
De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - De belangrijkste verdienste van het Brussels akkoord is dat het bestaat en dat het een oplossing biedt voor tal van problemen die niet geregeld waren in de wet van 1989 op de Brusselse instellingen, die mevrouw Willame mee heeft goedgekeurd.
Zowel de Franstaligen als de Nederlandstaligen waren van oordeel dat deze wet ernstige leemten vertoonde met betrekking tot de financiering van de Vlaamse en Franstalige gemeenschap en van de gemeenschappelijk gemeenschapscommissie. Ze bevat ook geen waarborgen voor de verschillende gemeenschappen die in Brussel wonen.
De Brusselaars hebben een akkoord uitgewerkt dat een uitvoering is van het regeerakkoord van het Brussels Gewest. Ze vonden het noodzakelijk de herfinanciering van de Nederlandstalige en Franstalige gemeenschappen veilig te stellen. Dit was een vraag van beide gemeenschappen. De Brusselaars hebben in het regeerakkoord eveneens waarborgen ingeschreven die in de wet van 1989 ontbraken.
Dat mevrouw Willame mij ondervraagt over een akkoord dat een oplossing biedt voor problemen die vóór 1989 al bestonden, is toch wel het toppunt! Zowel de Nederlandstalige als de Franstalige Brusselaars vonden dat de lacunes moesten werden weggewerkt door een aanpassing van de wet van 1989 betreffende het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
U mag vinden dat er leemten blijven bestaan, dat er te weinig evenwicht is. Maar Vlaamse en Franstalige Brusselaars zijn het eens geworden over de aanpassing van die wet.
Ik ben bijzonder verheugd dat de Brusselaars dit akkoord onder elkaar hebben bereikt en dat er aldus een einde komt aan discussies die al te lang hebben geduurd. Volgende week zullen misschien amendementen worden ingediend door de regering of door leden van de meerderheid om dit Brussels akkoord om te zetten in wetteksten ter aanpassing van de wet van 1989, een wet die onvoltooid bleef toen u deel uitmaakte van de meerderheid.
Niet alleen uw partij, mevrouw Willame, maar ook de CVP vergeet dat zij het akkoord gesloten hebben dat de basis was voor de wet van 1989.
U vraagt mij welke rol ik gespeeld heb. Inzake de herfinanciering van de gemeenschappen hebben zowel de Nederlandstalige als de Franse gemeenschap mij gevraagd te bemiddelen opdat de federale regering een bijkomende inspanning zou doen voor de financiering van de werking van de Vlaamse, Franse en gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Wij hebben onze verantwoordelijkheid opgenomen en daar positief op gereageerd. Dit verklaart ongetwijfeld waarom een akkoord mogelijk was over alle twistpunten die in Brussel sedert meer dan tien jaar bestaan.
Het verheugt mij dat de Brusselaars hun verantwoordelijkheid opgenomen hebben en een akkoord gesloten hebben dat zal bijdrage tot het behoud van de communautaire vrede en de samenwerking tussen de verschillende gemeenschappen.
Ik vind het een goed akkoord dat ons eindelijk de ruimte geeft om andere belangrijke problemen aan te pakken.
Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Mijnheer de eerste minister, u zegt dat de Brusselaars dit onder elkaar geregeld hebben en dat zij alleen meer federaal geld gevraagd hebben.
Vrijdagavond wilde het nochtans niet vlotten. Tot de federale overheid plots tot een akkoord kwam dat door de verenigde pers als rampzalig wordt bestempeld.
Ik was van 1989 tot 1999 lid van het Brussels parlement en ik ken het reilen en zeilen van deze instelling. U weet zeer goed dat dit probleem niet gemakkelijk op te lossen was, behalve - wat gebeurd is - op een drastische wijze, namelijk met een akkoord dat verschrikkelijk nadelig is voor een van de twee gemeenschappen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Gisteren heeft de VS-president Bush zijn plannen ontvouwd in verband met het ruimteschild. Hij geeft toe dat het nucleaire gevaar niet meer uit het voormalige Oostblok komt, maar wel van zogenaamde "schurkenstaten" zoals Irak en Noord-Korea, die over massavernietigingswapens zouden beschikken. Of die bewering juist is, kunnen we moeilijk nagaan. In ieder geval willen de VS een National Missile Defence, waarbij national alleen voor de VS staat. Bush wil ook het ABM-verdrag opschorten, waarmee we via de NAVO wel iets te maken hebben.
Wat is het standpunt van de regering in deze aangelegenheid? Is daarover al met de EU- en Navo-partners overleg gepleegd? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten?
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - De Belgische ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie hebben in het verleden hun bezorgdheid uitgedrukt over het risico dat een unilaterale beslissing over de bouw van een missile defence system kan inhouden. Ook in Europa is er bezorgdheid over de toenemende dreiging door de proliferatie van massavernietigingswapens. De Belgische regering is van oordeel dat in de eerste plaats via politieke en diplomatieke weg gepoogd moet worden hiervoor een oplossing te vinden. Welke ook de perceptie is, de Bush-administratie is vrij de beslissingen te nemen die zij opportuun acht op voorwaarde dat niet wordt getornd aan internationale afspraken.
De Belgische regering is verheugd dat president Bush bereid is met de Europese bondgenoten en vrienden, waaronder Rusland, overleg te plegen over de Amerikaanse plannen. Dank zij dat overleg zullen we onze visie kunnen weergeven en onze bezorgdheid uitdrukken over instabiliteit en een wapenwedloop in Azië. Stabiliteit wordt niet enkel bereikt door technisch-militaire maatregelen, maar is ook het resultaat van een algemeen politiek evenwicht.
Toen de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell naar de ministeriële vergadering van de Navo in Brussel kwam, had ik daar de gelegenheid de nadruk te leggen op het feit dat het voor Europa en de Europese en andere Navo-lidstaten landen heel moeilijk zou zijn om het Amerikaanse voorstel te aanvaarden. Colin Powell verzekerde mij toen dat de VS bereid waren een grondige discussie te voeren over het Amerikaanse voorstel. Neem van mij aan dat België tijdens zijn EU-voorzitterschap alles zal doen om de Amerikanen te doen afzien van hun voorstel omdat het een gevaarlijke richting uitgaat. Over het principieel Belgisch standpunt kan geen twijfel bestaan.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik dank de minister voor zijn bijzonder duidelijk en principieel standpunt. Ik hoop dat hij tijdens het Belgische EU-voorzitterschap de kans krijgt om de Amerikanen tegen te houden omdat hun voorstel kan leiden tot een nieuwe wapenwedloop.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). - In het regeringsplan voor de NMBS, voorgesteld op 30 maart 2001, is ook een schadevergoeding voor de reizigers bij treinvertraging opgenomen.
Wat zal de implicatie zijn van deze regeling op de schadevergoeding die vandaag door de NMBS geëist wordt van de nabestaanden van personen die zelfdoding plegen door zich voor een trein te werpen? Zullen zij een nog hogere schadevergoeding moeten betalen; met andere woorden zal de NMBS ook de vertraging van de reizigers doorrekenen aan deze families?
Op welke juridische grond vraagt de NMBS schadevergoeding aan de familie van een zelfdodingslachtoffer? Is zelfdoding niet veeleer te beschouwen als een zaak van overmacht dan als een zaak van persoonlijke aansprakelijkheid? Bij de persoon zelf gaat aan de zelfdoding immers meestal diepe wanhoop en psychologische instabiliteit vooraf, waardoor de persoonlijke toerekening van de daad juridisch moeilijk vol te houden is.
Bij de familie komt de geëiste schadevergoeding, naast de pijn en het verdriet om het verlies, als bijzonder onmenselijk over.
Kan de vice-eerste minister akkoord gaan met de stopzetting van vorderingen van schadevergoeding bij familieleden van zelfdodingslachtoffers? Wat zal ze hiervoor ondernemen?
Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - De problematiek die mevrouw De Schamphelaere aanhaalt, is heel belangrijk. Over deze gevoelige materie is reeds veel te doen geweest in de media. Om te beginnen is er het enorme leed dat een zelfmoord bij de nabestaanden met zich brengt. Daarbovenop veroorzaakt het overlijden soms nog problemen van financiële aard.
Ik wil eerst het algemene kader schetsen en uitleggen houding de NMBS in zulke tragische omstandigheden aanneemt. Daarna zal ik dieper ingaan op de precieze vraag.
Als zich zo'n gebeurtenis voordoet, is er in 90% van de gevallen een verzekering die het nadeel voor de NMBS vergoedt. In de meeste gevallen gaat het om een familiale verzekering. In het verleden is er heel wat onduidelijkheid gerezen over de stappen die de NMBS deed. Vaak wordt de vraag gesteld waarom de NMBS de kosten verhaalt op de familie van de overledene. Het antwoord op die vraag bevat een belangrijke nuance. De NMBS verhaalt immers de kosten op het patrimonium van de overledene, wat niet hetzelfde is. De verzekeringsrechten maken immers ook deel uit van het vermogen van de overledene en wanneer de NMBS vaststelt dat er een familiale verzekering is, neemt ze contact op met die verzekeraar en enkel met die verzekeraar. Er is evenwel een, soms pijnlijk, probleem: er bestaat geen centraal register waarin de NMBS kan nagaan of er een familiale verzekering is. Ze moet dan contact opnemen met de familie om de eventuele verzekeraar te kennen.
De NMBS verzekert mij dat het niet de bedoeling is om de erfgenamen te doen betalen voor de financiële gevolgen van een wanhoopsdaad. In 10% van de gevallen is er, zoals gezegd, geen verzekering en dan wordt de erfenis onderzocht. Dit gebeurt geval per geval.
Een ander aspect is de aard van de schade. Een belangrijke vorm van schade is de vertraging die de trein oploopt. In de meeste gevallen is er ook schade aan het rollend materieel. We mogen ook niet vergeten dat de psychologische schok voor de treinbestuurder soms tot een tijdelijke arbeidsongeschiktheid leidt.
De regering heeft inderdaad beslist om een systeem van schadeloosstelling van reizigers in geval van vertraging uit te werken. De bijzonderheden van deze regeling worden momenteel in samenwerking met de NMBS vastgelegd.
Er zal uiteraard rekening moeten worden gehouden met overmacht die niet te wijten is aan de NMBS. Deze kan per definitie niet aansprakelijk worden gesteld voor zaken waarvoor zij niet verantwoordelijk is. Toch rijst de vraag naar de schadevergoeding voor de reizigers in geval van overmacht. Daarvoor bestaan twee stellingen: ofwel wordt de NMBS vrijgesteld van schadevergoeding, ofwel moet ze schadevergoeding betalen en kan de kosten verhalen op de verantwoordelijke derde. Zelfdoding van een derde is duidelijk een geval van overmacht. In dat geval tracht de NMBS de kosten wel te verhalen op de verzekeringsmaatschappijen of, als er geen verzekering is gesloten, op de erfenis. Dat geldt echter alleen voor de kosten van de NMBS zelf en niet voor de kosten van de reizigers die vertraging hebben opgelopen. Als we de redenering doortrekken, zou de toepassing van de tweede stelling ertoe leiden dat dit risico wordt gedekt door de verzekeringsmaatschappij of door de erfopvolging. Ik ben het er volkomen mee eens dat zelfdodingen wanhoopsdaden zijn die bijzonder pijnlijk zijn voor de rechthebbenden van de slachtoffers, die zelf ook enigszins slachtoffer zijn. Het lijkt mij dan ook misplaatst om van de rechthebbenden van zelfdodingslachtoffers een bijkomende schadevergoeding te eisen, weze het via de erfenis, zoals het nu gebeurt. Dit standpunt strookt met de filosofie die aan de basis ligt van de schadevergoeding van de reizigers. Het doel daarvan is niet de reizigers te verrijken, maar de NMBS haar verantwoordelijkheid te doen opnemen.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). - Ik heb er begrip voor dat de vice-eerste minister bij de uitwerking van een nieuwe regeling voor de schadevergoeding bij treinvertragingen niet zo ver wil gaan om op basis van juridische vaststellingen de nabestaanden aansprakelijk te stellen. Zeker in gevallen van zelfdoding is dit niet wenselijk.
Misschien is het een goed idee om in de commissie voor de Justitie eens te debatteren over de juridische aansprakelijkheid bij zelfdoding. Is het niet beter om te stellen dat het gaat om overmacht in plaats van, in de logica van verzekeringen, om persoonlijke aansprakelijkheid?
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - In universiteitssteden kan het verschil tussen de bevolking die in de gemeente is gedomicilieerd en de bevolking die er verblijft, erg groot zijn. Het aantal gedomicilieerde inwoners bedraagt in sommige gevallen slechts de helft van het totaal aantal inwoners. Zo telt de gemeente Ottignies-Louvain-la-Neuve 28.000 inwoners. Door de aanwezigheid van studenten stijgt het inwoneraantal in de loop van het schooljaar tot 50.000.
Zou het niet aangewezen zijn om in het kader van de politiehervorming een specifieke maatregel te nemen voor de verdeling van het politiepersoneel over de verschillende politiezones?
Een dergelijke toename van de bevolking brengt risico's met zich waartegen een politiedienst voor 28.000 inwoners niet is opgewassen.
Kan op grond van deze risico's niet worden afgeweken van de KUL-norm?
De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Mevrouw Laloy wijst terecht op de specifieke situatie van politiezones met een universitaire instelling op hun grondgebied.
Er kunnen zich nog andere specifieke situaties voordoen: ik denk aan de toeristische steden en aan sommige grensoverschrijdende gebieden zoals Moeskroen dat ligt in het verlengde van de buitenlandse zone Rijsel. De situatie van de universiteitssteden is inderdaad bijzonder. Ik ben goed op de hoogte van de situatie in Ottignies-Louvain-la-Neuve: een maand gelden had ik immers een onderhoud met de verantwoordelijken van de politie over de kenmerken van hun zone.
Op grond van de cijfers heb ik kunnen nagaan dat de regressienorm voor deze politiezone, zoals berekend door de KUL, inderdaad rekening houdt met deze specificiteit? Die komt tot uiting in hoge scores voor de administratieve en commerciële uitrusting van de zone, voor het aantal overnachtingen, voor de horeca-sector, voor het personenverkeer en voor de onderwijsinstellingen.
De pertinentie van de criteria die de KUL-studie in aanmerking neemt en de wiskundige berekening die resulteert in de genoemde scores, staan buiten kijf. Sommigen betwisten wel de wegingsfactor die aan die scores worden toegekend.
Ik ben niet ongevoelig voor kritiek en zal dus twee universiteiten belasten met het uitwerken van functionele normen voor iedere politiezone, niet alleen op grond van de criteria van de KUL, maar ook op grond van de opdrachten van een lokaal politiekorps. Ik heb trouwens altijd gezegd dat de KUL-norm geen ideale norm is voor de personeelsbezetting bij de politie maar enkel en alleen een methode die wordt gebruikt om de financiële middelen te verdelen op grond van de bestaande personeelsbezetting en van een aantal parameters.
De ideale norm moet nog worden bepaald.
Voor het ogenblik maakt de zone Ottignies-Louvain-la-Neuve deel uit van een categorie van zones waar het politiepersoneel ingevolge het mechanisme van de federale dotaties overtallig is.
Ik herinner eraan dat de norm voor de verdeling van de federale dotaties zuiver budgettair is en vaak tot problemen aanleiding geeft. Daarom wordt vanaf het jaar 2002 voor de atypische zones, waaronder ook Ottignies-Louvain-la-Neuve, 300 miljoen extra uitgetrokken en 500 miljoen vanaf 2004. Die bijkomende middelen zullen moeten dienen om enerzijds politieagenten aan te moedigen om naar deficitaire zones te gaan en anderzijds om de kost van het overtallig personeel te dragen. Dat moet echter wel op grond van objectieve criteria gebeuren. Wij zullen de invoering van het definitieve stelsel in de loop van volgend jaar te baat nemen om een ernstige evaluatie te maken.
Op termijn en wanneer ik de studie over de functionele normen zal hebben ontvangen, kan ik een minimale bezettingsnorm voor elke zone bepalen en de begrotingsmiddelen in voorkomend geval hieraan aanpassen.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Het antwoord van de minister schenkt mij volledige voldoening. Omdat ik afwezig was, heb ik mijn vraag verschillende keren moeten uitstellen. De overheid van Ottignies-Louvain-la-Neuve had mij gealarmeerd. Aangezien inmiddels een ontmoeting heeft plaatsgehad met de minister, ben ik gerustgesteld.
De heer Jean Cornil (PS). - Ik heb een vraag over de bijzonder delicate toestand van de vreemdelingen die worden uitgewezen als gevolg van een strafrechtelijke veroordeling.
Volgens de wet van 15 december 1980 met betrekking tot het statuut van de vreemdelingen kunnen vreemdelingen wier gedrag een bedreiging is voor de openbare orde en de staatsveiligheid worden verwijderd van het grondgebied. Een dergelijke maatregel gaat gepaard met een verblijfsverbod van tien jaar. Dat noemt men in de omgangstaal de dubbele straf of de verbanning.
De ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken beloofden, respectievelijk in 1990 en in 1996, dat ze ten aanzien van de vreemdelingen van de tweede generatie slechts in uitzonderlijke gevallen effectieve uitwijzingsmaatregel zouden nemen: bij overvallen op geldtransporten, pedofilie en belangrijke drugshandel.
Deze wettelijke bepalingen veroorzaken volgens mij problemen. Op politiek-filosofisch en principieel vlak betekent deze maatregel een tweede straf bovenop de vrijheidsberoving. Ze is niet het gevolg van een proces, maar van een administratieve beslissing.
De verwijderingsmaatregel heeft bovendien dramatische sociale gevolgen omdat de betrokkenen nadien meestal clandestien in België verblijven, zonder enige hoop op rehabilitatie en met gevaar van ernstige gezondheidsproblemen. De strikte toepassing van deze wet heeft vaak tot gevolg dat deze jongeren, die geen enkele band meer hebben met hun land van oorsprong, bijvoorbeeld Marokko, clandestien naar België terugkeren.
Vooral moeders en zusters spreken mij over de situatie van deze jongeren die in België geboren en opgegroeid zijn. Ik betwist, op dit ogenblik althans, niet de grond van de zaak. Ik wou weten wat het beleid is van de minister ten aanzien van deze jongeren van de tweede generatie. Is de minister voorstander van een humane aanpak?
De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - De woorden "dubbele straf" en "verbanning" verraden een geëngageerde interpretatie van de werkelijkheid inzake de uitwijzing van vreemdelingen die een ernstige bedreiging zijn voor de openbare orde of de staatsveiligheid.
