3-39 | Belgische Senaat | 3-39 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Inoverwegingneming van voorstellen
In overweging genomen voorstellen
Arbitragehof - Prejudiciële vragen
Raadgevend Comité voor Bio-ethiek
Commissariaat generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen
Voorzitter: de heer Armand De Decker
(De vergadering wordt geopend om 15.05 uur.)
De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.
Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.
Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)
Mevrouw Isabelle Durant (ECOLO). - Ik wil een mondelinge vraag stellen aan minister Flahaut, die vandaag afwezig is. Ik wens deze vraag niet naar volgende week te verplaatsen. Het betreft immers een uiterst actueel dossier, namelijk het sturen van troepen naar Congo en het feit dat de veiligheid van deze troepen niet of niet voldoende verzekerd is. Ik wens vandaag een antwoord van de regering te krijgen, ook al kan ik later nog in aanwezigheid van de minister op dit probleem terugkomen.
De voorzitter. - De bevoegde minister is momenteel voor dit probleem in Congo. Telefonisch liet hij me weten dat hij u zelf wenst te antwoorden. Het Bureau meende dan ook deze vraag naar volgende week te moeten verplaatsen.
Deze missie zal verschillende maanden duren. Het is begrijpelijk dat de minister u over een dergelijk onderwerp zelf wenst te antwoorden. Gewoonlijk staan de senatoren erop dat de bevoegde minister antwoordt. U lijkt erop aan te dringen dat een niet bevoegde minister antwoord geeft. Omwille van de kwaliteit van het debat acht ik het wenselijk dat de minister van Landsverdediging zelf antwoordt.
Mevrouw Isabelle Durant (ECOLO). - Het is duidelijk dat deze kwestie in de komende maanden nog zal worden behandeld met de bevoegde minister. Als parlementair hebben we echter het recht over een actueel onderwerp een algemeen antwoord te krijgen. Het betreft trouwens een onderwerp dat verschillende ministers aanbelangt.
De voorzitter. - Ik wil nog op iets wijzen waaraan u misschien niet hebt gedacht. In de Senaat bestaat er een commissie voor de opvolging van militaire missies in het buitenland. De minister heeft verleden week in die commissie gedurende vele uren uitsluitend over deze missie gesproken. De Senaat is daarover dus volledig ingelicht.
Mevrouw Isabelle Durant (ECOLO). - Ik ben geen lid van die commissie die overigens met gesloten deuren vergaderde. De minister van Landsverdediging heeft verklaard, ook in de Kamer, dat de briefwisseling inzake de bescherming van de troepen, onder meer met de VN-organen, ter beschikking van de parlementsleden zou worden gesteld. Dat is echter niet het geval. Ik weet dat de minister in Afrika is en er vandaag de heer Kabila zou ontmoeten. Ik meen ook te weten dat de samenwerkingsakkoorden nog altijd niet getekend zijn. Dat baart me zorgen en daarom wil ik vandaag informatie van de regering krijgen, ook al kan het probleem nog tijdens de komende weken en maanden met de minister worden besproken. Ik blijf dus bij mijn vraag om nu een antwoord te krijgen.
De voorzitter. - Aangezien de Senaat door de bevoegde commissie werd ingelicht, blijf ik bij de beslissing van het Bureau om de vraag, conform de wens van de minister en de regering, tijdens de volgende vergadering door de bevoegde minister te laten beantwoorden.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ik heb gisterenmiddag een mondelinge vraag aan minister Onkelinx ingediend. Vanmiddag deelde mijn fractievoorzitter, die aanwezig was op de vergadering van het Bureau, mij mede dat die vraag zou worden omgezet in een vraag om uitleg. Ik was het ermee eens op voorwaarde dat ik vandaag antwoord zou krijgen. Dat is echter niet het geval. Ik heb drie vragen gesteld. Blijkbaar is het de gewoonte mijn vragen uit te stellen. Aangezien minister Demotte vandaag niet aanwezig is, ben ik het ermee eens dat mijn vraag aan hem wordt uitgesteld tot volgende week.
Wat mijn vraag aan minister Onkelinx betreft, werd ik aangesproken door voorzitters van rechtbanken uit mijn streek. Ik wil daar vandaag een antwoord op krijgen. U, mijnheer de voorzitter, hebt mijn reglementair ingediende mondelinge vraag omgezet in een vraag om uitleg. Ik wil vandaag antwoord.
De voorzitter. - Niet ik heb die vraag omgezet, het Bureau heeft dat gedaan.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ik kreeg informatie vanwege mijn fractievoorzitter.
De voorzitter. - Ik zou graag hebben dat uw fractievoorzitter, de heer Wille, hier aanwezig was, want hij was op het Bureau. Wij hebben geen drie vragen gekregen van u, maar slechts één. Wij hebben tijdens de vergadering van het Bureau de diensten opgebeld om na te gaan of er nog andere vragen van u ingediend waren. Dat was niet het geval.
U kent het reglement voor de mondelinge vragen: drie minuten voor de vraag en het antwoord. Een vraag over het reduceren van het aantal gerechtelijke arrondissementen vereist volgens mij een bredere discussie. Drie minuten is veel te weinig voor een discussie over het aantal gerechtelijke arrondissementen. Aangezien uw vraag belangrijk is, heeft het Bureau beslist dat ze niet in de vorm van een mondelinge vraag kan worden gesteld, maar als een vraag om uitleg. Zo kunnen ook de andere fracties hun mening geven over deze belangrijke aangelegenheid.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ik heb gezegd dat ik het ermee eens ben, op voorwaarde dat mijn vraag vandaag nog wordt geagendeerd.
Mijn vraag om uitleg nr. 3-109 aan de minister van Sociale Zaken werd door uw diensten gedrukt. Ik ben het ermee eens dat die vraag wordt uitgesteld tot volgende week, zodat de minister aanwezig kan zijn. Dat bewijst dat ik wel degelijk drie vragen heb gesteld. Ik vraag dan ook dat de minister mij een kort antwoord geeft op mijn mondelinge vraag over de rechtbanken. Dan kunnen we er volgende week nog een discussie over voeren in het raam van een vraag om uitleg. Als wij anderen beloven een vraag te stellen en dat binnen de termijn op reglementaire wijze doen, met naleving van artikel 69 van het reglement van de Senaat, hebben we recht op een antwoord. Ik wil hier niet elke week komen om mijn vragen te zien uitstellen, want dat wordt hier een gewoonte.
De voorzitter. - Dat is absoluut niet de waarheid.
Mevrouw Christiane Vienne (PS). - Samen met mij zal de minister hebben gezien dat de media facsimile's hebben gepubliceerd van brieven die Sabine Dardenne aan haar ouders wilde richten tijdens haar opsluiting door Marc Dutroux. Zij zal het met mij eens zijn dat dit een betreurenswaardige praktijk is die slechts een morbide nieuwsgierigheid wil bevredigen en de sensatie zoekt. Dergelijke praktijken zullen weldra legio zijn. De pers moet weliswaar informeren, maar moet dit doen met eerbiediging van de beroepsdeontologie en van de rechtsregels en met begrip voor de betrokken families. De meeste raadslieden van de families van de slachtoffers hebben de media reeds gewaarschuwd voor mogelijke ontsporingen. Wat overweegt de minister te doen tegen de media die de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers niet respecteren?
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Sommige zaken die de jongste weken in de media verschenen, hebben mijn verontwaardiging gewekt. Het gaat om zaken die opnieuw schade kunnen toebrengen aan de slachtoffers en hun ouders. Bepaalde `informatie' kan ook juridische gevolgen krijgen.
De pers in België is vrij. Ons land mag daar trots op zijn. Volgens onze rechtspraak is de pers niet strafrechtelijk aansprakelijk wanneer ze een gerechtelijk dossier verspreidt. Ik kan dus slechts betreuren dat sommigen, die toegang tot het dossier hadden, bewust documenten hebben gebruikt voor onoorbare doeleinden.
Als minister van Justitie wens ik op geen enkele wijze de persvrijheid aan banden te leggen. Dat betekent niet dat ik niet iets kan afkeuren of niet kan reageren. Verleden week heb ik een brief gestuurd aan de voorzitter van de Belgische Vereniging van Beroepsjournalisten om hem in kennis te stellen van mijn verbazing en verontwaardiging. In die brief heb ik benadrukt dat de door ons gekoesterde vrijheid rechten en plichten inhoudt, zowel op menselijk als op professioneel vlak, en dat sommige zaken gevolgen kunnen hebben. Ik heb de voorzitter ook gevraagd bij zijn collega's en bij de directies van de redacties in ons land een `oproep tot verantwoordelijkheid en burgerzin' te doen. Ik vraag de journalisten hun handelswijze te toetsen aan de gevolgen die deze kan hebben voor slachtoffers en beschuldigden en ook rekening te houden met de bijbedoelingen van hen die hen inzage in het dossier geven. Sommige uittreksels publiceren en andere niet geeft een vertekend beeld van een dossier.
Evenals u, mevrouw Vienne, ben ik dus verontwaardigd. Er werd gepoogd om tot een dialoog met de pers te komen zodat de oproep tot verantwoordelijkheid effect kan hebben.
Mevrouw Christiane Vienne (PS). - Ik dank de minister voor haar antwoord, vooral omdat wat is gebeurd dramatische gevolgen heeft gehad en de pijn van het slachtoffer, haar familie en vrienden opnieuw heeft doen opleven.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BLOK). - Het ministerie van Justitie gaf in het verleden richtlijnen om bepaalde kortere gevangenisstraffen niet meer uit te voeren wegens plaatsgebrek in de Belgische gevangenissen. Vervangende gevangenisstraffen worden om dezelfde reden evenmin uitgevoerd. Vele beklaagden gaan naar de correctionele rechtbank met de hoop een lichtere gevangenisstraf opgelegd te krijgen omdat de bevolking op de hoogte is van de niet-uitvoering daarvan.
Tegen correctionele vonnissen wordt veelal enkel en alleen met het oog op het krijgen van een lichtere straf hoger beroep ingesteld. De indieners van het beroep weten immers dat die kleinere gevangenisstraf toch niet wordt uitgevoerd en dat ze aldus ontsnappen aan elke bestraffing. Er wordt bovendien onvoldoende aandacht besteed aan de inning van geldboeten. Ook de vervangende gevangenisstraffen bedragen voor sommige geldboeten geen drie maanden en worden dus evenmin uitgevoerd. Veroordelingen worden aldus louter symbolisch en dat kan toch niet de bedoeling zijn.
Bovendien is de werklast van de rechtbanken en hoven al voldoende hoog. Ik stel mij dan ook de vraag of dit beleid niet zeer ontmoedigend werkt voor de vele rechters en raadsheren die hun tijd en energie moeten besteden aan vonnissen en arresten die toch dode letter blijven. Nochtans wordt in het regeerakkoord een aparte paragraaf gewijd aan `een meer doelgericht straffenarsenaal', waarin ook wordt gepleit voor de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken.
Wanneer wordt nu eindelijk werk gemaakt van `een meer doelgericht straffenarsenaal'? Wanneer mag ik de eerste zitting van een strafuitvoeringsrechtbank verwachten?
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Er moet dringend werk worden gemaakt van een doelgericht straffenarsenaal. We werken immers nog altijd met een Strafwetboek uit de negentiende eeuw.
De korte gevangenisstraffen worden al lang niet meer uitgevoerd. In het voorontwerp van Strafwetboek stelde prof. Legros destijds al voor om gevangenisstraffen van minder dan zes maanden niet uit te voeren. Eén van de richtlijnen hieromtrent is de richtlijn van 4 november 1993 ter attentie van de parketten, die aanbeveelt dat gevangenisstraffen van minder dan 4 maanden niet worden uitgevoerd tenzij de uitvoering van de straf volgens het parket wenselijk is.
Via een circulaire van 22 november 1999 werd de parketten aanbevolen de subsidiaire gevangenisstraffen niet uit te voeren in geval van niet-betaling van een geldboete. Op 18 april 2003 heeft de vorige minister van Justitie aan de gevangenisdirecteurs een circulaire gestuurd met de opdracht gedetineerden die zijn opgesloten voor een of meerdere hoofdgevangenisstraffen van niet langer dan zes maanden, voorlopig vrij te stellen.
In al deze gevallen kan de straf nog uitgevoerd worden tot aan het einde van de verjaringstermijn (20 jaar voor criminele straffen, 5 jaar voor correctionele straffen en 1 jaar voor politiestraffen). Niet alleen doet de niet-uitvoering van de korte straffen vragen rijzen, maar ook de overbevolking van de gevangenissen is een reëel probleem. Er zijn momenteel meer dan 9.100 gedetineerden, terwijl de capaciteit van de gevangenissen iets meer dan 8.000 personen bedraagt.
Vorige week heb ik opdracht gegeven aan de administratie om de problematiek van de kortere gevangenisstraffen te analyseren teneinde na te gaan welke alternatieve mogelijkheden overwogen kunnen worden. Deze analyse past in een meer globale reflectie over de inflatie van de gevangenispopulatie. Ik werk momenteel aan een wetsontwerp dat de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken regelt. U zal het met mij eens zijn dat het om een belangrijk werk gaat, dat er een minimumtijd moet zijn om na te denken en om een kwaliteitstekst af te leveren. Het is mijn bedoeling de tekst tegen eind juni klaar te hebben. Daarna kan hij in het parlement besproken worden.
Daar ik deze agenda niet zelf beheer, kan ik u moeilijk zeggen wanneer de eerste zitting van de strafuitvoeringsrechtbanken zal plaatsvinden.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Met belangstelling vernemen we vandaag via de media dat de staatssecretaris pleit voor de uitbreiding van het recht op ouderschapsverlof. Vanuit CD&V pleiten wij hiervoor reeds geruime tijd. Na een groot CD&V-congres in Antwerpen diende ik twee jaar geleden in de Senaat een wetsvoorstel in teneinde het recht op ouderschapsverlof in de tijd te verdubbelen, de uitkering te verdubbelen, meer flexibel te maken en uit te breiden tot de kinderen 18 jaar oud zijn. We hebben ook voorstellen gedaan om meer vaders ertoe aan te zetten ouderschapsverlof te nemen. We zijn tevreden dat de staatssecretaris in dezelfde richting denkt en dat ze aan de regering concrete voorstellen wil voorleggen.
Welke beleidsstappen onderneemt de staatssecretaris voor de uitbreiding van het recht op ouderschapsverlof? Kan ze hiervoor rekenen op de steun van de ministerraad? Net voor nieuwjaar heeft minister Vandenbroucke nog in de Senaatscommissie voor de Sociale Aangelegenheden gezegd dat hij een dergelijke maatregel niet zou ondersteunen omdat er geen begrotingsruimte voor is. Over twee jaar zou hij een zeer beperkte maatregel nemen. Hoe wordt de kostprijs van de maatregel berekend en met welke begrotingsruimte houdt de staatssecretaris rekening? CD&V zal de maatregel zeker ondersteunen omdat hij past binnen onze gezinsvisie.
Mevrouw Kathleen Van Brempt, staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het werk, toegevoegd aan de minister van Werk en Pensioenen. - De uitbreiding van het ouderschapsverlof staat in het regeerakkoord. Aangezien het ouderschapsverlof past in de ruime problematiek van het verzoenen van gezin en arbeid, is het evident dat ik, samen met de minister van Werk, bestudeer op welke manier we het ouderschapsverlof kunnen uitbreiden. Het wetsvoorstel dat mevrouw de Bethune indiende, pleit voor een zeer ruime uitbreiding van het ouderschapsverlof. Het wenselijke en het haalbare lopen hier echter niet samen. Het moet budgettair ook te verantwoorden zijn.
Het kranteninterview waarnaar de senator verwijst, peilde naar mijn intenties ter zake. De krijtlijnen die ik heb getrokken, vormen de grenzen waarbinnen ik, samen met de coalitiepartners, de uitbreiding van het ouderschapsverlof wil uitwerken. De uitbreiding van de uitkering is voor mij prioritair. In het interview heb ik nergens gesuggereerd dat het hier om een beslissing van de Ministerraad gaat.
Ik zal dit dossier agenderen op het conclaaf rond de kwaliteit van het leven. De bespreking zal moeten uitwijzen hoe groot de budgettaire ruimte is om het ouderschapsverlof uit te breiden. Vermoedelijk zal dit in 2004 niet kunnen. Ik zal wel pleiten voor een eerste uitbreiding in 2005.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik wens de staatssecretaris veel succes met haar voorstel. Ik hoop dat ze zo ver mogelijk zal gaan en de nodige budgettaire ruimte vindt. Ik heb meermaals benadrukt dat het geld dat we hiervoor uitgeven, bespaard kan worden op andere begrotingsposten. Ik hoop dat het niet bij een signaal blijft en dat er maatregelen worden genomen. We zullen dit beleidsaspect zeker steunen.
De heer Luc Willems (VLD). - De voorbije weken is in de privé-sector, en met name in de schoonmaaksector, heel wat ongerustheid ontstaan over de dienstencheques. De tot 19,47 euro verminderde vergoeding per cheque volstond immers niet om het personeel te werk te stellen. Ooit werd geopperd dat de BTW-vrijstelling een compensatie zou zijn voor het verleden, maar na een grondige berekening bleek dat het bedrag niet volstond. De sector heeft contact opgenomen met de minister. Nochtans is de vraag naar dienstencheques zeer groot en er zijn ook veel kandidaten om hun diensten aan te bieden. De minister heeft tijdig de juiste beslissing genomen om de oude regeling nog even te verlengen.
