4-61 | Belgische Senaat | 4-61 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Verwelkoming van een buitenlandse delegatie
Politieke fractie - Wijziging samenstelling
Inoverwegingneming van voorstellen
In overweging genomen voorstellen
Informele mededeling van een verdrag
Voorzitter: de heer Armand De Decker
(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)
De voorzitter. - Ik begroet een delegatie van quaestoren van de Nationale Vergadering en van de Senaat van de Democratische Republiek Congo. Zij verblijft gedurende een week in België en heeft al interessante gedachtewisselingen gehad met de verschillende fracties, de diensten en het Bureau van de Senaat.
Ik wens haar een vruchtbaar verblijf in ons midden toe. (Algemeen applaus)
De voorzitter. - Bij brief van 28 januari 2009 deelt de heer Philippe Mahoux, voorzitter van de PS-fractie mee dat mevrouw Anne-Marie Lizin tijdelijk geen deel meer uitmaakt van deze fractie.
-Voor kennisgeving aangenomen.
De voorzitter. - Tijdens zijn vergadering van hedenmiddag, heeft het Bureau voorgesteld om met toepassing van de artikelen 8 en 84 van het Reglement, over te gaan tot de benoeming van drie quaestoren bij lijststemming.
Vraagt iemand het woord?
De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik draag de kandidatuur voor van mevrouw Olga Zrihen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Voor onze fractie stellen wij de heer Tony Van Parys voor.
Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a). - Aangezien beslist is dat een lijst van drie kandidaten moet worden voorgesteld, en de kandidaten deel moeten uitmaken van een fractie die recht heeft op een quaestor, kunnen wij niet anders dan voorstellen dat de heer Lambert zou worden vervangen door iemand van onze fractie, namelijk de heer André Van Nieuwkerke.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Waarom worden er drie quaestoren vervangen? Heeft de heer Lambert zijn ontslag als quaestor ingediend?
De voorzitter. - Ik zal dat straks uitleggen.
De heer Josy Dubié (Ecolo). - Ik citeer uit het reglement van de Senaat. Artikel 16 luidt als volgt: `De voorzitter, de ondervoorzitters en de quaestoren worden benoemd voor een zitting. De leden van het bureau bekleden hun ambt tot de opening van de volgende zitting.'
Ik wil niemand verdedigen, maar ik stel me vragen bij de toepassing van het reglement. Is de vervanging van quaestoren die benoemd zijn tot de opening van de volgende zitting in overeenstemming met het reglement?
Mevrouw Vera Dua (Groen!). - Ik wil niet de ene of de andere persoon verdedigen. Maar het is het één of het ander: ofwel hapert er iets aan ons reglement, ofwel wordt het reglement verkracht. Bij mijn weten heeft de heer Lambert geen ontslag genomen als quaestor.
De voorzitter. - De beslissing is volledig in overeenstemming met ons reglement. Het reglement bepaalt dat de leden van het Bureau - met inbegrip van de quaestoren, die na de voorzitter en de ondervoorzitters worden verkozen bij stemming op een lijst, dus per drie - volgens de evenredige vertegenwoordiging van de fracties worden benoemd. Als een lid geen deel meer uitmaakt van een fractie die in het Bureau is vertegenwoordigd, moet dat lid dus worden vervangen.
Artikel 16 luidt: `De leden van het bureau bekleden hun ambt tot de opening van de volgende zitting.' Dat artikel dateert uit 1831 en werd opgesteld op basis van de Grondwet. Het benadrukt gewoon dat het Bureau elk jaar moet worden hernieuwd. Het bevat geen bepaling voor het geval een lid, om uiteenlopende redenen, geen deel meer uitmaakt van een fractie, veroordeeld is of zijn functie moet neerleggen om andere redenen.
Dat is, sinds 1831, de juridische interpretatie van artikel 16. Nu mevrouw Lizin geen deel meer uitmaakt van de socialistische fractie, kan ze de socialistische fractie niet langer vertegenwoordigen in het Bureau, en aangezien de heer Lambert geen deel meer uitmaakt van de sp.a-fractie, kan hij de sp.a-fractie niet langer vertegenwoordigen in het Bureau of in de Quaestuur. Bovendien, aangezien de drie quaestoren benoemd zijn bij stemming op een lijst, moeten ze alle drie terzelfder tijd worden aangewezen. Daarom heeft het Bureau, na overleg, aldus beslist.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - De hele operatie verbaast me. Gezien de toestand in de PS, kan ik begrijpen dat de PS-fractie vraagt dat mevrouw Lizin als quaestor wordt vervangen. Overigens, toen de heer Schouppe de quaestuur verliet, werd enkel hij als quaestor vervangen. Het is dus perfect mogelijk enkel mevrouw Lizin te vervangen.
De heer Lambert is op 3 februari 2008 uit zijn fractie gezet. Hij had daar zelf niet om gevraagd. Nu pas, nu mevrouw Lizin als quaestor moet worden vervangen, wordt de heer Lambert achter zijn rug aan de kant gezet als quaestor.
Behalve dat het formalistisch niet correct is, is het beneden alle peil.
De voorzitter. - Ik vind het ook jammer dat de heer Lambert niet aanwezig is. Hij zit inderdaad in Straatsburg. De sp.a betreurt zijn vervanging eveneens, maar in de gegeven omstandigheden kan het niet anders. De sp.a-fractie kon moeilijk opnieuw de heer Lambert voorstellen als vertegenwoordiger van de sp.a-fractie nu er geen politieke samenwerking meer is met de heer Lambert.
Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a). - Ik stel vast dat het Bureau unaniem heeft beslist dat er geen discussie is geweest en dat het reglement duidelijk is. De heer Lambert heeft zelf de sp.a-fractie verlaten.
Volgens het reglement van de Senaat worden de quaestoren voorgesteld door de fracties. Wie uit een fractie is gestapt, moet de gevolgen daaraan verbonden aanvaarden. Wij waren aanvankelijk geen vragende partij om de heer Lambert te vervangen. Vanmorgen werd ik echter opgebeld met de mededeling dat de vervanging van mevrouw Lizin als quaestor werd gevraagd. Er werd me ook uitgelegd dat het Bureau drie kandidaten wou voorgedragen.
Ik wil duidelijk zijn. We hebben nooit gevraagd onze quaestor te vervangen omdat wij dat niet zo belangrijk vonden. Nu er drie kandidaten moeten worden voorgesteld is de situatie anders. Men kan van mij, als fractieleider van de sp.a, moeilijk verlangen dat ik iemand voordraag die niet tot onze fractie behoort. Ik zou daarmee het reglement overtreden en dat wil ik niet.
Als de heer Ide een discussie wil voeren, moet dat gaan over de beslissing van het Bureau om drie quaestoren aan te wijzen en niet over allerhande telefoontjes en dergelijke.
De heer Francis Delpérée (cdH). - Drie bepalingen, vervat in de artikelen 16, 84 en 8 van ons reglement, zijn van belang voor het onderzoek van deze kwestie.
Artikel 16 bepaalt dat de quaestoren benoemd worden voor een zitting: dat slaat op de maximale duur dat het mandaat hun kan worden toevertrouwd. Elk jaar moet opnieuw worden beslist over de verlenging van het mandaat van de quaestor. De voorzitter heeft eraan herinnerd dat die werkwijze sinds de onafhankelijkheid wordt gevolgd.
Artikel 84 bevat een alinea die rechtstreeks overeenkomt met de huidige situatie.
Als de samenstelling van de fracties wijzigingen ondergaat - dat is het geval voor de sp.a en de PS - die de proportionele vertegenwoordiging beïnvloeden, stelt het Bureau eventueel een nieuwe verdeling van de mandaten voor.
Artikel 8 bepaalt dat de quaestoren bij stemming op een lijst worden verkozen. We hebben drie namen voor deze lijst. Het Bureau heeft zijn functie vervuld. Nu moet de assemblee zich daarover uitspreken.
De heer Hugo Coveliers (VB). - Na al die jaren verwonder ik mij nog altijd over de creativiteit waarmee het reglement van de Senaat wordt toegepast.
De Senaat heeft één groot voordeel. Wat hij beslist, kan door niemand worden getoetst. De rechtbank en het hof van beroep moeten tenminste nog rekening houden met de toetsing van hun uitspraken. Ze moeten soms zelfs rekening houden met parlementaire commissies.
Het reglement van de Senaat wordt toegepast zoals de meerderheid dat wil. Ik stoor me daar allang niet meer aan.
Ook de creativiteit van de heer Delpérée is grenzeloos.
Eén vaststelling wil ik nog kwijt. Mevrouw Lizin is één van de weinige senatoren die erin slaagt om op een donderdagmiddag om kwart over drie zoveel volk hier bijeen te krijgen. Daarvoor verdient ze dan wel onze bewondering.
Mevrouw Vera Dua (Groen!). - De interpretatie van het reglement is nogal creatief. Daarom geef ik de meerderheid de raad het reglement te verduidelijken, meer bepaald wat artikel 16 betreft.
Ik stel vast dat de politiek soms zeer hardvochtig is, ook voor mensen die het niet verdienen en ik bedoel hiermee de heer Lambert.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Natuurlijk is de toewijzing van de mandaten in het Bureau die vandaag aan bod komt, geen waardering of afkeuring van personen. De conclusie voor een politieke houding die ze gerechtigd zijn aan te nemen en waarvan zij de consequenties dragen, hangt van hun beslissing af en ons is niet gevraagd daarover een standpunt in te nemen.
Er is natuurlijk het reglement. Ik ben onder de indruk als de heer Coveliers opmerkt dat de rechterlijke macht minder creativiteit aan de dag mag leggen. Voorwaar een heel belangrijke vaststelling!
Maar er is l'esprit des lois. De discussie over het reglement wordt in hoge mate overstegen door de geloofwaardigheid van het College van Quaestoren. Dat college wordt aangewezen op basis van een lijst die de verschillende fracties vertegenwoordigt. De bedoeling is het materiële beheer van de Senaat in objectieve handen te geven en niet te laten afhangen van partijpolitiek.
Indien in het college maar één fractie vertegenwoordigd zou zijn en twee andere quaestoren zitting zouden hebben als onafhankelijke senatoren, dan rijst er een principieel probleem van democratische representativiteit. Boven de letterlijke interpretatie van het reglement geldt in een parlementaire assemblee allereerst de regel van voldoende representativiteit als respect voor de democratie. Dat is precies de geest van het reglement en dat wordt ook perfect verwoord door de tekst.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Als dat zo is, dan hoop ik dat ik in de toekomst voor mijn vragen een beroep kan doen op de geest van het reglement.
Ik wil vandaag niet alleen verwijzen naar het reglement maar ook naar een precedent. Op 22 maart 2008 werd één quaestor vervangen door een andere. Een enkele vervanging is dus wel mogelijk.
Ik heb er begrip voor dat de PS mevrouw Lizin als quaestor wil vervangen. Ik kan er evenwel niet bij dat die vervanging aangegrepen wordt om over een lijst van drie kandidaten te stemmen waardoor de heer Lambert uit de boot valt.
Ik stel voor dat de Senaat vandaag stemt over de vervanging van een quaestor aangezien het spoedeisende probleem mevrouw Lizin is. Voor het overige kunnen we blijk geven van enig respect en wachten tot de heer Lambert zelf aan het debat over zijn lot kan deelnemen.
De voorzitter. - De heer Ide heeft volkomen gelijk als hij zegt dat wij respect moeten tonen voor mevrouw Lizin en de heer Lambert. Maar wat hij verder zegt, klopt niet.
De Senaat moest de heer Schouppe als quaestor vervangen omdat die minister was geworden.
Vandaag zijn de omstandigheden helemaal anders. Mevrouw Lizin heeft de PS-fractie verlaten en de heer Lambert heeft zijn eigen partij opgericht.
In zo'n situatie is het onwaardig om politieke spelletjes te spelen. Ik vraag een beetje respect voor mevrouw Lizin, voor de heer Lambert, voor de instellingen en voor het reglement van de Senaat, en ik stel voor in te stemmen met de beslissing van het Bureau. (Applaus)
De heer Hugo Coveliers (VB). - Ik begrijp dat u als voorzitter respect vraagt voor de instelling waarvan u voorzitter bent. Maar men moet niet de hypocriet spelen. Deze regeling is vooraf bedisseld. De meerderheid geeft haar eigen interpretatie aan het reglement. Ik leg me daarbij neer, maar een dergelijke regeling moet men niet democratisch noemen.
De voorzitter. - Ik weet als advocaat dat advocaten alles kunnen bepleiten als dat moet. Ik respecteer dat, maar ik kan ook zien wanneer zulks het geval is en dat is wat nu gebeurt met wat u zegt.
Het reglement werd strikt toegepast en dat is wat ik wens.
Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a). - Ik begrijp de reactie van de heer Ide, aangezien hij geen lid van het Bureau is. Ik begrijp ook dat er informele contacten zijn geweest. Ik heb zelf getelefoneerd met de heer Lambert. Het feit dat ik hem heb moeten opsporen - hij is in Straatsburg - en dat ik niet wist wat er vandaag ging gebeuren, bewijst dat er niets werd bedisseld.
Aan de heer Coveliers wil ik zeggen dat in het Bureau niemand heeft tegengesputterd tegen het voorstel. Zijn fractie was aanwezig. Er waren twee senatoren van de Vlaams Belangfractie aanwezig. De heer Coveliers moet nu niet doen of hij uit de lucht valt.
De heer Hugo Coveliers (VB). - Ik vraag het woord wegens een persoonlijk feit, wat me volgens het reglement het recht geeft het woord te nemen gedurende een minuut.
Ik geloof niet in de collectivistische visie van mevrouw Vanlerberghe. Ik behoud het recht om mijn mening te zeggen.
De voorzitter. - Aangezien het aantal voorgedragen kandidaten gelijk is aan het aantal te begeven mandaten, verklaar ik de heer Tony Van Parys, mevrouw Olga Zrihen en de heer André Van Nieuwkerke verkozen tot quaestoren van de Senaat. (Applaus)
De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.
Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.
Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)
Mevrouw Margriet Hermans (Open Vld). - Opel Antwerpen is in moeilijk vaarwater terechtgekomen. De eerste minister en de minister-president van Vlaanderen hebben terecht alle registers opengetrokken. Jammer genoeg is niet alleen de Antwerpse GM-fabriek in gevaar, maar de hele automobielsector. Sommige oorzaken zijn structureel, andere conjunctureel. Omdat de crisis deze sector bijzonder hard treft en er veel banen op het spel staan, springen alle EU-landen tegelijk en zonder overleg in de bres. Zo werden reeds reddingsplannen uitgewerkt in Duitsland, Spanje, Oostenrijk, Zweden, het Verenigd Koninkrijk en Italië. Ik vrees dat die steun zonder overleg tussen de betrokken lidstaten en zonder coördinatie vanuit de Commissie niet het beoogde effect zal hebben. Ik vrees ook dat sommige landen naar protectionisme zullen neigen, waarbij de eigen fabriek wordt gesteund ten nadele van de andere. De Commissie moet hier nauwlettend op toezien. Meer dan ooit moeten we de vraag stellen waar we met de auto-industrie naartoe willen. De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk trekken de kaart van de low carbon vehicles of wagens met een beperkte uitstoot. Een bijkomend voordeel daarvan is dat die projecten steun genieten van onder meer de Europese Investeringsbank.
Welke sporen kunnen worden gevolgd om Opel Antwerpen samen met het Vlaamse Gewest door deze storm te loodsen en is een bedrag van 300 miljoen euro voldoende?
Is de minister het met mij eens dat er zo snel mogelijk moet worden overlegd met Europa en de betrokken lidstaten en dat deze zaak moet worden gecoördineerd om te voorkomen dat elk land geld uittrekt om de eigen industrie te vrijwaren ten koste van de afdelingen in de andere lidstaten? Kan hij dit toelichten en heeft hij hiertoe reeds enige stappen gedaan?
Wat vindt de minister van het initiatief van de regering van het Verenigd Koninkrijk, die de nadruk legt op de ontwikkeling van low carbon vehicles waarvoor ze van de Europese Investeringsbank 1,3 miljard pond ter beschikking krijgt? Is de minister bereid om samen met de gewesten gelijksoortige stappen te doen met het oog op het ontwikkelen van een low carbon vehicle en heeft hij hierover al overleg gepleegd met de Europese Investeringsbank en andere Europese instellingen?
Wat vindt de minister van het Engelse voornemen om het onderzoek naar milieuzuiniger wagens te ondersteunen met fiscale maatregelen en rechtstreekse steun?
De heer Herman Van Rompuy, eerste minister. - Het is vijftien jaar geleden dat ik in de Senaat nog het woord heb gevoerd, maar het gaat dan ook over een bijzonder ernstig onderwerp.
Mevrouw Hermans heeft mij vier vragen gesteld.
Als antwoord op de eerste vraag van mevrouw Hermans kan ik zeggen dat minister-president Peeters mij enkele dagen geleden gevraagd heeft om samen met hem een brief te ondertekenen voor de leiding van GM Europe. Hij heeft mij dat gevraagd omdat ik voorzitter ben van de high level working group automotive, een overlegplatform met vertegenwoordigers van de automobielindustrie dat op vraag van Agoria, de werkgeversfederatie, werd opgericht onder het voorzitterschap van de eerste minister en het covoorzitterschap van de minister-president. Die taskforce werd op 22 december 2008 nog door mijn voorganger geïnstalleerd. Uit hoofde van die functie heeft de minister-president mij gevraagd samen met hem die brief naar de CEO van GM Europe te ondertekenen.
In die brief hebben wij onder meer het volgende geschreven: `the Flemish and Belgian governments are open to further discussion with regard to possible government intervention; every government within its powers. This can be done, for example, through the use of the regional instruments on bank guarantees'. Die waarborgen zijn een exclusieve bevoegdheid van de Vlaamse regering. Het instrument van bankgaranties lijkt inderdaad het eerste spoor dat de Vlaamse regering wenst te volgen, naar analogie met een groot aantal andere landen.
