2-280 | Belgische Senaat | 2-280 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter
(De vergadering wordt geopend om 14.15 uur.)
De heer Marcel Colla (SP.A), corapporteur. - Ik weet niet of het vertaalbaar is, maar ik sta hier in een geestesgesteldheid die pissig is. Ik heb begrip voor de gefundeerde kritiek op de onderzoekscommissie, voor degenen die de sterke punten in het rapport benadrukken en ook voor degenen die de leemten beklemtonen.
Ik kan echter geen begrip opbrengen voor een Hoge Vergadering die voor zulk belangrijk onderwerp een plenaire vergadering organiseert op vrijdag om 14 uur. Dat bewijst immers dat men in het achterhoofd heeft dat een verplicht nummertje moet worden opgevoerd en dat het belang ervan nihil is. Ik vind dat onaanvaardbaar namens alle medewerkers, senatoren en experts die veel tijd in de onderzoekscommissie hebben gestoken.
Ofwel worden we verondersteld om vier uur alles te hebben afgehaspeld, ofwel moeten we de vergadering onderbreken omdat zeven van de negen leden van de commissie Deelname aan buitenlandse missies - waartoe ook de voorzitter, een ondervoorzitter, de twee rapporteurs en nog twee andere leden van de onderzoekscommissie behoren -, verondersteld worden genoemde commissie bij te wonen om een onderwerp te bespreken dat niets met missies te maken heeft!
Als ik in de toekomst nog over nieuwe politieke cultuur hoor spreken, zal ik aan vanmiddag denken en in een schaterlach uitbarsten. Als ik in de toekomst zal luisteren naar debatten over de zin van de Senaat, zal ik ook aan vanmiddag denken en evenzeer in een schaterlach uitbarsten.
Ik zal misschien mijn persoonlijke mening over de enquêtecommissie en haar besluiten naar voren brengen. Misschien, want ik heb geen zin om te pauzeren tussen 4 en 6 en daarna voor een helemaal lege zaal te komen spreken. Nochtans zou dat waarschijnlijk mijn laatste interventie zijn als parlementslid na 24 jaar Parlement.
In die context zal mijn verslag als rapporteur bijzonder beknopt zijn. Het verslag heeft sterke en zwakke punten, bevat een heel pak vaststellingen en aanbevelingen, onderverdeeld in verschillende hoofdstukken. Gelet op de belangstelling ben ik ervan overtuigd dat iedereen het verslag uit het hoofd kent. Als rapporteur kan ik me dan ook tevreden stellen met te verwijzen naar het verslag! (Algemeen applaus)
De heer Georges Dallemagne (CDH), corapporteur. - Net als de heer Colla wil ik protest aantekenen tegen de manier waarop deze materie hier vandaag wordt behandeld. Nochtans hebben wij onze verantwoordelijkheid op ons genomen. Onze onderzoekscommissie is de enige die de Senaat gedurende deze zittingperiode heeft opgericht en tot een goed einde heeft gebracht. Ik herinner eraan dat de toestand in het gebied van de Grote Meren zeer ernstig was. Ik kan niet anders dan protesteren als sommige fracties dit debat als niet interessant en onbelangrijk afdoen.
MR en Ecolo zijn afwezig. Deze laatste fractie laat nochtans dikwijls haar interesse blijken voor duurzame ontwikkeling en voor volkeren in conflictgebieden die in ellende en armoede leven. Ik betreur dat belangrijke fracties afwezig zijn.
Ik betreur ook dat dit debat wordt gehouden op een vrijdagmiddag, een ogenblik waarop veel parlementsleden afwezig zijn. Bovendien vindt vanmiddag nog een andere belangrijke vergadering plaats.
Net als mijn collega weiger ik om hier gedurende uren en voor een lege zaal een lang en belangrijk verslag voor te lezen. Net als de heer Colla verwijs ik dus naar mijn schriftelijk verslag.
Toch wil ik enkele meer persoonlijke beschouwingen maken over een aantal elementen in het verslag die in mijn ogen belangrijk, onvolledig of zelfs strijdig met de werkelijkheid zijn.
Ik ben tevreden dat wij dit werk hebben kunnen verrichten. Met deze onderzoekscommissie heeft de Belgische Senaat zijn belangstelling getoond voor een wrede oorlog en een toestand die voor de internationale gemeenschap lang verborgen werden gehouden. Met de genocide in Rwanda is dit wellicht de zwaarste crisis die Afrika de jongste decennia heeft gekend. Ze heeft aan miljoenen het leven gekost.
Wij moeten de Senaat erkentelijk zijn voor dit initiatief in verband met een a priori ver verwijderd probleem. Wij mogen ook tevreden zijn dat werd toegegeven dat België en sommige Belgische ondernemingen in het conflict betrokken waren.
Het opschrift van onze onderzoekscommissie spreekt voor zich: "... in het licht van ... de betrokkenheid van België." Door een zekere verantwoordelijkheid en betrokkenheid toe te geven, hebben sommige Belgische operatoren een a priori welgekomen signaal gegeven.
Wij mogen ons mijns inziens ook verheugen over het werk dat 15 maanden en 70 hoorzittingen lang, van november 2001 tot maart 2003, is geleverd. De experts hebben de commissie geholpen om de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen in Congo beter te leren kennen en er zich een mening over te vormen.
Het verslag is een rijke bron van informatie, van analyses, van soms harde vaststellingen over de toestand in het gebied van de Grote Meren, over de oorsprong, de oorzaken en de gevolgen van de tragische toestand waarin de landen in die regio zich bevinden, en ook over wie daarvoor verantwoordelijk zijn.
Wij mogen ook tevreden zijn over de duidelijke aanbevelingen en vaststellingen. Op grond daarvan kunnen wij wellicht verantwoordelijken aanwijzen en acties voorstellen.
Zo werd onder andere het belang van de rapporten van de Verenigde Naties erkend. Dat liep niet van een leien dakje. Dankzij die rapporten werden de mechanismen van plundering van de natuurlijke rijkdommen in Congo en in het gebied van de Grote Meren blootgelegd, maar ook de links met de oorlog, met ondernemingen en met netwerken van elites. Die netwerken hebben tegelijkertijd een politiek, militair, economisch, nationaal en internationaal karakter.
De Congolese bevolking heeft in deze oefening een eerste sterk en duidelijk signaal gezien van de belangstelling van de internationale gemeenschap voor de toestand in het gebied van de Grote Meren.
Er kunnen nu sancties worden genomen tegen sommige verantwoordelijken voor de plundering van de natuurlijke rijkdommen.
Het tweede belangrijke element van het verslag betreft de doorslaggevende verantwoordelijkheid van de overheid en de Staat van de landen in de regio, evenals van de Congolese Staat.
Wij moeten erkennen dat de overheden in die landen, meer bepaald in Congo, niet alleen niet in staat zijn om de wetten van hun land te doen eerbiedigen, maar decennia lang evenmin in staat zijn geweest om ze zelf te eerbiedigen en om het algemeen belang te dienen. Dikwijls hebben zij als eerste de economie van de Congolese natie en van het Congolese volk geplunderd.
Die gang van zaken was vaak een bron van destabilisatie en alleszins het voorwendsel voor de buurlanden om Congo binnen te vallen en het land te bezetten.
Ik hoop dat de huidige Congolese overheid het gehele verslag zal doornemen en zich erdoor zal laten inspireren om een toekomstgericht beleid te voeren.
In dat verband verwijs ik naar punt 2.4 van de Vaststellingen en Aanbevelingen van de onderzoekscommissie. Ik citeer: "Fiscale pesterijen, het gebrek aan rechtszekerheid, de bedilzucht van de administratie alsook de toename van het aantal geheime commissies remmen iedere vorm van activiteit, dienstverlening of onderneming die bijdraagt tot de ontwikkeling van het land, af."
Het derde interessante punt in dit verslag is dat de commissie de ernst van de toestand op humanitair vlak beklemtoont. Punt 6 van de vaststellingen laat geen twijfel bestaan over de schendingen van de mensenrechten, over de band tussen de ontginning van de natuurlijke rijkdommen, de oorlog en de uitzonderlijk ernstige toestand op het humanitaire vlak. Nergens in de wereld ligt het sterftecijfer zo hoog als in de Democratische Republiek Congo. In sommige dorpen langs de frontlinie sterft jaarlijks niet minder dan een kwart van de kinderen en 10% van de totale bevolking.
Aanbeveling 2.11 over de straffeloosheid is in mijn ogen belangrijk. Ik citeer: "De commissie is van oordeel dat de huidige straffeloosheid inzake schendingen van de mensenrechten deze schendingen alleen maar bestendigen en verergeren. De commissie vraagt de Belgische regering spoedig op te treden bij de partijen die voor deze schendingen verantwoordelijk zijn en bij de bevoegde internationale instanties, met inbegrip van het Internationaal Strafgerechtshof, om een einde te maken aan de schendingen en de daders te laten vervolgen".