Binnen welke termijn zal de minister een definitieve oplossing uitwerken? Er moeten immers nog investeringen worden gedaan, mensen moeten in dienst worden genomen, enzovoort. Heeft de minister reeds informatie over de resultaten in verband met de nieuwe tewerkstelling in deze sector?
De heer Frank Vandenbroucke, minister van Werk en Pensioenen. - Wat de tweede vraag betreft, zal ik de heer Willems een tabel overhandigen met de resultaten inzake nieuwe tewerkstelling. Ik meen dat ik hier niet alle cijfers moet voorlezen, maar enkele gegevens wens ik wel te geven. Tot op heden zijn er in totaal 24.195 ingeschreven gebruikers. Er zijn 971.361 cheques verkocht, maar hiervan zijn er nog zeer veel ongebruikt. Slechts 366.092 cheques werden daadwerkelijk benut.
Ik kan statistieken geven over de nieuwe aanwervingen, al moet hiermee natuurlijk worden opgepast. De vraag is immers hoe lang de aanwerving heeft geduurd. In Vlaanderen gaat het om 2.549 aanwervingen, in Wallonië 180 en in Brussel en de Duitstalige Gemeenschap om nog geen enkele. Het is dus hoofdzakelijk een Vlaams verhaal. Dit is een van de redenen waarom ik het hele systeem van de dienstencheques heb hervormd met een versterking van de financiering en een versoepeling van het systeem.
Het probleem dat is gerezen rond de prijs van de cheque is bekend. De vorige regering had berekend wat een haalbare subsidie zou zijn voor de bedrijven die dienstencheques valoriseren, in de veronderstelling dat die bedrijven BTW zouden moeten betalen op de factuur. Per uur werk kregen ze via de cheque een subsidie van 23,56 euro, waarvan meer dan 4 euro aan BTW zou moeten worden betaald. Nu blijkt dat deze bedrijven geen BTW hoeven te betalen. De regering ging er dan ook van uit dat de prijs van de cheque kon worden verlaagd.
Die beslissing is nogal bruusk aangekomen bij enkele werkgevers, met name uit de schoonmaaksector, die in de veronderstelling leefden dat ze geen BTW hoefden te betalen. De regering had een juiste berekening gemaakt en ik wil die ook niet terzijde schuiven. Wel kan worden gepraat over een overgangsperiode. De oude cheques, die de gebruikers vóór 1 januari hebben aangekocht, kunnen zolang ze geldig zijn worden ingeruild tegen de oude prijs van 23,56 euro.
Ook nieuwe cheques gekocht na 1 januari 2004, zullen tot 1 juli voor prestaties tot vóór 1 juli kunnen worden omgeruild tegen die oude prijs. Vanaf 1 juli zullen voor nieuwe cheques de prestaties worden omgeruild tegen de nieuwe prijs van 19,47 euro. De oude cheques kunnen niet langer meegaan dan einde augustus, want dan loopt hun geldigheidsduur ten einde. Met andere woorden, we voorzien in een overgangsperiode van een half jaar. De prijs van 19,47 euro volstaat, maar ik sluit niet uit dat we deze mening moeten herzien.
We zullen de schoonmaaksector grondig informeren, deze materie zelf nog ernstig bestuderen en de Nationale Arbeidsraad inlichten over de wijziging, zodat hierover ook op dat niveau kan worden nagedacht. Ik vermoed evenwel dat de schoonmaaksector enigszins onderschat hoe de rendabiliteit kan worden verhoogd door in te spelen op de doelgroepen waarvoor extra lastenverminderingen gelden. Een extra lastenvermindering van 400 euro per kwartaal betekent een extra voordeel van 0,81 euro per uur. Een lastenvermindering van 1.000 euro per kwartaal betekent 2,2 euro extra voordeel per uur. Deze forfaitaire bijkomende voordelen blijven niet eeuwig bestaan, maar zijn momenteel van toepassing. Als men daarenboven een beroep doet op de maatregel `activa', kan de extra winst per uur oplopen tot meer dan 5 euro. Er is dus een belangrijke rendabiliseringsmogelijkheid voor een bedrijf dat de moeite doet om sociaal zwakke groepen, de zogenaamde risicogroepen, te rekruteren. Vanzelfsprekend willen we de bedrijven hiertoe aanmoedigen. Daartoe zullen we ze zelfs onder druk zetten.
Hierover zal evenwel nog heel wat uitleg moeten worden verstrekt. Ik ga ervan uit dat de prijs van ons systeem voldoet, maar ben daar natuurlijk niet helemaal zeker van. Dit zullen we dan ook verder onderzoeken.
De heer Luc Willems (VLD). - Ik dank de minister voor zijn duidelijk en onderbouwd antwoord en deel zijn visie in deze materie. Ik hoop dat we erin zullen slagen de sociaal zwakkere groepen aan te spreken en binnen het systeem een duurzame tewerkstelling te geven. Een probleem volgens de sector is evenwel dat die zwakkere groepen zich ondanks het tewerkstellingsplan niet aanbieden. We zullen daarvoor waarschijnlijk andere kanalen moeten gebruiken.
De voorzitter. - De heer Jacques Simonet, staatssecretaris voor Europese Zaken en Buitenlandse Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt namens de heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken.
De heer Pierre Galand (PS). - Ik weet dat de vice-eerste minister momenteel de heer Kofi Annan ontvangt en hier wordt vertegenwoordigd door zijn staatssecretaris, de heer Simonet.
Mensen die zich naar Cisjordanië en naar de Gazastrook willen begeven, naar de autonome Palestijnse gebieden dus, moeten nu een schriftelijke toestemming krijgen van de burgerlijke administratie van het Israëlische leger. Als de toestemming ontbreekt heeft het Israëlische leger niet alleen het recht om de bezoeker uit te wijzen, maar ook om hem uit Israël te verbannen. De hoofdbedoeling van deze maatregel is eens te meer een inbreuk te plegen op de soevereiniteit van de Palestijnse overheid op haar eigen grondgebied en het contact van het Palestijnse volk met de internationale gemeenschap onmogelijk te maken. De maatregel betekent ook een uitbreiding van de beperking van het bewegingsvrijheid van alle burgers van de internationale gemeenschap die aanwezig zijn in de Palestijnse gebieden, waaronder ook Belgische burgers.
Sinds maart 2003 werd het recht op toegang tot de Gazastrook al beperkt. Buitenlandse bezoekers, journalisten en humanitaire NGO's zijn verplicht een document te tekenen dat Israël ontslaat van elke aansprakelijkheid bij ongeval of overlijden. Sindsdien is het voor humanitaire organisaties en voor de pers nog moeilijker werken in de Gazastrook.
Zal de minister bij zijn volgende bezoek aan Israël de Israëlische overheid vragen stellen over deze nieuwe beperkingen en de gevolgen ervan? Deze maatregelen zijn in strijd met het internationaal recht. Zal de minister er dan ook op aandringen dat ze onmiddellijk worden ingetrokken?
De heer Jacques Simonet, staatssecretaris voor Europese Zaken en Buitenlandse Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Zoals senator Galand al zei, ontvangt de vice-eerste minister momenteel de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en heeft hij me gevraagd hem hier te vervangen.
Sinds de afkondiging van de nieuwe regels voor de toegang tot de Palestijnse gebieden wordt de zaak besproken in de Europese Unie. Er werd contact opgenomen met de Israëlische overheid.
Op 27 januari jongstleden werd de zaak aangekaart door het Ierse voorzitterschap en besproken met de Israëlische ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie.
Op basis van een rapport dat werd gevraagd, zal de zaak tijdens de komende weken door de Europese instanties voortdurend worden behandeld. Men kan vinden dat er enige onduidelijkheid heerst over de aangekondigde maatregelen. Toch is België één van de landen die een gedetailleerd rapport hebben gevraagd over de inhoud van de verschillende maatregelen en vooral, zoals de heer Galand zei, over de gevolgen die ze kunnen hebben op het werk van de humanitaire organisaties op het terrein.
We moeten zeer voorzichtig zijn in onze analyse van deze kwestie. Vandaag heeft immers een nieuwe aanslag plaatsgevonden. Op basis van de evaluatie van het gevraagde rapport zal de minister tijdens zijn bezoek aan Israël de zaak ter sprake brengen bij zijn Israëlische gesprekspartners.
De heer Pierre Galand (PS). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Deze maatregelen zijn al van toepassing. Belgische burgers werden gedurende vier dagen op secreet geplaatst en twaalf uur lang aan de leugendetector gezet. Ze konden tijdens deze periode geen contact opnemen met de consul. Dat is in strijd met artikel 48 van het Verdrag van Wenen en met het Verdrag van Genève.
Er gaan nog steeds mensen naar Palestina, om toeristische of religieuze redenen, of om een bezoek te brengen aan de bevolking die in extreme armoede leeft. We moeten proberen deze contacten veilig te stellen om te voorkomen dat de Palestijnse bevolking totaal geïsoleerd geraakt van de buitenwereld.
De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt namens mevrouw Fientje Moerman, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid.
De heer Stefaan De Clerck (CD&V). - Het auteursrecht viel vroeger onder de bevoegdheid van de minister van Justitie, nu onder die van Economie. Staatssecretaris Van Quickenborne vervangt vandaag minister Moerman, maar ik weet dat hij in deze materie geïnteresseerd is, dus dat zit wel goed.
Op de markt verschijnen meer en meer audio-cd's en andere audiovisuele werken op dragers die door de kopers ervan niet meer kunnen worden gekopieerd. Met deze technische maatregel willen de producenten en andere rechthebbenden verhinderen dat cd's illegaal worden gekopieerd. De Belgische wetgeving maakt op het exclusieve auteursrecht inzake geluidswerken en audiovisuele werken echter een uitzondering voor het kopiëren voor eigen gebruik. Dit is een fundamenteel recht. Het is dus duidelijk dat hier een evenwicht moet worden gezocht tussen de rechten van de auteurs en de belangen van de individuele consument.
Zijn niet-kopieerbare cd's of andere niet-kopieerbare audiovisuele werken al dan niet strijdig met de uitzondering voor het kopiëren voor eigen gebruik? Is met andere woorden het exclusieve recht van de auteur op dit punt niet beperkt? Zo ja, hoe zal de minister een einde maken aan deze illegale praktijk? Moet België overeenkomstig richtlijn 2001/29/EG geen maatregelen nemen om de uitzondering met betrekking tot het kopiëren voor eigen gebruik werkbaar te maken voor de consument? Welke maatregelen zal de minister nemen en op welke termijn? Hoe zal de minister de uitzondering van het kopiëren voor eigen gebruik mogelijk maken voor werken die van het internet worden binnengehaald?
De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - Mevrouw Moerman heeft me gevraagd het volgende te antwoorden op de eerste, tweede en derde vraag. Er is inderdaad een probleem van twee conflicterende belangen: enerzijds het recht om te kopiëren voor eigen gebruik - dat dwingend is - en anderzijds de bescherming tegen piraterij. Zoals u weet, loopt er op dit ogenblik een rechtsgeding dat Test-Aankoop aanspande tegen een aantal platenfirma's met betrekking tot dit probleem.
Een oplossing ligt echter in het verschiet. De minister verwijst daarvoor naar de Europese richtlijn betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij. Deze richtlijn moet inderdaad het auteursrecht aan de gewijzigde technologische situatie aanpassen. Belangrijk is artikel 6 van de richtlijn, dat onder meer voorziet in een rechtsbescherming tegen het omzeilen van technische voorzieningen die cd's of andere auteursrechtelijk beschermde werken dienen te beveiligen. Elke omzeiling van deze technische maatregelen is verboden en zal worden bestraft. De rechthebbenden zijn onder meer de auteurs, artiesten, producenten, ... . Producenten van fonogrammen en audiovisuele werken worden dus aangemoedigd hun werken door middel van technische voorzieningen te beveiligen tegen niet-toegestane handelingen.
De richtlijn legt deze technische voorzieningen echter ook bepaalde beperkingen op. Ten eerste mag een dergelijke bescherming het normale functioneren van de elektronische apparatuur en de technische ontwikkeling ervan niet verstoren. Dit is de `playability'-clausule. Dat lijkt me overigens logisch. Een tweede beperking heeft betrekking op een aantal uitzonderingen van openbaar belang, zoals onderwijs, mensen met een handicap, specifieke reproductie door bibliotheken. De lidstaten worden verplicht een procedure in te stellen die gebruikers die recht hebben op een dergelijke uitzondering, de mogelijkheid biedt deze ook in de praktijk tegenover de rechthebbenden af te dwingen.
De richtlijn voorziet ook in de zogenaamde uitzondering van het `kopiëren voor eigen gebruik', zonder dat we verplicht zijn daarmee rekening te houden. Deze maatregelen zouden kunnen bestaan in het opzetten van een bemiddelingsprocedure, het verlenen van een rechtsingang voor de begunstigden van uitzonderingen of een later koninklijk besluit. De richtlijn bepaalt een redelijke termijn waarbinnen de rechthebbenden zelf `vrijwillige maatregelen' kunnen treffen. Zo kan elke rechthebbende bijvoorbeeld kiezen, indien dat technisch mogelijk is, een aantal kopieën van het werk toe te staan. Pas na het verstrijken van deze redelijke termijn dienen de lidstaten in actie te komen.
Deze opties worden momenteel op regeringsniveau besproken. Er zal ter zake vanzelfsprekend ook een grondige discussie worden gevoerd in het Parlement, meer bepaald tijdens de werkzaamheden in het kader van de omzetting van voormelde richtlijn.
Ik kom nu tot uw vierde vraag. Het downloaden van werken en prestaties via het internet kan op verschillende manieren. De nieuwe initiatieven met toestemming van de rechthebbenden: de verschillende modaliteiten van de verkoop on line, vergezeld van Digital Rights Management, een business model dat een beroep doet op technische beschermingsmaatregelen. Hier vermeldt artikel 6.4.4. van de richtlijn uitdrukkelijk dat de bepalingen van de richtlijn met betrekking tot de door de lidstaten te nemen maatregelen hier niet gelden. Wat betreft peer-to-peer, onder meer de website Kazaa: de upload, het ter beschikking stellen van werken op de harde schijf van de PC aan anderen, maakt zonder enige twijfel een schending uit van het auteursrecht. Het statuut van de download is veel minder duidelijk in het licht van de auteurswet van 30 juni 1994. De uitzondering voor kopieën voor eigen gebruik slaat op "de reproductie van geluidswerken en audiovisuele werken, die in familiekring geschiedt en alleen daarvoor bestemd is". In Nederland valt een download via peer-to-peer-netwerken onder de uitzondering van kopieën voor eigen gebruik. Ook in Canada heeft de Canadian Copyright Board onlangs iets dergelijks beslist.
Wat België zal doen, hangt af van de discussie die gevoerd wordt op regeringsniveau en waar we uiteraard ook uw inbreng verwachten.
De heer Stefaan De Clerck (CD&V). - Ik dank de minister voor de aangekondigde rondetafelconferentie. Uit het antwoord van de minister leid ik af dat privé-kopiëren mogelijk zal blijven.
Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Het Hof van Cassatie heeft onlangs een arrest geveld inzake de confiscatie van witgewassen geld dat afwijkt van de houding van het parket-generaal. Is het daarom niet wenselijk de wetgeving terzake te verduidelijken? Elke veroordeling moet nu gepaard gaan met de verbeurdverklaring van wat werd witgewassen. Sommigen menen dat alleen het voorwerp van de witwaspraktijk verbeurd moet worden verklaard, namelijk het bedrag dat werd witgewassen, zelfs als dat niet meer in het bezit is van de `witwasser'. Het openbaar ministerie meent daarentegen dat de verbeurdverklaring een equivalent geldbedrag kan betreffen dat wordt verhaald op het vermogen van de veroordeelde. Het Hof van Cassatie heeft nu beslist dat, indien het witgewassen bedrag niet meer in het bezit is van de veroordeelde, Justitie geen equivalent bedrag op zijn vermogen kan verbeurd verklaren.
De verbeurdverklaring heeft een ontradend doel. Meent de minister niet dat dergelijke vormen van criminaliteit streng moeten worden bestraft? Moet de wet niet worden gewijzigd ingevolge het recente arrest van het Hof van Cassatie zodat ook een equivalent bedrag kan worden verbeurd verklaard?
De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - De betrokken wetgeving gaat niet specifiek over witwaspraktijken. De bijzondere verbeurdverklaring is opgenomen in de artikelen 42 en 505 van het Strafwetboek. Over die problematiek kan eventueel een debat worden gehouden. Ik ben bereid om samen met de minister van Justitie de financiële criminaliteit te bestuderen.
De emotie die het arrest van het Hof van Cassatie heeft uitgelokt, verbaast me. Het Hof bevestigt immers slechts de rechtspraak. Elke dag worden uitspraken gedaan op grond van die wetgeving, onder meer inzake drugstrafiek. Er moet uiteraard een band worden gelegd tussen de inbreuk en de winst, om te voorkomen dat de Staat in het wilde weg gaat verbeurdverklaren.