In de plannen van de andere landen valt op dat de bankgarantie in de meeste gevallen het uitgelezen instrument is en dat stelt de Vlaamse regering ook voor, binnen haar bevoegdheden. Het geciteerde bedrag van 300 miljoen euro heeft mijns inziens op dit moment louter een indicatieve waarde. Ik wijs er evenwel op dat GM Europe eigenlijk nog geen formele vraag gesteld heeft aan België of Vlaanderen. De brief die ik samen met minister-president Peeters gestuurd heb, is dan ook geen antwoord op hun brief, maar wel een aanbod van onzentwege aan GM Europe.
Ik ben uiteraard van oordeel dat een gecoördineerde Europese actie wenselijk is. Wij vernemen via de pers en van verschillende betrokkenen dat meerdere regeringen inmiddels ad hoc initiatieven hebben aangekondigd of genomen, bijvoorbeeld gisteren nog in het Verenigd Koninkrijk.
Na notificatie aan de Europese Commissie zal blijken of die intenties al dan niet marktconform zijn. De Commissie heeft in dezen bijkomende mogelijkheden gecreëerd door in het economisch herstelplan van december jongstleden uitdrukkelijk te vermelden dat de bestaande regelingen voor staatssteun tijdelijk worden uitgebreid, zonder te verduidelijken hoe ze dat zelf ziet.
De regering is zich terdege bewust van een mogelijk optreden van de Europese Investeringsbank en heeft ten opzichte van die instelling op het einde van de regeerperiode van mijn voorganger de nodige demarches gedaan en gesprekken gevoerd. De programma's die door de Europese Investeringsbank worden beoogd, betreffen veeleer het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe modellen, een activiteit die niet tot het takenpakket van onze assemblagebedrijven behoort.
Het onderzoek en de ontwikkeling van milieuvriendelijke wagens vallen jammer genoeg buiten het productieveld van onze assemblagebedrijven. De regering heeft, waar mogelijk, de aankoop van `groene' wagens bevorderd door een fiscaal stimulerend beleid, zowel ten opzichte van de particulieren als van de bedrijven.
In uitvoering van een onder de vorige regering gemaakte afspraak heb ik enkele dagen geleden een bezoek gebracht aan Ford Genk. Over enkele dagen zal ik de top van Volvo Europe ontmoeten.
De preventieve demarches van zowel de federale als de Vlaamse regering tonen aan dat we met dit dossier erg begaan zijn, wegens de werkgelegenheid van duizenden mensen in Antwerpen, Genk, Gent en op andere plaatsen.
Mevrouw Margriet Hermans (Open Vld). - Ik dank de eerste minister voor zijn antwoord en ik merk dat hij zich over deze sector bekommert.
We hebben bankgaranties gegeven, wat niet meteen betekent dat daar ook geld in wordt gepompt.
De staatssteunregeling wordt tijdelijk uitgebreid. Is het van die maatregel dat de Engelsen gebruik maken? Vaak ben ik bang dat anderen middelen krijgen uit de Europese Investeringsbank die wij zouden kunnen mislopen.
Inzake onderzoek en technologie is Vlaanderen ook erg actief via de Flanders' DRIVE.
Ik merk dat u op Europees niveau met de directeurs praat. In hoeverre spreken ook de andere Europese landen dezelfde taal?
De heer Herman Van Rompuy, eerste minister. - Ik heb niet veel toe te voegen aan wat ik daarnet heb gezegd. De plannen van de andere landen vernemen we voorlopig langs de pers. Ik hoor daar korte zinnen over, onder meer over bankgaranties. De plannen van de Vlaamse regering zijn ook nog niet zo gespecificeerd. Er is een aanbod en men hoopt dat de leiding van het autoassemblagebedrijf daarop zal ingaan. Daar kan later een nuttig gesprek over plaatsvinden. Over de acties in het buitenland wachten we nog op meer verhelderende teksten.
(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)
De heer François Roelants du Vivier (MR). - Ik heb het gevoel dat ik steeds op hetzelfde onderwerp terugkom, een beetje zoals Cato die bij elke vergadering van de Senaat van Rome zei: `Delenda est Carthago'. Ik kom nog eens terug op een vraag die ik al vaak heb gesteld. Ik hoop dat de nieuwe minister van Justitie me eindelijk een bevredigend antwoord kan geven.
In augustus 2005 werd aan de werkgroep Wetgeving van de Interministeriële Commissie voor humanitair recht het probleem voorgelegd van de bestraffing van het negationisme in het Belgische recht en van een eventuele wijziging van de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaalsocialistische regime is gepleegd.
De werkgroep is zijn deskundig onderzoek en raadplegingen gestart in januari 2006. Er werden verschillende betrokken verenigingen gehoord: het Comité des Arméniens de Belgique, MRAX, de Belgische Liga voor de Rechten van de Mens en het Centre Communautaire Laïc Juif (CCLJ).
De werkgroep Wetgeving heeft ook experts gehoord in verschillende disciplines en een rechtsvergelijkende studie uitgevoerd over de bestraffing van het negationisme in andere staten die lid zijn van de Raad van Europa.
Deze werkgroep is tijdens haar zitting van 27 februari 2007 begonnen met het opstellen van een verslag over de kwestie en heeft gediscussieerd over de zin waarin een wetsontwerp kan worden opgesteld dat aan de legitieme bekommernissen op dat vlak beantwoordt.
Dat verslag is echter nooit afgewerkt aangezien beslist werd dat aan dat probleem geen prioriteit meer moest worden gegeven gezien de naderende parlementsverkiezingen. Uw voorganger had me nochtans verzekerd dat er middelen ter beschikking zouden worden gesteld van de administratie zodat ze binnen een redelijke termijn een volledig verslag kon opstellen.
Gezien het belang en de ernst van de overtreding (ontkenning, grove minimalisering, rechtvaardiging of goedkeuring van de genocide of van een misdaad tegen de menselijkheid) en aangezien twee jaar niet meer kan worden beschouwd als een `redelijke termijn', wil ik weten hoever het staat met de werkzaamheden van de commissie.
Het is hoog tijd dat de problematiek van de bestraffing van het negationisme in het Belgisch recht wordt opgelost.
Ik hoef er niet aan te herinneren dat een VN-resolutie van 1985 de moordpartij op het Armeense volk expliciet als genocide heeft erkend. Dat gebeurde ook in 1987, in een resolutie van het Europees Parlement, in overeenstemming met het VN-Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide van 9 december 1948.
Bovendien hebben verschillende landen, waaronder Frankrijk en Griekenland, ook het genocidale karakter van de moordpartij waarvan het Armeense volk in 1915 het slachtoffer was, openlijk erkend.
Ten slotte heeft de Belgische Senaat in 1998 ook een resolutie in die zin goedgekeurd, medeondertekend door verschillende partijen, waaronder de partij waartoe de minister behoort.
De deskundigheid en betrokkenheid van de minister kennende, ben ik er zeker van dat hij de opvolging van dit dossier ter harte zal nemen en me een volledig antwoord zal geven.
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - De werkgroep Wetgeving van de Interministeriële Commissie voor humanitair recht heeft vorig jaar inderdaad een eindverslag voorbereid, maar wou nog geen voorontwerp van wet afsluiten omdat elders nog twee teksten werden besproken die het dossier konden beïnvloeden. Het betreft het kaderbesluit van de Europese Unie betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht, dat uiteindelijk werd aangenomen op 28 november 2008 en de hervorming van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, die in 2007 werd goedgekeurd.
De dienst internationaal humanitair leidt deze werkgroep. Die dienst kreeg onlangs versterking, maar gelet op de toenemende vraag om rechtshulp door de internationale strafhoven kunnen de extra krachten niet volledig worden ingezet om de aanzienlijke achterstand op wetgevend vlak van de dienst weg te werken.
In februari heeft de werkgroep Wetgeving een nieuwe vergadering gepland om te beslissen hoe het verslag van de werkgroep moet worden aangepast aan het recente kaderbesluit.
Ik heb de bevestiging gekregen dat die werkgroep haar verslag zo snel mogelijk zal afwerken.
De heer François Roelants du Vivier (MR). - Ik ben blij dat de minister niet antwoordt dat het beter is te wachten tot de volgende parlementsverkiezingen. Ik ben er dus van overtuigd dat de minister de opvolging van dit dossier ter harte zal nemen en er de wetgevende assemblees regelmatig over zal informeren.
De heer Richard Fournaux (MR). - Ik ben mij ervan bewust dat het onderwerp van mijn vraag delicaat is en een voorzichtige benadering vereist.
Ik wens de minister te ondervragen naar aanleiding van het drama in Dendermonde, maar ook vanuit mijn ervaring als burgemeester. Ik ben ervan overtuigd dat de minister, die ook ervaring heeft als burgemeester van Kortrijk, gevoelig zal zijn voor mijn getuigenis.
Vóór de wet van 1990 beschikten de burgemeesters over ruime bevoegdheden om op te treden tegen zieken die een gevaar kunnen betekenen voor de maatschappij. De wijzigingen van de wet van 1990 waren bedoeld om bepaalde misbruiken te vermijden, onder meer inzake de collocatie van mensen die een gevaar betekenen voor de samenleving.
Wat het drama in Dendermonde betreft, blijkt nu dat de ouders van de verdachte meermaals aan de gerechtelijke autoriteiten hadden gemeld dat hun zoon psychische problemen had en heeft.
In dat verband wil ik eraan herinneren dat enkele weken geleden in de streek van Charleroi een vrouw in haar huis werd vermoord door een geesteszieke wiens familie de problemen ook reeds bij de gerechtelijke autoriteiten had gemeld. Spijtig genoeg werd daar geen gevolg aan gegeven.
Als burgemeester van Dinant heb ik enkele weken geleden de aandacht van de gerechtelijke autoriteiten gevestigd op een geval dat mogelijk voor problemen kan zorgen in mijn stad. Ik stel vast dat de gerechtelijke autoriteiten het moeilijk hebben met dergelijke dossiers omdat kwesties van individuele vrijheid bijzonder moeilijk te beoordelen zijn.
Vindt de minister niet dat, rekening houdend met de voorbeelden die heb gegeven, de wijziging van de wet van 1990 geëvalueerd dient te worden, zodat kan worden nagegaan of alles in het werk wordt gesteld om de maatschappij te beschermen tegen personen met zware psychische problemen?
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - In tegenstelling tot wat senator Fournaux insinueert, bestaat er op dit ogenblik nog geen zekerheid over het feit of de persoon die ervan verdacht wordt de dramatische feiten in Dendermonde te hebben gepleegd, al dan niet geestesziek is.
Ik beschik evenmin over informatie waaruit zou blijken dat de persoon die ervan wordt verdacht een oudere vrouw uit de streek van Charleroi te hebben doodgeslagen, opgenomen werd ter observatie of werd geïnterneerd in het kader van een strafprocedure.
Dergelijke maatregelen van vrijheidsberoving zijn mogelijk in het kader van twee verschillende wetten: de wet van 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, die nog niet helemaal van toepassing is, en de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke. Die laatste wet bepaalt de voorwaarden en het toepassingskader van de opname onder dwang van zieken met een geestesstoornis. De wet heeft een in wezen burgerlijk karakter: de opname in een psychiatrisch milieu kan niet worden gelijkgesteld met een vrijheidsberoving in strafzaken. Het gaat om een beschermingsmaatregel die opgelegd wordt door de vrederechter, de jeugdrechtbank of, in spoedeisende gevallen, de procureur des Konings. De beschermingsmaatregelen mogen, bij gebreke van enige andere geschikte behandeling, alleen getroffen worden ten aanzien van een geesteszieke indien zijn toestand zulks vereist, hetzij omdat hij zijn gezondheid en zijn veiligheid ernstig in gevaar brengt, hetzij omdat hij een ernstige bedreiging vormt voor andermans leven of integriteit.
De toepassing van de wet vereist dat een omstandig geneeskundig verslag worden toegevoegd dat, op basis van een onderzoek dat ten hoogste vijftien dagen oud is, de gezondheidstoestand van de persoon wiens opneming ter observatie wordt gevraagd evenals de symptomen van de ziekte beschrijft en vaststelt dat de toestand van de persoon een opneming ter observatie vereist.
Het geneeskundig advies is uiteraard van doorslaggevend belang in een dergelijke procedure. Het gaat immers om de geestelijke gezondheid van de betrokken persoon.
De wet bepaalt dat de vrederechter of de jeugdrechtbank op verschillende manieren informatie kan inwinnen over de zieke. Zo kan hij alle personen ondervragen die hij nuttig acht te horen, dus ook familie en verwanten van de betrokkene; hij kan ook alle nuttige medische of sociale informatie inwinnen over de persoon van de geesteszieke.
De wet bepaalt dat iedere belanghebbende in een verzoekschrift een opname ter observatie kan vragen. Zo kan de burgemeester van een gemeente een dergelijk verzoekschrift indienen in verband met een van zijn burgers.
In spoedeisende gevallen kan hij zich ook richten tot het parket van de procureur des Konings met het oog op een dringende opname ter observatie.
De wet van 2007 moet uiteraard volledig wordt toegepast.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - In een recente vraag om uitleg over genitale verminking vroeg ik naar de beschikbaarheid van officiële statistieken over genitale verminking. Ook in ons land worden spijtig genoeg vrouwen en meisjes genitaal verminkt, wat ontegensprekelijk indruist tegen hun fundamentele rechten.
Iedereen is het erover eens dat genitale verminking moet worden verboden wil men de mensenrechten eerbiedigen. Wie zich schuldig maakt aan seksuele verminking, moet dan ook worden vervolgd. Vijf jaar geleden al werd er bij de regering op aangedrongen gegevens ter beschikking te stellen over het aantal gevallen van genitale verminking. Minister Onkelinx beloofde toen werk te maken van een preventie- en kwalificatiecode, zodat we over een nauwkeurig statistisch instrument zouden beschikken.
Vijf jaar later en na de conclusies van de werkgroep Genitale Verminking, die ressorteert onder de minister van Gelijke Kansen, blijkt uit het antwoord op mijn recente vraag dat er nog steeds geen gegevens voorhanden zijn. Een van de redenen zou volgens de minister kunnen zijn dat de preventiecode, de zogenaamde code 43K niet wordt gebruikt. Wij weten met andere woorden nog steeds niet of verminkingen van dit soort worden berecht en vervolgd.
In het - enkel in het Frans beschikbare - rapport van de dienst voor het Strafrechtelijk Beleid dat de zedenwetgeving in ons land evalueert en waarnaar de minister van Justitie onlangs verwees, wordt dit nogmaals bevestigd: `Uit een vragenlijst die werd gestuurd aan het college van procureurs-generaal, blijkt dat op dit punt geen statistische gegevens aangaande artikel 409 van het Strafwetboek ter beschikking zijn. Het merendeel van de arrondissementen heeft dan ook nog nooit te maken gekregen met dit type van misdrijven, tenzij heel uitzonderlijk.'
Elders op de webstek van de dienst voor het Strafrechtelijk Beleid staat te lezen dat genitale verminking wordt gecatalogeerd als `eergerelateerd geweld' en dat zelfs over dit geheel van misdrijven, inclusief eremoorden en gedwongen huwelijken, geen `exact cijfermateriaal bestaat'.
Ook over het bestaan van een kwalificatiecode voor genitale verminking, die de onderzoeken naar deze misdrijven op een eenvormige en snelle wijze vergemakkelijkt, blijft het gissen.
Intussen werden de conclusies van de werkgroep Genitale Verminking in een voorstel van ontwerp van nationaal actieplan tegen genitale verminking gegoten. Dit plan zou na de federale verkiezingen van 2007 worden ingeschreven op de agenda van de eerstvolgende interministeriële conferentie. Nadien zou de minister van Justitie dan het definitief goedgekeurde actieplan volgen `en indien nodig de vereiste wetsaanpassingen aanbrengen of met het college van procureurs-generaal de nodige richtlijnen voor de parketten afspreken'.
Wat zijn de resultaten van de navraag bij het college van procureurs-generaal aangaande genitale verminking?
Wat is de stand van zaken van het - ontwerp van - nationaal plan voor genitale verminking? Werd het reeds behandeld op een interministeriële conferentie en, zo ja, wat zijn hiervan de resultaten?
Kan de minister mij bevestigen of er reeds een kwalificatiecode bestaat voor genitale verminking?
Is de minister niet van oordeel dat artikel 409 niet veel meer is dan een symbolische strafbepaling?
Welke maatregelen neemt de minister om ervoor te zorgen dat er eindelijk statistisch materiaal voorhanden is teneinde het probleem in ons land in kaart te brengen? Hoe zal hij er bijvoorbeeld voor zorgen dat de parketten in ons land de noodzakelijke aandacht geven aan dit fenomeen?
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Zoals vermeld in mijn antwoord van 22 januari jongstleden op vraag om uitleg 4-659 in de Senaat, bestaat er een specifieke code `seksuele verminking'. Zowel op het niveau van het classificatiesysteem bij het parket, sedert 2006, als op het niveau van de nomenclatuur van het centraal strafregister, sedert juli 2008, wordt de kwalificatie `verminking van genitale organen van een persoon van het vrouwelijk geslacht' gebruikt.
De dienst voor het Strafrechtelijk Beleid laat weten dat de gegevens van de jaren 2006 en 2007 over de veroordelingen, verdagingen en opsluitingen nog niet definitief zijn. Over het algemeen bestaat er een verloop van meerdere jaren alvorens over definitieve statistieken per jaar te kunnen beschikken.
Het ontwerp van nationaal actieplan van 2006 voor de strijd tegen de genitale verminkingen zou moeten zijn besproken in de interministeriële conferenties. Die conferenties hebben wegens de bekende politieke gebeurtenissen in die periode jammer genoeg niet plaatsgevonden.
Niettemin is in de interministeriële conferentie 15 december 2008 beslist om een werkgroep op te richten die zich zal bezighouden met de bespreking van de verruiming van het nationaal plan tegen partnergeweld 2008-2009 met de problematiek van de genitale verminking.
De minister van Gelijke Kansen, mevrouw Milquet, zal die werkgroep van start laten gaan op 6 februari 2009 ter gelegenheid van de werelddag voor de strijd tegen genitale verminkingen. Het ontwerp van nationaal actieplan voor de strijd tegen genitale verminkingen dient als startpunt voor de werkzaamheden over deze specifieke materie.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Ik kan begrijpen dat in die periode geen interministeriële conferenties hebben plaatsgevonden. Wanneer zullen ze dan wel plaatsvinden? Zal de genitale verminking dan op de agenda staan?
