3-99

3-99

Belgische Senaat

3-99

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 3 MAART 2005 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Verzoekschriften

Inoverwegingneming van voorstellen

Verwelkoming van de heer Prithviraj Chavan, minister van Staat van India

Mondelinge vragen

Mededeling van de voorzitter

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie, enerzijds, en Bosnië-Herzegovina, anderzijds, inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Sarajevo op 3 maart 2004 (Stuk 3-989)

Wetsontwerp houdende instemming met het Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, gedaan te Straatsburg op 18 december 1997 (Stuk 3-990)

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 478 van het Gerechtelijk Wetboek (van de heer Hugo Coveliers, Stuk 3-308)

Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer teneinde ervoor te zorgen dat de gereserveerde parkeerplaatsen voor personen met een handicap niet door anderen worden ingenomen (van de heer Christian Brotcorne, Stuk 3-519)

Voorstel van resolutie strekkende om beter rekening te houden met de belangen van fietsers in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg (van de heer Christian Brotcorne, Stuk 3-719)

Voorstel van resolutie over een proefproject inzake draadloos internet op treinen (van de heer Stefaan Noreilde, Stuk 3-948)

Vraag om uitleg van de heer Berni Collas aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «het taalregime van het politiepersoneel in de twee zones van het Duitse taalgebied» (nr. 3-645)

Vraag om uitleg van de heer Wim Verreycken aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de elektronische identiteitskaarten» (nr. 3-623)

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de verloning van wijkagenten» (nr. 3-649)

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de verschillende vormen van samenwerkingsverbanden» (nr. 3-656)

Verwelkoming van voorname genodigden

Stemmingen

Regeling van de werkzaamheden

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven over «de begrotingstoestand van de gemeentebesturen» (nr. 3-550)

Vraag om uitleg van de heer Joris Van Hauthem aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven over «de taalaanhorigheid van het personeel van BIAC» (nr. 3-629)

Vraag om uitleg van de heer Joris Van Hauthem aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven over «de taalaanhorigheid van het personeel van De Post» (nr. 3-630)

Vraag om uitleg van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over «de aftrekbaarheid van de kosten voor buitenschoolse opvang» (nr. 3-654)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Coveliers aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de toepassing van de wet van 27 juli 1921 (gewijzigd bij wet van 2 mei 2002) in het kader van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen» (nr. 3-622)

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de minister van Werk over «de gedragscode van de mobiele telecomoperatoren» (nr. 3-591)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de spectaculaire stijging van het aantal opgedoekte cannabisplantages in de grensstreek» (nr. 3-615)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de aanwezigheid van de Italiaanse en Russische maffia in ons land» (nr. 3-661)

Vraag om uitleg van de heer Stefaan Noreilde aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de links naar mp3-sites door bloggers» (nr. 3-658)

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid en aan de minister van Werk over «sociale telefoontarieven voor mindervaliden» (nr. 3-606)

Vraag om uitleg van de heer Joris Van Hauthem aan de minister van Mobiliteit over «de taalaanhorigheid van het personeel van Belgocontrol» (nr. 3-628)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de verzekering van personen die gebruik maken van een elektrische rolstoel of een scooter» (nr. 3-636)

Vraag om uitleg van mevrouw Jihane Annane aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «het beleid inzake de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt» (nr. 3-571)

Vraag om uitleg van mevrouw Fauzaya Talhaoui aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de financiële middelen en de ontmantelingsstrategie van kerncentrales» (nr. 3-590)

Vraag om uitleg van de heer Flor Koninckx aan de minister van Mobiliteit over «de gebrekkige veiligheid van de treinoverwegen» (nr. 3-632)

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de prijspolitiek van Electrabel voor biomassa uit de vlassector» (nr. 3-648)

Vraag om uitleg van de heer Stefaan Noreilde aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de iTrip» (nr. 3-659)

Berichten van verhindering

Bijlage


Voorzitter: mevrouw Anne-Marie Lizin

(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)

Verzoekschriften

De voorzitter. - Bij brieven van 16 en 17 februari 2005 hebben de heer Jan Peumans, burgemeester van Riemst, de heer Antoine Denert, burgemeester van Kruibeke en de heer Jef Verhaegen, schepen van Buggenhout aan de Senaat overgezonden, vier moties met betrekking tot de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en het gerechtelijk arrondissement Brussel.

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Verwelkoming van de heer Prithviraj Chavan, minister van Staat van India

De voorzitter (in het Engels). - Ik begroet de heer Prithviraj Chavan, minister van Staat van India. Hij is de gast van onze eerste minister en voerde deze morgen het woord op de belangrijke conferentie over federalisme. Zijn aanwezigheid is een grote eer voor de Senaat. (Algemeen applaus)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Frank Creyelman aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de onderbrenging van geïnterneerden in gevangenissen en het plaatsgebrek in de strafinrichtingen» (nr. 3-604)

De heer Frank Creyelman (VL. BELANG). - Justitie kwam deze week andermaal negatief in het nieuws met twee merkwaardige berichten.

Enerzijds haalde een Ieperse magistraat zwaar uit naar Justitie omdat een recidiverende alcoholist geen dag in de gevangenis had gezeten. Nochtans had de magistraat de man veroordeeld tot een relatief zware gevangenisstraf wegens het onvrijwillig doden van een persoon ingevolge dronkenschap. De magistraat verwijt Justitie dat het geen of alvast veel te weinig gevangeniscellen bouwt en zich tevreden stelt met strafvermindering, alternatieve straffen, niet-uitvoering van bepaalde straffen wat uiteindelijk neerkomt op straffeloosheid.

Anderzijds protesteerde OBRA, het centrum dat zich bezighoudt met de opvang van mensen met een handicap, tegen het feit dat een achthonderd geïnterneerden die in feite in gespecialiseerde instellingen thuishoren, in de gevangenis zitten omdat er onvoldoende plaatsen zijn in de gespecialiseerde instellingen. Daardoor krijgen ze geen of nauwelijks medische en psychologische begeleiding.

Zo ontstaat de absurde situatie dat geïnterneerden en zelfs gehandicapten in de gevangenis zitten omdat er voor hen geen plaats is in gespecialiseerde instellingen en misdadigers op vrije voeten lopen omdat er voor hen geen plaats is in de gevangenis.

Hoeveel geïnterneerden zitten er momenteel in Belgische gevangenissen en hoeveel van hen hebben een verstandelijke handicap?

Hoeveel plaatsen zijn er momenteel voor geïnterneerden in gespecialiseerde instellingen en hoeveel plaatsen zullen er in de komende jaren bijkomen?

Hoeveel gevangeniscellen zijn er momenteel? Hoeveel zouden er bij benadering moeten zijn indien alle veroordeelden effectief hun straf uitzitten? Hoeveel cellen zullen er in de komende jaren worden bijgebouwd?

Wordt het niet hoog tijd om het erg lakse paarse beleid af te zweren dat erop neerkomt steeds minder tot effectieve strafuitvoering over te gaan?

Welke maatregelen overweegt de minister om een einde te maken aan de absurde wantoestanden?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Het aantal opgesloten geïnterneerden varieert van dag tot dag. Voor de afgelopen maanden kan ik spreken van een gemiddelde van 850 opgeslotenen. Het aantal geïnterneerden met een verstandelijke handicap wordt niet systematisch door Justitie geregistreerd.

De vzw OBRA heeft een studie gemaakt van de Nederlandstalige gerechtelijke expertise over verstandelijke gehandicapten en kwam tot het besluit dat er in Vlaanderen ongeveer 100 geïnterneerden met een verstandelijke handicap opgesloten zijn. De opname van een verstandelijk gehandicapte in een gespecialiseerde instelling kan pas na de erkenning door het bevoegde Vlaams fonds. Aangezien de gespecialiseerde instellingen niet onder de bevoegdheid van Justitie vallen, kan ik dus geen informatie geven over aantallen of over de planning voor de komende jaren.

De administratie voor het gevangeniswezen beschikt op het ogenblik over 8.133 plaatsen. Na de opening van de nieuwe gevangenis te Hasselt zullen er over enkele maanden 8.487 plaatsen zijn. De kwestie van het aantal cellen is niet pertinent omdat er verschillende types van cellen bestaan: individuele cellen, cellen voor twee of voor drie personen enzovoort.

Ik heb er al herhaaldelijk op gewezen dat het probleem van de overbevolking niet kan worden opgelost met de bouw van nieuwe gevangenissen. De criminologische literatuur is het daar unaniem over eens. Het heeft dus geen zin zich af te vragen hoeveel cellen er nodig zijn om alle vrijheidsberovende straffen te kunnen uitvoeren. De vraag heeft daarenboven ook geen zin omdat het aantal opgesloten personen dagelijks varieert en afhankelijk is van enerzijds de instroom, dus de aanhoudingsbevelen en de tenuitvoerlegging van definitieve straffen door het parket, en anderzijds van de uitstroom door de vervroegde invrijheidsstelling.

Volgens de zwartwitvoorstelling van de vraagsteller worden er steeds minder uitgesproken straffen uitgevoerd. Ik leg de verantwoordelijkheid voor die uitspraak bij de vraagsteller. Ik kan slechts met klem opnieuw benadrukken dat ik de beslissingen van mijn voorganger in dat verband in niets heb gewijzigd.

De heer Frank Creyelman (VL. BELANG). - Ik vind het merkwaardig dat het aantal geïnterneerden met een verstandelijke handicap niet door de federale overheid wordt geregistreerd en dat de minister ter zake moet verwijzen naar een studie van een privé-organisatie. Dat is een democratische staat onwaardig.

In plaats van in te grijpen en te voorzien in meer opvangplaatsen voor personen met een verstandelijke handicap, wordt er feitelijk minder snel overgegaan tot effectieve strafuitvoering. Na bijna zes jaar paars beleid is er feitelijk nog niets veranderd. De minister geeft niet het signaal dat ze zou moeten geven. Ze voert niet het harde beleid dat het volk wil. Het ontbreekt aan een lik-op-stukbeleid. Van de regering gaat op dit vlak geen enkele daadkracht uit.

Mondelinge vraag van mevrouw Fauzaya Talhaoui aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «het ontslag van Naïma Amzil» (nr. 3-608)

De voorzitter. - Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie, antwoordt namens de heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen.

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (SP.A-SPIRIT). - Na zeven bedreigingen aan het adres van haar werkgever heeft Naïma Amzil, onder zware psychologische druk, dan toch haar ontslag gevraagd. Ze deed dit uit respect voor haar medewerknemers en haar baas, de eigenaar van Remmery. Ik vernam inmiddels dat ze nog nadenkt over dit ontslag.

Het gaat hier niet alleen over een bijzonder moedige dame die veel over heeft voor haar baas en het bedrijf waar ze werkt, maar ook over het huidige klimaat van verrechtsing, over het niet-aanvaarden van het anderszijn van medemensen, over integratie en inburgering en tot slot over het gevoel van dreiging en terreur dat in ons dagelijks leven ingrijpt.

Bijzonder schrijnend is dat extreem-rechts in een haatklimaat opnieuw de nadruk legt op de hoofddoek en de uiterlijke tekenen van integratie en niet op de positieve berichtgeving. Naïma is een toonbeeld van inburgering. Ze woont zeven jaar in België, leerde onmiddellijk onze taal en begon te werken als arbeidster in een visdelicatessenbedrijf, hoewel ze een universitair diploma aardrijkskunde-geschiedenis bezit.

De beste vorm van integratie is werk. Daarom gaan nu meer en meer stemmen op voor tewerkstellingsquota in Vlaanderen en op federaal vlak. Hoe kunnen we de allochtonen vragen zich te integreren en hun organisaties open te gooien wanneer ze geen werk vinden en werkgevers die wel allochtonen in dienst nemen, brieven met kogels toegestuurd krijgen? Verschillende allochtone organisaties hebben daar vragen bij en hebben persmededelingen verspreid. Ze vrezen dat dergelijke situaties negatieve gevolgen zullen hebben voor de indienstneming van allochtonen en dat de werkgevers nog minder geneigd zullen zijn om werkneemsters die een hoofddoek willen dragen aan ter werven. Nochtans zijn het de prestaties die tellen en niet het voorkomen.

Is de minister bereid deze gebeurtenissen in de meest scherpe bewoordingen te veroordelen en er bij zijn collega's op aan te dringen hetzelfde te doen? Is de minister bereid om, naar aanleiding van deze zaak, overleg te plegen met de deelregeringen om het beleid van inburgering en gelijke kansen een nieuwe wending te geven, onder meer wat betreft de indienstneming van allochtonen? Welke concrete maatregelen zal de minister nemen om te beletten dat moslimwerkneemsters verplicht worden hun hoofddoek af te nemen? Zal de minister overleg plegen met de ministers van Justitie en Binnenlandse zaken over het verloop van het onderzoek? Wanneer zal dat overleg er komen?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Ik zal na het antwoord van de minister van Gelijke Kansen ook nog reageren in mijn hoedanigheid van minister van Justitie.

De minister van Gelijke Kansen betreurt ten zeerste dat de laffe bedreigingen aan het adres van haar werkgever ertoe geleid hebben dat mevrouw Naïma Amzil haar ontslag heeft aangeboden.

De minister heeft veel respect en begrip voor die beslissing, maar vindt het een schande dat de laffe en verachtelijke bedreigingen tot gevolg hebben dat mevrouw Amzil vrijwillig afziet van een werk dat ze graag deed en waarvoor ze gewaardeerd werd. Het is ronduit onrustwekkend dat dergelijke feiten zich in ons land kunnen voordoen.

We mogen Naïma Amzil en Rik Vannieuwenhuyse niet alleen laten met die bedreigingen. De hele democratische samenleving moet samen met hen vechten om deze schandalige chantage uit de wereld te helpen.

De rechtsstaat moet de slachtoffers van die bedreigingen kunnen beschermen en de daders kunnen opsporen en bestraffen. De minister heeft er het volle vertrouwen in dat zijn collega's van Justitie en Binnenlandse Zaken alles in het werk zullen stellen om het onderzoek zo snel mogelijk tot resultaten te leiden en de slachtoffers te beschermen.

De minister heeft het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding gevraagd een klacht in te dienen, de zaak aandachtig te volgen in samenwerking met de gerechtelijke autoriteiten en de slachtoffers de nodige steun te bieden. In een breder kader moeten we, om het verspreiden van de haat een halt toe te roepen, in de hele samenleving de kracht vinden om een dam op te werpen tegen het extremisme.

Mevrouw Amzil en de heer Vannieuwenhuyse hebben ons het voorbeeld gegeven door de geweldige solidariteit die ze tegenover elkaar aan de dag hebben gelegd. Hun houding weerspiegelt het België dat we willen opbouwen: een België van dialoog en samenleven.

De regering werkt aan de versterking van deze democratische en verdraagzame samenleving.

Minister Dupont samen met de minister van Binnenlandse Zaken en ikzelf, werken aan de uitvoering van het antiracismeplan van de federale regering. Binnenkort zullen we daarvan een stand van zaken opmaken en overleg plegen over de ontwikkelingen in deze duistere zaak.

De voorbereidende vergaderingen van een interministeriële conferentie, die gewijd zal zijn aan de integratie en de interculturele dialoog, worden momenteel voortgezet. Op de agenda staan in het bijzonder de voorstellen uit het eerste verslag van de Commissie voor interculturele dialoog en het voorstel van een plan ter bestrijding van racisme op nationaal niveau.

De Commissie voor interculturele dialoog zet haar werkzaamheden voort, wat binnenkort zal resulteren in een eindverslag.

In haar tussentijds verslag roept de commissie ons land op om de uitdaging van het cultureel pluralisme aan te gaan door eraan te herinneren dat "het in zichzelf gekeerd zijn en het misprijzen van de andere geen bescherming zijn voor een cultuur, veeleer een verarming".

Deze overtuiging vormt de basis van de politieke actie om onze democratische samenleving steeds meer te versterken opdat zulke laffe daden zich niet opnieuw voordoen.

Ik wil er persoonlijk aan toevoegen dat deze zaak mij diep heeft geraakt. Ik heb hard gewerkt aan het tot stand komen van de antidiscriminatiewet en de integratie in de arbeidswereld van personen uit verschillende culturen.

De moeilijkheden op het terrein worden thans eens te meer duidelijk. Ik heb de onderzoeksrechter en het parket van Kortrijk geconsulteerd. Er werd een team van zes onderzoekers aangesteld. De lokale en de federale politie werken samen. Deze laatste heeft al 1800 werkuren aan de zaak besteed.

We hebben speciale onderzoeksmethoden ingezet en de bescherming van de bedreigde personen georganiseerd.

Ik ben van plan zonodig het onderzoeksteam te versterken.

Het parket, de onderzoekers en de onderzoeksrechter in Kortrijk willen in dit onderzoek tot op het bot gaan. Ik steun hen daarbij uiteraard.

Deze zaak raakt de grondslag van de democratie die wij willen, namelijk een democratie van integratie.

Thans is het werk geconcentreerd op de regio Kortrijk, aangezien de bedreigingen daar plaatsvinden. Als zoiets ook in andere arrondissementen gebeurt, zal ik niet aarzelen het dossier op federaal niveau te laten behandelen.

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (SP.A-SPIRIT). - Van allochtone en moslimorganisaties wordt verwacht dat ze terroristische daden afkeuren. Het is dan ook een sterk signaal als de regering dat nu ook doet in verband met deze gebeurtenissen.

De weg naar een verdraagzame en open samenleving is zeer lang. Velen onder ons werken daar alle dagen aan. Velen zijn door het ontslag van mevrouw Amzil ook ongerust. Vrouwen die een hoofddoek dragen en een job hebben, hebben schrik dat ze hun werk zullen verliezen. Daarom willen zij inzage in het onderzoek van het parket. Ik ben ervan overtuigd dat dit alle mogelijk middelen inzet om de zaak op te lossen. In Nederland werden velen bedreigd met kogelbrieven. Daar konden de daders na twee à drie weken worden gevat. Hier worden mevrouw Amzil en verscheidene pitazaken en oriëntaalse restaurants in Hoogstraten en in de omgeving van Mechelen na vele weken nog steeds bedreigd. We moeten erover nadenken hoe we tot een efficiënte actie kunnen komen om de daders zo vlug mogelijk te vatten.

Mondelinge vraag van mevrouw Sfia Bouarfa aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven over «de herziening van artikel 10, tweede lid, van de Grondwet» (nr. 3-595)

De voorzitter. - De heer Bruno Tobback, minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen, antwoordt namens de heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven.

Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Ik betreur dat minister Vande Lanotte niet aanwezig is. Wanneer een minister een andere minister vraagt in zijn plaats te antwoorden, kan men niet zeker zijn dat men wel het antwoord krijgt op zijn vragen.

Ons land heeft veel vooruitgang geboekt inzake de integratie en de sociale rechten van de vreemdelingen, er is enorm veel gerealiseerd inzake naturalisatie, bestrijding van discriminatie bij indienstnemingen, enzovoort. De situatie is voor de vreemdelingen in ons land beter dan in Frankrijk, waar nog veel moet worden gedaan inzake naturalisatie. Toch zijn op het gebied van het stemrecht, de deelname aan het beleid, nog verbeteringen mogelijk.

Onlangs wees de pers nog op het verschillend wervingsbeleid van de NMBS en De Post ten opzichte van werknemers die niet de Belgische nationaliteit hebben.

De Post neemt werkzoekenden in dienst, ongeacht of ze Belg, Europeaan of niet-Europeaan zijn, terwijl de NMBS geen enkel vast personeelslid in dienst neemt dat niet de nationaliteit van een Europese lidstaat heeft. Ook in andere parastatale instellingen van het Rijk, de gemeenschappen of de gewesten, zoals bijvoorbeeld de MIVB, worden buitenlandse werknemers alleen als arbeider in dienst genomen.

Wanneer die instellingen gevraagd wordt waarom ze dat onderscheid maken, verwijzen ze naar artikel 10, tweede lid, van de Grondwet, dat bepaalt dat alleen Belgen tot de burgerlijke bedieningen benoembaar zijn, en dus tot de betrekkingen in de overheidsbedrijven.

Dat artikel is thans voor herziening vatbaar om niet-Belgen toegang te geven tot de betrekkingen bij de overheid. Die beslissing is het gevolg van een arrest uit 1980 van het Europees Hof van Justitie, dat de Belgische Staat ertoe veroordeeld heeft niet-Belgen toegang te geven tot de burgerlijke betrekkingen.

Ikzelf heb een voorstel tot herziening van artikel 10 van de Grondwet ingediend om de toegang tot het openbaar ambt, ook in de overheidsbedrijven, mogelijk te maken voor vreemdelingen. Die wijziging van onze Grondwet zou het De Post mogelijk maken de wettelijke bepalingen inzake de toegang tot de betrekkingen in de overheidsbedrijven na te leven en de NMBS zou meer mogelijkheden krijgen om mensen in dienst te nemen.

De andere parlementen waarin ik zitting heb, hebben al vooruitgang geboekt. Zo heeft het Brussels Parlement een verordening aangenomen die iedereen, ongeacht zijn nationaliteit, toegang geeft tot het openbaar ambt. Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft eveneens een decreet aangenomen dat de toegang tot het openbaar ambt mogelijk maakt voor niet-Europeanen die in ons land gevestigd zijn. Ik weet niet of die verordening en dat decreet strijdig zijn met artikel 10 van de Grondwet. In onze werkzaamheden, politieke programma's, politieke acties als parlementslid en militant doen wij weliswaar inspanningen om met alle middelen te strijden tegen discriminatie, vooral bij de indienstnemingen. Toch blijkt uit studies van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding en van de Europese Unie dat ons land nog niet vrij is van racisme.

BGDA, Forem en VDAB stellen de racistische praktijken van bepaalde ondernemingen en kantoren voor uitzendarbeid wel aan de kaak, maar we kunnen van de privé-sector geen inspanning vragen als we zelf niet het voorbeeld geven. We moeten die personen een kans geven bij de overheidsdiensten.

Ik zou graag de mening van de minister kennen over deze zaak en vooral over de herziening van artikel 10, tweede lid, van de Grondwet.

De heer Bruno Tobback, minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen. - Ik geef het antwoord van de heer Vande Lanotte.

Bij De Post geldt inderdaad de regel dat men de Belgische nationaliteit moet hebben voor betrekkingen die een deelname aan de uitoefening van een openbare macht inhouden en dat men burger van de Europese Unie moet zijn of op wettige wijze op het Belgisch grondgebied moet verblijven voor de overige betrekkingen. Die bepaling, die afwijkt van artikel 10, tweede lid, van de Grondwet, stemt nochtans volledig overeen met de interpretatie die het Europees Hof van Justitie gaf aan artikel 39 van het Europees Verdrag volgens hetwelk vreemde werknemers alleen mogen worden uitgesloten van betrekkingen bij de overheidsdiensten wanneer die een rechtstreekse of onrechtstreekse deelname aan de uitoefening van een openbare macht inhouden. Aangezien het Europees recht voorrang heeft op het nationaal recht, is de situatie volkomen legaal.

Wat de niet-ingezetenen van de Europese Unie betreft, baseert De Post zich op artikel 2bis van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, dat elke discriminatie op basis van nationaliteit bij de aanwerving verbiedt en elke overtreding van die regel bestraft.

Het statuut van de NMBS Holding bepaalt in de algemene toelatingsvoorwaarden daarentegen dat men Belg moet zijn, onverminderd de bepalingen van artikel 39 van het verdrag, dat de werving van werknemers van andere lidstaten mogelijk maakt met voorbehoud voor de betrekkingen die de uitoefening van de openbare macht inhouden.

Een herziening van artikel 10, tweede lid van de Grondwet die rekening zou houden met de bepaling van dat verdrag, zou de toegang inderdaad kunnen uitbreiden tot bepaalde betrekkingen bij de NMBS Holding. Minister Vande Lanotte is daar voorstander van.

Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Ik vraag de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden mijn voorstel tot herziening van artikel 10 van de Grondwet goed te keuren.

Mondelinge vraag van de heer Stefaan Noreilde aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven over «het gebruik van draadloos internet op treinen van de NMBS» (nr. 3-601)

De voorzitter. - De heer Bruno Tobback, minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen antwoordt namens de heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven

De heer Stefaan Noreilde (VLD). - De NMBS laat haar treinstations door Telenet uitrusten met hotspots, zodat de reizigers tijdens het wachten kunnen surfen en mailen. In het buitenland hebben verschillende treinmaatschappijen reeds de volgende stap gedaan en proefprojecten met draadloos internet op treinen uitgetest, onder meer in Engeland, Scandinavië en Canada. In Nederland startte het proefproject BreedSpoor dat gebruik maakt van de nieuwe technologie WiMAX. Op een vroegere vraag van volksvertegenwoordiger De Padt antwoordde de minister dat dit voor ons spoorwegnet met zijn vele tunnels en bruggen technisch niet haalbaar is. Als het in Nederland kan, kan het mijns inziens ook bij ons.

Toen mijn resolutie enkele weken geleden de media haalde, hebben verschillende bedrijven mij spontaan gecontacteerd met de mededeling dat dit inderdaad haalbaar is. Er moet alleen een wil daartoe bestaan bij de minister en de NMBS. Bovendien ben ik ervan overtuigd dat voor dit project een PPS-constructie mogelijk is. Voor de reiziger zal draadloos internet een echte meerwaarde zijn. Denk maar aan on line boodschappen doen, aan het bestellen van tickets voor bioscoop of concerten, bankverrichtingen enzovoort. Nog belangrijker is dat op de trein kan worden gewerkt. Dat is een echt alternatief voor de files. Bovendien wordt de interne communicatie binnen de NMBS vergemakkelijkt. Mijn voorstel van resolutie werd vorige week unaniem in de commissie goedgekeurd.

Zijn er plannen voor het aanbieden van draadloos internet op treinen?

Zo ja, komen er proefprojecten en wat is de timing? Heeft de minister reeds een bepaalde lijn in gedachten?

Wordt er naar eventuele partners gezocht? Zo niet, wanneer start men die zoektocht?

Is er reeds nagedacht over een concept en een mogelijk businessplan? Welke reizigers krijgen het en onder welke voorwaarden?

Is er reeds zicht op het financiële plaatje?

De heer Bruno Tobback, minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen. - Er is nog geen concreet plan voor de uitbouw van een draadloos internetaanbod in de treinen van de NMBS. De NMBS werkt op het ogenblik wel mee aan een pilootproject om die mogelijkheid aan te bieden in de Thalys-treinen. Het is dus nog te vroeg om te zoeken naar een eventuele partner. Niettemin houden de diensten van de NMBS geregeld contact met mogelijke partners om de evolutie te volgen.