Ik verzet me er niet tegen dat wordt nagedacht over een meer efficiënte verbeurdverklaring, maar ik zie niet in waarom het speciale geval van de banken een probleem doet rijzen. Sommigen, zoals misschien mevrouw Nyssens, beschouwen de banken als erg gevaarlijk...
Zelf meen ik dat we vragen kunnen stellen over andere vormen van criminaliteit. Ik ben verwonderd dat aan de minister van Financiën wordt gevraagd of de voorwaarden voor confiscatie niet moeten worden uitgebreid wanneer men met een bank te maken heeft. De vraag rijst bij talrijke misdrijven zoals diefstal, heling, drugstrafiek of mensenhandel. Waarom moet een bepaalde situatie worden gebrandmerkt?
In het geval van een dealer bijvoorbeeld stelt u dus voor dat naast de drugs ook het geld dat of de goederen die de drugs hebben opgebracht of nog elk ander vermogensbestanddeel kan worden verbeurd verklaard. Ik ben bereid daarover te debatteren, maar een verbeurdverklaring zonder limieten zou wel eens de rechten van de verdediging in het gedrang kunnen brengen.
Ik vraag me af waarom u dat probleem alleen met betrekking tot de financiële criminaliteit opwerpt. De door het Hof van Cassatie bevestigde rechtspraak betreft ook andere misdrijven. Een verbeurdverklaring overwegen zonder dat een link met het misdrijf wordt aangetoond lijkt me wat ver te gaan. Toch ben ik bereid daarover een debat aan te gaan.
Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Mijn vraag ging niet uitsluitend over de banken. In het door het Hof van Cassatie behandelde geval ging het om drugshandelaars.
Het parket-generaal van het Hof van Cassatie huldigt een ruimere opvatting over de bijzondere verbeurdverklaring. Dat wekte mijn verbazing. Het gebeurt zelden dat het parket-generaal in gewone zaken niet door het Hof wordt gevolgd. Die uiteenlopende opvattingen nopen wellicht tot een verduidelijking van de draagwijdte van de betrokken wetsartikelen en van de verbeurdverklaring.
De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Het Hof van Cassatie heeft terzake duidelijkheid gebracht. Ik herhaal dat men voorzichtig moet zijn inzake de rechten van de verdediging, niet alleen in het geciteerde geval, maar ook in andere wetgevingsdomeinen. Een equivalent geldbedrag verbeurd verklaren bij een dealer of bij zijn familie lijkt me te ver te gaan. De rechtspraak vereist een verband met het misdrijf.
Het verbaast me dat u dit probleem opwerpt met betrekking tot een bank, maar niet spreekt over andere vormen van criminaliteit. Ik ben er al jaren van overtuigd dat de strijd tegen de financiële criminaliteit moet worden opgedreven, maar ik zie niet in waarom dat voorrang moet krijgen op andere misdrijven waarvoor eveneens het probleem inzake verbeurdverklaring rijst.
Er moet een evenwicht blijven bestaan tussen het door de bijzondere verbeurdverklaring beoogde doel en de gepleegde misdrijven. Dat belet niet dat ik bereid ben tot een debat in de commissie voor de Justitie over het geheel van de misdrijven die onder het Strafwetboek vallen.
De voorzitter. - Mevrouw Isabelle Simonis, staatssecretaris voor het Gezin en de Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt namens de heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Ik begrijp dat minister Demotte mijn vraag niet kan beantwoorden, omdat hij in het buitenland verblijft. Ik had stilletjes gehoopt minister Vandenbroucke hier aan te treffen. Hij is tenslotte de vader van de maximumfactuur, al heeft hij het idee geërfd van mevrouw De Galan die het concept van de fiscale en sociale franchise eerder had uitgewerkt, en die tot dezelfde politieke familie behoort.
Een artikel in het blad De Huisarts met als titel `Het is MAF, geld verdienen door ziek te worden' heeft opnieuw de aandacht gevestigd op een probleem dat we al langer kennen. De nationale secretaris van de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten vestigde er de aandacht op dat wie privé een hospitalisatieverzekering afsluit en in aanmerking komt voor de maximumfactuur, vaak twee keer langs de kassa passeert en op die manier voordeel haalt uit zijn ziekte. Zo zou voor ongeveer 12,5 miljoen euro dubbele betalingen gebeuren voor prestaties die terugbetaald worden in het kader van de MAF, rechtstreeks via de sociale MAF of via de fiscaliteit, en terzelfder tijd in het kader van een privé-verzekering.
Wij hadden het zien aankomen. Op 16 april 2002 kregen we een nota van de beroepsvereniging van verzekeringsondernemingen die de aandacht op het probleem vestigde. We hebben de kwestie toen in de kamercommissie voor de Sociale Aangelegenheden besproken. Minister Vandenbroucke verwees toen naar artikel 3 van de wet, dat de procedure vastlegt. De wet bepaalt dat de administratie van de belastingen via de Kruispuntbank, aan de dienst voor administratieve controle van het RIZIV de inkomensgegevens meedeelt van de personen waarvoor het ziekenfonds een aanvraag doet. De ziekenfondsen worden geïnformeerd, maar privé-verzekeraars blijkbaar niet, hoewel die informatie ook voor hen zeer belangrijk is om de aanvullende dekking erop te laten aansluiten. Het gaat daarbij ook om sociale diensten van overheidsinstellingen en parastatale instellingen die eveneens bepaalde medische uitgaven van hun werknemers terugbetalen. Blijkbaar is er voor dat artikel 3 nooit een uitvoeringsbesluit gevolgd. Kan de minister me informeren hoe het daarmee staat?
Kan de minister bevestigen dat er voor 12,5 miljoen euro dubbele betalingen zijn gebeurd doordat de inkomensgegevens van de betrokken personen niet werden gecommuniceerd? Welke gegevens worden vandaag medegedeeld? Ik besef dat de zaak complex is. Voor de sociale MAF komen de gegevens van de RIZIV-administratie, voor de fiscale MAF komen de gegevens van de belastingadministratie. Bovendien zijn de fiscale gegevens pas een of twee jaar na datum beschikbaar.
De maximumfactuur vergroot zonder enige twijfel de toegang tot geneeskundige verzorging, maar toch vrees ik dat het systeem een averechts effect kan hebben. Momenteel valt slechts tien procent van de remgelden onder het systeem van de maximumfactuur. Het remgeld dat de verzekerden zelf moeten dragen gaat van 450 tot 2.500 euro naargelang hun inkomen. Ik vrees dat de dubbele terugbetaling het verzekeringsaspect in het gedrang brengt en kan leiden tot overconsumptie. Wat denkt de minister van die evolutie? Wat kan volgens de minister nog via privé-verzekeraars worden verzekerd en hoe moeten die zich beter afstemmen op het systeem van het RIZIV? Is er geen discriminatie door het feit dat ziekenfondsen die zelf ook aanvullende verzekeringen aanbieden, wel over de nodige informatie beschikken en privé-verzekeringsinstellingen niet? Zo kan een ziekenfonds dat een hospitalisatieverzekering aanbiedt, een dubbele uitbetaling voorkomen, omdat het over de juiste informatie beschikt.
Mevrouw Isabelle Simonis, staatssecretaris voor het Gezin en de Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik heb ook kennis genomen van de informatie die gisteren door de christelijke ziekenfondsen in de pers werd verspreid.
Ik ken inderdaad het probleem van de dubbele betalingen in het kader van de maximumfactuur en de aanvullende verzekering via ziekenfondsen, werkgevers, openbare overheden of privé-verzekeringsmaatschappijen.
De verschillende aspecten van dit probleem worden momenteel bestudeerd door een werkgroep binnen het RIZIV. Die moet zijn conclusies eerlang aan de minister meedelen.
Op dit ogenblik kan ik het volgende meedelen.
Ik kan de raming van de heer Hermesse niet bevestigen. Ze berust immers op gegevens en hypothesen die me nog niet werden medegedeeld.
Momenteel moeten de ziekenfondsen alleen hun leden informeren over hun rechten met betrekking tot de maximumfactuur. De werkgroep van het RIZIV overweegt voor te stellen dat de ziekenfondsen zouden worden verplicht de door de OCMW's gevraagde inlichtingen te verschaffen.
Het probleem van de dubbele betalingen door openbare overheden zou dus binnen een redelijke termijn worden opgelost.
Ons systeem van ziekteverzekering steunt op verzekering en solidariteit. Die twee aspecten moeten voor alle verzekerden worden behouden, ook voor hen die zich geen aanvullende verzekering kunnen veroorloven.
De terugbetaling door de ziekteverzekering wordt voor alle verzekerden behouden. De maximumfactuur biedt een specifieke en aanvullende bescherming aan de chronisch zieken en aan personen met een ziekte die uitzonderlijk hoge kosten met zich meebrengt.
De maximumfactuur bestaat sinds 2002. Eventuele overconsumptie kan aan de hand van de nu beschikbare gegevens niet worden aangetoond. Indien dat systeem tot overconsumptie aanleiding zou geven, zal dat meer het geval zijn voor privé-verzekeringen die het remgeld terugbetalen, los van de jaarlijkse uitgavendrempel.
Het is voor mij essentieel dat de verplichte verzekering alle zorg voor de patiënt blijft dekken en dat iedereen de financiële mogelijkheden behoudt om die zorg te krijgen.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - In feite heb ik geen antwoord gekregen op de vraag over het probleem dat privé- verzekeringsmaatschappijen terugbetalingen doen aan verzekerden die al een terugbetaling hebben ontvangen van het RIZIV. Er is maar één oplossing, namelijk aan de privé- verzekeringsmaatschappijen laten weten dat een verzekerde in aanmerking komt voor de MAF-regeling. Dat kan technisch moeilijk zijn, zeker wanneer het om de fiscale MAF gaat. De belastingdiensten kunnen immers maar na een of twee jaar meedelen of er al dan niet terugbetaling is in het kader van de MAF. Toch moet over een oplossing worden nagedacht.
De minister heeft alleen gesproken over de OCMW's. Daar kan zich inderdaad een klein probleem voordoen. Het probleem dat de heer Hermesse heeft aangekaart en waarvoor ik vandaag de aandacht vraag is van een andere aard. Privé-verzekeringsmaatschappijen moeten onder bepaalde voorwaarden en in bepaalde omstandigheden op de hoogte kunnen worden gebracht van een aantal gegevens. Minister Vandenbroucke, de voorganger van minister Demotte, heeft eerder een oplossing in die zin aangekondigd.
Ik dring erop aan dat staatssecretaris Simonis dat probleem onder de aandacht brengt van minister Demotte die ik daarover nog zal ondervragen.
De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt namens de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.
De heer Karim Van Overmeire (VL. BLOK). - Op 1 mei 2004 wordt de Europese Unie uitgebreid met tien nieuwe lidstaten. De bevolking in ons land vraagt zich in de eerste plaats af wat die uitbreiding zal betekenen op het vlak van arbeidsmigratie. De cijfers hierover verschillen. Volgens sommige studies zouden er 300.000 arbeidsmigranten bijkomen, volgens andere tot drie miljoen. Een eerste vraag die daarbij rijst is voor welke periode. Komen de nieuwe migranten bovenop de huidige legale en illegale migranten, zoals de illegale Polen? Hun aantal bedraagt volgens sommigen 50.000 bedraagt, waarvan 30.000 in Brussel.
Dat onderwerp houdt de bevolking bezig. We missen daarover duidelijkheid. De huidige vijftien lidstaten van de Europese Unie kunnen op drie verschillende manieren reageren. Sommige kiezen nu al voor een vrij verkeer van werknemers, zoals Ierland en Groot-Brittannië. Andere, zoals Nederland voeren quota in. Nog andere lidstaten houden hun arbeidsmarkt afgeschermd tot eind 2005. België zou tot die laatste groep behoren. Dat verbaast me, daar de minister van Binnenlandse Zaken enkele maanden geleden het debat op gang bracht over quota voor arbeidsmigranten. Waarom is zijn standpunt veranderd? Zal de arbeidsmarkt tot eind 2005 worden afgeschermd? Wat gebeurt daarna? De Europese Unie voorziet in de mogelijkheid om tot 2011 uitzonderingsmaatregelen te treffen in verband met het vrijmaken van de Europese arbeidsmarkt. Zal het huidige standpunt van de regering worden geëvalueerd, zoals in Nederland? Over welke periode zal de evaluatie gebeuren?
De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - Op de eerste vraag antwoordt de minister dat vanaf de toetreding van de nieuwe Europese lidstaten op 1 mei 2004, voor ons land een overgangsregeling geldt. De minister van Arbeid en Tewerkstelling kan namelijk voor onderdanen van die nieuwe lidstaten de toegang tot de arbeidsmarkt beperken. De regeling geldt voor een periode van twee jaar en kan met nog eens drie jaar worden verlengd. Bij ernstige verstoring van of bedreiging voor de nationale arbeidsmarkt kan die periode nog eens met twee jaar worden verlengd. Die overgangsperiode biedt de mogelijkheid eventuele negatieve gevolgen van de uitbreiding grotendeels te beperken. De regeling waarvoor in ons land wordt gekozen, verschilt dus wel enigszins van die in andere EU-lidstaten.
Op de tweede en derde vraag antwoordt de minister dat de regeling voor onderdanen van derde landen rekening moet houden met het internationale aspect. Een systeem van gecontroleerde migratie kan slechts op Europees niveau worden verwezenlijkt. Zoals reeds gezegd, is het ondenkbaar dat een land helemaal alleen beslissingen neemt.
De migratie kan niet onvoorwaardelijk zijn. Zo dient er een concrete werkaanbieding te zijn, zo dient de taal te worden aangeleerd in het land van herkomst en is er nood aan een specifieke en stringente regeling inzake de gezinshereniging.
Tot daar het antwoord van de minister.
De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt namens mevrouw Fientje Moerman, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid.
De heer Jan Van Duppen (SP.A-SPIRIT). - Na tien jaar is er tussen de federale regering en de gemeenschappen eindelijk een akkoord over de uitvoering van het leenrecht, overeenkomstig de Europese richtlijn van 1992. Die richtlijn was nog steeds niet in federale wetgeving omgezet, waardoor ons land vanaf april 2004 een dwangsom van 5000 tot 30.000 euro per dag riskeert. Op de valreep werd dus een akkoord bereikt, dat alleen geldt voor openbare bibliotheken. De verschillende gemeenschappen houden er in deze materie blijkbaar een verschillende visie op na en dat is nu uitgedraaid op een behoorlijk beschamende vertoning.
In Europa zou de leenvergoeding gemiddeld 1,28 euro per jaar en per bibliotheekbezoeker bedragen. In Nederland is dat 2,80 euro per jaar per persoon en volgens professor Blanpain zou het zelfs 3,32 euro zijn. De auteursverenigingen in Vlaanderen vroegen 5 euro per jaar per lener. Dat was trouwens het uitgangspunt voor de discussie hierover met premier Verhofstadt. Uiteindelijk werd toen een totaal bedrag overeengekomen van 25 miljoen euro, of zowat de helft van wat de auteurs derven aan auteursrechten voor gelezen, maar niet verkochte boeken. De auteurs zelf maakten hiervan geen groot probleem, want zij willen vooral gelezen worden; toch zeker in het Nederlandstalige landsgedeelte, waar het vet niet dik op de soep ligt.
De minister heeft nu geopteerd voor een bedrag van 1 euro per jaar voor een volwassene en een halve euro voor jongeren. De gemeenschappen nemen die vergoeding op zich: voor Vlaanderen 1,2 miljoen en voor Wallonië 0,6 miljoen per jaar. Het bedrag wordt verdeeld onder auteurs, uitvoerende kunstenaars en producenten op basis van de effectief uitgeleende werken. Over uitgevers wordt in het voorstel van de minister niet gesproken. Die stelden nochtans een 30/70-verdeling voor tussen de uitgevers en de auteurs. Aan onderwijs- en zorginstellingen, aan erkende instellingen voor blinden, slechtzienden, doven en slechthorenden en aan wetenschappelijke instellingen wordt een vrijstelling verleend, zodat wetenschappelijke auteurs en auteurs van schoolboeken uit de subsidieboot vallen.
Het voorstel van de federale minister heeft mij verrast. Het getuigt van een gebrek aan betrokkenheid bij de wereld van het boek, het woord, de taal, terwijl onze premier, zelf een fijnproever van menig literair werk in vers en proza, toch zeer graag vertoeft in kringen van bekende schrijvers en zich laat voorstaan op vriendschappen met gerenommeerde auteurs. Bovendien verspreidt zijn broer een bijzonder goede en interessante liberale nieuwsbrief over fictie en non-fictie op het web.
Van de minister had ik graag vernomen of het leenrecht moet worden aangevraagd zoals in Nederland, waardoor vooral auteurs uit de eigen gemeenschap aan de bak kunnen komen? Of wordt het een `onvoorwaardelijk recht'?
Wat met vertalers, bloemlezers, illustratoren, striptekenaars? Artikel 62, §1, van de auteurswet vermeldt immers enkel auteurs.
Voor cd's en audiovisuele dragers wordt doorgaans een leenvergoeding van een halve euro gevraagd. Voor het gedrukte woord niet. Welke logica verklaart dit verschil?
Vroeger gold een embargo op het uitlenen van audiovisuele dragers tot zes maanden na hun verschijnen. Die periode zou nu worden teruggebracht tot twee maanden.