Dat is een zeer sterke aanbeveling. Wij hebben daaraan hard gewerkt. Wij hebben daarover fel gediscussieerd en ik ben tevreden dat deze aanbeveling uiteindelijk in ons verslag werd opgenomen.
Nu Europa van oordeel is dat er andere middelen bestaan dan oorlog om een halt toe te roepen aan tirannieën, nu de oorlog in Congo al meer dan vier jaar aansleept en de legers van Oeganda, Rwanda en Burundi zopas opnieuw de grens van de Democratische Republiek Congo zijn overgestoken en de slachtingen in Oost-Congo, meer bepaald in de streek van Ituri, ondraaglijke hoogtepunten van barbarij hebben bereikt, is het hoog tijd dat het gerecht van de landen in dat gebied en dat het internationaal gerecht de verantwoordelijken voor deze oorlogsmisdaden en voor de misdaden tegen de menselijkheid vervolgt en straft.
Om uitvoering te geven aan aanbeveling 11 heb ik enkele weken geleden een voorstel van resolutie ingediend waarin de regering wordt verzocht de zaak aanhangig te maken bij het Internationaal Strafgerechtshof, zoals het Verdrag van Rome bepaalt. Ik ben daarin spijtig genoeg niet bijgetreden door de meerderheid, met uitzondering van de heer Colla, voor wiens steun ik hem dank.
Velen hebben mij gezegd dat mijn voorstel goed, interessant en nuttig is, dat het de klemtoon legt op belangrijke punten, maar dat het te vroeg komt. Ik denk dat echter niet. Ik denk daarentegen dat het zelfs vrij laat komt en dat de straffeloosheid een sleutelkwestie is om het conflict in de Democratische Republiek Congo te kunnen oplossen.
Er werden heel wat middelen ingezet en de Belgische diplomatie heeft zich niet onbetuigd gelaten met pogingen om een oplossing te vinden voor het conflict in het gebied van de Grote Meren, maar wij moeten toegeven dat de situatie verder blijft ontaarden. Meer dan ooit klinkt het gedreun van laarzen in dat gebied, ook al wordt het overstemd door de oorlog in Irak.
Eindelijk beschikken wij over internationale rechtsmiddelen. Er werd zopas een procureur-generaal benoemd in Den Haag en het Internationaal Strafgerechtshof is helemaal operationeel. We moeten dus niet langer een beroep doen op de vandaag zo verguisde Belgische genocidewet,; nu kunnen wij het lang verwachte internationaal rechtsinstrument gebruiken en dat verheugt ons.
België is een van de stichters van het internationaal gerecht dat het eindelijk mogelijk maakt om dat zo belangrijke recht op inmenging uit te oefenen waarmee wij slachtingen en bloedbaden willen stoppen.
Vandaag kunnen wij een beroep doen op het Internationaal Strafgerechtshof. Ik pleit ervoor dat wij zouden terugkomen op onze beslissing om van die mogelijkheid af te zien. Ik betreur dat wij die stap niet hebben durven te doen.
Tot slot wil ik de bijzonder klare en duidelijke vaststellingen 6.9 en 6.10 betreffende de situatie op humanitair vlak onderstrepen.
Wij hebben de van meet af aan vooropgestelde doelstellingen niet bereikt, noch onze verantwoordelijkheid op ons genomen.
Zo moeten wij meer bepaald de timing betreuren. Ik heb mijn verzoek tot oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie op 28 juni 2000 ingediend. In 2000 was het conflict al twee jaar oud. Destijds bleek al dat de oorzaken van het conflict niet bij veiligheidsproblemen aan de grenzen lagen, maar hoofdzakelijk bij de ontginning van de natuurlijke rijkdommen van Congo. Het verband tussen het voortduren van het conflict en de nationale en internationale economische belangen sprong in het oog.
De verantwoordelijkheid van België in het voortduren van het conflict was een onderzoek waard, temeer daar sommige economische operatoren er niet voor terugschrokken om de ontginning van en de handel in coltan tegen duizelingwekkend hoge prijzen op te drijven.
Tussen de indiening van het verzoek en de goedkeuring van de oprichting door de Senaat is een jaar verlopen. Wij hebben dus tot drie jaar na het uitbreken van de oorlog moeten wachten. De commissie werd opgericht daags na de publicatie van het eerste VN-rapport. Vervolgens hebben we nog vijf maanden moeten wachten om met de hoorzittingen te beginnen. Over de vaststellingen en aanbevelingen zijn de discussies begonnen aan de vooravond van de verkiezingscampagne voor 18 mei. De discussies werden dan ook bezwaard door pre-electorale beschouwingen.
Door deze ongelukkige timing zijn de conclusies en de aanbevelingen niet altijd even krachtig en moedig als wij hadden verhoopt.
Ik kom nu bij de methodologie die de commissie heeft gevolgd. Wij hebben heel veel tijd besteed aan de organisatie van onze werkzaamheden en aan de definitie van onze doelstellingen. Wij hebben uitvoerig gediscussieerd over het gebruik van inlichtingen die wij tijdens hoorzittingen met gesloten deuren hadden verkregen.
In sommige paragrafen geven de experts overigens aan dat zij dat soort inlichtingen soms niet hebben kunnen of willen gebruiken. Wij hebben veel te laat, in november 2002, een beroep gedaan op een specialist in strafrecht. Sommige hoorzittingen hebben dan ook in vreemde omstandigheden plaatsgevonden, in het bijzijn van talrijke advocaten, meer bepaald de hoorzitting met de heer Forrest.
Gedurende een lange periode hadden we maar vage noties van onze prerogatieven als onderzoekscommissie en hebben we die dan ook onvoldoende laten gelden. Al te vaak hebben we vrede genomen met het verhoor van mensen die elk strafbaar feit uiteraard ontkenden, zonder hun argumenten uit te spitten.
Daardoor ontstond vaak de indruk dat de beschuldigingen in het VN-rapport van elke grond waren ontbloot. Wij slaagden er immers niet in ze te staven. Dat geeft te denken over het belang van onderzoekscommissies en over de manier waarop ze moeten worden geleid.
Ik betreur ook het duidelijk gebrek aan interesse vanwege de regering. We werden geregeld geboycot. Onze voorzitter moest vaak aandringen om tot bepaalde informatie toegang te krijgen en dan nog werd die informatie laattijdig en met mondjesmaat gegeven.
Ik betreur ook dat er nog geen gedragscode bestaat voor de Belgische ondernemingen in het gebied van de Grote Meren. Zo'n code leek ons nuttig, maar we hebben ons er niet meer voor ingespannen omdat de regering beloofd had die taak toe te vertrouwen aan een werkgroep. Die code is er echter nog altijd niet.
Er zijn twee mogelijkheden: ofwel vindt de regering dat niet belangrijk, ofwel wil ze niet dat er een gedragscode komt inzake de activiteiten van onze ondernemingen in het gebied van de Grote Meren en, meer algemeen, in landen waar oorlog woedt of waar er geen rechtsstaat meer is.
Ik betreur ook dat het deskundigenverslag van de VN wantrouwen heeft gewekt. Sommige kritiek lijkt me gegrond. We zouden bijvoorbeeld over bepaalde informatie moeten kunnen beschikken en beter op de hoogte moeten zijn van de situatie van de personen die worden genoemd. We moeten evenwel toegeven dat het verslag de problemen klaar en duidelijk in kaart brengt.
Buiten Afrika is ons land het enige waarvan ondernemingen worden vermeld waartegen sancties moeten worden genomen. Het zijn er vijf in het totaal. De VN menen dat ze niet hebben gehandeld in overeenstemming met de plaatselijke situatie, het internationaal recht en de aanbevelingen van de OESO. Het zou toch wel merkwaardig zijn dat we dat verslag bruikbaar zouden vinden, behalve dan wat de informatie over de Belgische bedrijven betreft.
Het verslag vertoont evenwel verschillende leemten. Ik betreur dat het geen duidelijker informatie geeft over de rol die bepaalde Belgische ondernemingen hebben gespeeld in de financiering van de oorlog of over de gevolgen van het Congolese conflict voor hun economische activiteiten.
Ik denk helemaal niet dat België een centrale rol heeft gespeeld of dat ons land of de Belgische ondernemingen in het middelpunt stonden van het systeem van plunderingen dat in Congo heerste. We mogen echter ook niet ontkennen dat bepaalde Belgische bedrijven door de uitvoer en de verwerking van en de handel in bepaalde producten, via belastingen en smeergeld er hebben toe bijgedragen dat de oorlog langer heeft geduurd en heviger was.