Het is jammer dat minister De Clerck in zijn antwoord verwijst naar het antwoord op mijn vraag om uitleg van 22 januari. Ik stel deze mondelinge vraag vandaag immers omdat het antwoord dat toen is gegeven, nogal onduidelijk was.
Het is zeer jammer dat in 2009 nog altijd geen definitieve gegevens beschikbaar zijn over de jaren 2006 en 2007. Zodoende blijven we achterop hinken. Elke lange vakantieperiode lopen heel wat meisjes het risico om in de landen van herkomst een genitale verminking te moeten ondergaan. Het is zeer belangrijk dat België ter zake een beleid voert en duidelijk laat weten dat dergelijke praktijken indruisen tegen de fundamentele mensenrechten. België moet ook duidelijk laten weten dat het die praktijken niet alleen veroordeelt, maar ook effectief vervolgt.
Het is een goed teken dat op 6 februari al het startsein zal worden gegeven voor de campagne onder de auspiciën van de minister van Gelijke Kansen. De problematiek is echter geen zaak van gelijkekansenbeleid, maar wel van het strafrechtelijk vervolgingsbeleid. De minister van Justitie moet hierop toezien.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - Onlangs kwam in de pers aan het licht dat de ambtenaren van de burgerlijke stand van verschillende Vlaamse gemeenten steeds meer vaststellen dat paren die niet mogen huwen omdat er een vermoeden van schijnhuwelijk is, enkele dagen later een samenlevingscontract komen sluiten. Op die manier kunnen ze ook een verblijfsvergunning krijgen. Ik wil onder geen beding het recht op huwelijk of samenwonen in twijfel trekken, maar tegen schijnhuwelijken en schijnsamenlevingscontracten verzet ik me wel.
De minister van Migratie- en Asielbeleid heeft gemeld dat ze van het fenomeen op de hoogte is en dat ze samen met de minister van Justitie een aantal initiatieven uitwerkt. De problematiek is ook opgenomen in de besprekingen over het migratieakkoord.
Ik vraag mij echter af of er ook nu al maatregelen kunnen worden genomen. Zo zou kunnen worden nagegaan of de betrokkenen echt samenwonen en werkelijk een duurzame relatie hebben. Dat is volgens mij perfect mogelijk binnen de huidige wetgeving. Krachtens de regelgeving houdt de duurzame relatie immers in dat de personen in kwestie elkaar al minstens twee jaar kennen. Dat kan worden bewezen via briefwisseling, e-mail- en telefoonverkeer, ontmoetingen, de geboorteakte van een gemeenschappelijk kind, vliegtuigtickets, enzovoort.
Als een relatie spaak loopt binnen drie jaar na het sluiten van een samenlevingscontract, kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken.
Is de minister op de hoogte van het probleem van de schijnsamenlevingscontracten? Heeft hij in dit verband al initiatieven genomen of is hij zinnens dat te doen?
Welke preventieve onderzoeken kunnen worden gevoerd binnen de vigerende wetgeving? Welke onderzoeken kunnen de ambtenaar van de burgerlijke stand, het parket en DVZ doen? Kan de ambtenaar van de burgerlijke stand bijvoorbeeld een gesprek voeren met het koppel, teneinde na te gaan of de relatie duurzaam is, en bij twijfel het parket inschakelen?
Is de minister bereid de parketten en de ambtenaren van de burgerlijke stand te informeren over de mogelijkheden om binnen de huidige wetgeving ook schijnsamenlevingscontracten op te sporen? Zo kan een onderscheid worden gemaakt tussen koppels met een duurzame relatie en koppels met een schijnrelatie, die ze alleen aangaan met het oog op een verblijfsvergunning.
Is de minister bereid zijn collega's van Binnenlandse Zaken en van Asiel en Migratie te vragen hetzelfde te doen?
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Artikel 59, tweede lid, van het Wetboek van internationaal privaatrecht bepaalt met betrekking tot de internationale bevoegdheid inzake de relatie van samenleven dat de registratie van het sluiten van een relatie van samenleven in België alleen kan worden gedaan ingeval de partijen op het ogenblik van het sluiten een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben in België. De ambtenaar van de burgerlijke stand kan bijgevolg nagaan of de aanstaande wettelijk samenwonenden voldoen aan de voorwaarde inzake een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats in België.
Voor het overige moeten beide partijen voldoen aan de voorwaarden van paragraaf 2 van artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek, namelijk niet verbonden zijn door een huwelijk of door een andere wettelijke samenwoning en bekwaam zijn om contracten aan te gaan overeenkomstig de artikelen 1123 en 1124.
De ambtenaar van de burgerlijke stand kan bijgevolg niet weigeren om een verklaring van wettelijke samenwoning te aanvaarden op grond van het ontbreken van een duurzame relatie. Het parket kan, wat dat betreft, dan ook geen onderzoek doen. De ambtenaar van de burgerlijke stand kan evenwel steeds de dienst Vreemdelingenzaken informeren indien hij vermoedt dat het om een `schijn-wettelijke samenwoning' gaat.
Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding om de parketten en de ambtenaren van de burgerlijke stand te informeren. Het probleem vereist een wetswijziging. Daar moet dan ook dringend werk van worden gemaakt.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - Eigenlijk hadden we dit probleem al langer kunnen aanpakken, want het is intussen al bijna twee jaar geleden dat we de vreemdelingenwet hebben aangepast. In die wet werden toen zeer duidelijke criteria opgenomen waaraan mensen moeten voldoen als ze op basis van een duurzame relatie naar België willen komen en zich met een samenlevingscontract in ons land willen vestigen. Ik heb die criteria daarnet ook opgesomd. Zo moeten kandidaten kunnen aantonen dat ze ten minste twee jaar een duurzame relatie hebben en ook daarvoor gelden verschillende criteria. Dat staat dus allemaal wel in de wet, maar de instrumenten ontbreken om na te gaan of die wettelijke bepalingen ook worden uitgevoerd.
Het wordt dus hoog tijd dat de vreemdelingenwet en de instrumenten waarover het parket, de dienst Vreemdelingenzaken en de ambtenaren van de burgerlijke stand beschikken, op elkaar worden afgestemd. Anders blijft het dweilen met de kraan open en kunnen we net zo goed iedereen oproepen voortaan niet meer te huwen, maar te kiezen voor wettelijk samenwonen. Eigenlijk is dat momenteel de realiteit. Ik zou graag hebben dat dit probleem spoedig wordt opgelost.
Mevrouw Christiane Vienne (PS). - De inkomsten van personen met een handicap hangen af van hun gezinssituatie. Hun statuut wordt gedetermineerd door het bedrag en de aard van de inkomsten van hun partner. Zo wordt een gehandicapte van wie de partner een pensioen ontvangt dat hoger is dan 805,06 euro bruto - geïndexeerd bedrag op 1 januari 2009 - niet meer beschouwd als een persoon die iemand ten laste heeft. Die gehandicapte ontvangt dan een vergoeding die lager is dan die welke hij zou ontvangen als gezinshoofd.
De pensioenen zijn in 2007 en 2008 enkele malen verhoogd. Het aantal gepensioneerden van wie het pensioen het plafond van 805,06 euro overschrijdt, is toegenomen. In 2008 hebben vele gehandicapten die met een gepensioneerde samenwonen, aldus hun statuut van gerechtigde met een persoon ten laste verloren. In 2009 is het inkomen van die mensen dus gevoelig verminderd.
Het is juist dat het koninklijk besluit van 12 augustus 2008 bepaalt dat de verhoging van het pensioen door de verhoging van de minimumpensioenen op 1 juli 2008 niet in aanmerking wordt genomen voor het bepalen van het statuut van de samenwonende gehandicapte. Dat geldt echter niet voor de verhoging van het pensioen door de integratie van de forfaitaire welvaartsbonus in het gewone maandelijkse bedrag, conform het koninklijk besluit van 6 april 2008.
Kan worden overwogen om de bepalingen van het koninklijk besluit van 12 augustus 2008 ook toe te passen op die verhoging van de pensioenen, en dat retroactief tot 1 januari 2008?
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - De jongste jaren hebben verschillende aanpassingen geleid tot een verbetering van de financiële situatie van de gehandicapten, met name van de gehandicapten die samenwonen met iemand die inkomsten heeft. Zo werd het maximumbedrag van de inkomsten om als persoon ten laste te kunnen worden beschouwd van iemand die arbeidsongeschikt is, op 1 september 2007 verhoogd met 2%.
Er werd ook een tweede plafond ingevoerd. Dat maakt het mogelijk dat, wanneer het inkomen van de persoon ten laste bestaat uit beroepsinkomsten waarvan het bedrag schommelt tussen twee plafonds - momenteel 805,06 en 1 362,49 euro - die persoon niet langer wordt beschouwd als samenwonende, maar als alleenstaande. Zo kan hij een vergoeding van 53% ontvangen, waar die vóór de invoering van het tweede plafond tot 40% was beperkt.
U stelt een vraag over de gevolgen voor de invaliditeitsvergoeding van de verhoging van de inkomsten van de samenwonende ingevolge een verhoging van het pensioen. Het koninklijk besluit van 12 augustus 2008 bepaalt dat, wanneer de inkomsten van de persoon ten laste het plafond overschrijden enkel ingevolge de verhoging, vanaf 1 juli 2008 van de minimumpensioenen voor werknemers - hetzelfde geldt trouwens voor de zelfstandigen - de gerechtigde de hoedanigheid van gerechtigde met gezinslast behoudt op voorwaarde dat hij zich nog altijd in dezelfde situatie bevindt.
Die bepaling beoogt dus niet het geval dat u in uw vraag aanhaalt, namelijk de verhoging van het pensioen die niet het gevolg is van de verhoging van de minimumpensioenen, maar van de aanpassing aan de welvaart door het koninklijk besluit van 6 april 2008.
Elke keer wordt geprobeerd om dergelijke onaanvaardbare toestanden te voorkomen. Indien u mensen kent die inkomstenverlies hebben geleden ingevolge de integratie van de forfaitaire welvaartsbonus, kan ik de bevoegde diensten van het RIZIV vragen hun dossier te onderzoeken. Ik ben me bewust van de problemen die een dergelijke situatie kan veroorzaken.
In het kader van het interprofessioneel akkoord 2009-2010 hebben de sociale partners een studie gevraagd over de gevolgen voor de inkomsten van de gehandicapten van de verhogingen in de verschillende takken van de sociale zekerheid. Dat probleem werd behandeld in het beheerscomité van de vergoedingen van het RIZIV.
Die kwestie wordt dus geleidelijk op een globale wijze door het RIZIV en de sociale partners aangepakt. Toch zal ondertussen, in de mate van het mogelijke, worden getracht individuele problemen te regelen.
Mevrouw Christiane Vienne (PS). - Ik dank de minister voor haar technisch antwoord. Het is inderdaad een ingewikkeld onderwerp. Ik begreep trouwens het probleem niet goed toen ik met een concreet probleem werd geconfronteerd. Ik zal u op de hoogte brengen van de gevallen waarvan ik kennis krijg.
De voorzitter. - Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid, antwoordt.
De heer Francis Delpérée (cdH). - Ik hoef er niet meer aan te herinneren dat Kosovo zich op 17 februari 2008 in de ons bekende politieke en juridische omstandigheden onafhankelijk heeft verklaard. België heeft de Republiek Kosovo erkend op 24 februari. België en de Republiek Kosovo hebben diplomatieke betrekkingen aangeknoopt door een uitwisseling van nota's van 26 februari en 23 april 2008.
Op 8 oktober laatstleden heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een resolutie goedgekeurd waarmee ze het Internationaal Gerechtshof een juridisch advies vraagt over de vraag of de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo in overeenstemming is met het internationaal recht. Bij de stemming over die resolutie heeft België zich onthouden.
Op 17 oktober 2008 heeft het Hof beslist dat de lidstaten van de Verenigde Naties inlichtingen mochten verstrekken over de vraag die aan het Hof was voorgelegd. Schriftelijke uiteenzettingen kunnen uiterlijk tot 17 april 2009 aan het Hof worden voorgelegd.
De uiterste datum nadert en de voorbereiding van een schriftelijke uiteenzetting vergt de nodige tijd. Is de regering van plan deel te nemen aan die adviesprocedure, teneinde het Belgische standpunt over de juridische vraag die aan het Hof werd voorgelegd te verdedigen? Indien neen, waarom niet?
Indien de regering daarentegen wel beslist heeft deel te nemen aan de procedure, heeft de FOD Buitenlandse Zaken dan schikkingen getroffen voor het opstellen van de uiteenzetting? Zal er overlegd worden met de andere staten die Kosovo hebben erkend, en zal er op zijn minst overlegd worden met de andere lidstaten van de Europese Unie die Kosovo hebben erkend?
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid. - Ik lees het antwoord van minister de Gucht.
België heeft zijn standpunt over een eventuele deelname aan de adviesprocedure nog niet bepaald. In overleg met de andere lidstaten van de Europese Unie die de onafhankelijkheid van Kosovo hebben erkend - dat zijn 22 van de 27 lidstaten -, onderzoekt ons land momenteel de opportuniteit van een deelname aan de adviesprocedure en zijn we begonnen met de vaststelling van de punten die eventueel zullen worden opgenomen in de schriftelijke uiteenzetting van België.
Het consultatief advies gaat over de overeenstemming met het internationaal recht van de unilaterale onafhankelijkheidsverklaring van de voorlopige instellingen van het zelfstandige bestuur van Kosovo, en niet over de legaliteit van de beslissing van België om de onafhankelijkheid van Kosovo te erkennen. Dat is, zoals elke erkenning van een staat door een andere staat, een politieke beslissing.
De heer Francis Delpérée (cdH). - Mevrouw de minister, we zijn eind januari en 17 april is niet meer zover af. Een schriftelijke procedure kan men niet zomaar uit de mouw schudden. Als we coherent willen zijn met het standpunt dat we aanvankelijk hebben ingenomen, moeten we op zijn minst aan het werk gaan. Ik dring er bij de regering op aan niet langer te wachten om de zaak samen met onze partners van de Unie aan te pakken.
De voorzitter. - De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt.
Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - De Gazastrook herademt. De Israëlische beschietingen zijn gestopt en de Israëlische troepen hebben zich teruggetrokken. Nu is het tijd voor de heropbouw.
Na de oproep van de humanitaire organisaties waaronder de UNRWA, United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East, en het OCHA, Office for the Coordination of Humanitarian Affairs, kondigde de minister dinsdag de deblokkering aan van 500 000 euro voor voedselhulp als eerste antwoord op de humanitaire crisis van de inwoners van Gaza. Is dat alles wat we kunnen doen?
Volgens de website van de Belgische Technische Coöperatie heeft de BTC gedurende vele jaren verschillende projecten in Palestina geleid, in het bijzonder op de Westelijke Jordaanoever. Het doel ervan was een betere toegang tot elektriciteit en water en waterzuivering. De behoeften op dat vlak in de Palestijnse gebieden blijven enorm. De BTC heeft in 2006 en 2007 onder meer veertien dorpen op de Westelijke Jordaanoever van elektriciteit voorzien.
Inzake gezondheidszorg heeft de BTC van 2001 tot 2007 derdelijnszorg ondersteund door een intensieve verzorgingseenheid voor hartaandoeningen in Ramallah en een katheterisatie-eenheid in Gaza te steunen. Daarmee werd tegemoet gekomen aan de noden van 1,3 miljoen mensen.
Tegelijk maakte de door België geleverde urgentiedienst het de ziekenhuizen mogelijk om in crisissituaties hun medische basiszorg verder te zetten zodat de gezondheid en het welzijn van de Palestijnse bevolking kon worden verzekerd.
Kan, gelet op de ervaring van de BTC in Palestina momenteel een tussenkomst in Gaza worden overwogen? Kan de BTC in de context van de wederopbouw iets doen?
De elektrificatie is een groot probleem in Gaza. Kan daarvoor een beroep worden gedaan op de ervaring die de BTC op de Westelijke Jordaanoever heeft opgedaan? Plant de BTC nieuwe samenwerkingsprojecten inzake gezondheidszorg in Gaza?
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik lees het antwoord van minister Michel.
In de Belgische reactie moeten twee fases worden onderscheiden. De eerste betreft de humanitaire situatie in een periode van crisis. De tweede betreft de heropbouw.
Er werd 500 000 euro vrijgemaakt voor voedselhulp om tegemoet te komen aan de crisis in de Gazastrook gedurende de gevechten. Zoals u weet, heeft België gezorgd voor de overbrenging van zes gewonde kinderen, die in België worden verzorgd. Wij hebben ook gezorgd voor medisch materiaal voor Gaza. Er is de Belgische bijdrage, opgenomen in het indicatief samenwerkingsprogramma dat in 2008 werd getekend, aan de levering van brandstof voor de elektriciteitscentrale van Gaza via het Europese mechanisme PEGASE. Er werd begin december begonnen met leveringen van brandstof die werden gefinancierd door België en Ierland. Ze werden stopgezet tijdens de gevechten in Gaza en konden vorige week worden hervat. Dat moet een regelmatige energiebevoorrading mogelijk maken voor een deel van de 750 000 inwoners van de stad, die het nu zonder elektriciteit moeten stellen, en ook voor de vele ziekenhuizen.
Wat de heropbouw betreft, is het nog te vroeg om te zeggen wat moet worden hersteld, door wie en voor welk bedrag. De VN-agentschappen, de ngo's en de lokale autoriteiten maken nu de balans op van de schade en de herstellingskosten. Als dat gebeurd is, zal de internationale gemeenschap overleg plegen om fondsen te verzamelen en tegemoet te komen aan de noden. België zal dat ernstig bestuderen en daar op gepaste wijze op reageren.
Wij hebben via de BTC in Palestina projecten opgezet inzake elektriciteit, onderwijs, gezondheidszorg en lokaal bestuur. Vorig jaar werd een nieuw samenwerkingsprogramma afgesloten met de Palestijnse Autoriteit voor een bedrag van 60 miljoen euro voor de periode 2008-2011. Dit betreft onderwijs en steun aan het lokale bestuur. Sinds het afsluiten van het nieuwe indicatieve samenwerkingsprogramma heeft de toestand in de Gazastrook ons nog niet de kans geboden nieuwe projecten in dat deel van Palestina op te zetten.