Als we rekening houden met 50 miljoen uitleningen en een bedrag van 1,5 miljoen euro, dan gaat het om drie eurocent per uitlening? En dan te beseffen dat de boeren voor de BSE-test van onze biefstuk vijf eurocent hebben afgedwongen! Moeten wij hieruit besluiten dat op de federale balans een boek minder weegt dan een biefstuk?
Vandaag is het in het Nederlandse taalgebied voor de vijfde keer Nationale Gedichtendag. Dit is een schitterende traditie aan het worden en wij laten de collega's graag genieten van een vers van Leonard Nolens, van wie in heel Vlaanderen vandaag affiches met verzen worden rondgedeeld en opgehangen. Dit vers komt uit zijn bundel Voorbijganger, Bres II en kan bijzonder inspirerend zijn voor menig lid van dit huis.
"Wij stoken 's avonds vuur met oude kranten
En lezen as.
Wij haten de poëzie van journalisten,
Hun sensationele lyriek van onze verveling,
Hun brio van ons verdriet.
Wijzelf houden de oorlog in het vage.
Wat telt is de precisie van de nacht
En nevel, de meetkundige figuur
Van rook uit een stad, de diepte
Van een dampende decimeter bloed
Wij zitten met gekruiste benen te zwijgen
En maken kleren van de stilte
En weten niet voor wie.
Wij horen ginder in de verte, achter
De verste verte horen wij honger lopen
Van blote, magere mensen."
De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - Minister Moerman beaamt dat het inderdaad meer dan tien jaar heeft geduurd voor een regering deze materie kon oplossen. Er is nu eindelijk een regeling die het leenrecht in ons rechtstelsel invoert.
De minister benadrukt dat het om een recht gaat en niet om een subsidie die de auteur of artiest rechtstreeks aan de overheid moet vragen. Invordering en verdeling van het leenrecht zullen gebeuren door een beheersvennootschap, voor rekening van de individuele auteurs en artiesten.
Het bedrag is volgens de minister gebaseerd op de gemiddelde bedragen van het leenrecht in de Europese Unie bij twintig ontleningen. Niets belet de gemeenschappen om, in het kader van hun cultuurbeleid, bijkomende bedragen vrij te maken voor de aanmoediging van auteurs en uitgevers.
De wet spreekt alleen van auteurs als rechthebbenden. De richtlijn bepaalt dat ook uitgevers in aanmerking kunnen komen, maar de wetgever heeft in 1994 beslist deze optie niet te volgen.
Ik besluit op mijn beurt met een gedicht. Sta me toe om u in het kader van de administratieve vereenvoudiging een gedicht van Herman De Coninck voor te lezen.
"Ik sta geregistreerd. Geboorte, plaats, tijd.
Ik sta voor zowat één kilo papier:
geboorteakte militie, verhuizen van daar naar hier,
politieke sympathieën, vakbondsaangehorigheid.
Daarom ben ik op zoek naar een plek op de grens van drie naties.
Daar wil ik dan sterven.
Want ik wil met mijn dood op zijn minst het plezier bederven
van een stuk of twintig administraties."
De heer Jan Van Duppen (SP.A-SPIRIT). - Ik dank de staatssecretaris voor zijn prachtige voordracht van het gedicht van Herman De Coninck. Hij heeft in zijn antwoord evenwel Herman De Coninck post factum enig onrecht aangedaan.
Minister Moerman verklaart dat het bedrag gebaseerd is op het gemiddelde van de Europese uitgaven voor leenrecht, maar volgens de cijfers die ons bezorgd werden, bedraagt het gemiddelde immers 1,28 euro en niet 1 euro.
Het is met de auteurs zo erg gesteld, althans in Vlaanderen, dat Herman De Coninck het bedrag dat hij ontving toen hem de Staatsprijs voor Poëzie werd toegekend, heeft moeten benutten om zijn lekkende dak te herstellen. Het is belangrijk om de relativiteit der dingen tot ons te laten doordringen en een boek en een biefstuk op een andere manier te evalueren.
Wanneer de administratie moet uitrekenen wat en aan wie er zal worden uitbetaald, vrees ik dat de Nederlandse en Belgische auteurs niet zo veel van de leenvergoeding zullen zien. De leenvergoeding zal worden verdeeld op basis van de lijst van uitgeleende boeken, en dus tussen auteurs in de hele wereld. Het vet in de soep zal dan ondraaglijk licht worden.
De voorzitter. - De heer Etienne Schouppe, rapporteur, verwijst naar zijn schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het wetsvoorstel. Zie stuk 3-318/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsvoorstel in zijn geheel wordt later gestemd.
De heer Luc Willems (VLD), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Iedereen is het erover eens dat de ontwikkelingssamenwerking over voldoende middelen moet beschikken om haar doelstellingen te realiseren. Het middel dat daartoe wordt voorgesteld, is erg ingewikkeld en niet voor iedereen toegankelijk. Het is vooral toegankelijk voor kapitaalkrachtige investeerders zoals ondernemers. Dat biedt het voordeel dat NGO's gedurende vier jaar zekerheid hebben, waardoor ze hun begroting op een meer efficiënte wijze kunnen opstellen. Anderzijds kan het voorgestelde mechanisme worden aangewend om geld wit te wassen. Precies om die reden kan ik het wetsvoorstel onmogelijk goedkeuren.
De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - Volgens de heer Thissen is - zo lees ik in het verslag - voor de regionalisering van de ontwikkelingssamenwerking een bijzondere meerderheid binnen elke taalgroep vereist. Ik meende dat er al lang was beslist over de regionalisering van de ontwikkelingssamenwerking. Moet dit niet worden rechtgezet?
Ik zal mij bij de stemming over dit wetsvoorstel alleszins onthouden.
De voorzitter. - Ik kan u enkel zeggen dat het verslag eenparig door de commissieleden werd goedgekeurd.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BLOK). - Ethisch beleggen is een vrij recent begrip in Vlaanderen. De in 1980 in Nederland opgerichte Triodos Bank, die in 1993 een eerste vestiging in België opende, vervulde hierin een pioniersrol.
Tegenwoordig bieden vrijwel alle traditionele kredietinstellingen `ethische producten' aan. De belegger van vandaag kan kiezen uit een volledig gamma van fondsen die groen, sociaal, ethisch of een combinatie van deze begrippen genoemd worden.
Blijkbaar kan dit modeverschijnsel vooral in linkse kringen op meer en meer sympathie rekenen en niet alleen bij de privé-sector.
Vandaag bespreken we een wetsvoorstel dat ingaat op die modetrend en waarmee wordt getracht een bijdrage te leveren tot een betere financiering van projecten in de derde wereld. Het is blijkbaar de bedoeling om op deze wijze een alternatieve financieringsbron te bieden aan NGO's die actief zijn in ontwikkelingssamenwerking via het affecteren van rendementen van speciaal op te richten beleggingsfondsen, waarbij de overheid dan bovendien een direct fiscaal voordeel zou moeten toekennen aan de belegger. Het beleggingsinstrument zou een beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal naar Belgisch recht zijn - bevek -, de zogenaamde derdewereldbevek. Het voorstel voorziet bovendien in een vrijstelling van belasting van deze bevek.
De budgettaire weerslag van dit fiscaal voordeel zou dan bovendien niet kunnen worden aangerekend op de begroting voor ontwikkelingssamenwerking. Wij zijn het daarmee niet eens en hebben tevens bezwaren tegen het subsidiëren van allerhande NGO's met ons belastinggeld.
Ontwikkeling is goed, maar is slechts mogelijk indien de ontvangende landen over een behoorlijk bestuur en rechtszekerheid beschikken en de corruptie aanpakken. Een groot deel van de ellende in ontwikkelingslanden is vaak het gevolg van het feit dat de machthebbers niet het algemeen belang voor ogen houden, maar slechts denken aan de verrijking van zichzelf en van hun clan of stam.
Het verlenen van ontwikkelingshulp dient volgens ons te worden gekoppeld aan het respect voor mensenrechten en democratische beginselen.
Ik pleit voor een concentratie van de ontwikkelingsgelden voor de landen waaruit het overgrote deel van de hier verblijvende niet-Europese vreemdelingen komen. De oplossing van de problemen van deze landen ligt immers niet in een ongebreidelde emigratie, maar wel in sociaal-economische ontwikkeling.
Ontwikkelingshulp moet structurele hulp zijn, gericht op de ontwikkeling van onderwijs en technieken van zelfredzaamheid. Het aloude devies van de Vlaams Beweging `Werk in Eigen Streek' is ook hier van toepassing.
Het Vlaams Blok pleit dan ook voor de afschaffing van de subsidies aan niet-gouvernementele organisaties. Aangezien minstens 75% van de kostprijs van een project door de Staat wordt betaald, doen vele NGO's niet eens meer de moeite om een eigen fondsenwerving op te zetten. Zelfbedruipende NGO's zullen beter werken.
De 0,7% van het BNP die aan ontwikkelingssamenwerking wordt besteed, moet gebruikt worden als een dogma van politieke correctheid. Efficiënte administratie en hulpverlening zijn essentieel.
Een stopzetting van de jaarlijkse Vlaamse ontwikkelingshulp aan Wallonië zou reeds zorgen voor het vrijkomen van aanzienlijke fondsen om aan echte ontwikkelingshulp te doen.
Er moet dus in de eerste plaats werk worden gemaakt van een degelijk beleid inzake ontwikkelingshulp. Dit overheidsbeleid kan worden aangevuld door de particuliere sector. Binnen die sector maken ethische fondsen minder dan één procent uit van het totale fondsenaanbod. De meeste beleggers blijken er momenteel dus niet wakker van te liggen. Voor wie dat wel het geval is, die kan zijn gading nu reeds vinden bij alle banken en traditionele kredietinstellingen. Het aanbod aan ethische beleggingen is nu reeds groter dan de vraag. Vele banken hebben een actief beleid ontwikkeld ten aanzien van de ontwikkeling van duurzame energiebronnen, biologische landbouw, kunst en cultuur, natuur- en milieubescherming. Zij zetten bovendien hun bancaire kennis in op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.
Deze initiatieven hebben volgens de voorstanders een gemeenschappelijk doel: zij dragen alle bij tot een duurzamere samenleving.
Het Vlaams Blok heeft geen enkel bezwaar tegen `ethisch beleggen', omdat het gebaseerd is op een aantal nobele motieven zoals milieuzorg, culturele ontwikkeling en zo meer. Anderzijds blijkt uit de praktijk dat `ethisch beleggen' in een aantal gevallen niet veel meer is dan een dekmantel voor de bevordering van een aantal linkse projecten. De achterliggende filosofie van deze beleggingspraktijk wordt al te vaak door een links maatschappijbeeld geïnspireerd. Zo stel ik vast dat de `ethische kredietinstellingen' hun beleid bepalen op basis van een links en multicultureel wereldbeeld en derhalve hun fondsen ook gebruiken ter financiering en bevordering van de multiculturele samenleving.
Uiteraard kan een nationalistische partij daar niet mee instemmen. Mijn fractie zal dan ook aansluiten bij de conclusies van de commissie om dit wetsvoorstel te verwerpen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - In zijn toespraak op de jaarvergadering van het World Economic Forum in Davos, enkele dagen geleden, hield VN-secretaris-generaal Kofi Annan een krachtig pleidooi voor een sterke betrokkenheid van de private sector in de ontwikkeling van een plaatselijk economisch draagvlak in het zuiden en de ontwikkeling van een nieuw soort ondernemerschap dat naast geldelijke meerwaarde ook maatschappelijke meerwaarde nastreeft. De wijze woorden van Kofi Annan komen niet uit de lucht gevallen. Ze zijn gegroeid uit het toenemende besef dat ontwikkelingssamenwerking niet langer een zaak kan zijn van alleen de overheden of de internationale organisaties of van alleen de vrijgevigheid van welmenende burgers. Internationale ondernemingen en de private markt hebben een eigen verantwoordelijkheid.
Meer economische openheid - toch één van de grote elementen van de globalisering - moet inderdaad hand in hand gaan met een eigen verantwoordelijkheid van de economische actoren.
In de concrete uitwerking van de millenniumdoelstellingen kunnen de private partners zelfs een grote rol spelen, onder andere door mee te helpen aan de uitbouw van eigen private sectoren van lage-inkomenslanden, maar ook meer concreet door het helpen uitbouwen van voor de plaatselijke bevolking betaalbare nutsvoorzieningen, via het mee helpen wegwerken van de negatieve gevolgen van de wereldhandelsakkoorden en via de financiering van niet onmiddellijk rendabele projecten.
Juist bij die financiering van ontwikkelingssamenwerking, of ze nu gericht is op louter humanitaire of meer economische steun, wringt het schoentje nogal eens, ook in België.
De laatste jaren wordt meer en meer een `donateurmoeheid' vastgesteld bij het brede publiek. Ook NGO's hebben het steeds moeilijker om hun inkomsten uit de vrijgevigheid stabiel te houden. Terwijl de bewustwording bij de bevolking, en zeker bij de media, voor de Noord-Zuid-problematiek en het fenomeen globalisering misschien wel groter wordt en misschien heel wat banken daarop inspelen via een commercieel aanbod van ethische beleggingen, lijkt dit zich niet te vertalen in meer financiële vrijgevigheid. Dit leidt ertoe dat NGO's nog steeds hemel en aarde moeten verzetten om hun middelen bij elkaar te sprokkelen.
Ook de overheid schiet inzake haar engagement voor de financiering van de samenwerking nog steeds tekort. Hoe mooi de doelstelling van de 0,7%-norm mag zijn, in de realiteit zitten we nog lang niet op het niveau van de norm, en zelfs tussentijdse doelstellingen worden niet gehaald. Deze regering innoveert door de middelen voor indirecte samenwerking te verminderen in de plaats van te vermeerderen. Minister Verwilghen heeft zeer duidelijk de budgetlijnen voor de indirecte samenwerking via de NGO's verminderd op de begroting voor 2004. Dat is een historische stap achteruit.
Gelet op die toenemende aandacht voor de betrokkenheid van de private sector - waar blijkbaar het World Economic Forum ook niet blind voor is - en de nood aan alternatieve financieringsbronnen, wordt steeds meer gekeken naar de markt, naar de ondernemingen om ook in de financiering van ontwikkelingssamenwerking een prominente rol te gaan spelen.
Ik weet dat heel wat ondernemingen en beroepsorganisaties op dit punt reeds hun verantwoordelijkheid opnemen. Het is echter ook aan het beleid om verder na te denken over meer structurele vormen van samenwerking met een financiering door de private markt, in het voordeel van de economische ontwikkeling van lage-inkomenslanden.
Onmiddellijk denken velen hierbij aan de Spahntaks als alternatieve financieringsbron. Die was oorspronkelijk wel bedoeld als een middel tegen monetaire speculatie, zoals de Tobintaks, maar is nu inderdaad een mogelijkheid voor de financiering van het zuiden. Iedereen weet echter dat voor de Spahntaks een realiteit wordt, er nog een enorm lange weg te gaan is. De brede internationale consensus die vereist is, lijkt, voorzichtig uitgedrukt, nog lang niet in zicht. Onze partij is voorstander van een regeling in die zin. Andere partijen in dit halfrond willen zich achter het project scharen. We hebben echter vastgesteld dat de paarse meerderheid verdeeld is en dat dus niet vastberaden stappen in de goede richting worden gezet. Het dossier sluimert door het gebrek aan enthousiasme van de meerderheidspartijen vandaag om in dit dossier op Europees niveau het voortouw te nemen.
Daarom lijkt het mij absoluut noodzakelijk dat we als verantwoordelijke beleidsmensen verder nadenken over realistische alternatieven die wel op korte termijn realiteit kunnen worden en die wel binnen onze bevoegdheid vallen.
In dit kader heeft onze fractie tijdens de vorige legislatuur, op initiatief van toenmalig senator Jan Steverlynck en in overleg met specialisten uit de praktijk, een concreet voorstel gedaan om te komen tot de creatie van een derdewereldbevek ter financiering van ontwikkelingssamenwerking. Dat voorstel ligt hier vandaag voor in de plenaire vergadering van de Senaat. Ik heb het met veel overtuiging verdedigd en de hele CD&V-fractie staat erachter.
Ik ga het niet volledig technisch uit de doeken doen, maar het principe is eenvoudig. De succesvolle beleggingsformule van het ethisch beleggen in gekeurmerkte aandelen, wordt via een direct fiscaal voordeel voor de belegger gestimuleerd en daarbij gaat de opbrengst van de beleggingen niet naar de belegger maar naar projecten van NGO's die het plaatselijk economisch draagvlak in lage-inkomenslanden versterken. Hierbij blijft het geld van de belegger in het economische circuit en wordt een duurzaam beleggen bevorderd, wat volgens onderzoek trouwens een even groot of zelfs groter rendement oplevert dan klassieke beleggingen, en wordt aan NGO's een bijkomende stabiele financieringsbron aangeboden.
De belegger strijkt hierbij geen disproportioneel voordeel op. Hij doet tijdelijk afstand van de liquiditeit van zijn belegging en de opbrengst van deze belegging in ruil voor een fiscaal voordeel.
Het voorstel speelt dus in op de toenemende gevoeligheid voor maatschappelijk verantwoord en duurzaam ondernemerschap enerzijds en de nood aan nieuwe middelen om de private sector van lage-inkomenslanden te versterken anderzijds.