De heer Cornil zegt dat deze woorden hun intrede hebben gedaan in de omgangstaal. Ze worden volgens mij meer gebruikt door bepaalde geëngageerde auteurs en journalisten dan door de man van de straat die een andere kijk heeft op het lot van de vreemdeling die een zware inbreuk op de openbare orde heeft gepleegd.
De heer Cornil roept op tot respect voor het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hij weet toch dat ieder uitwijzings- of uitzettingsbesluit wordt onderzocht door de Commissie van Advies voor Vreemdelingen.
Volgens artikel 8 van het verdrag, maakt deze commissie een afweging van de elementen van inbreuk en de familiale banden die betrokkene in België heeft aangeknoopt. Het verdrag voorziet trouwens in geen enkel principieel verbod inzake vreemdelingen die de openbare orde ernstig geschonden hebben en in België familiale banden hebben. Er moet tussen beide elementen alleen een redelijk evenwicht tot stand worden gebracht.
Het is in dat opzicht interessant te wijzen op de ommekeer in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het Hof van Straatsburg neemt thans een hardere houding aan tegenover misdadige vreemdelingen. Het is geneigd voorrang te verlenen aan de noodzakelijke bescherming van de openbare orde en niet langer aan de persoonlijke en familiale belangen van de vreemdeling. Ik verwijs naar het arrest van 30 november 1999 in de zaak Bagli tegen Frankrijk.
In België stelt de Dienst Vreemdelingenzaken voor om alleen zware beslissingen te nemen bij misdaden tegen de staatsveiligheid of de persoon van de Koning - wat uiterst zeldzaam is -, bij aanslagen op de integriteit van personen, gijzelnemingen, kidnapping, aanslagen op de eerbaarheid, verkrachting, mensenhandel, vrijwillige doodslag, moord, vrijwillige slagen en verwondingen met arbeidsongeschiktheid tot gevolg, aanslagen op personen en goederen, diefstal met geweld of bedreiging, vrijwillige brandstichting in een bewoond gebouw, en bij invoer, verkoop of verschaffen van drugs uit winstbejag.
Voor iemand die zich met de openbare veiligheid moet bezighouden, is dit een interessante inventaris.
Bij de uitwerking van elk voorstel wordt er rekening gehouden met het proportionaliteitsprincipe, de integratiemogelijkheden in het land van herkomst, de graad van sociale integratie in het gastland, het bestaan van banden met het land van herkomst of een ander land en een eventueel recidief gedrag.
Ik treedt altijd erg voorzichtig op en probeer rekening te houden met alle instructies die door mijn voorgangers gegeven zijn. Voor de heer Gol was de ernst van de opgelopen straf van doorslaggevende aard, maar dit werd getemperd door bijzondere omstandigheden met betrekking tot de familie, de nationaliteit. De heer Wathelet legde meer de nadruk op de verblijfsomstandigheden van de betrokkene. De heer Vande Lanotte, verwijzend naar principes in de nota van de heer Wathelet, legde de klemtoon op de eerbiediging van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, familie, reïntegratiemogelijkheden in het land van herkomst en risico's op recidive.
Ik probeer met al deze criteria rekening te houden om te komen tot een beslissing die rechtvaardig is ten opzichte van de persoon die kan worden uitgewezen, zonder daarom de risico's die hij in België veroorzaakt uit het oog te verliezen.
De heer Jean Cornil (PS). - Ik ben evenzeer bekommerd om de veiligheid en de openbare orde. Ik vestig de aandacht op enkele dossiers die mij overhandigd werden - en die ik aan de minister zal bezorgen - met betrekking tot jongeren die in België geboren zijn en geen enkele band hebben met hun land van herkomst, Marokko. Zij werden uitgewezen om de redenen die de minister heeft uiteengezet, maar ze komen enkele dagen later clandestien terug, of men dan nu wil of niet.
De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Mijnheer Cornil, u kent de weg naar mijn kabinet en u weet dat u er altijd welkom bent. Ik stel voor dat u deze gevallen bespreekt met mijn medewerkers.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - In antwoord op een vraag van 1 februari 2001 van collega Jean-Marie Dedecker en van 30 januari 2001 van de heer Ludwig Vandenhove in de Kamer over de wet op de kansspelen stelde de minister vast dat dit thema de publieke opinie blijft beroeren.
Ik ben van oordeel dat deze coalitie wel eens het verschil zou kunnen maken met de vorige, indien ze zich niet zou laten leiden door het lobbywerk. Dat is althans wat wordt gefluisterd in de wandelgangen.
Zowel in de voorbereidingsfase als in de huidige beginfase van deze wetgeving is heel wat te doen geweest omtrent de toepasbaarheid van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten en de controle erop.
Thans doen geruchten de ronde dat bepaalde wettelijke elementen zouden worden uitgesteld tot einde 2001. Hierbij wordt verwezen naar de laattijdige publicatie van de wet en er zijn twijfels omtrent het feit of deze wet wel degelijk een oplossing biedt voor het regelen van de gokmarkt.
Ook de voor diverse interpretaties in aanmerking komende zogenaamde overgangsregeling, zoals bepaald in artikel 19 van het KB van 22 december 2000, doet steeds meer wenkbrauwen fronsen. Blijkbaar zou ons land op 31 december 2000 plots 187 kansspelinrichtingen van klasse II rijk zijn en zou het primaat van de gemeenteraad, namelijk de verplichting tot het sluiten van een convenant, voor deze categorie verlaten worden. Het heeft er alle schijn van dat het merendeel van dit soort inrichtingen "vlug-vlug" op het einde van 2000 werd opgericht om te voldoen aan het dubbelzinnig artikel 19. Onder meer in Aalst werden op het einde van het kalenderjaar 2000 zeven aanmeldingen gedaan van bestaande kansspelinrichtingen van klasse II.
Blijft de wet onverkort en volledig gelden vanaf 1 januari 2001 of overweegt de minister het door de commissie kansspelen gevraagde uitstel in te willigen? Wat is de evaluatie van de stand van zaken ingevolge de invoering van deze wetgeving? Hoeveel gemeenten hebben tot op heden een convenant mogelijk gemaakt? Steden als Kortrijk, Gent, Aalst en Leuven hebben een convenant niet ingewilligd, zodat op hun grondgebied geen kansspelinrichting van klasse II kan worden ingericht. Wat is de draagwijdte van de overgangsregeling, zoals bepaald in artikel 19 van het uitvoeringsbesluit van 22 december 2000? Vallen inrichtingen opgericht vóór 1 januari 2001 inderdaad buiten de wetgeving, in die zin dat ze aan elk convenant ontsnappen en uitsluitend vallen onder de beslissingsbevoegdheid van de federale kansspelcommissie? Zo ja, vreest de minister niet dat de gemeentelijke autonomie - de pijler voor deze nieuwe wet - wordt uitgehold en dat druk zal worden gelobbyd bij deze commissie?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Allereerst wil ik er de aandacht op vestigen dat men altijd heeft beweerd dat de wet op de kansspelen van 7 mei 1999 door de nieuwe regering nooit zou worden toegepast en dat het parlementaire werk eigenlijk geen enkel nut zou hebben gehad. Het bewijs van het tegendeel is geleverd. In uitvoering van deze wet werd een reeks koninklijke besluiten genomen en we zijn duidelijk de strijd aangegaan met de ongebreidelde toename van de kansspelen.
De eerste vraag ging over het standpunt van Justitie inzake het verlengen van de overgangsbepalingen. Ik heb de Kansspelcommissie terzake om advies gevraagd en om twee redenen heeft deze geopteerd voor de verlenging van de overgangsperiode. Een eerste reden is van fiscale aard: de taksen zijn voor een volledig jaar betaald. De tweede is van organisatorische aard. Zoals men weet bestaat er bij het ministerie van Economische Zaken een dienst Metrologie die de homologatieprocedure moet opstarten. Omdat ook de Europese Commissie op de hoogte moet worden gebracht van de technische normen en dit dossier moet behandelen, kunnen we momenteel nog geen definitieve richtlijnen voor de normen uitvaardigen. Wel werd het eenmalige en uitzonderlijke karakter van de verlenging van de overgangsmaatregelen benadrukt. Ik zal dat advies ook volgen.
De tweede vraag ging over de convenanten die gemeenten en uitbaters van kansspelinrichtingen van klasse 2 afsluiten. We moeten vaststellen dat de besluitvorming op dit punt tot nog toe eerder schoorvoetend en aarzelend verloopt. Op het ogenblik telt de Kansspelcommissie 85 positieve en 56 negatieve beslissingen, maar men mag zich niet vastpinnen op deze cijfers die nog volop evolueren.
Tot slot moet er een onderscheid worden gemaakt tussen de overgangsmaatregelen en de bepalingen van de wet op de kansspelen van 7 mei 1999 met betrekking tot de kansspelinrichtingen van klasse 2, de hallen met speelautomaten. De uitbating van elke hal met speelautomaten moet gebeuren volgens een convenant die vooraf wordt gesloten tussen de gemeente en de uitbater en dit volgens artikel 34 van de wet op de kansspelen. Het is niet omdat de overgangsmaatregelen van kracht zijn dat de verplichting tot het sluiten van een convenant vervalt. Men is verplicht de volledige procedure te volgen.
Hiermee denk ik op de vragen een afdoende antwoord te hebben gegeven. Het is in elk geval onze bedoeling de wet van 7 mei 1999 toe te passen.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Heb ik het goed begrepen dat de minister het advies van de Kansspelcommissie zal volgen en zal ingaan op de vraag tot eenmalige verlenging van de overgangsmaatregelen?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik beraad me over het standpunt dat ik moet innemen. Ik heb de Kansspelcommissie om advies gevraagd en tot op heden heb ik haar adviezen altijd gevolgd. Ik zie trouwens niet in waarom daar enig lobbywerk rond gevoerd zou zijn geweest. Voor deze verlenging worden twee pertinente redenen ingeroepen die ik momenteel onderzoek. Als ik ermee akkoord kan gaan, zal ik ook deze keer het advies van de commissie volgen.
De heer Yves Buysse (VL. BLOK). - Als inzet van de feestelijkheden naar aanleiding van de dag van de arbeid vonden enkele moedigen het nodig om bij nacht en ontij de sportinfrastructuur van SK Moelingen, een Voerense voetbalvereniging, zwaar te beschadigen. Zo werden onder meer de kantine en de tribune met teer en verf besmeurd, terwijl het grasveld zelf met bijtende producten werd bewerkt. Een groot deel van het veld zal daarom moeten worden afgegraven.
De slogans die op de muren werden aangebracht laten niet de minste twijfel over de identiteit van de daders. Volgens de waarnemende burgemeester betreft het hier duidelijk militanten van de lijst Retour-à-Liège. Kennelijk kunnen zij niet verkroppen dat na een lange periode van onverantwoord omspringen met belastinggelden, nu plots een Vlaams bestuur is aangetreden dat zowaar de politieke moed heeft om de financiële problemen van de gemeente aan te pakken.
Het is overduidelijk dat na de verkiezingsnederlaag van 8 oktober vorig jaar en nadat de vraag van enkele Franstalige Voerenaars tot vernietiging van de verkiezingen door de Raad van State werd afgewezen, men niet alleen de strijdbijl maar ook opnieuw de oude "debattechnieken" van geweld, vernielingen en intimidatie heeft bovengehaald.
Als democraat verontrust een dergelijke evolutie mij heel erg.
Ik ga ervan uit dat de minister van Binnenlandse Zaken deze calamiteiten niet zal willen afdoen als een "gewone" daad van vandalisme maar zijn verontwaardiging zal uiten over dit politiek geïnspireerd geweld.
Ik zou dan ook graag vernemen welke maatregelen de minister zal nemen om elke vorm van escalatie de kop in te drukken en vooral welke maatregelen er zullen worden genomen om de veiligheid van de Vlaamse Voerenaars te waarborgen.
De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - De feiten die de heer Buysse aanhaalt, werden vastgesteld door de federale politie. Er werd een gerechtelijk onderzoek geopend en alles zal in het werk worden gesteld om de daders te kunnen identificeren.
De feiten moeten geplaatst worden in de context van de openbare verkoop van enkele woningen die in de kantinevan de sportvereniging zal plaatsvinden. Hoewel de politiediensten in de regio, wegens hun bewakingsopdracht in het kader van de strijd tegen het mond- en klauwzeer zwaar belast zijn, zullen ze op 12 mei 2001, wanneer de openbare verkoop plaatsvindt, een extra inspanning doe. De politie zal zichtbaar aanwezig zijn en waken over de veiligheid van het publiek.
Het is de eerste keer dat een dergelijke eigendom het voorwerp uitmaakt van vandalisme. Voordien werden alleen de openbare gebouwen met allerlei opschriften beklad. De politiediensten hebben nu hun patrouilles geheroriënteerd om het vandalisme tegen te gaan.
Ik ben minister van Binnenlandse Zaken. Er loopt een juridisch onderzoek om de feiten vast te stellen, omdat de werkelijkheid vaak verschilt van de eerste indrukken.
Vandalisme is spijtig genoeg een algemeen fenomeen geworden. De Voerstreek staat daarin niet alleen. De politie moet alles in het werk stellen om dergelijke praktijken te verhinderen. Ze moet processen-verbaal opstellen en het dossier overmaken aan het gerecht.
De voorzitter. - De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie, antwoordt namens de heer Jaak Gabriëls, minister van Landbouw en Middenstand.
Mevrouw Christine Cornet d'Elzius (PRL-FDF-MCC). - Volgens een artikel in Le Monde over de strijd tegen mond- en klauwzeer, bestaan er tests waarmee hetzij rechtstreeks het virus kan worden opgespoord, hetzij de aanwezigheid kan worden vastgesteld van antistoffen waarvan sommige het onderscheid mogelijk maken tussen besmette en gevaccineerde dieren. Deze laatste tests zijn nog niet internationaal erkend.
Volgens de directeur van het laboratorium van Maisons Alfort, wordt in geval van klinische symptomen van mond- en klauwzeer gebruik gemaakt van de technieken voor de rechtstreekse opsporing van het virus.
Het gaat om de test waarbij in het laboratorium cellen worden geïnoculeerd en die binnen 24 tot 48 uur resultaten oplevert, en om de Elisa-test waarbij antigenen worden opgespoord die 4 tot 6 uur vergt.
De aanwezigheid van mond- en klauwzeer in Frankrijk werd bevestigd via de analyse van huidfragmenten van een rund waarop een Elisa-test werd uitgevoerd die een positief resultaat opleverde.
Bij sommige Elisa-tests is het mogelijk de antistoffen op te sporen die gericht zijn tegen de proteïnen die een rol spelen bij de vermenigvuldiging van het virus. Met die tests kunnen de besmette dieren onderscheiden worden van de gevaccineerde. Volgens de deskundige kunnen ze zeer goed gebruikt worden voor een diagnose van een hele kudde en zijn de resultaten dezelfde dag nog beschikbaar. De Elisa-3ABC-test kan dus op gevaccineerde dieren worden uitgevoerd, mocht Europa overgaan tot noodvaccinatie.
Is de Elisa-test ook hier bekend? Wat denken onze onderzoekers ervan?
Is algemene noodvaccinatie mogelijk, als inderdaad blijkt dat dit nuttig kan zijn?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik lees de tekst die minister Gabriëls heeft voorbereid als antwoord op de zeer technische mondelinge vraag van mevrouw Cornet d'Elzius.
In 1991 heeft Europa beslist om tweehoevigen niet langer preventief in te enten tegen mond- en klauwzeer (MKZ).
Het onderscheid tussen antistoffen als gevolg van vaccinatie dan wel van besmetting met het virus, is dus niet van belang.
Als er vandaag antistoffen in het bloed van tweehoevigen worden aangetroffen, is dat niet het gevolg van preventieve vaccinatie, maar wijst dat hoe dan ook op besmetting met het virus, aangezien er geen aanwijzingen zijn van illegale vaccinaties in België.
Om de diagnose te stellen van MKZ gebruikt ons nationaal referentielaboratorium CERA van Tervuren twee soorten tests.
In geval van klinische aanwijzingen, zoals op 3 maart 2001 in Diksmuide, neemt de inspecteur-dierenarts stalen van de blaasjes en hun inhoud. Na 6 uur kan het labo via de rechtstreekse Elisa-test bepalen of er een virus aanwezig is. In het positieve geval staat de diagnose vast. In het andere geval worden een tweede reeks testen gedaan waarbij een kweek wordt gemaakt. Na een week kan dan de aan- of afwezigheid van het virus bevestigd worden.
MKZ is de meest besmettelijke van alle virale infecties. Het is dus uitgesloten en in Europa ook verboden om het gebruik van internationaal niet goedgekeurde tests te overwegen. De Europese Commissie heeft mij gevraagd op het einde van dit jaar een internationaal congres te organiseren over alle aspecten van de strijd tegen deze ziekte, met inbegrip van de eventuele preventieve vaccinatie.
Een programma van noodvaccinatie van de hele Belgische veestapel is niet aan de orde, daar we slechts over 1,2 miljoen vaccindosissen beschikken voor het hele land.
Als MKZ in België zou opduiken, is het mogelijk in een straal rond de besmettingshaard tot noodvaccinatie over te gaan, zoals dat momenteel in Nederland gebeurt. Volgens de geldende Europese regels moeten alle ingeënte dieren dan worden vernietigd.
Tot besluit is minister Gabriëls van mening dat het in volle MKZ-crisis niet aangewezen is de spelregels te veranderen. Hij is wel voorstander van een evaluatie van de huidige crisis, als de situatie terug normaal is.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Tot nog toe was er een duidelijke regel dat overvallers, kinderverkrachters en moordenaars enkel met hun initialen in de media werden vernoemd, zolang zij enkel verdacht waren van de misdrijven. Ik neem aan dat politie en parket dan ook enkel deze initialen bekendmaken.
Veertien dagen geleden werd op de Grote Markt van Turnhout een halsmisdrijf gepleegd dat bestond in het gooien van paaseitjes naar prinsen in de paasweek. De politie die aanvankelijk aan paasklokken dacht wilde natuurlijk onmiddellijk reageren op deze aanslag op collega Philip en ging terstond op zoek naar de verdachte. Die was onverstoord van de markt kunnen wegwandelen. Uit pure frustratie gooide de politie dan maar onmiddellijk de identiteit, met naam en toenaam, en de plaats van tewerkstelling van de vermoedelijke verdachte in de media. Die moesten daar ditmaal niet zelf naar op zoek gaan, wat soms wel het geval is, zoals onlangs nog bleek in West-Vlaanderen. Hier kregen de media de informatie van de gerechtelijke diensten.
Kan de minister mij meedelen wie de vertrouwelijkheid van de persoonsgegevens van een verdachte moet respecteren?
Worden aan de media altijd volledige gegevens meegedeeld of beperken politie en parket zich tot het meedelen van initialen, zolang een verdachte niet veroordeeld is?