De BTC heeft veel ervaring in Palestina, zowel op de Westelijke Jordaanoever als in Gaza. Het is niet uitgesloten dat de BTC kan meewerken aan de heropbouw, maar het is nog te vroeg om dat te kunnen zeggen. De heropbouw in Gaza moet gebeuren in samenwerking tussen geldschieters en actoren. Ik wacht dus op de rapporten van de internationale organisaties om te zien hoe de Belgische ontwikkelingssamenwerking kan helpen.
Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Wij wachten tot alle voorwaarden voor de wederopbouw duidelijk zijn. Ik hoop in ieder geval dat België eraan zal deelnemen en dat de BTC haar ervaring ten dienste kan stellen.
De voorzitter. - De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt.
De heer André Van Nieuwkerke (sp.a). - Onlangs vernam ik dat de Nederlandstalige uitvoerende kamer van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars bij gebrek aan een voorzitter niet meer bijeenkomt. Het zesjarige mandaat van de voorzitter is immers op 9 januari afgelopen. Het gevolg is dat de dossiers blijven liggen en dat tal van klachten niet worden behandeld.
Overigens moet ik opmerken dat het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars eigenlijk tegelijk rechter en partij is, aangezien de zes andere bestuursleden die de rechter bij de klachtenbehandeling bijstaan, zelf allemaal vastgoedmakelaars zijn.
Mijn eerste vraag is dan ook hoe het komt dat de minister nog altijd geen nieuwe voorzitter heeft benoemd. Wanneer denkt hij dat wel te doen?
In september vorig jaar heb ik de minister een reeks vragen gesteld over de manier waarop de diensten van het BIV met klachten omgaan. De minister antwoordde dat in 2007 op 591 klachten er vier berispingen (0,68%), vier schorsingen (0,68%) en twee waarschuwingen (0,34%) werden uitgesproken. Vijfenveertig klachten, of 7,61%, bleven zonder gevolg of kregen een vrijspraak. Wat is er met de overige 90,69% van de klachten gebeurd?
Het koninklijk besluit van 6 september 1993 is volledig achterhaald. Iedereen kan vastgoedmakelaar en dus syndicus worden. De vele klachten en de onwil om ze ernstig te behandelen doen de werking van het BIV in elkaar storten, ondanks het gezonde verstand van welmenende vastgoedmakelaars, syndici en vooral mede-eigenaars. Ik heb trouwens vernomen dat men voor de algemene ledenvergadering en voor de verkiezing van een nieuw bestuur nog slechts een vierde van de vastgoedmakelaars kan bereiken.
Vindt de minister dan ook niet dat het hoog tijd wordt om het koninklijk besluit te evalueren en te corrigeren?
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik lees het antwoord van minister Laruelle.
Voor de benoeming van een magistraat als voorzitter van de Nederlandse Uitvoerende Kamer van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars is de toestemming van de minister van Justitie vereist. Het dossier wordt momenteel door zijn diensten onderzocht.
Door het koninklijk besluit van 22 januari 2009 tot benoeming van een plaatsvervangend voorzitter van de Nederlandse Uitvoerende Kamer van het BIV heb ik het mandaat van de heer Theo De Beir, advocaat aan de balie te Brussel, voor een termijn van zes jaar verlengd. Rekening houdend met deze benoeming en met het feit dat de huidige voorzitter wettelijk zetelt tot op het ogenblik dat zijn opvolger wordt benoemd, is de functie van voorzitter van de Nederlandse Uitvoerende Kamer van het BIV momenteel dus bekleed.
Het is belangrijk de cijfers die de senator aanhaalt, te verduidelijken. Volgens de cijfers van 15 juni 2008 heeft het BIV in 2007 inderdaad 591 klachten ontvangen. Slechts 147 van die klachten hebben aanleiding gegeven tot een procedure voor de Uitvoerende Kamers. De overige klachten bestaan uit nog lopende dossiers.
Ik zal, in overleg met de sector, binnenkort een reeks voorstellen tot modernisering van het koninklijk besluit van 6 september 1993 onderzoeken. Ik wacht bovendien op de installatie van de nieuwe Nationale Raad en het nieuwe bureau van het BIV na de verkiezingen die in december 2008 plaats hebben gehad.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - De Europese commissie startte eergisteren een diepgaand onderzoek naar de geplande overname van de SN Airholding door het Duitse Lufthansa. De Commissie besliste tot dit onderzoek over te gaan na een voorbereidend onderzoek eind vorig jaar waaruit zou blijken dat de transactie binnen het toepassingsgebied van de zogenaamde Europese concentratieverordening zou vallen en dat ze de gezonde mededinging kan belemmeren. Er zouden vooral twijfels rijzen over een aantal routes tussen ons land, enerzijds, en Duitsland en Zwitserland, anderzijds, meer in het bijzonder over de routes Brussel-Frankfurt, Brussel-Hamburg, Brussel-München, Brussel-Berlijn, Brussel-Zürich en Brussel-Genève.
Hoewel Lufthansa op 6 januari jongstleden al corrigerende maatregelen zou hebben voorgesteld, wordt de overname van Brussels Airlines nu blijkbaar toch tegengehouden. Volgens Brussels Airlines eist de Europese Commissie niet alleen dat landingsrechten worden vrijgemaakt, maar ook dat eigenhandig wordt gezocht naar een concurrerende carrier op deze routes. Op de laatste eis kan volgens Brussels Airlines nagenoeg onmogelijk worden ingegaan. Brussels Airlines toonde zich dan ook verbaasd over het voorlopige oordeel van de Europese Commissie. Volgens hen is de overname door Lufthansa immers de beste toekomstgarantie voor de Belgische en Europese luchtvaart. Tegen juni wordt uitsluitsel verwacht, maar een overname kan nog veel langer op zich laten wachten.
Is de staatssecretaris op de hoogte van het diepgaande onderzoek dat de Europese Commissie eergisteren startte? Zo ja, heeft hij reeds contact opgenomen met de bevoegde Europese commissaris en wat zijn hiervan de resultaten, of is hij van plan om dat alsnog te doen?
Wat is de houding van de regering in dit dossier en welke stappen overweegt zij hierin te doen? Het gaat tenslotte om de toekomst van de Belgische en de Europese luchtvaart en van Zaventem.
Hoe schat de staatssecretaris de mogelijke gevolgen in van dit uitstel van overname als gevolge van dit onderzoek en acht hij de voorlopige eisen van de Europese Commissie haalbaar?
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Natuurlijk zijn wij op de hoogte van het onderzoek van de Europese Commissaris voor Concurrentiebeleid, Neelie Kroes, naar aanleiding van de voorgenomen overname van SN Airholding door het Duitse Lufthansa en van haar bezwaren.
Het is voor Brussels Airlines, als luchtvaartmaatschappij uit een klein land met een kleine thuismarkt, in de huidige omstandigheden en gelet op de algemene tendens in de luchtvaart tot samenwerking in wereldomspannende allianties, van groot belang tot een dergelijk netwerk te kunnen toetreden. Bij een overname door Lufthansa zal de maatschappij in de Star Alliance worden opgenomen. De beslissing van de Commissie om de alliantie grondig te onderzoeken betekent wel uitstel, maar zeker geen afstel.
De voornaamste bezwaren hebben betrekking op de routes waarop alleen Lufthansa of één van haar dochtermaatschappijen enerzijds en Brussels Airlines, anderzijds, actief zijn, wat de concurrentie in het gedrang kan brengen. De voorstellen van SN Brussels Airlines en Lufthansa om die routes door het verkopen van slots open te stellen voor andere luchtvaartmaatschappijen, werden door de Commissie in eerste instantie niet aanvaard wegens soortgelijke transacties in het verleden, onder meer de fusie tussen Air France en KLM, die niet efficiënt is gebleken.
Uit een eerste marktonderzoek van Brussels Airlines blijkt inderdaad dat er als gevolg van de economische crisis voorlopig geen gegadigden zijn. Het dossier wordt nu opnieuw bestudeerd door de Europese administratieve diensten, maar het resultaat is nog niet bekend. De financiële vertraging betekent echter niet dat de samenwerking op operationeel vlak niet verder wordt voorbereid.
Het niet doorgaan van de overname zou voor Brussels Airlines ongetwijfeld een ernstige klap zijn, maar zover is het nog niet. De Belgische regering zal dit dossier, in het belang van de Belgische luchtvaart, echter op de voet volgen.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Het verheugt me dat de staatssecretaris dit dossier in het belang van de Belgische luchtvaart blijft volgen. Ik apprecieer ook dat hij telkens de moeite doet om mijn vragen persoonlijk te komen beantwoorden.
Ik maak mij zorgen over dit dossier. Uitstel is inderdaad geen afstel, maar er heerst een wereldwijde economische crisis. Ongetwijfeld zullen de zakenvluchten en hotelboekingen als één van de eerste worden getroffen.
SN Brussels Airlines deelt zeker in de klappen. De vertraging in het vormen van de alliantie heeft zware financiële gevolgen. Hoe lang is Brussels Airlines nog in staat om die markt met eigen middelen te blijven bespelen?
Ik hoop voorts dat mevrouw Neelie Kroes niets met de alliantie KLM-Air France te maken heeft. Ze vraagt Brussels Airlines om zelf concurrenten te zoeken voor de eigen commerciële activiteiten op bepaalde lijnen. Dat is een zeer speciaal beleid en de regering moet dat nauwgezet in het oog houden.
Hoeveel luchtvaartmaatschappijen bieden trouwens vluchten tussen Amsterdam en Parijs aan? Daarop vliegen voornamelijk Air France en KLM en daar moet ook niet naar concurrenten worden gezocht.
Mevrouw Vera Dua (Groen!). - Op 22 januari jongstleden presenteerden de Bond Beter Leefmilieu en Transport & Mobility Leuven (TML) de resultaten van een onderzoek naar de impact van maximumsnelheden op autosnelwegen. TML baseerde zich op de reële verkeersstromen op onze snelwegen en op de reële snelheden van de voertuigen per meetpost en per uur. Om de impact op de emissies te kennen werd uitgegaan van het bestaande Belgische wagenpark (model, leeftijd en afgelegde kilometers). Het is op zich al verbazingwekkend dat het de eerste keer is dat een dergelijke studie in ons land wordt uitgevoerd.
De resultaten zijn zeer verhelderend. Bij een vermindering van de maximale snelheid van 120 kilometer per uur naar 100 kilometer per uur zouden er 44% minder doden zijn, 27% minder zwaargewonden en 18% minder licht gewonden. Op milieuvlak is de impact ook zeer uitgesproken. Bij een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur is de milieudruk van de personenwagens sterk gedaald: 33% minder fijn stof, 16% minder NOx en 12% minder CO2.
Naast onderzoek naar de invloed op verkeersveiligheid en het milieu werd ook de economische impact geanalyseerd. De studie verwacht een economische winst van 32 miljoen euro per jaar bij een verlaging van de maximumsnelheid tot 100 kilometer per uur. Aan de batenzijde is dan nog de winst door minder brandstofverbruik niet meegerekend en evenmin de vermindering van files door minder ongevallen.
Gezien de resultaten van deze studie zijn er zeer overtuigende argumenten om over te gaan tot een vermindering van de maximale snelheid op snelwegen tot 100 kilometer per uur. Is de staatssecretaris van plan om dit te overwegen?
(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Als staatssecretaris voor Mobiliteit kan ik natuurlijk niet naast de cijfers kijken die door de Bond Beter Leefmilieu en Transport & Mobility Leuven werden gepresenteerd en die moeilijk of niet kunnen worden betwist. Als beleidsverantwoordelijke zou ik toch een paar bedenkingen willen maken, die niet onbelangrijk zijn met betrekking tot de beleidskeuzes die ter zake kunnen worden gemaakt.
België is geen eiland. Integendeel! We zijn een belangrijk transitland met heel wat troeven op logistiek vlak. De problematiek van de snelheid op onze autosnelwegen reikt dus verder dan onze grenzen en wordt ook Europees bepaald. Hoewel er in Europa geen eengemaakt beleid ter zake bestaat, kunnen we vaststellen dat in de meeste landen snelheidslimieten van 120 of 130 kilometer per uur zijn ingevoerd. Een lagere maximale snelheid op autosnelwegen in België invoeren om veiligheids- en leefmilieuredenen, zou dan ook moeten worden afgestemd op wat in Europa gaande is met betrekking tot mogelijke maatregelen om de CO2-uitstoot te verminderen of het aantal verkeersslachtoffers te doen dalen. Ik denk dat Europa op het ogenblik nog niet zo ver is om dat debat aan te gaan, maar het is goed om dit op het Europese forum te berde te brengen.
We moeten ook durven toe te geven dat de huidige 120 kilometer per uur, die in ons land werd ingevoerd naar aanleiding van de oliecrisissen in de jaren zeventig, ook het resultaat is van een compromis tussen economie, enerzijds, en veiligheid en leefmilieu, anderzijds. Deze balans kan natuurlijk ter discussie worden gesteld, zeker in de huidige omstandigheden.
De snelheidsproblematiek op de autosnelwegen is niet overal dezelfde, maar is zeer afhankelijk van plaats en tijd. Vooral in Vlaanderen kan op vele plaatsen de facto al niet sneller dan 100 kilometer per uur worden gereden, gelet op de toenemende verkeersdrukte, niet alleen tijdens de spitsuren, maar steeds meer buiten de spitsuren. Overigens zijn dikwijls lagere snelheidslimieten aan te bevelen, rekening houdende met de verkeersdrukte of de weersomstandigheden. Ons autosnelwegennet zou dus met dynamische verkeersborden moeten worden uitgerust. Bovendien mogen de snelheidsverschillen tussen de verschillende soorten voertuigen niet te ver uit elkaar liggen omdat dit gevolgen zou hebben voor de capaciteit van onze autosnelwegen. Een gelijkmatige, meestal lagere snelheid - in plaats van telkens weer versnellen en vertragen, zoals dat nu dikwijls het geval is - draagt ongetwijfeld meer bij tot de vermindering van de CO2-uitstoot.
We moeten er ook rekening mee houden dat een regel die niet kan worden gehandhaafd, geen goede regel is. Op het ogenblik bestaat er een vrij grote consensus over de maximumsnelheid van 120 kilometer per uur, zij het dan wel dat men enige tolerantie vraagt.
De invoering van een lagere snelheidslimiet van 100 km per uur, vooral op tijdstippen waarop in veilige omstandigheden sneller kan worden gereden, bijv. 's nachts of in de weekends, is echter niet evident: men moet niet alleen kunnen rekenen op een groot draagvlak bij de automobilisten, maar deze snelheidslimiet moet ook kunnen worden afgedwongen. Daarom kan dit niet van vandaag op morgen.
Mijn conclusie is dan ook dat de invoering van een lagere snelheidslimiet op de autosnelwegen ten behoeve van verkeersveiligheid en leefmilieu, in een meer globale context moet worden bekeken: er is niet alleen de Europese scope, maar ook de problematiek van de dynamische snelheidsaanpassingen die onder de bevoegdheid van de gewesten valt. Er bestaat daarover een goede consensus met mevrouw Crevits, die daarvoor bevoegd is in het Vlaams Gewest. Ook moet een voldoende groot draagvlak voor meer verkeersveiligheid en een beter leefmilieu worden gecreëerd. Ik ben bereid daartoe bij te dragen vanuit mijn bevoegdheden op federaal gebied.
Mevrouw Vera Dua (Groen!). - Ik vind het goed dat de staatssecretaris de resultaten niet betwist en dat hij zegt dat trager rijden minder doden tot gevolg zou hebben, beter is voor het milieu en economisch interessant is. Dat is belangrijk, want inzicht is het begin van wijsheid.
Het is inderdaad waar dat België geen eiland is, maar uit de cijfers van de verkeersongevallen blijkt dat ons land niet de beste leerling in Europa is. Bovendien blijft het verkeersbeleid een bevoegdheid van de federale overheid en van de gewesten en niet van Europa. Handhaving vind ik overigens geen probleem, er moeten gewoon voldoende initiatieven worden genomen.
Als ik de staatssecretaris goed heb begrepen is hij niet tegen een lagere snelheidslimiet en vindt hij die limiet, gezien de situatie, meer nodig in Vlaanderen dan in Wallonië. Mag ik Vlaams minister Crevits dan ook zeggen dat de staatssecretaris haar vraagt die snelheidsbeperking in te voeren in Vlaanderen? Dat leid ik alleszins af uit zijn antwoord.
De heer Philippe Mahoux (PS), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijke verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst geamendeerd door de Kamer van volksvertegenwoordigers en teruggezonden naar de Senaat. Zie stuk Kamer 52-1408/5.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De voorzitter. - Mevrouw Zrihen verwijst naar haar schriftelijke verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 4-1074/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
Mevrouw Margriet Hermans (Open Vld), rapporteur. - De ministerraad heeft zijn instemming betuigd met het voorontwerp van voorliggend wetsontwerp dat strekt tot vervanging van de overeenkomst die op 4 mei 1972 inzake dezelfde materie met Marokko werd gesloten.
Deze overeenkomst volgt in ruime mate de bepalingen van het OESO-model van belastingverdrag. Wanneer ze er van afwijkt is het om de heffingsbevoegdheid van de bronstaat over inkomsten uit te breiden in de lijn van de modelovereenkomst van de Verenigde Naties inzake dubbele belasting tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden. Het gaat om een evenwichtig akkoord dat de economische betrekkingen tussen België en Marokko bevordert. De commissie heeft het ontwerp unaniem goedgekeurd.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 4-1088/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De voorzitter. - Mevrouw Tindemans verwijst naar haar schriftelijke verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 4-1089/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 4-1111/1.)
Mevrouw Els Schelfhout (CD&V), rapporteur. - Aangezien de commissie het vertrouwen schonk aan de rapporteur, wens ik toch even een woordje van uitleg te geven bij het tot stand komen, de context en de doelstellingen van de resolutie.