Gelet op de verantwoordelijkheid van bepaalde ondernemingen zou het interessant zijn dat de regering, in afwachting van aanvullende informatie, voorstelt hun activiteiten te schorsen, althans in dat gebied. In ons verslag wordt er immers op gewezen dat het onderzoek en de evaluatie moeten worden voortgezet en dat er de komende zittingsperiode. bijkomende werkzaamheden moeten worden verricht
Ik kom nu tot het probleem Katanga, meer bepaald de activiteiten van de heer Forrest, waar veel om te doen was. Er waren uiteraard nog andere betrokkenen, want in Katanga zijn verschillende problemen aan het licht gekomen.
Wat de activiteiten rond de slakkenberg van Lubumbashi en het Luiswishi-project betreft, verheugt het mij dat de commissie, na harde discussies, heeft toegegeven dat er op zijn minst een vermoeden van belangenvermenging bestond, aangezien de heer Forrest tijdens de uitvoering van die projecten zowel voorzitter van zijn groep was als van de groep Gécamines. De heer Forrest blijft beweren dat hij in de commissie de gehele waarheid heeft gezegd. Hij heeft onlangs zelfs in een Nederlandstalige en een Franstalige krant een reclamebericht laten opnemen waarin hij verkondigt dat hij niet gelogen heeft in de commissie.
Ik blijf er bij dat de heer Forrest niet de waarheid heeft gezegd. De voltallige commissie heeft trouwens aangetoond dat op zijn minst een belangrijk protocolakkoord twijfelachtig was. Ik heb overigens nog andere documenten ontvangen, inzonderheid over de projecten STL en GTL, over belangrijke aanhangsels met betrekking tot die projecten...
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Mijnheer Dallemagne, u hebt het recht uw mening te geven, maar niet namens de voltallige commissie. Wat u zojuist heb gezegd, is niet correct. Als u nog documenten ontvangt, verzoek ik u overigens ze ons te overhandigen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik spreek niet als rapporteur, mijnheer Morael. U hebt het begin van mijn uiteenzetting niet gehoord.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Excuseert u mij.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Een belangrijk protocolakkoord, van 4 juni 2001, heeft een project fundamenteel veranderd op het gebied van het evenwicht en de economie. De gevolgen zijn belangrijk voor het vervolg van dat project dat op 4 juni 2001 werd ondertekend, terwijl de heer Forrest nog aan het hoofd stond van zijn groep.
Ik ontvang nog altijd documenten en ik zal ze u met genoegen bezorgen, mijnheer Morael. Onze werkzaamheden zijn echter beëindigd en ik hoop dat die documenten worden medegedeeld aan de opvolgingsgroep in de komende zittingsperiode.
Ik heb bijvoorbeeld een document van 30 juli 1998, dat uitgaat van het kabinet van de president van de republiek, ondertekend door de kabinetsdirecteur, de heer Yerodia Abdulai. Het is een reactie op een brief van 7 juli 1998 van de heer Forrest aan de voorzitter van de republiek. Het document meldt dat de fondsen van het Luiswishi-project kunnen worden besteed voor werken van algemeen nut, de grote openbare werken die worden beheerd door de onderneming EGMF. Daaruit kan worden afgeleid dat de groep van de heer Forrest wel degelijk op die werken heeft aangestuurd, zoals verschillende personen tijdens onze hoorzittingen hebben gezegd. Ik verwacht dat de heeft Forrest ons een kopie van die brief bezorgt.
Ik denk nog altijd dat in het kader van die projecten handelingen werden gesteld die in strijd zijn met de normale manier van zaken doen en met een correct beheer, ook in een onzekere situatie.
Wat de beruchte zaak van het germanium betreft, die enkele maanden geleden in het nieuws was, is het toch wel merkwaardig dat in het contract STL-GTL geen melding wordt gemaakt van dat metaal, terwijl men wist dat het in grote hoeveelheden aanwezig was in de slakkenberg van Lubumbashi. Aangezien dat metaal niet in het contract vermeld is, komen volgens het internationaal recht, de inkomsten uit de ontginning en de exploitatie van dat germanium toe aan de Congolese Staat en regering. Daar staan we nog ver af, want volgens de projectpartners zou slechts 5% van die inkomsten voor Gécamines zijn. Dat probleem is nog niet opgelost.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Er werd een akkoord ondertekend.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Bij dat akkoord werd een belangrijk element over het hoofd gezien, namelijk dat het internationaal recht bepaalt dat wanneer geen melding wordt gemaakt van de ontginning van een belangrijk metaal, in dit geval germanium, alle inkomsten uit de exploitatie en de verkoop ervan toekomen aan de Congolese Staat. Er werd inderdaad een akkoord ondertekend dat leemten bevat, maar dat belet de partners niet te verwijzen naar wat moest ...
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - De medeondertekenende partner moet zich met die zaak bezighouden.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ja, maar wij zijn hier om vaststellingen te doen. En we betreuren dat de partner Gécamines zo zwak is en niet is staat is om recht te doen gelden.
Ik kan het ook niet eens zijn met de punten 2.9 en 2.10 van ons verslag, inzonderheid met wat er wordt gezegd over de beslissing van de Delcrederedienst met betrekking tot de projecten STL-GTL.
Ik blijf erbij dat de beslissing over de waarborg van de Delcrederedienst onbegrijpelijk en heel vreemd is. De heer Boutmans zal mij niet tegenspreken. Congo was immers een land off cover, waarvoor die beslissing niet mocht worden genomen. Er is geen precedent. Er werd wel naar Thailand verwezen, maar dat land kan geenszins met Congo worden vergeleken. Men voerde aan dat wel het politieke risico werd gedekt, maar niet het commerciële risico. Er is dus geen precedent.
Er was fel verzet, vooral van de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. Die wees erop dat hij die beslissing zeer ongepast vond en dat ze dus niet mocht worden genomen. Er was ook tegenkanting in de administratie van de Delcrederedienst. Heel wat mensen hebben zich dus verzet tegen een eventuele positieve beslissing. Het dossier werd verdraaid om een positieve beslissing te vergemakkelijken. Er waren politieke tussenkomsten. Ik heb nooit gezegd dat er druk werd uitgeoefend, maar er waren tussenkomsten. Er werden ook risico's gedekt die al gedeeltelijk waren uitgedoofd.
Het blijft dus een merkwaardige beslissing en ik kan niet aanvaarden dat in ons verslag gezegd wordt dat er terzake geen probleem is en dat de beslissing in overeenstemming is met het Belgische beleid in de DRC. Welk beleid? Dat van de heer Michel of dat van de heer Boutmans?
Wat het gedeelte over diamant betreft, kan ik kort gaan. De heer Colla kan ons daar meer over vertellen. We mogen prat gaan op de efficiëntie van ons systeem. Dat leidinggevende personen van de Hoge Raad voor Diamant en van de Belgische regering geprobeerd hebben daaraan bij te dragen is begrijpelijk. De beschuldigingen aan het adres van bepaalde Antwerpse handelaars waren immers bijzonder zwaar. Ze behoren tot de ergste in het verslag van het VN-panel: witwassen van geld, financiering van internationaal terrorisme, smokkel...
(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)
Er werden wel initiatieven genomen, maar we hebben nog lang geen perfect operationeel systeem waarmee kan worden vermeden dat oorlogsdiamant in Antwerpen terechtkomt.
We hebben kunnen aantonen dat die diamanten nog steeds in België toekomen en dat het traceersysteem dat ons werd beschreven niet betrouwbaar is. Men had ons gezegd dat in Kinshasa, dankzij de technische steun van de Hoge Raad voor Diamant, foto's werden genomen van de diamanten, dat die diamanten dan in omslagen werden gestoken en dat die omslagen in Antwerpen werden geopend waar dan werd nagegaan of het om dezelfde loten ging. Ook onze ambassadeur was ervan overtuigd dat het zo werkte.
Tijdens ons bezoek aan de Congolese regeringsinstelling die instaat voor de certificering van diamanten, hebben we echter vastgesteld dat het zo niet werkt. Er wordt een foto genomen van de omslag en van het certificaat, maar niet van de diamanten! Men zegt ons dat het een digitaal systeem is en dat de gegevens worden gecodeerd. Er wordt een indrukwekkend vocabularium gebruikt en een geheime codeersleutel waarmee kan worden belet dat derden toegang krijgen tot de informatie, maar in werkelijkheid krijgt men de partij diamanten niet te zien.
Kunnen we spreken van een coherente traceringmethode als het systeem niet werkt zoals het werd beschreven?
We moeten ons ook dringend buigen over de ondernemingen die in het VN-verslag worden genoemd om de waarheid te kennen over hun activiteiten zodat we opheldering kunnen geven omtrent de beschuldigen aan hun adres.
Een meer systematische controle van de douane is dus van het grootste belang. We weten nu hoe moeilijk die controle is en welke leemten ze vertoont. Dat het zo moeilijk was om een bedrag te plakken op de roof van de eeuw enkele weken geleden in Antwerpen, bewijst dat die markt nog erg `grijs' en ondoorzichtig is.