Er bestaan wellicht al technische oplossingen om draadloos internet aan te bieden op de treinen, behalve in bepaalde tunnels. De NMBS wacht evenwel op meer informatie over de resultaten van experimenten in het buitenland en het succes van de hotspots in stations die in samenwerking met Telenet worden aangeboden. Voorzichtigheid is ook geboden, want op de Franse spoorwegen lijkt het experiment in de TGV's Parijs-Bordeaux-Pau, niet bepaald een onverdeeld succes op technisch gebied. Er is dus nog geen businessplan uitgewerkt. Rekening houdend met de aard van de spoorwegvoertuigen, die een kooi van Faraday vormen, vergt een draadloze internetverbinding in de treinen minstens één buitenantenne per stel, alsook één of twee Wi-Fi-antennes per uitgerust voertuig. Er moet dus ook een geschikte bekabeling worden aangebracht in de rijtuigen waarin de service zou worden aangeboden. Dat vergt een niet verwaarloosbare investering, waarin het investeringsplan van de NMBS niet voorziet.

De heer Stefaan Noreilde (VLD). - Ik heb de indruk dat we opnieuw de trein missen. In Nederland meldt een rapport dat deze dienstverlening perfect technisch haalbaar is. Daar wordt al gezocht naar partners. Ik begrijp dus niet dat vandaag niet wordt geantwoord op de vraag om een proefproject te starten. Ik weet dat er ondernemingen zijn die zelfs gratis aan een proefproject willen meewerken. De kostprijs daarvan hoeft overigens niet hoog te zijn. Naast het woon-werkverkeer moet ook daaraan meer aandacht worden besteed, zeker in het toekomstige geliberaliseerde spoorwegvervoer. Ik zal hierop zeker nog terugkomen.

Mondelinge vraag van mevrouw Isabelle Durant aan de minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen over «de Europese Milieuraad» (nr. 3-607)

Mevrouw Isabelle Durant (ECOLO). - De Europese Raad Milieu komt op 10 maart bijeen en zal dan onder meer de doelstellingen inzake de beperking van de broeikasgassen voor de periode na 2012 bespreken. Het gaat om doelstellingen op middellange termijn, tegen 2020, en op lange termijn, tegen 2050.

Sommigen zouden kunnen opwerpen dat we beter wat wachten, daar Kyoto I pas in werking is getreden. Ze vergissen zich volkomen, want er is veel tijd nodig om te onderhandelen en instemming te bereiken over een tweede protocol, dat dan nog moet worden uitgewerkt.

We zijn overigens niet de enigen die al aan de volgende stap denken. Alle wetenschappers delen die mening. Het is onontbeerlijk als we van die tweede doelstelling een echte kans willen maken voor de bedrijven en voor het creëren van werkgelegenheid.

België zou akkoord gaan om een doelstelling op lange termijn te bepalen. Ik verneem echter dat ons land zich zou aansluiten bij de Europese landen die maar een doelstelling op middellange termijn willen. Dat zou een zeer negatief signaal zijn twee weken na de inwerkingtreding van het Kyoto-protocol en enkele maanden vóór de start van de onderhandelingen over een Kyoto II-protocol.

Kan de minister die informatie bevestigen? Wat was het standpunt van de federale regering en de drie gewesten bij de voorbereiding van het Belgische standpunt op de Milieuraad aangaande de absolute noodzaak om een doelstelling op middellange termijn te bepalen?

De heer Bruno Tobback, minister van Leefmilieu en minister van Pensioenen. - Er werd inderdaad een gecoördineerd Belgisch standpunt voorbereid in een werkgroep met alle betrokken overheden. Bij elke bespreking op Europees niveau ter voorbereiding van de Raad wordt het Belgische standpunt overigens opnieuw onderzocht. Daarna wordt het definitief vastgesteld vóór de vergadering van de Raad.

Het huidige standpunt is het resultaat van een weging van de standpunten van alle aanwezige partijen. Er zijn geen expliciete federale of regionale standpunten.

Het huidige Belgische standpunt steunt inderdaad de verwijzing naar een doelstelling voor de beperking met 60 tot 80% tegen 2050 voor de ontwikkelde landen en niet tegen 2020.

Thans is een bespreking aan de gang over de strategie die moet worden gevolgd opdat zoveel mogelijk landen zich ertoe zouden verbinden de doelstellingen te bereiken in het kader van de internationale onderhandelingen.

Steunen wij de onderhandelingen of wegen wij op een debat dat al gevoelig is voor de landen die niet gretig zijn om doelstellingen te bepalen, als we nu zouden aandringen op aanzienlijke beperkingen? Het gaat slechts om de eerste stadia en standpunten in een zeer delicaat debat dat lang zal duren.

Op de Raad van 20 december 2004 heeft België overigens als enige de verwijzing naar de doelstellingen voor de beperking tegen 2050 tot het einde gesteund. Dat kan als een positief signaal van België worden beschouwd, nog vóór de inwerkingtreding van het Kyoto-protocol.

Nu nog zijn vele Europese landen gekant tegen elke verwijzing naar doelstellingen inzake beperking, zowel tegen 2050 als tegen 2020. Het Belgisch standpunt, dat gedeeld wordt door Frankrijk en Hongarije, zou dus in de Raad als een opbouwend compromis kunnen worden beschouwd.

Mevrouw Isabelle Durant (ECOLO). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik betreur dat België, met het akkoord van de drie gewesten en de federale regering, zich niet nu reeds kan inzetten voor de doelstellingen tegen 2020 en slechts een doelstelling op lange termijn bepaalt.

Ik stel vast dat ons land enigszins geïsoleerd is in dit dossier.

Volgens mij moet België meer ambitie tonen, ook met betrekking tot die doelstelling op middellange termijn, om méér te kunnen wegen op het debat. Ik herinner mij dat niemand dacht dat het Kyoto-protocol ooit in werking zou kunnen treden. Ons land heeft dat protocol op eigen kracht, onder meer via het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie, kunnen redden. Als men moed en ambitie heeft, slaagt men erin de standpunten van de anderen op realistische wijze om te buigen. Voorzichtig te werk gaan kan in dat geval gelijkstaan staan met een gebrek aan doortastendheid.

Mondelinge vraag van de heer Christian Brotcorne aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de toestand in de Democratische Republiek Congo» (nr. 3-598)

De heer Christian Brotcorne (CDH). - Ik kom zopas terug van een bezoek aan Congo. Ik maakte deel uit van een delegatie van de Franse Gemeenschap.

De moord op negen blauwhelmen in Ituri doet vragen rijzen over het mandaat van MONUC en over de samenstelling daarvan, gelet op de situatie in het oosten van de DRC. Het relatief beperkte mandaat van MONUC moet ervoor zorgen dat de etnische strijders, die dikwijls worden gesteund door in Congo aanwezige vreemde mogendheden, ermee ophouden dat gebied te gebruiken om conflicten tussen rivaliserende stammen en etnieën te regelen.

De reis heeft ons geleerd dat het verkiezingsproces enkel tot een goed einde kan worden gebracht indien het Congolese grondgebied in zekere mate wordt gepacificeerd en de verkiezingen op het hele grondgebied kunnen plaatshebben.

België heeft de voorkeur gegeven aan een geïntegreerde brigade. Die werkt tamelijk goed. Toch moet men zich nu afvragen of het opportuun is een operatie Artemis bis op te zetten. Zal de minister dit idee, waarnaar ook de Europese Hoge Vertegenwoordiger Javier Solana dikwijls verwijst, ter sprake brengen samen met zijn Europese collega's?

Zuid-Afrika is steeds duidelijker aanwezig in de DRC, niet enkel voor politietaken en vredeshandhaving, maar ook op economisch vlak. Daarvan getuigt het voorontwerp voor de bouw van een hydro-elektrische centrale op de Congostroom. Die zou het zuiden van het Afrikaanse continent van elektrische stroom kunnen voorzien en zelfs landen buiten dit continent, terwijl momenteel slechts vijf procent van de Congolezen op het elektriciteitsnet zijn aangesloten. Daarover bestaat reeds wrevel bij de Congolese bevolking. Zal het project de spanningen niet doen toenemen?

Tijdens het bezoek van president Bush werd bevestigd dat de minister eind maart, begin april in Washington een vergadering zal bijwonen over de veiligheid in de regio van de Grote Meren, in het bijzonder in Congo. Dan zal hij ook zijn Congolese collega's ontmoeten.

Twee jaar geleden al was er een andere bijeenkomst kort vóór de pleidooien voor het Internationaal Hof van Justitie, dat de klacht van Congo tegen Oeganda moest onderzoeken. Congo kon geen klacht indienen tegen Rwanda dat niet is toegetreden tot de procedure voor dat Hof. Ingevolge de besprekingen in Washington heeft Congo toen zijn klacht opgeschort.

Bestaat het risico niet dat nu, aan de vooravond van een nieuwe zitting, een identiek scenario opduikt en het Internationaal Hof van Justitie uiteindelijk wordt ontmoedigd om dit geschil te beslechten? Op die manier zou Congo en de Congolese bevolking de kans op schadevergoeding worden ontnomen waarop het eventueel tegenover Oeganda aanspraak kan maken.

De voorzitter. - Ik wil de minister bedanken dat hij hier aanwezig is. Ik weet dat hij vandaag een overvolle agenda heeft.

De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - De dag van de moord op negen blauwhelmen van Bangladesh in Ituri heb ik in een verklaring hulde gebracht aan die soldaten en aan de VN. Tegelijk heb ik aangedrongen op een ernstig onderzoek. Ik heb tevens verwezen naar mijn bezoek aan Ituri in februari. Daar heb ik zelf kunnen vaststellen dat de situatie er erg instabiel blijft.

België ziet op geen inspanning om die situatie te verbeteren. De eerste geïntegreerde brigade van het Congolese leger, die werd opgeleid met Belgische steun en expertise, werd in Ituri gelegerd. De aanwezigheid van die brigade heeft bijgedragen tot de verbetering van de veiligheidssituatie, maar helaas hebben nieuwe negatieve factoren de situatie onlangs doen verslechteren.

De reactie van MONUC na deze gebeurtenis is, terecht, zeer krachtig geweest. Te Kinshasa werden sommige personen aangehouden. Ingevolge die gebeurtenissen waren zij bevorderd tot generaal in de hoop hen zo te kalmeren. Dat heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd. In samenwerking met de Congolese politie heeft MONUC positief gereageerd door die personen aan te houden teneinde een einde te stellen aan een volledig onaanvaardbare toestand.

In samenwerking met de Zuid-Afrikanen is ons land begonnen aan de opleiding van een tweede geïntegreerde brigade van het Congolese leger. Bij verschillende gelegenheden dringen wij aan op méér middelen en op de versterking van het mandaat van MONUC. Die zou dan in het oosten van Congo kunnen beginnen met de ontwapening van de milities en de negatieve krachten. Ik heb ook verschillende malen méér Europese fondsen gevraagd voor de veiligheid in de DRC. Ik hoop dat er een definitieve beslissing zal vallen tijdens de volgende bijeenkomst van de Raad Algemene Zaken en dat de EU 20 miljoen euro zal vrijmaken voor de opleiding van het eengemaakte leger.

Ik heb de situatie in het oosten van Congo aangekaart tijdens mijn recente bilaterale en multilaterale contacten. In samenwerking met onze partners zoeken wij actief naar oplossingen die MONUC een sleutelrol geven inzake de veiligheid in die streek. Ik benadruk dat MONUC momenteel een erg ruime interpretatie aan zijn mandaat geeft. Ik denk dat dit de enige oplossing voor het probleem is.

Zuid-Afrika is inderdaad zeer actief in verschillende sectoren in de DRC. Er mag echter niet worden vergeten dat het land een zeer actieve en positieve rol heeft gespeeld in het proces dat heeft geleid tot de akkoorden van Pretoria en Sun City die de basis vormen van de huidige overgangsfase in Congo. Men kan kritiek hebben op die formule, maar men moet toegeven dat ze Congo uit een toestand van totale oorlog en chaos heeft gehaald. Nadien heeft de Zuid-Afrikaanse president Mbeki veel inspanningen gedaan om de overgangsploeg te doen werken. België, dat de positieve en belangrijke rol van Zuid-Afrika erkent, is voorstander van samenwerking met dat land in Congo. Die samenwerking is er nu voor de opleiding van het Congolese leger. Ze wordt ook overwogen voor de opleiding van de Congolese politie, op basis van een bilateraal akkoord.

Het zijn de Congolese autoriteiten die moeten beslissen over een nauwere samenwerking met Zuid-Afrika. Indien de bevolking daarmee niet akkoord gaat, moet ze zich daarover kunnen uitspreken via democratische instellingen die in de loop van dit jaar tot stand zouden moeten komen.

De heer Brotcorne verwijst naar de bijeenkomst te Washington over de veiligheid in die regio. Ik veronderstel dat hij het heeft over de reis die ik, in principe, in april zal maken en in de loop waarvan ik met onze Amerikaanse partners zal spreken over de veiligheidssituatie in Centraal-Afrika, meer in het bijzonder in het oosten van Congo.

Ik bevestig dat president Bush tijdens zijn recente bezoek aan België heeft aangekondigd dat de VS overwegen een budget uit te trekken voor de opleiding van het Congolese leger en de verbetering van de veiligheid in Congo. De Verenigde Staten willen met ons overleggen over de precieze voorwaarden van hun bijdrage. Over het algemeen heeft Washington bijzondere aandacht voor onze analyse van de situatie in Centraal-Afrika en wenst het de inspanningen om tot een oplossing te komen beter te coördineren. Ik ben ervan overtuigd dat deze bijeenkomst geen enkele invloed zal hebben op de procedure die loopt in Den Haag.

Tijdens de gesprekken te Washington zal de situatie in het oosten van Congo zeker aan bod komen, ook de steun die Oeganda volgens sommige bronnen aan de milities in Ituri zou geven. Ik heb die kwestie overigens besproken met president Obasanjo in aanwezigheid van onze eerste minister. President Obasanjo zal in deze zaak een initiatief nemen.

De heer Christian Brotcorne (CDH). - Ik dank de minister voor zijn volledig antwoord. Hij heeft geen enkele vraag ontweken, behalve misschien de hypothese van een Artemis-formule. In de huidige stand van zaken verplicht de ruime interpretatie van het mandaat van MONUC ons nochtans tot een nader onderzoek, zowel wat de inhoud van het mandaat als wat de nationale samenstelling van MONUC betreft.

Ik onthoud uit het antwoord het belang dat Washington hecht aan de Belgische expertise in Congo. Dat toont aan dat het belangrijk is dat België een beleid inzake Congo blijft voeren dat niet wordt beperkt tot het humanitaire, zoals de minister soms laat verstaan. Onze expertise in Congo wordt erkend. Dat brengt België op de internationale scène. Ik ben er bovendien van overtuigd dat Congo slechts door de internationale gemeenschap wordt gehoord indien het gebruik maakt van het Belgische kanaal. De diplomatieke belangen van België en Congo lijken me met elkaar verbonden te zijn.

Mondelinge vraag van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de minister van Landsverdediging over «de berichtgeving betreffende Joseph Kabila en de oorsprong ervan» (nr. 3-606)

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - In de persmap die de journalisten meekregen bij het bezoek van de minister aan de Democratische Republiek Congo, werd de afstamming van president Joseph Kabila in twijfel getrokken. Dit bericht verscheen op de frontpagina van Le Soir. Het lokte hevige reacties uit van premier Verhofstadt, die beweerde dat de journaliste de Belgische betrekkingen met Congo opzettelijk heeft willen beschadigen.

Deze gebeurtenissen hebben alweer tot een incident met Congo geleid.

Het voorval werd onmiddellijk geminimaliseerd door erop te wijzen dat het slechts achtergrondinformatie betrof en dus niet ging over officiële documenten. Nochtans zou deze informatie afkomstig zijn van de militaire inlichtingendienst.

Dit incident kan er dus op wijzen dat de militaire inlichtingendienst op een onnauwkeurige wijze informatie verzamelt en ter beschikking stelt van de regering. Gezien het delicate karakter van de verspreide informatie was bijzondere voorzichtigheid aangewezen. Of het incident kan erop wijzen dat op een lichtzinnige manier wordt omgesprongen met vertrouwelijke informatie die door de militaire inlichtingendienst wordt verspreid en dat de betekenis ervan niet juist wordt ingeschat.

Welke conclusies trekt de regering uit deze gebeurtenissen?

De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - Een informeel curriculum vitae van president Kabila is inderdaad terechtgekomen in de map van de journalisten die mij vergezelden tijdens mijn recente Congo-reis. Dat heeft nogal wat ophef gemaakt. Op de precieze vraag zal ik een zeer precies antwoord geven.

Sedert een aantal jaar krijgt de pers die de minister naar het buitenland vergezelt, het hele dossier van het departement ter beschikking, met de uitdrukkelijke afspraak dat dit vertrouwelijk wordt behandeld. Het mag dus niet gebruikt worden - zeker niet met bronverwijzing - om incidenten te creëren. Ik kan alleen vaststellen dat die rode lijn is overschreden. Ik ga daarover niet in polemiek treden met de pers.

Het curriculum vitae zelf is onnauwkeurig. Er wordt een verwijzing gemaakt naar geruchten dat president Kabila Rwandese familiebanden zou hebben, wat in de huidige Congolese politieke toestand een gevoelig element is. Het is evenwel geen wereldschokkend nieuws, aangezien het al tientallen keren gepubliceerd is in de Congolese pers. Bepaalde politieke partijen houden nog altijd vol dat het waar is. Die informatie is niet van Belgische oorsprong en in het curriculum staat uitdrukkelijk dat het `gezegd' wordt.

Intussen heeft professor Kennes, die verbonden is aan het Museum voor Midden-Afrika in Tervuren, in een studie de genealogische lijn van president Kabila nagetrokken en heeft hij vastgesteld dat die informatie niet klopt. Persoonlijk heb ik mij niet verdiept in de afstamming van president Kabila. Ik vind dat op dit ogenblik ook niet het meest cruciale probleem in Congo. Dat neemt niet weg dat het curriculum onvolledig was.

Ik heb daarom duidelijk aan mijn administratie gezegd dat, zelfs als de informatie niet uitgedeeld wordt aan de journalisten, ze wel moet kloppen. Ook voor mij is het immers belangrijk dat ik over de juiste informatie kan beschikken.

De heer Vandenberghe zegt dat dit document door de militaire inlichtingendienst is opgesteld. Bij mijn weten is dat niet zo.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik zeg niet dat de militaire inlichtingendienst de nota opgesteld heeft, maar wel dat ze die informatie zou hebben doorgespeeld.

De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - Niemand, dus ook niet de militaire inlichtingendienst, had die informatie aan Buitenlandse Zaken moeten doorspelen. De Congolese pers heeft daar al tientallen keren melding van gemaakt. Het gerucht, dat als dusdanig in het curriculum werd overgenomen, doet al jaren de ronde. Wat niet werd vermeld, is dat een recente studie die informatie op wetenschappelijke gronden weerlegt.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik lees geen Congolese kranten.

De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - Ik doe dat wel.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De inlichtingendiensten maken zeer veel gebruik van open bronnen.

De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - De heer Vandenberghe is meer vertrouwd met de inlichtingendiensten dan ik.

Het gaat dus om een gerucht dat al jaren de ronde doet en nu weerlegd is.

Ik heb me bij mijn collega Ramazani verontschuldigd voor dit spijtige incident. Mijn administratie had dit niet moeten vermelden. Ik vind echter niet dat ik een sanctie moet treffen tegen de betrokken ambtenaar. Ik ben ervan overtuigd dat hij te goeder trouw was. Ik ben het wel met de eerste minister eens dat de pers een rode lijn heeft overschreden door een stilzwijgende afspraak, die al jaren bestond, niet na te komen.

Mondelinge vraag van de heer Berni Collas aan de minister van Landsverdediging over «de verklaringen van de Duitse kanselier inzake de hervorming van de NAVO» (nr.3-597)

De voorzitter. - De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt namens de heer André Flahaut, minister van Landsverdediging.

De heer Berni Collas (MR). - Ich bediene mich der französischen Sprache, um es dem Herrn Demotte was leichter zu machen.

Ik zal me in het Frans uitdrukken om het minister Demotte wat makkelijker te maken.

Drie weken geleden deed de Duitse minister van Defensie Peter Struck op de veiligheidsconferentie in München namens bondskanselier Schröder een aantal opmerkelijke uitspraken en formuleerde hij enkele voorstellen met betrekking tot de transatlantische betrekkingen en de NAVO.

Om zijn gedachten niet verkeerd weer te geven citeer ik zijn verklaring in het Duits:

»[Die NATO] ist jedoch nicht mehr der primäre Ort, an dem die transatlantischen Partner ihre strategischen Vorstellungen konsultieren und koordinieren. Dasselbe gilt für den Dialog zwischen der Europäischen Union und den Vereinigten Staaten, der in seiner heutigen Form weder dem wachsenden Gewicht der Union noch den neuen Anforderungen transatlantischer Zusammenarbeit entspricht.«

"De NAVO is niet langer de belangrijkste plaats waar de transatlantische partners hun strategieën bespreken en coördineren. De dialoog tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten is in zijn huidige vorm ook niet in overeenstemming met het toenemende belang van de Unie of met de nieuwe uitdagingen voor de transatlantische samenwerking."

Daarom stelde hij voor dat een panel van onafhankelijke experts zich over de hervorming van de NAVO zou bezinnen.

Het voorstel werd nogal koel onthaald door de aanwezige toehoorders, onder wie de Amerikaanse minister van Defensie Donald Rumsfeld en NAVO-secretaris-generaal Jaap de Hoop Scheffer.

Op de NAVO-raad van 22 februari bevestigden de 26 staats- en regeringsleiders hun wil om de rol van de NAVO als forum voor overleg en coördinatie tussen de bondgenoten met betrekking tot strategische en politieke kwesties te versterken. Daarbij werd, in afwachting van de voorstellen van de secretaris-generaal, niet gezegd wat de concrete betekenis van die verklaring zal zijn.

De NAVO is momenteel op drie fronten aanwezig, namelijk in Kosovo, Afghanistan en Irak.

Die interventies vergen een actieve deelname van alle bondgenoten, ook van België, naar gelang van hun mogelijkheden en de gemaakte politieke keuzes. De deelname van de bondgenoten wordt door NAVO-instanties als onvoldoende beschouwd, wat zou geleid hebben tot vertraging in de ontplooiing van de International Security Assistance Force (ISAF) in het oosten van Afghanistan, langs de grens met Iran.

Als antwoord op een oproep van Kofi Annan heeft de NAVO-secretaris-generaal bovendien verklaard dat de NAVO beschikbaar was voor interventies op initiatief van de Verenigde Naties in Darfoer en in het Midden-Oosten.

Hoe beoordeelt de minister de verklaringen van de Duitse bondskanselier? Deelt hij zijn mening over het gebrek aan politieke dialoog binnen het bondgenootschap en over het gevaar dat de NAVO als instrument van het buitenlands beleid van één van haar leden wordt gebruikt?

Wat is het standpunt van de Belgische regering over een eventuele hervorming van de NAVO, over de noodzaak ervan en de wenselijkheid om die ter sprake te brengen op een ogenblik dat de NAVO op vele fronten actief is, over de door de kanselier voorgestelde methode? Kunnen de verwachtingen van de kanselier in verband worden gebracht met het voorstel van onze eerste minister om ook een `Atlantisch Gymnich-overleg' te organiseren?

Welke conclusie trekt de minister uit de NAVO-top en uit het discours van de nieuwe Amerikaanse regering?

Houden de NAVO-structuren voldoende rekening met de ontwikkeling van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid?

Kan de minister de Belgische inbreng schetsen in de opleiding van de Irakese veiligheidstroepen, de speciale fondsen voor de oprichting van een militaire academie in Bagdad en het opnemen van Irakese militairen in NAVO-organen?

Welke middelen zijn nodig om de ISAF uit te breiden in het oosten en het zuiden van Afghanistan, waar de risico's het grootst zijn en waar in het kader van de operatie `Enduring Freedom' al 18.000 soldaten zijn ingezet? Wat is het Belgische standpunt met betrekking tot de eenheid van commando voor ISAF en de operatie `Enduring Freedom'?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Het antwoord van de minister van Defensie op uw vele vragen is kort. Het komt de minister van Defensie noch enig ander regeringslid toe zich uit te spreken over verklaringen die door of namens een regeringsleider van een ander land werden afgelegd.

De heer Berni Collas (MR). - Ik neem akte van het antwoord, maar ben wel teleurgesteld.

Mondelinge vraag van de heer Jurgen Ceder aan de minister van Landsverdediging over «de tussenkomsten van de minister inzake de beslissingen van korpsoversten» (nr. 3-605)

De voorzitter. - De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt namens de heer André Flahaut, minister van Landsverdediging.

De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Volgens berichten in Gazet van Antwerpen en in Het Belang van Limburg mogen twee kandidaat-onderofficieren die betrapt werden op het bezit van drugs, bij het leger blijven na persoonlijke bemiddeling van minister Flahaut.

De twee kandidaat-onderofficieren, een uit Luik en een uit Henegouwen, werden eind vorig jaar in de school van Dinant betrapt met drugs. Van hun korpschef kregen ze te horen dat ze uit het leger zouden worden gezet. De minister liet de twee weten dat hij dat voorstel had geweigerd. Tijdens een gesprek op zijn zitdag in Waver zou hij het duo persoonlijk hebben medegedeeld dat hij het voorstel van hun korpschef om hen te ontslagen zou omzetten in 21 dagen disciplinaire maatregelen.

Manu Jacob, een woordvoerder van de vakbond ACMP, heeft geen goed woord over voor de handelwijze van de minister. Hij zegt: "Het probleem zijn die zitdagen. Wie het niet haalt bij zijn oversten, hoeft slechts naar de zitdagen van de minister te gaan en krijgt altijd gelijk." Hiermee ondermijnt de minister niet alleen de discipline en zet hij de officieren voor schut; hij zet ook de deur op een kier voor het tolereren van druggebruik bij de strijdkrachten, met alle risico's van dien.

Is het normaal dat de minister de beslissing van een korpschef ongedaan maakt na een gesprek met betrokkenen op een zitdag? Is hij zich bewust van de nefaste gevolgen die dat heeft voor het gezag van de officieren in de scholen en de eenheden?

Zal in de toekomst het bezit van drugs niet langer leiden tot ontslag uit het leger? Is dat een nieuwe beleidslijn? Wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen harddrugs en softdrugs?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - De minister van Defensie vindt de kritiek op zijn manier van werken op zijn wekelijkse zitdag in Waver onterecht. Hij houdt die zitdag om rechtstreeks contact te houden met de militairen. Hij is immers erg begaan met het welzijn van het militair personeel en wil via die zitdagen zijn oor te luisteren leggen bij mensen die problemen hebben met de bestaande structuren of met hun oversten. De minister verzet zich tegen de bewering van sommige vakbonden dat er nog nooit zoveel beslissingen van korpsoversten zijn omgezet in lichtere sancties. Hij geeft toe dat er beslissingen werden aangepast, maar dat gebeurde conform de bij Defensie geldende regels.