Over welke middelen beschikt de minister om het respect van de vertrouwelijkheidsregels afdwingbaar te maken? Is er in sancties voorzien? Zo ja, aan wie kunnen die worden opgelegd? Hoe kan de vertrouwelijkheid van de gegevens van verdachten worden beschermd, ook als ze zware aanslagen plegen zoals het gooien van eieren?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - De vraag van de heer Verreycken heeft betrekking op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van een verdachte wanneer diens naam in de pers wordt genoemd.
Het Belgische recht heeft geen specifieke regels inzake het vermelden van de volledige naam of van de initialen van een verdachte. Als algemeen principe geldt evenwel artikel 6 §2 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens dat bepaalt dat iedereen wordt geacht onschuldig te zijn tot zijn schuld is bewezen. In toepassing van dat algemeen beginsel heeft een Nederlandse rechtbank in 1995 geoordeeld dat het publiceren van de initialen van een verdachte geen schending is van het vermoeden van onschuld zoals bepaald in artikel 6 §2 van het EVRM.
In België oordeelde het Hof van Beroep van Antwerpen in 1991 dat geen enkele bepaling journalisten verbiedt om de dader van strafbare handelingen of van handelingen die als dusdanig worden aanzien, ook al is daarvan nog geen bewijs geleverd, met zijn volledige naam te vermelden. Dat is de huidige rechtspraak.
Men kan natuurlijk de vraag stellen of dit niet moet veranderen. Dat is dan een politiek debat. Er is over deze kwestie weinig rechtspraak. Tot nader order gelden echter de bestaande rechtsregels.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Mijn ongerustheid is ingegeven door twee artikels in dezelfde krant: het ene over de genoemde aanslag, het andere over een incident op een spoorlijn waar drie met messen gewapende daders bij betrokken waren. Het eerste artikel vermeldde naam en toenaam, het tweede enkel de initialen, ook al werden de drie daders opgepakt en hadden ze drie mensen verwond.
Aangezien we niet op rechtsregels of rechtspraak kunnen terugvallen om de bescherming van de privé-levenssfeer af te dwingen, ben ik het met de minister eens dat we hier voor een politieke en parlementaire opdracht staan. Ik dank hem dan ook niet alleen voor de toelichting, maar ook voor zijn suggestie.
De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Sinterklaas leek dit jaar op 1 mei te vallen. Niet alleen deden de weersomstandigheden veeleer aan Sinterklaas denken, ook verschillende partijen en politieke kopstukken probeerden op 1 mei elkaar de loef af te steken met allerlei voorstellen, zoals de verhoging van de bestaansminima met 10%, de verhoging van de pensioenen, de verlaging van de belastingen, enzovoort.
Gisteren, 2 mei, presenteerde de regering haar voorstellen met betrekking tot het Europees voorzitterschap. De klemtoon wordt gelegd op een vlotte invoering van de Euro en op het sociale Europa.
Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om een vraag te herhalen die ik reeds schriftelijk heb gesteld in maart. Ik heb een concreet voorstel dat in de lijn ligt van de doelstellingen van de regering en van de verschillende partijen die er deel van uitmaken. Het is inderdaad belangrijk dat de invoering van de Euro vlot verloopt. De kleine handelszaken zullen een belangrijke rol spelen in het vlot invoeren van de Euro omdat zij gedeeltelijk instaan voor het omwisselen van de munten. De eerste dagen zal dit slechts vlot kunnen verlopen als de klanten ook reeds over een beperkte voorraad nieuwe munten beschikken. Daarom zullen er vanaf 15 december 2001 minikits ter waarde 12,4 Euro of 500 BEF kunnen worden aangekocht in de postkantoren. Werkgevers kunnen deze kits dan als eindejaarsgeschenk aan hun werknemers geven. Deze tegemoetkoming zal, naar verluidt, vrijgesteld zijn van belasting zowel in hoofde van de werknemer als van de werkgever. Ik weet niet of er al is beslist of op deze vergoeding bijdragen voor de sociale zekerheid moeten worden betaald.
De mogelijkheid tot het schenken van een minikit en de bijdrage van de overheid door er geen belasting en sociale bijdragen op te heffen, is een terechte maatregel. Heel wat niet-actieven zullen echter vermoedelijk meer problemen hebben met het omgaan met de nieuwe munten. Daarom is het belangrijk dat er een stimulans komt voor de niet-actieven en dat ook zij kunnen beschikken over een voldoende aantal munten.
Ik stel voor dat de overheid, als voorbeeld voor de werkgevers, de minikits als eindejaargeschenk zou aanbieden aan haar eigen werknemers en aan al wie van een overheidstegemoetkoming leeft. Ik denk aan gepensioneerden, invaliden, gehandicapten en bestaansminimumtrekkers. Het zou een mooi eindejaarsgeschenk zijn en het kan de vlotte invoering van de Euro alleen maar bevorderen. De kostprijs van deze maatregel is slechts een fractie van de kostprijs van de beloften die naar aanleiding van 1 mei werden gelanceerd.
De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Ik was niet in België op 1 mei, maar ik had vóór 1 mei wel al enkele initiatieven genomen.
Gelet op het uitzonderlijke karakter van de invoering van de chartale euro, de nieuwe muntstukken en biljetten, heb ik inderdaad beslist om de door de werkgevers aan hun personeel verdeelde euro-minikit als een sociaal voordeel te beschouwen, in hoofde van de werknemer fiscaal vrijgesteld en in hoofde van de werkgever aftrekbaar als beroepskost. De minister van Sociale Zaken heeft beslist om dit voordeel ook vrij te stellen van sociale bijdragen.
Om de fiscale en sociale vrijstelling te kunnen genieten, moet evenwel tegelijkertijd aan volgende voorwaarden worden voldaan door de werkgever: de euro-minikit moet worden toegekend aan alle werknemers die in dienst zijn op 15 december 2001; per werknemer mag er slechts één euro-minikit worden toegekend; de minikit moet materieel door de werkgever ter beschikking worden gesteld en dus niet via een bij de financiële instellingen inwisselbare euromuntencheque noch via een soortgelijk stelsel; het moet gaan om een bijkomend sociaal voordeel dat niet in mindering mag worden gebracht van voordelen of vergoedingen waarop de werknemers krachtens hun arbeidsovereenkomst of een CAO reeds recht hebben.
Ik heb mijn administratie verzocht om de taxatiediensten tijdig over deze beslissing in te lichten. Dit sociale en fiscale voordeel moet voor alle werkgevers en alle werknemers gelden.
Reeds op 13 december 2000 heb ik aan de minister van Begroting en aan de minister van Ambtenarenzaken schriftelijk gevraagd of zij kunnen instemmen met een soortgelijke regeling voor de federale ambtenaren. Rekening gehouden met de parameters die gelden voor federale ambtenaren, kan de kost voor de toekenning van een euro-minikit geraamd worden op 80 miljoen Belgische frank, exclusief de kosten voor de materiële verdeling. Tot op vandaag hebben mijn collega's nog niet gereageerd. Ik zal misschien best een herinneringsbrief sturen ...
De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Misschien kan ik ook aan hen een mondelinge vraag stellen?
De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Dat zou u inderdaad kunnen doen, mijnheer Caluwé.
Ik wacht in elk geval op een concreet antwoord en ik pleit in de regering voor een initiatief terzake.
De toekenning van een euro-minikit aan de niet-actieven, zoals de gepensioneerden, de bestaansminimumtrekkers en andere sociale rechthebbenden valt onder de bevoegdheid van mijn collega voor Sociale Zaken. We hebben dit voorstel al eens besproken en ik wacht nu op een concreet voorstel.
Mocht tot de toekenning van een euro-minikit aan de niet-actieven worden besloten, dan ben ik bereid om ook aan die categorie fiscale vrijstelling te verlenen.
De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Ik dank de minister voor zijn duidelijk antwoord. Ik zal er mee voor ijveren dat dit voordeel dat terecht aan de werknemers in de privé-sector wordt toegekend, ook tot de federale ambtenaren en tot de niet-actieven wordt uitgebreid. Dat lijkt mij niet meer dan rechtvaardig.
De heer Philippe Mahoux (PS). - De rechtsbedeling hangt soms af van kleine dingen. Daarom wil ik even de aandacht van de minister vestigen op de toestand van het Luikse gerechtsgebouw en op de omstandigheden waarin de magistraten en het overige personeel genoopt zijn te werken.
Reeds in 1986 hebben sommige magistraten uiting gegeven aan hun bezorgdheid omdat het aantal bewakers werd teruggebracht tot tien, terwijl er ook toen al sprake was van beschadiging en poging tot brandstichting aan de buitenkant van het gerechtsgebouw.
In het gerechtsgebouw wordt er niet alleen recht gesproken, het is ook een monument dat vele bezoekers aantrekt. Bij gebrek aan bewakers wordt het organiseren van bezoeken echter bemoeilijkt.
Naar verluidt gaat het van kwaad naar erger: in lege rechtszalen zouden individuen zijn aangetroffen die onder de invloed van drugs verkeerden.
Beschadigingen, lekkende waterleidingen en allerhande gebreken hinderen de goede rechtsbedeling en veroorzaken ongezonde arbeidsomstandigheden. De arbeidsinspectie heeft er zelfs mee gedreigd het arrestantenlokaal te verzegelen.
Ook in de parking heerst er een gevoel van onveiligheid. Onenigheid tussen het ministerie van Justitie en het ministerie van Ambtenarenzaken over de vraag wie voor de kosten van bewaking moet instaan, is mede de oorzaak daarvan.
(Voorzitter: mevrouw Sabine de Bethune, eerste ondervoorzitter.)
Algemeen kan worden gesteld dat het onderhoud, de veiligheid en de bewaking van het Luikse gerechtsgebouw te wensen overlaat.
Investeringen werden in het vooruitzicht gesteld, maar werden niet uitgevoerd. Bijgevolg blijven de personeelsleden in het gerechtsgebouw, door onvoldoende bewaking, blootgesteld aan allerhande gevaren gaande van brandgevaar tot onveiligheid.
Is de minister op de hoogte van deze situatie en welke maatregelen overweegt hij om daar iets aan te doen?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - De huur van bijkomende gebouwen werd in okotber 2000 aan minister Daems voorgelegd. De Regie der gebouwen heeft de nodige besprekingen gevoerd met de eigenaars, maar de financiële inspectie van de Regie vond de huurprijs te hoog. Er wordt nu naar een goedkopere oplossing gezocht.
De plannen voor de uitbreiding van het gebouw zijn klaar en de stedenbouwkundige vergunning werd afgeleverd. De Regie der gebouwen heeft een dossier voorbereid met betrekking tot de financiering van het project. Het zal binnenkort aan de ministerraad worden voorgelegd. Als dat geregeld is kan het werk worden aanbesteed.
De brandveiligheid is een belangrijke aangelegenheid die zowel via acties op lokaal vlak als op het niveau van de administratie moet worden aangepakt.
Er moet ook toezicht zijn op de ingangen en er moeten bewakers aanwezig zijn in het gerechtsgebouw.
Lokaal moet er bijvoorbeeld op toegezien worden dat de branddeuren altijd gesloten zijn, dat er geen huishoudtoestellen in de kantoren staan en dat er geen ontvlambare of explosieve producten in het gebouw worden opgeslagen. De nodige desbetreffende maatregelen worden voorbereid.
Het departement heeft voor alle gerechtsgebouwen een compleet veiligheidsplan uitgewerkt dat ook aandacht besteedt aan inbraakpreventie. Het werd door de Regie der gebouwen bestudeerd en de nodige middelen werden aangevraagd. Er werd ook afgesproken om voor heel het land een uniform bestek te hanteren. Het wordt momenteel opgesteld. Met de lokale en de federale politie werd nagegaan hoe het systeem van elektronisch toezicht waarin dit plan voorziet, met het callcenter van de politie kon worden verbonden, zodat alarmsignalen rechtstreeks aan de politie kunnen worden doorgestuurd.
Los van de politiebewaking, moeten sommige veiligheidsaspecten door speciaal daartoe aangeworven veiligheidsagenten van het ministerie van Justitie verzekerd worden. Hun taak wordt in genoemd plan omschreven en het dossier over de vereiste financiële middelen wordt voorbereid.
De bewakers van de parkeerterreinen moeten aan dezelfde voorwaarden voldoen als de veiligheidsagenten. Ze kunnen reeds aangeworden worden. Een aanvraag in die zin werd gericht tot de Inspectie van Financiën.
Zodra we de vereiste toelatingen hebben gekregen, zullen we het nodige doen in dit dossier dat mij na aan het hart ligt.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik dank de minister voor zijn antwoord waaruit inderdaad blijkt dat hij veel belang hecht aan deze zaak. Ik hoop dat het overleg met minister Daems en met de Regie der gebouwen vlug opschiet. Betere en veiligere arbeidsomstandigheden in het gerechtsgebouw zullen de rechtsbedeling immers ten goede komen.
-Het incident is gesloten.
Mevrouw Clotilde Nyssens (PSC). - Onlangs hebben de arbeidsauditeurs in een brief aan de parlementsleden hun ongerustheid geuit over de plannen aangaande de bevoegdheid van het arbeidsauditoraat in burgerlijke zaken. Tijdens de onderhandelingen over het Octopusakkoord kwam deze problematiek uitvoerig ter sprake. Sindsdien vernam ik niets meer over het werk van de werkgroepen die zich bezighouden met de hervorming van de auditoraten.
De bevoegdheden van het arbeidsauditoraat in burgerlijke zaken zijn belangrijk. Ze helpen de rechtszoekende bij de voorbereiding van zijn dossier tijdens het onderzoek. Een toegankelijke en goedkope justitie is eigen aan de arbeidsgerechten, waar trouwens geen achterstand bestaat. Deze snelle en dicht bij de burger staande justitie bewijst de rechtszoekenden grote diensten.
De arbeidsauditeurs maken zich terecht ongerust over een eventuele hervorming. Heeft de minister geantwoord op hun brief? Overweegt men nog steeds hen hun bevoegdheden in burgerlijke zaken te ontnemen?
De garanties van deze goed werkende justitie moeten worden behouden. Rechtbanken die geen achterstand hebben, zijn inderdaad zeldzaam. Ik deel de bezorgdheid van de arbeidsauditeurs. Ze moeten hun bevoegdheden in burgerlijke zaken behouden.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Tijdens het debat over de hervorming van het parket in plenaire vergadering hadden we de gelegenheid het belang dat we hechten aan het behoud van de specificiteit van het arbeidsauditoraat, te onderstrepen. Er zijn daarvoor vele redenen. Eerst en vooral zijn de arbeidsauditeurs een bijzonder belangrijke hulp voor hen die voor die rechtbank moeten verschijnen. Het zou spijtig zijn hen die hulp te ontzeggen en de sociale rol van het auditoraat te negeren.
Een tweede reden is dat een fusie van het auditoraat met het parket de bedoeling zou hebben de gerechtelijke achterstand te helpen oplossen. Wij zegden destijds al dat het merkwaardig zou zijn magistraten te onttrekken aan rechtbanken waar de achterstand klein is om de achterstand bij een andere rechtbank op te lossen.
Wij waren tot een oplossing gekomen die de specificiteit van het auditoraat behield met een duidelijke identiteit binnen het parket. De specifieke opdrachten van het auditoraat werden behouden en er werd een procedure uitgewerkt om de algemene problematiek van het parket op te lossen met behoud van die specificiteit. Zo werd de korpschef verplicht de arbeidsauditeur te raadplegen vooraleer de leden van het auditoraat te onttrekken aan hun specifieke taken en hen algemene parketopdrachten toe te vertrouwen.
De discussie die we daarover hadden was zeer belangrijk. Ze heeft het mogelijk gemaakt de specificiteit en de positieve inbreng van de arbeidauditeurs te behouden, al moesten we er wel genoegen mee nemen dat het auditoraat een stuk autonomie werd ontnomen.
Ik sluit me dus aan bij de vraag die hier wordt gesteld, te meer omdat ik refereer aan een recente wet die een oplossing bracht die ons geen volledige voldoening gaf maar een grote meerderheid in dit parlement achter zich kreeg.
Kan de minister ons verzekeren dat hij de specificiteit van het arbeidsauditoraat wil behouden?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik weet niet wat de ongerustheid bij de arbeidsauditeurs heeft veroorzaakt. Wellicht hebben we destijds niet voldoende duidelijk gezegd dat we de openbare dienst zowel verticaal als horizontaal willen ontwikkelen.
Het spreek vanzelf dat de specificiteit van het auditoraat wordt erkend en moet worden behouden.
Een werkgroep is verschillende keren bijeengekomen, maar is nog niet tot een akkoord gekomen. Er zijn twee mogelijkheden. Een eerste mogelijkheid is een verticalisering waarin er een zekere eenheid is in de publieke vordering van het openbaar ministerie en waarin de auditeur kan optreden voor de sociale en strafrechtelijke aspecten, maar niet voor de burgerlijke. Een tweede mogelijkheid is het auditoraat omvormen tot een echt openbaar ministerie voor alles wat het ondernemingsleven aangaat en waarin aan de belangen van werkgevers en werknemers wordt tegemoetgekomen. Er bestaat daarover nog geen akkoord. Na de interkabinettenvergadering van 17 april liggen de standpunten nog even ver uit elkaar. Het dossier is momenteel dus geblokkeerd.
Op het ogenblik kan ik daarover niet méér zeggen. In de volgende weken zal het dossier aan het kernkabinet worden voorgelegd om een oplossing te vinden. Die zal noodzakelijkerwijze steunen op één van de twee vermelde mogelijkheden.
Wat uitgesloten is, en wat de auditeurs vrezen, is dat de auditoraten worden ondergebracht in een algemeen parket, waardoor ze hun taken en specificiteit zouden verliezen. Het ligt geenszins in mijn bedoeling, noch in die van de regering, op dat punt wat dan ook te veranderen.
Mevrouw Clotilde Nyssens (PSC). - Die verduidelijking is belangrijk.
Ik verneem dat een werkgroep zich over het probleem buigt. Ik vermoed dat de auditeurs daar iets van hebben opgevangen. Dit verklaart wellicht hun ongerustheid. De auditoraten behouden in elk geval hun bevoegdheden in burgerlijke zaken. Ik verheug me daarover.
-Het incident is gesloten.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 2-593/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 2-594/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 2-643/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 2-656/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 2-665/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
De heer Jacques D'Hooghe (CVP). - De instemming met deze overeenkomst zal tot gevolg hebben dat de Zwitsers intra-Europese landingsrechten verwerven, wat neerkomt op een uitholling van de economische waarde van Sabena.