We hadden een embargo moeten vragen voor de uitvoer van diamanten uit het oosten van Congo via Kisangani. De Hoge Raad voor Diamant, aan wie ik het voorstel heb gedaan, was er niet a priori tegen. Die diamanten vertegenwoordigen in Antwerpen uiteindelijk maar een beperkt omzetcijfer, maar het zou een duidelijk signaal geweest zijn, zowel op ethisch als op politiek vlak.
Ook de activiteiten van MIBA en de betrokkenheid van Umicore in MIBA roepen vragen op. Umicore bezit immers nog altijd 20% van de aandelen van MIBA. We hebben verontrustende documenten over een mogelijk verband tussen diamanten van MIBA, financiering van oorlogswapens en bepaalde - Belgische - banken. Die feiten zijn in die mate onrustwekkend dat onze regering daaraan aandacht moet blijven besteden.
Wat het deel over het goud betreft, wil ik er nog op wijzen dat het me verbaast dat de heer Panju gedurende vier jaar om de veertien dagen over de grens kon met een sporttas gevuld met 25 kilo goud. Aangezien hij uit Kigali kwam, moest hij op de luchthaven langs de röntgencontrole en langs de controles aan de ingang van het vliegtuig. Toch heeft de nationale luchtvaartmaatschappij die hem vervoerde nooit iets ontdekt en heeft de Rwandese douane nooit iets gevonden.
Hij kwam in Zaventem aan met een zak vol goud en niemand heeft daar ooit iets over gezegd. Dat roept toch ernstige vragen op over de efficiëntie van de manier waarop de douane mensen controleert die uit oorlogsgebieden komen. Als die om de twee weken over en weer reizen, kan men toch vermoeden dat het niet om familiebezoekjes gaat.
De tragedies en de slachtingen in Congo zijn nog steeds aan de gang. Het gestamp van de laarzen wordt nu evenwel overstemd door de oorlog in Irak. De oorlogsslachtoffers in het oosten van Congo zijn in feite ook slachtoffers van de oorlog in Irak. Toestanden zoals die in Ituri worden door de gebeurtenissen in het Midden Oosten immers uit het oog verloren.
Ook daarom moeten onze conclusies klaar en duidelijk zijn. We moeten proberen het bloedbad te beëindigen en mensenlevens te redden. Het verslag bevat inderdaad positieve punten en het is juist dat er belangrijk werk is geleverd. We mogen het kind niet met het badwater weggooien. Het verslag biedt een rijkdom aan gegevens en voorstellen. Dat wil ik niet ontkennen. Het vertoont evenwel te veel leemten en zwakheden. Bovendien bevat het een aantal belangrijke onwaarheden.
Ik ben bereid me aan te sluiten bij degenen die het verslag hebben goedgekeurd op voorwaarde dat er rekening wordt gehouden met de elementen die ik in de commissie heb naar voren gebracht en die een meer concrete benadering toelaten. Ik zal een motie indienen, waarin ik onder meer de ontwikkelingssamenwerking ter sprake breng. We mogen geen structurele bilaterale samenwerkingsakkoorden meer sluiten met landen die andere landen militair bezetten en er de natuurlijke rijkdommen plunderen. Dat zou een belangrijk gebaar zijn.
Ook op handelsgebied moeten we iets ondernemen. Dat zal misschien niets aan het conflict veranderen omdat er nieuwe filières zullen ontstaan en er nieuwe kopers zullen verschijnen. We kunnen evenwel beslissen in die omstandigheden of in bepaalde gebieden geen goud, coltan of diamanten meer te kopen.
Sommige Belgen leveren belangrijk en goed werk in Congo. We hebben een aantal mensen ontmoet die actief zijn op economisch vlak en die ervoor zorgen dat op sommige plaatsen ondanks alles toch nog aan de basisbehoeften van de bevolking wordt voldaan. We mogen evenwel niet toelaten dat oorlog, het feit dat anderen zo handelen, dat anderen onze plaats zullen innemen of dat we niet anders kunnen, als voorwendsel worden gebruikt om handelwijzen te aanvaarden die vanuit commercieel en economisch oogpunt steeds minder aanvaardbaar worden. De regering heeft geen gedragscode opgesteld. Het is nochtans belangrijk dat ze dat zo snel mogelijk doet.
De heer Forrest verklaart onder meer dat we te ver zijn gegaan en dat we niet naar zijn argumenten hebben geluisterd. Hij heeft ons zelfs een verklaring van de procureur-generaal van de Republiek voorgelegd waarin hij van elke beschuldiging wordt vrijgesproken. In dat verband zal ik een stukje voorlezen van bladzijde 14 van ons verslag: "... is er vanuit institutionele invalshoek niet echt sprake van drie onafhankelijke machten in Congo: zowel de regering als het parlement en het gerechtelijk apparaat zijn afhankelijk van het staatshoofd of zijn `dekmantels'. De beslissingsmacht is in handen van het staatshoofd, maar er bestaan wel degelijk instellingen."
Ik zou de heer Forrest willen antwoorden dat dergelijke onbedachtzame verklaringen me er niet van kunnen overtuigen dat zijn handelwijze vanuit ethisch en reglementair standpunt de enige juiste is.
Mensen zoals de heer Forrest oefenen uiteraard ook een positieve invloed uit in de Democratische republiek Congo, maar ze zouden zich aan de elementaire regels van het handelsrecht en van het economisch recht moeten houden. Ze moeten meer rekening houden met de tragische toestand waarin Congo zich bevindt.
De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - Ik zal niet ingaan op alles wat de heer Dallemagne heeft gezegd. Hij is voorstander van een stopzetting van de directe ontwikkelingssamenwerking met Rwanda, maar dat staat volgens mij niet in de aanbevelingen van het verslag van de onderzoekscommissie.
Ik heb die mogelijkheid met tal van NGO's besproken. Hoewel ze niet voor een stopzetting pleiten, kunnen we daar eventueel toe besluiten. Ik heb me altijd verzet tegen directe financiële hulp aan landen zoals Rwanda. Sommige landen, en ook de Europese Commissie, verlenen zulke hulp zonder zich al te veel zorgen te maken over wat er met het geld gebeurt. Wij zijn echter zeer voorzichtig bij de keuze van de projecten waaraan we in Rwanda financiële steun verlenen. Onze projecten hebben overigens betrekking op gezondheid en opvoeding, maar ook op deelname aan de Gacaca, een fundamenteel element bij de wederopbouw van de Rwandese maatschappij en een essentiële voorwaarde voor de Rwandese bijdrage aan het herstel van de rust en de orde in de regio. Het stopzetten van de directe of indirecte hulp aan Rwanda zou een verkeerd signaal zijn.
Ik geef toe dat we uiterst voorzichtig moeten zijn bij het verlenen van hulp aan landen in een conflictgebied. Tijdens het Belgisch voorzitterschap van de EU hebben we een conferentie bijeengeroepen waar de problemen inzake hulpverlening in conflictgebieden werden besproken. De conclusie van die conferentie stemt niet overeen met de uwe.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik ben het in grote lijnen eens met wat u hebt gezegd. Ik denk dat we de ontwikkelingssamenwerking moeten voortzetten, maar uitsluitend via nationale, internationale en lokale NGO's. Ik ben blij dat u tegenstander bent van directe hulp. We moeten ons afvragen wat het resultaat is van structurele staatshulp in landen zoals Rwanda, waar het vijf- of zesvoudige van het bedrag van onze hulp aan de financiering van de oorlog wordt besteed.
In het kader van de oorlog neemt Rwanda deel aan de ontginning van coltan. We weten welke rol het Rwandese Bureau Congo speelt bij de manier waarop coltan wordt ontgonnen.
Op dat vlak bestaat er een groot probleem. Het is juist dat we niet enkel moeten zorgen voor een voortzetting van de humanitaire hulp, maar dat we ook hulp moeten leveren op langere termijn, bijvoorbeeld bij de democratisering.
Ik meen echter dat in onze samenwerkingsvoorwaarden niet duidelijk genoeg wordt gewezen op elementen zoals goed bestuur, democratisering en de omvang van de militaire uitgaven.
De voorzitter. - De heer Maertens heeft gevraagd dat we onze werkzaamheden om 16.00 uur onderbreken en de bespreking volgende dinsdag om 14.30 uur hervatten. Dat lijkt me een goed idee. Om 16.00 uur vindt immers een commissievergadering over de oorlog in Irak plaats. Als u het ermee eens bent, stel ik voor in te gaan op het voorstel van de heer Maertens.
Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - Mijnheer de voorzitter, u moet zich realiseren dat er dinsdag heel wat commissievergaderingen plaatsvinden.
De voorzitter. - Er zijn dinsdag inderdaad twee of drie commissievergaderingen, maar we hebben nog maar acht dagen en er is nog veel werk voor de boeg.
Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - Als de leden van de onderzoekscommissie voor de Grote Meren geen bezwaar maken is het voor mij goed. We kunnen inderdaad niet op twee plaatsen tegelijkertijd zijn.
De voorzitter. - Iedereen is zich daarvan bewust. We beseffen dat we het onderwerp dat vandaag aan de orde is, in betere omstandigheden zouden moeten kunnen bespreken. Jammer genoeg moeten we ons neerleggen bij de politieke agenda aan het einde van de regeerperiode.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Ik heb geen bezwaar tegen het voorstel, maar ik kan dinsdagnamiddag niet aanwezig zijn in de plenaire vergadering. Daarom zou ik vandaag mijn uiteenzetting willen houden. Ze is overigens vrij kort.
De voorzitter. - Geen probleem.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik stel voor om de vergadering om 16 uur te onderbreken en om 18 uur verder te gaan. Iedereen heeft dinsdag commissievergaderingen. Het wapenverslag van de commissie voor de Justitie zou normaal deze morgen behandeld zijn, maar het is uitgesteld tot dinsdag. Zo krijgen we constant een opeenstapeling van commissievergaderingen. We hebben er ons nu allemaal op voorzien, ik stel dus voor deze bespreking vandaag af te ronden.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Ik ben het niet eens met collega Thijs. We weten niet hoe lang de gemeenschappelijke vergadering van de Kamer en de Senaat zal duren. Als we vandaag op een laat tijdstip deze vergadering hervatten, zal de betekenis van dit debat helemaal de mist ingaan.
Het debat volgende week dinsdag hernemen is niet optimaal, maar misschien is het wel de beste oplossing om waardering te geven aan het werk dat is gepresteerd en om tegemoet te komen aan de mogelijke kritiek erop.
De voorzitter. - De vergadering dinsdag hernemen is de minst slechte oplossing.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Ik sluit mij aan bij het voorstel van de heer Maertens. Ik pleit ervoor dat we eerst het woord geven aan mevrouw Laloy. Ik ben bereid mijn spreektijd aan haar af te staan aangezien ze dinsdag niet aanwezig kan zijn. Ik denk dat ze interessante dingen te vertellen heeft. Dinsdag zou de vergadering moeten beginnen met een inleidende uiteenzetting van de heer Geens, die veel informatie heeft waarover niet alle commissieleden beschikken.
Ik heb een opmerking voor de heer Dallemagne. Zoals elk verslag van een parlementaire onderzoekscommissie bevat ook dit verslag fouten, leemten, onzekerheden en zaken die men vermoedt, maar niet kan bewijzen. U hebt daar uw persoonlijke mening over, mijnheer Dallemagne, en u weet dat ik er een andere mening op nahoud.
Er is vaak gesproken over economische operatoren: Belgen, Afrikanen, Israëliërs en Libanezen. Er is ook vaak gesproken over lokale politieke actoren. Ik raad u allen de lectuur aan van het eerste boek van de gewezen secretaris van de heer Gérard Deprez en van het tweede, dat over enkele weken verschijnt. Een van de Europese politieke strekkingen draagt een enorme verantwoordelijkheid in de genocide, de plunderingen, de anti-democratie en het verbergen van de waarheid. In plaats van ons de les te lezen zou u beter die twee boeken lezen.
De voorzitter. - Ik moet vanmiddag de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden voorzitten, die de herziening van de Grondwetsartikelen zal bespreken. Ik verzoek mevrouw de Bethune het voorzitterschap van de vergadering over te nemen.
We onderbreken de werkzaamheden om 16 uur en zetten ze dinsdag om 14.30 uur voort.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - In de eerste maand na haar oprichting heb ik niet aan de werkzaamheden van de commissie kunnen deelnemen. Ik heb immers de heer Dubié vervangen. Ik heb echter wel deelgenomen aan de reis in november. Ik zou het woord willen voeren na de heer Geens, want hij beschikt over informatie waarop ik zou willen reageren.
(Voorzitter: mevrouw Sabine de Bethune, eerste ondervoorzitter.)
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik vind de opmerking van de heer Morael pijnlijk. Dit is oude politieke cultuur: men vindt dat men niets kan zeggen over het recente verleden, omdat er fouten gemaakt werden in een iets verder verleden. Ik behoor tot hen die hun verantwoordelijkheid, een tekortkoming of hun gebrek aan doorzicht niet wensen te verdoezelen.
Aan de andere kant verwondert het me telkens opnieuw hoe moeilijk het voor politici is om vast te stellen wat er voor hun ogen gebeurt en om toe te geven dat die gebeurtenissen bijzonder verontrustend zijn en een onmiddellijk optreden vergen.
Ik zou graag hebben dat, als iemand anderen de les leest, ...
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Wat ik zei had geen betrekking op u, mijnheer Dallemagne. Ik weet heel goed hoeveel belangstelling u hebt voor de democratie en voor humanitaire problemen.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik heb in België als eerste over genocide gesproken.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Dat weet ik. U moet zich niet geviseerd voelen door wat ik zei.
De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik voel mij helemaal niet geviseerd. Mijn opmerking had overigens betrekking op het feit dat er zich vandaag tragische gebeurtenissen afspelen en dat wij misschien wel kunnen optreden.
Niemand heeft het bijvoorbeeld over hoofdstuk 7 van het Handvest, wat nu wel het geval zou moeten zijn.
Ik weet wel dat over het verdere verleden boeken werden geschreven en dat de situatie werd geanalyseerd. Ik zou echter graag hebben dat die dikwijls interessante en pertinente analyses ons tot iets dienen en dat ze ons inspireren bij wat we vandaag doen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De politieke discussies tussen de verschillende fracties moeten niet in het kader van het debat over dit verslag worden gevoerd. Die discussies zijn immers van geen enkel nut voor het drama in Afrika, in het bijzonder in het gebied van de Grote meren. De eigen politieke discussies moeten op andere momenten worden gevoerd.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - In tegenstelling tot de heer Dallemagne verheug ik me niet en zal ik ook niemand gelukwensen. We hebben gedaan wat we moesten doen.
Ik wens evenwel alle medewerkers van de Senaat en van de fracties te bedanken die ons tijdens onze werkzaamheden hebben bijgestaan.
Ik zal niet terugkomen op het debat. We hebben de materie uitgebreid besproken. We hebben er vijftien maanden aan gewerkt. Alles staat in het verslag en wie het wenst, kan het lezen.
Ik wil enkel heel kort ingaan op mijn ervaringen als lid van de commissie, op mijn persoonlijke opvattingen en op die van mijn partij.
Het is vrij uitzonderlijk dat een land besluit een onderzoek te openen naar de handelspraktijken van zijn landgenoten in een derde land. De bijzondere relatie tussen België en Congo en de verantwoordelijkheid die wij dragen in het tragische verloop van de geschiedenis van de Congolese bevolking, verplicht ons er moreel toe - meer dan enig ander land - bij te dragen tot de oplossing van het conflict in Congo.
De parlementaire Onderzoekscommissie `Grote Meren' heeft mede inspanningen geleverd om de transparantie en de moraliteit in de internationale betrekkingen te verhogen. De ambitieuze doelstelling om een onderzoek te voeren naar de legale en de illegale activiteiten van ondernemingen, instellingen en personen in de Democratische Republiek Congo, en in het bijzonder de betrokkenheid van België, heeft ons geconfronteerd met enorme moeilijkheden.
In de eerste plaats waren er de politieke moeilijkheden. Het was uitermate belangrijk dat de soevereiniteit van de DRC, maar ook van de buurlanden in de regio van de Grote Meren werd geëerbiedigd. De tijd van paternalistische inmenging, van de les lezen of mirakelformules opleggen is voorbij. We moesten rekening houden met de positie van de partijen, die evolueerden naarmate de regionale politieke toestand evolueerde. Zo kregen rebellenbewegingen na de akkoorden van Lusaka de status van legitieme overheid.
Voorts waren er materiële problemen. Een volledig onderzoek zou meer tijd en middelen hebben gevergd dan die waarover de commissie beschikte.
Het was onmogelijk onweerlegbare feiten aan te tonen. De commissie weigerde immers zich te baseren op vermoedens, verklaringen van sommigen of onvolledige documenten. Ze wenste zich niet in de plaats te stellen van de rechterlijke macht om te vermijden dat ze van haar oorspronkelijke doelstelling zou afwijken en zou verstrikt raken in een eindeloze procedure. De commissie heeft er zich daarom toe beperkt de problemen aan het licht te brengen en oplossingen voor de toekomst voor te stellen.
De onderzoekscommissie had tevens de opdracht een evaluatie te maken van het juridische kader en van de controlemechanismen van de economische operatoren om vast te kunnen stellen hoe de markt functioneert.