De heer Jurgen Ceder (VL. BELANG). - Het antwoord van de minister klopt niet. Er zijn wel al militairen wegens drugsbezit uit het leger ontslagen.

Onlangs werden overigens enkele paracommando's uit Diest die op missie waren in Afghanistan, daarvoor naar huis gestuurd. Men zou nog kunnen opwerpen dat het isolement, de stress en de normvervaging die gepaard gaan met oorlogsomstandigheden, makkelijker tot een dergelijk gedrag kan leiden.

Uit alle incidenten blijkt dat de minister met twee maten meet. Wie naar de spreekdag van de minister komt en zich leent tot het cliëntelisme waaraan de minister zich zo vaak schuldig maakt, wordt bevoordeeld tegenover andere militairen.

Dit is en blijft ongehoord.

Mondelinge vraag van mevrouw Myriam Vanlerberghe aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het bewaren van navelstrengbloed» (nr. 3-602)

Mevrouw Myriam Vanlerberghe (SP.A-SPIRIT). - Met het oog op de belangrijke gezondheidswet die eraan komt, wilde ik het probleem van het bewaren van navelstrengbloed dringend aankaarten.

Stamcellen uit navelstrengbloed kunnen het leven redden, vooral van kinderen met leukemie of andere bloedziekten. In Leuven is er een heel belangrijke bank waar stamcellen op niet commerciële basis worden bewaard. Dat kost veel geld, ongeveer 650 euro per geboorte. De droom is dat het navelstrengbloed van elk kindje dat wordt geboren, in totale solidariteit, kan worden bewaard, maar ik begrijp dat dit financieel en praktisch heel moeilijk haalbaar is.

We moeten er echter alles aan doen om het bewaren van navelstrengbloed weg te houden van commercie en winst. Je hoeft enkel maar op internet te gaan om een bedrijf te vinden dat belooft het navelstrengbloed te bewaren, maar enkel voor het eigen kind. Van solidariteit is er dan geen sprake meer. Wie bijvoorbeeld een tweeling krijgt heeft geluk, want er komt een korting van 50 procent. De manier waarop deze zaken worden aangekaart is gewoonweg grof.

Het is bewezen dat stamcellen in de toekomst een belangrijke rol zullen spelen in het genezen van mensen. In het raam van de discussie over waar we met ons gezondheidssysteem naartoe willen, moeten we er alles voor doen om deze problematiek weg te houden van winstbejag. Ten eerste mag hier niet het principe `eigen kind eerst' gelden. Ten tweede is het zelfs medisch onverantwoord de stamcellen voor het eigen kind te gebruiken. Hierover staat op de website van het commerciële bedrijf niets vermeld. Het bedrijf vraag 1.375 euro om de stamcellen van je kind 20 jaar te bewaren, terwijl de werkelijke kost 650 euro bedraagt. We hebben een koninklijk besluit en een wet die verbieden winst te maken op weefsels, stamcellen en dergelijke. Ik zeg dus niet dat er geen wettelijke maatregelen zijn genomen, maar vraag me wel af hoe het betrokken bedrijf tot gisteravond zijn diensten op het internet kon aanbieden. We moeten daar hoe dan ook iets aan doen.

Zullen er bijkomende maatregelen worden genomen? Onze partij is ernstig op zoek naar manieren om absoluut te verbieden dat mensen op deze manier en op een zeer emotioneel moment in hun leven geld wordt afgetroggeld. Zwangere vrouwen benaderen met het voorstel om navelstrengbloed te bewaren is noch ethisch, noch vanuit het oogpunt van de volksgezondheid te verantwoorden. Kunnen er stappen worden gezet? Zal de minister die zelf zetten? Wij willen in elk geval komaf maken met het commercialiseren van de gezondheid.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik begrijp de bezorgdheid van mevrouw Vanlerberghe en ik ben ook van oordeel dat er nood is aan een regeling die de praktijken van de navelstrengbloedbanken reglementeert. Zoals u weet, heeft de vorige minister van Volksgezondheid daartoe een poging gedaan, maar oordeelde de Raad van State dat de wettelijke basis daarvoor ontbrak. Intussen is ook gebleken dat de problematiek van het bewerken, bewaren, afleveren en gebruiken van cellen en weefsels te complex is om te worden geregeld via een uitvoeringsbesluit bij de wet van 13 juni 1986 op de transplantatie van organen. Bovendien werd de Europese richtlijn van 31 maart 2004 goedgekeurd tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen.

Ook voor het gebruik van cellen en lichaamsmateriaal, onder meer voor wetenschappelijk onderzoek of voor productie, hebben we nog geen reglementering inzake de rechten en plichten van de diverse betrokkenen en de informatie die moet worden gegeven over de herkomst van de cellen en het lichaamsmateriaal.

Om voor al die aspecten een globale regeling uit te werken is er een specifieke wettelijke basis nodig die voldoende ruim is om de huidige wet op transplantatie te kunnen vervangen.

Er komt een nieuw wetgevend initiatief. Het zal binnenkort als voorontwerp van wet aan de ministerraad worden voorgelegd.

Mevrouw Myriam Vanlerberghe (SP.A-SPIRIT). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik zal de situatie nauwgezet volgen, want ik vind dat mensen het recht hebben om zo snel als mogelijk te worden geïnformeerd. We moeten de mensen ervoor waarschuwen dat het zinloos is zoveel te betalen. Ik hoop dat er nog dit jaar een oplossing komt.

Mondelinge vraag van mevrouw Christine Defraigne aan de minister van Werk over «de bescherming van de stagiairs» (nr. 3-603)

De voorzitter. - De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt namens mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Het koninklijk besluit van 21 september 2004 betreffende de bescherming van stagiairs legt de stagiairs een medisch onderzoek op vooraleer een stage in een bedrijf aan te vatten. Het legt ook de verplichting op een nauwkeurige en gedetailleerde analyse van de risico's uit te voeren vooraleer de stagiair op zijn stageplaats aankomt.

Die analyse heeft als doel alle risico's te evalueren op het vlak van veiligheid, fysieke en mentale gezondheid en op het vlak van de ontwikkeling van de betrokken jongeren. De kosten van de maatregelen komen ten laste van de werkgever van de stagiair. Voor de kleine en middelgrote ondernemingen betekent dat een zware administratieve last. De KMO's die niet over voldoende personeel beschikken om risicoanalyses uit te voeren, moeten een beroep doen op een externe dienst, die daarvoor 83 euro per uur aanrekent.

Het koninklijk besluit heeft als averechts gevolg dat heel wat ondernemingen weigeren studenten als stagiair aan te nemen.

De controles van de Arbeidsinspectie zijn begonnen. Er circuleren negatieve rapporten. Veel studenten zijn terecht ongerust. Stages in ondernemingen zijn immers waardevol voor de jongeren, in het bijzonder voor de studenten die een technische en beroepsopleiding volgen. De maatregelen kunnen een vermindering van het aantal stageplaatsen tot gevolg hebben.

Overdaad schaadt: te strenge maatregelen dreigen de situatie ingewikkeld te maken. Er moeten twee doelstellingen worden verenigd: de stagiairs in de ondernemingen beschermen en de organisatie van stages in ondernemingen bevorderen.

Kan de minister toelichting geven bij de werking van het systeem dat door het koninklijk besluit van 21 september 2004 is ingevoerd? Is de exacte kostprijs van de beschermingsmaatregelen voor elke leerling-stagiair bekend? Moet het systeem niet worden aangepast?

Ik veronderstel dat de minister overleg op touw zet met de gemeenschapsministers van Onderwijs. Kan de minister zeggen op welke wijze dat overleg gebeurt?

Welke maatregelen stelt de minister voor als blijkt dat de toepassing van het koninklijk besluit van 21 september 2004 inderdaad problemen oplevert?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - In het koninklijk besluit van 21 september 2004 zijn een hele reeks verplichtingen opgenomen, niet alleen voor de werkgevers-stagemeesters, maar ook voor de onderwijsinstellingen. Die verplichtingen zijn nog niet van toepassing.

De werkgever van de eerste stageplaats moet zorgen voor een medisch onderzoek voor elke jongere van minder dan 18 jaar en voor elke `risicostagiair'.

Dat betekent dat de eerste werkgever de toekomstige stagiair moet verzoeken de arbeidsgeneesheer van zijn onderneming te consulteren vooraleer zijn stage aan te vatten.

De werkgever moet de risicoanalyse, samen met de nodige preventieve maatregelen, naar de onderwijsinstelling sturen.

De school moet dat document aan de toekomstige stagiair bezorgen. Die gaat met de vermelde documenten zelf naar de arbeidsgeneesheer van de onderneming.

Dat geschiktheidsattest blijft geldig voor alle andere opeenvolgende stageplaatsen als er geen nieuw risico is.

Elke stagemeester, ook al is hij niet de eerste, moet de risicoanalyse aan de school sturen, zodat kan worden nagegaan of er geen andere risico's zijn die een nieuw medisch onderzoek vereisen. In ieder geval komen de werkgevers hun verplichtingen na.

Waar staan we vandaag? Ik zal geen opsomming geven van alle misverstanden die zijn opgenomen in de technische fiche die ik hier bij me heb. Ik spits me toe op de problemen die nog niet zijn opgelost.

Het eerste probleem is de moeilijkheid voor KMO's om voor de stagiairs een medisch onderzoek te organiseren. De enquête heeft duidelijk aangetoond dat het grootste bezwaar voor de meeste werkgevers niet de kostprijs van het onderzoek betreft, maar de moeilijkheid het te organiseren. Het is voor een kleine onderneming niet eenvoudig om de procedure van een medisch onderzoek in gang te zetten telkens als een stagiair zich aanbiedt.

Een tweede probleem betreft de zelfstandigen zonder personeel. Als zij een stagiair aannemen, zijn ze genoodzaakt zich aan te sluiten bij een externe preventiedienst, zowel voor de risicoanalyse als voor het medisch onderzoek. Die stap is blijkbaar een te hoge psychologische drempel. Mevrouw Van de Bossche begrijpt dat zeer goed.

Een oplossing kan slechts worden gevonden als de belangrijkste medespelers hun verantwoordelijkheid opnemen: de scholen, de werkgevers en de externe preventiediensten, met hun arbeidsgeneesheer.

Welke wegen zullen worden bewandeld?

Een oplossing zou erin kunnen bestaan de organisatie van de medische onderzoeken toe te vertrouwen aan de arbeidsgeneesheer van de onderwijsinstelling. Een andere mogelijkheid zou erin kunnen bestaan die onderzoeken toe te vertrouwen aan de schoolarts, op voorwaarde dat die artsen een bijkomende opleiding hebben genoten. De externe diensten moeten aanvaarden dat ze medische onderzoeken verrichten tegen een verminderde en vaste prijs.

De werkgevers die op die manier van de organisatie van onderzoeken worden ontslagen, zouden uiteraard in de kosten moeten bijdragen. Mijn collega is voorstander van een solidarisering van de kosten door de werkgevers. Op verzoek van de minister voeren ze daarover gesprekken.

Mevrouw Van den Bossche is ervan overtuigd dat een haalbare en rechtvaardige oplossing kan worden bereikt. Zo zal de industrie morgen kunnen beschikken over goed opgeleide mensen die goed voorbereid zijn op een beroepsloopbaan.

Voor de zelfstandigen zonder personeel wil de minister een andere oplossing: de preventieadviseur van de school of de leraren zouden eventueel een bezoek kunnen brengen aan de onderneming om na te gaan of de stagiair aan de onderneming kan worden toevertrouwd. Op die manier kan een pedagogische opdracht worden gecombineerd met de noodzakelijke bescherming van de gezondheid en veiligheid van de stagiairs zonder dat dit meerkosten veroorzaakt.

Op dit moment is het overleg tussen de medewerkers van de ministers en alle betrokken partijen volop aan de gang om te bekijken of de maatregel uitvoerbaar is.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Ik treed niet in discussie met de heer Demotte, die het antwoord van zijn collega heeft voorgelezen. Ik blijf de zaak volgen.

Mondelinge vraag van de heer Luc Willems aan de minister van Werk over «de uitvoering van het herenakkoord met de Belgische Vereniging van Banken» (nr. 3-594)

De voorzitter. - De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt namens mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk.

De heer Luc Willems (VLD). - In februari 2004 werd met de Belgische Vereniging van Banken het zogenaamde `herenakkoord' gesloten met een aantal basisregels om de snelle evolutie van het betaalverkeer in goede banen te leiden. De invoering van een verhuizingsdienst tussen bankinstellingen is één van de basisprincipes die in het herenakkoord werden ingeschreven.

Die verhuizingsdienst blijkt enkel op de overheveling van zicht- en spaarrekeningen van toepassing te zijn. Het was de bedoeling dat de banken onderling de overheveling van domiciliëringen en doorlopende opdrachten zouden regelen. Over de termijn waarbinnen die verhuizing moet plaatshebben en over de kostprijs ervan wordt aan de klant echter geen uitsluitsel gegeven.

Op de overheveling van effecten, die materieel in een kluis of immaterieel in een effectendossier worden bewaard, zijn de regels van de verhuizingsdienst niet toepasselijk.

Bij de overheveling van zo'n effectendossier tussen twee bankinstellingen rekent de oorspronkelijke bank per over te dragen effect aan de klant een overdreven kostprijs aan, teneinde diens overstap naar een andere bankinstelling te ontmoedigen. Zo biedt een bekende bank een spaarproduct aan voor jongeren, bestaande uit een depositoboekje en een daaraan gekoppeld effectendossier. Zodra er 250 euro op het depositoboekje van de jongere staat, belegt de bank dat bedrag automatisch in een kasbon die in het effectendossier wordt bewaard. Bij opname of overheveling rekent de bank per regel in het effectendossier, dus per effect, 20 euro aan plus BTW, met een maximum van 250 euro. Heel wat klanten wagen bijgevolg geen overstap naar een andere bank wegens de hoge kostprijs.

Is het niet wenselijk een wetgevend initiatief te nemen om de knelpunten in het herenakkoord aan te pakken?

Zal er op korte termijn een inspanning worden gedaan om de overdrachtstermijn en de kostprijs van de overheveling van zicht- en spaarrekeningen vast te leggen en om het aanrekenen van een kostprijs bij de overheveling van effectendossiers onmogelijk te maken?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Het herenakkoord gaat over het betaalverkeer en niet over alle aspecten van de financiële dienstverlening, zoals de tarifering inzake spaarproducten of beleggingen.

Het herenakkoord zou de mobiliteit van de klanten van banken bevorderen door een vereenvoudiging van de administratieve lasten en een transparant prijsniveau.

De banken hebben terzake zelf een verhuisdienst opgezet. Die is op 1 oktober 2004 van start gegaan. Het betreft een verhuisdienst voor zichtrekeningen van particulieren. In feite gaat het om een verhuisdossier met praktische richtlijnen om de overgang naar een andere bank eenvoudiger te maken, onder andere voor domiciliëringen en permanente betaalopdrachten.

De klant vraagt zijn persoonlijk verhuisdossier aan bij de bank die hij verlaat. De banken moeten een aantal regels respecteren inzake termijnen van de overheveling, tarieven voor het sluiten van een zicht- of spaarrekening of van een effectendossier. Zo moeten ze de consument vooraf duidelijk informeren over de tarieven, dit in uitvoering van onder andere het koninklijk besluit van 23 maart 1995 betreffende de prijsaanduiding van homogene financiële diensten. Inzake de termijnen moeten de banken de opdracht van de consument uitvoeren en de regels respecteren die zijn vervat in de wet van 10 juli 1997 betreffende de valutadatum van bankverrichtingen. Die wet regelt immers ook de boekingsdatum. Dat is de datum waarop de verrichting boekhoudkundig op de rekening wordt bijgeschreven.

Consumenten die klachten hebben over de verhuizing naar een nieuwe bank, kunnen terecht bij de nieuwe paritaire bemiddelingsdienst `Banken - Krediet - Beleggingen' die in november 2004 van start is gegaan.

Minister Van Den Bossche wijst erop dat de verhuisdienst van de banken pas vijf maanden bestaat en dat het dus nog te vroeg is om al conclusies te trekken. Ze sluit niet uit dat er nieuwe wetgevende initiatieven komen, maar ze wil eerst de banken nog de kans te geven om de mobiliteit van de consumenten te bevorderen.

De heer Luc Willems (VLD). - In de praktijk bestaan er nog altijd heel wat drempels om de overgang van de ene naar de andere bank soepel te laten verlopen. Om ervoor te zorgen dat een consument met al zijn producten gemakkelijk kan verhuizen, moeten de banken een aantal duidelijke regels naleven en mogen er geen financiële obstakels worden opgeworpen. Als niet iedereen zich aan dergelijke spelregels kan houden, moeten we inderdaad wettelijke regels uitwerken waarbinnen het betalingsverkeer en de verhuizing van betalingen naar een andere bank dienen te verlopen.

Mondelinge vraag van de heer Etienne Schouppe aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over «de hervormingen bij de Dienst Douane en Accijnzen te Antwerpen» (nr. 3-599)

De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt namens de heer Didier Reynders, vice-eerste minister en minister van Financiën.

De heer Etienne Schouppe (CD&V). - Ik ben blij dat staatssecretaris Van Quickenborne mijn vraag beantwoordt, aangezien hij vanuit zijn bevoegdheden wel meer met kafkaiaanse toestanden te maken krijgt.

De dienst Douane en accijnzen in Antwerpen staat voor grote veranderingen. Zo zou het project Paperless Douane van 1 juli 2005 af proefdraaien en op 1 januari 2006 definitief van start gaan. Er heerst evenwel grote onduidelijkheid over de uitvoering van de controletaken. Welke taken moet de douane zelf blijven doen en welke kunnen door de private sector worden overgenomen? Het is ook nog niet duidelijk wat de gevolgen zullen zijn voor het personeel van de Douane en Accijnzen van de nieuwe organisatiestructuur, die onder de benaming `enig kantoor' werd gelanceerd.

In de haven van Antwerpen zullen 70 tot 80 zogenaamde nucleaire poorten worden geïnstalleerd. Een derde daarvan zal continu moeten worden bemand. De detectie kan door de douaneambtenaren gebeuren, maar zij kunnen het verdere onderzoek niet uitvoeren, aangezien daarvoor specifieke bekwaamheden vereist zijn. Op dat punt bestaat grote onzekerheid. Een gelijkaardige situatie zal zich voordoen met de containerscanners.

Vanaf 1 oktober 2005 zal in principe ook het Deurganckdok open zijn. Er moet reeds van 1 juli af personeel ter plaatse zijn om zich voor te bereiden op de effectieve start van de exploitatie. Er zijn 90 bijkomende personeelsleden nodig op 1 juli 2005. Zodra de terminal volledig operationeel is, zijn er 150 personeelsleden.

Tegelijkertijd werd beslist dat de nieuwe dienst Doelgroepen het RAS-team voor risicoanalyse zal overnemen en daarvoor zal worden uitgebreid met 25 extra ambtenaren. Over al die belangrijke uitbreidingen bestaat vandaag echter nog helemaal geen zekerheid.

In de accijnsdiensten zijn de klassieke taken verminderd, maar er zijn andere taken in de plaats gekomen. Er werd tevens beslist al het personeel te herlokaliseren. Ook daarover is niet de minste duidelijkheid.

In de haven van Rotterdam, die een concurrent is van Antwerpen, werd in een gelijkaardige situatie het aantal personeelsleden verdubbeld.

Wat is het personeelsbeleid van de minister voor de haven van Antwerpen? Plant de minister nieuwe aanwervingen? Zullen die aanwervingen natuurlijke afvloeiingen opvangen? Wanneer wordt het personeel aangeworven dat de nieuwe taken moet uitvoeren? Over hoeveel mensen beschikt de minister?

Wanneer zal er duidelijkheid worden geschapen over de nieuwe opdeling van taken en bevoegdheden, meer in het bijzonder over wie waar zal worden tewerkgesteld?

De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - De heer Schouppe wijst voortdurend op het belang van de haven van Antwerpen, maar de vereenvoudiging en de informatisering van de douaneprocedures en -formaliteiten is onder meer ook van belang voor de luchthaven van Zaventem.

Bij de FOD Financiën is een moderniseringsoperatie aan de gang, onder de naam Coperfin. Ook de dienst Douane en Accijnzen is daarbij betrokken onder de benaming Paperless Douane en accijnzen. Dat project bestaat uit verschillende deelprojecten, die stap voor stap worden uitgevoerd. De uitvoering hangt uiteraard af van de aankoop en implementatie van informatica en technologieën. Daarmee gaan grote uitgaven gepaard.

De heer Schouppe weet ongetwijfeld dat reeds een aantal stappen zijn gedaan. In het begin traden er daarbij problemen op, onder meer in Antwerpen. Die problemen zijn intussen opgelost. Het proces is volop aan de gang.

De realisatie van de verschillende deelprojecten zal, zoals bij modernisering bij de overheid of in de privé-sector, aanleiding zal geven tot overplaatsingen van personeel. Door de invoering van Paperless Douane en accijnzen zal het werk op de ontvangkantoren aanzienlijk verminderen. Het personeel dat daar vrijkomt, zou kunnen belast worden met de controles die voortvloeien uit de nieuwe opdrachten, vooral dan de beveiliging van de logistieke keten, die van langsom belangrijker wordt. De heer Schouppe verwees zelf al naar de plaatsing van detectiepoorten voor radioactieve stoffen.

De administratie houdt ook rekening met de groei van het handelsverkeer en het personeel zal ook kunnen worden ingezet voor boekhoudkundige controles die nodig zijn door de stijging van het aantal tarieven voor energieproducten. Het personeel kan ook worden ingezet voor risicoanalyses.

Er zijn werkgroepen opgericht die zich bezighouden met de voorbereiding. Zodra de plannen klaar zijn, worden ze voorgelegd aan de vakbonden, die dan hun recht van inspraak kunnen uitoefenen en zich in voorkomend geval akkoord moeten verklaren met de overplaatsingen van personeel. Ook de medewerkers van het departement zullen hierover worden ingelicht.

De vergadering met de vakbonden vindt plaats op 9 maart eerstkomend. Vraagsteller stelt zijn vraag wellicht niet toevallig op het juiste ogenblik, want al de voormelde problemen komen op die vergadering ter sprake.

De administratie merkt tevens op dat in uitvoering van het personeelsplan 2004 reeds 82 medewerkers werden in dienst genomen bij Douane en Accijnzen. Van de laureaten van het eerstvolgend wervingsexamen, dat in de loop van de maand maart wordt georganiseerd, zullen er nog 35 in dienst worden genomen. De verjonging van het personeel wordt planmatig via het jaarlijks personeelsplan van de FOD Financiën vastgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met de dienstnoden en met de budgettaire mogelijkheden. In dit stadium kan de administratie geen definitieve personeelscijfers voorleggen.

Zo luidt het antwoord van de minister van Financiën. Dit project wordt door de minister getrokken, maar zelf ben ik er ook wel bij betrokken.

De informatisering krijgt vandaag niet alleen in ons land, maar in heel Europa haar beslag en zodoende kunnen er ook betere controles worden uitgevoerd. Het werk voor de import en de export in Antwerpen kan worden vereenvoudigd. De overheidsadministratie kan daardoor worden afgeslankt en tegelijk slagkrachtiger en doeltreffender optreden.

De operatie staat onder leiding van een zeer bekwaam ambtenaar, die ze ongetwijfeld tot een goed einde zal brengen.

De heer Etienne Schouppe (CD&V). - Het antwoord van de heer Van Quickenborne is eigenlijk een doekje voor het bloeden. Hij heeft het wel over de gesprekken met de vakbonden over de overplaatsingen van personeel, maar over de opleiding van het personeel in kader van Paperless Douane en over de aanwezigheid vanaf 1 juli 2005 van 90 bijgeschoolde douanes in het Deurganckdok, dat op 1 oktober 2005 operationeel moet zijn, heb ik niets vernomen. Over de indienstneming van personeel dat moet werken met de nucleaire detectiepoorten en dat de containers moet scannen, word ik evenmin gerustgesteld.

De 80 indienstnemingen zullen niet volstaan om onze verbintenissen inzake veiligheid na te komen. De FOD Financiën is zich er terdege van bewust dat er meer mensen nodig zijn, maar talmt te lang met de opleiding en bijscholing van het personeel dat naar de haven van Antwerpen zal worden overgeplaatst.

Ik vrees dat België zijn verbintenissen niet binnen de voorziene termijnen zal kunnen nakomen en dat de operationaliteit van de haven hieronder zal lijden.

De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik zal de bezorgdheid van de heer Schouppe meedelen aan de minister van Financiën en aan de bevoegde diensten.

Vandaag is het geen 1 juli 2005, noch 1 januari 2006. Het is goed dat vraagsteller ons wijst op de dringendheid, maar het project Paperless Douane en Accijnzen verkeert al in een verder gevorderd stadium van ontwikkeling. Het eerste deelproject, NCTS, is al verwezenlijkt en werkt. Stapsgewijs wordt er verder gewerkt. De administratie is volkomen bij machte om ook de volgende fasen tot een goed einde te brengen.

Mondelinge vraag van mevrouw Jacinta De Roeck aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de concrete inwerkingtreding van de wet op de handelsvestigingen» (nr. 3-600)

De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt namens de heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid.

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - De wet van 13 augustus 2004 die de vergunning van handelsvestigingen regelt, de zogenaamde Ikea-wet, is sinds vorige dinsdag van kracht. Sinds 1 maart kunnen bedrijven binnen de 50 dagen uitsluitsel krijgen over hun aanvraag voor een nieuwe vestiging. Voor vestigingen groter dan 1000 m2 bedraagt de maximumtermijn 90 dagen na de overhandiging van het indieningsbewijs en is een advies vereist van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie.

De wet is echter onder een negatief gesternte gestart want er ontbreken nog twee van de vijf uitvoeringsbesluiten. Vooral het ontbreken van een koninklijk besluit houdende de samenstelling van genoemd comité dreigt desastreus te worden voor de KMO-sector. De nieuwe wet bepaalt immers dat het comité zijn advies moet uitbrengen binnen een termijn van 35 dagen. Gebeurt dat niet, dan geldt het principe van de stilzwijgende vergunning.