Iedereen zal het met mij eens zijn dat het tijdstip voor de goedkeuring van dit ontwerp zeer slecht gekozen is; ik wil het hier niet hebben over de inhoud van het verdrag. De CVP-fractie stelt daarom voor de goedkeuring van het verdrag uit te stellen tot er duidelijkheid komt over de toekomstperspectieven van Sabena en over de houding die Swissair tegenover Sabena zal aannemen. We kunnen dit verdrag moeilijk goedkeuren zonder waarborgen te krijgen voor het behoud van de werkgelegenheid in de luchtvaartsector in België.
Bij de sluiting van Renault enkele jaren geleden ging het om 3.000 arbeidsplaatsen. Bij Sabena zouden er 11.000 directe arbeidsplaatsen en enkele tienduizenden indirecte arbeidsplaatsen in het gedrang kunnen komen. Als dit ontwerp wordt goedgekeurd, verliest de Belgische Staat een belangrijk instrument om de situatie inzake Sabena uit te zuiveren.
Wij zouden hierover graag de mening van de vice-eerste minister kennen.
De heer René Thissen (PSC). - De Europese commissie heeft inderdaad over dit sectoriele akkoord tussen de Europese Unie en Zwitserland onderhandeld. Vandaag hebben we het over het onderdeel vrij verkeer van personen, maar daarnaast is er ook nog het luchtvervoer, het goederen- en personenvervoer per spoor en over de weg, de handel in landbouwproducten, de wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling, de overheidsopdrachten en de wetenschappelijke en technologische samenwerking. Het betreft zeven akkoorden die als een geheel moeten worden beschouwd, zoniet geldt geen van allen.
Van deze akkoorden is evenwel alleen dat met betrekking tot het vrije verkeer van personen een gemengd akkoord, dat door elk van de lidstaten van de Europese Unie moet worden goedgekeurd.
Aangezien alleen dit akkoord ter goedkeuring aan onze assemblee wordt voorgelegd, betekent de goedkeuring ervan ook de instemming met alle andere akkoorden, waaronder dat met betrekking tot het luchtvervoer. Dat akkoord heeft tot doel aan de Zwitserse luchtvaartmaatschappijen, in het bijzonder aan Swissair, het statuut van Europese luchtvaartmaatschappij te verlenen. Zodoende kan Swissair meerderheidsaandeelhouder van Sabena worden zonder dat Sabena daardoor zijn Europese hoedanigheid verliest. Tussen de Belgische Staat en de SAir Group werd een overeenkomst gesloten waardoor deze groep 85% van de aandelen van Sabena verwerft, onder de opschortende voorwaarde van inwerkingtreding van de zeven akkoorden tussen de Europese Unie en Zwitserland.
Sedertdien zijn de relaties tussen Sabena en de SAir Group wat verzuurd, na de aankondiging van het verlies van 13 miljard frank bij Sabena voor het jaar 2000.
In maart jl. werd een akkoord gesloten over de herkapitalisering van Sabena: een injectie van 10 miljard frank, waarvan 4 van de Belgische Staat en 6 van de SAir Group moeten komen. Daarnaast zal SAir een reeks dochtermaatschappijen van Sabena overnemen en moeten het personeel en de organisatie de overige inspanningen leveren.
Nadien is gebleken dat de financiële situatie van de SAir Group even dramatisch is als die van Sabena zelf. Gisteren bevestigde de afgevaardigd bestuurder van Sabena, de heer Müller, in de Kamer van Volksvertegenwoordigers de uitspraken van de nieuwe SAir baas Corti, dat de SAir Group niet bij machte is de aangegane verbintenissen inzake de herkapitalisering van Sabena na te komen. Er zijn vermoedens dat er onrechtmatige financiële transfers zijn geweest van Sabena naar de SAir Group. Deze vermoedens zijn nog sterker geworden na een bevel tot gerechtelijke expertise van de rechtbank van koophandel om uit te maken of de minderheidsaandeelhouder zijn dochter niet heeft leeggepompt.
Nu er twijfel is gerezen over de goede trouw en de geloofwaardigheid van de Zwitserse partner vinden wij het niet opportuun om in te stemmen met de bilaterale akkoorden. Het is wellicht de enige troef die België in handen heeft in de onderhandelingen met de Zwitsers.
Wij vragen dus dat de stemming over dit ontwerp zou worden verdaagd tot er klaarheid bestaat over de relaties tussen de SAir Group, Sabena en de Belgische overheid. Er nu mee instemmen, zou bljk onverantwoord zijn. Wij hopen dat andere partijen zich bij dit standpunt kunnen aansluiten en dat de minister daarmee akkoord kan gaan.
De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Ik vestig de aandacht op de problemen van slachtoffers van verkeersongevallen die hun rechten willen doen gelden bij Zwitserse verzekeringsmaatschappijen. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze zaak reeds aangekaart bij zijn Zwitserse collega. De Zwitserse wetgeving vertoont heel wat lacunes, met als gevolg dat processen waarbij buitenlanders zijn betrokken, eindeloos kunnen worden uitgesteld.
Voor de Zwitsers zijn er geen problemen om hun rechten in het buitenland te doen gelden. De Zwitserse regering moet ervoor zorgen dat deze ongelijkheid wordt weggewerkt. De Belgische minister heeft zijn Zwitserse collega hierop in een brief gewezen en hij heeft ook andere initiatieven genomen, die tot dusver geen enkel resultaat hebben opgeleverd.
Ik roep de leden van de Senaat op dit ontwerp te verwerpen teneinde de druk op de Zwitserse regering te verhogen.
De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Ik ben enigszins verbaasd over de reacties van onze twee collega's, aangezien over dit ontwerp in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging geen debat is gehouden. Ik heb vastgesteld dat een reeks ontwerpen besproken zijn in een tiental minuten en dat bijna niemand iets heeft gezegd. Op dat ogenblik waren de problemen van Sabena en die waarop onze uitstekende collega zinspeelt al bekend.
Ik stel ook vast dat de vertegenwoordiger van de minister, die aanwezig was op de commissievergadering, erop wees dat, als de goedkeuring vertraagd wordt door België, ons land het enige zou zijn dat de inwerkingtreding van de zeven sectoriële akkoorden belemmert, wat voor deining kan zorgen tijdens het Belgische voorzitterschap. Ook daarmee moeten wij rekening houden.
Ik heb er niets op tegen dat iedereen in plenaire vergadering protesteert tegen deze akkoorden en vraagt dat ze worden herzien, maar dan had men vooraf in de commissie de zaak grondig moeten analyseren in plaats van dit probleem op te werpen twee maanden vóór de aanvang van het Belgische voorzitterschap.
Ik verzet me niet tegen de terugzending naar de commissie, maar dan moet een termijn worden vooropgesteld, anders zal onze minister van Buitenlandse Zaken lastige vragen krijgen. Sommigen zouden hem in september kunnen vragen waarom ons land de zeven akkoorden nog niet heeft goedgekeurd. Ik sta erop dat het ontwerp vóór de aanvang van het Belgische voorzitterschap opnieuw naar de plenaire vergadering komt.
De heer André Geens (VLD). - Ik ben van plan een voorstel in te dienen om de commissiewerkzaamheden in de Senaat af te schaffen. Vele leden laten bij de besprekingen in de commissie verstek gaan, maar houden nadien in de plenaire vergadering lange uiteenzettingen. Dat is geen zinvolle manier van werken. Sedert de commissievergadering van twee weken geleden, waarop dit ontwerp besproken werd, heeft er geen enkel nieuw feit plaatsgevonden. De leden die hier thans opmerkingen hebben geformuleerd, hadden dat in de commissievergadering moeten doen, die tijdig was aangekondigd.
Ik begrijp de bezorgdheid van de leden, maar de vraag om uitstel is mijns inziens ongegrond.
De voorzitter. - Ik vat het debat tot nog toe samen. Aan de ene kant wordt er gevraagd om de stemming te verdagen op basis van artikel 40, paragraaf 2, van het Reglement. Aan de andere kant verzoeken sommige leden het ontwerp naar de commissie terug te zenden op basis van artikel 40, paragraaf 3, van het Reglement.
De heer René Thissen (PSC). - Dit is toch een ietwat bijzondere situatie. De commissie heeft de tekst zonder opmerking goedgekeurd. Op dat ogenblik was niemand er zich van bewust dat dit akkoord gekoppeld was aan zes andere akkoorden. Wij zijn ons dus bewust geworden van het probleem, temeer daar de laatste dagen veel sprake is geweest van Sabena en dat de argwaan tegen de Zwiterse partner nog is toegenomen.
Ik hou wel degelijk rekening met het Belgische voorzitterschap en met het imago dat we moeten geven, maar als we deze kans nu niet grijpen, is het te laat.
Sommige fracties wensen dat de commissievergaderingen openbaar worden gehouden. Ik stel vast dat de VLD ons daarin begint te steunen.
De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Als ik u goed begrijp, is dat de reden waarom u niet naar de commissie gekomen bent... Uw fractie was immers niet vertegenwoordigd. Ik lees de volgende namen in het verslag: Colla, De Roeck, Devolder, Dubié, Geens, Dedecker, Cornil, Daif, Monfils en Pehlivan. U was daar niet. Jammer, u had moeten komen...
De heer René Thissen (PSC). - De meerderheid had misschien ook moeten beseffen dat de stemming niet op één akkoord sloeg, maar op zeven!
De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Als u alleen meewerkt als de televisie aanwezig is, wordt het moeilijk om het werk van de Senaat te organiseren...
De heer René Thissen (PSC). - Mijnheer Monfils, ik denk niet dat wij televisiecamera's nodig hebben.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Als we sommigen moeten geloven, zouden parlementsleden in plenaire vergadering geen argumenten mogen aanhalen die ze niet in commissie hebben aangehaald. Nergens in het Reglement is een bepaling in die zin te vinden.
Bovendien kunnen we niet anders dan al onze argumenten in de plenaire vergadering te hernemen aangezien de Senaat de openbaarheid van de commissievergaderingen heeft afgewezen. Enerzijds een commissiedebat houden met gesloten deuren en anderzijds de oppositie het zwijgen opleggen in plenaire vergadering, dat aanvaarden we niet.
Ziedaar mijn opmerkingen wat de vorm betreft. Over de grond van de zaak wil ik het volgende zeggen. Is het zo erg dat we de enige Europese lidstaat zijn die het verdrag niet goedkeurt? Met Israël waren we toch ook het enige land dat de bespreking van de verdragen had opgeschort op basis van factoren die niets met de verdragen te maken hadden. Zoals voor het verdrag met Israël kunnen we oordelen dat er omstandigheden zijn die een uitstel van de goedkeuring van de overeenkomst met Zwitserland rechtvaardigen.
Er is wel degelijk een nieuw feit. Twee weken geleden heeft de heer D'Hooghe een vraag om uitleg tot minister Daems gericht. Vorige week pas heeft minister Daems in antwoord op die vraag nieuwe elementen naar voren gebracht, die onder meer te maken hebben met de goed te keuren overeenkomst. Dat feit was ons niet bekend toen we in de commissie over de instemming met de overeenkomst hebben gestemd. Daarom alleen al is het verzoek om uitstel wel degelijk verantwoord.
De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Onze kleine fractie kan moeilijk aanwezig zijn op alle commissievergaderingen. Het gaat er om een politiek signaal aan Zwitserland te geven dat los staat van de inhoud van het verdrag. Iedereen moet zich daarover tijdens een plenaire vergadering kunnen uitspreken. Ik begrijp de zenuwachtigheid van de meerderheid hierover niet.
De heer Marcel Colla (SP). - Ik ben als commissievoorzitter helemaal niet zenuwachtig. Ik zal ook de laatste zijn om te betwisten dat parlementsleden het recht hebben om gelijk wat ter sprake te brengen in de plenaire vergadering. Ik wil nochtans enkele dingen rechtzetten. Collega Vandenberghe had het over het associatieverdrag met Israël. Tijdens deze legislatuur is dat verdrag in de commissie behandeld. Men heeft er bedenktijd en bijkomende informatie over gevraagd en supplementaire argumenten aangedragen. De vergelijking met het verdrag met Israël gaat dus niet op.
Deze overeenkomst met Zwitserland stond niet eenmaal, maar ten minste tweemaal op de agenda. Verleden week is ze besproken en goedgekeurd. Veertien dagen geleden stond ze al op de agenda maar moest ze bij gebrek aan voldoende aanwezige leden worden verdaagd.
Ik heb als voorzitter van de commissie nog geen enkele keer een vraag om de vergadering openbaar te houden geweigerd. Het had volstaan dat iemand alert was geweest, en dat mag je van wijze senatoren toch verwachten, en had gezegd supplementaire informatie nodig te hebben en dit onderwerp openbaar behandeld te willen zien. Tot tweemaal toe is dit mogelijk geweest. Het is dan ook merkwaardig en feitelijk denigrerend voor uw eigen commissie op die manier te handelen.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik begrijp de argumenten van de heer Colla volkomen, maar kunnen we niet rekening houden met alle omstandigheden en een beperkt uitstel voorstellen, bijvoorbeeld veertien dagen?
De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Die termijn lijkt mij voldoende. Zo hebben onze collega's de tijd om zich voor te bereiden en ditmaal deel te nemen aan de commissievergadering.
De heer Marcel Colla (SP). - Ik ben niet van plan om dringende onderwerpen die op de agenda staan daarvoor op de lange baan te schuiven.
De heer René Thissen (PSC). - Ik ben het eens met die termijn. We willen de werkzaamheden niet vertragen, maar we hebben vandaag pas kennis genomen van deze zaak. Niemand had er blijkbaar op gelet. Dit probleem lijkt mij voldoende belangrijk om het in de commissie te bespreken en de regering de tijd te geven om na te gaan wat de werkelijke gevolgen zullen zijn van de goedkeuring van dit akkoord. We zullen wel zien of we gelijk hadden, maar ik ben ervan overtuigd dat dit de enige manier is om Zwitserland het hoofd te bieden in de problematiek rond Sabena.
De heer Jacques D'Hooghe (CVP). - De vraag van de heer Thissen om de toestand met kennis van zaken te herbekijken, lijkt mij helemaal niet abnormaal en wil ik ze dan ook steunen. Het klopt niet zoals sommigen beweren dat er twee weken geleden al duidelijkheid was. Ik heb op Buitenlandse Zaken vijf ambtenaren uitleg gevraagd over de juridische consequenties van wat hier voorligt, maar pas vanmiddag een antwoord gekregen.
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ik wil duidelijk zijn in verband met dit dossier. Deze goedkeuring als krachtmeting aangrijpen in het dossier-Sabena lijkt mij op zijn minst kinderachtig.
Ik aanvaard een uitstel van veertien dagen, maar dan zal ik duidelijk stelling nemen en vragen het akkoord al dan niet goed te keuren. Ik wil een opportuniteitsadvies over de goedkeuring van dit dossier. Ik wil dat wordt nagegaan wat de gevolgen van een niet-goedkeuring zijn voor onze positie binnen de vijftien, op het ogenblik van het voorzitterschap. We moeten ook rekening houden met de gevolgen van een niet-goedkeuring voor onze economische betrekkingen met Zwitserland. In verband met de verzekeringen heb ik een brief gestuurd. Uit de reacties daarop en de verklaringen van mijn Zwitserse collega leid ik af dat de zaken minder vanzelfsprekend zijn dan ze lijken.
Ik aanvaard dus een uitstel, maar na afloop van die periode wil ik kunnen uitleggen waarom ik eventueel pleit voor de goedkeuring. Als er daarentegen voldoende elementen zijn om mij te overtuigen dat wij niet het minste risico lopen op Europees niveau of op het vlak van onze handels- en andere betrekkingen met Zwitserland, zal ik erover nadenken. Ik meen evenwel dat het niet realistisch noch correct is de vraag om uitstel als hefboom te gebruiken om het probleem van Sabena op te lossen. Zo gaat het er alleszins niet aan toe op het vlak van de akkoorden tussen de Europese Unie en een land als Zwitserland.
De voorzitter. - Ik stel de vergadering voor conform artikel 40, 3° van het Reglement van de Senaat, bij zitten en opstaan te stemmen over de terugzending naar de commissie die dan over veertien dagen verslag moet uitbrengen.
De heer Frans Lozie (AGALEV). - Aangezien de minister akkoord gaat om de bespreking veertien dagen te verdagen, stel ik voor dat de Senaat hierover met eenparigheid beslist.
De voorzitter. - Is iedereen het daarmee eens?
Dan wordt het ontwerp teruggezonden naar de commissie, om over veertien dagen te worden besproken in plenaire vergadering. (Instemming)
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 2-684/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 2-685/1.)
-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 2-707/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 2-708/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.
De voorzitter. - Bij het Bureau zijn voorstellen ingediend tot wijziging van de samenstelling van bepaalde commissies:
Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden:
Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden:
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:
Donderdag 10 mei 2001
's ochtends om 10 uur
De georganiseerde criminaliteit in België; Stuk 2-425/1.
Bespreking van het eerste tussentijds verslag van de opvolgingscommissie inzake de georganiseerde criminaliteit.
's namiddags om 15 uur
Inoverwegingneming van voorstellen.
Mondelinge vragen.
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten en van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus; Stuk 2-729/1 en 2.
Vanaf 16.30 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten.
Vraag om uitleg van de heer Michiel Maertens aan de minister van Landbouw en Middenstand over "de aanstelling van een moreel consulent voor de zeevisserij" (nr. 2-372).
-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
Stemming nr. 1
Aanwezig: 58
Voor: 58
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het wetsontwerp is ongewijzigd aangenomen. Bijgevolg wordt de Senaat geacht te hebben beslist in te stemmen met het wetsontwerp.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.
De voorzitter. - Ik stel voor één enkele stemming te houden over deze wetsontwerpen in hun geheel. (Instemming)
Stemming nr. 2
Aanwezig: 57
Voor: 57
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-De wetsontwerpen zijn aangenomen.
-Ze zullen aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - De vernieling van de boeddhabeelden van Baniyan plaatste Afghanistan opnieuw in de schijnwerpers. Wat is het resultaat van de demarches die in dat verband werden ondernomen?
We hadden indertijd gevraagd dat ook de vrouwenrechten in de Europese demarches aan bod zouden komen. Hadden deze demarches enig effect? Wie waren de gesprekspartners van de trojka? Wat hebben de Taliban geantwoord?
Kunnen de Europeanen betrokken worden bij de werkzaamheden van de "6+2"-groep die zich binnen de Verenigde Naties met Afghanistan bezighoudt, zodat deze groep een "6+3"-groep wordt?
Zal het Belgische voorzitterschap Afghanistan als een belangrijk punt van buitenlands beleid en vooral van politieke samenwerking op de agenda plaatsen?