Ze is gebaseerd op twee voorstellen met betrekking tot non-proliferatie en nucleaire ontwapening en op de Conferentie over het Non-proliferatieverdrag in 2010. De voorstellen werden, gezien hun raakpunten, samengevoegd.
Het belang van nucleaire ontwapening en non-proliferatie is duidelijk.
De aandacht daarvoor wordt versterkt door de belangrijke hervormingen waarvoor de NAVO staat, door de intentie van de Amerikaanse president Obama en van zijn minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton om aan te sluiten bij de internationale verdragen inzake nucleaire wapens, vermindering van strategische wapens en verbod op ontwikkeling van nieuwe kernwapens, en door de Non-proliferatieconferentie die zal plaatsvinden in 2010, het jaar waarin ons land het EU-voorzitterschap zal waarnemen.
Het Non-proliferatieverdrag streeft drie grote doelstellingen na: non-proliferatie, vreedzame toepassing van kernenergie en ontwapening. Deze drie doelstellingen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Civiel gebruik van atoomenergie is een onvervreemdbaar recht, op voorwaarde dat er geen proliferatie is.
Tijdens een voorbereidende conferentie in de lente van dit jaar zullen procedureregels en een agenda worden opgesteld om de deelnemende staten toe te laten hun verbintenis over de basisonderhandelingen na te komen, namelijk de evenwichtige voortzetting van de drie doelstellingen.
Het voorstel werd eenparig aangenomen door de aanwezige leden. Ik dank hen voor de constructieve samenwerking en voor het vertrouwen.
De heer François Roelants du Vivier (MR). - Onze assemblee heeft de diplomatieke inspanningen van de regering met het oog op de nucleaire ontwapening altijd ondersteund. In elk regeerakkoord wordt dat overigens uitdrukkelijk vermeld.
In 2005, op de vooravond van de NPV-conferentie, heeft de Senaat een resolutie aangenomen. Dat initiatief moet meer kracht worden bijgezet met het oog op de NPV-conferentie van 2010. Die conferentie moet het NPV versterken en de geboekte voortgang in de te onderhandelen overeenkomsten doen opnemen.
Mevrouw Temmerman en ikzelf hebben een gemeenschappelijke tekst opgesteld met aanbevelingen aan de regering.
De nieuwe Amerikaanse regering heeft duidelijk aangegeven dat ze zich opnieuw wil aansluiten. We moeten dus samen streven naar een convergentie binnen de internationale gemeenschap.
Hoewel voortgang werd geboekt, zijn nog meer inspanningen nodig, meer bepaald inzake non-proliferatie. De controle door de IAEA moet verplicht en universeel geldend worden. De crisis met Iran heeft aangetoond dat het beheersen van de volledige nucleaire brandstofcyclus niet zonder gevaar is voor de internationale gemeenschap, vooral in een zo gevoelige regio als het Nabije en het Midden-Oosten.
De derde voorbereidende conferentie van het NPV in 2010 vindt plaats in de lente van 2009. Ze zal een aantal procedureregels en een constructieve agenda moeten uitwerken, zodat ten gronde kan worden onderhandeld over de drie doelstellingen van het NPV: de strijd tegen de proliferatie, voortgang in de ontwapening en het gecontroleerd en transparant gebruik van kernenergie.
België heeft steeds een constructieve houding aangenomen in het ontwapeningsdossier. Ons land zal opnieuw kunnen aantonen dat het voorstellen kan formuleren. Ik hoop dat onze assemblee zijn stand ophoudt en waakzaam blijft in dit dossier.
De heer Jurgen Ceder (VB). - Onze fractie zal zich onthouden bij de stemming over dit voorstel van resolutie.
Over een aantal punten zijn we het eens, meer bepaald wat het non-proliferatieverdrag betreft, maar wij delen niet de al te negatieve visie van de indieners wat het raketafweersysteem betreft.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Wij feliciteren de rapporteur met haar verslag.
De onderhandelingen zijn fundamenteel. Het aantreden van een nieuwe Amerikaanse president stemt ons hoopvol over een hervatting van de onderhandelingen met als einddoel de nucleaire ontwapening.
We zullen de resolutie goedkeuren.
De heer Josy Dubié (Ecolo). - Wij feliciteren mevrouw Temmerman en de heer Roelants du Vivier met hun voorstel van resolutie dat we zullen goedkeuren.
Het non-proliferatieverdrag is een fundamenteel verdrag dat al in 1968 werd goedgekeurd. Spijtig genoeg is de uitvoering ervan vandaag nog steeds geblokkeerd.
België zou echter geloofwaardiger overkomen als het zelf het verdrag zou respecteren, waarvoor het andere landen vraagt vooruitgang te boeken. Ik herinner eraan dat artikel 2 van het verdrag bepaalt dat elke Staat die geen kernwapens heeft en lid is van het verdrag - wat het geval is voor België - zich ertoe verbindt om kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen, of de beschikkingsmacht over zodanige wapens of explosiemiddelen, noch direct, noch indirect over te dragen en om geen kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen te vervaardigen of te verwerven.
Iedereen weet dat we die bepaling niet respecteren aangezien we op ons grondgebied, in Kleine Brogel, Amerikaanse kernwapens opslaan, wat door artikel 2 van het non-proliferatieverdrag uitdrukkelijk wordt verboden.
We zijn uiteraard tevreden dat deze resolutie druk wil uitoefenen op onze regering om aan anderen te vragen het verdrag te deblokkeren. We staan immers voor grote problemen inzake nucleaire ontwapening. Het evenwicht in de terreur dat jarenlang in zekere zin voor vrede heeft gezorgd, wordt meer en meer bedreigd, in de eerste plaats doordat sommige landen, meer bepaald de Verenigde Staten, onderzoek doen naar mini-nukes, kleine nucleaire wapens die ze op de slagvelden op een conventionele manier willen inzetten. Dat komt neer op een banalisering van de kernwapens, ook al zijn dergelijke bommen veel krachtiger dan de bom op Hiroshima.
Als we werkelijk geloofwaardig willen overkomen, moeten we in de eerste plaats erop aandringen dat onze regering artikel 2 van het non-proliferatieverdrag eindelijk toepast en ervoor zorgt dat de kernwapens, die opgeslagen liggen in Kleine Brogel, van ons grondgebied verdwijnen.
-De bespreking is gesloten.
-De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
Stemming 1
Aanwezig: 46
Voor: 43
Tegen: 0
Onthoudingen: 3
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.
De heer José Daras (Ecolo). - Gelet op de problemen waarmee de wereldeconomie wordt geconfronteerd, moet de rol van het Internationaal Monetair Fonds fundamenteel worden herzien. Ook al zijn de opkomende landen nu beter vertegenwoordigd, toch blijft het ontwerp oplapwerk dat ver verwijderd is van wat de toekomstige rol van het IMF zou moeten zijn. Mijn fractie kan dit wetsontwerp dan ook niet goedkeuren.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik verwijs naar de resolutie die de Senaat heeft aangenomen in verband met de hervorming van de instellingen die voortvloeien uit de Overeenkomst van Bretton Woods. De financiële crisis heeft ze opnieuw in het brandpunt van de actualiteit geplaatst.
Het voorliggend ontwerp betekent een vooruitgang. Elke verbetering in de vertegenwoordiging van de landen, vooral van de opkomende economieën, moet worden ondersteund.
We zullen het ontwerp goedkeuren, maar blijven ijveren voor een meer diepgaande hervorming van het Internationaal Monetair Fonds.
De voorzitter. - We gaan over tot de stemming.
Stemming 2
Aanwezig: 47
Voor: 44
Tegen: 3
Onthoudingen: 0
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 3
Aanwezig: 48
Voor: 45
Tegen: 3
Onthoudingen: 0
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 4
Aanwezig: 48
Voor: 48
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het wetsontwerp is eenparig aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 5
Aanwezig: 47
Voor: 39
Tegen: 0
Onthoudingen: 8
-De resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister, aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en aan de minister van Landsverdediging.
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:
Donderdag 5 februari 2009 om 15 uur
Inoverwegingneming van voorstellen.
Actualiteitendebat en mondelinge vragen.
Wetsontwerp betreffende de verhaalmiddelen inzake de wet van (...) op het herverzekeringsbedrijf; Stuk 4-1099/1 en 2.
Evocatieprocedure
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen; Stuk 4-1097/1 en 2.
Vanaf 17 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.
Vragen om uitleg:
-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.
De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Enige tijd geleden verscheen het bericht dat Dexia via haar dochteronderneming Dexia Public Finance leningen zou hebben toegekend voor onder meer tien nederzettingen op de Westbank.
Kan de minister die informatie bevestigen? Zo ja, op welke manier wordt de kredietverlening verschaft? Gaat het om een specifieke strategie of is er sprake van slechts enkele dossiers? Wat is het aandeel van de kredietverlening aan de Israëlische nederzettingen in de totale kredietverlening van Dexia?
Wat is het standpunt van de regering inzake die politiek van Dexia? De federale overheid heeft een substantiële participatie in Dexia opgebouwd. Gaat de minister akkoord met de stelling dat Dexia hiermee resoluties van de VN-Veiligheidsraad schendt, meer bepaald de resoluties 446, 452 en 465? Zo ja, op welke wijze worden die resoluties geschonden?
Zal de regering gebruik maken van haar belang in Dexia om de kredietpolitiek van de Israëlische dochter te wijzigen? Zo ja, op welke manier? Zo neen, waarom niet?
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - De vragen van mevrouw Van Ermen zijn belangrijk en interessant.
Ik heb een heel kort antwoord gekregen van de ministers De Gucht en Reynders waarin ze gewoon verwijzen naar de antwoorden die ze eerder in de commissies Buitenlandse Zaken en Financiën in de Kamer hebben gegeven. Hun antwoord vandaag is dus in feite zonder inhoud.
Ik weet niet of het de gewoonte is te verwijzen naar antwoorden die in de Kamer werden gegeven.
De voorzitter. - Als het antwoord identiek is aan wat de ministers in de Kamer hebben gezegd, dan kunt u de antwoorden gegeven in de kamercommissies best aan mevrouw Van Ermen doorgeven.
Ik vind het spijtig dat de minister van Buitenlandse Zaken niet echt antwoordt.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Ik word niet verondersteld de commissies in de Kamer bij te wonen. Hoe kan ik weten wat de minister daar allemaal vertelt?
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Aangezien ik niet bevoegd ben noch voor Buitenlandse Zaken, noch voor Financiën, kan ik alleen zoals de bevoegde ministers verwijzen naar de antwoorden in de Kamer. Dat is uiteraard niet zoals het hoort, maar meer kan ik niet doen. Misschien kan mevrouw Van Ermen haar vraag nogmaals stellen.
De voorzitter. - Het antwoord dat in de Kamer werd gegeven, werd alleszins gepubliceerd zodat het kan worden ingekeken. Ik betreur wel dat de bevoegde ministers vandaag geen antwoord hebben gegeven.
De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.
De heer Hugo Coveliers (VB). - Ik verheug me al op het antwoord, aangezien het hier gaat om een vraag die in de Kamer nog niet is gesteld!
Mijn vraag om uitleg gaat opnieuw over de fameuze koninklijke besluiten die einde jaren 60 werden genomen. Het gaat om volmachtenbesluiten over een belangrijk gedeelte van de sociale zekerheid en over het statuut van de artsen, materies waarmee veel geld en belangen zijn gemoeid. Onder andere de ziekenfondsen pikken een graantje mee.
Ik blijf vragen stellen over die koninklijke besluiten omdat de antwoorden van de minister bij mij steeds nieuwe vragen oproepen. Overigens heb ik er geen bezwaar tegen dat staatssecretaris Delizée op mijn vraag antwoordt; ik versta hem trouwens beter dan de minister van Sociale Zaken.
De minister refereert in haar antwoord op mijn vraag van 11 december 2008 aan een brief van 14 maart 1986 van de hand van de toenmalige secretaris van de Ministerraad gericht aan voormalig minister Gilson, zij het dan wel in zijn hoedanigheid van advocaat.
In die brief stelt de secretaris dat beide besluiten zijn goedgekeurd op de Ministerraad van 23 oktober 1967. Vervolgens stelt de secretaris dat de notificaties betreffende die beslissingen, uitgezonderd voor het koninklijk besluit nr. 78, waarvoor de notificatie enkele geringe wijzigingen voorschrijft, geen andere bepalingen bevatten dan die welke stipuleren dat de ontwerpen werden goedgekeurd en dat ze ter ondertekening mogen worden voorgelegd aan het staatshoofd.
Vooreerst valt op dat de secretaris niet vermeldt dat de koninklijke besluiten door de eerste minister aan het staatshoofd ter ondertekening worden voorgelegd. Nochtans zou dat zo horen te gebeuren of is dat minstens de gangbare praktijk. Kan de minister meedelen door wie de koninklijke besluiten aan het staatshoofd ter ondertekening zijn voorgelegd? Is die persoon ook de persoon aan wie de opdracht conform de wetten of gebruiken toekomt? Zo niet, waarom werd een uitzondering gemaakt?
Vervolgens moet ik verwijzen naar een antwoord dat de minister in de Kamer heeft gegeven op een vraag van collega De Schamphelaere. De minister stelt immers dat voor de koninklijke besluiten nr. 78 en 79 verschillen bestaan tussen de versies die goedgekeurd werden in de Ministerraad en de versies die ter bekendmaking werden gegeven. Als jurist heb ik de neiging om ongeautoriseerde wijzigingen aan een document schriftvervalsing te noemen. Volgens de minister was de term vervalsing echter overdreven.
Mijn vraag is nu hoe de minister die verschillen tussen beide teksten heeft kunnen vaststellen? Als zij meldt dat er een verschil is, dan ga ik ervan uit dat zij beide teksten voor ogen heeft gehad. Ik kan me immers moeilijk inbeelden dat een minister van dit glorierijke koninkrijk op basis van horen zeggen een standpunt zou innemen. Op welke documenten of verschillende versies baseert de minister zich om te stellen dat er verschillen zijn?
Graag had ik ook meer duidelijkheid over de teksten die uiteindelijk in het Belgisch Staatsblad zijn gepubliceerd.
Met andere woorden, is er een verschil tussen de teksten die aan de Koning ter ondertekening zijn voorgelegd en door hem zijn ondertekend, en de teksten die door de Ministerraad zijn goedgekeurd? Zijn de wijzigingen waarvan sprake aangebracht in de periode tussen de beslissing van de Ministerraad en de ondertekening door het staatshoofd of in de periode na ondertekening door het staatshoofd doch voor de publicatie in het Belgisch Staatsblad?
Ik blijf de minister lastig vallen met deze vragen omdat ik ze belangrijk vind. De wijzigingen zoals de minister dat noemt - ik noem dat vervalsingen -, tasten de kwaliteit van de wetgeving aan, zelfs al dateren ze van veertig jaar geleden, en de burgers die daar nadeel van hebben ondervonden, hebben eigenlijk recht op een vergoeding.
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Dit is het vervolg van het verhaal van vorig jaar. Ik lees het antwoord van de minister.
De documenten waarover mijn administratie beschikt, maken het niet mogelijk om met zekerheid te bepalen welke persoon de besluiten ter ondertekening heeft voorgelegd aan het staatshoofd.
Wat betreft het antwoord dat ik aan mevrouw De Schamphelaere gaf, gebeurde het onderzoek uitgaande van de versie van de teksten die werden goedgekeurd door de Ministerraad waarover mijn administratie beschikt, van de versie die werd ondertekend door de Koning en tot slot van de publicatie van de koninklijke besluiten in het Belgisch Staatsblad van 14 november 1967.
De publicatie van de twee besluiten in het Belgisch Staatsblad is conform de originelen die door de Koning en de toenmalige minister van Volksgezondheid werden ondertekend.
De verschillen hebben dus betrekking op enerzijds de versie die werd goedgekeurd door de Ministerraad en anderzijds de besluiten zoals die werden ondertekend door de Koning en door de minister, en die daarna gepubliceerd werden in het Belgisch Staatsblad.
Ik herinner er in dit opzicht aan dat de twee besluiten, nadat ze goedgekeurd werden in de Ministerraad, het voorwerp waren van advies door de afdeling Wetgeving van de Raad van State en dat ze bijgevolg aangepast werden voordat ze werden ondertekend door de Koning en werden gepubliceerd.
Mijns inziens laat thans geen enkel element toe om te besluiten dat de tekst van de besluiten in kwestie gewijzigd werd na de ondertekening door de minister en door de Koning.
De heer Hugo Coveliers (VB). - De teksten werden dus aangepast tussen de goedkeuring door de Ministerraad en de ondertekening door de Koning, aangezien volgens de minister de tekst die in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd identiek is aan die ondertekend door de Koning.
Bij volmachtenbesluiten stelt de regering zich in de plaats van de wetgever. Met andere woorden, in het geval van de koninklijke besluiten 78 en 79 heeft iemand iets gewijzigd aan een wetgevende tekst zonder enige democratische legitimatie.
Wordt het na meer dan veertig jaar geen tijd dat men toegeeft dat het onaanvaardbaar is dat teksten goedgekeurd door een gesubstitueerde wetgever, namelijk een regering die in de plaats treedt van de wetgever, zomaar door iemand worden gewijzigd? Het is alsof de regering als uitvoerende macht een tekst zou wijzigen die door Kamer en Senaat conform de Grondwet is goedgekeurd.
Ik vind dat sommigen licht over deze aangelegenheid heen gaan. Zelf stel ik me daarbij ernstige vragen over de kwaliteit van de wetgeving. Ik behoud me dan ook het recht voor om te onderzoeken hoe de fouten van het verleden, volgens mij een democratie onwaardig, kunnen worden rechtgezet.
Voor het overige bedank ik de staatssecretaris voor zijn rol in dit vervolgverhaal dat wellicht vandaag niet zal worden afgesloten.
De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De FOD Volksgezondheid heeft alle ziekenhuizen in ons land een brief gestuurd om te waarschuwen voor een nieuw supercomputervirus. Het computervirus, door experts gedefinieerd als Conficker of Downadup, heeft reeds toegeslagen in het Imeldaziekenhuis in Bonheiden.