Gevreesd wordt dat de grote distributieketens vrij baan hebben voor hun expansieplannen zolang het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie niet rechtsgeldig is samengesteld. De KMO's moeten intussen machteloos toezien. De wet is hen al niet gunstig gezind en nu zou ook de mogelijkheid op een negatief advies tijdelijk wegvallen.

Wat zijn voor de toekenning van vestigingsvergunningen aan grote handelszaken de reële consequenties van het feit dat het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie nog niet is samengesteld?

Wanneer denkt de minister dat het 18-koppige comité volledig zal zijn samengesteld en haar werkzaamheden zal kunnen starten?

Wanneer mogen we de ontbrekende uitvoeringsbesluiten verwachten?

De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - De formele benoeming van de leden van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie is nakend en zal de wettelijk vastgestelde procedure in de praktijk op geen enkele wijze in het gedrang brengen.

Het comité zal zijn werkzaamheden binnenkort officieel kunnen starten. De administratie wacht nog op de formele kandidaatstelling van enkele organisaties. De voorzitter en secretaris van het comité zijn wel van plan om iedereen al uit te nodigen voor een informele bijeenkomst zodat de leden met elkaar kennis kunnen maken. De wet is op 1 maart in werking getreden. We zijn dus nog maar enkele dagen over tijd.

Er werden al vijf van de zeven uitvoeringsbesluiten gepubliceerd. De twee ontbrekende besluiten hebben betrekking op de samenstelling van het comité en de beroepsprocedure. Het probleem van de beroepsprocedure is niet zo dringend en de administratieve procedure tot ondertekening van het koninklijk besluit tot benoeming van de leden van het NSEC is zo goed als afgerond. Het zal binnenkort ter ondertekening aan de koning worden voorgelegd.

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - De regering vindt enkele dagen vertraging blijkbaar geen punt. Ik herinner er toch aan dat de wet dateert van 13 augustus 2004 en dat er voldoende tijd was om het voorbereidende werk klaar te hebben. De minister gebruikt de termen `nakend' en `binnenkort' die niet erg concreet zijn. Ik vrees dan ook dat ik binnenkort een vraag zal moeten stellen om te weten wat die termen betekenen. Ik concludeer uit het antwoord dat organisaties zoals UNIZO zich terecht zorgen maken.

Mededeling van de voorzitter

De voorzitter. - Het Bureau heeft beslist dat de mondelinge vragen voortaan worden gesteld zonder papier. Zo kunnen onze debatten sneller en levendiger verlopen. Eerder was al beslist dat als een senator afwezig is de vraag om uitleg wordt omgezet in een schriftelijke vraag.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie, enerzijds, en Bosnië-Herzegovina, anderzijds, inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Sarajevo op 3 maart 2004 (Stuk 3-989)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Annane verwijst naar haar schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-989/1.)

-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met het Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, gedaan te Straatsburg op 18 december 1997 (Stuk 3-990)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Pehlivan verwijst naar haar schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-990/1.)

-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 478 van het Gerechtelijk Wetboek (van de heer Hugo Coveliers, Stuk 3-308)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Laloy verwijst naar haar schriftelijk verslag.

De heer Hugo Coveliers (Onafhankelijke). - De basis van de onderhavige tekst is een wetsvoorstel dat ik in illo tempore en in andere omstandigheden indiende om een probleem op te lossen dat bij de balie aan het Hof van Cassatie was ontstaan.

Advocaten oefenen weliswaar een vrij beroep uit, maar het Hof van Cassatie benoemt een beperkt aantal advocaten, uitsluitend bevoegd in burgerlijke zaken. Die benoeming impliceert geen honorering door de overheid, maar geeft de advocaten de bevoegdheid adviezen te verstrekken in eventuele cassatieberoepen en de burger in de procedure te vertegenwoordigen. Momenteel zijn er twintig advocaten bij het Hof van Cassatie, tien Nederlandstalige en tien Franstalige.

Een advocaat kan zijn beroep blijven uitoefenen zolang hij daar fysiek toe in staat is. De meeste advocaten blijven, vaak met veel enthousiasme, de burger vertegenwoordigen nadat ze de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Velen van hen slagen erin, ondanks hun gevorderde leeftijd, een overtuigend pleidooi te houden. Oudere advocaten werken in de meeste gevallen evenwel niet meer fulltime. Aangezien ook de bij het Hof van Cassatie benoemde advocaten na een bepaalde leeftijd minder actief worden, verhoogt de druk om jongere kandidaten aan te wijzen. De oplossing die ik heb voorgesteld, was heel eenvoudig en bestond erin te beslissen dat de advocaten bij het Hof van Cassatie na hun zeventigste verjaardag niet meer in het quotum van de tien advocaten worden meegerekend. Ingevolge die maatregel zou er een nieuwe advocaat kunnen worden benoemd, wat het totale aantal advocaten per taalgroep op twaalf tot dertien zou brengen. Ik geef toe dat er daardoor op sommige ogenblikken een onevenwichtige verdeling tussen de taalgroepen kan ontstaan, wat echter onverwijld kan worden verholpen.

Het voorstel werd door de commissie voor de Justitie goedgekeurd, maar toen het ter bespreking aan de plenaire vergadering werd voorgelegd en de regering ontdekte wie het had ingediend, rees er verzet.

De regering heeft dan een zware procedure ingevoerd met de intentie het aantal advocaten bij het Hof van Cassatie op 50 te brengen, namelijk tweemaal 25. Daarnaast zou er een commissie worden opgericht voor de organisatie van een vergelijkend examen. Blijkbaar beseft de regering niet wat daarvan de gevolgen zullen zijn. Dat betekent immers dat de eerste van het examen moet worden aanvaard, tot welke partij die ook behoort. Dat zal binnen de meerderheid heel wat problemen scheppen.

Een ander probleem is dat er in het voorstel van de regering, zoals de heer Mahoux in de commissie terecht opmerkte, geen keuze wordt gemaakt. Het moet duidelijk worden gemaakt dat Cassatie geen derde instantie is na eerste aanleg en beroep. Cassatie is geen beroepsinstantie voor het Hof van Assisen. Cassatie is een soort opperste gerechtshof zoals dat in alle democratische rechtssystemen bestaat. In de Verenigde Staten kunnen het Supreme Court van de Unie en die van de Staten zelfs zelf beslissen of ze een zaak aanvaarden. Daarbij wordt ook gezegd hoeveel rechters voor of tegen waren. Men kent er eveneens de dissenting opinion, iets wat in onze maatschappij blijkbaar ondenkbaar is. Het probleem is dus dat niet wordt geopteerd voor wat Cassatie nu juist moet zijn. Zijn er wel 50 advocaten nodig bij Cassatie? Zal dat niet de indruk versterken dat Cassatie een derde beroepsinstantie is? We weten trouwens dat die 50 advocaten niet uitsluitend voor zaken van Cassatie zullen werken. In de commissie is er terecht op gewezen dat een kantoor dat enkel cassatiezaken doet economisch niet rendabel is en ondanks alles blijft advocaat een vrij beroep dat ook financieel rendabel moet zijn.

Men had dus beter zijn wrok, rancune en verzuring tegenover de indiener van het voorstel even opzij gezet en zijn voorstel in een open geest goedgekeurd. Nu is er een scheefgetrokken voorstel zonder visie op het Hof van Cassatie als een echte cassatierechter.

Het voorstel wordt wel aangekondigd onder mijn naam, omdat het niet anders kon. Ik kan moeilijk mijn eigen voorstel afwijzen. Een goedkeuring is echter te veel gevraagd. Ik kan niet akkoord gaan met het nu voorgestelde systeem waarvan ik voorspel dat het bij de eerste benoemingen van advocaten zal worden verkracht. Er zullen immers kandidaten uit de vergelijkende examens komen die de regering niet graag zal zien komen en die ze dan ook niet zal benoemen. Daarvan ben ik overtuigd. Dan zullen er beroepen komen bij de Raad van State en er zal een poespas ontstaan. Daarom zal ik mij, in een bui van goedheid, bij de stemming over dit voorstel onthouden.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Collega Coveliers heeft zojuist het wedervaren van zijn wetsvoorstel toegelicht. Het voorstel dat hij had ingediend en dat in wezen een overgangsmaatregel vormde om aan tekortkomingen tegemoet te komen, werd in eerste lezing goedgekeurd. Na de terugzending naar de commissie heeft de regering een reeks amendementen ingediend die het oorspronkelijke voorstel op essentiële punten wijzigen.

De tekst blijft bij de opvatting dat de advocaten bij het Hof van Cassatie een nuttige rol spelen om de rechten van de verdediging effectief te verzekeren. Men kan argumenten voor en tegen hebben. In vele cassatieberoepen wordt geen advocaat in cassatie meer ingeschakeld: in strafzaken, in fiscale zaken wordt nog uitzonderlijk een advocaat ingeschakeld. We stellen vast dat de advocaten bij het Hof van Cassatie hun rol van filter wel degelijk spelen. Van de burgerlijke zaken worden ongeveer 40% gegrond verklaard voor cassatie. In strafzaken komt slechts 10% van de gevallen in cassatie. Daarenboven moet het openbaar ministerie in strafzaken onderzoeken of de regels inzake openbare orde in de procedure werden nageleefd. Het is dus niet de bedoeling voorrechten a priori te regelen, maar te zorgen voor een effectieve uitoefening van de rechten van de verdediging. Het in onze wetgeving en onze rechtspraak gehanteerde onderscheid tussen recht en feit en de andere procedurele regelingen in verband met de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het cassatieberoep hebben tot gevolg dat men een specialisatie moet hebben gevolgd of toch grondig moet zijn opgeleid om als advocaat bij het Hof van Cassatie te kunnen functioneren. Het Hof heeft geruime tijd geleden op informele wijze een initiatief genomen om een opleiding te geven aan de kandidaten voor de orde van de advocaten bij het Hof van Cassatie. Het was nuttig hiervoor te voorzien in een stevigere wettelijke grondslag. Het certificaat dat werd uitgereikt voor de opleiding bij het Hof van Cassatie was immers niet a priori een waarborg om benoemd te worden. Ook kandidaten die de opleiding niet hadden gevolgd, kwamen op grond van persoonlijke titels toch in aanmerking voor de benoeming. Het wetsvoorstel heeft daarin verduidelijking gebracht. Er wordt voorgesteld een commissie ad hoc op te richten om de toegang tot de orde van de advocaten van het Hof van Cassatie te verzekeren, te normeren en een examen te organiseren waarvan de uitslag moet aantonen dat de kandidaat bekwaam is om de functie van advocaat bij het Hof van Cassatie uit te oefenen.

Het hangt uiteraard af van de commissie, die relatief evenwichtig is samengesteld, of de kandidaten voor de functie van advocaat bij het Hof van Cassatie op een objectieve en redelijke wijze worden voorgesteld.

We moeten vertrouwen hebben in die commissie, al kan ze vergissingen begaan zoals de Hoge Raad voor Justitie zich kan vergissen in de benoeming van rechters.

Het is in ieder geval een voordeel dat de procedure transparant en rechtszeker wordt en dat er een examen wordt georganiseerd onder officiële controle. Het examen moet niet noodzakelijk beslissend zijn. Ik denk dat alles laten afhangen van een examen niet altijd de juiste beslissing waarborgt waarmee we niet zeggen voorstander te zijn van een benoeming op grond van politieke willekeur of een voorkeur die niets met de bekwaamheid van de kandidaten te maken heeft. Evenmin zijn we voorstander van een plotse aanzienlijke verhoging van het aantal advocaten bij het Hof van Cassatie. Wanneer dat in één ruk zou gebeuren, zou het tot misbruik aanleiding kunnen geven.

Daarom denken we dat in functie van de bestaande specialisaties en ook van de noodzaak van de rechtzoekende om een vrije keuze te kunnen maken van de advocaat bij het Hof van Cassatie, het voorliggende voorstel op meerdere punten een verbetering betekent tegenover het vorige. We ontkennen niet dat er opmerkingen gemaakt kunnen worden ten aanzien van voorliggend voorstel en we hebben die ook gemaakt, maar bij afweging van voor- en nadelen kunnen we niet anders dan een positieve stem uit te brengen over dit voorstel dat door de regering is geamendeerd. Als we geen objectieve redenen hebben om tegen een voorstel te stemmen, dan doen we dat ook niet, zelfs al behoren we tot de oppositie.

De heer Luc Willems (VLD). - We moeten toegeven dat het wetsvoorstel dat eerst voorlag een vrij minimale regeling was. Ze probeerde wel een aantal problemen op te lossen in verband met het aantal advocaten, zonder evenwel het basisprincipe of de basismethodiek voor de aanstelling van advocaten bij het Hof van Cassatie te wijzigen. Eén probleem dat niet opgelost werd was bijvoorbeeld dat van het examen, de organisatie ervan en de evaluatie, waarvoor geen wettelijke grondslag bestond. Ook de voorgestelde wijze van benoeming was niet duidelijk. Ik moet toegeven dat de wijze waarop het voorstel, nadat het was aangenomen, teruggekeerd is naar de commissie niet echt een schoonheidswedstrijd zou winnen. Na de omweg via de plenaire vergadering en met de amendementen van de regering, is er een goed debat geweest in de commissie. Er werden hoorzittingen gehouden en een twintigtal amendementen werden ingediend. Na die gedachtewisseling en die pogingen om de tekst te verbeteren, is een goede middenweg gevonden tussen het oorspronkelijke voorstel dat wou remediëren aan het tekort aan advocaten, en de noodzaak om rekening te houden met een aantal kenmerken van het Hof van Cassatie.

Belangrijk is dat de vrije toegang in strafzaken blijft bestaan, dat het ruimer aanbod van advocaten een positieve uitwerking zal hebben op de prijszetting en er een grotere keuze zal betekenen voor wie een advocaat zoekt. Uit cijfers blijkt dat het Hof van Cassatie in burgerlijke zaken goed functioneert. De procedures en de beroepen zijn zinvol, er zijn een aantal belangrijke verbrekingen, die mee aangegeven worden door de gespecialiseerde advocaten bij het Hof van Cassatie.

In dat opzicht is het goed dat het typische kenmerk van Cassatie behouden blijft en Cassatie niet verwordt tot een derde aanleg, maar controle blijft uitoefenen op de wijze waarop de rechter heeft rechtgesproken en op de techniciteit en de coherentie van de wetgeving.

In tegenstelling tot het oorspronkelijke wetsvoorstel, zijn we nu tot een meer evenwichtige regeling gekomen die waarschijnlijk de tand des tijds iets langer zal doorstaan dan daarnet werd aangegeven.

Artikelsgewijze bespreking

(Voor de tekst geamendeerd door de commissie voor de Justitie, zie stuk 3-308/9.)

De voorzitter. - Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw opschrift voorstelt: Wetsontwerp tot hervorming van de toegang van advocaten tot het Hof van Cassatie.

-De artikelen 1 tot 6 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsvoorstel in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer teneinde ervoor te zorgen dat de gereserveerde parkeerplaatsen voor personen met een handicap niet door anderen worden ingenomen (van de heer Christian Brotcorne, Stuk 3-519)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Kapompolé verwijst naar haar schriftelijk verslag.

De heer Christian Brotcorne (CDH). - Dit door mij ingediende wetsvoorstel lijkt me een beter onthaal te verdienen dan de blijken van sympathie die het kreeg bij de bespreking in de commissie.

Het betreft de aanvulling van een verkeersbord dat een stationeerverbod oplegt aan gewone weggebruikers op plaatsen waar het stationeren is voorbehouden voor gehandicapten. Ik heb vastgesteld dat het ons allemaal wel eens gebeurt dat wij onze wagen daar plaatsen. We houden ons voor dat het slechts voor enkele minuten is en dat inmiddels niemand zal opduiken om die plaats te gebruiken.

Er is veel herrie geweest over de hervorming van het verkeersreglement omdat die hoofdzakelijk was gericht op sancties en repressie. Ik wil het midden houden tussen opvoeding en beteugeling. Ik wil degene die een plaats gebruikt die hem niet toekomt, erop wijzen dat hij iets doet wat in het algemeen niet wordt aanvaard. Ik doe hier een beetje een beroep op het schuldgevoel. Dat kan leiden tot een beter gebruik van het publiek domein.

Ondanks alle sympathie voor mijn voorstel werd het niet gevolgd omdat Europese richtlijnen ons opleggen dat verkeersborden door middel van tekens en pictogrammen moeten kunnen worden begrepen en niet via een taal die niet door alle weggebruikers wordt begrepen, met name door buitenlanders.

Ik vind dit een wat simplistische reactie. Voor intern Belgisch gebruik zou de bijkomende vermelding een positief effect kunnen hebben.

Ik kan enkel betreuren dat de commissie mijn voorstel niet heeft goedgekeurd. Ik kan altijd hopen dat de plenaire vergadering een andere houding zal aannemen. Ik onderwerp me dus aan de wijsheid van de Senaat. Ik denk dat er nog wijzen onder de senatoren zijn.

-De algemene bespreking is gesloten.

-De stemming over de conclusie van de commissie heeft later plaats.

Voorstel van resolutie strekkende om beter rekening te houden met de belangen van fietsers in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg (van de heer Christian Brotcorne, Stuk 3-719)

Bespreking

De voorzitter. - De heer Koninckx verwijst naar zijn schriftelijk verslag.

-De bespreking is gesloten.

-De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.

Voorstel van resolutie over een proefproject inzake draadloos internet op treinen (van de heer Stefaan Noreilde, Stuk 3-948)

Bespreking

De heer Berni Collas (MR), rapporteur. - Dit voorstel van resolutie is bij de commissie in goede aarde gevallen. De elf aanwezige leden hebben het voorstel dan ook unaniem goedgekeurd.

-De bespreking is gesloten.

-De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.

De heer Hugo Coveliers (Onafhankelijke). - Ik wilde nog een vraag stellen aan de heer Brotcorne: staat er in zijn resolutie ook dat fietsers niet meer door het rode licht mogen rijden?

De heer Christian Brotcorne (CDH). - De huidige wetgeving bepaalt dat in een groep van meer dan 15 fietsers, de fietsers niet met twee naast elkaar mogen rijden als één van hen een aanhangwagen trekt. Wij stellen voor dat wel toe te staan.

De heer Hugo Coveliers (Onafhankelijke). - Als ik in een stad - weliswaar maar Antwerpen - wandel, moet ik oppassen of ik word op het zebrapad door fietsers van mijn sokken gereden. Daarom vraag ik of er in de resolutie ook staat dat fietsers het stoplicht moeten respecteren.

Vraag om uitleg van de heer Berni Collas aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «het taalregime van het politiepersoneel in de twee zones van het Duitse taalgebied» (nr. 3-645)

De heer Berni Collas (MR). - In een van mijn eerste interventies in de Senaat vestigde ik reeds de aandacht van de minister op de problematiek van het taalregime van het politiepersoneel in het gerechtelijk arrondissement Eupen.

De politieagenten van de twee politiezones in het Duitse taalgebied zijn verplicht hun opleiding in het Frans te volgen, in een school in Luik, aangezien er geen school is die de opleiding in het Duits aanbiedt.

Aangezien in die school het Frans wordt gebruikt, is de taal van het diploma ook Frans.

De politieagenten die hun beroep uitoefenen in de zones `Eifel' en `Weser-Göhl' zijn verplicht een taalexamen bij SELOR af te leggen om na te gaan of ze de Franse taal beheersen, hoewel ze een diploma hebben behaald in het Frans, afgeleverd door een Franstalige instelling. Zonder dat examen kunnen ze geen tweetaligheidspremie krijgen.

In ons juridisch systeem bepaalt de taal van het diploma in het algemeen de taal van de houder van het diploma. Is de minister het ermee eens dat de politieagenten van de Duitstalige gemeenschap worden gediscrimineerd ten opzichte van politieagenten in de rest van het land, die geen taalexamen moeten afleggen van de taal waarin ze hun diploma hebben behaald?

(Voorzitter: de heer Staf Nimmegeers, eerste ondervoorzitter.)

De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - Het lijkt niet logisch dat iemand die een opleiding in het Frans heeft genoten, een afzonderlijk taalexamen moet afleggen om na te gaan of hij die taal inderdaad beheerst.

De taalwetten hebben evenwel aan SELOR het exclusieve principiële recht verleend om de kennis van één van de drie landstalen wettelijk vast te stellen. Ik kan nog vele andere voorbeelden geven van ambtenaren van wie iedereen weet dat ze een perfecte kennis van een tweede of zelfs derde taal hebben, maar die toch verplicht zijn het taalexamen van SELOR af te leggen.

De wetgever heeft aan SELOR in deze materie een essentiële rol verleend. Ik kan voor de Duitstalige politieagenten niet van die wettelijke regels afwijken, zeker niet als de taalkennis een aanstellingsvoorwaarde is voor een ambt in een regio waar de openbare diensten tweetalig moeten zijn.

Ik ben wel bereid een oplossing te zoeken voor de tweetaligheidspremie. Ik heb mijn diensten de opdracht gegeven te onderzoeken hoe dat technisch kan worden uitgevoerd. Ik wil eerst weten hoeveel mensen zich in een vergelijkbare situatie bevinden, om discriminatie te vermijden.

De heer Berni Collas (MR). - Ik dank de minister voor zijn goede wil om een oplossing te vinden voor het probleem van de tweetaligheidspremie.

Vraag om uitleg van de heer Wim Verreycken aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de elektronische identiteitskaarten» (nr. 3-623)

De heer Wim Verreycken (VL. BELANG). - Om een elektronische identiteitskaart te verkrijgen moet de burger in zijn gemeentehuis een aanvraag indienen. Enkele weken later ontvangt hij via de post een PIN- en een PUK-code en moet hij opnieuw naar het gemeentehuis.

Bij dit tweede bezoek ontvangt hij de identiteitskaart, samen met een formulier waarop nog eens al de informatie staat afgedrukt. Hij moet zijn nieuwe identiteitskaart én het bewuste formulier steeds op zak hebben, daar op de kaart het woonadres enkel via de chip kan worden afgelezen. Aangezien weinig politiekorpsen over de nodige leesapparaten beschikken, kan het adres enkel via het gedrukte formulier worden aangetoond.

De nieuwe identiteitskaart is dus geen vereenvoudiging, maar zorgt tijdens de overgangsperiode voor een verdubbeling van de identiteitspapieren die de burger op zak moet hebben.

Hoeveel politiekorpsen beschikken reeds over de nodige leesapparatuur?

Ware het niet logischer geweest eerst de korpsen uit te rusten met apparatuur en dan pas de burger te verplichten een nieuwe identiteitskaart af te halen?

Wanneer een burger tijdens een politiecontrole enkel de nieuwe identiteitskaart kan voorleggen, zonder het bewuste adresformulier, heeft hij dan zijn identiteit afdoende aangetoond? Of zal hij geverbaliseerd worden omdat hij zijn woonst niet kan aantonen, hoewel deze op de chip staat? Zal de burger zich in voorkomend geval achteraf naar het politiebureau moeten begeven met het adresformulier, op straffe van een bekeuring?

Zal de burger, bij verlies van het adresformulier, met zijn identiteitskaart in het gemeentehuis een duplicaat van het formulier kunnen krijgen? Zullen hiervoor kosten worden aangerekend?

De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - Mijn diensten kunnen niet zeggen hoeveel politiediensten reeds over leesapparaten beschikken.

In de praktijk zal de invoering van de elektronische identiteitskaart en de aanschaf door de politie van kaartlezers ongeveer gelijktijdig verlopen. Bijna alle gemeenten zijn de voorbije maanden gestart met de uitreiking van de elektronische identiteitskaart. De federale regering bespreekt momenteel of en hoe de politiezones leesapparaten kunnen aanschaffen via de middelen die ze ontvangen uit het Verkeersboetefonds. Er wordt ook nagegaan welk van de verschillende toestellen op de markt het best geschikt is voor de politie. Er zijn echter al zeer goede leesapparaten beschikbaar voor enkele tientallen euro, wat mij niet echt een onoverkomelijke som lijkt voor de politiezones.

Uiteraard kan een burger bij een politiecontrole aan de hand van zijn kaart op voldoende wijze zijn identiteit bewijzen. De wet op het politieambt bepaalt trouwens dat een persoon die niet in het bezit is van zijn identiteitskaart over de mogelijkheid beschikt om zijn identiteit op om het even welke manier te bewijzen. Bovendien beschikken de politiediensten over voldoende mogelijkheden, zoals de rechtstreekse raadpleging van het Rijksregister, om de identiteit van de betrokken persoon na te gaan. Deze moet het adresformulier dus niet bij zich hebben. Dit formulier, waarop alle gegevens nogmaals staan vermeld, is enkel een tijdelijk hulpmiddel voor de burger. Hij is uiteraard niet strafbaar wanneer hij het niet bij zich heeft. Het wordt enkel uitgereikt om de burger het codenummer mee te delen waarmee hij zijn identiteitskaart in geval van verlies kan laten deactiveren. Het formulier is dus enkel een geheugensteuntje. Als hij het verliest, kan hij op het gemeentehuis gratis een nieuw formulier krijgen.

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de verloning van wijkagenten» (nr. 3-649)

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - De regering liet al meermaals verstaan dat meer blauw op straat belangrijk is. Ook dienen de politiediensten zich zo dicht mogelijk bij de burger op te stellen. Dat bevordert het vertrouwen van de bevolking in de politie en is belangrijk om het subjectieve onveiligheidsgevoel weg te nemen.

In dat kader is de uitbouw van een politionele wijkdienst belangrijk. In vele politiezones hechten de commissarissen-korpschefs dan ook veel belang aan de uitbouw van een performante wijkdienst. Ze stellen echter vast dat te weinig politiemensen in die wijkdienst wensen te werken. Een te lage bezoldiging is hiervoor één van de belangrijkste motieven. Tegenover een dagdienst zonder nacht- of weekendwerk staat geen extra beloning door middel van premies.

Om het euvel van de bezoldiging te verhelpen werd de zogenaamde nabijheidsvergoeding - enkel voor politiemensen die specifieke contacten met de bevolking onderhouden - in het leven geroepen. Die extra vergoeding moest ervoor zorgen dat meer politiemensen bij de wijkpolitie actief zouden worden. Omdat de nabijheidsvergoeding uiteindelijk uitgekeerd wordt aan alle politiemensen die contacten met de bevolking onderhouden, wijst de praktijk uit dat bijna het volledig korps deze vergoeding kan krijgen.

Hierdoor is opnieuw dezelfde financiële kloof ontstaan tussen een politieman in een wijkdienst en een politieman in bijvoorbeeld een interventiedienst. Een wijkagent die tien jaar bij de politie werkt kan hierdoor gemakkelijk een kleine 500 euro per maand minder verdienen dan zijn collega die op een interventiedienst werkt.

Daarom heb ik voor de minister de volgende vragen.