Evenals wij heeft de minister commandant Massoed ontvangen en leverde zijn onderhoud met hem resultaat op.
Mijnheer de minister, naar verluidt hebt u steun toegezegd aan de Afghaanse oppositie. Gaat het om humanitaire of technische hulp of om nog meer? Commandant Massoed zegde ons dat hij telecommunicatiematerieel, helikopters en allerlei andere uitrusting nodig heeft.
Inmiddels lijkt het offensief waarover hij het in Brussel had, te zijn ingezet. Had het gesprek dat u met Massoed had in dit opzicht concrete gevolgen?
De commissie Binnenlandse Zaken van de Senaat keerde zopas terug van een reis naar Kirgizstan, Tadzjikistan en Rusland, die door uw toedoen zeer goed is verlopen. We hebben met generaal Totsky, die het bevel voert over de Russische grenstroepen, een interessant gesprek gehad over Bin Laden. Op een vergadering, vorige maand, maakte Bin Laden de jongste cijfers bekend over de verkoop van drugs. De opbrengst van de drugstrafiek zouden voor de Taliban 120 miljoen dollar en voor de Tsjetsjeense en Tadzjiekse fundamentalisten respectievelijk18 en 15 miljoen dollar bedragen. Deze drugstrafiek loopt voor een groot gedeelte over het Russische grondgebied.
Dit is natuurlijk een belangrijk gegeven voor ons beleid ten overstaan van Afghanistan.
De Russische grenstroepen zegden ons dat president Poetin hun voorstel had aanvaard om grenstroepen terug te trekken uit het westen en ze massaal in het zuiden en het oosten in te zetten om Rusland tegen de drugstrafiek uit Afghanistan te beschermen.
Rusland beschouwt dit als een van de belangrijkste elementen van de criminaliteit op zijn grondgebied.
Rekening houdend met de Russische houding tegenover Afghanistan en met het belang van de strijd tegen de drugshandel, rijst de vraag welk beleid Europa onder het Belgische voorzitterschap kan voeren. Is er hoop dat de Russische en Europese inspanningen gebundeld worden?
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Samen met collega Lizin had ik de gelegenheid commandant Massoed te ontmoeten. Ik noem hem liever vice-president Massoed omdat hij vrede wenst. Hij is vice-president van de Islamitische republiek Afghanistan, die wordt erkend door alle landen die lid zijn van de Verenigde Naties, behalve drie.
Ik was verbaasd over zijn belangstelling voor het Belgische institutionele stelsel en voor de manier waarop we in een relatief complex land samen in vrede leven. Hij geeft er zich rekenschap van dat ons institutioneel model ook in zijn land, waar verschillende volksgroepen samenleven, diensten kan bewijzen.
Kan de minister ons meedelen hoe de gesprekken met vice-president Massoed verliepen?
Naar verluidt zou België hulp hebben beloofd. Ik stel voor dat een deel van deze hulp zou dienen om verschillende tonnen kleding die werden ingezameld door jonge Belgische vrijwilligers die het regime van Massoed steunen, naar de Panchirvallei te transporteren.
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - De Europese Unie heeft meerdere demarches ondernomen bij de Taliban, eerst bij de ambassadeur van de Taliban in Islamabad en vervolgens, op 8 maart, bij minister van Buitenlandse Zaken Muttawakil. Deze laatste zei ervan overtuigd te zijn dat de wereld uiteindelijk wel de "geestelijk legitieme" redenen van de Taliban-beslissing zal begrijpen. In haar antwoord heeft de Europese Unie onderstreept dat de Taliban niet op Europees begrip voor deze vernieling moesten hopen. Ze heeft eraan toegevoegd dat het imago van Afghanistan in Europa daardoor ernstige schade dreigt op te lopen. De Unie heeft haar verzoek om een onderhoud met Mullah Omar herhaald, maar de Taliban hebben niet gereageerd.
Deze demarches waren er vooral op gericht de vernieling van pre-islamitische kunstwerken alsnog tegen te houden. België heeft zijn verontwaardiging uitgesproken.
Bovendien heeft de Europese Unie herhaaldelijk en uitdrukkelijk geprotesteerd tegen de behandeling van de vrouwen in Afghanistan. Dit gebeurde nogmaals naar aanleiding van de goedkeuring van de gemeenschappelijke stellingname over Afghanistan in januari jongstleden.
Een deel van de beloofde hulp is bestemd voor programma's die de situatie van de vrouwen in Afghanistan moeten verbeteren.
De Veiligheidsraad heeft zopas een reeks sancties goedgekeurd die de Taliban moeten isoleren en hun contacten met de buitenwereld beperken, zoals de weigering van visa, behalve om humanitaire redenen.
Het feit dat de Taliban, niettegenstaande herhaalde oproepen van de internationale gemeenschap, de beelden toch hebben vernield, zal hun isolement nog vergroten.
Het "6+2"-proces wijst op de ongerustheid van de buurlanden van Afghanistan over de evolutie in dat land. Maar ook de internationale gemeenschap is verontrust omdat Afghanistan een van de belangrijkste drugsproducenten is en het als uitvalbasis fungeert van een fundamentalistisch terrorisme dat nog andere landen kan besmetten.
Daarom moet Europa de evolutie in Afghanistan van nabij volgen, bijvoorbeeld door zich bij de "6+2"-groep aan te sluiten.
Het Belgische voorzitterschap wil de toestand in Afghanistan op de agenda houden en volgt de ontwikkelingen op de voet.
De hulp die België beloofde, is in de eerste plaats humanitaire hulp. Ik ben dus bereid het voorstel van de heer Dubié te onderzoeken.
Ik zie niet in welke militaire hulp we kunnen verlenen. Hetzelfde geldt voor de helikopters.
Wat de technische uitrusting en vooral de radioproblemen betreft, wil ik vice-president Massoed helpen om in de regio een andere stem dan deze van de extremisten te laten horen. Mijn departement onderzoekt dit punt nog. Mijn medewerkers vrezen wel dat België ervan beschuldigd kan worden vrije radio's te financieren die aanzetten tot oorlog of geweld. Ik ben het daar niet helemaal mee eens.
Ik begrijp uw reactie, maar ik wil de nodige tijd nemen om te reageren. Dit dossier is dus niet afgesloten.
Op principieel vlak was ik een financiering van dit soort contrapropaganda veeleer gunstig gezind. Men zegt me dat als ik financiering ervan inschrijf op de begrotingspost "conflictpreventie", ik problemen krijg met de Inspectie van Financiën. Ik heb hierover opheldering gevraagd.
Dit geeft me de gelegenheid om enkele rekeningen te vereffenen. In ons land kan een inspecteur van Financiën, die in principe geen opportuniteitsoordeel mag vellen, regelmatig oordelen dat bepaalde van mijn voorstellen inzake conflictpreventie niet door de beugel kunnen. Ik heb moeite hem aan het verstand te brengen dat ik een beleidsverantwoordelijke ben en hij een uitvoerder.
Ik zal trachten de inspecteur van Financiën ervan te overtuigen dat hiervoor geld van de begroting conflictpreventie mag worden gebruikt.
Ik beschik al over 20 miljoen voor humanitaire hulp. Maar we kunnen trachten beter te doen.
Bovendien zal ik ervoor zorgen dat dit probleem geregeld aan bod komt op de vergaderingen van de Europese Ministerraad. Ik heb inderdaad vastgesteld dat als men een onderwerp niet telkens opnieuw aansnijdt, het uiteindelijk in de vergeethoek raakt.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - De bevelhebber van de Russische grenstroepen vraagt dat we hen zouden helpen in de strijd tegen de drugstrafiek uit Afghanistan. De commissaris-generaal van de federale politie, de heer Franssen, heeft met de Russische autoriteiten over informatie-uitwisseling gesproken. De Russen zijn in dit opzicht vragende partij. Kan dit soort van samenwerking een belangrijk punt van het Belgische voorzitterschap worden? Een dergelijk samenwerkingsverband is onontbeerlijk in de strijd tegen het terrorisme en de drugshandel.
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ik vind dit een interessant voorstel en ik beloof dat ik het zal onderzoeken. Een commissiedebat over de rol die de Europese Unie aan Rusland kan toevertrouwen, zou overigens nuttig zijn. Ik ben het niet eens met bepaalde Europese collegae die vinden dat we Rusland moeten isoleren, wat door dat land als vernederend wordt ervaren en niet vreemd is aan de opkomst van een nostalgisch "keizerlijk" gevoel. Een debat over de geostrategische en geopolitieke rol van Rusland dringt zich op. De Russen van hun kant vragen een permanent overleg met Europa over het defensiebeleid.
-Het incident is gesloten.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - De komende Olympische Spelen hebben plaats in Europa, in Athene. De terugkeer naar de oorsprong is een belangrijk symbool.
De Olympische Spelen zijn een gelegenheid geworden om de stand van zaken in de wereld na te gaan. Vóór de eigenlijke spelen moeten wij ons er rekenschap van geven dat de vertegenwoordiging van Afghanistan door een delegatie van de Taliban onaanvaardbaar is.
Sport is weliswaar geen bevoegdheid van de federale Staat, maar het algemeen beleid ten opzichte van Afghanistan behoort nog altijd tot de federale bevoegdheid. Kunnen nu al stappen worden ondernomen bij het IOC en het BOIC opdat zij er zich rekenschap van geven dat iets dergelijks op Europees grondgebied onaanvaardbaar is?
Ik zou ook graag hebben dat erop wordt toegezien dat het Olympisch Handvest met betrekking tot de aanwezigheid van vrouwen in de delegaties wordt nageleefd. De Europese ministers van Sport hebben zich daartoe verbonden. De kwestie van de delegatie van Afghanistan is voor ons echter het belangrijkst punt.
Zoals we met de heer Massoud hebben besproken tijdens zijn bezoek aan Brussel, zou een tegendelegatie moeten worden gevormd met mannen en vrouwen uit Afghanistan. Dat zou een nog belangrijker symbool zijn.
Om niet in tijdnood te geraken, zouden we nu reeds onze standpunten op elkaar moeten afstemmen, vooral die van de Gemeenschappen. Acht de minister dat mogelijk?
De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Ik vind uiteraard ook dat het regime van de Taliban het meest weerzinwekkende ter wereld is en dat het totaal ondemocratisch is. Dit regime vindt zelfs dat de vrouw minder waard is dan een dier. Dat is volkomen onaanvaardbaar.
De vraag rijst echter of sport en politiek zo sterk met elkaar mogen worden vermengd. Vroeger is dat gebeurd, met uitsluitingen als gevolg, maar ik ben niet zeker dat wij toen wel goed hebben gehandeld. Sport moet blijven wat het is en de sportinstanties moeten zelf oordelen.
Er bestaat een Internationaal Olympisch Comité en het telt zelfs Belgen van aanzien. Eén van hen wordt in juni misschien voorzitter. Prins de Mérode heeft een fundamentele rol gespeeld als voorzitter van de medische commissie. Het lijkt mij interessanter met deze mensen contact op te nemen en hen te zeggen dat wij het onaanvaardbaar vinden dat bepaalde delegaties volkomen ondemocratische landen vertegenwoordigen. In sportzaken lijken persoonlijke interventies van ministers of politici mij contraproductief.
Wij moeten alles in het werk stellen om het regime van de Taliban ten val te brengen. Ik ben het eens met de uiteenzetting van mevrouw Lizin en met de antwoorden die de minister straks zal geven om de mensen ter plaatse te helpen of om een einde te maken aan dit ongelooflijke regime. Dat is echter iets anders dan persoonlijke politieke interventies op sportief gebied.
Dat zou trouwens niet goed zijn voor de kansen van de Belgische kandidaat-voorzitter van het IOC. Zoals overal zal er gelobbyd worden. We mogen onze kandidaat dan ook niet in een lastig parket brengen ten opzichte van bepaalde delen van de wereld. Ik zou graag hebben dat hij voorzitter wordt. Ik heb er vertrouwen in dat hij en de personen die hem omringen de gepaste maatregelen zullen nemen en dat zij die nationale comités uit de olympische beweging zullen weren, die de toegang voor vrouwen en de democratische beginselen in het algemeen niet respecteren.
(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ik deel uiteraard uw bezorgdheid om naar aanleiding van de Olympische Spelen van 2004 in Athene elke discriminatie tussen mannen en vrouwen te voorkomen.
Tijdens de Europese Raad van Nice hebben de staatshoofden en regeringsleiders een verklaring aangenomen over de specifieke kenmerken van de sport en de maatschappelijke functie daarvan in Europa, waarmee bij de uitvoering van het communautaire beleid rekening moet worden gehouden. Punt 8 van die tekst vermeldt uitdrukkelijk de rol van de sportbonden bij de bevordering van de gelijke toegang van vrouwen en mannen tot de sportbeoefening op alle niveaus.
De Staten mengen zich echter niet in de organisatie van de spelen, want dat is de bevoegdheid van het Internationaal Olympisch Comité. Dat is een goede zaak, want sport mag niet de inzet worden van politieke conflicten. In punt 7 van de in Nice aangenomen verklaring wijst de Europese Raad overigens ook op de waarde die hij hecht aan de autonomie van de sportorganisaties en aan hun recht op zelfbestuur via passende verenigingsstructuren.
Het Internationaal Olympisch Comité heeft een Wereldconferentie over vrouw en sport georganiseerd, die plaatshad in Parijs van 6 tot 8 maart 2000. Op deze conferentie is een resolutie aangenomen met talrijke aanbevelingen om de gelijke kansen te verzekeren in de sport op lokaal, nationaal, continentaal en mondiaal gebied. Een van die aanbevelingen verwijst uitdrukkelijk naar de aanwezigheid van vrouwen in de nationale delegaties op mondiale, regionale en andere sportmanifestaties.
Het Belgisch standpunt over het Talibanregime is klaar en duidelijk. In januari laatstleden heeft de Raad van de Europese Unie een gemeenschappelijk standpunt aangenomen. De Unie vraagt om een einde te maken aan de discriminatie en om de gelijkheid van mannen en vrouwen in rechte en waardigheid te erkennen, te beschermen en te bevorderen, met inbegrip van de toegang tot het onderwijs, de gezondheidsdiensten en de werkgelegenheid, de fysieke integriteit en het recht niet te worden onderworpen aan intimidatie en ongewenste intimiteiten. Ik beschik nog niet over gegevens waaruit ik kan afleiden dat het Talibanregime werd uitgenodigd om een delegatie te sturen naar de Olympische Spelen van Athene.
Mevrouw Lizin heeft mij ook gevraagd of het mogelijk is tijdens het Belgische voorzitterschap een Europees initiatief te nemen om eventuele discriminatie tussen mannen en vrouwen tijdens de Olympische Spelen van Athene te voorkomen. In België is sport een bevoegdheid van de Gemeenschappen. Op 12 november eerstkomend vindt een vergadering plaats van de ministers van Sport, waarop zij dit thema kunnen aansnijden. Op de vergadering van de ministers van Sport van 6 november 2000 is de bevordering van de toegang van vrouwen tot sportactiviteiten al aan bod gekomen. De vertegenwoordiger van de Franse Gemeenschap heeft er een actieprogramma voorgesteld betreffende de bevordering van de vrouwelijke sport en de ministers hebben er opnieuw de noodzaak bevestigd om hieraan bijzondere aandacht te besteden.
-Het incident is gesloten.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Het gaat niet zo goed met de vertegenwoordiging van vrouwen in de diplomatieke loopbaan. Uit onderzoek van de diensten van de minister van Buitenlandse Zaken blijkt dat er maar 11,7% vrouwelijke diplomaten zijn, 25,8% vrouwelijke kanseliers en amper 6% vrouwelijke sectiehoofden Ontwikkelingssamenwerking. Ik haal deze gegevens uit de toespraak die de vice-eerste minister op 4 september 2000 hield ter gelegenheid van de diplomatieke dagen. Als ik het me goed herinner, engageerde de vice-eerste minister zich toen eveneens om meer belang te hechten aan een betere vertegenwoordiging van vrouwen in de diplomatie. Hij beloofde een inspanning te doen om vrouwen in de externe loopbanen van het ministerie te promoten. Hij stelde ook maatregelen voor, zoals een informatiecampagne voor vrouwelijke diplomaten aan de universiteiten, opendeurdagen op het ministerie, een bewustmakingscampagne via de media, een evenwichtige samenstelling van de examenjury's voor de selectie van diplomaten, een versterking van de commissie Gelijke Kansen die in 1997 werd opgericht, mogelijkheden tot loopbaanonderbreking, meer rekening houden met het gezin bij diplomatieke verplaatsingen en een grotere deelname in de kosten voor kinderdagverblijven en scholen.
In zijn antwoord op mijn schriftelijke vraag nummer 961 over zijn prioriteiten inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen in 2001 schreef de vice-eerste minister dat zijn strategische doelstelling terzake is: "de toegang van vrouwen tot de buitenlandcarrière te vergroten en een bijzondere aandacht te schenken aan de wervingsprocedure, het verlopen van de carrière en het verzoenen van het professionele en het privé-leven". Verder zegde hij het aantal aanwervingen van vrouwen voor een buitenlandse carrière te zullen verhogen en de actie die vorig jaar werd gestart, te zullen versterken.
Over de noodzaak aan meer vrouwen in de diplomatie zijn we het eens. Ten eerste is dat een zaak van fundamentele gelijkheid. Ten tweede zijn gemengde ploegen efficiënter, moderner en stralen ze een andere cultuur uit. Ten derde vormen vrouwen de helft van het potentieel en talent van de gemeenschap en hun capaciteiten kunnen zeker ten goede komen aan de diplomatie. Ten slotte wordt recentelijk vanuit verschillende hoeken gewezen op het belang van de aanwezigheid van vrouwelijke onderhandelaars en diplomaten bij conflictpreventie en -beheersing. Ik verwijs hierbij naar het memorandum dat de Nederlandstalige Vrouwenraad aan de minister heeft gericht in het kader van het Europees voorzitterschap en dat in het bijzonder op dit punt de nadruk legt.
In dit kader en met het oog op de diplomatieke dagen die binnenkort worden gehouden ter voorbereiding van het Europees voorzitterschap, vernam ik graag van de vice-eerste minister hoe hij zijn beloften concreet heeft vormgegeven. Onlangs heb ik vernomen dat een werkgroep werd opgericht met als voorzitter mevrouw Funes-Noppen, een van de weinige vrouwen die in de Belgische diplomatieke carrière een hoge functie hebben bereikt. Een aantal acties zou al gepland en/of gestart zijn. Graag vernam ik dan ook welke stappen zijn gedaan, welke maatregelen zijn genomen en wat de timing is. Heeft de vice-eerste minister becijferde doelstellingen vastgelegd en zo ja, welke? Zijn, heel specifiek, de examenjury's voor de aanwerving van diplomaten intussen samengesteld volgens de tweederderegel? Hoe denkt de vice-eerste minister op een evenwichtige wijze te selecteren bij de instroom van de diplomaten?