Ten slotte moest ze op basis van haar vaststellingen aanbevelingen formuleren. De complexiteit van het onderwerp verbood ons te veralgemenen, wat de moegetergde bevolking trouwens onrecht zou hebben aangedaan.
Er werden concrete aanbevelingen geformuleerd inzake het functioneren van verscheidene economische sectoren bij de federale regering en bij Europese en internationale instanties.
Aan sommige aanbevelingen werd reeds gevolg gegeven, bijvoorbeeld op het vlak van de traceerbaarheid van de diamanten. Hoewel de Belgische militaire samenwerking pas kan worden hervat na het herstel van de rechtsstaat, pleit de commissie nu al voor de oprichting van een identificatie- en een markeringssysteem voor wapens op basis waarvan onder meer de oorsprong ervan kan worden gedetecteerd. Tevens wil ze misbruik van gebruikscertificaten van wapens vermijden teneinde de wapenhandel beter te controleren. Deze aanbevelingen kunnen dienen als algemeen kader voor het verhogen van de transparantie inzake wapenproductie en -handel in de regio van de Grote Meren en het afremmen van de militaire verbrokkeling die door de illegale wapenhandel in de hand wordt gewerkt.
Nog vóór de publicatie van het verslag werd het werk van de commissie door sommigen afgedaan als een intern Belgische confrontatie. De schending van het vertrouwelijke karakter van de werkzaamheden door sommige commissieleden die interne documenten hebben verspreid, heeft de kritiek nog gesteund.
Die houding, die ik veroordeel, doet evenwel niets af aan de waarde van de werkzaamheden. Het was er de betrokken commissieleden uitsluitend om te doen zich even in de publieke schijnwerpers te plaatsen.
Persoonlijk heb ik de menselijke inzet van de Congolese tragedie nooit uit het oog verloren: drie miljoen doden in verscheidene oorlogen, hongersnood, epidemieën, kinderarbeid op grote schaal, rondzwervende bevolkingsgroepen op zoek naar veiligheid. In dat land, dat wegens zijn overvloed aan natuurlijke rijkdommen een `geologisch schandaal' wordt genoemd, zijn de miljoenen doden een nog groter schandaal. De plunderingen hebben tot gevolg dat de opbrengst van de grondstofontginning de Congolese bevolking slechts voor een klein deel ten goede komt.
Het belangrijkste gevolg van de algemene onzekerheid is de vernietiging van alle economische mechanismen, de onmogelijkheid om goederen tussen de verschillende regio's uit te wisselen en in sommige streken zelfs de terugkeer naar de overlevingseconomie, het laagste stadium in de economische ontwikkeling.
In dat licht zijn de resultaten van de commissie noodzakelijkerwijze bescheiden. Aangezien ze nieuwe perspectieven inzake economische samenwerking en ontwikkeling tussen België en de DRC voorstelt, kan het werk van de commissie niet als nutteloos worden afgedaan. De steun voor de oprichting van een functionele en eenvormige kruispuntbank van ondernemingen en de aandacht voor de aanpassing van de fiscale verplichtingen van investeerders en producenten dragen bij tot de verhoging van de transparantie in de economie. De economie kan het middel zijn om de verbrokkeling van het land een halt toe te roepen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik sluit mij aan bij het verslag, dat zoveel protest heeft uitgelokt.
Net als voor de voorzitter van de onderzoekscommissie, collega Geens, en voor collega Colla is dit debat voor mij waarschijnlijk een afscheid. Ik schrijf weliswaar nog niet mijn politiek testament, maar zing vandaag wel mijn zwanenzang en op zich is dat al akelig. Daarom wil ik alle medewerkers van de Senaat danken en ook mijn collega's. Ik zal ze missen. Talloze mensen achter de schermen oliën onze rechtsstaat. Zonder hun olie kunnen de raderen van onze rechtsstaat niet draaien.
Ik denk meer in het bijzonder aan het personeel dat de werking van de onderzoekscommissie Grote Meren heeft gewaarborgd: de commissiesecretaris; de medewerkers van de dienst Verslaggeving, die heel veel moeilijke woorden moesten noteren en mij tientallen keren naar een juiste schrijfwijze zijn komen vragen; de mensen die met kilo's documenten van de ene naar de andere vergaderzaal moesten zeulen en nooit eens worden vernoemd. Dankzij deze mensen konden wij efficiënt werken. Ik dank ze allen heel in het bijzonder.
Verder wil ik een bijzonder woord van dank richten aan collega Dallemagne, die aan de basis ligt van het belangrijke werk dat de commissie heeft geleverd. Zonder zijn aanzet waren wij wellicht nooit zo ver geraakt!
Mijn dank gaat ten slotte ook uit naar de gespecialiseerde medewerkers, die alles zorgvuldig en geduldig hebben genoteerd en doorgegeven, maar nooit aan het woord zijn geweest. Dat hoort nu eenmaal niet. Zonder hen was onze opdracht onmogelijk geworden. Ik dank hen hiervoor uit de grond van mijn hart.
Sommige mensen hebben het werk van de commissie niet begrepen. De scheiding der machten is een fundamenteel beginsel van ons democratisch bestel en alleen in het kader van dat bestel en met eerbied voor de vigerende wetgeving hebben wij de plundering van Congo kunnen onderzoeken. Wij konden noch mochten in de plaats treden van de rechterlijke of de uitvoerende macht, ook al kan een parlementaire onderzoekscommissie krachtens de wet bepaalde onderzoeksdaden stellen. Na het onderzoek konden wij besluiten trekken en voorstellen formuleren. Dat hebben wij dan ook gedaan.
Sommige media, NGO's en andere drukkingsgroepen hebben dat spijtig genoeg niet begrepen. Ik duid hen niets ten kwade. Soms hebben zij zich niet beperkt tot hun informatieve opdracht, maar hebben zij getracht een visie op te dringen. Zij hebben daartoe het recht, maar de Senaat heeft zijn eigen werkterrein, zijn eigen methoden en zijn eigen verantwoordelijkheden.
Dat werd ook door sommige collega's wel eens uit het oog verloren. Bepaalde collega's zijn af en toe in de val gelopen en hebben hun eigen opdracht onvoldoende begrepen. Dat heeft de sfeer soms verziekt, de werkzaamheden vertraagd en mensen verdacht gemaakt. Hun houding in het spel van meerderheid tegen oppositie getuigt niet van intellectuele eerlijkheid. De kwaliteit van een onderzoekscommissie als deze mag niet lijden onder de Belgische ziekte. De lijdende Afrikanen hebben daar niets mee te maken. Die discussie betreft alleen onze eigen cultuur. Deze benadering is voor hen haast onbegrijpelijk en valt alleszins buiten de opdracht van de commissie.
Alvorens op de besluiten van het verslag in te gaan wil ik toch enkele bedenkingen formuleren.
Het verslag werd minder dan 24 uur vóór het debat in plenaire vergadering op de banken rondgedeeld. Dat was onvermijdelijk, maar het is zeker geen goede manier van werken. Wíj weten wat er in het verslag staat, maar voor buitenstaanders was het interessanter geweest over meer tijd te beschikken om het te kunnen lezen.
Gisteren zag ik in een grote krant een artikel van de Forrest Group met als titel "Forrest Group vraagt spijkerharde bewijzen". Het artikel was in een schabouwelijk Nederlands opgesteld. De vertaling was een Vlaamse krant onwaardig. Het had dan ook meer weg van een provocatie, van het grote gelijk à la Bush. Ik vrees dat dergelijke artikels vroeg of laat het tegenovergestelde effect zullen hebben. Waarom zo krampachtig reageren als er echt geen vuiltje aan de lucht is? Dat is waarschijnlijk een retorische vraag, maar ik ben ervan overtuigd dat velen er een antwoord op hebben.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Als ik me niet vergis, waren de meeste advocaten van de heer Forrest Nederlandstalig.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Inderdaad. Ik draag hier geen verantwoordelijkheid. Men had meer zorg moeten besteden aan de Nederlandse taal.
De heer Jacky Morael (ECOLO). - Nu begrijp ik beter waarop u zinspeelt.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De wetgeving op de parlementaire onderzoekscommissies is volgens onze fractie aan herziening toe. We moeten de onderzoekscommissies dringend depolitiseren. Ik verwijs ook naar de Sabena-commissie. Men kan al te gemakkelijk misbruik maken van onderzoekscommissies om politieke spelletjes te spelen, om mensen verdacht te maken die uiteindelijk toch allemaal hetzelfde doel voor ogen hebben.
Sommige drukkingsgroepen, niet alleen Belgische, gingen uit van vooraf bepaalde hypothesen waarvoor de onderzoekscommissie a posteriori bewijzen moest leveren. Als die bewijzen niet te voorschijn kwamen, schoten ze maar op de pianist, in dit geval de onderzoekscommissie. Ook dat is intellectueel verwerpelijk. Ik herinner mij de boodschap van Broederlijk Delen op de televisie: "Broederlijk Delen laat het Zuiden niet vallen". In De Standaard van 27 februari verscheen de kop "Belgische Senaat laat deze doden aan hun lot over". Ik wil met hen het debat aangaan over de vraag of we deze doden inderdaad aan hun lot hebben overgelaten. Ik vind dit een oneerlijke beschuldiging.