In welke mate hecht de regering belang aan een performante politiewijkdienst?

Is de minister op de hoogte van het probleem dat te weinig politiekandidaten in een wijkdienst wensen te werken?

Is de minister van plan om het financieel statuut van de wijkagent aantrekkelijker te maken?

Plant de minister daarvoor op korte termijn maatregelen? Zo ja, welke en binnen welke termijn?

De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - Een performante politiewijkdienst is inderdaad een van de hoekstenen van het politiemodel, de community policing, waarvoor we hebben gekozen. Ik wil er echter op wijzen dat community policing meer inhoudt dan het organiseren van een wijkdienst. Het geheel van de politie moet volgens dat concept functioneren.

Er wordt me gesignaleerd dat er in bepaalde zones inderdaad geen grote toevloed is van kandidaten voor de functie van wijkagent. De oorzaken hiervoor moeten we echter niet louter op het pecuniaire vlak zoeken. Ook de loopbaanplanning is een belangrijk element. Jonge politiemensen zien de functie van wijkagent eerder als iets wat ze op een later moment in hun loopbaan willen uitoefenen.

De heer Steverlynck gaat ervan uit dat een wijkagent geen nacht- en weekenddienst presteert, maar dat is onjuist. Ik kan me perfect situaties voorstellen waarbij de aanwezigheid van de wijkagent ook 's avonds of zelfs 's nachts noodzakelijk is. In een wijk of dorp zijn er ook vaak in het weekend evenementen of activiteiten waarop een wijkagent zich moet of kan laten zien. In het kader van een eerste bezinning over het statuut van het politiepersoneel is het voorstel gedaan om de zones te verplichten de wijkagenten ten minste 120 uur per jaar in het weekend in te zetten. In overleg met de vakbonden is een procedure afgesproken om het statuut te evalueren. Ik wacht dus de resultaten van deze globale evaluatie af. Ik ben daartoe wel verplicht, want toen ik een beetje wilde anticiperen op deze evaluatie, kwamen meteen 15.000 politiemannen in Brussel manifesteren.

Wat het interventiecorps betreft zal in de loop van het jaar een eerste schijf, namelijk 300 mensen van de 700, ter beschikking worden gesteld van de lokale politie. Zij kunnen ook worden ingezet voor de werking in de wijk.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - De nabijheidvergoeding die nu aan vele politieagenten wordt toegekend, werkt de financiële kloof tussen een wijkagent en een agent van een interventiedienst niet weg. Om die reden zijn politiemannen niet geneigd om bij de wijkpolitie te werken. Zo kunnen we wel verwachtingen koesteren ten opzichte van de wijkdiensten, maar als de posten niet ingevuld geraken blijft er een probleem. Ik neem ervan akte dat er een grondige evaluatie en eventuele bijsturing komt.

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de verschillende vormen van samenwerkingsverbanden» (nr. 3-656)

De voorzitter. - Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw, antwoordt namens de heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Om als KMO in de toekomst succesvol zaken te doen zal samenwerking met anderen meer dan ooit nodig zijn. De voortdurende schaalvergroting in alle lagen van de economie en de Europese eenwording zijn slechts twee factoren die een krachtenbundeling met andere zelfstandige ondernemers noodzakelijk maken.

De globalisering zal meer en meer zelfstandigen tot nauwere samenwerking verplichten. Zo ook de technologische versnelling en de toenemende flexibiliteit.

De samenwerking kan op verschillende vlakken plaatsvinden bijvoorbeeld via een aankoopcentrale, commerciële samenwerking op het vlak van informaticadiensten en/of administratieve diensten. Dergelijke vormen van samenwerking zijn minder verregaand dan franchising. Bij het laatste gebeurt niet alleen de aankoop maar ook de verkoop gezamenlijk, dit wil zeggen via een welbepaalde ketennaam. Alhoewel de franchising overeenkomsten, verticale samenwerking, indien hun inhoud evenwichtig is, een volwaardig alternatief vormen om te ondernemen in de distributiehandel, menen vele ondernemers dat ze zich in die formule te afhankelijk moeten opstellen. De horizontale samenwerkingsverbanden zijn een gulden middenweg tussen volledige onafhankelijkheid en een franchiseformule.

Belangrijk is dat de zelfstandige ondernemers zelf vragende partij zijn voor meer samenwerking. Dat bleek nogmaals uit een studie van de Mode Unie van einde oktober vorig jaar. Bijna negen op de tien zelfstandige modewinkeliers wil meer samenwerken. 87% van de zelfstandige modewinkeliers wil toetreden tot samenwerkingsformules om tegen betere voorwaarden te kunnen aankopen, om professionele hulp te krijgen bij de marketing en om een stuk administratieve rompslomp te laten regelen door de centrale. Slechts 5% blijkt echter effectief aangesloten te zijn bij één of andere coöperatie, aankoopgroepering of commerciële groepering. Net zoals in andere sectoren zijn er in de Belgische modedetailhandel, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Nederland, nog te weinig coöperatieven.

De overheid dient dan ook een beleid te voeren dat verschillende vormen van samenwerking aanmoedigt. Bovendien heeft de KMO niet de mogelijkheid of de middelen om gebruik te maken van fiscaal aantrekkelijke structuren zoals coördinatie-, diensten- of distributiecentra. Precies daarom moet de overheid specifieke fiscale stimuli in het leven roepen.

Beschikt de minister over cijfers over het aantal diverse samenwerkingsverbanden? Zo ja, kan hij de cijfers per sector geven? Hoe zal de minister diverse samenwerkingsverbanden bevorderen? Welke maatregelen zal hij terzake nemen en wanneer zal hij dat doen?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Ik ben het voor een groot deel eens met de heer Steverlynck dat de diverse commerciële en administratieve samenwerkingsvormen een groot potentieel vormen en enorm belangrijk zijn voor de zelfstandigen. Jammer genoeg zijn er maar weinig officiële statistische gegevens beschikbaar over de verschillende vormen van verkoop die Belgische ondernemingen aanwenden. De soorten en vormen van commerciële akkoorden en overeenkomsten zijn erg gevarieerd en worden namelijk niet als dusdanig in de statistieken opgenomen.

We kunnen het beleid ter promotie van diverse samenwerkingsverbanden vanuit verschillende invalshoeken benaderen. Elk initiatief terzake zal echter moeten beantwoorden aan de Europese richtlijnen inzake contractuele vrijheid, de onafhankelijkheid van de partijen en concurrentievervalsing.

Ik wijs ook op het wetsontwerp betreffende "de precontractuele informatie in het kader van akkoorden van handelspartnerschap" dat ik samen met de minister van Economie bij de regering heb ingediend. De tekst werd in december 2004 goedgekeurd en is al door de Raad van State behandeld. Het ontwerp zal eerstdaags bij het Parlement worden ingediend. Wij opteren in dit ontwerp voor de uitwisseling van informatie vooraleer de partijen een contract tekenen. Ik ben ervan overtuigd dat alle actoren in de sector, zowel de kleine als de grote, zich met dit voorstel kunnen verzoenen.

Overigens hebben de gemeenschappen en de gewesten via de beroepsopleiding in de curricula van de toekomstige zelfstandigen, informatie opgenomen over de mogelijke vormen van samenwerking, evenals een doorgedreven bewustmaking over de voordelen en de grenzen van de commerciële samenwerking en beheer. De gewestelijke economische expansie kan deze praktijken eveneens aanmoedigen evenals. Ten slotte is er ook het algemene kader van de overeenkomsten om de ontwikkeling van deze praktijken te beveiligen.

(Voorzitter: mevrouw Anne-Marie Lizin.)

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Als ik het goed begrijp doelt de minister, in het ontwerp dat de ministerraad heeft goedgekeurd, met de notie `precontractuele fase' op de franchising-mogelijkheden. Mijn vraag was echter ruimer gesteld. Ik had het ook over de horizontale samenwerkingsverbanden. Ik denk dat de minister in haar beleid vooral de kleine bedrijven meer weerbaarheid moet geven in een globaliserende economie. Net zoals er vandaag al fiscale maatregelen bestaan om coöperatieven te steunen, zou ze dit instrument ook kunnen hanteren om ervoor te zorgen dat vele kleine bedrijven de stap zetten naar samenwerking. Dat zou hen sterker maken, ook buiten een franchising- verband. Ik raad de minister daarom aan om met haar collega van Financiën te overleggen om te zien op welke manier dergelijke samenwerkingsverbanden concreet kunnen worden gestimuleerd.

Verwelkoming van voorname genodigden

De voorzitter. - Ik wil een afvaardiging uit Irak in ons midden verwelkomen. Ze wordt geleid door de heer Amin Baktiar, minister van mensenrechten, die vergezeld is door de heer Farhan, minister van Staat voor het middenveld, de heer Kana van de Assyrische Beweging en de heer Al-Doreky, ambassadeur.

Ik verwelkom tevens mevrouw Jacqueline Aubenas, moeder van Florence Aubenas.

Mag ik uw applaus vragen voor zowel de minister en zijn afvaardiging, die voor een zware opdracht staan, als voor de moeder van Florence Aubenas, die in deze moeilijke dagen onze aanmoediging verdient.

Ik wens hun een vruchtbaar verblijf in ons midden.

(Algemeen applaus)

Mijnheer de minister, ik weet dat een zware opdracht u wacht en wij wensen u de nodige moed om in de gegeven omstandigheden voor uw land een stabiele toekomst uit te bouwen waarin de eerbied voor de mensenrechten kan gedijen. Op dit ogenblik neemt u deel aan onze Conferentie over het federalisme. Ik hoop dat u er lering kunt trekken uit wat wij hier elke dag doen: bouwen aan een complex land met verschillende gewesten en godsdiensten.

Stemmingen

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie, enerzijds, en Bosnië-Herzegovina, anderzijds, inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Sarajevo op 3 maart 2004 (Stuk 3-989)

Stemming 1

Aanwezig: 46
Voor: 45
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, gedaan te Straatsburg op 18 december 1997 (Stuk 3-990)

Stemming 2

Aanwezig: 48
Voor: 46
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp tot hervorming van de toegang van advocaten tot het Hof van Cassatie (van de heer Hugo Coveliers, Stuk 3-308) (Nieuw opschrift)

Stemming 3

Aanwezig: 50
Voor: 42
Tegen: 0
Onthoudingen: 8

-Het wetsvoorstel is aangenomen.

-Het wetsontwerp zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer teneinde ervoor te zorgen dat de gereserveerde parkeerplaatsen voor personen met een handicap niet door anderen worden ingenomen (van de heer Christian Brotcorne, Stuk 3-519)

De voorzitter. - Wij stemmen over de conclusie van de commissie die voorstelt dit wetsvoorstel te verwerpen.

Stemming 4

Aanwezig: 50
Voor: 36
Tegen: 9
Onthoudingen: 5

-De conclusie is aangenomen.

-Bijgevolg is het wetsvoorstel verworpen.

Voorstel van resolutie strekkende om beter rekening te houden met de belangen van fietsers in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg (van de heer Christian Brotcorne, Stuk 3-719)

Stemming 5

Aanwezig: 50
Voor: 48
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

-Het voorstel van resolutie is aangenomen.

-De resolutie zal worden meegedeeld aan de eerste minister en aan de minister van Mobiliteit.

Voorstel van resolutie over een proefproject inzake draadloos internet op treinen (van de heer Stefaan Noreilde, Stuk 3-948)

Stemming 6

Aanwezig: 49
Voor: 47
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

-Het voorstel van resolutie is aangenomen.

-De resolutie zal worden meegedeeld aan de eerste minister en aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik heb mij onthouden omdat ik van mening ben dat de Senaat zich niet mag reduceren tot een assemblee van de Raad van Europa waar het aannemen van resoluties de belangrijkste activiteit is.

Belangrijke ontwerpen die in de Kamer worden behandeld, worden niet eens geëvoceerd door de Senaat, hoewel het haar grondwettelijke taak is een tweede lezing uit te voeren. In de plaats daarvan houdt de Senaat zich bezig met resoluties. Die kunnen in wezen wel nuttig zijn, maar de meerderheid van onze agendapunten zijn resoluties, terwijl de Senaat een wetgevende vergadering is. Dat is een verschuiving van de opdracht. De Senaat is geen politiek congres maar een wetgevende Kamer.

De heer Staf Nimmegeers (SP.A-SPIRIT). - Ik heb tegen deze resolutie gestemd om inhoudelijke redenen. Onze samenleving heeft steeds meer met stress te kampen. Daarnaast willen we het sociale contact bevorderen. Deze resolutie maakt dat onmogelijk. Ten slotte vind ik dat mensen tenminste op de trein mogen uitrusten.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Deze resolutie werd goedgekeurd in de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden. Het is ten andere een democratisch recht van elke senator om resoluties in te dienen. Dat staat in het reglement van de Senaat. Als de heer Hugo Vandenberghe dat recht wil afschaffen, dan moet hij maar voorstellen om het reglement te wijzigen.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Dat recht wil ik uiteraard niet afschaffen.

De heer Stefaan Noreilde (VLD). - Niemand is verplicht om draadloos te internetten op de trein. Waarom zou men mensen die dat wel willen doen de kans daartoe ontnemen? Iedereen moet voor zichzelf beslissen.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Het kwam me voor dat een onthouding na de stemming kan worden verantwoord, maar dat stemverklaringen in theorie vooraf worden afgelegd.

De voorzitter. - Dat is juist.

De heer Staf Nimmegeers (SP.A-SPIRIT). - Internet raadplegen op de trein kan uiteraard niet verboden worden. Het gaat er om dat er een klimaat wordt geschapen dat niet bevorderlijk is voor de rust en voor het sociale contact.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Donderdag 10 maart 2005 om 15 uur

1. Inoverwegingneming van voorstellen.

2. Actualiteitendebat en mondelinge vragen.

3. Wetsontwerp tot wijziging van artikel 45bis, §2, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, van de wet van 15 juli 1970 tot vaststelling van de personeelsformatie van de rechtbanken van koophandel en tot wijziging van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek en van artikel 205 van het Gerechtelijk Wetboek; Stuk 3-1014/1 en 2.

4. Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 648, 652, 654, 655 en 656 van het Gerechtelijk Wetboek, met het oog op de invoering van een vereenvoudigde onttrekking van de zaak aan de rechter die gedurende meer dan zes maanden verzuimt de zaak die hij in beraad heeft genomen, te berechten (van mevrouw Nathalie de T' Serclaes c.s.); Stuk 3-663/1 tot 5. (Pro memorie)

5. Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 131 en 133 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964 (van de heren Berni Collas en Alain Destexhe); Stuk 3-1026/1 tot 4.

6. Belangenconflict tussen het Vlaams Parlement en de Kamer van volksvertegenwoordigers naar aanleiding van het wetsontwerp houdende invoering van een egalisatiebijdrage voor pensioenen (Stuk K. 51-1444/1); Stuk 3-1036/1 en 2.

7. Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, met het oog op de instelling van een gendertoets op de federale begroting (van mevrouw Sabine de Bethune); Stuk 3-168/1 en 2.

8. Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juni 1991, om een kindertoets op de federale begroting in te stellen (van mevrouw Sabine de Bethune); Stuk 3-170/1 en 2.

9. Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 om de aftrek mogelijk te maken van de studiekosten in het hoger onderwijs (van de heer René Thissen c.s.); Stuk 3-591/1 en 2.

10. Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, teneinde het statuut van de vrijwilligers te verbeteren (van de heer René Thissen c.s.); Stuk 3-593/1 en 2.

11. Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 132 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 teneinde meer rekening te houden met kinderen ten laste (van de heer René Thissen c.s.); Stuk 3-594/1 en 2.

12. Wetsvoorstel houdende wijziging van artikel 133 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 teneinde beter rekening te houden met de situatie van de eenoudergezinnen (van de heer René Thissen c.s.); Stuk 3-595/1 en 2.

13. Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 teneinde een recht in te stellen om het belastingdossier te raadplegen in het raam van de bezwaarprocedure (van de heer René Thissen c.s.); Stuk 3-596/1 tot 3.

Vanaf 18 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

14. Vragen om uitleg:

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven over «de begrotingstoestand van de gemeentebesturen» (nr. 3-550)

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - In 1991 heeft België het Verdrag van Maastricht ondertekend. Aan de zuiver economische criteria kon ons land snel voldoen. De budgettaire voorwaarden daarentegen liggen heel wat moeilijker. Het begrotingstekort mag niet meer dan 3% van het bruto binnenlands product bedragen en de totale overheidsschuld moet lager zijn dan 60% van datzelfde BBP. Voor de realisatie van die 3%-norm hebben we allemaal zware besparingen en nieuwe belastingen ingevoerd, maar we hebben de norm behaald. De 60%-drempel halen we echter nog niet; we schommelen rond de 100%, maar ook dat is al een hele vooruitgang.

Ik schetste even de historische achtergrond om nu tot de lokale besturen te komen. De budgettaire normen gelden immers niet alleen voor de federale overheid, maar voor de overheid als geheel, dus ook voor de begrotingssaldi en overheidsschuld van de gemeenschappen en gewesten, de sociale zekerheid en de lokale besturen. Het federale begrotingstekort wordt zelfs gecompenseerd door een positief saldo van de meeste andere overheden. België dient zijn budgettaire prestaties en ramingen te presenteren aan Europa en dit voor de totale overheid.

Graag had ik van de minister vernomen welk statistisch systeem hij hanteert om snel en accuraat een beeld te krijgen van de begrotingstoestand van de lokale besturen.

De gezaghebbende instanties, de Nationale Bank van België en het Instituut van de Nationale Rekeningen, geven vierjaarlijkse peilingen, aangevuld met allerhande publiek beschikbare informatie over, bijvoorbeeld, het Gemeentefonds of de gemeentelijke belastingsverhogingen. In Wallonië is er eigenlijk geen enkele instantie die begrotingscijfers centraliseert. De laatste harde cijfers over de Vlaamse toestand dateren van de gemeenterekeningen van 2001.

Ondertussen zijn er grote financiële wijzigingen doorgevoerd op gemeentelijk vlak: de vrijmaking van de energiesector, hoger vakantiegeld voor het personeel, de invoering van de politiehervorming, belastingstijgingen, het nieuwe Gemeentefonds, om er maar enkele te noemen.

Is de minister op basis van die gegevens ervan overtuigd dat de geschatte begrotingstoestand van de lokale besturen accuraat is? Maken we onszelf niets wijs door extrapolaties te maken van steekproeven van enkele jaren geleden?

Stelt de Europese Commissie geen vragen over de manier waarop de overheid statistische gegevens over haar financiën vergaart?

Bijna vier jaar geleden kondigde toenmalig Vlaams minister Stevaert de oprichting van het Belfortobservatorium in de media aan. Dat orgaan zou de bevoegdheid krijgen om alle federale en gewestelijke beleidsbeslissingen te beoordelen op hun financiële implicaties voor de lokale besturen.

Op 9 maart vorig jaar antwoordde de minister van Begroting aan Kamerlid Mark Verhaegen dat het nog steeds de bedoeling is de vierde afdeling van de Hoge Raad voor Financiën volgens het Belfortprincipe op te richten.

Zit dit Belfortobservatorium in de pijplijn en mogen we in de nabije toekomst een doeltreffend monitoringsysteem voor de lokale financiën verwachten?

(Voorzitter: de heer Staf Nimmegeers, eerste ondervoorzitter.)

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - Wij gebruiken het statistisch model dat door de Nationale Bank en door het Instituut voor de Nationale Rekeningen wordt ontwikkeld. De Belgische regering heeft daarop weinig of niets te zeggen. De Nationale Bank en het Instituut voor de Nationale Rekeningen geven ons jaarlijks een cijfer en wij volgen dat cijfer slaafs. De reden is dat de regering zich niet bevoegd acht om een en ander beter te doen dan de Nationale Bank dat doet.

Ik beschik over een hele lange beschrijving van de manier waarop de gegevens worden verzameld. Ik zal die ook aan de vraagsteller bezorgen.

De begroting en de rekeningen worden steekproefsgewijs ingezameld bij de 76 Waalse gemeenten en de 4 Duitstalige bij alle 19 Brusselse en 308 Vlaamse gemeenten en bij de 10 provincies.

Men heeft de initiële begrotingen 2003 grondig onderzocht, de aangepaste begroting 2002, de rekeningen 2001 en, voor de Vlaamse gemeenten, de rekeningen 2001 en 2002. Die informatie wordt aangewend voor het opstellen van de overheidsrekeningen 2004, die midden 2005 door het INR zullen worden gepubliceerd.

Tussen twee inzamelingen in en voor de OCMW's wordt getracht een zo correct mogelijke raming te maken aan de hand van andere bronnen. De voornaamste bronnen zijn Dexia, de RSZPPO en begrotingsdocumenten.

Bij de oprichting van de lokale politiezones werd contact opgenomen met de dienst Financieel Beheer van de directie Relaties met de lokale politie van de federale politie. Het INR en de Hoge Raad hebben de ministers-presidenten en toezichthoudende ministers van de gewesten gevraagd om zoveel mogelijk gegevens te bezorgen. Het INR neemt zich voor dat verzoek geregeld te herhalen.

De Europese Commissie stelt zich bijzonder kritisch op ten aanzien van de gegevens die de lidstaten meedelen. Ik kan alleen maar vaststellen dat de Commissie jaar na jaar de aangekondigde begrotingsresultaten bevestigt of verbetert. Onze cijfers werden nog nooit op een structurele manier ter discussie gesteld.

Het INR werkt volledig autonoom. Het krijgt geen instructies van de regering, maar wordt gecontroleerd door de Nationale Bank en Eurostat.

We nemen die cijfers over. Ik weet dat ze veel verbazing gewekt hebben, maar ik raad aan om ze aandachtig te lezen. In 2000-2001 hebben heel wat gemeenten maatregelen genomen om de belastingen te verhogen. Ze hebben daar bepaalde redenen voor opgegeven en sommige waren daarin al wat moediger dan andere. Eén van die redenen was de fiscale hervorming. Het is mathematisch zeker dat de belastingverhogingen veel vroeger gekomen zijn dan de impact van een reeks andere maatregelen. In de eerste jaren van de regeerperiode werden overschotten gecreëerd, wat niet betekent dat de gemeenten daarmee gered zijn. In 2004 waren er minder overschotten dan in 2003. We zien telkens dezelfde cyclus. In de eerste drie jaren van de regeerperiode hebben de gemeenten een overschot en in de volgende jaren kampen ze met tekorten.

Het Belfortobservatorium wordt gekoppeld aan de afschaffing van de afdeling Financiële Instellingen en markten, die achterhaald is. Die afschaffing wordt dan weer gekoppeld aan de vernieuwing van de mandaten. Die mandaten lopen over enkele weken ten einde. De regering zal dan overgaan tot een volledig nieuwe samenstelling en bij die gelegenheid kan ze ook de maatregelen voor de afdeling Lokale Financiën invoeren.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik ben de minister dankbaar voor zijn antwoord en de documenten die hij mij heeft overhandigd. Dat geeft mij de mogelijkheid alles nog eens grondig te bestuderen.

Ik wens toch nog even te vermelden dat tal van gemeenten mij gecontacteerd hebben naar aanleiding van deze vraag. Ze hebben ook nog heel wat vragen over het Belfortobservatorium. Ik ben van oordeel dat we die zaak op de voet moeten blijven volgen, omdat heel wat federale beslissingen een impact hebben op de gemeentelijke beleidsvoering.

Vraag om uitleg van de heer Joris Van Hauthem aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven over «de taalaanhorigheid van het personeel van BIAC» (nr. 3-629)

Vraag om uitleg van de heer Joris Van Hauthem aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven over «de taalaanhorigheid van het personeel van De Post» (nr. 3-630)

De voorzitter. - Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Op 6 oktober 2004 stelde ik de minister reeds schriftelijke vragen over de taalaanhorigheid van het personeel van BIAC en van De Post. Aangezien ik tot op heden nog geen antwoord heb gekregen, ben ik zo vrij deze vragen mondeling te stellen.

Het statistisch overzicht van het personeel van de Belgische staat - Pdata - geeft in principe voor alle federale instellingen een overzicht van de personeelssterkte volgens een aantal indelingscriteria. Merkwaardig genoeg zijn BIAC, noch De Post in dit overzicht terug te vinden.

Derhalve kreeg ik graag van de minister zowel voor BIAC als voor De Post de gegevens voor 1 januari 2004 en desgevallend voor 1 januari 2005 met betrekking tot de totale personeelssterkte in fysieke personen en in voltijdse eenheden, de totale personeelssterkte ingedeeld naar statuut (fysieke personen, statutaire ambtenaren, contractuele ambtenaren, omkadering, manager en diversen) en ten slotte de totale personeelssterkte naar niveau. Voor elk van de vermelde gegevens vraag ik de verdeling over de Nederlandse, de Franse en de Duitse taalgroep. Welke criteria worden gebruikt voor de verdeling van de jobs, inzonderheid en in voorkomend geval voor de ambten die buiten een taalkader vallen?

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - BIAC kan moeilijk als een gewoon overheidsbedrijf worden beschouwd. Het is inmiddels bijna volledig geprivatiseerd en de overheidsinbreng bedraagt nog maar 25%. De reglementering inzake taalkaders is bijgevolg niet op dit bedrijf van toepassing. BIAC is ontstaan uit BATC, een privé-maatschappij, die een fusie is aangegaan met de Regie, met als gevolg dat het tijdelijk een overheidsstatuut kreeg. Daarna is het, zoals afgesproken, geprivatiseerd. De taalkaders zijn na de fusie niet aangepast.

Ik beschik niet over exacte cijfers van BIAC. Het betreft ongeveer zevenhonderd personen, waaronder - voorlopig nog - 496 statutaire en 247 contractuele ambtenaren. Er worden geen werknemers meer aangeworven op statutaire basis.

Bij De Post gaat het 42.443 personen, waarvan 38.600 voltijdse eenheden. Het aantal werknemers is de jongste tijd sterk afgenomen.

Er zijn 31.582 statutaire ambtenaren en 10.800 contractuele. De verhouding tussen de statutaire en de contractuele ambtenaren is ongeveer op 75%/25%.

Ongeveer drievierde van de werknemers van De Post - 29.700 personen - behoort tot niveau 4. Het gaat daarbij overwegend om postboden.

De taalverdeling ziet er als volgt uit: 274 Duitstaligen, 18.614 Franstaligen of 43,85% en 23.555 Nederlandstaligen of 55,49%. De verhoudingen worden vrij sterk beïnvloed door de uitstapregeling. Werknemers die uit het beroep stappen, worden niet systematisch vervangen, wat geregeld aanleiding geeft tot afwijkingen van de taalkaders.