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Op grond van een ministerieel besluit van 1991 werd op het departement een interne begeleidingscommissie ter bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen opgericht. Deze commissie komt op geregelde tijdstippen samen en werkt diverse maatregelen uit ter bevordering van de gelijkheid van kansen binnen het departement. De commissie werkte een algemeen meerjarenplan uit rond drie thema's: ten eerste, maatregelen betreffende de loopbanen, onder meer aanwerving, loopbaanontwikkeling en arbeidsomstandigheden; ten tweede, maatregelen voor een betere combinatie gezin-beroep; ten derde, maatregelen met het oog op een mentaliteitsverandering.
Naar aanleiding van een beslissing van de ministerraad in januari laatstleden met betrekking tot gender mainstreaming in alle openbare diensten werd op het kabinet van mevrouw Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid, een werkgroep opgericht in samenwerking met verschillende universiteiten. Elke universiteit werd ermee belast om de diverse ministeriële departementen te begeleiden en te ondersteunen om de genderdimensie in te voeren. In toepassing daarvan koos het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking een strategische doelstelling, namelijk de toegang van vrouwen tot een carrière in het buitenland vergroten en bijzondere aandacht schenken aan de wervingsprocedures, het verloop van de carrière, en het verzoenen van professioneel en privé-leven. Er werd een informele werkgroep opgericht in samenwerking met de Universiteit Antwerpen. Deze is nu bezig met maatregelen om de gender mainstreaming in het departement te concretiseren. Eén van de basisinstrumenten van deze informele reflectiegroep is het meerjarenplan van de voormelde commissie.
Ik geef enkele voorbeelden van concrete maatregelen voor elk van de drie bovengenoemde thema's. Bij de aanwerving wordt erover gewaakt dat tijdens de toelatingsproeven ten minste één vrouwelijke ambtenaar in de examenjury zitting heeft. Aan de universiteiten en aan SELOR zal worden gevraagd om erover te waken dat ook zij in de examenjury evenwichtig zijn vertegenwoordigd. In september 2001 wordt een kinderdagverblijf geopend in het Egmontpaleis, die het beroeps- en privé-leven beter moet kunnen verzoenen. Het vrijwillige gebruik van vrouwelijke benamingen voor beroepen, functies, graden en titels moet een mentaliteitswijziging teweegbrengen.
Momenteel zijn er 7 vrouwelijke posthoofden. In 2002, volgend op het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie, worden er 3 nieuwe vrouwelijke posthoofden aangesteld.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Hij verwijst naar een wetgeving van 1991. Dat is al een hele tijd geleden. De beslissing inzake mainstreaming had hij een jaar geleden aangekondigd en ik besef dat er in én jaar niet veel kan gebeuren. Toch pleit ik voor meer concrete, ambitieuze en kwantificeerbare doelstellingen. Hij kan bijvoorbeeld perfect een evenwichtig samengestelde jury opleggen. Dat gebeurt elders al.
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ik zou het aanvaarden, hoewel ik geen voorstander ben van zulke maatregelen. De samenstelling van de jury is niet zo belangrijk. Als ik in een jury zit, heb ik een meer positieve houding ten opzichte van de vrouwelijke kandidaten.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Alle studies tonen nochtans aan dat het van belang is. We kunnen natuurlijk alles snel afhandelen met een boutade.
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ik noem dat feministisch integrisme. Ik geloof daar niet in. Ik geloof in de eerlijkheid van de mensen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Het is wetenschappelijk bewezen dat een gemengde jury kandidaten op een meer evenwichtige wijze ondervraagt.
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Er zijn zoveel studies met een wetenschappelijke dimensie. Vaak is er voor één wetenschappelijke conclusie een tegenovergestelde conclusie die gebaseerd is op een andere studie. Ik geloof daar dus niet in. Maar ik wil wel ingaan op uw vraag.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Ik hoop toch op een concreet plan waarin al de verschillende maatregelen zijn opgenomen.
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ik heb veel aandacht voor maatregelen die het beroepsleven met het privé-leven verzoenen. Dat is het grootste probleem. De zaak is echter niet zo eenvoudig. Soms bots ik ook op tegenstand. Ik volg dit dossier persoonlijk. Ik heb bijvoorbeeld aangedrongen op de opening van het kinderdagverblijf in het Egmontpaleis. Ik heb ook gevraagd een rapport op te stellen over de verbeteringen die in de diplomatieke posten kunnen worden aangebracht. Ik denk bijvoorbeeld onder meer aan zwembaden voor de kinderen.
Een diplomatiek statuut "op maat" alleen voor de vrouwen is moeilijk tot stand te brengen. Het probleem is dat, als een vrouw kinderen wil, ze zich bij voorkeur in België moet bevinden.
We zoeken naar formules die het gezinsleven van de vrouwen vergemakkelijken.
Ik hecht persoonlijk veel belang aan dit dossier omdat ik besef dat dit voor ons diplomatiek corps een probleem is: we doen het zeker niet beter dan de anderen. We gaan na op welke manier het diplomatiek corps in andere landen met dit probleem omgaat. Het culturele element mag niettemin niet worden verwaarloosd.
Ik ben bereid alle voorstellen aan de commissie van het departement voor te leggen en alle noodzakelijke maatregelen te nemen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Ik twijfel zeker niet aan de intenties van de minister. De combinatie van gezin en beroep is een van de grootste problemen in de diplomatie. Een kinderdagverblijf is een goede zaak, maar alleen voor de ambtenaren die in de buurt van het Egmontpaleis werken. Voor diplomaten op post in het buitenland liggen de zaken anders. Ik heb met heel wat mannelijke diplomaten gesproken en ook zij worden met gelijkaardige problemen geconfronteerd.
Volgens mij moet de diplomatieke carrière op termijn een andere vorm krijgen. Er moet een nieuwe structuur worden uitgewerkt die rekening houdt met de werkende partner.
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Na het Europees voorzitterschap wil ik daarover graag een debat op gang brengen. Een "eenheidsstatuut" is de enige goede oplossing.
Dit biedt meer soepelheid gedurende de hele carrière.
We diepen het idee verder uit, maar het is niet gemakkelijk: vijf jaar zal zeker niet volstaan.
In Nederland is er zo'n eenheidsstatuut.
Er werken in België ongeveer duizend personen op het departement Buitenlandse Zaken. Als die zowel in de administratie, in de kanselarij als in de diplomatie kunnen werken, dan zou het systeem veel soepeler zijn.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Tijdens het voorzitterschap hebt u wellicht andere prioriteiten, maar misschien kunt u intussen een grondig onderzoek laten doen naar de voordelen van de verschillende statuten voor de toegang van vrouwen tot het beroep. In januari kunnen we dan met vergelijkend materiaal ernstige plannen maken.
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ik zal het onthouden.
-Het incident is gesloten.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Veertien dagen geleden stelde ik de minister al een vraag over de opvolging van het rapport van de Verenigde Naties over de plunderingen in Congo. Namens de regering antwoordde minister Neyts dat België gevolg zou geven aan de conclusies die de Verenigde Naties uit dat rapport zouden trekken en dat de regering zich eensgezind schaart achter het voornemen van staatssecretaris Boutmans om gesprekken aan te knopen met bedrijven die contacten en/of belangen hebben in de regio.
Vrijdag 20 april heeft de Veiligheidsraad zich met gesloten deuren over dat rapport gebogen, maar over wat er verder mee is gebeurd, komen we amper iets te weten. Zijn er conclusies getrokken? Zijn de werkzaamheden wel afgerond?
Ondertussen vernemen we via de pers dat Oeganda heeft beloofd zich volledig uit Congo terug te trekken. Sommigen beweren dat dat een gevolg is van het VN-rapport of van een hervatting van de uitvoering van de akkoorden van Lusaka. We blijven over dit alles in het ongewisse. Kan de minister hierover enige klaarheid brengen?
Verontrustend is dan weer dat er steeds meer berichten binnenkomen over een enorm groot aantal doden in Oost-Congo. De Britse ambassadeur bij de Verenigde Naties, die in april het voorzitterschap van de VN-Veiligheidsraad waarnam, maakte in een communiqué van 20 april gewag van een aantal doden even groot als van een genocide.
Toch groeit er ook hoop, aangezien we vernemen dat er voor het eerst in maanden overleg zou komen tussen de Congolese regering en de opstandelingen.
Mijn concrete vragen aan de minister zijn de volgende.
Hoe zal België gevolg geven aan het VN-rapport over de plunderingen in Congo? Hoe zal ons land deelnemen aan het debat dat de Veiligheidsraad op 20 april heeft ingezet? Hoe toetst de minister het rapport aan de recente evolutie in Congo? Wat denkt hij van de bewering dat Oeganda ingevolge dat verslag belooft zich uit Congo terug te trekken? Heeft hij enig idee welke sancties de VN zullen nemen als dat niet gebeurt? Hoe ziet hij de verdere opvolging van het vredesproces binnen de Verenigde Naties?
Als later zou blijken dat Oost-Congo inderdaad systematisch geplunderd is door belanghebbende landen of dat de bezettende landen zich daar enorm hebben verrijkt, zal de minister dan overwegen om op nationaal of internationaal niveau een meer algemene code op te maken in overleg met Westerse en multinationale bedrijven die belangen hebben in landen in oorlog?
De minister heeft het initiatief genomen om samen met de heer Davignon en met bedrijven die handel drijven met Centraal Afrika een rondetafel te organiseren. Wil hij die gesprekken laten uitlopen in een dergelijke code of in een aantal ethische regels? Acht hij het mogelijk om een wettelijk kader uit te tekenen voor de hier geschetste problematiek?
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - De vragen van mevrouw de Bethune verdienen een ruimer debat. Ik zou er graag uitvoeriger op antwoorden. Ik zal nu echter kort gaan, ook omdat we nog niet over alle elementen beschikken.
We verwachten het eindrapport op 16 mei. De secretaris-generaal van de VN heeft op 12 april 2001 het rapport van het onafhankelijk expertenpanel overgemaakt aan de Veiligheidsraad van de VN. De bespreking ervan door de Veiligheidsraad startte op 18 april 2001, maar kan enige tijd in beslag nemen. Op het moment is nog niet beslist of de Veiligheidsraad al onmiddellijk tot afdwingbare maatregelen of sancties zal overgaan of eerder de betrokken partijen nog enige tijd respijt zal geven om hun praktijken in overeenstemming te brengen met zijn aanbevelingen. Er wordt bovendien overwogen om het mandaat van het panel te verlengen. Inmiddels plegen mijn diensten overleg met de betrokken Belgische besturen en met het Belgische bedrijfsleven over de ontwikkelingen die in het rapport zijn beschreven. Dit overleg heeft betrekking op de manier waarop gebeurlijke misbruiken zullen worden tegengegaan, in het vooruitzicht van maatregelen die eventueel door de Veiligheidsraad van de VN worden genomen. België zal, zoals gebruikelijk, de uiteindelijke beslissing van de Veiligheidsraad toepassen.
Deze morgen heb ik in de senaatscommissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging uitgebreid geantwoord op een gelijkaardige vraag. Ik heb toen geantwoord dat er verschillende dingen in het rapport kunnen staan. Er staan bijvoorbeeld zaken in die we al lang weten. Het gaat om geruchten en allerlei zogenaamde informatie. Indien ik met deze informatie rekening had gehouden, zou ik veel schade hebben berokkend aan de Antwerpse diamanthandel.
Verder kan het rapport bedenkingen en informatie bevatten waaruit blijkt dat sommige bedrijven, en vooral sommige landen, België niet, in Kongo onaanvaardbare praktijken hanteren. Tegenover die landen kan een politiek standpunt worden ingenomen en kunnen misschien zelfs maatregelen worden getroffen.
Er kunnen ook handelingen van Belgische ondernemingen worden aangehaald die wel wettelijk zijn, maar die op ethisch of politiek vlak niet kunnen. Dit mogen we ook niet ongemoeid laten. We kunnen niet zeggen dat we ethisch proberen te handelen en terzelfder tijd blind zijn voor een niet-ethische houding van onze ondernemingen. Het is onze plicht politiek op te treden tegenover zulke houding.
Tenslotte zijn er de illegale praktijken. Hier moet Justitie optreden.
Er zijn dus verschillende mogelijkheden om op het VN- rapport te reageren. Ik wil dat op een voorzichtige manier doen. Niet iedereen moet over dezelfde kam worden geschoren en we moeten ervoor zorgen geen onrechtvaardige schade te berokkenen aan sommige ondernemingen. Er moet op een objectieve manier worden gehandeld.
Ik kan u alleszins beloven dat ik dit dossier op een transparante wijze en zonder enig vooroordeel zal behandelen. Wij zullen het verslag moeten bestuderen, erover discussiëren en er ook de gepaste conclusies uit trekken.
Staatssecretaris Boutmans heeft aangekondigd dat wij de zaken zo zullen aanpakken. Ik ben het volledig met hem eens.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - De minister heeft natuurlijk gelijk als hij zegt dat er op drie niveaus kan worden gereageerd. Staat de internationale verantwoordelijkheid van Staten op het spel, dan moet er op dat niveau worden gereageerd. Werd de wet of de strafwet overtreden, dan dienen de rechtbanken zich uit te spreken. Beweegt het dossier zich meer in de grijze zone van de ethiek dan op de scherpe lijn van de wettelijke bepalingen, dan moet er een ethisch debat worden gevoerd. De manier waarop hieraan dan een concreet gevolg kan worden gegeven, ligt inderdaad niet zo voor de hand.
Ik ga akkoord met de minister. Hij beklemtoont dit probleem terecht. Toch wil ik hem oproepen om op het gepaste ogenblik, namelijk over veertien dagen, de juiste methode te kiezen om een en ander uit te praten. Zo niet blijft het bij loze verklaringen in de media.
Er moet een formule worden gevonden om met de bedrijven en de belangengroepen aan tafel te gaan zitten. Dan kan samen worden uitgezocht hoe de overheid enerzijds en de bedrijven anderzijds hadden moeten optreden. Vooraf moet er echter een akkoord bestaan over de te volgen methodiek.
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ik ben het helemaal eens met mevrouw de Bethune. Eén punt lijkt me heel belangrijk: als een wettelijk kader tot stand moet worden gebracht, moet dit op Europees niveau gebeuren.
Ik zal u vertellen wat ik onlangs in verband met wapenvergunningen heb ervaren. Ik heb mijn Europese collega's voorgesteld elkaar te raadplegen telkens als een van onze staten een wapenvergunning weigert, zodat de andere staten hetzelfde kunnen doen.
Als ik een wapenvergunning weiger, komt er meestal binnen vierentwintig uur een voorstel van een concurrerende onderneming uit een ander Europees land.
U zal zich ongetwijfeld de polemiek herinneren over de P90's voor Mexico. We hebben de opdracht niet gekregen, maar Italië heeft heel snel voorgesteld de plaats van België in te nemen.
Dertien ministers hebben me zeer beleefd geantwoord dat mijn voorstel hen niet interesseerde. Alleen de heer Fischer scheen enigszins open te staan voor mijn voorstel. We zullen elkaar binnenkort ontmoeten om het te bespreken.
De huidige situatie is enigszins vergelijkbaar.
In verband met de economische en financiële ronde tafel die georganiseerd wordt door de heren Davignon en Verplaetse, heb ik gevraagd de Congolese autoriteiten te helpen een wetgeving op te stellen die de investeerders naar hun land moet doen terugkeren, mits rekening wordt gehouden met een aantal ethische regels. Ik denk bijvoorbeeld aan een hoge belasting op de ontginning van natuurlijke rijkdommen. Als die rijkdommen zijn uitgeput, wordt het immers moeilijk ze te belasten.
Ik wil niet dat de Belgen er opnieuw van worden beschuldigd louter zakelijk en economisch te handelen. Bij mijn weten is het voor een Belgische onderneming niet verboden in Congo te investeren als dat op een juridisch en fiscaal correcte manier gebeurt. Het is niet de bedoeling mensen uit te buiten; integendeel, deze investeringen hebben positieve gevolgen, onder meer voor de werkgelegenheid. De heer Reynders heeft oud-gouverneur Verplaetse aangesteld om de gouverneur van de Congolese Centrale Bank, de heer Masangu, bij te staan. De heer Davignon brengt een aantal bedrijfsleiders en financiers bijeen om, zoals dat vorig jaar in Rusland met succes is gebeurd, de autoriteiten uit te leggen welk soort wetgeving ze nodig hebben om investeerders aan te trekken.
Rechtszekerheid is het allerbelangrijkst. In Congo betekent dit dat men moet weten op welke manier belastingen worden geïnd. Er zijn vele maatregelen mogelijk om opnieuw tot een "normale" staat te komen die over belastingontvangsten kan beschikken. Ik ben het op dat punt volledig met u eens.
-Het incident is gesloten.
De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Het nieuwe beleid van de Verenigde Staten onder de nieuwe president George Bush slaat de wereld met verstomming. Met de beslissing van de regering Bush om ten alle prijze het rakettenschild uit te bouwen en het al decennia geleden verguisde "Star Wars"-defensiesysteem terug nieuw leven in te blazen, werd een zware hypotheek gelegd op de relaties met West- en met Oost-Europa.
Maar vooral het besluit van de regering Bush om het Kyoto-protocol te verwerpen en de internationale inspanningen om een klimaatcatastrofe af te wenden te boycotten, zet wereldwijd bijzonder veel kwaad bloed.
In feite komt het erop neer dat de Verenigde Staten hun rol als leidende wereldmogendheid afleggen en zich terugtrekken in een `splendid isolation' althans op het vlak van het internationale milieu- en klimaatbeleid.
Maar dit is dan nog de meer gunstige interpretatie, want de Verenigde Staten blijven, ook als ze zich letterlijk en figuurlijk afschermen van de rest van de wereld, de mogendheid die het meest beslag legt op schaarse grond- en brandstoffen en ze blijven ook beslag leggen op de grootste milieugebruiksruimte per inwoner op onze planeet. In die zin vormt de beslissing van deze Amerikaanse regering om geen verantwoordelijkheid op te nemen inzake de overeengekomen CO2-reducties en andere broeikasgassen een flagrante vertrouwensbreuk met de rest van de wereld. Meer zelfs, gezien de te verwachten gevolgen van een non-beleid inzake klimaat, kan of moet een dergelijke beslissing zelfs geïnterpreteerd worden als een nauwelijks verholen vorm van agressie tegen alle andere landen.