Hiermee willen wij uiteraard het warme water niet opnieuw uitvinden, maar wordt er gezocht naar oplossingen voor de toekomst die wel realiseerbaar zijn op vrij korte termijn. Het is dan ook te betreuren dat in de commissie nauwelijks aandacht werd besteed aan dit constructieve voorstel. Een grondige studie en bevraging van de betrokkenen werd door de meerderheid resoluut van de hand gewezen en het voorstel werd koudweg en zonder goede redenen weggestemd.
Terwijl sommigen zich grote voorvechters van de Spahntaks verklaren, al weet iedereen goed dat een beslissing hierover hooguit een Belgisch signaal kan zijn in het mondiale Tobindebat, weigeren zij koudweg de discussie over een meer realistisch voorstel met eenzelfde doelstelling aan te gaan. We nemen daarvan akte en betreuren dit ten zeerste.
Niettemin wil ik graag een nieuwe oproep doen aan de leden van de meerderheid die het goed menen met het Zuiden en ook aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking - ik kan me trouwens moeilijk voorstellen dat een liberale minister van Ontwikkelingssamenwerking niet ten gronde wil debatteren over een grote betrokkenheid van de private financiële sector bij de financiering van ontwikkelingssamenwerking vanuit ons land - om alsnog het debat over dit voorstel echt te voeren. Het debat weigeren zou volgens mij een grote vergissing zijn. De keuze is aan u.
-De algemene bespreking is gesloten.
-De stemming over de conclusie van de commissie heeft later plaats.
De heer Ludwig Vandenhove (SP.A-SPIRIT). - Donderdag 23 oktober 2003 engageerde de minister zich om het wetsontwerp op de ambulante handel, dat door de vorige federale regering op 4 april 2003 werd goedgekeurd, onverkort uit te voeren. Ze wachtte alleen nog op het advies van de Raad van State.
Houdt de minister echter nog wel vast aan het wetsontwerp? Want, als dat het geval is, begrijp ik haar antwoord niet op de vragen die eergisteren in de Kamer werden gesteld. Er is tijdens de vorige regeerperiode immers voldoende overleg geweest, zowel formeel als informeel. Alle representatieve foorreizigersorganisaties staan achter het wetsontwerp en ook de representatieve organisaties van steden en gemeenten werden geraadpleegd. Waarom moet er dan nog overleg komen over dit wetsontwerp?
Heeft de minister naar aanleiding van de recente gebeurtenissen in Namen de intentie om met een koninklijk besluit wijzigingen aan te brengen die afwijken van het overleg?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Het wetsontwerp op de uitoefening en de organisatie van ambulante activiteiten en fooractiviteiten werd door de vorige regering op 4 april 2003 goedgekeurd. Het werd voor advies aan de Raad van State overgezonden.
Naar aanleiding van de regeringswissel heeft de Raad van State mij in september 2003 gevraagd of ik de adviesvraag behield. Na onderzoek heb ik beslist de adviesvraag te behouden. Het ontwerp wordt nog door de Raad van State onderzocht.
Het wetsontwerp maakt gebruik van de techniek van de kaderwet. Het legt de algemene principes vast en biedt nog veel manoeuvreerruimte met koninklijke besluiten. Daarom lijkt het me niet noodzakelijk het wetsontwerp te wijzigen. Het beantwoordt aan de rechtmatige verzuchtingen van de foorkramers.
Ik was van plan een overleg te organiseren met de representatieve organisaties van foornijveraars nadat ik het advies van de Raad van State had ontvangen. Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Namen heb ik beslist dit overleg te vervroegen. Volgende week ontvang ik alle vakverenigingen van foorreizigers. Ik bestudeer dan met hen welk systeem er in heel België kan worden ingevoerd voor het toekennen van standplaatsen tijdens de kermisfeesten.
Ik wens ook de drie gewestministers die bevoegd zijn voor de plaatselijke besturen, bij deze werkzaamheden te betrekken. Hun reactie was positief en ze zullen aanwezig zijn op het overleg.
De heer Ludwig Vandenhove (SP.A-SPIRIT). - Het antwoord van de minister stelt mij gerust. Ik kan me immers niet inbeelden waarom de organisaties van foorreizigers hun standpunt intussen zouden hebben veranderd. Zij vragen een reglementering analoog aan die voor de marktkramers. Ik vertrouw er dan ook op dat toestanden zoals in Namen in de toekomst niet meer zullen voorkomen.
Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - In de regio van de Grote Meren zijn de voorbije jaren miljoenen slachtoffers gevallen. De oorlogsdreiging blijft minstens latent aanwezig, ook al zijn er tekenen van ontspanning.
Minister Verwilghen was recent nog gastheer van de donorconferentie voor Burundi en hij heeft de regio bezocht. Hij beseft beter dan wie ook hoe broos het evenwicht is.
Het lag dan ook in de lijn der verwachtingen dat hij zich verleden week in een interview negatief uitliet over de eventuele verlening van een wapenexportlicentie aan het Belgisch bedrijf New Lachaussée voor de leveringen van militair materieel aan Tanzania. De licentie moet worden verleend door de Waalse regering, maar inmiddels heeft de federale Delcrederedienst op 16 december 2003 al zijn zegen voor dit project van 8,8 miljoen euro gegeven.
De minister heeft recht op een titularis in de raad van bestuur van de Nationale Delcrederedienst. Op een vroeger door mij gestelde schriftelijke vraag antwoordde hij dat hij een titularis had voorgesteld, maar dat die nog niet geïnstalleerd was door de voogdijminister, namelijk de minister van Begroting en Overheidsbedrijven. Is die installatie inmiddels gebeurd? Indien niet, dan heeft het kabinet dus slechts een vertegenwoordiger met het statuut van waarnemer, die bijgevolg niet stemgerechtigd is. Vecht minister Verwilghen deze lacune aan of berust hij erin?
Heeft de vertegenwoordiger van de minister, al dan niet stemgerechtigd, deelgenomen aan de beraadslaging van de raad van bestuur van 16 december 2003, en zo ja, wat was zijn standpunt? Of was hij ook `toevallig weerhouden door andere verplichtingen', zoals de vertegenwoordiger van Economische Zaken?
Welke initiatieven onderneemt minister Verwilghen om de Waalse regering ervan te weerhouden de betrokken wapenlicentie toe te kennen of blijft hij werkloos aan de kant staan? De Vlaamse regering erkende, bij monde van minister Ceysens, dat zij in afwachting van voldoende eigen knowhow een beroep moest doen op de expertise van de federale overheid. Ik denk hierbij aan de informatie vanuit onze ambassades, internationale organisaties en NGO's, aan de vraag of bepaalde producten onder de wapenwet vallen, enzovoort. Dit zal toch ook opgaan voor Wallonië? Zal hij de Waalse regering proberen aan te tonen dat een wapenexportlicentie een flagrante ondermijning is van zijn beleid om vrede in Burundi tot stand te brengen?
De heer Marc Verwilghen, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Zoals ik mevrouw De Roeck reeds eerder heb gezegd, werd mij gevraagd een bestuurder (en plaatsvervanger) voor te dragen voor de raad van bestuur van de Nationale Delcrederedienst. Op 4 oktober 2003 heb ik de namen van mijn afgevaardigden meegedeeld aan de bevoegde minister. Sindsdien wacht ik op de beslissing van de voogdijminister om de raad van bestuur samen te stellen, wat tot op heden nog niet is gebeurd. Volgens de informatie die ik hierover bij de bevoegde minister heb ingewonnen was het de bedoeling om het punt van de samenstelling van de nieuwe raad van bestuur van de NDD te agenderen op de ministerraad van 23 januari jongstleden. Er is uiteindelijk nog geen beslissing genomen omdat een aantal andere overheden hun vertegenwoordiger voor deze raad nog niet hebben aangesteld.
Ik heb helaas geen vertegenwoordiger kunnen laten deelnemen aan de zitting van de raad van bestuur van 16 december jongstleden waarop de betrokken beslissing werd goedgekeurd. Ik zou dan ook duidelijk willen stellen dat mijn vertegenwoordiger geenszins `toevallig' weerhouden was door andere verplichtingen, zoals mevrouw De Roeck op pejoratieve wijze laat uitschijnen in haar vraag.
Dit brengt me bij de vraag of de levering van een fabriek haaks staat op het officiële Belgische vredesbeleid. De beheerraad van de NDD maakt de herverzekering in dit dossier afhankelijk van de uitreiking van een wapenexportvergunning, wat in deze zaak toekomt aan de regering van het Waalse gewest. De raad baseert zich hierbij op de beslissing van de beheerraad van de NDD van 9 september 2003 dat de toetsing door de NDD in deze zaak als een louter technische en geen politieke aangelegenheid beschouwt. Ik citeer: "L'examen du Ducroire doit donc se situer au niveau purement technique et non au niveau de l'opportunité politique". De politieke afweging is een zaak voor het Waals Gewest.
De federale wetgever heeft in het relatief recente verleden besloten de bevoegdheid inzake het afleveren van wapenexportlicenties toe te vertrouwen aan de regionale overheden, zodat het niet aan een federale minister toekomt om terzake een beslissing te nemen. Ik wil trouwens benadrukken dat in het Waalse landsgedeelte zusterpartijen bestaan van de partij van de spreker die met betrekking tot deze materie de bevoegde minister vragen kunnen stellen en demarches kunnen ondernemen.
Tot slot wil ik onderstrepen dat het aan de regio's toekomt in deze materie te bepalen in welke mate en op welke manier ze een beroep wensen te doen op federale knowhow.
In Vlaanderen is het verzoek uitgegaan van minister Ceysens. Ik sluit niet uit dat het Waalse Gewest eenzelfde inspanning zou kunnen doen, daarbij terend op de knowhow van de ambassades en andere diensten, die ongetwijfeld nuttige informatie kunnen verstrekken. Dat initiatief moet evenwel worden genomen door wie daartoe door de wetgever werd aangeduid als verantwoordelijke voor het politiek runnen van het dossier, namelijk het Waalse Gewest.
Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Ik dank de minister voor zijn antwoord en hoop dat hij erop blijft aandringen dat de raad van bestuur van de Delcrederedienst snel wordt samengesteld. De taak van die dienst is inderdaad uitsluitend technisch en economisch. De enigen die een ethische en sociale toets kunnen brengen zijn volgens mij de vertegenwoordigers van de ministers, een taak die ze evenwel niet kunnen volbrengen zolang de raad van bestuur niet is samengesteld. Inmiddels glijdt de tijd voorbij en worden waarschijnlijk licenties toegestaan of het fiat gegeven voor een dossier dat eigenlijk niet kan worden goedgekeurd.
Ik weet dat de eindbeslissing bij de regio's ligt. Daartegen had ik bezwaar bij de regionalisering, omdat hierdoor de woorden en daden van België uit elkaar worden getrokken. Het buitenlandse beleid gaat voor vrede en conflictpreventie in het buitenland, maar door de regionalisering kunnen de daden net iets anders zijn dan de woorden, waardoor onze woorden over conflictpreventie loze beloften zijn.
Ik hoop alleszins dat de minister van Ontwikkelingssamenwerking uitspraken blijft doen, zoals hij ze in de pers reeds formuleerde.
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor, voor de duur van deze zittingsperiode, een bijzondere commissie `Globalisering' op te richten.
De commissie zou uit tien leden bestaan, aangewezen volgens de evenredige vertegenwoordiging van de fracties, overeenkomstig artikel 84.1 van het reglement.
Het Bureau stelt tevens voor over te gaan tot de oprichting van:
Deze drie werkgroepen worden eveneens opgericht voor de duur van deze zittingsperiode en zouden bestaan uit 10 leden, aangewezen volgens de evenredige vertegenwoordiging van de politieke fracties. (Instemming)
Ik stel voor dat de kandidaturen voor de bijzondere commissie en voor de drie werkgroepen mij worden bezorgd uiterlijk op woensdag 4 februari 2004.
De voorzitter. - Overeenkomstig artikel 5, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935, beschikt de Senaat over één vertegenwoordiger in de Commissie van toezicht op de verrichtingen van de Deposito- en Consignatiekas.
Bij brieven van 8 en 13 januari 2004 verzoekt de minister van Financiën de Senaat één van zijn leden aan te wijzen die de functie van lid van deze commissie zal vervullen ter vervanging van mevrouw Kestelijn-Sierens die niet werd herkozen.
Voor dit mandaat wordt de kandidatuur van de heer Luc Willems voorgedragen. (Instemming)
Bijgevolg roep ik de heer Willems uit tot lid van de Commissie van toezicht op de verrichtingen van de Deposito- en Consignatiekas. Zijn mandaat loopt tot 31 december 2006.
Hiervan zal kennis worden gegeven aan de minister van Financiën.
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
Stemming 1
Aanwezig: 49
Voor: 49
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het wetsvoorstel is aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:
Donderdag 5 februari 2004
's ochtends om 10 uur
1. Evocatieprocedure
Wetsontwerp tot regeling van de verdeling tussen de kiescolleges van het aantal in het Europees Parlement te verkiezen Belgische leden; Stuk 3-476/1 tot 3.
2. Ontwerp van bijzondere wet houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving; Stuk 3-473/1 tot 3.
3. Wetsontwerp houdende verschillende wijzigingen in de kieswetgeving; Stuk 3-474/1 tot 3.
4. Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van diverse bijzondere wetten; Stuk 3-475/1 en 2.
's namiddags om 15 uur
1. Inoverwegingneming van voorstellen.
2. Mondelinge vragen.
3. Hervatting van de agenda van de ochtendvergadering.
Vanaf 17.30 uur:
a) Naamstemmingen over de afgehandelde ontwerpen van bijzondere wet in hun geheel. (Stemming met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, van de Grondwet).
b) Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.
4. Vragen om uitleg:
-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.
De voorzitter. - Wij stemmen over de conclusie van de commissie die voorstelt dit wetsvoorstel te verwerpen.
Stemming 2
Aanwezig: 50
Voor: 39
Tegen: 8
Onthoudingen: 3
-De conclusie is aangenomen.
-Bijgevolg is het wetsvoorstel verworpen.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Mijn vraag sluit eigenlijk goed aan bij het wetsvoorstel dat daarnet met zoveel brio en moed door de collega's van de meerderheid werd weggestemd, wat we natuurlijk ten zeerste betreuren. Het is echter op daden en niet alleen op woorden dat politici worden beoordeeld en vandaag werd door het stemgedrag duidelijk dat de meerderheid niet geïnteresseerd is in een grotere solidariteit met het Zuiden. We komen daarop nog terug.
In de beleidsnota Ontwikkelingssamenwerking van minister Verwilghen wordt het versterken van de privé-sector in ontwikkelingslanden als een van de bijzondere uitdagingen voor de komende jaren aangemerkt. De versterking van het plaatselijke economische draagvlak wordt hierbij terecht als belangrijke hefboom tot ontwikkeling aanzien. Als concrete instrumenten om tot een versterking van het plaatselijk economisch draagvlak te komen, vernoemt de beleidsnota van de minister onder meer: de Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (BIO), macro- en mesoprojecten vanuit de DGOS/BTC en een eventuele samenwerking met de International Finance Corporation, de IFC.
Tot nog toe hebben we nog niet de kans gehad in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen hierover van gedachten te wisselen en een stand van zaken van het beleid op te maken. Daarom heb ik een globale, inleidende vraag, waarop we hopelijk, de komende weken kunnen terugkomen. Wat is de stand van zaken van dit aspect van ontwikkelingssamenwerking?
Daarnaast kreeg ik ook graag een antwoord op de volgende deelvragen.
Welke nieuwe initiatieven zal de minister op korte termijn nemen om de bijzondere uitdaging van de versterking van de privé-sector in ontwikkelingslanden aan te gaan?
Zijn er tot op heden via de BIO projecten opgezet in dit verband?
Welke initiatieven werden er ter zake genomen door de DGOS en de BTC?
Aan welke vormen van samenwerking met de IFC denkt de minister concreet en op korte termijn?
Welke overheidsfinanciering wordt voor de komende jaren gepland voor de projecten ter versterking van het plaatselijk economisch draagvlak in lage inkomenslanden?
Betreurt de minister in dit verband niet dat de huidige politieke meerderheid geen discussie wil aangaan over nieuwe en gemengde, privaatpublieke, vormen van financiering van dergelijke projecten, zoals vervat in het voorstel van mijn fractie voor de oprichting van een derdewereldbevek?
Hoe staat de minister tegenover een dergelijk voorstel?
(Voorzitter: de heer Staf Nimmegeers, eerste ondervoorzitter.)
De heer Marc Verwilghen, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - In mijn beleidsnota ga ik er inderdaad vanuit dat versterking van de privé-sector in ontwikkelingslanden een belangrijke uitdaging vormt in het op gang brengen van het ontwikkelingsproces. Het versterken van het plaatselijk economisch draagvlak is daarvoor een belangrijke hefboom. Ik ben trouwens de mening toegedaan dat naast de gebruikelijke pijlers die we hebben - de bilaterale, multilaterale en indirecte samenwerking - ook de privé-sector een belangrijke pijler moet zijn. Met die benadering sta ik hoegenaamd niet alleen, want ook onze partners vragen dat. De vrijwel eerste vraag die wordt gesteld in elk land dat ik tot nog toe heb bezocht, is wat onze privé-sector kan doen voor dat land en zijn privé-sector.