Dat speelt ons geregeld parten. Elke keer als er een golf van brugpensioenen of verloven voorafgaand aan het pensioen is, zie je wijzigingen in de taalverhoudingen optreden in de ene of de andere richting. Zo kunnen de cijfers van maart 1 à 2 procent verschillen van de vorige.

Voor De Post moeten de jobs worden toegekend op basis van de verworven anciënniteit of op basis van specifieke vereisten voor bepaalde functies. In het laatste geval wordt de laureaat na vaardigheidstesten en een interview geselecteerd.

Eenmaal de herstructureringen achter de rug zijn, is het de bedoeling in de taalverhoudingen wat meer definitieve verhoudingen te krijgen. Dat geldt ook voor de NMBS, maar ook daar heeft de eindeloopbaanregeling tot wijzigende taalverhoudingen geleid.

Vraag om uitleg van de heer Christian Brotcorne aan de vice-eerste minister en minister van Financiën over «de aftrekbaarheid van de kosten voor buitenschoolse opvang» (nr. 3-654)

De voorzitter. - De heer Hervé Jamar, staatssecretaris voor Modernisering van de Financiën en de Strijd tegen de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, antwoordt namens de heer Didier Reynders, vice-eerste minister en minister van Financiën.

De heer Christian Brotcorne (CDH). - De wet van 6 juli 2004 tot wijziging van artikel 113 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 inzake de aftrek van opvangkosten van kinderen die de leeftijd van 12 jaar niet hebben bereikt, is ontegensprekelijk positief voor de gezinnen. Dat neemt echter niet weg dat ze aanzienlijke moeilijkheden heeft veroorzaakt in de zeer gediversifieerde sector van de buitenschoolse kinderopvang, en dit zowel wat de opvangplaats als de verrekeningswijze van de kosten betreft. Scholen vroegen zich af hoe ze het hoofd konden bieden aan de administratieve problemen die de toepassing van artikel 113 ongetwijfeld met zich mee zou brengen. Bovendien wordt de voor- en naschoolse kinderopvang vaak toevertrouwd aan vrijwilligers of aan niet-aangegeven personeel.

Ik zou allereerst willen weten of er overleg heeft plaatsgevonden tussen het departement van Financiën en de gemeenschappen. Zal de FOD Financiën behoudens de publicatie van een "Bericht aan de kleuter- en lagere scholen ..." in het Staatsblad van 15 februari jongstleden ook een voorlichtingscampagne ten aanzien van die scholen voeren?

Door de leeftijd van 3 tot 12 jaar op te trekken zijn de vormen van opvang die in aanmerking komen voor aftrekbaarheid, voor interpretatie vatbaar geworden. Geldt die aftrekbaarheid uitsluitend voor de klassieke voor- en naschoolse opvang of ook voor andere types van opvang? Met toepassing van de decreten van de Franse Gemeenschap - ik veronderstel dat het probleem voor de Vlaamse Gemeenschap identiek is - worden de structuren voor de opvang van kinderen onder de 12 jaar toegestaan, erkend en gesubsidieerd door het Office de la Naissance et de l'Enfance.

De rechtszekerheid gebiedt dat de FOD Financiën ter zake duidelijkheid schept. Als de ruime interpretatie de goede is, dan dreigen de nieuwe bepalingen een bijkomende administratieve last met zich mee te brengen voor de scholen en de bovengenoemde structuren.

Het gebeurt dat een kind op één dag verschillende buitenschoolse opvangstructuren bezoekt. Is ervoor gezorgd dat het maximumbedrag per dag wordt geëerbiedigd?

De heer Hervé Jamar, staatssecretaris voor Modernisering van de Financiën en de Strijd tegen de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën. - Mijnheer Brotcorne, zoals u hebt beklemtoond, is de wet die nu van kracht wordt, een zeer goede maatregel voor de gezinnen.

Naast de publicatie in het Belgisch Staatsblad van een bericht aan de kleuter- en lagere scholen betreffende de aftrek van de uitgaven voor kinderopvang, is er ook meer volledige informatie beschikbaar op de website www.fiscus.fgov.be.

Ik neem aan dat alle scholen en parascolaire instellingen over een internetverbinding beschikken. Op de website worden de verplichtingen inzake het afleveren van attesten precies toegelicht. De kleuter- en lagere scholen beschikken dus over alle nuttige informatie.

Momenteel wordt overigens de laatste hand gelegd aan een administratieve rondzendbrief die zo snel mogelijk zal worden gepubliceerd. Hij zal ingaan op problemen die ons ter ore kwamen en die soms onbeduidend lijken, maar die voor de betrokken instellingen wel vang belang zijn.

Overeenkomstig artikel 113, eerste paragraaf, 3º van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992 mogen de kosten voor kinderopvang slechts worden afgetrokken als ze ook betaald zijn:

Geen enkele aftrek kan worden toegestaan voor bedragen die betaald zijn aan gezinnen, opvangdiensten of -instellingen die niet erkend, gesubsidieerd en gecontroleerd worden door het ONE, Kind en Gezin of de executieve van de Duitstalige Gemeenschap.

Voor de erkenning van de kleuter- en de lagere scholen waaraan de kosten voor kinderopvang zijn betaald, bestaat er evenwel geen enkele specifieke voorwaarde. Dat impliceert dat er evenmin voorzien is in enige voorwaarde voor de persoon of de dienst die namens de school instaat voor de opvang. Samenvattend, men moet erkend zijn, maar de erkenning kan zeer gemakkelijk worden bekomen.

Zodoende is er geen beletsel tegen bepaalde opvangstructuren die de opvang organiseren voor rekening van de school, voorzover er betaald wordt aan de school.

De administratieve last voor de scholen zal uiteindelijk nog meevallen, aangezien het model van attest dat aan de volgende rondzendbrief zal worden toegevoegd, uitsluitend de voor de toepassing van de wet strikt noodzakelijke gegevens zal vermelden, namelijk:

Om het geheel zo eenvoudig mogelijk te houden zal de vermelding van het tarief alleen vereist zijn als het maximaal aftrekbaar bedrag per dag en per kind van 11,20 euro wordt overschreden.

In tegenstelling tot wat ik uit uw vraag meende te kunnen verstaan, is de vermelding van het reëel betaalde bedrag per dag niet vereist.

Wanneer de school instaat voor de opvang, moeten bepaalde basisgegevens worden verzameld; de wet voegt daaraan dus weinig formaliteiten toe.

Ik besluit met een persoonlijke bedenking. Sommigen hebben zich opgewonden en ingeroepen dat het vaak vrijwilligers of niet-aangegeven personeelsleden zijn die kinderen opvangen.

Als Staatssecretaris vraag ik mij af of de betrokkenen wel beseffen wat de gevolgen zouden zijn als een kind een ongeval heeft op een speelplaats onder het toezicht van iemand die niet is aangegeven. Alle politieke fracties hebben het nieuwe systeem verdedigd, omdat het een verbetering inhoudt voor de gezinnen. Ik was dus verrast dat een bepaalde pers er zich over verwondert dat de door sommige scholen met kunst- en vliegwerk georganiseerde opvang wordt ontwricht.

Als ouder durf ik er nauwelijks aan denken wat er zou gebeuren met de brave vrijwilligers of de niet-aangegeven personeelsleden, als een kind waarop zij het toezicht uitoefenen, een zwaar ongeval zou overkomen.

Eén van de indirecte effecten van de wet is dat alle scholen nu verplicht zijn orde op zaken te stellen. Ik geef toe dat er financieringsproblemen kunnen rijzen, maar dat is een bevoegdheid van de gemeenschappen. Ik stel vast dat bepaalde gemeenten de voor- en naschoolse opvang volkomen eenvormig organiseren en het systeem van de attesten sinds jaren zonder enige moeilijkheid toepassen, omdat het beheer van de opvang aan een paragemeentelijke vzw wordt toevertrouwd.

Dat voorbeeld zou door alle gemeenten moeten worden nagevolgd. Het komt me voor dat, als er instellingen zijn die het moeilijk hebben met het beheer van de voor- en de naschoolse opvang, de gemeenten of de decreetgever het nodige moeten doen opdat de kinderopvang normaal, doeltreffend en veilig wordt georganiseerd.

Wij rekenen natuurlijk ook op de blijvende medewerking van mevrouw Fonck, de minister die belast is met het Kinderwelzijn in de Franse Gemeenschap. Natuurlijk zullen rondzendbrieven de bestaande regelgeving vervolledigen. Wij moeten vertrouwen hebben, ook al zullen sommigen nu hun volle verantwoordelijkheid moeten opnemen om op dit terrein de vereiste transparantie te garanderen.

(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, ondervoorzitter.)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Coveliers aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de toepassing van de wet van 27 juli 1921 (gewijzigd bij wet van 2 mei 2002) in het kader van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen» (nr. 3-622)

De voorzitter. - De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

De heer Hugo Coveliers (Onafhankelijke). - De wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen van 9 augustus 1963, gecoördineerd op 14 juli 1994, bepaalt dat de werking van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering steunt op het lidmaatschap van vertegenwoordigers van beroepsorganisaties in adviesraden en commissies. Dit geldt onder meer voor de algemene raad van de verzekering voor geneeskundige verzorging, een orgaan met belangrijke en uitgebreide bevoegdheden. Die is samengesteld uit vertegenwoordigers van vzw's.

Bij nazicht blijkt echter dat veel van deze organisaties niet voldoen aan de bepalingen van de wet van 27 juli 1921, gewijzigd bij de wet van 2 mei 2002.

Als voorbeeld kan onder meer worden verwezen naar de permanente commissie belast met het onderhandelen en afsluiten van een nationale conventie tussen de verpleegkundigen en de ziekteverzekeringsorganisaties. Deze commissie bestaat uit 4 effectieve leden en 4 plaatsvervangers aangeduid door La Fédération Nationale des Infirmières de Belgique, 2 effectieve leden en 2 plaatsvervangende leden aangeduid door L'Association Nationale Catholique du Nursing, 2 effectieve leden en 2 plaatsvervangers aangeduid door het Nationaal Verbond van Katholieke Vlaamse Verpleegkundigen en Vroedvrouwen, enz. Het is echter gebleken dat noch La Fédération Nationale des Infirmières de Belgique, noch L'Association Nationale Catholique du Nursing, noch het Nationaal Verbond van Katholieke Vlaamse Verpleegkundigen en Vroedvrouwen voldoen aan de verplichtingen opgelegd door de vzw-wet.

Zodoende bestaat het gevaar dat deze verenigingen geen rechtspersoonlijkheid hebben en er een groot probleem kan ontstaan omtrent de rechtsgeldige samenstelling van deze permanente commissie en dus ook van haar beslissingen.

Ook wat de ziekenfondsen en de landsbonden van de ziekenfondsen betreft, gereglementeerd door de wet van 6/8/1990, kan worden vastgesteld dat een aantal vzw's die lid zijn van deze ziekenfondsen niet voldoen aan de voorschriften van de wet van 2 mei 2002. Ik geef als voorbeeld de vzw `Aide au malade' en de vzw `La maison de la mutualité'.

Deze situatie is des te zorgwekkender gelet op het feit dat de koninklijke besluiten 78 en 79 van 10 november 1967 betreffende de organisatie en de uitoefening van de geneeskunde het voorwerp zijn geweest van een polemiek en zelfs geleid hebben tot een huiszoeking bij de toenmalige koning Boudewijn.

Is de minister er zich van bewust dat een aantal vzw's die betrokken zijn bij de werking van de hierboven vermelde instellingen niet zouden voldoen aan de bepalingen van de vzw-wet van 1921?

Heeft de minister zicht op de gevolgen dat dit kan hebben voor de werking van de hierboven vermelde instellingen en voor de geldigheid van hun beslissingen en daden? Zal de minister hieromtrent optreden? Zal er enige controle op de rechtsgeldigheid van de beslissingen zijn? We mogen immers niet in een juridisch vacuüm terechtkomen.

De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit. - Gelet op het korte tijdsbestek tussen vraag en antwoord, is het onmogelijk de juiste informatie over de betrokken vzw's te bevestigen of te ontkennen. Wat de naleving van de huidige vzw-wetgeving betreft, moeten tekortkomingen ingevolge de wijzigingen van de wet 2 mei 2002, uiterlijk op 31 december 2005 zijn verholpen.

Wat de gevolgen inzake het niet-bestaan van een vzw betreft, moet dat feit uiteraard eerst juridisch worden vastgesteld of moet een vorm van gerechtelijke ontbinding hebben plaatsgehad, om te kunnen nagaan wat de eventuele rechtsgevolgen zijn van het feit dat vertegenwoordigers van die vzw deelnemen aan een beslissingsproces in een andere vzw. De minister van Justitie wenst het werk van het openbaar ministerie niet te doorkruisen, maar eerder te volgen. Ze blijft bereid tot dialoog en zal ervoor zorgen dat de wet ernstig wordt toegepast.

(Voorzitter: mevrouw Anne-Marie Lizin.)

De heer Hugo Coveliers (Onafhankelijke). - Ik ben enigszins verbaasd, niet over wat minister Landuyt zegt, want ik neem aan dat hij zich nog volop minister van Mobiliteit voelt en dat het ministerschap van Justitie nog enkele maanden op zich moet laten wachten. Ik ben erover verbaasd dat verwezen wordt naar de korte periode tussen vraag en antwoord. Mijn vraag werd driemaal uitgesteld omdat ik hier, met kennisgeving, niet aanwezig kon zijn, precies voor een activiteit binnen justitie. Ik ben dus verbaasd over dat korte tijdsbestek, want normaal gezien zou de minister driemaal minder tijd hebben gehad dan nu.

Mijn vraag gaat uiteraard niet over de aanpassingen van de wet van 2 mei 2002 maar wel over fundamentele aangelegenheden, zoals het niet-indienen van een ledenlijst en het feit dat niet wordt overgegaan tot een aantal publicaties.

Ik ben ook verbaasd over de verwijzing naar het openbaar ministerie. Mijns inziens is het niet de taak van het openbaar ministerie na te gaan of alle vzw's in orde zijn. De minister heeft mij wel een suggestie gedaan. Het is misschien wel goed dat één van de beslissingen ten gronde wordt aangevochten op basis van de niet correcte samenstelling van een instelling. Dan zal de minister onmiddellijk zien welke rechtsgevolgen uit die beslissingen voortvloeien. Ik dank de minister voor die suggestie. Ik zal proberen één van die beslissingen aan te vechten voor een rechtbank of een hof.

De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit. - De heer Coveliers is een aandachtig luisteraar.

De heer Hugo Coveliers (Onafhankelijke). - Ik luister altijd aandachtig naar mensen bij wie ik de kans heb dat wat ze zeggen waard is gehoord te worden.

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de minister van Werk over «de gedragscode van de mobiele telecomoperatoren» (nr. 3-591)

De voorzitter. - De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit, antwoordt namens mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Werk.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Sms (Short Message Service) is een heel gemakkelijk en toegankelijk medium. Het kan echter ook gemakkelijk worden misbruikt. Het kan de gebruiker veel geld kosten, zeker als het gaat om wedstrijden die via sms worden aangeboden.

Ondanks de gedragscode die de drie mobiele operatoren Proximus, Base en Mobistar ondertekenden, zijn er nog vele wantoestanden, onder meer omdat over de gedragscode vooral werd onderhandeld met de operatoren en niet met de aanbieders van spelletjes. Zo is gebleken dat mensen ongevraagd worden uitgenodigd deel te nemen aan een wedstrijd. Het is onbekend hoe deze malafide bedrijven gsm-nummers te weten komen. Soms volstaat het ooit één keer te hebben deelgenomen aan een sms-spel om overladen te worden met ongevraagde sms-berichten.

Gaat men daar op in, dan worden er niet alleen kosten aangerekend voor de verzending maar ook voor elk ontvangen bericht. Het is duidelijk dat degenen die meedoen aan een wedstrijd onvoldoende op de hoogte worden gesteld van de kostprijs.

Bij het ondertekenen van de gedragscode werd gesuggereerd dat de operatoren bij speldiensten per sms een prijsplafond zouden instellen van 15 euro per spelsessie. Zo zouden onwetende gebruikers alleszins hoogoplopende facturen kunnen vermijden en blijft de schade beperkt.

Voor de gebruiker is er weinig tot geen controle of het sms-spelletje waar hij aan deelneemt eerlijk en betrouwbaar is. Er is geen controle op de echtheid ervan. Het is zelfs de vraag of sommige van die spelen die worden aangeboden via sms niet veeleer ressorteren onder de wet op de kansspelen. Controle zou dan zeker noodzakelijk zijn.

Het aantal minderjarigen die beschikken over een gsm neemt met de dag toe. Zij zijn dan ook een grote en zeer beïnvloedbare doelgroep waaraan sms-spelletjes kunnen worden opgedrongen. Het is zeer belangrijk dat minderjarigen hiertegen beschermd worden.

In de gedragscode staat dat de prijs duidelijk moet vermeld worden maar dit wordt in de praktijk niet nageleefd. Is er een controle op het naleven van de code? Kunnen er sancties volgen indien de code niet wordt nageleefd of is er enkel een controle onder de partners zelf?

De operatoren stelden ook voor om een prijsplafond van 15 euro in te stellen per spelsessie. Werd deze beloofde maatregel al omgezet in de praktijk?

Vallen sms-wedstrijden niet onder de wet op de kansspelen en moeten ze dan ook niet strikter gereglementeerd worden?

Hoe worden minderjarigen extra beschermd tegen al dan niet ongevraagde sms-berichten om mee te doen aan een sms-spel?

Werd er al een evaluatie gemaakt van de toepassing van de gedragscode? Indien ja, wat hield deze evaluatie in?

Het is goed dat er een gedragscode tussen de operatoren bestaat, maar de toepassing is blijkbaar een groot probleem. Hoe gaat de minister dit probleem oplossen? Dit is helemaal geen fictief probleem. Ik word overstelpt met e-mails van ouders die geconfronteerd worden met torenhoge rekeningen voor het gsm-gebruik van hun kinderen als gevolg van die sms-spelletjes. Ook volwassenen getuigen dat ze niet weten waartoe bepaalde handelingen kunnen leiden. Vanuit het beleid moeten we daar iets aan doen. Als we de nieuwe technologie niet op de voet volgen zullen we nog veel persoonlijke en familiale financiële drama's kennen.

De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit. - Minister Van den Bossche benadrukt dat de gedragscode op haar vraag tussen de drie mobiele operatoren tot stand is gekomen. Die gedragscode steunt op de artikelen 93 en 94 van de Wet op de Handelspraktijken. De drie operatoren geven dus een interpretatie van de toepassing van een behoorlijke handelspraktijk. De opvolging, controle en sanctionering gebeurt dus binnen het systeem van de wet op de handelspraktijken. De specifieke naleving van deze gedragscode wordt opgevolgd door de algemene directie Controle en Bemiddeling van de FOD Economie. In dit kader kunnen de nodige processen-verbaal worden opgesteld. De bij u berustende e-mails kunnen dus het best worden doorgestuurd naar deze dienst om de nodige processen-verbaal te laten opstellen.

In de vrijwillige gedragscode van de mobiele operatoren staat inderdaad een prijsplafond van 15 euro per spelsessie. Hun dienstenleveranciers dienen zich hieraan te houden. Opnieuw kunnen klachten worden overgemaakt aan de algemene directie Controle en Bemiddeling van de FOD Economie. Minister Van den Bossche vraagt concrete informatie om de controle te kunnen doorvoeren.

Sms-wedstrijden kunnen inderdaad onder de wetgeving op de kansspelen vallen. We moeten er dan ook strikt op toezien dat de wet wordt nageleefd. Een gedragscode kan de werking van de wet niet opschorten. Als de wet wordt overtreden, wordt een proces-verbaal opgesteld dat wordt doorgestuurd naar het betrokken parket.

Wat betreft de bescherming van minderjarigen bij een sms-spel, moet de bestaande wetgeving verder worden verduidelijkt, meer bepaald in verband met wat de operatoren al dan niet kunnen doen. Ook hier vraagt de minister informatie zodat inbreuken kunnen worden vastgesteld.

Voor een evaluatie van de wetgeving is het nog te vroeg. De informatie waarover mevrouw Thijs beschikt kan de evaluatie vergemakkelijken.

Ik herhaal dat de naleving wordt opgevolgd door de algemene directie Controle en Bemiddeling van de FOD Economie. Mevrouw Thijs moet er dus voor zorgen dat ze de informatie waarover ze beschikt, aan deze dienst overmaakt.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik geloof niet echt in een gedragscode, tenzij minister Van den Bossche mij van het tegendeel kan overtuigen. Het aantal vragen dat hierover in de Senaat wordt gesteld, wijst toch op een probleem. De gedragscode komt erop neer dat de operatoren elkaar controleren. Dat is niet de beste manier van werken.

Iedereen wil technologische vooruitgang. De politiek kan echter niet mee. Bovendien zijn het niet de operatoren die de spelletjes aanbieden. Ik ben bereid de informatie waarover ik beschik, mits instemming van de betrokkenen, aan de klachtenbank te bezorgen. Niettemin vind ik dat de regering een initiatief moet nemen. Elke maand opnieuw geven deze praktijken aanleiding tot financiële drama's. De overheid moet dan ook ingrijpen en voor oplossingen zorgen.

De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit. - Er bestaat geen toverformule die kwaadwillige initiatieven kan tegenhouden. Er bestaat wel wetgeving: de wet op de handelspraktijken en de wetgeving op de kansspelen. Daarnaast hebben de drie operatoren zich ertoe verbonden tegen bepaalde initiatieven op te treden. Ten slotte beschikken we over de mogelijkheid om de naleving van de wetten te controleren aan de hand van heel concrete gevallen. Mogelijk kan de wetgeving dan verder worden verfijnd en kan een halt worden toegeroepen aan bepaalde praktijken.

Het komt er nu op aan de huidige reglementering te evalueren en na te gaan of we al dan niet vorderingen maken bij de bestrijding van deze praktijken. Dat gebeurt het best aan de hand van heel concrete gevallen.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de spectaculaire stijging van het aantal opgedoekte cannabisplantages in de grensstreek» (nr. 3-615)

De voorzitter. - De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De voorbije maanden werden heel wat cannabisplantages ontdekt en opgedoekt. Vooral in het arrondissement Tongeren is de cannabisteelt een ware plaag. In 2004 werden daar maar liefst 23 plantages opgedoekt, tegenover 8 in 2003.

Nochtans zou het aantal ontdekte plantages in ons land het afgelopen jaar van 363 tot 238 zijn gedaald. Het aantal in beslag genomen planten zou daarentegen wel sterk gestegen zijn tot bijna 44.000 planten, een verdubbeling ten opzichte van 2003. Hoewel het aantal ontdekte plantages daalt, lijkt de omvang van de plantages met andere woorden fors toe te nemen. De productie en de handel nemen dus spectaculair toe.

Die spectaculaire stijging rond Tongeren zou alles te maken hebben met de situatie in Nederland. De regering-Balkenende zet immers terecht alle middelen in om ook de kleinste huisplantages aan te pakken, tot het afsluiten van woonbuurten toe. De gevolgen daarvan zijn in België merkbaar.

Daarenboven zouden de Belgen slechts stromannen zijn en zouden de Belgische plantages eigenlijk vanuit Nederland worden gefinancierd.

Houdt het vervolgingsbeleid van de parketten, in het bijzonder in de grensstreek, rekening met de verschuiving van de cannabisteelt van Nederland naar België?

Zo ja, zullen extra manschappen worden ingezet om de recente ontwikkelingen te onderzoeken en te vervolgen?

Acht de minister het wenselijk over dit fenomeen met de Nederlandse overheid overleg te plegen?

De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit. - Volgens het parket van Tongeren is het aantal cannabisplantages in het arrondissement in 2004 niet toegenomen. In 2003 werden 33 plantages aangetroffen, in 2004 30.

Voorzichtigheid is ook geboden omdat de cijfers er ook op kunnen wijzen dat het parket meer aandacht heeft besteed aan de drugsproblematiek.

Het is dus niet uitgesloten dat de hardere Nederlandse aanpak een weerslag heeft aan de Belgische kant van de grens. Dit geldt trouwens niet alleen voor cannabisplantages, maar ook voor XTC-labs.

Grensoverschrijdend overleg lijkt dus wel nodig. Om die reden wordt onder coördinatie van het federaal parket een speciaal actieplan opgesteld waarin op basis van de kadernota `integrale veiligheid' zal worden nagegaan of dit fenomeen bijzondere aandacht verdient.

Vorig jaar heeft de minister van Justitie een bijkomende parketjurist ter beschikking gesteld die de parketten van Hasselt, Tongeren, Luik, Verviers en Eupen ondersteuning moet bieden in het kader van de Euregio. Die jurist ontvangt thans een opleiding in het parket van Hasselt. Over enkele maanden zal hij twee of drie dagen per week in Maastricht werken voor rekening van de bovenvermelde parketten. De grensoverschrijdende drugsproblematiek zal een belangrijk onderdeel van zijn takenpakket uitmaken.

De minister hoopt dat met het speciale actieplan en de bijkomende parketjurist het probleem duidelijk in kaart kan worden gebracht zodat aan beide kanten van de grens een gelijkaardige aanpak kan worden gevolgd.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Aangezien minister Onkelinx zelf niet aanwezig is, zal ik niet in discussie gaan. Ik stel vast dat niet wordt ontkend dat de daling van het aantal plantages niet betekent dat er minder planten in beslag zijn genomen. De teelt is grootschaliger geworden. Straks is Limburg voor de helft een cannabisplantage. Dat is dan de vooruitgang van de beschaving.

Het verheugt me dat de regering overweegt een specifiek actieplan uit te werken. Criminaliteit en terrorisme worden door de drugshandel gefinancierd. Dat wordt totaal onderschat. Ik blijf de bestrijding van de drugshandel met bijzondere waakzaamheid volgen. De regeringspolitiek op dit terrein is problematisch.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de aanwezigheid van de Italiaanse en Russische maffia in ons land» (nr. 3-661)

De voorzitter. - De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Vier substituten van de Italiaanse antimaffiaprocureur Piero Luigi Vigna geven in de voorlaatste editie van het weekblad La Libre Match een beeld van de vertakkingen van de maffiabendes in ons land. Het verwonderde me dat we van Italiaanse rechters moeten horen hoe het zit met de gezondheid van de maffia in België. Volgens die substituten is er in België geen centrale poot van de Italiaanse maffia, zoals bijvoorbeeld in Frankrijk en Duitsland, maar zijn de maffiosi wel degelijk vertegenwoordigd wegens de grote Italiaanse gemeenschap in ons land. Ik wil uiteraard niet veralgemenen, maar geef enkel weer wat de substituten vertellen.