Uit een recent rapport blijkt welke de catastrofale gevolgen zouden zijn van het non-beleid van de regering-Bush voor de Noord-Amerikanen zelf. De studie `Climate Change Impact on the Unites States', nog besteld door de regering Clinton, staat bol van waarschuwingen in verband met droogtes, overstromingen, uitbraak van tropische ziekten en dergelijke. Dat alles op een ogenblik dat de consensus onder wetenschappers groter is dan ooit en het IPCC (International Panel on Climate Change) er unaniem van uitgaat dat de klimaatverandering evenals de invloed van de mens afdoende zijn bewezen. De Amerikaanse overheid heeft dus geen been om op te staan en kan dit niet langer in twijfel blijven trekken.
Gezien het belang van de Amerikaanse economie, en vooral het Amerikaans energieverbruik, en het aandeel van de Amerikanen in de vervuiling op wereldschaal, kan en moet de weigering om nog mee te gaan in een internationaal klimaatbeleid echter niet enkel gezien worden als een schaamteloze agressie tegen de eigen burgers, maar ook als een agressie tegen de burgers van andere staten, waaronder de Europese burgers en de burgers van ons land. De weigering van de Verenigde Staten om zelf de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen, zal mee verantwoordelijk zijn voor overstromingen, droogtes, ziektes, en dit wereldwijd. Allicht zullen derde-wereldlanden het zwaarst worden getroffen, omdat zij financieel-economisch ook het zwakst staan en zich het minst kunnen verweren. Hoe dan ook zullen Europa en België meedelen in de klappen van de bewust gekozen ecologische passiviteit van de Amerikaanse grootmacht.
In dit verband zou ik even willen stilstaan bij de prioriteiten van het Belgisch Voorzitterschap, zoals door premier Verhofstadt gisteren bekendgemaakt. Bij de internationale milieubeweging heeft hij alleszins al een slechte beurt gemaakt, zoals blijkt uit de Environment Daily, wereldwijd verspreid door de Environmental Data Services, ik citeer: "België pleit voor een soepelere opstelling van de Europese Unie inzake het klimaat en premier Verhofstadt suggereert dat er onder het Belgisch Voorzitterschap meer ruimte moet komen voor compromissen met de Verenigde Staten."
Ik hoop dat de mensen van Environment daily dit verkeerd geïnterpreteerd hebben en dat deze woorden tijdens de persconferentie van gisteren niet zijn uitgesproken. Het is in ieder geval het verkeerde signaal. België kan zich tijdens de komende onderhandelingen met Amerika onmogelijk soepeler opstellen dan bijvoorbeeld Zweden.
Gisteren hadden we hierover een discussie met de staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling waaruit bleek dat iedereen het ermee eens is om de Verenigde Staten opnieuw bij het Kyoto-protocol en de onderhandelingen terzake te betrekken, maar dat het uitgesloten is dat we daarvoor plat op onze buik zullen gaan liggen en zware toegevingen zullen doen.
Het Kyoto-protocol was op zich immers al een compromis dat door de internationale milieubeweging zwaar werd aangevochten omdat men zich tevreden stelde met het globaal terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen met 5,2%, terwijl de internationale wetenschappers van het IPCC een reductie van 50% nodig achten. Bovendien worden er in het raam van de implementatie van het Kyoto-protocol compromissen binnen compromissen gesloten. De heer Pronk ging daar in het raam van de jongste bijeenkomst van de Conference of the parties zeer ver in en formuleert nieuwe voorstellen voor de volgende conferentie. Het is dus totaal onaanvaardbaar om daarnaast ten opzichte van de Amerikaanse houding nog meer compromissen te sluiten. Dat holt het Kyoto-protocol helemaal uit.
Ik hoop dat België de principes van Kyoto onverminderd zal blijven verdedigen. Ik heb zo-even mijn handtekening gezet onder een resolutie van de heer Roelants du Vivier waarin deze bezorgdheid onder woorden wordt gebracht. Ik deed dat met des te meer overtuiging omdat het gerucht de ronde doet dat er door het kabinet van eerste minister Verhofstadt op aangedrongen wordt de reductie van 7,5%, waartoe België in het raam van de burden sharing verplicht is, opnieuw ter discussie te stellen, waarschijnlijk na het Belgisch voorzitterschap. Ook dat is totaal onaanvaardbaar want zo treden we in de voetsporen van president Bush.
Op welke wijze heeft de minister formeel protest aangetekend tegen het besluit van de regering-Bush en hoe zal hij dit verder blijven doen? Op welke wijze wordt terzake door de EU gecoördineerd opgetreden? Wat zal de houding zijn van de Belgische en andere Europese regeringen indien blijkt dat de Amerikaanse regering volhardt in de boosheid en niet meer te bewegen is tot medewerking op het vlak van een internationaal milieubeleid?
We vernemen dat de regering-Bush nieuwe voorstellen voorbereidt. We moeten natuurlijk wachten op de concrete teksten, maar er wordt algemeen gevreesd dat de voorstellen ver beneden het compromis binnen het compromis inzake Kyoto zullen liggen.
Wat betekent dit voor de internationale solidariteit binnen de UNEP, maar ook binnen andere VN- en wereldorganisaties, zoals bijvoorbeeld de Wereldhandelsorganisatie?
Misschien moeten we ook vragen stellen bij een defensieorganisatie zoals de NAVO. Er wordt gezocht naar nieuwe opdrachten voor de NAVO omdat men ervan uitgaat dat de "defensie" in de ruimere betekenis van het woord ook geldt voor het milieu. Daarover worden door vertegenwoordigers van de NAVO trouwens mooie verklaringen afgelegd.
Heeft de halsstarrige houding van de regering-Bush dan ook geen gevolgen voor sommige verbintenissen in NAVO-verband? Ik denk bijvoorbeeld aan de opslag van Amerikaanse nucleaire of andere wapens op ons grondgebied.
Is de minister voorstander van een meer onafhankelijke opstelling in het buitenlandse beleid van ons land, of van de EU, ten opzichte van de Verenigde Staten van George Bush, indien zou blijken dat het hier niet gaat om geïsoleerde feiten maar om een stelselmatig beleid?
Houdt de abdicatie inzake internationaal milieubeleid van de Verenigde Staten geen nieuwe opdracht in voor de EU om terzake, evenwel op een vernieuwende wijze, op wereldschaal een leidende rol op te nemen, met aandacht voor de problemen van de allerarmste en door de internationale milieucrisis meest bedreigde landen?
Op welke wijze zal het debat over een onafhankelijker Europees buitenlands en defensiebeleid verder worden gevoerd? Zullen er daaromtrent ook tijdens het Europese voorzitterschap nieuwe initiatieven worden genomen?
De heer François Roelants du Vivier (PRL-FDF-MCC). - De Senaat zal binnenkort wellicht een debat over dit onderwerp voeren naar aanleiding van het voorstel van resolutie dat ik heb ingediend en dat de heer Malcorps mede heeft ondertekend. Mijnheer de vice-eerste minister, ik wil erop wijzen dat het internationale milieubeleid een zeer actief beleid is. Er bestaan meer dan 400 internationale verdragen over het milieu. Een van de belangrijkste is ongetwijfeld het verdrag van 1992 over de klimaatverandering, dat in 1997 heeft geleid tot het Kyoto-protocol en dat door 38 staten, waaronder de Verenigde Staten, werd ondertekend. Om het protocol te kunnen toepassen moet het worden geratificeerd door 55 staten die samen 55% van de broeikasgassen voortbrengen. Het aandeel van de Verenigde Staten alleen bedraagt 25%. Ze spelen dus een belangrijke rol bij de oplossing van het probleem.
Spijtig genoeg wil de heer Bush het Kyoto-protocol momenteel niet ratificeren. De Europese Raad heeft hierover een duidelijk standpunt ingenomen. Uzelf hebt dit onderwerp bij de heer Powell in Washington ter sprake gebracht en de reactie van Europa op de houding van de president van de Verenigde Staten duidelijk gemaakt. Ik hoop dat u druk zult blijven uitoefenen en dat zij hun standpunt zullen herzien in het vooruitzicht van de belangrijke ontmoeting die in juli in Bonn zal plaatsvinden en van de vergadering op het einde van het jaar in Marokko.
De Europese Unie moet onderstrepen dat de betrokken landen het protocol eventueel kunnen toepassen zonder dat het door de Verenigde Staten is geratificeerd. We beseffen uiteraard het belang van de Verenigde Staten om dit probleem op te lossen, maar ze moeten inzien dat we hen mathematisch gezien niet nodig hebben om het protocol te ratificeren.
Het Kyoto-protocol beveelt een vermindering aan van de broeikasgassen met 5,2% tegen 2012 - 7% voor de Verenigde Staten en 8% voor de Europese Unie - wat zeer laag is in vergelijking met de eis van de wetenschappers, namelijk een vermindering met ongeveer 50%. Dit is een enorme uitdaging. Het Kyoto-protocol is een eerste stap om dit te realiseren en verdient onze volledige inzet. Ik hoop dat België in het kader van het voorzitterschap het unanieme standpunt van de vijftien lidstaten zal verdedigen en bij de Verenigde Staten zal aandringen op het herzien van hun beslissing. De voorwaarden die op de mislukte conferentie van Den Haag werden voorgesteld, moeten worden aanvaard.
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - In de eerste plaats wil ik de heer Malcorps geruststellen. De eerste minister heeft mij verzekerd dat er geen sprake is van soepelheid ten opzichte van de Verenigde Staten. Het dient evenwel tot niets het probleem onbespreekbaar te maken. We moeten de discussie ten allen prijze voortzetten. Ik heb ons standpunt in mijn onderhoud met Powell en tijdens de ontmoeting met de pers benadrukt.
Na de verklaringen van de VS-administratie heeft de EU via de trojka waarvan België thans deel uitmaakt, een sterk pleidooi gehouden voor de voortzetting van het Kyoto-protocolproces. Hiertoe werden stappen ondernomen in de VS, Canada, Rusland, Iran (als voorzitter van de VN-groep van ontwikkelingslanden), China en Japan. Behalve de VS zijn al deze landen de EU bijgetreden in haar standpunt dat het Kyoto-protocol het enige internationale instrument vormt ter bestrijding van de klimaatsverandering. Ik herhaal dat ik dit onderwerp tijdens mijn recente onderhoud met minister Colin Powell eveneens heb aangekaart. De EU zal het belang van het voortzetten van het Kyoto-protocolproces voorstellen op de komende ministeriële EU-ACP-onderhandelingen van 10 mei 2001.
Op de bijeenkomst van de Frans Hals-groep - een informele vergadering van een selecte en representatieve groep van landen waarbij België werd vertegenwoordigd door staatssecretaris Deleuze - op 21 april jongstleden in New York, voorgezeten door minister Pronk, hebben de aanwezige landen een duidelijk signaal gegeven voor de voortzetting van het Kyoto-protocolproces.
Na de eerdere verklaringen van president Bush was dit de eerste maal dat de VS een verklaring aflegden binnen het Kyoto-onderhandelingskader. De VS verklaarden dat zij een "policy review" hebben opgestart met het oog op het bepalen van een standpunt op COP 6+ in Bonn, waaraan zij zullen deelnemen.
Nu reeds verklaren zij officieel dat de VS de Conventie tegen de Klimaatsverandering steunen en dat zij in het raam van deze Conventie wensen samen te werken met andere partijen. De VS zoeken naar de meest efficiënte middelen die tegelijkertijd goedkoop zijn, om de klimaatsverandering te bestrijden, waarbij ze algemene termen zoals "market incentives" en nieuwe technologieën vermelden, zonder deze evenwel nader te omschrijven.
Zij zijn gekant tegen de voortzetting van de huidige onderhandelingen omdat die gebaseerd zijn op het Kyoto-protocol.
Alle aanwezige landen hebben de Verenigde Staten ertoe opgeroepen zich niet terug te trekken uit het huidige proces.
De Europese Unie heeft opnieuw haar standpunt bevestigd dat zij de inwerkingtreding van het Protocol tegen Rio + 10 beoogt en heeft alle partijen aangespoord dit voorbeeld eveneens te volgen.
De Verenigde Staten hebben hun houding niet gekoppeld aan enig ander element van internationaal milieubeleid en wijzen dergelijk beleid niet af. Zij hebben bijvoorbeeld deze week aangekondigd het mondiaal verdrag over de uitbanning van pesticiden, het POPS-verdrag, te zullen ondertekenen.
Ik ben het eens met uw stelling dat de Europese Unie een leidende rol moet spelen inzake internationaal leefmilieu. Ik wijs erop dat dit nu reeds volop gebeurt. Inzake thematische behandeling - klimaat, ozonbescherming, bioveiligheid - maar ook inzake financiering en steun aan de ontwikkelingslanden speelt de Europese Unie reeds een voortrekkersrol en doet ze enorme inspanningen op internationaal gebied. België is van plan deze rol verder te benadrukken tijdens het komende voorzitterschap.
Wat de andere aspecten van uw vraag betreft, lijkt het mij voorbarig er nu al op te antwoorden. De ministeriële vergadering van de NAVO in de loop van de volgende maand zou opheldering moeten brengen over het beleid dat de Verenigde Staten terzake willen voeren.
-Het incident is gesloten.
De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Net zoals vele andere collega's volg ik met veel interesse de inspanningen van de minister van Buitenlandse Zaken op het vlak van de verdediging van de mensenrechten in de verschillende landen van de wereld, het herstellen van het imago van België en het bevorderen van de positie van de Europese unie ten opzichte van de rest van de wereld. De eerste minister heeft de zestien prioriteiten opgesomd in zijn prioriteitennota. Het gaat hierbij over het Midden-Oosten en natuurlijk ook over het gebied van de Grote Meren in Afrika.
Ik wil het hebben over de problematiek rond Cyprus.
Ik weet dat minister Michel voor de toetreding van de landen van het Middellandse-Zeegebied tot de Unie is. In het kader van de uitbreiding van de Unie moeten we streven naar een evenwicht op economisch en cultureel vlak tussen de landen uit het Oost- en Zuid-Europa.
Op donderdag 16 november 2000 heeft de Senaat een resolutie over Cyprus goedgekeurd, waarin onder meer aan de regering wordt gevraagd om de problematiek rond Cyprus op de agenda van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie te plaatsen. De regering heeft zich hiermee zowel in de commissie als in de plenaire vergadering akkoord verklaard. Het begin van het Belgisch voorzitterschap nadert. Ik wil enkele punten onderstrepen die me belangrijk lijken bij de voorbereiding van dit dossier en wijzen op het belang dat België bij deze aangelegenheid heeft.
De onderhandelingen in het kader van de Verenigde Naties om de problemen in Cyprus op te lossen op basis van de UNO-resoluties, zijn vastgelopen. Dit proces begon in december 1999 en in november 2000 werd er nog een vijfde besprekingsronde gehouden. Sindsdien zijn de onderhandelingen geblokkeerd. De leiders van de Turks-Cypriotische gemeenschap weigeren de onderhandelingen voort te zetten zolang hun eisen niet zijn aanvaard, namelijk de erkenning van een Turks-Cypriotische staat. Ondanks de inspanningen van de UNO en van de Verenigde Staten is het moeilijk druk uit te oefenen om de onderhandelingen te doen hervatten.
Turkije heeft de sleutel in handen voor een oplossing van de problemen in Cyprus. Alleen Turkije kan de leiders van de Turks-Cypriotische gemeenschap onder druk zetten om te onderhandelen en een aanvaardbare oplossing te vinden.
(Voorzitter: mevrouw Sabine de Bethune, eerste ondervoorzitter.)
Waarom zou Turkije dit doen? Enerzijds zijn de bilaterale betrekkingen met Griekenland aanzienlijk verbeterd. De twee landen hebben bilaterale akkoorden ondertekend en geratificeerd, Turkije heeft het uitstel van bepaalde bewapeningsprogramma's aangekondigd en op 6 april jongstleden werd er een akkoord bereikt over de ontmijning van de gemeenschappelijke grenszone. Anderzijds heeft Turkije sedert de Top van Helsinki het statuut van kandidaat-lidstaat.
Er werd een toetredingspartnerschap goedgekeurd waarin wordt verwezen naar Cyprus en in Turkije werden interne hervormingen aangekondigd. De Europese Unie moet Turkije duidelijk maken dat het er met het oog op de toetreding alle belang bij heeft zich in te zetten voor de oplossing van de Cypriotische kwestie. We moeten een vastberaden houding aannemen ten opzichte van Turkije. Dit land heeft onlangs immers gedreigd Cyprus te annexeren als het lid wordt van de Europese Unie. Een dergelijke houding is onaanvaardbaar voor een kandidaat-lidstaat. Het zou overigens een droevige primeur zijn voor de recente internationale geschiedenis als een Europees land zonder meer een andere staat zou annexeren zonder dat de Europese Unie zou reageren.
Terwijl het lidmaatschap van Cyprus enkele jaren geleden niet eens ter sprake kwam, is de Europese Unie thans van oordeel dat de oplossing van het probleem geen voorwaarde is voor de toetreding - dit principe werd op de Top van Helsinki bevestigd - en dat de problemen moeten worden opgelost op basis van de UNO-resoluties. Vele nationale delegaties van de 15 lidstaten hebben Cyprus de jongste tijd bezocht en het verheugt me dat er over dit belangrijke internationale dossier binnen de Europese Unie een bijna nooit geziene eensgezindheid bestaat. Als dat zo is, dan is dit voor de Europese Unie een unieke gelegenheid om een belangrijke diplomatieke rol te vervullen op de internationale scène.
De Verenigde Staten zijn ook voorstander van de hereniging van Cyprus op basis van de UNO-resoluties. Onlangs hebben 62 congresleden overigens een brief in die zin tot president Bush gericht. Staatssecretaris Colin Powell heeft op 11 april jongstleden tijdens een ontmoeting met de heer Kasoulides, de Cypriotische minister van Buitenlandse Zaken, verklaard dat de Verenigde Staten hopen dat het toetredingsproces van Cyprus zal leiden tot de hereniging. De Verenigde Staten hebben belang bij stabiliteit in het gebied. Zowel Griekenland als Turkije zijn lid van de NATO, waarin Turkije een strategische positie bekleedt. De Verenigde Staten moeten dus met beide partijen rekening houden, wat hun actiemogelijkheden beperkt. De Verenigde Staten concentreren zich op het onderhandelingsproces in het kader van de UNO-resoluties. Ik denk niet dat zij momenteel verder kunnen gaan, maar wij kunnen dat wel.
Blijkbaar is de Turks-Cypriotische bevolking de huidige toestand beu. De toetreding zou structurele en financiële hulp opleveren voor de armste gebieden. Met de economische hulp vanuit Ankara kunnen ze wel overleven, maar kunnen ze zich niet ontwikkelen.