Ik las vandaag toevallig een artikel in Le Figaro. Bij zijn bezoek aan Jacques Chirac zegt Kofi Annan: "Les gouvernements, les ONG et autres organismes de développement ne pourront pas atteindre seuls les objectifs dits du millénaire qui visent à réduire de moitié la pauvreté avant 2015 (...) Le monde des affaires peut résoudre les problèmes posés par la globalisation".
Ik onderzoek momenteel wat andere donoren en internationale instellingen ter zake doen. Ik ben niet van plan om het warm water opnieuw uit te vinden. Ik wil een voorbeeld nemen aan landen die een voortrekkersrol spelen in het ontwikkelingsbeleid zoals Nederland en Denemarken. De voor België interessante initiatieven van deze en andere landen wil ik ook realiseren. Ik benadruk dat ik zal werken volgens het principe van de ongebonden hulp, zoals de OESO/DAC-richtlijn bepaalt. Hierbij zijn transparantie en controle belangrijk. Die elementen moeten in elk geval vermijden dat we vervallen in de fouten van het verleden.
Ik heb reeds een aantal ontmoetingen gehad met organisaties en instellingen die in deze problematiek op het terrein werkzaam zijn, meer bepaald het bedrijfsleven, de landbouw- en de middenstandsorganisaties. Zij zijn voorstander van de privaatpublieke samenwerkingsvorm.
De ondersteuning van de technische capaciteit op het terrein komt eveneens ter sprake. Wat dat laatste betreft voorziet de begroting in een technische expertise voor projecten van de BIO die worden gerealiseerd in ontwikkelingslanden. Het betreft een nieuwe budgetlijn die in het budget van volgend jaar wordt ingeschreven. Er werd tevens een bijzonder local currency fund gecreëerd om in ontwikkelingslanden, waar de wisselkoers vaak een grote onzekerheid vormt, projecten te helpen realiseren. Dat moet het instrumentarium waarover de BIO beschikt verder diversifiëren en het mogelijk maken het doelgericht aan te wenden, onder andere in hoge risicomarkten zoals Centraal-Afrika.
Over de projecten die tot op heden via de BIO werden opgezet kan ik het volgende mededelen. De strategie van de BIO is erop gericht de microbedrijven en de KMO's in ontwikkelingslanden te ondersteunen, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Bij de microfinanciering is er de ondersteuning van microfinancieringsbedrijven via investeringsfondsen. Er werden tot op heden vijf projecten goedgekeurd. Daarnaast is er ook de rechtstreekse ondersteuning van microfinancieringsinstellingen, met drie projecten. Het Directiecomité van de BIO zal zich eerstdaags uitspreken over een participatie in een op te richten microfinancieringsinstelling in Kinshasa.
Er is eveneens ondersteuning van KMO's via investeringsfondsen. Reeds vier projecten werden goedgekeurd.
Destijds werd door de BTC een strategisch kader opgesteld voor de ontwikkeling van de privé-sector. Dat werd echter niet concreet ingevuld door mijn voorganger. Ik onderzoek momenteel hoe dat kan gebeuren. Ik hoop de werkzaamheden tegen eind maart af te ronden.
In antwoord op de vraag naar concrete samenwerkingsvormen met de IFC kan ik het volgende mededelen. De BIO werkt nauw samen met de IFC, onder meer in de dossiers AfriCap, IMI, NossoBanco, SREI en vermoedelijk voor de microfinancieringsinstelling in Kinshasa. Een samenwerkingsakkoord tussen de BIO en de IFC zal in 2004 worden ondertekend. De IFC beschikt over belangrijke expertise en belangrijke participatiemogelijkheden, maar ze richt zich vooral op grotere projecten.
De deelname van de IFC in een project is vaak nuttig om andere privé-investeerders te overtuigen van de kwaliteit en de leefbaarheid van het project. De IFC stelt echter vast dat de reden waarom bedrijven in Afrika niet kunnen doorgroeien niet enkel te maken heeft met hun gebrekkige toegang tot financiële middelen. Het ontbreekt die bedrijven ook vaak aan technische- en managementkennis om te kunnen doorgroeien. In deze context zoekt de IFC momenteel naar donors die dergelijke programma's van technische bijstand aan bedrijven met groeipotentieel kunnen steunen.
De overheidsfinanciering voor de komende jaren voor de projecten ter versterking van het plaatselijk economisch draagvlak in lage inkomenslanden loopt in eerste instantie via het investeringskrediet van de BIO, waarvan het kapitaal tegen eind 2005 tot 100 miljoen euro moet worden opgetrokken. Hiervoor wordt op onze begroting van ontwikkelingssamenwerking van de komende jaren jaarlijks tussen de 20 en de 25 miljoen euro ingeschreven.
Er zijn uiteraard heel veel elementen die bijdragen tot de versterking van het plaatselijk economisch draagvlak. De activiteiten van de NGO's, de activiteiten op het sociaal-economisch terrein en de infrastructuur spelen daarbij een belangrijke rol. Ze ondersteunen meteen ook de privé-sector.
Ten slotte benadruk ik dat de huidige politieke meerderheid de discussie wel wil aangaan. Ik heb dat ondervonden tijdens de bespreking van de beleidsnota in Kamer en Senaat. We moeten er wel rekening mee houden dat wat in het verleden gebeurd is, die discussie niet gemakkelijk maakt. De schandalen van het begin van de jaren ´90 zijn nog niet verteerd. Een eerste stap in de richting van gemengde financiering is daardoor moeilijk, maar niet onmogelijk. Ik sta alleszins positief tegenover het voorstel ter ondersteuning van ethisch beleggen zolang het maar voldoende transparant en controleerbaar is. Tegen eind maart hoop ik de werkzaamheden daarover af te ronden en een voorstel te formuleren dat we dan samen kunnen bespreken. Hopelijk kan dat er ook toe bijdragen dat de privé-sector meer deelneemt aan de ontwikkelingssamenwerking.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Mijn wens is dat we in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging een grondige gedachtewisseling kunnen hebben over de manier waarop we de beleidsplannen die de minister hier voorstelt, verder kunnen uitbouwen. Daarom ga ik daar nu niet concreet op in.
Ik wil enkel nog zeggen dat ik het echt betreur dat we in de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden niet de gelegenheid hebben gehad om het voorstel dat de CD&V-fractie heeft ingediend, ten gronde te bespreken. Ik heb voorgesteld om de administratie van de minister of hemzelf te horen, maar slechts weinig commissieleden bleken daarvoor interesse op te brengen. Ik hoop dat we het tij nog kunnen keren en dat we rond enkele voorstellen tot een constructieve meerderheid komen.
De minister moet ons alleszins nog overtuigen dat hij ter zake concrete voorstellen in petto heeft.
De heer Marc Verwilghen, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Ik kan mevrouw de Bethune geruststellen. Ik ben vast van plan om mijn voorstellen ter bespreking voor te leggen Kamer en Senaat zodra ze een meer concrete vorm hebben gekregen. Dat lijkt me zelfs evident, gelet op de stappen die we nu willen doen.
Tot dusver heb ik me vooral willen vergewissen van wat er bestond in de landen waar die samenwerking al met succes verloopt. Ik wilde ook zeker zijn van de respons van de privé-sector, van het Verbond van Belgische Ondernemingen en van de boeren- en middenstandsorganisaties. Als zij niet positief staan tegenover de ontwikkelingssamenwerking, kunnen we onmogelijk samen met hen een stap vooruit doen.
De voorzitter. - De heer Marc Verwilghen, minister van Ontwikkelingssamenwerking, antwoordt namens de heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Amnesty International heeft bekend gemaakt dat in Soedan een vrouw werd veroordeeld tot 100 zweepslagen wegens overspel. Ze heet Intisar Bakri Abdulgader en is zestien jaar. De straf werd uitgesteld tot er een uitspraak is over het beroep dat haar advocaat op 20 januari jongstleden heeft aangetekend, op grond van haar minderjarigheid.
In september kreeg Intisar Bakri Abdulgader haar buitenechtelijk kind. Ze stond terecht in juli, toen ze zeven maanden zwanger was, en werd veroordeeld in de districtrechtbank in Kalakla, een voorstad van Khartoem. Ze ging in beroep, maar de straf werd in augustus door het hof van beroep gehandhaafd. De vermeende vader van het kind zou niet zijn aangeklaagd, maar moet een bloedtest ondergaan om het vaderschap te bewijzen. Volgens het Soedanese strafrecht is ontucht strafbaar met executie door steniging indien de overtreder gehuwd is, of met 100 zweepslagen indien de overtreder ongehuwd is. Dat staat in artikel 146 van het strafrecht, aldus Amnesty International.
Het geselen van een kind is uiteraard in strijd met het VN-verdrag voor de kinderrechten en met het VN-handvest van de mensenrechten, die beide door Soedan werden onderschreven. Artikel 37 van het VN-verdrag voor de kinderrechten bepaalt dat geen kind onderworpen zal worden aan martelingen of aan een wrede of onmenselijke of vernederende behandeling of straf.
De veroordeling van Intisar Bakri Abdulgader beroert de internationale gemeenschap.
Welke initiatieven heeft de Belgische regering of de Belgische diplomatie op bilateraal en multilateraal vlak genomen om te voorkomen dat Intisar Bakri Abdulgader de straf van honderd zweepslagen zal ondergaan?
Wat zijn de mogelijkheden van België en de Europese Unie om dergelijke strafmaten een halt toe te roepen? Kunnen samenwerkingsverbanden tussen Europa en Soedan hiervan afhankelijk worden gemaakt?
Deze veroordeling is in strijd met het BUPO-verdrag en het kinderrechtenverdrag, twee verdragen die door Soedan geratificeerd zijn. Welke initiatieven kan België hieromtrent binnen de Verenigde Naties nemen?
De heer Marc Verwilghen, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - De minister van Buitenlandse Zaken heeft onze ambassadeur in Kaïro, onder wiens jurisdictie Soedan valt, opgedragen om meer inlichtingen over deze zaak in te winnen. Uit diverse contacten van de minister, onder andere met de advocaat van de jonge vrouw, bleek dat er momenteel nog een beroepsprocedure loopt bij het Opperste Gerechtshof. Naar verluidt, valt een uitspraak pas te verwachten na 5 februari aanstaande. Intussen werd de uitvoering van het vorige vonnis voor onbepaalde duur opgeheven.
Wegens de internationale en dan vooral Europese druk toonde de advocaat zich optimistisch over het uiteindelijke verdict. Mocht het vonnis tegen de verwachting van de advocaat in toch negatief uitvallen, dan zal ons land er niet voor terugdeinzen stappen te doen bij de Soedanese overheid.
Met betrekking tot een soortgelijke zaak in het Westen van Soedan opende onze ambassadeur in Kaïro in 2003 overigens al een bilaterale procedure. Die werd, in het kader van de dialoog tussen de Europese Unie en Soedan, door de Europese Unie gesteund. Minister Michel heeft die zaak trouwens nogmaals onder de aandacht gebracht van zijn Soedanese ambtsgenoot, Mustafa Osman Ismail, toen die in december 2003 een bezoek bracht aan ons land.
De vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Khartoem volgt de zaak van Intisar Bakri Abdulgader actief en van dichtbij op.
In het kader van de politieke dialoog tussen de Europese Unie en Soedan komt de toepassing van de sharia in het Soedanese strafrecht geregeld aan bod. Zo werden op 18 december 2003 concrete verbintenissen onder andere in verband met de eerbiediging van de mensenrechten door Soedan vastgelegd. Het spreekt voor zich dat, indien Soedan die verbintenissen niet of onvoldoende nakomt, er in de Europese Unie overleg zal plaatsvinden over eventuele maatregelen.
Tot slot is een veroordeling tot zweepslagen inderdaad strijdig met het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten en met het Kinderrechtenverdrag. Soedan heeft beide internationale verdragen geratificeerd. In het verleden hebben zowel ons land als de Europese Unie verwezen naar inbreuken op internationale verbintenissen die door Soedan werden aangegaan. Hieromtrent is een actie bij de Verenigde naties mogelijk, meer bepaald de Mensenrechtencommissies. De voorbije jaren heeft de Europese Unie telkens een resolutie over de mensenrechten in Soedan kunnen aannemen, behalve in 2003, toen er voor de goedkeuring van de resolutie geen meerderheid werd gevonden.
Momenteel wordt in de Europese Unie overwogen om opnieuw een resolutie betreffende de mensenrechten in Soedan in te dienen en wordt er overleg gepleegd over de eventuele goedkeuring ervan.
Tot daar het antwoord van minister Michel.
De heer René Thissen (CDH). - Op het einde van de vorige legislatuur maakte de regering via een obligatielening 75 miljoen euro vrij voor een steunfonds voor de sector van de sociale economie. Dat steunfonds moet de sector via participaties en langetermijnleningen financieren. Aangezien de obligaties staatsgarantie hebben, zou het geld idealiter naar risicoloze investeringen moeten gaan, maar leningen aan de sector van de sociale economie zijn van nature eerder riskant.
Welke financiële marge wordt gegeven aan de financiële instellingen die met het fonds samenwerken en welk deel van het risico moeten zij voor hun rekening nemen?
Tussen nu en 2006 moet 70% van deze som onder de vorm van kredieten of participaties worden ingebracht in projecten in de sector van de sociale economie. Het saldo moet worden geïnvesteerd in ethische beleggingen. Het gaat om 17,5 miljoen euro per jaar.
Specialisten in alternatieve financieringen zijn het er echter over eens dat de middelen niet in verhouding staan tot de behoeften van de sector.
De bank Triodos België zou slechts 40% van het spaargeld dat haar wordt toevertrouwd in duurzame leningen kunnen omzetten. Het saldo wordt geïnvesteerd in staatsobligaties, omdat er te weinig te financieren projecten zijn en omdat, als er een project is, een ernstig businessplan ontbreekt
Dit wordt bevestigd door een rapport van Réseau Financement Alternatif en Netwerk Vlaanderen. Dit rapport raamt het bedrag van de leningen en de participaties toegestaan door coöperatieve banken en bepaalde gespecialiseerde openbare financieringsmaatschappijen, zoals Sowecsom, een filiaal van de SRIW, op 23,6 miljoen euro eind 2003.
Voor 2003 raamden de alternatieve banken de financieringsbehoeften van de ondernemingen en de verenigingen in de sector van de sociale economie op 7,5 miljoen euro.
Volgens sommigen wil de regering de waaier van investeringen uitbreiden met nieuwe sectoren zoals hernieuwbare energie. Wat is daar precies van aan?
De investeerders die half 2003 op de obligatielening van het fonds hebben ingetekend, hebben hun nominatieve certificaten en hun fiscale attesten nog altijd niet ontvangen. Voor natuurlijke personen die ze vijf jaar in hun bezit houden, bedraagt het belastingvoordeel 5% van de waarde van de obligaties. In de aanbesteding was de aanmaak en de verdeling van de nominatieve certificaten inbegrepen. Lead manager Fortis zou hebben geweigerd deze dienst aan te bieden. De bank was wel bereid om de commissie tot 1,4% te verminderen. Het gebruikelijke percentage voor een dergelijke operatie bedraagt 1,875%.
Kan de minister me zeggen hoe hij dat probleem zal oplossen?
De heer Bert Anciaux, minister van Mobiliteit en Sociale Economie. - Dankzij het Kringloopfonds beschikken we vandaag over 75 miljoen euro. Dit fonds werd opgericht in mei 2003 als een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en met sociaal oogmerk. Het fonds gaf in juni 2003 een obligatielening uit van 75 miljoen euro, voor een duur van vijf jaar en met een rentevoet van 3,125%.
Mijn eerste doelstelling is alles in het werk te stellen voor het bevorderen van een duurzame ontwikkeling in de sector van de sociale economie. Als minister van Sociale Economie hoop ik concrete initiatieven te nemen voor een optimale aanwending van dit fonds.
Sinds mijn aantreden zijn er al belangrijke stappen gedaan. Ik heb een regeringscommissaris aangewezen en mijn medewerkers leggen de laatste hand aan het beheerscontract waarin de regels voor de werking van het Fonds zijn opgenomen. Er waren ook vruchtbare uitwisselingen met de vertegenwoordigers van alternatieve financiers. Concrete projecten zijn in voorbereiding.
Een eerste project is nu al klaar en ik heb dus alle redenen om te geloven dat het dossier op goede weg is.
Tegen eind 2006 moet het fonds 70% van zijn middelen investeren in langetermijnkredieten of participaties in ondernemingen uit de sector van de sociale economie. Het fonds zal samenwerken met gespecialiseerde financiers, maar kan ook eigen initiatieven ontwikkelen.
De beschikbare middelen zijn aanzienlijk en kunnen veel te omvangrijk lijken in verhouding tot de omvang leningen die in de sector van de sociale economie worden toegekend. Ik ben er echter van overtuigd dat we met deze middelen talrijke, vooral grootschalige projecten zullen kunnen realiseren.
De regering wil nieuwe initiatieven ontwikkelen op het gebied van de sociale economie en wil verder gaan dan de recyclagecentra, sociale werkplaatsen en de buurt- en nabijheidsdiensten die nu bestaan.