Volgens de zeer ingewikkelde databanken waarover ze beschikken, telde België in 1997 25.000 Italianen die in aanraking kwamen met het gerecht en zijn 110 van hen bekend voor maffiabendevorming. Via talrijke operaties van de politie, onder andere de operatie Nasca e Timpano, is het bestaan van drie criminele maffiaorganisaties in ons land vastgesteld.

De maffiosi zijn in België vooral actief in de drughandel, de handel die ik wil bestrijden. Zo werden drugtrafieken vastgesteld tussen het Italiaanse Calabrië en België.

Naast de drughandel heeft ook de wapenhandel voet aan de grond in België. De Italiaanse substituten verklaren dit door de laksheid van onze wetgeving ter zake. Intussen is de wetgeving strenger geworden.

Voorts verwijzen de Italiaanse magistraten naar de witwaspraktijken die leiden tot witteboordencriminaliteit.

De Russische maffia is volgens de Italiaanse magistraten vooral actief op financieel vlak, waarbij gebruik wordt gemaakt van de klassieke maffiapraktijken, in het bijzonder corruptie.

Verder zouden er nog banden zijn tussen België en maffiabendes uit het Oosten, vooral bij de organisatie van de prostitutie en de handel in visa.

Ten slotte pleiten de Italiaanse substituten voor het verzamelen van misdaadgegevens in Europese databanken naar Italiaans model. In de Italiaanse databanken zit dus allerlei informatie over de maffia in België en het is niet duidelijk of wij ook over die informatie beschikken.

Ik heb dit alles met enige verbazing en bezorgdheid gelezen. Ik wil hierover geen definitief oordeel vellen en daarom stel ik volgende vragen:

Welke conclusies trekt de vice-eerste minister uit het interview met de Italiaanse magistraten?

Zal de vice-eerste minister op Europees vlak het verzamelen van misdaadgegevens in Europese databanken aankaarten? Dat moet een link met de Belgische gegevens mogelijk maken, zodat we op een veel effectievere wijze kunnen strijden tegen een vorm van misdaad die het vertrouwen in de samenleving en het openbaar bestuur aantast.

De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit. - Ook de minister van Justitie is verwonderd. Ze heeft de inhoud van het artikel door het federaal parket en de gespecialiseerde diensten van de federale politie laten analyseren.

In feite is het artikel in heel algemene termen gesteld. Het doet geen enkele revelatie. De weinige concrete dossiers vermeld in het artikel zijn bekend bij de gerechtelijke overheden. De aangehaalde cijfers zijn vaak foutief. Zo wordt in het artikel gewag gemaakt van 110 personen die bekend zouden staan om hun lidmaatschap van een maffiose organisatie. In werkelijkheid gaat het om 15 personen van wie de namen door de federale politie werden meegedeeld aan de Italiaanse gerechtelijke autoriteiten, op grond van een algemene vraag naar informatie omtrent Italiaanse onderdanen die in België verblijven.

De dossiers Nasca e Timpano die in het artikel worden vermeld, zijn bekend bij de bevoegde Belgische gerechtelijke autoriteiten. In die dossiers zit niet de minste informatie over transacties inzake onroerende goederen te Brussel die aan witwasoperaties kunnen worden gelieerd. Het gaat om onjuiste informatie die reeds vorig jaar in de pers verscheen.

Zoals gezegd is de informatie in het artikel heel algemeen. Ze laat niet toe te concluderen dat België een monopolie zou hebben op de aanwezigheid van de Italiaanse maffia. België heeft een belangrijke Italiaanse gemeenschap, maar dat betekent niet dat een link moet worden gelegd met de maffia. Zo maar een link leggen, zou die gemeenschap onrecht aandoen.

Zoals uit het artikel blijkt, werden reeds in het verleden door de federale procureur initiatieven genomen met het oog op een samenwerking met de Nationale Directie Anti-maffia in Italië. Er werden reeds coördinatievergaderingen gehouden en dat zal in de toekomst nog gebeuren omtrent precieze dossiers waarbij de betrokken magistraten, zowel Belgische als Italiaanse, aanwezig zijn.

De realisatie van een eventuele centrale databank dient in het kader van Europol te worden bekeken.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik zal een Italiaanse collega contacteren om een vraag te stellen in het Italiaanse parlement. Ik wil weten wat de Italiaanse minister van Justitie denkt van de vaststelling dat de Italiaanse magistraten hier zo maar onwaarheden over ons land verklaren.

Ik stel in elk geval vast dat de noodzaak van een databank, het enige objectieve instrument dat ons een aanwijzing zou kunnen geven, steeds duidelijker wordt. We moeten in het kader van de Europese Unie komen tot de uitwisseling van de noodzakelijke informatie over de georganiseerde criminaliteit.

Vraag om uitleg van de heer Stefaan Noreilde aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de links naar mp3-sites door bloggers» (nr. 3-658)

De voorzitter. - De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

De heer Stefaan Noreilde (VLD). - IFPI, de Internationale Federatie van de Fonografische Industrie, maant Vlaamse bloggers aan om links naar illegale mp3-bestanden te verwijderen. IFPI stelt dat het verwijzen naar illegale websites verboden is. De bloggers gaan niet akkoord. Zij verwijzen naar een uitspraak van de Raad voor de Journalistiek die in september jongstleden oordeelde dat media mp3-bestanden mogen vermelden. Dit omdat de persvrijheid enkel aan banden kan worden gelegd als er fundamentele waarden in het gedrang komen, wat bij het vermelden van sites waar muziek kan worden gedownload niet het geval is. De IFPI legt zich bij deze uitspraak neer, maar stelt dat dit enkel voor papieren dragers en niet voor internetmedia geldt. Daarom zouden zij bloggers systematisch opsporen en hen aanmanen om deze links te verwijderen omdat deze verboden zijn.

Ik heb dan ook de volgende vragen voor de minister.

Zijn bloggers journalisten en kunnen zij aldus wel of niet genieten van de bescherming van persvrijheid? Geldt deze bescherming inderdaad enkel voor papieren dragers en niet voor internet media?

Welke regelgeving verbiedt het vermelden van links naar mp3-bestanden? Vindt de minister het de taak van IFPI om systematisch bloggers op te sporen en hen onder zachte dwang aan te zetten om links te verwijderen?

Hoe zal de minister de rechtsonzekerheid ter zake wegwerken?

De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit. - Mevrouw Onkelinx heeft me volgend antwoord bezorgd op de vraag van de heer Noreilde.

Een hyperlink valt niet onder een specifieke wetgeving. Geval per geval moet worden bekeken of een hyperlink een aantasting is van de rechten van derden, zoals het moreel recht, het auteursrecht of oneerlijke concurrentie.

De rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen moest onlangs uitspraak doen in een zaak van een 19-jarige student, geen journalist, die een website had gemaakt waarop liefst 25.000 hyperlinks verwezen naar illegale sites, voornamelijk leveranciers van mp3's. De rechtbank oordeelde dat de student zich niet had gedragen als een goed huisvader en dat hij welbewust piraterij door anderen gemakkelijker had gemaakt met aanzienlijk verlies van auteursrechten tot gevolg. Waarschijnlijk zal elke rechter wel een burgerrechtelijke straf uitspreken wanneer iemand een weblog maakt die uitsluitend tot doel heeft het voor anderen gemakkelijker te maken om daden van piraterij te stellen of om auteursrechten te ontduiken. Hij zal dat ook doen wanneer die weblog gemaakt is door een journalist.

Wanneer echter een journalist een artikel schrijft over een of andere materie en hij voegt daar ter illustratie een paar links naar illegale sites aan toe, dan is de kans klein dat hij wordt veroordeeld.

Er bestaat op het ogenblik geen specifieke wetgeving inzake hyperlinks, maar er zijn wel twee wetsontwerpen in voorbereiding. Ik denk aan het wetsontwerp ter omzetting van de Europese richtlijn betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij en aan het wetsontwerp betreffende de elektronische communicatie.

De minister van Justitie wijst er tenslotte op dat het de taak is van de hoven en rechtbanken om voor elk geval apart af te wegen in welke mate fraude werd gepleegd en een wet werd overtreden.

De heer Stefaan Noreilde (VLD). - Ik begrijp wel dat auteursrechten moeten worden beschermd, maar iedereen weet in wat voor ITC-maatschappij we vandaag leven. Ik blijf met de vraag zitten of het echt wel de taak is van IFPI om jongeren onder druk te zetten om geen links in hun sites op te nemen. Correcter lijkt me dat de overheid de aanbieders van mp3-bestanden aanpakt en niet de goedmenende jongeren, die nu eenmaal in een ITC-maatschappij zijn opgegroeid.

Aangezien ik op mijn vraag geen antwoord heb gekregen, neem ik me voor de minister van Justitie hierover opnieuw te ondervragen.

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid en aan de minister van Werk over «sociale telefoontarieven voor mindervaliden» (nr. 3-606)

De voorzitter. - De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit, antwoordt.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Mindervaliden die aan een aantal voorwaarden voldoen, hebben bij Belgacom recht op sociale telefoontarieven. Naast 70% korting op de aansluiting, die nu toch dankzij promotie gratis is, en 50% korting op het abonnementsgeld, krijgt de mindervalide maandelijks een gratis forfait van 6,20 euro voor nationale telefoongesprekken. Dit forfait kan ook aangewend worden voor de kosten van inbelverbindingen naar internet.

Breedbandinternet en mobiele telefonie zijn, in tegenstelling tot de traditionele telefonie, geen universele diensten. Nochtans zijn deze communicatiemiddelen voor heel wat mensen - zeker voor mindervaliden - onmisbaar en vormen ze een grote uitgavenpost. Bovendien heeft de regering in het regeerakkoord aangegeven dat België extra inspanningen zal leveren om de breedband verder te doen toenemen.

In het jaarverslag van 2003 pleit ook het BIPT voor de opname van internet en mobiele telefonie in de universele dienstverlening.

Hoeveel gehandicapten hebben recht op sociale tarieven voor telefonie? Hoeveel maken er effectief gebruik van? Worden de voorwaarden om sociale tarieven voor telefonie te verkrijgen, geëvalueerd?

Zijn er naast Belgacom nog telefoonbedrijven die sociale tarieven aanbieden voor mindervaliden? Zullen ze in de toekomst worden verplicht bij te dragen aan de universele dienstverlening? Zo ja, zal deze bijdrage door de overheid of door de telefoonbedrijven worden vergoed?

Zal de federale regering de invulling van het begrip `universele dienstverlening' op korte termijn aanpassen aan de evolutie van de sector en zullen breedbandinternet en mobiele telefonie op die manier het statuut van universele dienstverlening verkrijgen?

Indien wel, op welke termijn zal dit gebeuren? Op wiens rekening zullen de kosten van de eventuele tegemoetkomingen komen?

Indien niet, om welke redenen? Plant de minister in dit geval andere tegemoetkomingen voor mindervaliden bij deze communicatiemiddelen?

De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit. Gezien er verschillende criteria zijn om een sociaal tarief te verkrijgen, is het niet eenvoudig om het precieze aantal gerechtigden te bepalen. Op dit ogenblik zijn er ongeveer 88.150 personen met een handicap als rechthebbende bij Belgacom geregistreerd.

In 2004 is Belgacom nagegaan of de begunstigden nog beantwoorden aan de voorwaarden om het sociale tarief voor telefonie te blijven genieten. De hierbij gevolgde procedure wordt momenteel geëvalueerd.

Momenteel bieden geen andere telefoonoperatoren sociale telefoontarieven voor personen met een handicap aan. De wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige overheidsbedrijven verplicht enkel Belgacom om in het kader van de universele dienstverlening sociale telefoontarieven aan te bieden. In het wetsontwerp betreffende de elektronische communicatie dat ter bespreking ligt in de Kamercommissie voor de Infrastructuur, worden alle operatoren, zowel voor vaste als voor mobiele telefonie, verplicht om sociale tarieven aan te bieden.

Wat het statuut van universele dienstverlening voor breedbandinternet betreft, verwijst de minister naar het antwoord op de Kamerresolutie betreffende de verstrekking van de universele dienstverlening inzake telecommunicatie (731/11). Momenteel laat Europa het nog niet toe om het begrip van de universele dienstverlening uit te breiden. De regering heeft die betrachting echter wel.

Mobiele telefonie wordt in het wetsontwerp betreffende de elektronische communicatie reeds in één van de componenten van de universele dienstverlening ondergebracht, namelijk in de `sociale tarieven'. België is daarmee een Europese voortrekker. Mobiele telefonie onderbrengen in het component `toegang tegen een betaalbare prijs' van de universele dienstverlening laat Europa ons echter nog niet toe.

In het kader van een modernisering van de universele dienstverlening zal de Europese Commissie de huidige situatie evalueren. De start hiervan wordt normaal gepland in juli 2005. Bij de evaluatie moet de Europese Commissie zich laten leiden door factoren zoals de sociale factor, de marktontwikkelingen, de beschikbaarheid, de keuze van diensten en de technologische ontwikkelingen.

Gezien de stappen die we reeds hebben gedaan inzake de invoering van sociale tarieven in de mobiele telefonie en gezien onze voortrekkersrol op het vlak van breedbandinternet, is het evident dat België deze voortrekkersrol verder zal spelen.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Ik dank de minister voor het bemoedigende antwoord dat binnenkort de mindervaliden ook van het breedbandinternet zullen kunnen gebruik maken aan een sociaal tarief.

Vraag om uitleg van de heer Joris Van Hauthem aan de minister van Mobiliteit over «de taalaanhorigheid van het personeel van Belgocontrol» (nr. 3-628)

De heer Joris Van Hauthem (VL. BELANG). - Op 6 oktober 2004 stelde ik de minister een schriftelijke vraag waarop ik tot op heden nog geen antwoord heb gekregen. Ik ben derhalve zo vrij deze vraag mondeling te herhalen.

Het statistisch overzicht van het personeel van de Belgische Staat geeft in principe voor alle federale instellingen een overzicht van de personeelssterkte volgens een aantal indelingscriteria. Merkwaardig genoeg vinden we Belgocontrol niet terug in dit overzicht.

Kan de minister de cijfers meedelen voor Belgocontrol op 1 januari 2004, eventueel op 1 januari 2005 voor:

Welke criteria worden er gebruikt voor de verdeling van de jobs, inzonderheid voor de ambten die buiten een taalkader vallen?

De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit. - Het aantal personeelsleden in dienst bij Belgocontrol op 1 januari 2004 bedroeg 999, waarvan 965 voltijdsen en 34 deeltijdsen. 150 personeelsleden zijn contractueel, 849 statutair.

Op de 849 statutairen zijn er 544 Nederlandstaligen en 305 Franstaligen.

Op de 150 contractuelen zijn er 71 Nederlandstaligen en 79 Franstaligen.

De verdeling per niveau zal ik schriftelijk meedelen.

Bij de verdeling van de jobs wordt rekening gehouden met de diploma's en de gespecialiseerde bekwaamheden en dit in verhouding tot de noodzakelijke professionele vereisten voor het verzekeren van de betrekking.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de verzekering van personen die gebruik maken van een elektrische rolstoel of een scooter» (nr. 3-636)

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - In antwoord op een eerdere parlementaire vraag stelde de minister dat voor een elektrische rolstoel een aansprakelijkheidsverzekering verplicht is. Hierover bestaat echter heel wat verwarring. Heel wat rolstoelgebruikers zijn immers niet op de hoogte van die verplichting en denken dat ze gedekt zijn door de familiale polis.

Daar het risico van een gehandicapte in een elektrische stoel klein is, geven sommige verzekeraars wel korting op verzekeringspremies. Nochtans zouden de prijsverschillen tussen de premies erg groot zijn.

Graag had ik van de minister vernomen of hij het wenselijk acht de verzekering voor elektrische rolstoelen en scooters te regelen via de familiale polis?

Zo ja, wordt hierover overleg gepleegd met de verzekeraars en de verenigingen van gehandicapten?

Acht de minister het wenselijk om de gebruikers van deze elektrische rolstoelen en scooters in te lichten over de verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen?

De heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - De door de heer Vandenberghe opgeworpen problematiek werd actueel naar aanleiding van de vraag aan de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit van de assurantiesector, of elektrische rolstoelen al dan vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen.

Een juridische analyse brengt de CBFA tot het besluit dat elektrische rolstoelen vallen onder de toepassing van genoemde wet, zodat de gebruikers ervan in beginsel een aansprakelijkheidsverzekering auto moeten onderschrijven wanneer zij de rolstoel willen gebruiken op de openbare weg of op terreinen die toegankelijk zijn voor het publiek.

Elektrische rolstoelen beantwoorden immers aan de definitie van de in artikel 1 van de wet van 21 november 1989 omschreven motorrijtuigen, zijnde rijtuigen die aan drie cumulatieve voorwaarden moeten voldoen. Ze moeten, ten eerste bestemd zijn om zich over de grond te bewegen, ten tweede door een mechanische kracht gedreven worden en mogen, ten derde niet aan spoorstaven gebonden zijn.

Aangezien ik meen dat deze in juridisch opzicht volkomen correcte analyse van de CBFA niet bewust beoogd werd door de wetgever in 1989, kondigde ik vroeger al aan dat ik een overleg zal starten met de verenigingen van gehandicapten, de CBFA en de verzekeringssector, ten einde voor dit op het eerste gezicht surrealistisch probleem, maar niet voor de gehandicapten en zieken die er dagelijks mee worden geconfronteerd, een oplossing te vinden.

Ik heb beslist het probleem aan te pakken in samenwerking met mijn collega Gisèle Mandaila Malamba, die bevoegd is voor het gezin en personen met een handicap. Een eerste overlegvergadering zal plaatshebben in de eerste helft van de maand maart 2005.

Het lijkt mij essentieel dat tijdens het overleg alle mogelijke gevolgen, zowel nadelige als voordelige, verbonden aan een eventuele onttrekking van elektrische rolstoelen aan het toepassingsgebied van de wet van 21 november 1989, worden onderzocht. Het gaat hier immers om de aansprakelijkheid van de patiënten die, in hun eigen belang, optimaal moet worden verzekerd.

Indien gedacht wordt aan een oplossing via de familiale verzekering is een aanpassing van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte motorrijtuigenverzekering mijns inziens alleszins nodig.

Het is echter te vroeg om hierover nu reeds uitsluitsel te geven. Om de gemoedsrust te herstellen heb ik ook collectieve polissen voorgesteld. Ik hoop dat het overleg tot een aanvaardbare oplossing zal leiden.

Vraag om uitleg van mevrouw Jihane Annane aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «het beleid inzake de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt» (nr. 3-571)

Mevrouw Jihane Annane (MR). - Over de liberalisering van de energiemarkt vindt men in de gespecialiseerde pers een groot aantal open vragen en contradicties.

Over het algemeen denkt men dat liberalisering gelijk staat met daling van de prijzen.

Dat was ook het uitgangspunt van de richtlijn van 26 juni 2003 en van de omzetting ervan in ons recht. De liberalisering wordt gerechtvaardigd met het argument dat de concurrentie tot een daling van de prijzen voor de consument zal leiden, daar de elektriciteitssector gekenmerkt wordt door een omzetcijfer dat grotendeels bestaat uit monopolierentes. Die post werd geraamd op een miljard euro op het einde van het tweede semester van 2004. De helft daarvan is voor de gemeenten en de andere helft voor het monopolie van Electrabel.

Die monopolierente probeert men dus tegen te gaan door de markt open te stellen voor andere actoren. Maar als we de marktstructuur bekijken, zien we dat het monopolie nog steeds sterk aanwezig is.

De elektriciteitsmarkt werd in vier verschillende sectoren opgesplitst: productie, transport, distributie en levering. Theoretisch zijn de sectoren productie en levering opengesteld voor concurrentie, terwijl het transportnetwerk en de distributie gereguleerd blijven en hun economisch karakter van `natuurlijk monopolie' behouden.

Als men elk van de vier sectoren bekijkt, stelt men evenwel vast dat de liberalisering niet veel veranderd heeft aan de natuurlijke en de feitelijke monopolies.

De vrijgemaakte markt van de productie is nog voor 84% in handen van Electrabel terwijl 12% in handen is van SPE. De rest nemen de zelfproducenten en, in mindere mate, de autonome producenten voor hun rekening.

Denkt de minister aan een ontmanteling van Electrabel volgens een Standard Oil-scenario? Zo niet, hoe denkt hij meer spelers te kunnen aanmoedigen om zich de enorme investeringen te getroosten vooraleer ze kunnen actief zijn in deze sector?

In de eveneens vrijgemaakte sector van de elektriciteitslevering behoudt Electrabel nog 82% van de markt, terwijl elf andere leveranciers zich moeten tevreden stellen met de overige 18%.

Sedert 1 juli 2004 hebben de hoogspanningsklanten en de professionele klanten de mogelijkheid om een andere leverancier te kiezen. Van die klanten zijn 72% passief gebleven en hebben 28% verklaard dat ze van plan zijn hun leverancier in de toekomst te zullen uitkiezen.

Als ze passief blijven, wordt hen door de intercommunales, die nu `distributienetbeheerders' worden genoemd, een leverancier toegewezen. Die toewijzing levert volgend resultaat op: 73% zijn bij Electrabel gebleven, 25,4% zijn bij SPE ondergebracht, 1% bij Essent en 0,6% bij Luminus. Drie vierden van de intercommunales hebben dus Electrabel als standaardleverancier aangewezen.

Onder de 28% professionele klanten die beslist hebben om zelf hun leverancier te kiezen, zijn 92% bij Electrabel gebleven en hebben slechts 8% voor een andere leverancier geopteerd.

Kortom 73% van de klanten die zelf niet gekozen hebben zijn bij Electrabel gebleven, tegenover 92% van de mensen die wel zelf gekozen hebben. De vrije concurrentie slaat dus ook niet echt aan in deze sector van de energiemarkt.

Hoe verklaart de minister dat zo weinig mensen opteren voor een andere elektriciteitsleverancier? Is het een prijzenkwestie of komt het door een gebrek aan informatie?

Op de gereguleerde markt van het transport werd Elia System Operator aangewezen als federale netbeheerder. Elia reglementeert de prijs voor het transport van elektriciteit van het hoogspanningsnet naar de netwerken voor lokale distributie. Electrabel bezit 64,05% van de aandelen in Elia.

Denkt u dat de verplichting om het aantal bestuurders komende van Electrabel ondanks het meerderheidsaandeel te beperken tot twee volstaat om de onafhankelijkheid van de netbeheerder bij de prijszetting te waarborgen?

De distributienetbeheerders zijn meestal gemengde intercommunales die dus gedeeltelijk gefinancierd worden met overheidsgeld en gedeeltelijk door de private aandeelhouders, waaronder Electrabel.

De Europese richtlijnen terzake zijn duidelijk: we hebben tot juli 2007 de tijd, nog twee en een half jaar dus, om de markt volledig vrij te maken. Aangezien de productiecapaciteit in ons land voor 84% in handen is van één maatschappij die bovendien een verticaal geïntegreerd bedrijf is, met significante marktaandelen in alle sectoren van de bevoorradingsketen, begrijp ik niet hoe we in zo korte tijd die verplichting zullen kunnen nakomen.

Het is een complexe materie: de openbare dienstverlening moet evenzeer verzekerd worden als de vrije mededinging. De opdeling van de markt in vier aparte sectoren heeft de informatie-uitwisseling tussen de verschillende segmenten er niet eenvoudiger op gemaakt en maakt het algemeen beheer ervan tot een hachelijke onderneming. Van de verschillende actoren moet bijvoorbeeld gevraagd worden dat ze in staat zijn een uitzonderlijke stijging van de vraag op te vangen van een product dat per definitie niet gestockeerd kan worden. Het is niet mijn bedoeling een feitelijk monopolie te veroordelen, dat de regering op dit ogenblik overigens niet kan missen. Mijn vraag is welk beleid de minister zal voeren opdat we tegen de datum die de EU heeft vastgesteld dat monopolie niet langer nodig zouden hebben.

(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, ondervoorzitter.)

De heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - Wat de ontmanteling van Electrabel betreft, is er in de studie van London Economics inderdaad sprake van een dergelijk scenario. Ik wacht op de aanbevelingen van de Algemene Raad van de CREG om een standpunt in te nemen. De procedure moet gevolgd worden. Alvorens het marktsegment van de elektriciteitsproductie open te stellen worden een aantal voorstellen om de concurrentie aan te wakkeren vanuit technisch, juridisch en economisch oogpunt onderzocht.

Hoewel het door mijn cijfers wordt tegengesproken dat slechts een gering aantal klanten van elektriciteitsleverancier verandert, zou dit verklaard kunnen worden doordat aan die klanten te weinig informatie wordt gestuurd. In andere lidstaten, zoals het Verenigd Koninkrijk of in de Verenigde Staten, wordt veel meer geld uitgegeven om de klanten te informeren over de werking van de markt.

In België is daarvoor momenteel niets voorzien. Er zou zelfs enige aversie zijn om de elektriciteitsverbruikers beter te informeren. Naar aanleiding van de oprichting van een ombudsdienst die enkel de klachten zal behandelen, heb ik de oprichting voorgesteld van een centrale informatiedienst waaraan de federale en de gewestelijke overheden zouden meewerken. Ik stel vast de regulatoren en de gewesten geen plannen hebben om binnen afzienbare tijd zo'n dienst op te richten, die volgens mij wel noodzakelijk is.

De CREG ziet nauwlettend toe op de onafhankelijkheid van Elia. De regels voor de corporate governance van Elia zijn veel uitgebreider dan de normen die gelden voor de meeste beursgenoteerde bedrijven.

Zoals mevrouw Annane zegt, is de hervorming van de markt een complex project dat een grondige aanpak en een langetermijnvisie vergt.

Op basis van de verschillende adviezen die ik heb ontvangen zullen we een reorganisatie kunnen doorvoeren die leidt tot een efficiënte en concurrentiële markt. De basis daarvan is al gelegd. Dat blijkt uit de daling van de prijzen op de Belgische markt sedert eind december. Het lijkt te gaan om een duurzame trend. De prijzen op de Belgische markt zijn gedaald onder de 36 euro per megawattuur terwijl de Nederlandse prijs nog 39 euro per megawattuur bedraagt. Daarvoor zijn verschillende verklaringen mogelijk. De stijging voor 2006-2007 van de transitcapaciteit langs de grens met Frankrijk, de aankondiging van een Belgische energiebeurs in samenwerking met de Franse en de Nederlandse beurzen, de verkoop van capaciteit tijdens de vorige VPP-veiling tegen lagere prijzen dan voorheen sterken mij in de idee dat we op goede weg zijn, ook al moet het langste stuk van die weg nog worden afgelegd.