Dit is de context waarin België, dat goede contacten onderhoudt met Griekenland, Turkije en Cyprus, en dat een voor Cyprus interessante staatsstructuur heeft uitgewerkt, het Europees voorzitterschap zal waarnemen.
We krijgen een unieke kans om schot te brengen in deze zaak. Als de Europese Unie kan bijdragen tot de oplossing van dit gevoelige internationale probleem, zou dit een mooie diplomatieke overwinning betekenen. Cyprus is voor vele Belgen een vakantieland, op slechts enkele uren vliegen afstand. Het bevindt zich in het oostelijk deel van de Middellandse Zee, een regio waarvan de stabiliteit van strategisch belang is voor Europa en voor de hele wereld. Mijnheer de minister, uw bezoek aan het Nabije Oosten was ongetwijfeld zeer belangrijk. Het zou goed zijn als u ook een bezoek zou brengen aan Cyprus. Ik denk dat dit gepland vermits de Belgische regering alle hoofdsteden van de kandidaat-lidstaten van de Europese Unie wil aandoen. Hierbij moet vooral aandacht worden besteed aan de rol die de Europese Unie en het Belgische voorzitterschap kunnen spelen bij de oplossing van het conflict in Cyprus.
Als de oplossing dichterbij wordt gebracht, zullen alle Europese landen de rol van België in dit dossier waarderen en de Kamer en de Senaat zullen u dankbaar zijn.
De heer François Roelants du Vivier (PRL-FDF-MCC). - Ik ben pas terug van een tiendaags bezoek aan Cyprus, waar ik een aantal leidinggevende politieke personen heb ontmoet, onder wie een belangrijk regeringslid.
Het is duidelijk dat Cyprus een initiatief verwacht van het Belgisch voorzitterschap. Misschien hebben wij minder mogelijkheden dan andere landen. Op dit ogenblik hebben we immers geen diplomatieke afgevaardigde in Nicosia. Onze belangen worden er verdedigd door de Belgische ambassadeur in Libanon.
Nochtans denk ik dat het ogenblik is aangebroken om een initiatief te nemen, in de eerste plaats omdat de Vijftien op dit vlak tot een nooit eerder geziene consensus zijn gekomen. Ik wil hieraan nog twee elementen toevoegen: enerzijds zullen de verkiezingen van 27 mei in Cyprus het politieke landschap wijzigen en anderzijds blijkt dat de economische toestand in het noorden verslechtert met als gevolg dat een abnormaal groot aantal vluchtelingen naar het Griekse deel van het eiland trekt. Bovendien vertonen de vluchtelingen tekenen van ondervoeding. Men constateert tegelijkertijd een verslechtering van de economische toestand en van de gezondheid van de bevolking.
We moeten dit probleem aanpakken. Cyprus speelt immers een belangrijke politieke en economische rol, zowel op Europees niveau als in het Midden-Oosten.
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - De uitbreiding van de Europese Unie behoort tot de prioriteiten van het Belgische voorzitterschap. Als kandidaat-lidstaat is Cyprus daar een element van.
De heer Monfils verwijst naar de onderhandelingen die plaatsvinden onder de auspiciën van de Verenigde Naties. Het klopt dat de besprekingen in november van vorig jaar zijn vastgelopen. Nochtans zijn zowel de Griekse als de Turkse Cyprioten van oordeel dat de bemiddeling van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties de beste manier is om een oplossing te vinden voor de Cypriotische kwestie, die nu al meer dan 37 jaar aansleept.
Gelet op het isolement van de Turkse Cyprioten op de internationale scène, heeft de Europese Unie er reeds herhaaldelijk bij Turkije op aangedrongen om de Turkse Cyprioten ertoe aan te zetten de onderhandelingen te hervatten. Dit heeft blijkbaar resultaat opgeleverd. Op 27 april jongstleden heeft een Turks-Cypriotische delegatie tijdens haar bezoek aan mijn kabinet verklaard alles in het werk te zullen stellen om de besprekingen in het kader van de Verenigde Naties tot een goed einde te brengen en deel te nemen aan de toetredingsonderhandelingen. Deze nieuwe houding heeft natuurlijk veel te maken met de toenadering tussen Griekenland en Turkije.
België heeft een bijzondere interesse voor het probleem van Cyprus omdat zijn eigen federaal systeem gebaseerd is op wederzijds respect en gelijkheid van alle partners. Vooraanstaande grondwetsspecialisten hebben reeds een bijdrage geleverd tot het analyseren van de kwestie.
Dank zij de goede betrekkingen die België met de beide Cypriotische partijen en met Griekenland en Turkije onderhoudt, kunnen we tijdens ons voorzitterschap onbevooroordeeld meewerken aan de voorbereiding van de toetreding van het herenigde eiland tot de Unie. De rol die België hierbij zal spelen, zal afhangen van de politieke wil van elke partij.
Op 16 mei zal ik een gesprek hebben met de heer Kasoulides, de minister van buitenlandse zaken van de Republiek Cyprus.
België steunt de toetreding van Cyprus zodra de toetredingsonderhandelingen zijn afgerond. De oplossing van het Cypriotische probleem ligt in de toepassing van het principe van een bizonale en bicommunautaire federatie.
Ik zal uiteraard rekening houden met uw twee aanbevelingen en ik zal het nodige doen opdat ze worden uitgevoerd. Ik ben bereid een bezoek te brengen aan Cyprus. Gelet op ons voorzitterschap is dat een goed idee. Ik zal bovendien een vertegenwoordiger aanstellen om een ontmoeting tussen de Cypriotische partijen voor te bereiden.
De heer Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Het verheugt me dat de minister van Buitenlandse Zaken gevolg zal geven aan onze aanbevelingen. Ik stel vast dat hij de toepassing van de UNO-resoluties op basis van een bizonale en bicommunautaire federatie verdedigt.
We kunnen Cyprus evenwel niet vergelijken met ons land. Een deel van het eiland is bezet en kan geen volledige autonomie en gelijkheid eisen ten opzichte van het zuidelijk gedeelte. Met onze constitutionele ervaring kunnen wij misschien een oplossing vinden voor de huidige patstelling. Het is van essentieel belang dat Cyprus toetreedt tot de Europese Unie, zelfs als er niets aan de toestand verandert. De meeste Europese ministers zijn blijkbaar die mening toegedaan. België moet alles in het werk stellen om het probleem op te lossen. Als we hierin zouden slagen tijdens het voorzitterschap van de Unie, zou dit een buitengewoon resultaat zijn dat ons imago ten goede zal komen. Ik ben er trouwens zeker van dat ons imago nooit zo goed zal zijn geweest als aan het einde van het voorzitterschap.
-Het incident is gesloten.
De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Ik wil het hebben over het zware incident voor onze Belgische kust waarbij een bunkerschip in aanvaring kwam met een ander schip. Het gevolg was dat onze stranden overspoeld werden met stookolie. Dergelijke rampen moeten in de toekomst worden voorkomen. De gevolgen voor het mariene en strandmilieu zijn immers catastrofaal. Tot voor enkele jaren voeren zeeschepen nog de Schelde op tot voorbij Vlissingen, gingen dan in Everingen voor anker en bunkerden daar onder bescherming van de Scheldedijken. Daar waren echter extra kosten aan verbonden door loodsen en tijdsverlies. De laatste jaren zijn daarom de zogenaamde zeebunkerschepen, zoals de Vera, opgekomen, die brandstoffen opkopen bij raffinaderijen en die vervolgens op zee verkopen op bestelling.
Aan deze praktijk zijn bijzondere risico's verbonden. De klant, het zeeschip, is op doorreis en wil zo weinig mogelijk tijd verliezen. Bij mooi weer is bunkeren op zee al een kunststuk. Er moet immers een verbinding gemaakt worden om de brandstof over te pompen. Wanneer er ook sterke wind staat, dan worden om commerciële redenen in feite onverantwoorde risico's genomen.
Ik ben blij in het Staatsblad te hebben gelezen dat er prompt een reactie is gekomen, namelijk een ministerieel besluit in het raam van de wet van 20 januari 1999 op de bescherming van het mariene milieu en de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België en van het koninklijk besluit van 20 december 2000. Daarin staat: "overwegende dat de off shore bunkeractiviteiten thans uitgeoefend worden in omstandigheden die risico's kunnen inhouden voor het mariene milieu en dat het daarom past deze risico's zonder verwijl en op aanzienlijke wijze te beperken, worden deze activiteiten vergunningsplichtig gemaakt". Daarbij worden ook de nodige inspraakprocedures gerespecteerd. Dat is een positieve stap. Er komt immers meer controle. Maar volgens informatie van de Vereniging van Belgische reders der binnen- en Rijnvaart is een vergunningsplicht niet voldoende. In feite zouden we op termijn moeten komen tot een volledig verbod, gelet op de enorme risico's.
Zal de minister maatregelen nemen om het bunkeren op zee te verbieden? Wellicht kan dit niet door één land alleen. Zal de minister dan initiatieven nemen, bijvoorbeeld tijdens het Belgisch voorzitterschap, om een dergelijk verbod Europees of ten aanzien van de IMO aan te kaarten?
De heer Paul Galand (ECOLO). - Ik wil nog even iets zeggen over deze uitermate belangrijke aangelegenheid. Ik deel de bezorgdheid van de heer Malcorps, maar ik wil er nog iets aan toevoegen. We zouden de mogelijkheid moeten onderzoeken om zulke materies in de commissie vanuit een technische invalshoek te behandelen.
Ik meen dat het tijd wordt dat we eens nadenken over onze manier van werken.
Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Eerst wil ik even stilstaan bij de twee incidenten die zich kort na elkaar hebben voorgedaan. Het eerste vond plaats op 13 april en het tweede op 23 april voor Dover. Volgens de gegevens die nu bekend zijn, zal dit laatste incident normaal gezien geen aanspoeling veroorzaken. Bij het incident waarnaar de heer Malcorps verwijst, heeft het ongeluk zich na het bunkeren voorgedaan door een verkeerd manoeuvre. Het was wel het onmiddellijk gevolg van het bunkeren. Het is evident dat er bijzondere risico's verbonden zijn aan het bunkeren op zee, dat zoals andere activiteiten op zee onderhevig is aan weersomstandigheden zoals wind, stroming enzovoort. Mijn standpunt is dat het off shore bunkeren bij woelige zee onverantwoord is en dus in die omstandigheden verboden moet worden. Dat is ook wat door mijn diensten aan de eigenaars van de Vera uitdrukkelijk is gezegd toen ze enkele jaren geleden vroegen wat wel en niet kon. Toen was er nog geen sprake van een Belgische exclusieve economische zone in de Noordzee en was het niet mogelijk die activiteit te reguleren.
Het totaal verbieden van bunkeren op zee schijnt niet vanzelfsprekend. Alle zeeschepen dienen bevoorraad te worden en het bunkeren gebeurt meestal aan wal. Jammer genoeg zien we dat die operaties in de havens ook niet vrij van risico's zijn en dat overal in de wereld regelmatig olie in de havendokken wordt geloosd. Die verontreinigingen vormen ook een bedreiging voor kwetsbare kustgebieden en het habitat van de estuaria, aangezien de vervuiling daar dan heel geconcentreerd optreedt.
Een eerste bedenking is dus dat de problemen niet verdwijnen door het bunkeren op zee te verbieden.
Intussen heb ik ter uitvoering van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu een volledige procedure ingesteld voor de vergunning van allerlei activiteiten die plaatsvinden in de territoriale zee en in de Belgische economische zone in de Noordzee. Het betreft twee koninklijke besluiten verschenen op 25 januari van dit jaar: het ene voor de eigenlijke vergunningsprocedure en het andere voor de milieu-effectenbeoordeling van de betrokken activiteiten. Naargelang van de aard en de omvang van de activiteit, voorzien de nieuwe bepalingen in een zware procedure met inspraak en in een vereenvoudigde procedure. We zijn dus bezig de betrokken activiteiten te inventariseren. Het ministerieel besluit dat op 27 april is verschenen, was eigenlijk al een aantal maanden in voorbereiding, precies om off shore bunkeren vergunningsplichtig te maken. We hadden uiteraard de wet en de koninklijke besluiten nodig om dat ministerieel besluit te kunnen uitvaardigen. Een rederij heeft nu 300 dagen om haar vergunningsaanvraag in te dienen, samen met een milieu-effectenrapport. Dat zal op zijn eigen verdiensten worden beoordeeld. Als de aanvrager ons verzekert dat wat op 13 april gebeurde, zich niet meer kan voordoen door het respecteren van een aantal spelregels, en effectief kan bewijzen dat het risico heel klein geworden is, zal ik moeten overwegen om die activiteit te gunnen. De heer Malcorps vraagt in het kader van de Internationale Maritieme Organisatie na te gaan of het risicovol bunkeren op zee op termijn niet helemaal kan worden uitgesloten. In ieder geval moet binnen de IMO de praktijk worden geëvalueerd. Indien die evaluatie duidelijk aantoont dat bunkeren op zee meer risico's inhoudt dan aan wal dan moet binnen dat kader een voorstel worden geformuleerd om off shore bunkeren op termijn te verbieden.
Volgens de gegevens waarover we vandaag beschikken, worden met een strikt vergunningssysteem geen grote bijkomende risico's genomen, want zoals ik al zei, zorgt ook de bevoorrading aan wal geregeld voor problemen.
Naar aanleiding van een vraag met betrekking tot de aankoop van de materialen die dienen om te verhinderen dat olie aan de kust aanspoelt, heb ik cijfers van de afgelopen twee jaar gekregen waaruit blijkt dat per jaar zeven tot tien ton olie illegaal in zee wordt geloosd. We proberen dat illegaal lozen met het mathematisch model tegen te gaan, maar de praktijk blijft voortduren. Daarenboven worden we geconfronteerd met een aantal ongevallen die niets met bunkeren te maken hebben, zoals het recente ongeval in Dover. We moeten dan ook nagaan hoe groot het aandeel van het bunkeren in het totaal aantal ongevallen is waarbij de vraag centraal moet staan in welke mate we de vervuiling kunnen beperken.
Nu een belangrijke stap gezet is in de richting van een striktere reglementering, zullen we de aanvragen samen met het toegevoegde milieu-effectenrapport heel aandachtig bestuderen.
De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Het verheugt me dat al concrete stappen zijn gedaan en dat de minister nog verder wil gaan.
Schepen kunnen beter in een haven bunkeren dan op zee. Maar om commerciële redenen gebeurt het vaak in zee, juist nadat ze de haven hebben verlaten. Dat is risicovol voor mens en natuur.
-Het incident is gesloten.
De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende vergaderingen vinden plaats donderdag 10 mei 2001 om 10 uur en om 15 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 19.25 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Kestelijn-Sierens en de heer Van den Brande, in het buitenland, de heer Tobback, wegens andere plichten.
-Voor kennisgeving aangenomen.
Stemming nr. 1
Aanwezig: 58
Voor: 58
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Michel Barbeaux, Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Frank Creyelman, Mohamed Daif, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Olivier de Clippele, Jean-Marie Dedecker, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Chokri Mahassine, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, Martine Taelman, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Paul Wille.
Tegen
N.
Onthoudingen
N.
Stemming nr. 2
Aanwezig: 57
Voor: 57
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Michel Barbeaux, Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Jean Cornil, Frank Creyelman, Mohamed Daif, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Olivier de Clippele, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Michiel Maertens, Chokri Mahassine, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, Martine Taelman, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Paul Wille.
Tegen
N.
Onthoudingen
N.
De volgende voorstellen werden ingediend:
Wetsvoorstellen
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel waarbij bedrijven verboden wordt tot collectief ontslag over te gaan om hun winst te maximaliseren (van de heer Jean Cornil; Stuk 2-730/1).
Wetsvoorstel betreffende de opvangcentra voor asielzoekers (van de heer Jean Cornil; Stuk 2-737/1).
Voorstel van resolutie
Voorstel van resolutie betreffende vrouwen in gewapende conflicten en de rol van de vrouw in de preventie en beheersing van conflicten (van mevrouw Sabine de Bethune en mevrouw Erika Thijs; Stuk 2-732/1).
Wetsvoorstel
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot oprichting van een Federaal Kinderrechtencommissariaat en instelling van het ambt van kinderrechtencommissaris (van mevrouw Kathy Lindekens en mevrouw Meryem Kaçar; Stuk 2-567/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:
van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over "de erkenning van de fibromyalgie" (nr. 2-456)
van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over "de organisatie en de financiering van de palliatieve zorg in de pediatrie" (nr. 2-457)
-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.
De Senaat heeft bij boodschappen van 2 mei 2001 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van:
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (Stuk 2-711/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsontwerp tot wijziging van artikel 447 van het Strafwetboek (Stuk 2-712/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij boodschappen van 3 mei 2001 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de koninklijke bekrachtiging, de volgende niet geëvoceerde wetsontwerpen:
Wetsontwerp betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen (Stuk 2-710/1).
Wetsontwerp tot wijziging van de procedure voor de toekenning van de statuten van nationale erkentelijkheid (Stuk 2-713/1).
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij boodschappen van 26 april 2001 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:
Artikel 77 van de Grondwet
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten en van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (Stuk 2-729/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Kennisgeving
Wetsontwerp tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de gerechtelijke kantons (van de heer André Bourgeois; Stuk 2-604/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 26 april 2001 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de federale Staat, het Vlaams, het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Stuk 2-658/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 26 april 2001 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
De Regering heeft volgend wetsontwerp ingediend:
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst nr. 182 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende het verbod van de ergste vormen van kinderarbeid en de onmiddellijke actie met het oog op de afschaffing ervan, gedaan te Genève op 17 juni 1999 (Stuk 2-731/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij brief van 26 april 2001 hebben de Voorzitters van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en van de Nationale Arbeidsraad, het gezamenlijk advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad, aan de voorzitter van de Senaat overgezonden, over de prioriteiten die aan het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie moeten worden gegeven.
-Neergelegd ter Griffie.
Bij brief van 6 april 2001 heeft de voorzitter van de Nationale Arbeidsraad, overeenkomstig artikel 1 van de organieke wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad aan de Senaat overgezonden:
aangenomen tijdens zijn vergadering van 30 maart 2001.
-Neergelegd ter Griffie.
Bij brief van 26 april 2001 heeft de Minister van Justitie aan de Voorzitter van de Senaat overgezonden, met toepassing van artikel 12 van de wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie, het verslag van de Regering inzake de bestrijding en de toepassing van de wet van 13 april 1995.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie en de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Bij brief van 25 april 2001 heeft de directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding aan de voorzitter van de Senaat overgezonden, overeenkomstig artikel 6 van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, het jaarverslag 2000 van dit centrum.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie en de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Bij brief van 25 april 2001 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat overgezonden:
aangenomen tijdens de vergaderperiode van 2 tot en met 5 april 2001.
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.