Tot slot betreur ik dat wij dit debat op een vrijdagnamiddag moeten voeren. We hadden het misschien beter georganiseerd in een zaaltje in de Matongewijk, niet ver hier vandaan. We hadden daar ongetwijfeld meer respons gekregen dan vanuit deze pluchen zetels.
Ik wens ook even te verduidelijken hoe Agalev de medewerking aan de onderzoekscommissie heeft opgevat. Ons uitgangspunt waren de 5 miljoen doden op zeven jaar tijd - meer dan in de Palestijnse kwestie of in Irak - en de onvoorstelbare humanitaire en ecologische ramp in het gebied van de Grote Meren. De Senaatsfractie van Agalev heeft dan ook zeer zwaar geïnvesteerd in de onderzoekscommissie. Zo hadden wij een expert als medewerker in dienst genomen.
De opdracht van de onderzoekscommissie bestond er in hoofdzaak in te onderzoeken in welke mate Belgische bedrijven mede de oorlog in het gebied hadden gefinancierd. Daaruit hebben we conclusies getrokken en voorstellen geformuleerd voor de volgende legislatuur. Mede door onze voortdurende actieve en positieve inbreng kon het verslag tijdig worden afgewerkt. Het behoorde niet expliciet tot onze opdracht na te gaan in welke mate onze eigen overheid ter zake verantwoordelijk was.
We hebben een tekst van een dertigtal pagina's met vaststellingen gepubliceerd en aan de pers voorgesteld. De tekst was op tijd klaar hoewel CD&V onze werkzaamheden een jaar lang, en vooral de laatste weken, in een oppositiesfeer heeft tegengewerkt. Die houding is in het nadeel van de Afrikaanse bevolking. We hebben geweigerd deel te nemen aan het politieke spel en aan de politieke koppensnellerij ten opzichte van liberale politici - die nochtans niet onze politieke vrienden zijn - en ten opzichte van de heer Forrest. Koppensnellen is niet meer van deze tijd.
Onze fractie heeft zich ten volle gewijd aan het inhoudelijke werk. We waren steeds bij de werkzaamheden aanwezig in tegenstelling tot de meeste andere leden. De absenteïsmegraad bedroeg ongeveer 50%. We hebben ons sterk kunnen profileren bij het onderzoek, wat door de andere fracties en door de voorzitter herhaaldelijk werd erkend, zelfs bij de voorstelling van het verslag aan de pers. Ik dank de voorzitter voor zijn blijken van erkenning.
Wie het verslag grondig leest, zal naast de algemene punten ook een groot aantal door ons benadrukte groene accenten ontdekken. Bij de algemene vaststellingen en aanbevelingen wordt gepleit voor een duurzame aanpak van het conflict. Dat betekent dat de schending van de mensenrechten bij het Internationaal Strafhof moeten kunnen worden aangeklaagd en dat onze ontwikkelingssamenwerking prioritair op het herstel van de rechtsstaat en van de democratische instellingen moet worden gericht. We verzoeken de Belgische regering dringend initiatieven te nemen die ondernemingen een gedragscode opleggen met afdwingbare economische, sociale, milieubeschermende en ethische regels. Daarbij moet worden verwezen naar de toepassing van de OESO-richtlijnen die in het jaarverslag van de ondernemingen moet worden opgenomen. Dat is een concreet voorbeeld van een andere globalisering.
In het kader van de coltanproblematiek hebben we op de risico's van de radioactiviteit gewezen en hebben we de regering gevraagd internationaal afdwingbare `geglobaliseerde' regels op te stellen.
We hebben gewezen op de milieuvervuiling door de koper- en de kobaltnijverheid in Katanga, op de uitbreiding van het Kimberleyproces om het fenomeen van de bloeddiamanten te bestrijden en op de noodzakelijke oprichting van een gegevensbank voor de diensten.
We betreuren ten zeerste dat de commissie niet dieper is kunnen ingaan op de olieproblematiek en op de financiële en fiscale achtergronden.
De rapportering over hout en biodiversiteit, goud, wapenhandel en militaire coöperatie staat volledig op naam van onze fractie en werd door de commissie zonder enig voorbehoud aanvaard waarvoor onze dank.
We legden onder meer de nadruk op de volledige invoering van de Forest Stewardship Council-certificering, de herbebossing, de invoering van internationale goudcertificering, de voorrang aan ontwapening en de sociale reïntegratie van kindsoldaten en oud-militairen. We slaagden erin in de slotbemerkingen aan het Parlement de opvolging te vragen van de voorstellen van de onderzoekscommissie en de invoering van een ethische code voor politici.
De voorstellen van de onderzoekscommissie zijn zeker geen illusies. Mede door onze groene inbreng zijn ze ernstig, duidelijk en vooral niet politiek oppervlakkig. Daardoor is de commissie in zijn opdracht geslaagd. Het werk is echter niet af. Een opvolgingscommissie is noodzakelijk om tijdens de volgende legislatuur de uitvoering van de voorstellen af te dwingen, te evalueren en te begeleiden.
Het is goed en noodzakelijk - en ik richt me hier tot de NGO's - dat we in deze problematiek morele redeneringen volgen. Het debat wordt niet gevoerd om het eigen geweten te sussen. Uitspraken als "de Belgische Senaat laat deze doden aan hun lot over" zijn goedkope, emotionele `Blok-taal'. Veel belangrijker is het debat te voeren in termen van efficiëntie voor de Congolese bevolking. De volgende regering en de eventuele opvolgingscommissie moeten tijd en energie steken in denkwerk en praktische voorstellen voor alternatieven voor de dramatische situatie in Congo. Ik vermeld een aantal concrete punten.
Er is de toekomst van Gécamines. Onder druk van buitenaf hebben we te veel energie moeten steken in de STL-zaak en de Forrest-groep. Er is te weinig aandacht kunnen gaan naar Gécamines zelf. Is dit bedrijf geheel of gedeeltelijk te redden en zo ja, onder welke voorwaarden? Vooral het beheer is van belang. Inzake de rol van de overheid en van de privé-sector bestaan op het niveau van het IMF en van de Forrest-groep al lang interessante ideeën. Is het dan niet beter om in plaats van permanent aan koppensnellerij te doen, op Belgisch initiatief alle actoren op het terrein samen te brengen en gezamenlijk een bedrijfsplan uit te werken dat zoals weleer, aan vele tienduizenden Katangezen hun brood kan verzekeren. De oude vetes en tegenstellingen moeten voor goed verdwijnen en plaats maken voor een nieuwe toekomst voor Congo. We moeten leren vergeven en vergeten. Ik denk concreet aan de heropening van de spoorlijn via Benguela, die een levensader is die de transportkosten zal laten dalen en de prijzen op de wereldmarkt weer concurrentieel zal maken. Dergelijke zaken zijn prioritair. Ook de MIBA kan, in gezamenlijk overleg met onder meer de grote afnemer die België is, aan moderne bedrijfsstructuren en efficiënter bedrijfsvormen werken. Er is vooral politieke wil nodig.
Een ander belangrijk punt is de herintegratie van de informele circuits in een formele economische orde zonder die informele circuits te vernietigen. Dat geldt vooral voor grondstoffen als heterogeniet en coltan. Hoe laag de prijzen daarvan ook zijn, heel wat mensen overleven daardoor. De manier waarop is niet altijd de fraaiste. Er moet worden ingegrepen. De volgende regering kan daarbij een rol spelen in de onderhandelingen met de plaatselijke actoren op het terrein.
Een volgende punt is de strategische waarde van grondstoffen zoals kobalt en petroleum. De opvolgingscommissie zou dat grondiger moeten kunnen analyseren. De STL-zaak en de Forrest-hype zijn nog lang niet voorbij, maar moeten vooral vanuit een totaal andere context worden benaderd, niet politiek, maar vooral economisch.