Vraag om uitleg van mevrouw Fauzaya Talhaoui aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de financiële middelen en de ontmantelingsstrategie van kerncentrales» (nr. 3-590)

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (SP.A-SPIRIT). - De wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales bepaalt dat de kernprovisievennootschap en de betrokken exploitanten aan het opvolgingscomité een voorstel overmaken tot herziene methode van aanleg voor voorzieningen voor de ontmanteling en een voorstel tot herziene methode van voorzieningen voor het beheer van bestraalde splijtstoffen. Dit voorstel moest ten minste een uitgewerkt scenario voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van bestraalde splijtstoffen, een gedetailleerde raming van de betrokken kosten en een berekeningsmethode voor de opbouw van de voorzieningen omvatten.

De mededeling van de Europese Commissie van 26 oktober 2004 over de financiële middelen die gebruikt dienen te worden voor de ontmanteling, waarin de Commissie meldt dat België nog geen concrete ontmantelingsstrategie heeft gekozen, deed bij mij vragen rijzen over het opvolgingscomité en de provisies.

Werd het huishoudelijk reglement van het opvolgingscomité reeds goedgekeurd? Zo nee, wanneer zal dat dan gebeuren? Heeft de Ministerraad het maximaal bedrag dat ten laste van voorzieningen kan worden besteed aan de werkingskosten van het opvolgingscomité, de kosten van de adviezen en de door het opvolgingscomité gevraagde studies, reeds vastgelegd? Heeft het opvolgingscomité het voorstel tot herziene methode van aanleg voor de voorzieningen reeds goedgekeurd?

Wat is het concrete bedrag nodig voor de ontmanteling en voor het beheer van de bestraalde splijtstoffen? Hoeveel daarvan is reeds beschikbaar in het fonds? Hoeveel en welke studies heeft het opvolgingscomité reeds besteld? Welke initiatieven werden recentelijk genomen om de geplande uitstap uit de kernenergie in goede banen te leiden? Welke projecten zijn er in het vooruitzicht?

De heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - Het opvolgingscomité voor de ontmanteling en het beheer van bestraalde splijtstoffen heeft zijn huishoudelijk reglement goedgekeurd. Het moet nog door mijn administratie worden voorgelegd.

De administratie heeft een nieuw ontwerp van koninklijk besluit opgesteld waarin een maximaal bedrag is voorgesteld dat kan worden besteed aan de werkingskosten van het opvolgingscomité. Dit voorstel wordt onderzocht en aan de Ministerraad voorgelegd.

Het voorstel tot herziening van de provisioneringsmethodes voor de ontmanteling van de kerncentrales werd door de kernprovisievennootschap overgemaakt aan de leden van het opvolgingscomité kort na het verschijnen van hun benoeming in het Belgisch Staatsblad. Het comité heeft verschillende vergaderingen gewijd aan het herzieningsvoorstel en het opstellen van het advies daarover bevindt zich in zijn eindfase. Ik hoop dat het over enkele weken klaar zal zijn.

Op het einde van 2004 waren de provisies in de boeken van de kernprovisievennootschap de volgende: 990.135.000 euro voor de ontmanteling van de kerncentrales en 2.606.286.000 euro voor het beheer van de bestraalde splijtstoffen. Deze bedragen stemmen overeen met de oude provisioneringsmethodes. Na ontvangst van het advies van het opvolgingscomité zal de kernprovisievennootschap deze bedragen in overeenstemming brengen met de herziene methodes. Eind 2004 zullen de provisies zowel voor de ontmanteling als voor de splijtstoffen overeenstemmen met de huidige waarde van de toekomstige verplichtingen.

Het opvolgingscomité heeft tot nu toe één studie besteld, namelijk aan de NIRAS, voor het onderzoek van de herziene provisioneringsmethodes. Wat de initiatieven betreft die werden genomen om het hoofd te bieden aan de geplande uitstap uit de kernenergie, werden verschillende maatregelen genomen: reserveren van een gebied in de Noordzee voor de inplanting van windmolens; bevordering van de productie en het gebruik van biobrandstoffen; maatregelen om de energiebesparing te bevorderen; diversificatie van onze gasbevoorrading; aanmoediging van nieuwe elektriciteitsproducenten om zich in België te vestigen.

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (SP.A-SPIRIT). - Ik dank de minister voor het antwoord. Ik zal de situatie volgen. Het gigantische bedrag dat de minister vermeldde, is nu eenmaal de prijs die we voor kernenergie in de toekomst zullen moeten betalen.

Vraag om uitleg van de heer Flor Koninckx aan de minister van Mobiliteit over «de gebrekkige veiligheid van de treinoverwegen» (nr. 3-632)

De heer Flor Koninckx (SP.A-SPIRIT). - In de nacht van vrijdag 11 op zaterdag 12 februari zijn bij een zwaar verkeersongeval in het Limburgse Diepenbeek drie jongens en twee meisjes tussen 17 en 21 jaar om het leven gekomen. Het ongeval gebeurde toen de bestuurder van de auto, in navolging van een ander voertuig, een gesloten spoorwegoverweg overstak. In feite gaat het over een overweg met `halve slagbomen'.

De vijf jongeren waren even voor 1 uur in een file terechtgekomen aan de spoorwegovergang aan de Nierstraat in Diepenbeek. De file werd veroorzaakt door een goederentrein die vanuit Bilzen kwam en een twintigtal meter voor de overweg stil was gevallen.

Volgens de NMBS werkte de signalisatie van de overweg zoals het hoort: het belsignaal, de knipperlichten en de gesloten slagbomen werden onmiddellijk geactiveerd. Het was duidelijk dat er gevaar dreigde en dat het niet toegelaten was om de overweg over te steken. Een enkeling riskeerde het om tussen de slagbomen naar de overkant te slalommen. De auto met de jongeren volgde dat voorbeeld met een fatale afloop tot gevolg, want op dat ogenblik kwam een trein uit Hasselt aan die de wagen en de vijf inzittenden greep.

Ik las in de krant dat de minister van plan is maatregelen te nemen. Ik heb daar een aantal vragen bij. Hoeveel ongevallen gebeuren er jaarlijks waarbij een voertuig door een trein wordt gegrepen nadat dit voertuig door de gesloten overweg is gereden en hoeveel slachtoffers vallen er daarbij te betreuren? Hoeveel overwegen met `halve' slagbomen zijn er in België? Lijkt het niet aangewezen de overwegen met halve slagbomen te vervangen door overwegen met hele slagbomen zodat dit soort ongevallen niet meer kan gebeuren? Wat is de precieze bevoegdheid van Infrabel inzake de plaatsing van de slagbomen en voor de inrichting van de overwegen? Is de minister van plan iets te ondernemen zodat dit soort ongevallen in de toekomst niet meer kunnen gebeuren?

De heer Renaat Landuyt, minister van Mobiliteit. - In 2002 gebeurden er 48 dergelijke ongevallen met voertuigen. Daarbij waren er 8 gewonden en 10 doden te betreuren. In 2003 waren er 47 ongevallen, 7 gewonden en 6 doden; in 2004: 47 ongevallen, 3 gewonden en 6 doden.

Er zijn 1.316 overwegen van de tweede categorie, dat wil zeggen overwegen met twee gedeeltelijke slagbomen die zigzag aan beide zijden van de spoorweg zijn aangebracht.

Ik benadruk dat er bij volledige slagbomen altijd een risico van insluiting van voertuigen bestaat. Daarom worden overwegen met volledige slagbomen slechts gebruikt wanneer er een visuele of technische controle is op de aanwezigheid van ingesloten voertuigen.

Het is trouwens uitzonderlijk dat een overweg door de federale overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer in de eerste categorie wordt gerangschikt. Momenteel zijn er 19 overwegen van de eerste categorie, waarvan een aantal op industriële lijnen. Halve slagbomen maken het op vele plaatsen mogelijk dat ziekenwagens en andere hulpdiensten nog snel de spoorweg kunnen oversteken. Dat zou één van de argumenten zijn waarom gekozen wordt voor halve slagbomen.

Infrabel is bevoegd voor de plaatsing en de instandhouding van de veiligheidsinrichtingen van de overwegen, behalve de wegsignalisatie op afstand. Daarvoor is de wegbeheerder bevoegd.

Een echt veilige overweg bestaat er niet. Een bovengrondse of ondergrondse kruising met het wegverkeer lijkt de meest veilige, maar ook de duurste oplossing. Er zijn thans 23 dossiers voor de afschaffing van overwegen ingediend. Het recente ongeluk is volgens de informatie waarover we beschikken niet te wijten aan het feit dat de betrokken chauffeur doorgaans onvoorzichtig reed, wat het des te pijnlijker maakt. Mede naar aanleiding van dat voorval dringen wij er in het raam van de lopende onderhandelingen over de beheersovereenkomst met Infrabel op aan de bestaande planning inzake de voortdurende beveiliging van overwegen te bespoedigen. We vragen ook een geactualiseerd plan inzake de zwarte punten. We mogen immers niet alle verantwoordelijkheid afschuiven op de chauffeurs. De overheid moet de zwarte punten effectief opsporen en ze proberen te voorkomen.

De heer Flor Koninckx (SP.A-SPIRIT). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik ben blij dat hij werk wil maken van de versnelde verhoging van de categorisering van een aantal overwegen. Het verwondert mij dat er tijdens de afgelopen 3 jaar aan de overwegen 22 doden zijn gevallen, en per jaar 47 zwaargewonden. Het loont dus de moeite om na te gaan of de overwegen met halve slagbomen in versneld tempo kunnen worden omgevormd tot overwegen met hele slagbomen. De minister zegt dat voertuigen geblokkeerd kunnen raken tussen de slagbomen en dat ziekenwagens nog snel de overweg moeten kunnen oversteken. Die mogelijkheden lijken mij uitzonderlijk en minder erg dan het risico op ongevallen. Bij het recente ongeluk zouden de jongeren, indien het een overweg met hele slagbomen betrof, waarschijnlijk het voorbeeld van een aantal anderen hebben gevolgd en rechtsomkeer hebben gemaakt. Dat de hulpdiensten de overweg nog kunnen oversteken, met het risico dat ze zich te pletter rijden tegen een trein, lijkt mij geen goed alternatief. Ik hoop dus op een versnelde verhoging van de categorisering en het plaatsen van hele slagbomen aan zoveel mogelijk overwegen. Ik zal deze zaak blijven opvolgen.

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de prijspolitiek van Electrabel voor biomassa uit de vlassector» (nr. 3-648)

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - De Belgische vlassector recupereert jaarlijks 80.000 ton waardevolle biomassa bij de verwerking van vlas. Het gaat om de lemen of de holle houten stengels waarrond de vlasvezels zich bevinden. Lemen stengels hebben een beperkt gewicht en een groot volume. De verwerking ervan moet dus in de directe omgeving van hooguit 200 km gebeuren, wil het transport nog rendabel zijn. Het product is omwille van zijn grote volumes moeilijk stockeerbaar. In België bestaat er weinig of geen concurrentie inzake de productie van elektriciteit. Voor de afzet van lemen als biomassa is de vlassector aangewezen op Electrabel. De enige andere producent in België, SPE, overweegt wel een centrale neer te zetten voor de verbranding van biomassa in Herstal, vlakbij Luik. Maar dat project zal nog vele maanden aanslepen.

Nu past het gebruik van lemen als biomassa voor de opwekking van elektriciteit perfect in het recente streven van de Europese Unie naar een meer duurzame opwekking van elektriciteit via zonne-energie, wind en biomassa. De omzetting van de biomassa in elektriciteit levert de producenten waardevolle groenestroomcertificaten op. Door een schromelijk tekort aan duurzaam opgewekte elektriciteit stijgen de groenestroomcertificaten in prijs. Toch weigert Electrabel om een redelijke prijs te betalen voor de biomassa afkomstig van de vlassector. Bij de onderhandelingen biedt Electrabel voor een ton lemen amper meer dan voor een ton schuurstof uit de spaanplaatsector; terwijl schuurstof nog vervuild is met formaldehyde en andere lijmproducten.

Dit alles doet vermoeden dat Electrabel mogelijk misbruik maakt van zijn positie om de prijs voor deze waardevolle biomassa laag te houden. En dit ten koste van een sector die al om verscheidene redenen onder hoge druk staat. Hoe beoordeelt de minister het prijsbeleid van Electrabel voor lemen als waardevolle en pure biomassa? Wat zal de minister ondernemen om tot een redelijke prijs te komen? Op welke termijn zal dit gebeuren?

De heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - De inzet van biomassa voor de opwekking van elektriciteit moet zoveel mogelijk bevorderd worden. Ze is voordelig voor de bestrijding van de opwarming van het klimaat en voor de diversificatie van onze primaire energievoorziening. Bovendien maakt biomassa het mogelijk om over een productiemiddel te beschikken dat veel meer voorspelbaar is en dat ook meer compatibel is met de netwerkstabiliteit dan andere hernieuwbare energiebronnen zoals zonne-energie of windenergie. Ik vind dus dat dit soort productie begunstigd moet worden.

Een grote diversiteit aan producten kan worden aangewend voor de opwekking van elektriciteit door biomassa: afval van talrijke industrieën zoals olijfpitten, gevelde bomen, plantaardige olie of landbouwreststromen zoals biomassa gerecupereerd uit de verwerking van vlas. De waarde van deze verscheidene biomassavormen is verschillend voor wat hun gebruik in de elektriciteitscentrales betreft. De eerste voorwaarde is immers de compatibiliteit met de branders in de centrales, waarbij de calorische waarde, de vochtigheidsgraad, de reststromen, de verstuivingsmogelijkheid, de toepassingen, de opslagvormen en de transportmiddelen allemaal zo adequaat mogelijk moeten zijn. In de gestelde vraag is er geen enkele vergelijking van deze gegevens met die van andere biomassavormen. Ik kan mij ook niet uitspreken over de productiewaarde van biomassa afkomstig van de vlassector.

Bij het lezen van de vraag stel ik vast dat de door Electrabel betaalde prijs licht hoger ligt dan die voor schuurstof uit de spaanplaatsector. Ik kan de totaalwaarde van de twee producten niet vergelijken omdat ik niet beschik over bovenvermelde gegevens. Deze informatie zou trouwens met de producenten zelf moeten worden opgesteld. Het product waarover sprake in de vraag lijkt weliswaar relevant voor de diversificatie van onze energievoorziening maar ik kan mij niet uitspreken over zijn economische waarde. Ik kan dus moeilijk inschatten welke redelijke prijs zou moeten worden betaald voor dit product.

Verschillende producenten hebben aangekondigd dat ze plannen centrales neer te zetten in België. Het zou waarschijnlijk relevanter zijn om met deze mogelijke producenten te spreken (SPE, Nuon, Essent, EDF, GDF...). De ontwikkeling van deze centrales zal jammer genoeg meerdere jaren vergen maar zoals men weet zullen de boetes voor de groenestroomcertificaten stijgen. Dit zal zeker een waardering van uw materiaal op termijn als gevolg hebben. In afwachting hiervan kan ik geen enkele bijzondere maatregel nemen ten gunste van een specifieke vorm van biomassa. Bovendien vallen alle betreffende subsidies onder de gewestelijke bevoegdheid. Daarmee was ik misschien moeten beginnen, want die subsidies op gewestelijk niveau kunnen wel als hefboom worden aangewend.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Nieuwe centrales zouden inderdaad voor meer concurrentie en dus ook voor lagere prijzen kunnen zorgen. Op de nieuwe centrale van SPE moeten we echter nog enkele jaren wachten. Intussen is er een product dat wel kan worden gebruikt. Ik begrijp dat het niet evident is de precieze economische waarde te vergelijken. Een sterke prijsstijging van de groenestroomcertificaten kan echter een stimulans betekenen om met de vlassector tot goede afspraken te komen.

De heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - SPE heeft zich gespecialiseerd in alternatieve energiebronnen. De vlassector zou kunnen onderzoeken of met SPE geen betere afspraken kunnen worden gemaakt dan met Electrabel. Zelf raak ik meer en meer overtuigd van de capaciteit die via biomassa kan worden aangeboord.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Herstal is ver verwijderd van het zuiden van West-Vlaanderen waar de vlasteelt zich voornamelijk situeert. Het vervoer van grote volumes naar Herstal is niet de beste oplossing aangezien een centrale in Ruien nabij is.

Vraag om uitleg van de heer Stefaan Noreilde aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over «de iTrip» (nr. 3-659)

De heer Stefaan Noreilde (VLD). - De iPod werd onlangs door de lezers van De Standaard verkozen tot product van het jaar 2004. De iPod is een mp3-speler van Apple waarmee liedjes kunnen worden gedownload en nadien beluisterd. Voor dit succesvolle product werden heel wat accessoires ontwikkeld waaronder de iTrip. Met de iTrip, die aan de iPod kan worden vastgemaakt, kan de iPod de opgeslagen liedjes uitzenden via een FM-radio, ook in de wagen.

De Britse telecomregulator Ofcom heeft echter beslist dat de iTrip illegaal is omdat het gebruik ervan in strijd is met de Britse radiowetgeving. Alle FM-modulatoren die gebruikt worden met een autoradio, zijn illegaal omdat de FM-band strikt voorbehouden is voor zenders met een vergunning. De Wireless Telegraphy Act van 1949 vereist dat elke iTrip een vergunning krijgt als radiostation, zoniet gaat het om piratenzenders. Overtreders kunnen worden beboet of zelfs een gevangenisstraf krijgen. De liberale achterban in het Britse Parlement wil de verouderde wetgeving graag aangepast zien. Gebruikers zullen volgens Ofcom niet worden vervolgd, maar distributeurs lopen wel het risico. Ook in Oostenrijk en IJsland is de iTrip illegaal.

Is het gebruik van de iTrip in België legaal of illegaal? Op welke wetgeving baseert de minister zich en van wanneer dateert die? In het geval het gebruik ervan illegaal zou zijn, zal de minister de wetgeving dan aanpassen? Welke instantie ziet toe op de naleving van de regelgeving? Zullen de gebruikers bestraft worden of alleen de distributeurs? In welke straffen wordt voorzien? Zijn er al straffen opgelegd?

De heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - De iTrip voor de iPod is geen alleenstaande toepassing. Er bestaan gelijkaardige toepassingen zoals carkits voor gsm-toestellen. De regelgeving en de gevolgen van een eventuele aanpassing moeten dan ook op een ruimere basis worden bekeken.

De basiswetgeving voor radiozendtoestellen is de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven enerzijds en de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving anderzijds. Het BIPT ziet toe op de naleving van de wetgeving.

De iTrips zenden uit binnen de zogenaamde FM-band, weliswaar met zeer laag vermogen en een zeer beperkte reikwijdte. Het gebruik van die frequentieband wordt meer specifiek geregeld in een koninklijk besluit van 10 januari 1992. Het komt de gemeenschappen toe hun frequentieplan binnen deze band op te stellen mits coördinatie met de andere betrokken partijen.

Het uitzenden van radiosignalen op de gebruikte frequenties is evenwel niet toegelaten voor genoemde toepassing. Die frequenties maken immers deel uit van de omroepband en zijn, op basis van internationale akkoorden, exclusief voorbehouden voor radio-omroepuitzendingen. De kans dat het gebruik van de aangeboden toestellen storingen veroorzaakt voor dergelijke vergunde radio-uitzendingen is reëel.

Uiteraard wordt ook op internationaal niveau gedebatteerd over het al of niet toelaten van `individuele' radiozenders in de omroepband. Zo heeft de Short Range Devices Maintenance Group van het Electronic Communications Committee gevraagd dat een compatibiliteitsstudie zou worden gemaakt om na te gaan of dergelijke laagvermogen-FM-radiozenders compatibel zijn met de omroepsystemen in de band 88-108 MHz. Pas als die compatibiliteitsstudie klaar is, kunnen conclusies worden getrokken. Afhankelijk van het resultaat van de studie en na overleg met de gemeenschappen zal de wetgeving al dan niet worden aangepast.

Het BIPT heeft tijdens zijn controles nog geen iTrip-modules aangetroffen. Mocht dergelijke illegale apparatuur worden aangetroffen dan kan ze in beslag worden genomen omdat de houder niet over een vergunning beschikt en/of omdat de desbetreffende apparatuur een storing veroorzaakt. Nadien kan de rechter de verbeurdverklaring uitspreken. De overtreder - zijnde de houder en/of de gebruiker - stelt zich bovendien bloot aan geldboetes en gevangenisstraffen. We wachten dus op het resultaat van de compatibiliteitsstudie.

De heer Stefaan Noreilde (VLD). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik begrijp uiteraard goed dat de minister zich aan de wet houdt en in die zin ook op mijn vraag antwoordt. Ik begrijp echter evenzeer dat er nog geen mensen veroordeeld werden en durf dus spreken van een soort gedoogbeleid. Ik denk dat we ons dus geen zorgen moeten maken. De iTrip kan via het internet worden besteld en wordt twee weken nadien thuis geleverd. Niemand ondervindt van die toestellen ongemakken. Ik begrijp dat de wetgeving achterloopt op onze snel evoluerende samenleving en ik pleit er natuurlijk voor spoed te zetten achter de lopende compatibiliteitsstudie. Kan de minister zeggen wanneer we de resultaten van de studie mogen verwachten? Kunnen we er dan in het parlement op terugkomen?

De heer Marc Verwilghen, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - De studie zal wellicht in de loop van 2005 worden afgerond. Ze wint elke dag aan belang, al was het maar omdat er ook een wireless-toepassing op komst is die afstanden van 40 tot 50 km kan overbruggen. Dan zullen er natuurlijk andere frequenties moeten worden gebruikt. Ik heb wel de indruk dat er op korte termijn heel wat wijzigingen moeten worden aangebracht, maar denk ook dat voor het BIPT, dat veel problemen heeft op te lossen, de iTrip niet op de eerste plaats komt.

De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats donderdag 10 maart 2005 om 15.00 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 20.25 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Anseeuw, om gezondheidsredenen, de dames de Bethune, De Schamphelaere en Van de Casteele, de heren Beke, Cheffert, Delpérée, Germeaux, Paque en Vankrunkelsven, in het buitenland, de heer Van den Brande, wegens andere plichten.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage

Naamstemmingen

Stemming 1

Aanwezig: 46
Voor: 45
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Voor

Jihane Annane, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Pierre Chevalier, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Pierre Galand, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille.

Onthoudingen

Marcel Cheron.

Stemming 2

Aanwezig: 48
Voor: 46
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

Voor

Jihane Annane, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Pierre Chevalier, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Pierre Galand, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Joëlle Kapompolé, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille.

Onthoudingen

Marcel Cheron, Isabelle Durant.

Stemming 3

Aanwezig: 50
Voor: 42
Tegen: 0
Onthoudingen: 8

Voor

Jihane Annane, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Christian Brotcorne, Marcel Cheron, Pierre Chevalier, Marie-Hélène Crombé-Berton, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Pierre Galand, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Marc Van Peel, Luc Willems, Paul Wille.

Onthoudingen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken.

Stemming 4

Aanwezig: 50
Voor: 36
Tegen: 9
Onthoudingen: 5

Voor

Jihane Annane, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Marcel Cheron, Pierre Chevalier, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Pierre Galand, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, François Roelants du Vivier, Fauzaya Talhaoui, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Luc Willems, Paul Wille.

Tegen

Christian Brotcorne, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Clotilde Nyssens, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken.

Onthoudingen

Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Marc Van Peel.

Stemming 5

Aanwezig: 50
Voor: 48
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

Voor

Jihane Annane, Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Pierre Chevalier, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Pierre Galand, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille.

Onthoudingen

Michel Delacroix, Francis Detraux.

Stemming 6

Aanwezig: 49
Voor: 47
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

Voor

Jihane Annane, Mimount Bousakla, Jacques Brotchi, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Pierre Chevalier, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Isabelle Durant, Pierre Galand, Jean-Marie Happart, Margriet Hermans, Joëlle Kapompolé, Flor Koninckx, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Bart Martens, Philippe Moureaux, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Jan Steverlynck, Fauzaya Talhaoui, Erika Thijs, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Luc Willems, Paul Wille.

Onthoudingen

Staf Nimmegeers, Hugo Vandenberghe.

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van diverse bepalingen om de openbaarmaking te regelen van de bezoldigingen van leidinggevenden bij VZW's, ziekenfondsen, landsbonden van ziekenfondsen en vakbondorganisaties (van mevrouw Christine Defraigne c.s.; Stuk 3-1058/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 4bis en een artikel 4ter in de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen, houdende bijzondere bepalingen inzake het wijzigen en verbouwen van voertuigen (van de heer Jean-Marie Dedecker; Stuk 3-1066/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel over de medisch begeleide voortplanting (van mevrouw Christine Defraigne en de heer Patrik Vankrunkelsven; Stuk 3-1067/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Voorstel van resolutie

Voorstel van resolutie betreffende het bewind in Iran en de oppositie ertegen (van de heer Staf Nimmegeers c.s.; Stuk 3-1065/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

Niet-evocatie

Bij boodschap van 1 maart 2005 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp:

Wetsontwerp houdende uitvoering van het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica, het Aanhangsel en de Bijlagen I, II, III en IV, ondertekend te Madrid, op 4 oktober 1991, en Bijlage V, aangenomen te Bonn op 7 tot 18 oktober 1991 (Stuk 3-1015/1).

-Voor kennisgeving aangenomen.

Boodschappen van de Kamer

Bij boodschappen van 24 februari 2005 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Artikel 77 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten (Stuk 3-1061/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, betreffende de dotatie aan de Hoge Raad voor de Justitie (Stuk 3-1062/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, betreffende de dotatie aan dit Hof (Stuk 3-1063/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsontwerp tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen met betrekking tot het strafrecht en de strafrechtspleging, teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken (Stuk 3-1064/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Artikel 78 van de Grondwet

Wetsontwerp tot bekrachtiging van het koninklijk besluit van 27 december 2004 tot vaststelling van de voorschriften van de bewijsvoering alsook de regels van rechtspleging voor de tenuitvoerlegging van artikel 1409, §1, vierde lid en §1bis, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek (Stuk 3-1059/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 25 februari 2005; de uiterste datum voor evocatie is maandag 14 maart 2005.

Wetsontwerp tot wijziging van een aantal wetten betreffende de dotaties aan het Rekenhof, de federale ombudsmannen, de benoemingscommissies voor het notariaat en de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (Stuk 3-1060/1).

-Het ontwerp werd ontvangen op 25 februari 2005; de uiterste datum voor evocatie is maandag 14 maart 2005.

Arbitragehof - Arresten

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Beroepen

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbeidsrechtbank

Bij brief van 24 februari 2005 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Brugge overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2004 van de Arbeidsrechtbank te Brugge, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 17 februari 2005.

Bij brief van 24 februari 2005 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Luik overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2004 van de Arbeidsrechtbank te Luik, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 21 februari 2005.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.