De leningen die momenteel aan de sector zijn toegestaan - 23,6 miljoen euro - zijn ontoereikend en dekken niet alle financieringsbehoeften. Daarom worden de leningen die worden toegekend door alternatieve financiers vaak aangevuld met leningen van traditionele financiële instellingen.
De samenwerkingsmarges en de tarieven die worden toegepast tussen de financiële instellingen en het Fonds worden vastgelegd volgens de aard van het project, de kredietwaardigheid van de ontlener, de voorgestelde waarborgen en het voordeel voor de sociale economie. Het Fonds ziet erop toe dat de rentevoeten zo laag mogelijk zijn. Dit betekent dat de marge van de tussenfinancier zo klein mogelijk is, wat in het voordeel is van de initiatieven die door de sector worden ontwikkeld.
Het fonds kan in alle sectoren investeren, ook in de sector van de hernieuwbare energie, op voorwaarde dat het project beantwoordt aan de vijf criteria van artikel 1, §2, eerste lid, van het samenwerkingsakkoord dat op 4 juli werd afgesloten tussen de Staat, de gewesten en de Duitstalige gemeenschap.
Deze vijf criteria zijn de volgende: voorrang van werk op kapitaal, onafhankelijk beheer, het doel is dienstverlening veeleer dan het profijt van de leden of van de gemeenschap, een democratisch besluitvormingsproces en sociaal ondernemerschap in het kader van duurzame ontwikkeling en respect voor het milieu.
Het volstaat dus niet te spreken van de productie van niet vervuilende energie. De omgeving van de onderneming moet ook beantwoorden aan het begrip sociale economie.
Het Fonds moet tot een financieel evenwicht komen. Doordat een derde van de middelen wordt geïnvesteerd in obligaties die overeenstemmen met het Ethibel-label kunnen met het verkregen rendement goedkopere leningen worden toegekend.
Ik zal er persoonlijk op toezien dat de politieke wil om leningen aan 0% af te sluiten wordt nageleefd.
Bij de oprichting van het fonds werd beslist geen logge structuur op te richten met veel personeel en hoge vaste kosten. Op lange termijn is deze keuze relevant, maar tijdens de voorbereidende fase had dit administratieve en logistieke vertraging tot gevolg.
Fortis Bank heeft als lead manager niet geweigerd om de certificaten voor de obligaties uit te reiken. Om te besparen op de beheerskosten heeft het Fonds beslist dat zelf te doen.
Het register met de gegevens van de 13.466 intekenaars is compleet en werd gecontroleerd. Het Fonds heeft beslist de aanmaak en de verzending van de individuele certificaten over te laten aan een gespecialiseerd dienstverlenend bedrijf. De aanbesteding is uitgeschreven, de certificaten zullen de komende weken worden verstuurd.
De fiscale attesten zullen zoals gebruikelijk in de maand maart worden verstuurd.
De heer René Thissen (CDH). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik wil toch nog enkele bijkomende vragen stellen. Wanneer zal het beheerscontract klaar zijn?
De heer Bert Anciaux, minister van Mobiliteit en Sociale Economie. - Ten laatste tegen eind maart 2004.
De heer René Thissen (CDH). - Kan de minister verduidelijken hoeveel projecten in voorbereiding zijn?
De heer Bert Anciaux, minister van Mobiliteit en Sociale Economie. - Een vijftiental.
De heer René Thissen (CDH). - De regering heeft grootse plannen. De sector zelf is van mening dat er effectief te veel middelen zijn. Denkt de minister dat hij er uiteindelijk zal in slagen om al het beschikbare geld voor nieuwe projecten te gebruiken? Zijn er nieuwe bijzondere richtlijnen?
De heer Bert Anciaux, minister van Mobiliteit en Sociale Economie. - Het doel is 70% van het kapitaal te gebruiken tegen 2006. Ik heb daarin het volste vertrouwen.
De heer René Thissen (CDH). - Ik ben tevreden dat de hernieuwbare energie, onder de voorwaarden genoemd door de minister, in aanmerking komt en dat men belangstelling blijft hebben voor ethisch beleggen.
Ik onthoud dat het Fonds verantwoordelijk is voor het versturen van de certificaten, dat de voorkeur werd gegeven aan onderaanneming en dat de certificaten heel binnenkort zullen worden verstuurd. Als ik me niet vergis is er een vrijstelling van successierechten in geval van overlijden binnen de vijf jaar. Ik denk aan het geval van een intekenaar die overleden is enkele weken nadat hij had ingetekend. Hier was het verkrijgen van het certificaat een probleem. Ik hoop dat de mensen snel gerustgesteld zullen zijn dat ze wel degelijk eigenaar zijn van de fondsen waarvoor ze hebben ingetekend.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Het verheugt mij dat ik eindelijk de gelegenheid heb om met de minister te discussiëren over de verkeersveiligheid. Hij kent ongetwijfeld mijn reputatie met betrekking tot de flitspalen.
Ik ben het volmondig eens met de intentie van de regering om het aantal verkeersslachtoffers in België tegen 2010 te halveren. Het verheugt mij bovendien dat het aantal slachtoffers al effectief gedaald is, maar naar mijn bescheiden mening is het te gemakkelijk om dat toe te schrijven aan het plaatsen van flitspalen. De maatregelen die daartoe het meest hebben bijgedragen zijn de verkeersremmers, de baanversmallingen, de aparte rijstroken voor fietsers, enzovoort. Ik vergeet daarbij zeker niet de verhoogde snelheidscontroles. De schrik zit er bij de autobestuurders wel degelijk in.
Ik maak mij zorgen om enkele situaties in België. De heer Stevaert verklaart dat het de bedoeling is om tegen 2004 nog op 100 plaatsen flitspalen te zetten. In Wallonië staan er amper 16, in Brussel 2 en in Vlaanderen 860. Er is overigens nog een vraag hangende om 96 flitspalen te plaatsen langs de autowegen. Ik kan die fanatieke ijver begrijpen wanneer het de bedoeling is het aantal verkeersslachtoffers drastisch te doen dalen, maar ik heb toch enkele bedenkingen.
Door het recente verkeersbeleid is het aantal ongevallen al effectief gedaald. Als ik echter kijk naar het aantal flitsuren in Vlaanderen en Wallonië, stel ik vast dat het aantal verkeersslachtoffers in Wallonië en in Brussel sneller daalt dan in Vlaanderen. Ik heb de cijfers van het BIVV voor mij liggen. Het aantal letselongevallen is in Vlaanderen gedaald met 18,8%, in Wallonië met 28,7% en in Brussel met 50,5%. Voor het aantal doden en sterfgevallen binnen dertig dagen na het ongeluk geven ze volgende cijfers: Vlaanderen min 26%, Wallonië, min 21%, Brussel min 50,7%. Het totaal aantal slachtoffers is in Vlaanderen gedaald met 18,9%, in Wallonië met 29,6% en in Brussel met 49,4%. De ijver waarmee we in Vlaanderen flitspalen plaatsen, is niet recht evenredig met de daling van het aantal slachtoffers. Ik bespaar u de studie die weerlegt dat de flitspalen wel degelijk zo efficiënt zijn als door de politici wordt beweerd.
Ik heb een studie van de Bath Spa University College in Australië waarin een correlatie wordt gemaakt tussen Engeland en Australië sedert 1990. Het blijkt dat het aantal doden gestagneerd is op plaatsen waar flitspalen staan. Er werd ook een vergelijking gemaakt met Duitsland waar dat niet het geval is. In Duitsland, waar er minder camera's staan, zet de daling zich voort.
Onze overheid is bijzonder ijverig in het uitvoeren van de slogan `Ik plant één flitspaal per dag', maar ze zou zeker zoveel ijver aan de dag moeten leggen om de zwarte punten aan te pakken. Ik beschik over de recente cijfers van de Road Federation Belgium. Daaruit blijkt dat 49%, dus bijna één ongeval op twee, te wijten is aan het onderhoud en de ligging van de weg.
Hoewel de auto de Belgische staat jaarlijks ongeveer 10 miljoen euro aan inkomsten bezorgt, besteedt de overheid slechts 500.000 euro aan werkzaamheden aan de openbare weg.
Ik verwijs naar Nederland, dat een efficiënt verkeersbeleid heeft. Het jaarverslag van het Nederlands Bureau voor Verkeershandhaving vermeldt: "Op plekken waar geen verhoogd ongevalrisico is, zullen flitspalen worden weggehaald. Slechts op plaatsen waar veel ongevallen plaatsvinden, kunnen flitspalen immers rekenen op een draagvlak en kan er sprake zijn van een kwalitatieve handhaving. In Nederland is de plaatsing van de flitspalen in het kader van de 25 verkeershandhavingsprojecten dan ook telkens voorafgegaan door een ongevallenanalyse. De handhaving wordt dan ook gericht op die plekken die toonbaar onveilig zijn". Het Nederlandse beleid verschilt duidelijk van het beleid dat in België wordt gevoerd. Ik ben niet de enige met die mening. Verkeersdeskundige Johan De Mol van de universiteit Gent wijst erop "dat de politie nu reeds te veel een pakinstantie is geworden die weinig efficiënte snelheidscontroles uitvoert. Hun acties `losse flodders' dragen niet bij tot een verhoging van de verkeersveiligheid, maar wel tot het meer innen van boetes". Dat is geen nieuwe vaststelling. In New Rome, een klein Amerikaans dorp van zestig inwoners in de omgeving van Columbus, Ohio, wordt jaarlijks 400.000 dollar aan boetes geïnd, wat 90% van de overheidsinkomsten uitmaakt. Ik heb de indruk dat we in ons land stilaan dezelfde richting uitgaan. Vorige week werd de minister door de heer Pinxten ondervraagd over de verdeling van het geld van het boetefonds. Het geld van de boetes komt allemaal in de federale schatkist terecht. Er is beloofd dat er een herverdeling over de gewesten zal plaatsvinden. Graag zou ik vernemen welke verdeelsleutel daarbij zal worden gehanteerd. Ik heb vernomen dat het gewest met de meeste ongevallen het grootste deel van de middelen zal ontvangen.
Enkele weken geleden had de minister het over de variabele maximum snelheidsbeperking die onder meer in Frankrijk wordt toegepast. Bij normale weersomstandigheden zou de maximum snelheid 130 kilometer per uur bedragen en bij regenweer 110 kilometer. Er zou tevens een onderscheid worden gemaakt tussen de maximumsnelheid overdag en bij nacht, wanneer er minder ongevallen plaatsvinden. Nochtans staat vast dat tussen 22 uur en 6 uur, 92% van de bestuurders de maximum snelheid overschrijden. Mensen houden zich enkel aan regels die ze als rechtvaardig ervaren.
Wat is het standpunt van de minister over mijn voorstel om timers op de flitspalen te plaatsen? In Engeland heeft de truckersfederatie verkregen dat de flitspalen uitsluitend werken op basis van veiligheid. Onlangs vernam ik dat in Wallonië de verlichting op de autowegen zal worden gedimd, afhankelijk van het verkeer.
Aangezien wordt beweerd dat flitspalen zich op zwarte punten bevinden, zou het veiligheidsverhogend zijn de gevaarlijke plaatsen zichtbaar te maken. Dat kan gebeuren door een lid toe te voegen aan artikel 62 van de wet van maart 1968 en ze in zwart en geel te schilderen, net zoals de verkeerslichten.
Ik kreeg graag enige verduidelijking over het nieuwe inhaalverbod voor vrachtwagens bij regen. Ik zou de term `regen' willen vervangen zien door `neerslag' en de bepaling moet worden aangevuld met `en in geval van nat wegdek'. Men kan de reglementering verduidelijken door te stellen dat men te maken heeft met `neerslag' op het ogenblik dat de chauffeur zijn ruitenwissers in werking moet stellen.
In de nieuw aangekondigde verkeersmaatregelen wordt ook gezegd dat het voorbijrijden van een oranjegeel licht streng zal worden beboet. Nu mag men door het oranje licht rijden, wanneer men door bruusk te remmen de veiligheid van anderen in gevaar brengt. In de toekomst zou een boete van 175 euro worden ingevoerd. In plaats hiervan zou men technische maatregelen kunnen nemen. Dat kan bijvoorbeeld door het invoeren van een knipperend groen licht voorafgaand aan de overgang tot het oranjegele licht of het gedurende enkele seconden samen laten branden van het groene en oranjegele licht. Dit laatste gebeurt in Frankrijk.
Men zou ook een elektronisch `countdown'-systeem voor het rode en het groene licht kunnen invoeren waardoor de bestuurder kan vaststellen hoeveel seconden het licht op rood of groen zal blijven. De chauffeur zal dan geen bruuske, gevaarlijke bewegingen moeten uitvoeren. Ook dit systeem is al in het buitenland toegepast. Men zou kunnen werken met LED-lichten waardoor veel informatie kan worden gegeven. Al die systemen kunnen gevaarlijke toestanden voorkomen.
Wat is ten slotte de mening van de minister over de coördinatie en de synchronisatie van verschillende verkeerslichten op eenzelfde rijbaan?
De heer Bert Anciaux, minister van Mobiliteit en Sociale Economie. - Aangezien overdreven snelheid meestal aan de basis van verkeersongevallen ligt en de ernst van de verwondingen recht evenredig is met de snelheid, is het vaststellen van snelheidsovertredingen een van mijn prioriteiten. Onbemande camera's vullen de bemande snelheidscontroles aan en zorgen daarenboven voor een verhoging van de objectieve en subjectieve pakkans.
In zijn vraag verwijst de heer Dedecker naar een aantal belangrijke maatregelen, maar hij is echt wel geobsedeerd door de flitspalen. Alsof ze, zoals hij zegt, een jackpot zijn voor de overheid. Ik begrijp die obsessie niet. Integendeel, hoe meer flitspalen er zijn, hoe kleiner de opbrengst is. Flitspalen zorgen ervoor dat er minder boetes worden betaald. Flitspalen leiden immers tot een ander rijgedrag. Dat kan ik alleen maar toejuichen.
Het is inderdaad waar dat in de verschillende gewesten niet dezelfde mentaliteit heerst. Verkeersveiligheid is een absolute prioriteit in Vlaanderen. Dat blijkt ook duidelijk uit de inspanningen van het Vlaams Gewest, de wegbeheerder, om een groot aantal flitspalen te plaatsen. Er wordt vaak verwezen naar het communautaire onevenwicht. Ik ben echter blij dat het Vlaams Gewest ernstige inspanningen doet. Die flitspalen hebben immers een heel positief gevolg, namelijk minder ongevallen en minder doden.
De heer Dedecker heeft het over Brussel en Wallonië. Er is echter een verschil tussen percentages en de nuchtere cijfers. Het aantal slachtoffers en verkeersongevallen ligt in Vlaanderen veel hoger dan in Wallonië en Brussel. De flitspalen dienen in eerste instantie om snelheidsovertredingen te bekeuren. Snelheid is er een van de grootste doodsoorzaken.
In Brussel staan te weinig flitspalen. Ik verneem nu wel dat de Brusselse politici daarin meer zullen investeren. Toch is het aantal doden of zwaargewonden ook in Brussel afgenomen. Die ongevallen zijn evenwel niet noodzakelijk het gevolg van snelheidsovertredingen. In Brussel zijn de zwakke weggebruikers, vooral de voetgangers, vaker het slachtoffer van verkeersongevallen dan elders.
Hoe dan ook, elke inspanning die wordt gedaan om tot meer verkeersveiligheid te komen, is meer dan welkom. De obsessie van de heer Dedecker voor de onbemande camera's is daarom niet helemaal terecht.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ik vind dat die obsessie eerder van de andere kant komt dan van mij. Waar ik het vooral moeilijk mee heb, is dat de flitspalen als alleenzaligmakend worden voorgesteld.
De heer Bert Anciaux, minister van Mobiliteit en Sociale Economie. - Ik ben het ermee eens dat het niet de enig zaligmakende oplossing is, maar het is wel degelijk een instrument dat forse resultaten oplevert.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ik vind het positief dat ze een mentaliteitswijziging teweeggebracht hebben bij de bestuurders, maar het mag geen heksenjacht worden. Ik zie bijvoorbeeld het nut niet in van het plaatsen van 96 flitspalen op de autosnelwegen.
De heer Bert Anciaux, minister van Mobiliteit en Sociale Economie. - Op de autosnelwegen worden ook heel wat overtredingen vastgesteld.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Het gaat mij om de ongevallen. Slechts 9,8% van de ongevallen gebeurt op een autosnelweg.
De heer Bert Anciaux, minister van Mobiliteit en Sociale Economie. - Moeten die 9,8% dan niet aangepakt worden, bijvoorbeeld om naar een halvering te streven?
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Maar de remedie mag niet erger worden dan de kwaal.
De heer Bert Anciaux, minister van Mobiliteit en Sociale Economie. - Dat is niet echt mijn verantwoordelijkheid, maar die van de wegbeheerders, in casu de gewesten. Ik wil me daar echter niet achter verstoppen, want ik ben zeer gelukkig dat zij ook die 9,8% proberen aan te pakken.
Willen de politiezones een deel krijgen van de ontvangsten van de penale geldboeten inzake verkeer, van de bevelen tot betaling en van de sommen tegen betaling met eventueel verval van strafvordering, dan moeten ze een overeenkomst inzake verkeersveiligheid sluiten. De politiediensten die extra inspanningen voor de verkeersveiligheid leveren, moeten hiervoor beloond worden en moeten dus meer geld uit het Boetefonds krijgen.