Tijdsgebrek deed onze commissie afzien van grondig onderzoek naar de petroleumsituatie. Iedereen weet dat het in Irak al voor de tweede keer om petroleum gaat. We vergeten dat de Congolese oliebronnen in waarde zullen stijgen naarmate het olieaanbod schaarser wordt op de wereldmarkt. We hebben het in de commissie jammer genoeg maar oppervlakkig kunnen hebben over de olieproblematiek in Oost-Congo, over de contracten met Heritage Oil en over de fameuze Tony Buckingham van het Britse SAS, die in Sierra Leone actief was als huurlingenleider van Executive Outcomes en de Angolese olievelden tegen UNITA zogenaamd moest beschermen. We weten dat Heritage Oil eind april van vorig jaar een deel van zijn aandelen heeft verkocht aan Congo-Brazzaville en toch blijven deze oliesoldaten actief. In de Financieel Economische Tijd van 19 maart werd nog eens herhaald dat de Congolese regering van twee oliemaatschappijen naar Congolees recht, die vermoedelijk optraden voor Chevron, twee geheime leningen heeft gekregen van tien miljoen dollar om wapens te kopen. Daardoor moest onder meer minister Matungulu Mbuyamu aftreden en dreigt Congo nu een schuldverlichting vanwege het IMF van 5,7 miljard dollar mis te lopen. Dat is de realiteit op het terrein. En wat doen wij? We sturen de heer Fons Verplaetse als financieel facilitator naar Congo om met goede bancaire vooruitzichten terug te komen. Privé-bedrijven doorkruisen permanent, in het kader van de zogenaamde globalisering, de vredesplannen die wij in Congo proberen te realiseren. Olie werkt alle vredesakkoorden tegen, dat zien we niet alleen in Irak, maar ook in Congo. Eén voorbeeld van de bijzonder zware taak van de volgende regering, die van deze Matungulu-affaire zeer goed op de hoogte zal zijn, is in de opvolgingscommissie ook het vredeselement opnemen.
Het criminaliseren of penaliseren van Belgische bedrijven die in de fout zouden zijn gegaan mag uiteraard niet over het hoofd worden gezien, als daarvoor tenminste harde bewijzen bestaan. Er wordt echter vergeten dat er ook heel wat Belgische bedrijven zijn die in Congo eerlijk werk verrichten en die op Belgische steun moeten kunnen rekenen. Het gaat daarom niet over ontwikkelingssamenwerking, wel over economische samenwerking. Ook op deze wijze worden de Congolezen uit de economische put geholpen.
Tenslotte, wil ik nog wijzen op het belang van de financiële geldstromen, die Congo vaak leegzuigen. Het onderzoek van de STL-zaak en van de diamantwereld heeft ons heel wat geleerd over de globalisering in de financiële sector en de wijze waarop grote banken of plaatselijke filialen al dan niet gewild werken, over de wijze waarop back-to-back-leningen de witwaspraktijken dagelijks helpen realiseren, over de wijze waarop financiële paradijzen en het doorsluizen van gelden via Luxemburg nog dagelijks en wel op reglementaire, maar volstrekt onethische, wijze gebeurt. Dit is de realiteit en ook dit in een opdracht voor de opvolgingscommissie.
De heer André Geens (VLD). - Een back-to-back-lening is niet noodzakelijk een witwaspraktijk, maar is dat meestal wel. Belgische banken mogen geen back-to-back-leningen meer toestaan. In Luxemburg zijn ze daarentegen nog wel toegestaan, op voorwaarde dat de herkomst van het geld gekend is.
Ik ben het met u eens dat een grotere transparantie van de financiële stromen nodig is.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De banksector wenst duidelijkheid over wat mag en niet mag. Wat de plunderingen in Congo betreft, zijn een aantal algemene bepalingen voor de banken van toepassing, of het nu om multinationals gaat of niet. Dat is het standpunt van de OESO en van de NGO's. Ook volgens de Senaat is het enige criterium of ze juridisch afdwingbaar zijn of niet. Daarbij wordt ook geen onderscheid gemaakt tussen natuurlijke of morele personen.
In België is het al langer verboden fiscale fraude te vergemakkelijken. De regelgeving op de bijzondere mechanismen speelt daarop in. Parallel ermee is er de fit-and-proper-regulering volgens dewelke boeven geen bank mogen leiden en alleen personen met voldoende ervaring daarvoor in aanmerking komen. Dat alles is een gevolg van het feit dat onfrisse heren in het verleden behoorlijk hebben gesjoemeld en nog sjoemelen.
Ook de kwestie van de Delcredere dient nog verder te worden uitgespit, want ook deze opdracht heeft de commissie wegens tijdsgebrek niet ten volle kunnen uitvoeren.
Meer recent zijn er de guidelines van de FATF die tot doel hebben gelden van criminele oorsprong en witwaspraktijken binnen de banksector op te sporen. In België is de Cel voor financiële informatieverwerking, waarnaar ik in de commissie vaak heb verwezen, hiervoor bevoegd. Die heeft in recente zaken waaronder Ruprah, Ossailly en Gulamali goed gewerkt. De banken hebben een vrij strenge meldingsplicht voor bepaalde transacties waarvan ze weten dat de gelden die erbij betrokken zijn van criminele oorsprong zijn. Ik verwijs naar de ABN-Amro-zaak in Antwerpen.
In eerste instantie heeft men meestal drugs, mensenhandel en zo meer op het oog, geen plunderingen. Deze bepalingen worden versterkt door de Know-your-customer-doctrine, die de banken oplegt hun klanten nauwkeurig te identificeren. Onlangs kwam daar bovenop nog de verplichting dat elke bank een compliance officer moet aanstellen die het zogenaamde reputationeel risico bewaakt.
De banken hebben dus alle nodige structuren om geld afkomstig van "plunderingen" op te sporen, maar hoe dat in de praktijk moet gebeuren, is niet uitgewerkt. Als de wetgever definieert wat "plundering" is, eventueel een lijst publiceert van landen, regio's, personen, activiteiten die geviseerd worden, dan kunnen de banken aan de slag. Daar ligt onze opdracht. De wetgever, de Senaat en de opvolgingscommissie, moeten de banken zeggen wat kan en niet kan. Als de banken ook dat nog zelf moeten doen, kunnen we het parlement even goed sluiten en de banken de maatschappij zelf laten runnen. Daar ben ik - en wellicht iedereen van ons - vierkant tegen. Het is nu al erg genoeg. De banken zijn dus technisch in staat om door ons duidelijk gedefinieerde regels meteen toe te passen en als die regels er niet zijn, dan is dat niet de schuld van de banken, maar van ons en enkel van ons.
In die zin is de druk van de NGO's dan ook te begrijpen, net zoals het jarenlange schuldige stilzwijgen van de commerciële sector. Ieder zijn job. We hebben de druk van de NGO's te weinig ernstig genomen en de absenties van de afgelopen 15 maanden en van vandaag bewijzen dit nog eens.
Onze verantwoordelijkheid - en niet alleen de onze - is heel groot. Het Congolese drama is groot. Ik verwijs hier naar het boek van Médecins Sans Frontières Silence, on meurt. De zwarte shoah is enorm en liet de wereldopinie niet koud. De VN hebben er heel wat dikke rapporten over gepubliceerd en hebben zelfs de oorzaken en verantwoordelijken aangetoond. Het zal u wellicht niet verwonderen dat ook België een enorme verantwoordelijkheid draagt, omdat de grenzen, de economie en de evolutie van de afgelopen 40 jaar en van vandaag in Congo sterk zijn getekend door onze koloniale en postkoloniale politiek. Een drietal VN-rapporten hebben dat concreet uitgetekend. Daarom heeft de Senaat zijn verantwoordelijkheid genomen en een parlementaire onderzoekscommissie opgericht, waarvan we vandaag het einde meemaken, om onze Belgische verantwoordelijkheid vast te stellen en op het niveau van de bedrijven te onderzoeken wat er eigenlijk aan de hand is.
Het rapport van deze commissie ligt voor u en we zullen er volgende week over stemmen. Ik moet eerlijk bekennen dat ik niet erg blij ben met dat rapport. Het legt de vinger op de Afrikaanse wonde, die bijzonder groot is, maar die we helaas niet onmiddellijk kunnen genezen. Wel hebben we er met onze voorstellen een nooit geziene reeks geneesmiddelen tegen gevonden, althans binnen de perken van de Belgische mogelijkheden. Die zijn en blijven beperkt. Tegelijk ben ik ook fier op het rapport omdat het uniek is en omdat veel mensen er het beste van zichzelf in hebben gelegd.
Alle medewerkers wisten waar ze mee bezig waren. Ik ben er fier op daaraan te hebben meegewerkt, ook al zullen we nooit echt kunnen evalueren wat het uiteindelijke resultaat zal zijn voor de Afrikanen. Dat er resultaten zullen zijn is zeker, maar we kunnen niet uitmaken of we Afrikaanse levens hebben gered. We hebben het wel geprobeerd met de middelen die we hadden, vaak tegen de publieke opinie in.
Dit is voor mij niet de commissie van de grote illusies, zoals de pers het formuleerde, maar de commissie van de grote uitdagingen. De commissie heeft die uitdagingen aangenomen en met beperkte mogelijkheden tot een goed einde gebracht.
De voorzitter. - We zetten deze bespreking voort op dinsdag 1 april 2003 om 14.30 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 16 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: de heer Steverlynck, om familiale redenen.
-Voor kennisgeving aangenomen.