Instellingen zoals ziekenhuizen zijn bijzonder kwetsbaar voor een dergelijk virus, omdat het niet via het internet of via e-mail toeslaat, maar via bedrijfsnetwerken. Het virus doorzoekt het netwerk naar andere kwetsbare toestellen. De worm raadt ook paswoorden en besmet zo meer computers. Het virus, mogelijk afkomstig uit Oekraïne, stelt daarenboven besmette toestellen potentieel bloot aan aanvallen van hackers. Wereldwijd zou het virus reeds acht miljoen computers hebben besmet.
In Bonheiden, waar het virus reeds toesloeg, bleven alle cruciale ziekenhuisdiensten operationeel en kwam de veiligheid van de zorgverlening nooit in het gedrang. Wel werden in het computersysteem vertragingen vastgesteld.
Werden in andere ziekenhuizen in ons land intussen nog besmettingen met dit gevaarlijke computervirus vastgesteld?
Acht de minister het wenselijk maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de computernetwerken in onze ziekenhuizen optimaal beveiligd zijn tegen dergelijke nieuwe virussen?
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
Voor zover we weten, heeft tot op heden geen enkel informaticasysteem van een Belgisch ziekenhuis een dusdanige schade opgelopen dat de vitale functies van het ziekenhuis niet meer konden worden gewaarborgd. Meerdere ziekenhuizen werden wel op diverse niveaus getroffen, maar konden met een reeks maatregelen de meest essentiële toepassingen snel isoleren. Er kon bijgevolg een vertraging van bepaalde niet-prioritaire activiteiten worden vastgesteld.
Er bestaan geen specifieke Belgische richtlijnen voor de beveiliging van het informaticapark van ziekenhuizen. Wel bestaat er krachtens artikel 16 van de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer een algemene verplichting tot bescherming van persoonsgegevens.
Daarnaast is elk ziekenhuis, wil het aan de erkenningsnormen voldoen, verplicht een veiligheidsconsulent aan te stellen die belast is met de veiligheid van de informatie. Hij moet de verantwoordelijke voor het dagelijks beheer bijstaan met raad inzake alle aspecten van de veiligheid van de informatie. Elk ziekenhuis moet ook beschikken over een alarmeringsplan. Krachtens het koninklijk besluit van 17 oktober 1991 maken de alarmeringsplannen van de ziekenhuisdiensten deel uit van de normen waaraan een ziekenhuis moet beantwoorden om als dusdanig erkend te kunnen worden. Het interne gedeelte daarvan behelst een bedrijfsplan dat de ernst van de gevolgen van een interne gebeurtenis in de instelling moet beperken door aangepaste materiële en organisatorische noodmaatregelen op te stellen.
Om voorbereid te zijn op aanvallen van buitenaf, zoals informaticavirussen, moet dus een actief beleid worden gevoerd dat een reeks maatregelen combineert die permanent moeten worden aangepast en die ook afhangen van de technieken die de instelling gebruikt. Algemeen gezien zou dat plan maatregelen moeten inhouden zoals een procedure voor het permanent opsporen van actieve virussen en een dagelijkse update van de antivirusprogramma's, het isoleren van een deel van het informaticapark in elke dienst en de keuze voor een besturingssysteem voor de centrale servers die a priori beter hermetisch afgesloten zijn voor dergelijke aanvallen.
In uitvoering van de bestaande wetgeving kan men in het kader van eHealth werken aan veiligheidsstandaarden. In afwachting dienen de instellingen hun informaticapark te beheren met de kennis en de wetenschap die vandaag op het domein van veiligheid bestaat. Aan het budget voor 2008 werd een bijkomend bedrag van 16,3 miljoen euro toegevoegd voor de automatisering van het verpleegkundig hoofdstuk van het patiëntendossier. Deze middelen vullen de bedragen aan die al werden toegekend voor de investeringen in niet-medisch materiaal. De informatica is daarvan een aanzienlijk deel.
Het ligt in mijn bedoeling om voor de ziekenhuizen een eHealthprogramma te ontwikkelen waarvan beveiliging een belangrijk element zal zijn.
De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - In de plenaire vergadering van de Senaat van 6 november 2008 stelde ik minister van Migratie- en asielbeleid Turtelboom al een vraag over wat men de België-route noemt. Die Belgiëroute gaat over mensen die gebruik maken van de EU-wetgeving, die bepaalt dat Europeanen die zich in een ander Europees land vestigen onder de Europese wetgeving vallen. Nu is die Europese wetgeving bijvoorbeeld inzake de gezinshereniging voor EU-onderdanen heel wat soepeler dan veel nationale wetgevingen. Ze stelt bijvoorbeeld minder strenge eisen inzake leeftijd of inkomen dan de Nederlandse of dan de Belgische regelgeving op de gezinshereniging.
Heel wat mensen maken dan ook gebruik of misbruik van deze situatie. Mensen uit Nederland vestigen zich bijvoorbeeld voor vijf maanden in België, worden er EU-ingezetene en voldoen dan aan de voorwaarden om onder de Europese richtlijn te vallen.
Het probleem is bekend. Ik heb zelf al verschillende initiatieven genomen om het aan te kaarten en er een oplossing voor te vinden. Het kan echter maar ten gronde worden aangepakt als er ook op Europees vlak iets beweegt. Ook daar moeten verantwoordelijken inzien dat er heel wat misbruiken zijn. In mijn vraag van november wees ik de minister dan ook op de noodzaak dat Europa iets onderneemt. Ze antwoordde me dat Europa intussen inziet dat er niet alleen in België, maar ook in Duitsland en in de Scandinavische landen inderdaad verschillende routes bestaan. Op de Europese Raad van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken van 25 september 2008 is die kwestie besproken. Er werd afgesproken dat de Europese Commissie die Europese richtlijn vóór einde 2008 zou evalueren. Op basis van die evaluatie zouden er voorstellen worden geformuleerd om misbruiken te voorkomen. De raad wacht in feite op de evaluatie van de Commissie om te bepalen of nieuwe maatregelen nodig zijn om de België- of Duitslandroute te bestrijden.
Inmiddels zijn we eind december lang voorbij. Is de evaluatie al gemaakt? Welke conclusies trekt de Commissie eruit? Worden de vermelde misbruiken die de richtlijn in kwestie mogelijk maakt, in de evaluatie in kaart gebracht? Werden de evaluatie en de conclusies al aan de Europese Raad bezorgd?
Heeft de Europese Raad de conclusies van de evaluatie reeds kunnen bespreken? Is de Raad al initiatieven aan het uitwerken om de genoemde misbruiken onmogelijk te maken of op zijn minst te kunnen beperken? Zo ja, welke initiatieven? Wanneer zullen ze in werking treden?
Zullen wij als gevolg van die initiatieven genoodzaakt zijn onze wetgeving aan te passen?
Welke andere initiatieven, behoudens overleg en samenwerking met Nederland, kunnen we nemen om een einde te stellen aan het omzeilen van de wetgeving betreffende de gezinshereniging?
In de Nederlandse Kamer wordt over dit thema op dit ogenblik trouwens volop gedebatteerd. Het is de hoogste tijd dat Europa beseft dat er iets moet gebeuren.
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister Turtelboom.
Het evaluatierapport van de Commissie is in december verschenen. Dit rapport is bestemd voor het Europees Parlement en de Raad en werd al aangekondigd door artikel 39 van de richtlijn 2004/38 zelf. Fraude en misbruiken komen in dit rapport maar zeer summier aan bod. De algemene conclusie van het rapport was dat de lidstaten de richtlijn beter ten uitvoer moeten leggen en dat de richtlijn in dit stadium niet moet worden gewijzigd. Het rapport omschrijft vooral de globale situatie in de 27 lidstaten en is niet erg specifiek over de tekortkomingen van de individuele lidstaten.
De Commissie zal wel nog concrete richtsnoeren opstellen om aan de interpretatieproblemen van de richtlijn te verhelpen. Die richtsnoeren worden tegen deze zomer verwacht. België wacht deze richtsnoeren af om eventuele wijzigingen in zijn reglementering aan te brengen. Een punt dat zeker voor verbetering vatbaar is, is een betere informatie-uitwisseling tussen de experts van de verschillende lidstaten over fraudegevallen en modi operandi.
De lidstaten moeten met het oog op die richtsnoeren momenteel een vragenlijst met 64 vragen beantwoorden. België heeft bij de beantwoording van die vragenlijst nogmaals de nadruk gelegd op de België-route en op andere misbruiken. Zo werd gesignaleerd dat het probleem van de België-route ingeperkt kan worden, mocht Europa minimumnormen voor gezinshereniging met eigen onderdanen uitvaardigen. Andere lidstaten hebben al gesuggereerd een minimumtermijn voor het verblijf in het gastland op te leggen alvorens het vrij verkeer naar de eigen lidstaat kan doorwerken. Momenteel is het voldoende dat Nederlanders zich enkele maanden pro forma in België vestigen. Daarna kunnen ze op grond van het Singharrest met hun vreemde echtgenoot naar Nederland terugkeren. Mocht een verblijf van bijvoorbeeld minimaal een jaar in België worden opgelegd, dan zouden veel Nederlanders misschien aarzelen om zich op de België-route te beroepen.
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - Het verwondert me toch wel dat Europa de misbruiken niet zo ernstig neemt. Ons land ondervindt er in elk geval veel hinder van, wellicht omdat een van onze buurlanden, namelijk Nederland, ter zake een veel strengere regelgeving hanteert dan Europa. Nederlanders maken daar uiteraard gebruik van. Als wij morgen onze wetgeving aanscherpen, zullen we te maken krijgen met hetzelfde fenomeen, maar dan in omgekeerde richting. Belgen uit een grensgebied zullen dan wellicht gemakkelijker naar bijvoorbeeld Nederland of Frankrijk verhuizen en zodoende van de Europese regelgeving gebruik maken.
Reeds lang dring ik aan op de afstemming van de Europese normen op wat in de meeste lidstaten gangbaar is. België gebruikt als criteria een minimumleeftijd, een minimaal belastbaar inkomen en een ziekteverzekering. Die criteria zouden voor Europese onderdanen moeten gelden om misbruiken te voorkomen.
Ook de minimumtermijn voor het verblijf van een Europees onderdaan in een lidstaat zou bijvoorbeeld op vijf maanden moeten worden gebracht. Dat zou een doeltreffende drempel kunnen zijn.
Ons land moet bij Europa blijven aandringen om snel werk te maken van de richtsnoeren ter zake, die we dan eventueel in Belgisch recht kunnen omzetten.
Als Europa een lakse houding blijft aannemen, zal Vlaanderen niet alleen met Nederlanders opgezadeld zijn en Wallonië met Fransen, maar Nederland binnenkort ook met Belgen.
Harmonische Europese criteria zouden die nutteloze migratiebewegingen kunnen voorkomen.
(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)
De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Op 4 december stelde ik in deze vergadering een vraag over de spoedartsen. Mijn vraag van vandaag is bedoeld om meer duidelijkheid te krijgen over de situatie van de artsen met een brevet acute geneeskunde, de zogenaamde BAG-artsen.
In antwoord op mijn vraag van 4 december 2008 antwoordde de minister wat volgt: `De bepalingen van het besluit zijn duidelijk en leiden tot het geleidelijk verdwijnen van de erkenningen van de BAG-artsen. Sedert 1 januari 2008 wordt het brevet acute geneeskunde alleen nog toegekend aan erkende huisartsen en artsen die niet erkend zijn als huisartsen, op voorwaarde dat ze vóór die datum begonnen zijn met hun opleiding. Er is inderdaad een beperkt aantal artsen die noch tot de categorie geneesheren-specialisten noch tot die van de huisartsen behoren en die dus alleen toegang hebben tot een beperkt aantal verstrekkingen van de nomenclatuur. Deze artsen hebben een RIZIV-nummer met specialiteitcode "000". Om uit de categorie "000" te raken en curatieve geneeskunde te kunnen beoefenen, bestaat geen andere wettelijke mogelijkheid dan het volgen van een opleiding geneesheer-specialist of huisarts. Er zijn overigens talrijke interessante en zelfs essentiële carrières die open liggen voor artsen met de basistitel, zoals epidemiologie, tropische geneeskunde, volksgezondheid en functies in de farmaceutische industrie.'
Ik leid hieruit af dat het brevet acute geneeskunde verdwijnt, hoewel er in de toekomst een duidelijk tekort zal zijn. Een dergelijke situatie is toch wel dubbelzinnig.
Waarom zal het brevet acute geneeskunde verdwijnen? Bestaan er rapporten die de motieven ervoor proefondervindelijk onderbouwen? Gaat het met andere woorden om een gedocumenteerde beslissing? Zo ja, kan de minister mij hier documenten over bezorgen? Zijn er rapporten die aantonen dat BAG-artsen een kwalitatief slechte gezondheidszorg aanbieden?
Waarom zal men dit brevet afschaffen, maar op de spoeddiensten tegelijkertijd wel verpleegkundigen met een speciale opleiding toelaten?
Zou het niet beter zijn de BAG-artsen een betere opleiding en bijscholingen te geven? Mijns inziens zou dat een groot deel van het probleem en een eventueel tekort kunnen oplossen.
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
Artikel 6, §3, van hoofdstuk V, Criteria voor de erkenning van de stagediensten, bepaalt dat het brevet in de acute geneeskunde na 1 januari 2008 niet meer wordt toegekend, behalve aan de erkende huisartsen en de artsen die niet als huisarts erkend zijn, op voorwaarde dat ze vóór die datum aan de opleiding zijn begonnen.
Die beslissing steunt op het advies van 19 februari 2004 van de Hoge Raad van Geneesheren-specialisten en van huisartsen.
In die vergadering hebben de leden zich uitgesproken over de datum vanaf wanneer de artsen geen opleiding in de acute geneeskunde meer mogen beginnen, met dien verstande dat de houders van het brevet hun functie mogen blijven uitoefenen.
Voorts is het fout te zeggen dat het brevet acute geneeskunde verdwijnt. Het blijft toegankelijk voor de huisartsen die hun competentie in de opvang van spoedgevallen willen verdiepen.
Mevrouw Onkelinx is het niet eens met uw veronderstelling dat dit brevet wordt afgeschaft, terwijl de verpleegkundigen in de spoeddiensten nog worden toegelaten. Beide categorieën van zorgverstrekkers vertonen een verschillend functieprofiel en voeren verschillende taken uit in een multidisciplinaire context.
Sinds 1994 worden verpleegkundigen gespecialiseerd in de intensieve zorg en spoedgevallenzorg opgenomen in de lijst van bijzondere beroepstitels en bijzondere beroepsbekwaamheden voor verpleegkundigen en sinds 1996 worden erkenningen toegekend.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Ik dank de staatssecretaris voor dit antwoord, maar tevreden ben ik er niet mee. Minister Onkelinx draait om de hete brij heen.
Ik vroeg naar rapporten. Zijn er redenen om aan te nemen dat artsen die nu met een brevet acute geneeskunde op een spoeddienst werken slechte gezondheidszorg verstrekken?
Dat is het voornaamste uitgangspunt. Die mensen vervullen in de spoeddiensten nu een taak die straks zal verdwijnen. Het concept van BAG-artsen op een spoeddienst zal immers uitdoven.
Ik stel anderzijds vast dat men nu al staat te roepen dat er een tekort aan spoedartsen dreigt. Hoe valt een en ander met elkaar te rijmen?
Als bijvoorbeeld uit een audit zou blijken dat de BAG-artsen onvoldoende gekwalificeerd zijn, moet men zich misschien eens afvragen of die opleiding niet moet worden aangepast zodat ze toch kan blijven bestaan.
Ik hoor de minister graag het woord `multidisciplinair' in de mond nemen. Een team bestaande uit een verpleegkundige die gespecialiseerd is in de spoeddiensten, een BAG-arts die vertrouwd is met de werking van de spoeddiensten en een geneesheer-specialist die geschoold is om de spoeddienst te managen, noem ik pas een multidisciplinair team.
Ik ben niet tevreden met de visie van de minister en vrees dat we binnen de kortste keren met een tekort op de spoeddiensten zullen worden geconfronteerd.
Niet iedere arts die zich begint te specialiseren heeft belangstelling voor de supergespecialiseerde opleiding `spoedarts'. Ik voorspel hier nu al dat men over enkele jaren plots zal vaststellen dat de spoeddiensten niet meer georganiseerd zullen kunnen worden wegens een tekort aan gekwalificeerde artsen die met spoedeisende hulp kunnen omgaan.
De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Gezondheidswerkers hebben vaak problemen om hun wagen op een legale en degelijke manier te parkeren wanneer ze op ronde zijn. Op geregelde tijdstippen verschijnt er in de vakpers een bericht dat artsen en andere gezondheidswerkers hierover klagen. Daarom ben ik verheugd om volgende passage aan te treffen in de beleidsnota van de minister: `Ik zal aan mijn collega's van Justitie en Mobiliteit vragen om maatregelen te nemen die tegemoetkomen aan de parkeerproblematiek van de huisarts op huisbezoek.' Dat is een goede intentie, maar ik heb daarover toch enkele vragen.
In de beleidsnota is enkel sprake van huisartsen. Gelden deze maatregelen ook voor alle andere gezondheidswerkers die bij de patiënten thuis dienen te gaan?
Is er al een concrete afspraak voor het overleg met de collega's van de minister? Wat is de stand van zaken?
Heeft de minister al concrete ideeën?
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
Het parkeerprobleem van de gezondheidswerkers die huisbezoeken afleggen, in het bijzonder in een stedelijk milieu, is een probleem dat mijn aandacht heeft en dat ik inderdaad heb ingeschreven in mijn algemene beleidsnota. Dit probleem doet de gezondheidswerkers veel - vaak belangrijke - tijd verliezen en ze lopen ook nog het risico om beboet te worden wanneer ze hun beroep uitoefenen.
Ik heb mijn collega van Binnenlandse Zaken hierover opnieuw aangesproken, zodat hij ter zake een initiatief kan nemen. Ik heb hem eraan herinnerd dat er lokale initiatieven bestaan, maar dat een uniforme regeling voor het hele grondgebied nuttig zou zijn. Ik wacht thans op zijn antwoord.
Samen met hem en de actoren op het terrein zullen we oplossingen zoeken die het mogelijk maken, niet alleen voor de artsen, maar ook voor de verpleegkundigen en de kinesisten, om in de zones met parkeerproblemen te parkeren op plaatsen waar het thans volgens de wegcode verboden is, uiteraard met respect voor de veiligheid van alle burgers.
In de loop van de komende weken zal een overleg plaatsvinden teneinde oplossingen uit te werken die voor iedereen aanvaardbaar zijn. Ik zal de heer Ide uiteraard op de hoogte houden van het gevolg dat aan dit dossier zal worden gegeven.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Ik kreeg een erg bevredigend antwoord. Ik ben blij met de bekwame spoed die achter dit initiatief wordt gezet. Toch zal ik er nog op terugkomen om de stand van zaken op te volgen.
De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden antwoordt.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Ik heb een document bezorgd aan beide ministers. Volgens dit document bestaat er een overeenkomst tussen Lloydspharma en De Post. De werknemers van De Post zullen korting krijgen voor de parafarmacie in de apotheken van Lloydspharma. Naar de letter van de wet kan niemand Lloydspharma verhinderen een dergelijke overeenkomst te sluiten.
Het betreft hier geenszins ristorno's op geneesmiddelen, hoewel Lloydspharma het werkwoord `ristourner' hanteert. Op zijn minst wekt Lloydspharma bij de medewerkers van De Post de indruk dat er ristorno's uitgekeerd worden in hun apotheken.
Dergelijke praktijken schaden de individuele apotheker, die vaak niet in staat is zulke overeenkomsten te sluiten. De vraag rijst daarenboven of Lloydspharma met dit initiatief de verder commercialisering van de gezondheidszorg niet in de hand werkt en of De Post, een overheidsbedrijf, zich met dergelijke praktijken moet inlaten.
Wat vinden de ministers van de overeenkomst tussen De Post en Lloydspharma?
Achten ze het wenselijk dat De Post zich op dergelijke manier inlaat met de gezondheidszorg?
Is de betrokken minister bereid De Post tot de orde te roepen?
Is de betrokken minister Lloydspharma tot de orde te roepen?
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees eerst het antwoord van minister Onkelinx.
Artikel 10 van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen vormt geen hinderpaal om aan een klant een korting toe te kennen bij het verkopen van geneesmiddelen. Dat geldt dus a fortiori voor de verkoop van de parafarmaceutische producten. Het is ook geen reclame voor geneesmiddelen, maar veeleer een middel om klanten aan te trekken. Vele apotheken geven hun klanten thans een korting of een getrouwheidskaart. In dit specifieke geval wordt het personeel van De Post als doelgroep beoogd door gebruik te maken van reductiebonnen voor parafarmaceutische producten.
De deontologische code, die door alle apothekers moet worden nageleefd, bevat bepalingen die moeten vermijden dat het beroep van apotheker herleid wordt tot een eenvoudige commerciële aan- en verkoopactiviteit. Zo bepaalt artikel 15 van die code: `Hij oefent in de eerste plaats een beroep in de gezondheidszorg uit, waardoor zijn activiteit niet verward mag worden met de uitbating van een handelszaak. In het belang van de volksgezondheid en om het vertrouwen van de patiënt niet te schaden, vermijdt hij in zijn beroepsactiviteit elke commerciële overdrijving.' Meer precieze bepalingen betreffende kortingen en getrouwheidskaarten zijn respectievelijk opgenomen in de artikelen 106 tot 111 en 112 tot 115 van deze code.
Het komt de Orde der apothekers toe zich uit te spreken over het deontologische aspect van deze activiteit.
Ik lees vervolgens het antwoord van minister Vanackere.
De vzw Sociale Dienst van De Post heeft in haar magazine Soc News van 13 oktober 2008 een advertentie gepubliceerd, waarin Lloydspharma een korting van 1 euro aanbiedt op een cosmetisch product van het merk Vichy. Deze actie was geldig gedurende één maand, namelijk van 13 oktober tot 13 november 2008.
De vzw Sociale Dienst van De Post heeft geen enkele overeenkomst gesloten met Lloydspharma over voordelen voor het personeel van De Post. Lloydspharma wilde wel zo'n overeenkomst sluiten met de vzw Sociale Dienst van De Post, maar de vzw heeft hieraan na intern juridisch advies geen gevolg willen geven.
De vzw Sociale Dienst van De Post heeft op geen enkele manier haar leden geïnformeerd over andere kortingsvoorwaarden, zoals de genoemde 20% korting op cosmetische producten. De leden van de vzw Sociale Dienst van De Post hebben ook geen getrouwheidskaart van Lloydspharma gekregen.
Er bestaat dus geen enkele commerciële samenwerking tussen De Post en Lloydspharma.
De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Ik hoop dat men alert blijft en niet in de val trapt die gespannen wordt. Hier wordt immers een gevaarlijk precedent gecreëerd. Ruimer gezien gaat het om de visie op waar men naartoe wil met de farmacie. Wil men de apothekers zien als gezondheidswerkers, waar mensen laagdrempelige gezondheidsinformatie kunnen halen?
Ik betreur dan ook enigszins dat mevrouw Onkelinx in haar antwoord geen stelling durft te nemen. Puur juridisch valt de betrokkene natuurlijk niets te verwijten. Maar op zijn minst had ze haar visie te kennen kunnen geven en deze handelswijze kunnen afkeuren. Ik weet ook dat andere apotheken, bijvoorbeeld van vzw's die gelieerd zijn aan ziekenfondsen, eveneens getrouwheidskaarten geven. Dit maakt het moeilijker voor de minister om de initiatieven van Lloydspharma af te keuren, want dan moet ze ook die andere initiatieven afkeuren.
De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - De verkoop van het ADHD-geneesmiddel methylfenidaat (Rilatine) steeg het voorbije jaar spectaculair in ons land. Cijfers van IMS Health, die De Morgen kon inkijken, leren dat de voorbije vijf jaar het aantal verkochte Rilatinepillen steeg van 9,6 miljoen tot ruim 14,8 miljoen. In het begin van de jaren negentig werden er jaarlijks nauwelijks 200 000 Rilatinepillen geslikt. Kinderen die niet goed kunnen stilzitten en al snel het stempel ADHD krijgen, slikken het geneesmiddel, maar tegelijkertijd zie je ook dat Rilatine steeds vaker als pepmiddel wordt gebruikt in studentenmilieus.
Geneesmiddelen die de werking van de hersenen beïnvloeden, worden ook in België alsmaar populairder. In de VS zijn de `cognition drugs' of `smart drugs' een ware hype. Niet alleen bij studenten, ook in werkmilieus zijn opwekkende of concentratieverhogende geneesmiddelen zoals Rilatine bezig aan een spectaculaire opmars.
Terugbetalingsvoorwaarden gelden bij kinderen vanaf 6 jaar en adolescenten tot en met 17 jaar wanneer de diagnose wordt gesteld volgens DSM-IV- of ICD-10-criteria door kinderneuroloog of kinderpsychiater. Hoewel het hier gaat om een speciaal gereglementeerd geneesmiddel, kan elke student het medicijn verkrijgen via voorschrift bij de huisarts of rechtstreeks kopen bij zijn gewillige apotheker voor de prijs van 6,52 euro voor een doosje van 20 tabletten.
Gezien het om een amfetaminepreparaat gaat, zijn de nevenwerkingen niet gering: slapeloosheid, emotionele instabiliteit en anorexie zijn meestal dosisafhankelijk. Bij overdosering kunnen de bijwerkingen wel ernstig zijn: epilepsie, dwangmatig gedrag en psychotische reacties met psychiatrische opname tot gevolg.
Is de minister zich bewust van de ongunstige evolutie?
Wordt er vandaag bij kinderen wel voldoende aandacht geschonken aan de niet-medicamenteuze behandeling, want de farmacologische behandeling maakt slechts een deel uit van een globaal behandelingsschema?
Welke maatregelen denkt de minister in de toekomst te nemen om de opmars van `smart drugs' in te perken?
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
Ik heb inderdaad kennis genomen van de evolutie van de verbruikscijfers van Rilatine. Een toegenomen verbruik wordt niet alleen in België, maar in alle geïndustrialiseerde samenlevingen vastgesteld. De oorzaken zijn meervoudig en er is geen sluitende oplossing voor het probleem.
Er zijn al talrijke initiatieven genomen inzake communicatie en informatie. Zo bevat de bijsluiter een reeks bijzondere aanbevelingen betreffende de diagnose van hyperactiviteit.
Bovendien werden de gezondheidszorgbeoefenaars geïnformeerd over de behandeling van patiënten die aan hyperactiviteit lijden en over de risico's verbonden aan het gebruik van Rilatine, onder meer via de transparantiefiche, de Folia Pharmacotherapeutica, en de rubriek Goed om weten op de website www.bcfi.be.
In de voortgezette opleiding voor artsen wordt onder meer ook gewezen op de behandeling van psychische stoornissen.
Het gebruik van geneesmiddelen door gezonde patiënten, in het bijzonder van geneesmiddelen met een cognitieve werking, de zogenaamde smart drugs, is een reden tot bezorgdheid.
Uit voorafgaande besprekingen met mijn administratie is gebleken dat een ruimere aanpak zich opdringt, op Europees niveau. De Europese Commissie is gestart met een nieuwe evaluatie van de baten/risicobalans van geneesmiddelen die methylfenidaat (Rilatine) bevatten. De conclusies zullen op de internetsite van het FAGG gepubliceerd worden.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Het verheugt me dat de minister mijn bezorgdheid deelt.
Enkele decennia geleden werd Zweden geconfronteerd met de nefaste gevolgen van een amfetamineverslaafde jeugd. Zweden heeft dan een bijzonder strenge wetgeving uitgewerkt. Ook voor cannabis wordt in Zweden strenger opgetreden dan in andere landen.
Wij zijn voorstander van de proactieve Zweedse aanpak, ook bij ons. Mijn vader was apotheker. Er bestaan veel achterpoortjes om aan medicatie te raken, bijvoorbeeld de grens met Nederland oversteken.
Het probleem is groot. Ook smartdrugs kunnen ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken bij jongeren.
De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - In november 2008 legde ik minister Vervotte een aantal bekommernissen voor in verband met de nieuwe dienstregeling van de NMBS voor personen met een handicap. In haar antwoord stelde de minister dat de op dat moment bestaande regeling geen einddoel mocht zijn. Ze verwachtte tegen einde 2008 van de NMBS een concreet voorstel met het oog op een optimalisering en een uitbreiding van dienstverlening aan minder mobiele personen.
Voor alle duidelijkheid schets ik nog even de regeling die sinds november 2008 van kracht is. Ik baseer me hierbij op de informatie die minister Vervotte me toen verschafte.
In 103 stations wordt de dienst assistentie aan personen met beperkte mobiliteit van de eerste tot de laatste trein, zeven dagen op zeven, aangeboden. Om van die dienst gebruik te kunnen maken, moest de persoon met beperkte mobiliteit zijn reis ten minste 24 uur op voorhand reserveren, hetzij via het callcenter, hetzij via het online reserveringsformulier. Alvorens de aanvraag te bevestigen diende het callcenter na te gaan of het aantal plaatsen voor rolstoelgebruikers op de trein nog niet was overschreden. Op de dag van de treinreis werd de persoon in kwestie vijftien minuten voor het vertrek in het station verwacht.
In alle andere stations is assistentie mogelijk voor personen met beperkte mobiliteit zonder rolstoel. Om zeker te zijn van de aangepaste assistentie diende de persoon met beperkte mobiliteit opnieuw ten minste 24 uur op voorhand contact op te nemen met het callcenter of het online reserveringsformulier in te vullen.
In haar antwoord zei minister Vervotte ten slotte dat de NMBS aan de Nationale Hoge Raad voor gehandicapten een advies zou vragen over de invoering van een specifiek en gratis telefoonnummer voor personen met beperkte mobiliteit.
Nu we een aantal maanden verder zijn, had ik graag een antwoord gekregen op volgende vragen.
Welk concreet voorstel heeft de NMBS intussen gedaan en leidt dat tot een optimalisering en uitbreiding van de zonet geschetste regeling?
Heeft de NMBS al contact opgenomen met de Nationale Hoge Raad voor gehandicapten en heeft die al een advies uitgebracht?
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister Vanackere.
Sinds de invoering van de nieuwe regeling op 1 november 2008 heeft de NMBS haar inspanningen voor personen met beperkte mobiliteit voortgezet en streeft ze ernaar het netwerk van 103 Belgische stations permanent uit te breiden. In dit kader legt de NMBS momenteel de laatste hand aan een voorstel.
Dat voorstel beoogt in de eerste plaats het aantal stations waar van de eerste tot de laatste trein hulp aan personen met beperkte mobiliteit wordt geboden, met tien uit te breiden.
Daarnaast heeft de NMBS in twee regio's een proefproject in samenwerking met taximaatschappijen die zijn uitgerust voor het vervoer van personen met beperkte mobiliteit.
Personen met beperkte mobiliteit worden per taxi vervoerd van een station waar geen hulp kan worden geboden, naar een station waar wel van de eerste tot de laatste trein hulp kan worden geboden en omgekeerd.
Ook komt er in twee stations een proefproject met een mechanisch toestel dat personen met beperkte mobiliteit, ook rolstoelgebruikers, een trap op en af brengt.
De uitbreiding van het aantal stations met hulp en de twee proefprojecten komen er in de loop van het eerste semester van 2009.
Artikel 46 van het beheerscontract met de NMBS bepaalt dat de Nationale Hoge Raad voor gehandicapten de enige gesprekspartner voor de NMBS is met betrekking tot de problematiek van de minder mobiele reizigers. In het kader van dat beheerscontract zal de NMBS over haar voorstel tot uitbreiding van de dienstverlening aan personen met beperkte mobiliteit op zeer korte termijn advies inwinnen bij de Nationale Hoge Raad voor gehandicapten.
In haar antwoord van 20 november zei minister Vervotte dat ze de Nationale Hoge Raad voor gehandicapten advies zou vragen over de invoering van een specifiek en gratis telefoonnummer voor personen met beperkte mobiliteit. Op 21 november heeft de beleidscel van de minister met de Nationale Hoge Raad voor gehandicapten overlegd. Deze laatste vond de invoering van een specifiek en gratis telefoonnummer geen prioriteit.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Ik dank de staatssecretaris voor zijn duidelijk antwoord. Ik ben erg blij te vernemen dat de dienstverlening zal worden uitgebreid, dat er tien stations met hulp bijkomen en dat er proefprojecten worden gestart. Ik ben dan ook benieuwd naar het resultaat daarvan.
Ik kan begrijpen dat de Nationale Hoge Raad een specifiek en gratis telefoonnummer niet als een echte prioriteit bestempelt, al vraag ik me wel af of de raad uit een aantal punten moest kiezen en in dat kader het telefoonnummer niet prioritair vond. Ik heb daar toch wel vragen bij, maar zal daar uiteraard niet verder op ingaan.
De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - In mei 2008 stelde ik de minister een eerste vraag over de ontwikkeling van een noodoproepsysteem via sms. Het antwoord was in eerste instantie ontgoochelend. De minister verklaarde kortweg dat de werkgroep Nooddiensten van het BIPT zich niet met deze problematiek bezighield. Hij wees ook op een hele waslijst technische moeilijkheden, die in mijn ogen echter onmogelijk onoverkomelijk konden zijn. Hij vermeldde onder meer het lokaliseren van de sms-oproep, de unidirectionaliteit van de communicatie, de niet gegarandeerde aflevering van het sms-bericht, het gebrek aan prioriteit voor nood-sms-berichten binnen het bestaande sms-systeem.
Een maand later echter, in reactie op een interview met mij in het radioprogramma Peeters & Pichal droeg de minister de idee van een noodoproepsysteem via sms gelukkig al een warmer hart toe. Een beetje vreemd toch. In juni 2008 verklaarde de minister in het interview met mevrouw Peeters dat zijn administratie het probleem van de lokalisatie van een gsm-oproep via sms ondertussen zo goed als opgelost had. Hij ging ervan uit dat een sms-noodoproepsysteem op korte termijn, binnen enkele maanden, volledig operationeel zou zijn. Met de gsm-operatoren dienden nog de nodige afspraken over de financiering te worden gemaakt. Ook diende een koninklijk besluit te worden opgesteld en moesten de nodige adviezen worden ingewonnen.
Nu, ruim een half jaar later, kreeg ik van de minister graag antwoord op volgende vragen.
Is het aangekondigde noodoproepsysteem via sms intussen operationeel geworden? Zo ja, kan hij dit nader toelichten?
Indien dit niet het geval is, welke technische problemen zijn er dan nog? Tegen wanneer zal de werkgroep Nooddiensten van het BIPT ze opgelost hebben?
Werden met de gsm-operatoren al afspraken gemaakt over de financiering? Indien niet, tegen wanneer zullen deze afspraken afgerond zijn?
Welke instanties dienen nog een advies te geven? Zijn deze adviezen al gevraagd? Tegen wanneer zal de minister alle adviezen ontvangen hebben?
Werd het koninklijk besluit ter zake al opgesteld? Indien niet, tegen wanneer zal dit het geval zijn?
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister Van Quickenborne.
De voorbije maanden heb ik gewerkt aan een wetswijziging die het mogelijk moet maken een platform te implementeren dat automatisch noodoproepen van gsm's kan lokaliseren. Deze wetswijziging zit vervat in een wetsontwerp dat ik de komende weken wil indienen bij de Kamer van volksvertegenwoordigers. Als dat ontwerp eenmaal is goedgekeurd en de lokalisatie van noodoproepen kan worden uitgevoerd, wordt het voor doven en slechthorenden mogelijk een noodsignaal uit te zenden. Als deze mensen met hun gsm een noodoproep uitzenden via de nooddiensten, zullen deze de oproep lokaliseren en een hulpdienst ter plaatse sturen, ook wanneer er geen verstaanbaar gesprek heeft plaatsgevonden.
In aansluiting met het voorgaande zullen de betrokken werkgroepen en de operatoren zich eveneens buigen over het noodoproepsysteem via sms. Dit is in de eerste plaats een technische kwestie, aangezien er voor de realisatie van een noodoproepsysteem via sms twee technische problemen moeten worden opgelost: het precies lokaliseren van een noodoproep via sms en ervoor zorgen dat de mobiele netwerken prioriteit verlenen aan sms-oproepen naar de nummers 100, 101 en 112.
Op mijn vraag is de problematiek van de uitbouw van een noodoproepsysteem via sms op de agenda geplaatst. De werkgroep Nooddiensten van het BIPT heeft op 22 januari 2009 zijn prioriteiten voor het komende jaar vastgelegd. Het BIPT zal de contacten hierover met de mobiele operatoren heractiveren en nagaan of ze de hoger vermelde technische hinderpalen in hun netwerken kunnen wegwerken. Over de financiering is er met de operatoren nog niet gepraat, aangezien er nog geen zicht is op de technische haalbaarheid of de totale kostprijs van de werking van het systeem.
Aangezien de volgende fase van een automatische lokalisatie van noodsignalen geen wetswijziging vereist, werden er geen formele adviezen gevraagd. De sms-noodsignalen kunnen immers worden gerealiseerd binnen de bestaande wetgeving en de wetswijziging waarover ik daarnet heb gesproken. Bovendien leert de ervaring van de werkgroep Nooddiensten van het BIPT dat het informele overleg met de mobiele operatoren het snelst resultaat geeft.
Er kan worden overwogen een koninklijk besluit op te stellen dat een noodoproepsysteem via sms verplicht maakt voor de mobiele operatoren. Wij trachten echter eerst op basis van vrijwillige medewerking een systeem te implementeren. Als uit het informele overleg blijkt dat de technische hindernissen uit de weg kunnen worden geruimd, dan is het voldoende dat één enkele mobiele operator dit systeem opzet om de andere operatoren te doen volgen. Een voorwaarde is wel dat er een technisch systeem kan worden ontwikkeld dat de kosten voor de operatoren binnen de perken houdt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Ik dring erop aan dat de technische problemen zo snel mogelijk worden opgelost. In een noodgeval staat het leven van mensen soms op het spel. We willen uiteraard niet dat een dove persoon overlijdt omdat hij de hulpdiensten niet kon waarschuwen. Ik ben blij dat de problematiek wordt aangepakt. Ik maan aan tot spoed in dit dossier. Voor de rest wacht ik af.
De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.
De heer Freddy Van Gaever (VB). - Ik heb vorig jaar in de commissie al gesproken over de problematiek van de torpedo trucks. De staatssecretaris voor Mobiliteit heeft toen zijn visie uiteengezet. Ongeveer negen maanden geleden heb ik de staatssecretaris nogmaals een vraag over dit onderwerp gesteld. Hij heeft mij toen beloofd dat hij bij de bevoegde overheid zou vragen of mijn bewering juist was dat lange motorkappen voor de vrachtwagenschauffeurs veiliger zijn dan frontstuurcabines. Er zijn voldoende statistische gegevens over dit onderwerp ter beschikking. De staatssecretaris vroeg zich toen echter ook af of torpedo trucks gevaarlijker zijn voor de andere weggebruikers. Het antwoord op die vraag kende ik al, namelijk dat het voor de andere weggebruikers geen verschil uitmaakt dat er zich achter een bumper een lange motorkap dan wel een frontstuurcabine bevindt.
We zijn nu negen maanden later. Heeft de staatssecretaris intussen een onderzoek laten uitvoeren? Zo ja, wat zijn de resultaten ervan? Heeft de staatssecretaris zijn visie over deze problematiek op basis van die resultaten gewijzigd?
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van staatssecretaris Schouppe.
Torpedotrucks of vrachtwagens met een lange motorkap zijn, in tegenstelling tot wat de heer Van Gaever beweert, toegelaten op de Belgische en Europese wegen op voorwaarde dat ze, net als de frontstuurtrucks - vrachtwagens zonder motorkap - voldoen aan de ter zake geldende Europese en nationale wetgevingen.
De problematiek van de torpedotrucks bevat hoofdzakelijk een economisch nevenaspect, namelijk dat ze uitsluitend met kortere opleggers gecombineerd kunnen worden om te blijven voldoen aan de huidige voorwaarden voor de lengte van de vrachtwagencombinaties.
Er wordt in de Europese Unie en de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties in Genève momenteel niet gesproken over een wijziging van de lengte van de voertuigen in het geval van torpedotrucks.
Voor de verkeersveiligheidsaspecten heeft de bevoegde Senaatscommissie het advies gevraagd van de werkgroep voor de problematiek van het zwaar vervoer van de Federale Commissie voor de Verkeersveiligheid. Dat advies wordt volgende maand verwacht.
De heer Freddy Van Gaever (VB). - Het antwoord van de staatssecretaris heeft mij zwaar ontgoocheld.
Ik weet, ten eerste, al vijftig jaar dat langneuzen op de autowegen zijn toegelaten en dat men dan een kortere oplegger moet hebben. De staatssecretaris moet echter weten dat 99,9 procent van het transport in Europa met containers geschiedt. Het gaat hier om standaardmaten die men niet zomaar kan wijzigen.
Ik weet, ten tweede, ook wel dat in Genève rond dit thema geen initiatieven lopen. Daarom heb ik de staatssecretaris ook gezegd dat het een schitterend idee zou zijn mocht België op dat vlak een initiatief nemen.
Het laatste antwoord van de staatssecretaris is al even ontgoochelend. Negen maanden geleden heeft men aan specialisten een vraag gesteld die door elk kind van twaalf jaar binnen dertig seconden kan worden beantwoord, maar de werkgroep is daar na negen maanden nog niet in geslaagd.
De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Via Fevlado, de federatie van Vlaamse dovenorganisaties, verneem ik dat er de laatste jaren heel wat dove en slechthorende mensen zijn met negatieve verhalen over het medisch onderzoek door de medische dienst van de directie-generaal Personen met een handicap. De personen in kwestie stellen vast dat de vragen die ter evaluatie van de graad van zelfredzaamheid worden gesteld, weinig tot absoluut geen verband houden met de beperkingen die een doof of slechthorend persoon dagelijks ervaart. Een gevolg is dat dove mensen aan wie vroeger een invaliditeitsgraad van 80% werd toegekend, wat thans overeenkomt met twaalf punten, nu systematisch geëvalueerd worden naar 60%, of negen punten.
De vragenlijst op basis waarvan de medische dienst een verminderde graad van zelfredzaamheid toekent, is inderdaad zeer algemeen en beperkt zich hoofdzakelijk tot zelfredzaamheid op motorisch vlak. Het gaat vaak om gesloten vragen die enkel met ja of nee kunnen worden beantwoord. Aan de persoon wordt weinig tot geen tijd gegeven om een genuanceerd antwoord te formuleren. Concreet gaat het om vragen zoals: Kan u fietsen? Kan u zich met de auto verplaatsen? Kan u boodschappen doen? Kan u koken? Kan u zich wassen en kleden? Kan u uw huis poetsen? Kan u weglopen van gevaar?
Op die vragen antwoorden de meeste doven uiteraard ja, maar de kern van hun handicap, de problemen van communicatie en toegankelijkheid van informatie, wordt omzeild. Ik ben samen met Fevlado van mening dat het onmogelijk is om met één algemene vragenlijst alle beperkingen te evalueren. Een betere optie is de vragen aan te passen naargelang van de situatie van de persoon. Voor personen die doof of slechthorend zijn, moet de weging niet liggen bij de fysieke toegankelijkheid maar bij de gebruikstoegankelijkheid, in concreto toegang tot communicatie en informatie.
Ik verwijs graag naar de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) die in 2002 door de Wereldgezondheidsorganisatie werd opgesteld. Bij deze internationaal aanvaarde classificatie wordt de nadruk gelegd op het functioneren van een persoon in bepaalde contexten in plaats van op de beperkingen van het individu.
In 2007 heeft de toenmalige staatssecretaris voor Personen met een handicap, mevrouw Mandaila, opdracht gegeven om te onderzoeken of een herziening van het type van vragen tijdens het medisch onderzoek wenselijk zou zijn. Specifiek zou ook worden nagegaan of die vragen beter konden worden aangepast aan de situatie van dove en slechthorende personen. De resultaten van dit onderzoek zouden worden besproken door de Nationale Hoge Raad voor personen met een handicap. Ondertussen heb ik vernomen dat ook de blinden en slechtzienden met dezelfde problematiek van een onaangepaste vragenlijst kampen.
Hoe verklaart de staatssecretaris de systematische herziening van de invaliditeitsgraad van dove mensen van 80% of twaalf punten naar 66% of negen punten? Werd het onderzoek waartoe uw voorgangster opdracht gaf, al afgerond? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo neen, tegen wanneer zal dit wel het geval zijn? Heeft de Nationale Hoge Raad de resultaten van dit onderzoek al besproken? Zo ja, wat is het advies van de raad? Zo neen, wanneer zal de raad een advies geven? Zal de staatssecretaris een initiatief nemen om de medische vragenlijsten beter toe te spitsen op de situatie van de geëvalueerde persoon?
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van de staatssecretaris.
Sinds de wet van 27 februari 1987 wordt niet meer gerefereerd aan een specifiek barema, maar aan de gevolgen van de tekortkomingen op het verdienvermogen en op de graad van zelfredzaamheid. De huidige percentages op het attest geven een theoretische overeenkomst in verband met het verlies aan autonomie op basis van het autonomierooster van het ministerieel besluit van 30 juli 1987. Indien bij een medische expertise het aantal punten betreffende het verlies aan autonomie gewijzigd wordt, is het mogelijk dat het overeenkomende percentage ongeschiktheid eveneens wordt gewijzigd.
De huidige attesten afgeleverd door de directie-generaal Personen met een handicap vermelden het aantal punten betreffende het verlies aan autonomie evenals het overeenstemmende percentage en ze hebben tot doel om de rechten op het vlak van de sociale en fiscale voordelen te laten gelden bij de betrokken administraties. In het stelsel van de verhoogde kinderbijslag wordt door de dienst een percentage berekend volgens de OBSI, de officiële Belgische schaal ter bepaling van de graad van invaliditeit, en de lijst van de pathologieën in de oude wetgeving en in pijler I van de nieuwe wetgeving.
Ik ben niet op de hoogte van de opdracht die mijn voorganger aan de administratie zou hebben toevertrouwd in verband met de evaluatie- en aanpassingscriteria van de vragen voor doven en slechthorenden. De directie-generaal Personen met een Handicap deelt me mee dat ze terzake geen vraag heeft ontvangen. Het probleem van de evaluatie van de autonomie bij volwassenen wordt thans besproken in een werkgroep samengesteld uit personeel van de administratie en de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap. Die werkgroep moet de wijze herzien waarop de criteria worden toegepast, alsook de lijst met de gestelde vragen. De resultaten worden in de loop van het jaar verwacht.
Ik zal mijn administratie de opdracht geven een specifieke vergadering over de toepassing van de criteriaevaluatie in geval van gehoordeficiëntie te beleggen met de Federatie van Vlaamse Dovenorganisaties (Fevlado).
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke). - Ik dank de staatssecretaris voor het voorlezen van het antwoord. Ik ben heel nieuwsgierig naar de verdere evolutie van dit dossier en wacht met belangstelling op de resultaten van het overleg. Ik begrijp dat de beoordeling van de graad van zelfredzaamheid heel belangrijk is, maar men mag zich niet beperken tot dat element alleen. Met autonomie heb je niet alle problemen opgelost. Een persoon met een handicap kan perfect autonoom zijn, maar toch heel veel problemen ondervinden op andere domeinen. Er moet ook rekening worden gehouden met de autonomie op het vlak van communicatie. Daarom zal ik blijven lobbyen om het probleem ruimer te bekijken en een meer nauwkeurige visie te hanteren over de verschillende soorten handicaps.
Niet alleen veel doven, maar ook blinden voelen zich immers onrechtvaardig behandeld omdat personen met een andere handicap meer voordelen krijgen dan zij. Ik pleit er dan ook voor dat de evaluatie wordt herzien. In België is de invaliditeitsgraad overigens automatisch gekoppeld aan sociale voordelen. We zouden beide zaken misschien beter van elkaar loskoppelen, maar dat is voer voor een andere discussie, want we moeten vermijden dat de doelgroep te groot wordt. Ik begrijp dat de materie ingewikkeld is, maar de personen met een handicap zijn zeker gebaat met een goed aanpak.
De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende vergadering vindt plaats donderdag 5 februari om 15 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 18.55 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Lizin, om gezondheidsredenen, de dames Durant, Smet en Zrihen, de heren Destexhe, Elsen, Swennen, Van den Brande, Vankrunkelsven, Verwilghen en Wille, in het buitenland, de heer Buysse, om familiale redenen, de dames Defraigne en Taelman, de heer Lambert, wegens andere plichten.
-Voor kennisgeving aangenomen.
Stemming 1
Aanwezig: 46
Voor: 43
Tegen: 0
Onthoudingen: 3
Voor
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Jacques Brotchi, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Christophe Collignon, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Roland Duchatelet, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Louis Ide, Nele Jansegers, Joëlle Kapompolé, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Jean-Paul Procureur, François Roelants du Vivier, Els Schelfhout, Helga Stevens, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Tony Van Parys, Christiane Vienne.
Onthoudingen
José Daras, Vera Dua, Josy Dubié.
Stemming 2
Aanwezig: 47
Voor: 44
Tegen: 3
Onthoudingen: 0
Voor
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Jacques Brotchi, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Christophe Collignon, Alain Courtois, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Roland Duchatelet, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Louis Ide, Nele Jansegers, Joëlle Kapompolé, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Jean-Paul Procureur, François Roelants du Vivier, Els Schelfhout, Helga Stevens, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Tony Van Parys, Christiane Vienne.
Tegen
José Daras, Vera Dua, Josy Dubié.
Stemming 3
Aanwezig: 48
Voor: 45
Tegen: 3
Onthoudingen: 0
Voor
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Jacques Brotchi, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Christophe Collignon, Alain Courtois, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Roland Duchatelet, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Louis Ide, Nele Jansegers, Joëlle Kapompolé, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Jean-Paul Procureur, François Roelants du Vivier, Els Schelfhout, Helga Stevens, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Tony Van Parys, Christiane Vienne.
Tegen
José Daras, Vera Dua, Josy Dubié.
Stemming 4
Aanwezig: 48
Voor: 48
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Jacques Brotchi, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Christophe Collignon, Alain Courtois, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Vera Dua, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Louis Ide, Nele Jansegers, Joëlle Kapompolé, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Jean-Paul Procureur, François Roelants du Vivier, Els Schelfhout, Helga Stevens, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Karim Van Overmeire, Tony Van Parys, Christiane Vienne.
Stemming 5
Aanwezig: 47
Voor: 39
Tegen: 0
Onthoudingen: 8
Voor
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Christophe Collignon, Alain Courtois, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Vera Dua, Josy Dubié, Roland Duchatelet, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Louis Ide, Joëlle Kapompolé, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Jean-Paul Procureur, François Roelants du Vivier, Els Schelfhout, Helga Stevens, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Lieve Van Ermen, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Christiane Vienne.
Onthoudingen
Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Michel Delacroix, Nele Jansegers, Anke Van dermeersch, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire.
Wetsvoorstellen
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 8 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst, opdat organisaties waarvan het oogmerk uitsluitend politiek, vakorganisatorisch, menslievend, levensbeschouwelijk of godsdienstig is, niet worden beschouwd als criminele organisaties (van de heer Philippe Mahoux; Stuk 4-1139/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel betreffende een algemene regeling voor rookvrije gesloten plaatsen toegankelijk voor het publiek en de bescherming van werknemers tegen tabaksrook (van de heer Dirk Claes c.s.; Stuk 4-1141/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel ter bestrijding van de loonkloof tussen vrouwen en mannen (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; Stuk 4-1146/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel houdende wijziging van de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's (van de heer Filip Anthuenis en mevrouw Nele Lijnen; Stuk 4-1149/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Voorstellen van resolutie
Voorstel van resolutie om door kwaliteitscontrole via drugstesten van verdovende middelen, inzonderheid van "partydrugs", de gebruiker te beschermen (van de heer Paul Wille c.s.; Stuk 4-1140/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Voorstel van resolutie betreffende het promoten van orgaandonatie en het gebruik van het eHealth-platform voor het registreren van orgaandonatie (van de heer Louis Ide; Stuk 4-1142/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie tot wijziging van het ministerieel besluit van 11 juli 2006 tot vastlegging van de gecombineerde waarschuwingen voor alle in de handel gebrachte verpakkingseenheden van sigaretten, teneinde de verplichting erin op te nemen om het nummer van de Tabak Stop Lijn (0800 111 00) te vermelden op alle sigarettenpakjes (van de heer Jacques Brotchi; Stuk 4-1144/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie betreffende de herziening van de Wet Internationale Samenwerking (van mevrouw Marleen Temmerman; Stuk 4-1145/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:
-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.
Bij boodschappen van 27 januari 2009 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, de volgende niet geëvoceerde wetsontwerpen:
Wetsontwerp tot wijziging van artikel 133, §6, eerste lid, en artikel 526ter van het Wetboek van Vennootschappen (Stuk 4-1094/1).
Wetsontwerp tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en van artikel 1399 van het Gerechtelijk Wetboek inzake het verzet tegen het huwelijk (Stuk 4-1095/1).
Wetsontwerp op het herverzekeringsbedrijf (Stuk 4-1098/1).
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij brief van 22 januari 2009 heeft de vice-eersteminister en minister van Financiën, aan de Senaat ter kennisgeving overgezonden, de tekst van de Overeenkomst tussen België en Oman, ondertekend op 16 december 2008.
Deze tekst zal tevens worden gepubliceerd op de website van de Federale Overheidsdienst Financiën www.fiscus.fgov.be.
Deze Overeenkomst werd nog niet aan de Kamers ter goedkeuring voorgelegd.
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
rolnummers 4325, 4369 en 4403, samengevoegde zaken);
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij brief van 22 januari 2009 heeft de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, overeenkomstig artikel 1 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven aan de Senaat overgezonden:
goedgekeurd tijdens zijn plenaire vergadering van 21 januari 2009.
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.