Momenteel ben ik, samen met mijn collega's in de regering, aan het bekijken welke verdeelsleutel de beste aanmoediging voor effectieve handhaving vormt. Ik kon me niet verzoenen met de criteria die in het ontwerp van koninklijk besluit stonden, ook al was er een uitdrukkelijke wens om zo snel mogelijk te kunnen starten met het Boetefonds. Het aantal doden en zwaargewonden gedurende een jaar in een bepaalde politiezone was bijna het enige criterium. Hoe meer doden, hoe meer geld, vond ik geen goed principe.
Er moeten volgens mij twee criteria zijn: de objectieve gevaren in de zone en de inspanningen die de politiezone levert om het aantal ongevallen en slachtoffers te verminderen.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ook de gemeenten die de algemene veiligheid verbeteren, bijvoorbeeld door wijziging van de wegenstructuur of verlegging van fietspaden, moeten beloond worden. Men mag zich niet toespitsen op de inspanningen van de politie alleen.
De heer Bert Anciaux, minister van Mobiliteit en Sociale Economie. - Als ik zeg dat rekening moet worden gehouden met resultaten, bedoel ik niet alleen de inspanningen van de politie, maar de resultaten op het terrein zelf, het aantal verkeersongevallen.
Iedereen is het erover eens dat onaangepaste snelheid en roekeloos rijgedrag het risico op ongevallen verhogen. De maximumsnelheid laten afhangen van de omstandigheden is echter zeer arbitrair. Wat door de ene bestuurder als een aanvaardbare maximumsnelheid wordt aangevoeld, hoeft dat voor een andere niet te zijn. Het is dan ook wenselijk vast te houden aan de vigerende eenduidige snelheidsbeperkingen.
Artikel 10, 1, 1º, van het verkeersreglement komt gedeeltelijk tegemoet aan de vraag naar variabele snelheden. Bestuurders dienen hun snelheid aan te passen aan de omstandigheden, de plaatsgesteldheid en zo meer. Aan de maximumsnelheid mag echter niet getornd worden.
De heer Dedecker wil de maximumsnelheid afhankelijk maken van de klimatologische omstandigheden, de tijd, de plaats. Ik heb heel veel kritiek gekregen toen ik verklaarde dat ik het probleem van de variabele snelheid wilde onderzoeken. De verlaging van de toegelaten snelheid naar 110 bij hevige regen is niet meer dan logisch. Op objectieve wijze moet ook kunnen worden onderzocht of in sommige gevallen de snelheid niet verhoogd kan worden. Dit onderzoek is aan de gang. Ik hanteer echter maar één criterium, namelijk de verkeersveiligheid. Het zou me ten zeerste verwonderen als zou blijken dat een verhoging van de toegelaten snelheid 's nachts de verkeersveiligheid ten goede komt. Ik wil het debat echter open voeren.
Ik ben geen voorstander van timers op flitspalen.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Om kwart over drie 's nachts is een weg waar maar 70 kilometer per uur gereden mag worden, leeg. Op dat ogenblik moet er toch geen flitsrolletje in het apparaat zitten. Dat is pesterij.
De heer Bert Anciaux, minister van Mobiliteit en Sociale Economie. - Ik heb de heer Dedecker hier vandaag zien rondlopen. Hij moet proberen wat rustiger te leven.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Het gaat niet over mij. Ik kan me enkele boetes permitteren. Hoewel ik 80.000 kilometer per jaar rijd, wordt ik niet vaak geflitst. Het is niet omdat ik opkom voor het adoptierecht van homoseksuelen, dat ik zelf homoseksueel ben. Ik kom op voor de mensen, niet voor mezelf.
De heer Bert Anciaux, minister van Mobiliteit en Sociale Economie. - Er is geen enkel argument om de regels aan te passen op stille momenten in het verkeer. Ik heb reeds gezegd dat ik de variabiliteit alleen zal beoordelen op basis van het criterium van de verkeersveiligheid.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Het is volstrekt logisch dat in een schoolomgeving maar 30 per uur mag worden gereden in de namiddag als de kinderen naar huis gaan. Heeft die beperking echter nog zin om twee uur 's nachts?
De heer Bert Anciaux, minister van Mobiliteit en Sociale Economie. - De organisatie van een zone 30 in de schoolomgeving en de veralgemening van die zone tot alle woonwijken zijn veeleer gericht op een aanpassing van de mentaliteit. Iedereen moet beseffen dat op die plaats de wagen niet prioritair is, wat ook de weersomstandigheden of het uur van de dag mogen zijn. De sterke moet zich op in die zone aanpassen aan de zwakkere.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - 's Nachts zijn er in de schoolomgeving geen zwakke weggebruikers.
De heer Bert Anciaux, minister van Mobiliteit en Sociale Economie. - Mochten alleen snelheidscontroles worden gedaan tijdens de piekuren, bij hoge verkeersdensiteit, dan zouden de bestuurders de indruk krijgen dat ze buiten die periodes de verkeersregels, en meer bepaald de regels inzake de maximumsnelheid, niet hoeven na te leven. Het hoeft geen betoog dat dit nefast zou zijn voor de verkeersveiligheid.
Flitspalen worden meestal geplaatst op zwarte punten. Op sommige plaatsen worden ze aangekondigd; meestal wordt hierbij gebruik gemaakt van een bord dat aangeeft dat bestuurders op een bepaald traject het risico lopen te worden gecontroleerd.
De zwarte punten moeten natuurlijk niet alleen met flitspalen worden aangepakt. Ook moeten infrastructuurwerken worden gedaan. De huidige meerderheid in het Vlaams Parlement heeft de aanpak van de zwarte punten als een prioriteit naar voren geschoven; het Vlaams Gewest heeft trouwens heel veel geld en energie in die aanpak gestoken.
De wegbeheerders zijn trouwens vragende partij om meer camera's te plaatsen op de zwarte punten, terwijl ze ook steeds meer werk maken van de aanpassing van de infrastructuur. We zijn dus op de goede weg.
Aangezien de federale overheid geen wegen onder haar beheer heeft, staan de wegbeheerders in voor de plaatsing en de kleur van de flitspalen. Net als de heer Dedecker heb ik niets tegen het gebruik van zwart en geel.
Wat het inhaalverbod bij regen betreft, wordt in overleg met de gewesten een nieuw verkeersbord ontworpen dat buitenlandse bestuurders over het inhaalverbod informeert. Aan de gewesten zal worden gevraagd die borden te plaatsen aan de grensovergangen en op parkeerplaatsen.
Tevens wordt onderzocht of het woord `regen' niet beter kan worden vervangen door `neerslag' of waarom niet, door `nat wegdek'. Beide suggesties neem ik alleszins in overweging.
Vroeger werd ons aangeleerd dat iedereen geacht werd de wet te kennen. Vandaag zeggen sommigen vlakaf dat ze niet voldoende zijn geïnformeerd gewoon omdat ze geen brief hebben gekregen over een nieuwe reglementering. Dat beschouwen ze als een reden om de regeling niet na te leven. Dat is de wereld op zijn kop zetten. Ik geef de vrachtwagenbestuurders nog wel even de tijd om zich te conformeren aan het inhaalverbod bij regenweer of neerslag. Binnenkort en nadat nogmaals met de buitenlandse federaties contact is opgenomen, zal ik de wetgeving wel doen naleven. Doe ik dat niet, stel ik me trouwens bijzonder kwetsbaar op in geval van een zwaar ongeval.
Ook over het oranje licht bestaat een hardnekkig misverstand. Reeds vele jaren is door het oranje licht rijden even strafbaar als door rood rijden. Op 1 maart verandert niets aan die regeling. De enige uitzondering is het niet meer kunnen stoppen of het veroorzaken van een onveilige situatie. Alleen dan mag een chauffeur door het oranje licht rijden. Het oranje licht dient in feite om het kruispunt vrij te maken. Kortom oranje is al lang gelijk aan rood en dat blijft zo.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Daarover is wel slecht gecommuniceerd.
De heer Bert Anciaux, minister van Mobiliteit en Sociale Economie. - Een journalist heeft inderdaad geschreven dat door een oranje licht rijden vanaf maart strafbaar wordt.
Bedoeling is de oranje fase in de praktijk te verlengen door het licht op groen een paar seconden te laten voordat het naar oranje overgaat ofwel even samen met oranje aan te laten. Zo is het geregeld in Canada en dat geeft daar goede resultaten. Ik laat dat voorstel verder onderzoeken.
Een elektronisch countdownsysteem is volgens mijn administratie niet bevorderlijk voor de verkeersveiligheid. Omdat ik zelf nog niet helemaal overtuigd ben, laat ik dat systeem onderzoeken door het BIVV.
Aan de duidelijkheid en zichtbaarheid van verkeerslichten wordt niet getwijfeld. Ik begrijp dan ook de vraag naar het gebruik van de zoveel duurdere light emitting diode-systemen in verkeerslichten niet zo goed. Om eerlijk te zijn zie ik daarvan niet meteen het belang in.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Het invoeren van LED-systemen zou voor heel België een besparing van 5 miljoen euro per jaar opleveren, omdat deze systemen een lager verbruik en een langere levensduur kennen. Bovendien zou de kwaliteit van de verkeerslichten erop vooruitgaan en kan er in de lichten zelf een countdown worden ingevoerd. Het gaat hier dus over een beter gebruik en een betere zichtbaarheid.
De heer Bert Anciaux, minister van Mobiliteit en Sociale Economie. - Als een LED-systeem nodig is voor het installeren van een countdown, wil ik dat uiteraard mee bekijken.
Het systeem van de groene golf is nu al in gebruik, bijvoorbeeld in de Wetstraat. Op sommige wegen zijn de verkeerslichten zo afgesteld dat de meeste bestuurders die door het groene licht rijden en zich aan de maximumsnelheid houden, ook bij het volgende kruispunt groen licht hebben. Het plaatsen van de verkeerslichten behoort tot de bevoegdheid van de wegbeheerder, maar het kan inderdaad soms beter. Het beter op elkaar afstemmen van de verkeerslichten kan een stuk ergernis wegnemen.
De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende vergaderingen vinden plaats donderdag 5 februari 2004 om 10 uur en om 15 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 18.25 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Lizin, de heren Devolder, Germeaux, Ramoudt, Roelants du Vivier en Vankrunkelsven, met opdracht in het buitenland, de heren Collas, Destexhe, Guilbert en Van den Brande, wegens andere plichten.
-Voor kennisgeving aangenomen.
Stemming 1
Aanwezig: 49
Voor: 49
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Pierre Chevalier, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Stefaan De Clerck, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Antoine Duquesne, Pierre Galand, Christel Geerts, Patrick Hostekint, Jean-François Istasse, Jeannine Leduc, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Etienne Schouppe, Erika Thijs, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Anke Van dermeersch, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille, Alain Zenner.
Stemming 2
Aanwezig: 50
Voor: 39
Tegen: 8
Onthoudingen: 3
Voor
Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Pierre Chevalier, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Amina Derbaki Sbaï, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Antoine Duquesne, Pierre Galand, Christel Geerts, Patrick Hostekint, Jean-François Istasse, Jeannine Leduc, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Fatma Pehlivan, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille, Alain Zenner.
Tegen
Sabine de Bethune, Stefaan De Clerck, Mia De Schamphelaere, Clotilde Nyssens, Etienne Schouppe, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Marc Van Peel.
Onthoudingen
Michel Delacroix, Jacinta De Roeck, Lionel Vandenberghe.
Het volgende voorstel werd ingediend:
Voorstel tot herziening van de Grondwet
Herziening van artikel 23 van de Grondwet, om een lid toe te voegen betreffende het recht voor de burger op een universele dienstverlening inzake post, communicatie en mobiliteit (Verklaring van de wetgevende macht, "Belgisch Staatsblad" nr. 128 - tweede uitgave van 10 april 2003):
Herziening van artikel 23, derde lid, van de Grondwet, ten einde het aan te vullen met een 6º, dat het recht op water waarborgt (van de heer Philippe Mahoux; Stuk 3-480/1).
-Het voorstel werd verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.
Wetsvoorstellen
Artikel 77 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap teneinde uitdrukkelijk te bepalen wanneer het mandaat van de leden van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap eindigt (van de heer Jean-François Istasse c.s.; Stuk 3-482/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel inzake de medisch begeleide voortplanting (van mevrouw Christine Defraigne; Stuk 3-418/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot oprichting van een Fonds voor het vergoeden van slachtoffers van een besmetting als gevolg van een bloedtransfusie (van de heren Alain Destexhe en Jacques Germeaux; Stuk 3-470/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 100bis van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn met het oog op het instellen van een uniforme regeling inzake de onderhoudsplicht van kinderen bij de opname van bejaarden in een rusthuis (van mevrouw Annemie Van de Casteele c.s.; Stuk 3-471/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 559 van het Strafwetboek (van de heren Ludwig Vandenhove en Hugo Vandenberghe; Stuk 3-472/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Voorstel van bijzondere wet
Artikel 77 van de Grondwet
Voorstel van bijzondere wet tot aanvulling van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen teneinde uitdrukkelijk te bepalen wanneer het mandaat van de leden van de gemeenschaps- en gewestraden eindigt (van de heer Jean-François Istasse c.s.; Stuk 3-481/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.
Voorstel van resolutie
Voorstel van resolutie voor een kindvriendelijke Senaat (van mevrouw Sabine de Bethune; Stuk 3-466/1).
-Verzonden naar het Bureau.
Met toepassing van artikel 21-4, tweede zin, van het Reglement werden de volgende wijzigingen in de samenstelling van bepaalde commissies aangebracht:
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden:
Commissie voor de Justitie:
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden:
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden:
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging:
Commissie voor de Institutionele Aangelegenhe-den:
Adviescomité voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen:
Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden:
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:
van mevrouw Amina Derbaki Sbaï aan de eerste minister en aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "de aangekondigde vermindering van de aardoliereserves: één van onze belangrijkste energiebronnen" (nr. 3-113)
van de heer Jacques Germeaux aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "het verzekeren van risico's bij activiteiten van verenigingen" (nr. 3-114)
van de heer René Thissen aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de financiering van de BSE-testen" (nr. 3-115)
van de heer Christian Brotcorne aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "de hervorming van de loopbanen van de ambtenaren van niveau A" (nr. 3-116)
van de heer Philippe Mahoux aan de eerste minister over "de eventuele wijzigingen in het protocol bij officiële plechtigheden en manifestaties" (nr. 3-117)
van mevrouw Sfia Bouarfa aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de elektronische identiteitskaart" (nr. 3-118)
van de heer Philippe Mahoux aan de minister van Werk en Pensioenen en aan de staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het werk, toegevoegd aan de minister van Werk en Pensioenen, over "de controlegeneeskunde in de bedrijven" (nr. 3-119)
van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Financiën over "de nieuwe bepalingen ter bestrijding van het witwassen van kapitalen" (nr. 3-120)
van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "de bespreking van het jaarlijks verslag van de regering over de opvolging van de Wereldvrouwenconferentie in Peking in 1995" (nr. 3-121)
van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de stijging van het aantal zwaarlijvige tieners in ons land" (nr. 3-122)
van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de toestand van de Iraanse asielzoekers" (nr. 3-123)
van de heer Christian Brotcorne aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over "de nieuwe selectieprocedure voor de topmanagers" (nr. 3-124)
van de heer Jean-Marie Dedecker aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "het reduceren van het aantal gerechtelijke arrondissementen" (nr. 3-125)
-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.
De Senaat heeft bij boodschappen van 26 januari 2004 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van:
Wetsontwerp betreffende de bescherming tegen valsemunterij (Stuk 3-446/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Wetsontwerp tot regeling van de verdeling tussen de kiescolleges van het aantal in het Europees Parlement te verkiezen Belgische leden (Stuk 3-476/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Bij boodschap van 27 januari 2004 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp:
Wetsontwerp betreffende de bijdrage van België aan de negende wedersamenstelling van de werkmiddelen van het Afrikaanse Ontwikkelingsfonds (Stuk 3-444/1).
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij boodschappen van 22 januari 2004 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:
Artikel 77 van de Grondwet
Ontwerp van bijzondere wet houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving (Stuk 3-473/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Wetsontwerp houdende verschillende wijzigingen in de kieswetgeving (Stuk 3-474/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van diverse bijzondere wetten (Stuk 3-475/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel (Stuk 3-477/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Wetsontwerp betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafgerechtshof en de internationale straftribunalen (Stuk 3-478/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.
De Regering heeft volgend wetsontwerp ingediend:
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Republiek Benin inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 18 mei 2001 (Stuk 3-483/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en de Landsverdediging.
Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:
gesteld door het Hof van Beroep te Luik (rolnummer 2870).
-Voor kennisgeving aangenomen.
Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij brief van 23 januari 2004 heeft de voorzitster van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek aan de Senaat overgezonden:
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden en naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 13 januari 2004 heeft de minister van Binnenlandse Zaken, overeenkomstig artikel 57/28 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen aan de Senaat overgezonden, het veertiende en het vijftiende jaarverslag van de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen (werkingsjaren 2001 en 2002).
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Bij brief van 23 januari 2004 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat overgezonden:
aangenomen tijdens de vergadering van 15 tot 18 december 2003.
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden.