5-57

5-57

Belgische Senaat

5-57

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 26 APRIL 2012 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Mondelinge vragen

Inoverwegingneming van voorstellen

Voordracht van kandidaten voor het ambt van assessor (N) bij de afdeling wetgeving van de Raad van State

Regeling van de werkzaamheden

Berichten van verhindering

Bijlage

In overweging genomen voorstellen

Samenstelling van commissies

Vragen om uitleg

Boodschappen van de Kamer

Grondwettelijk Hof - Arresten

Grondwettelijk Hof - Prejudiciële vragen


Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune

(De vergadering wordt geopend om 15 uur.)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Jacky Morael aan de eerste minister over «het stabiliteitsprogramma dat België aan de Europese Commissie voorlegt» (nr. 5-519)

De heer Jacky Morael (Ecolo). - Ik zal het kort maken, want ik heb net een informeel onderhoud gehad met de eerste minister over het onderwerp van de vraag die ik hem vanmiddag wilde stellen. Hij heeft me gezegd dat de Ministerraad al een beperkte eerste vergadering heeft gehad over het nieuwe stabiliteitspact dat België tegen 30 april aan de Europese Commissie moet voorleggen.

Aangezien er nog geen beslissing werd genomen kan ik de eerste minister of zijn regering hierover geen vragen stellen. Ik zal die parlementaire vergissing niet maken. Nochtans wil ik kort wijzen op de ernst van de situatie. Ik durf niet te denken dat hij zich daar niet van bewust is.

België en Europa gaan van soberheidsplan naar soberheidsplan. Heel de politieke klasse verliest het vertrouwen bij de bevolking. Populisme en extremisme vieren hoogtij. Dat konden we onlangs nog vaststellen bij de eerste ronde van de Franse presidentsverkiezingen.

Een dergelijke evolutie moet alle democraten ertoe aanzetten afstand te doen van een blind soberheidsplan. Uiteraard moeten onze staatsfinanciën zo snel mogelijk in evenwicht zijn, maar dat mag de economische dynamiek, de overheids- en de privé-investeringen niet fnuiken. Momenteel zijn de nationale begrotingen gereduceerd en de kleine en grote investeerders krijgen moeilijk krediet. De hele banksector trekt aan de alarmbel. Alle sociale klassen nemen een afwachtende houding aan en hebben angst voor de toekomst. Ik hoop dat de regering met een aangepast begrotingsplan komt, met meer toekomstperspectieven en hoop voor onze bevolking.

De heer Elio Di Rupo, eerste minister. - De regering heeft gisteren het stabiliteitspact besproken en zal het ook vandaag en morgen bespreken. Ons land zal de Europese verplichtingen nakomen, tegen 2015 moet de begroting in evenwicht zijn.

De kabinetten van de ministers van Begroting en van Financiën hebben de documenten voor de Europese Commissie voorbereid. Maandag moet het rapport worden ingediend.

De economische relance is brandend actueel. Al bij mijn eerste Europese top heb ik in naam van de regering gezegd dat Europa zich tegelijkertijd met bezuiniging en met economische relance moet bezighouden. Momenteel stellen we vast dat in vele kringen nogal wat Europese gezagsdragers gewonnen zijn voor het idee om naast een `fiscaal pact' ook aan herstel te werken.

Onze regering werkt hier al sinds enkele weken aan. We gaan na hoe we met zeer beperkte middelen, met een budgettair keurslijf, kunnen bijdragen tot het herstel van onze economie.

We handelen niet alleen want de hoofdrolspelers zijn enerzijds de gewesten die verantwoordelijk zijn voor de regionale economie en anderzijds de economische wereld zelf.

De regering werkt samen met de gewesten en de sociale partners. Ik heb er vanochtend voor gepleit dat de Europese Unie de verschillende actoren op Europees niveau bijeenbrengt.

De voorzitter van de Europese Raad, Herman Van Rompuy, deelde vanochtend mee niet uit te sluiten dat er ter voorbereiding van de top, vooral met betrekking tot het relanceplan, een vergadering komt met de staatshoofden en de regeringsleiders de dag voor de zomertop op 28 en 29 juni.

De heer Jacky Morael (Ecolo). - Ik dank de eerste minister voor zijn antwoord. Hij kon uiteraard niet antwoorden op de vragen waarover nog geen enkele beslissing werd genomen. Ik twijfel niet aan zijn goede trouw en aan zijn wil om vooruitgang te boeken inzake het economische beleid dat de economische en sociale ontwikkeling van ons land en van Europa bevordert.

Ik heb nog een bijkomende opmerking: de volgende besparingsronde die door België aan de Europese Unie zal worden voorgelegd mag niet uitmonden in een inkrimping van de middelen van de deelstaten voor economische ontwikkeling, duurzame groei en voor belangrijke sectoren, zoals de bouwsector.

Ik wacht met ongeduld op de regeringsbeslissingen en zal hier zeker op terugkomen.

Mondelinge vraag van mevrouw Fauzaya Talhaoui aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de toenemende islamofobie in België» (nr. 5-511)

De voorzitster. - De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit en voor Staatshervorming, antwoordt.

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (sp.a). - In een nieuw rapport dat gisteren onze kranten heeft gehaald, wijst Amnesty International op een toenemende islamofobie in ons land, Frankrijk, Nederland, Spanje en Zwitserland.

Het rapport focust zich inzake de Belgische situatie vooral op het boerkaverbod en het hoofddoekenverbod in onze scholen. Ik ga hierop nu niet dieper in. Dat verbod wordt immers aangevochten voor het Constitutioneel Hof, dat evenwel nog geen uitspraak heeft gedaan.

Amnesty wijst op een algemene Europese malaise waarbij de moslimgemeenschap wordt gestigmatiseerd. Ik verwijs in dit verband naar het succes van politici zoals Marine Le Pen in Frankrijk, en de motieven van een moordenaar als Anders Breivik in Noorwegen. Hun standpunten spreken heel wat mensen aan, die vinden dat moslims niet thuishoren in onze samenleving en dat de islam niet compatibel is met onze Europese waarden. Dat wordt ook bevestigd door de jongste rapporten van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.

Begrijp me niet verkeerd. Ik ben tegen elke vorm van extremisme en religieus fanatisme en als religie leidt de islam daar ook niet toe. In ons land verblijven er tussen 500 000 en 800 000 mensen met een moslimachtergrond die als gematigd worden voorgesteld en die geen kwade bedoelingen hebben. Uiteraard mogen ze in hun zoektocht naar werk of een woning of op school niet worden gediscrimineerd vanwege hun moslimachtergrond, noch mogen ze op straat worden geconfronteerd met scheldpartijen.

Een rapport van het Europees Netwerk tegen Racisme ENAR dat bekendgemaakt werd ter gelegenheid van de Werelddag tegen Racisme op 21 maart, wijst in dezelfde richting. Volgens dat rapport worden vooral de moslims aangewezen als zondebok in de economische crisis.

Ik vraag me af of islamofobie niet tot een transversaal thema kan worden gemaakt doorheen de verschillende beleidsdomeinen, zoals werk, wonen, gelijke kansen, onderwijs en de uitoefening van fundamentele rechten, zoals het recht op godsdienstbeleving. Daarom had ik graag vernomen of een monitoring kan worden georganiseerd die discriminatoire gedragingen in onze samenleving meet.

Tot slot vraag ik de strijd tegen islamofobie en xenofobie in alle beleidsdomeinen aan te pakken. Allicht vinden sommigen de volgende uitspraak te hard, maar ik heb echt de indruk dat antisemitisme van meer nabij wordt gevolgd. Ik weet ook wel dat de historische achtergrond verschillend is, maar dat neemt niet weg dat het antisemitisme als discriminatie beter wordt gemeten en harder wordt aangeklaagd dan de islamofobie.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit en voor Staatshervorming. - Ik lees het antwoord van de minister.

De opkomst van antimoslimracisme of islamofobie, van antisemitisme en van andere vormen van racisme, is helaas een realiteit in onze samenleving. Racisme neemt verschillende vormen aan en sluit mensen uit in diverse sectoren, zoals werkgelegenheid, huisvesting, onderwijs. Het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding verzamelt klachten betreffende discriminatievormen of racisme jegens mensen van buitenlandse oorsprong en ook moslims. Het Centrum heeft al verschillende initiatieven genomen en aanbevelingen uitgebracht. Gelijklopend daarmee heb ik de diversiteitsbarometer, die informatie en evaluatie over discriminatievormen verzamelt, ondersteund. Tijdens de vorige legislatuur gebeurde dat voor de arbeidsmarkt, nu is er een analyse van de huisvestingsdiscriminatie aan de gang.

Ik heb ook de oprichting ondersteund van de sociaaleconomische monitoring. Met dat instrument willen we volledige informatie verzamelen over de situatie van mensen met een migratieachtergrond op de arbeidsmarkt en de evolutie van die situatie ten einde een zicht te krijgen op de gelaagdheid van de werkgelegenheidsmarkt per land van herkomst. Die gegevens zijn objectief en anoniem. Ze komen uit een bestaande administratieve database over de stratificatie van de arbeidsmarkt. Dat betekent dat in enkele maanden gegevens over oorsprong worden toegevoegd aan het datawarehouse. Geïnteresseerde onderzoekers en overheidsinstellingen kunnen dan vragen die te koppelen aan andere sociaaleconomische gegevens.

De Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid en het Centrum voor gelijkheid van kansen hebben een dergelijk verzoek reeds proactief ingediend. Ze overwegen in de toekomst jaarlijks een verslag over de integratie van immigranten op de arbeidsmarkt uit te brengen.

Het verslag over de fundamenten van de interculturaliteit omvat meerdere aanbevelingen gericht op het bevorderen van de sociale samenhang en de gelijke kansen. Ik heb de verschillende overheidsniveaus van het land uitgenodigd om de opvolging daarvan op zich te nemen.

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (sp.a). - Het verheugt me dat de minister met een nieuwe diversiteitsmonitoring start, vooral omdat de cijfers over islamofobie de jongste jaren verontrustend zijn. Ik weet dat ze al enige tijd met een sociaaleconomische monitoring bezig is. Ik zal op de voet volgen hoe die verloopt en de minister over enkele maanden opnieuw ondervragen.

Mijn tweede vraag bleef evenwel onbeantwoord. Is de minister bereid om er bij haar collega's op aan te dringen dat ook zij aandacht aan het probleem schenken?

Mondelinge vraag van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de spectaculaire toename van het aantal gedwongen opnames in de psychiatrie» (nr. 5-510)

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Groot was mijn verbazing bij het lezen van het verslag van de zorginspectie, waaruit blijkt dat het aantal gedwongen opnames in Vlaamse psychiatrische zorginstellingen op tien jaar tijd meer dan verdubbeld is: van 1270 opnames eind jaren negentig naar 3042 in 2010.

De meeste gedwongen opnames gebeuren via de spoedprocedure, hoewel die procedure een uitzonderingsmaatregel is. Psychiaters en andere betrokken trekken aan de alarmbel over die ontwikkeling.

De maatregel van gedwongen opname is bijzonder ingrijpend: de persoon in kwestie wordt van zijn vrijheid beroofd. Een opname in een psychiatrische instelling kan voor sommigen erger zijn dan een detentie.

De tendens om veiligheid belangrijker te achten dan vrijheid is bedenkelijk. De samenleving wordt steeds minder tolerant in de omgang met geesteszieke mensen.

Er moet slechts aan weinig vereisten worden voldaan voor een gedwongen opname, terwijl zorgvuldigheid essentieel zou moeten zijn.

Hoe staat de minister tegenover de evolutie? Moeten de gedwongen opnames geen halt worden toegeroepen? Wordt de gedwongen opname niet misbruikt wegens intolerantie tegenover vreemd gedrag of om mensen te verwijderen uit de samenleving?

De spoedprocedure is zeer vreemd. De normale procedure verloopt via de vrederechter, waarbij een hoorzitting wordt gehouden en een uitgebreid verslag en medisch onderzoek is vereist. Bij de dringende procedure kan de procureur-generaal iemand gedwongen laten opnemen. Er moet enkel nadien een verslag van een geneesheer worden ingediend. Een onderzoek is zelfs niet vereist. Slechts tien dagen na de opname moet de vrederechter oordelen of de opname wordt verlengd. De wijze waarop de gedwongen opname nu wordt gebruikt door Justitie, is beangstigend.

Wat zijn de bedenkingen van de minister van Volksgezondheid daaromtrent?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. - De geestelijke gezondheidssector meldt inderdaad een toename van het aantal aanvragen tot observatieopnames.

Ik deel volledig de bekommernis van de heer Anciaux over de gerechtelijke maatregel waarbij een persoon van zijn vrijheid kan worden beroofd en tegen zijn wil in een psychiatrische afdeling kan worden opgenomen.

De observatieopname valt echter onder de bevoegdheid van mijn collega van Justitie: zowel de definitie van de criteria die tot een dergelijke beslissing kunnen leiden, als het toezicht op de uitvoering van de betrokken wetgeving - de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke - vallen immers onder Justitie.

Het spreekt vanzelf dat een samenwerking tussen Justitie en Volksgezondheid op dat gebied essentieel is, daar de wet het ingrijpen van geneesheren-inspecteurs-psychiaters en het beroep op de diensten van de psychiatrische zorg impliceert. De kwestie van een nauwere samenwerking staat overigens voor de maand mei op de agenda van de volgende interministeriële conferentie Volksgezondheid.

Er lopen trouwens in het kader van proefprojecten initiatieven om een aanbod van geestelijke gezondheidszorg in de gemeenschap en de nabije omgeving te ontwikkelen, in de levensomgeving van de persoon, zijn familie en zijn kennissenkring. We zullen moeten evalueren of die projecten door de snelle opsporing, de behandelingswijze, de follow-up van de personen, het verminderen of vermijden van een internering, enzovoort, het aantal gedwongen opnames beïnvloeden.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik dank de minister voor haar geëngageerde antwoord.

Ik ben me ervan bewust dat in deze materie ook de minister van Justitie een grote verantwoordelijkheid draagt.

Wel vond ik het belangrijk te weten wat de minister van Volksgezondheid denkt over de spectaculaire stijging van het aantal gedwongen opnames. Uit haar antwoord blijkt dat ze daarbij bedenkingen heeft en die ook aankaart op het overleg met Justitie.

Het psychiatrische zorgaanbod zou mijns inziens veel uitgebreider moeten zijn, zodat uiteindelijk niet alleen dwingende maatregelen worden genomen, maar veel frequenter ook echte ambulante maatregelen.

Ik zal ook de minister van Justitie ondervragen. Ik stel immers vast dat de wet een aantal tegenstellingen bevat. Bij een spoedcollocatie vindt geen grondig medisch onderzoek plaats, bij een gewone collocatie wel. De spoedcollocatie zou aan veel meer criteria moeten voldoen.

Ik ben ervan overtuigd dat de minister van Volksgezondheid mijn bezorgdheid deelt. Ik zal de minister van Justitie vragen of het niet nodig is de wet op een aantal punten te wijzigen. Intussen verheugt het me dat beide departementen op dit punt goed samenwerken.

Mondelinge vraag van mevrouw Helga Stevens aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «het reglement van Plopsaland» (nr. 5-517)

De voorzitster. - De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit en voor Staatshervorming, antwoordt.

Mevrouw Helga Stevens (N-VA). - Net als iedereen nam ik er met grote verbazing kennis van dat Plopsaland bepaalde kinderen en volwassenen met een beperking of een handicap op systematische wijze de toegang tot bepaalde attracties ontzegt. Plopsaland voerde hiervoor een reglement voor al zijn parken in. Het onderbouwt de beslissing met het argument dat het in het bijzonder de veiligheid van personen met een handicap en in het algemeen eenieders veiligheid wenst te verzekeren en ongevallen wil voorkomen.

Plopsaland stelde dit nieuwe reglement samen met een keuringsinstantie op aan de hand van een lijst opgesteld op basis van een risicoanalyse. De lijst somt de attracties op die aanleiding kunnen geven tot gevaarlijke situaties en zou gebaseerd zijn op vergelijkingen met parken uit de hele wereld.

Veiligheid is natuurlijk ook voor de N-VA een prioriteit, maar het nieuwe reglement lijkt ons toch een brug te ver gaan. Het sluit onder het mom van de veiligheid mensen met een handicap uit van bepaalde attracties. Er is geen ruimte voor redelijke individuele aanpassingen, bijvoorbeeld ingeval de persoon met een beperking vergezeld wordt van een begeleider?

Bovendien zijn er voorheen nooit echt problemen gerezen. Twijfelgevallen werden geval per geval beoordeeld. Dat was misschien niet ideaal, aangezien er ruimte voor discussie ontstond, maar nu is men doorgeschoten in het veiligheidsstreven door personen met een handicap gewoonweg expliciet van bepaalde attracties uit te sluiten. En dan komt het voor Plopsaland natuurlijk handig uit dat het zich achter een keuringsverslag kan verschuilen. Toch vraag ik me af of personen met een handicap op grond van een eenvoudig keuringsverslag systematisch kunnen worden uitgesloten.

Een keuringsinstantie moet toch in de eerste plaats nagaan of de installaties en attracties van een pretpark technisch gezien veilig zijn, met andere woorden aan alle technische normen voldoen. Ze is niet goed geplaatst om te oordelen of personen met een handicap op een veilige manier gebruik kunnen maken van de attracties. Dat vereist een andere vorm van expertise, waarover zo'n keuringsinstantie niet beschikt.

De non-discriminatiewet verbiedt heel duidelijk zowel directe als indirecte discriminatie. Hoe valt dit reglement hiermee te rijmen, aangezien veiligheid wordt aangevoerd als hoofdargument om dit reglement te verantwoorden? Wat is de visie van de minister op die zaak? Heeft zij al contact opgenomen met de directie van Plopsaland en met het Centrum voor de gelijkheid van kansen en racismebestrijding?

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit en voor Staatshervorming. - Ik lees het antwoord van de minister.

Ik was ten zeerste verwonderd over het eenzijdige en systematische reglement dat in Plopsaland ten opzichte van personen met een handicap is vastgelegd.

Die kwestie ressorteert voornamelijk onder de bevoegdheid van de deelstaten, maar in de hoedanigheid van minister van Gelijke Kansen wil ik de volgende punten meegeven.

Zoals de senator aanstipt, verbiedt de antidiscriminatiewet van 10 mei 2007 rechtstreekse of onrechtstreekse discriminatievormen. In het kader hiervan wordt bepaald dat, aangezien de handicap vaak voortvloeit uit een onaangepaste omgeving, in bepaalde situaties maatregelen moeten worden genomen om de hinderpalen weg te nemen die verhinderen dat een gehandicapte persoon toegang heeft tot een activiteit of gebruik kan maken van bepaalde diensten. Zo verduidelijkt de wet dat de afwezigheid van een redelijke aanpassing voor personen met een handicap een discriminatie vormt.

Deze benadering moet evenwel kunnen worden verzoend met die van de veiligheid, die door Plopsaland wordt ingeroepen. De eenzijdige maatregel van het park lijkt op het eerste gezicht buitensporig en buiten verhouding, maar de veiligheid moet eveneens kunnen worden verzekerd. De twee beginselen moeten worden afgewogen.

Om een oplossing te vinden, heb ik onmiddellijk het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding gevraagd om richtlijnen uit te werken aan de hand waarvan Plopsaland een reglement kan opstellen. Zodra ik de resultaten van hert centrum heb, zal ik ze aan de senator meedelen.

Mevrouw Helga Stevens (N-VA). - Ik dank de minister voor haar antwoord en ben nieuwsgierig naar de resultaten. Ik hoop dat de minister het dossier actief zal volgen, want het is onaanvaardbaar dat mensen met een handicap worden uitgesloten op basis van hun handicap.

Er moet worden gezocht naar een evenwicht tussen veiligheid en toegankelijkheid voor personen met een handicap, maar de manier waarop dit in Plopsaland is gebeurd, kan niet door de beugel. Het verheugt mij dat de minister mijn mening deelt en ik hoop samen met haar zeer snel tot een oplossing te kunnen komen.

Mondelinge vraag van de heer Guido De Padt aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, en voor Staatshervorming over «de buitenlandse overtreders op onze wegen» (nr. 5-515)

De heer Guido De Padt (Open Vld). - In politiekringen vernemen we dat er steeds meer moeilijkheden opduiken met buitenlandse overtreders op onze wegen. Heel wat bestuurders glippen nog steeds door de mazen van het net. In zijn antwoord op mijn schriftelijke vraag stelde de vorige staatssecretaris voor Mobiliteit dat met Nederland onderhandelingen lopende waren om een bilateraal verdrag te sluiten opdat de politiediensten elkaars databank met nummerplaten kunnen inkijken.

Dit akkoord bestaat inmiddels. De Nederlandse autoriteiten weigeren evenwel de nummerplaten van Nederlandse voertuigen te identificeren. Zij verwijzen naar het bilateraal akkoord waardoor onze politiediensten rechtstreeks hun bestand kunnen consulteren. De FOD Mobiliteit moet alleen nog de informaticatoepassing ontwikkelen, maar zou dat nog altijd niet gedaan hebben. Nederland wil bijgevolg geen tijd meer steken in het zelf identificeren van geflitste voertuigen.

In hetzelfde antwoord liet de vorige staatssecretaris optekenen dat er met andere landen geen bilaterale besprekingen hangende of gepland waren, gelet op de goedgekeurde Europese richtlijn inzake cross border enforcement. Net als de bilaterale verdragen beoogt die richtlijn de uitwisseling van gegevens van kentekenplaathouders die een bepaalde verkeersovertreding begingen. Deze richtlijn moest binnen twee jaar door de lidstaten in nationaal recht worden omgezet.

Hij merkte tevens op dat het bilateraal akkoord en de richtlijn handelen over het uitwisselen van persoonsgegevens om aan de hand van die gegevens in een later stadium de overtreder te kunnen bestraffen. De uiteindelijke bestraffing komt dan aan bod in het kaderbesluit geldelijke sancties. Na de identificatie van de overtreder is het natuurlijk noodzakelijk te kunnen overgaan tot de inning van de boete of de tenuitvoerlegging van de sanctie.

Bevestigt de staatssecretaris dat Nederland weigert nummerplaten van Nederlandse voertuigen te identificeren? Klopt het dat de oorzaak ligt bij het feit dat de FOD Mobiliteit tot op heden heeft nagelaten de noodzakelijke informaticatoepassing te ontwikkelen? Wat is de verklaring daarvoor?

Kan de staatssecretaris de stand van zaken toelichten betreffende de omzetting in Belgisch recht van de twee vermelde Europese wetgevende initiatieven? Tegen wanneer zal het mogelijk zijn Europese overtreders in België te identificeren en de sanctie ten uitvoer te leggen? Hoeveel verkeersboetes van buitenlandse bestuurders zijn om die reden tot op heden oninbaar gebleken, en over welke bedragen gaat het?

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit en voor Staatshervorming. - Het grootste knelpunt voor de grensoverschrijdende gegevensuitwisseling van buitenlandse verkeersovertreders ligt op juridisch vlak. Pas na het sluiten van bilaterale akkoorden en het van kracht worden van de Europese richtlijn in verband met gegevensuitwisseling richten, kan de DIV als nationaal contactpunt optreden.

Er is nu een acuut probleem met Nederland op basis van juridische afspraken die buiten mijn bevoegdheid vallen. Er werden overeenkomsten gesloten op lokaal of regionaal niveau, die de gegevensuitwisseling wel toelaten. Zo waren een 35-tal Belgische gemeentelijke overheden en politie-eenheden gemachtigd om rechtstreeks de identiteit op te vragen bij de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW). Naast de inbreuken op de verkeersveiligheid betrof het tal van inbreuken op het parkeerbeleid. Voor de RDW was deze gespreide aanvraag echter niet langer werkbaar; ze wenste één contactpunt.

Voor mijn administratie is echter in het kader van de bilaterale akkoorden en de richtlijn een soortgelijke toepassing nodig. Dat de uitwisseling nog niet functioneert, heeft, enerzijds, te maken met de diverse betrokken instanties en, anderzijds, met de beperkte middelen van mijn administratie. De informaticadienst van de FOD Mobiliteit en Vervoer heeft immers prioriteit moeten geven aan de omschakeling naar de nieuwe webtoepassing van de DIV, zogenaamd DIV-new, die in mei operationeel zou moeten zijn. Vervolgens vergt het nog enkele maanden om de informaticatoepassing tussen de lokale entiteiten en de DIV te doen functioneren.

Aangezien voorlopig geen gegevens meer kunnen worden opgevraagd van Nederlandse bestuurders in overtreding, worden thans weinig Nederlanders door de Belgische politie bestraft. Uiteraard worden ze wel beboet als ze staande worden gehouden, zoals tijdens de actie NAWAY van de federale wegpolitie op alle Belgische autosnelwegen op zondag 22 april 2012. Ik heb zelf kunnen vaststellen dat alle buitenlandse overtreders ter plaatse de onmiddellijke inning dienden te betalen.

Dankzij het dynamische voorzitterschap van België kon in december 2011 een politiek akkoord worden gesloten over de tekst van de Europese richtlijn. Momenteel zijn de onderhandelingen over de bilaterale overeenkomst met Nederland aan de gang. Na de ondertekening door beide landen zullen ook andere landen zich bij het verdrag kunnen aansluiten. Op initiatief van Nederland werd de tekst volledig herzien, onder meer in het licht van de verwante EU-richtlijn 2011/82/EU - de cross border enforcement-richtlijn - van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidgerelateerde verkeersovertredingen. Indien het herziene ontwerp van bilateraal verdrag, dat België begin juli 2011 aan Nederland voorlegde, was ondertekend, dan hadden wij de huidige moeilijkheden kunnen vermijden.

De onderhandelingen over het ontwerp van tekst zitten in de laatste fase; het is de bedoeling het verdrag in juni te ondertekenen. Door de val van de Nederlandse regering weet ik momenteel nog niet of mijn Nederlandse collega het bilateraal verdrag zal kunnen ondertekenen.

Teneinde het gevoel van straffeloosheid voor de buitenlandse bestuurders in ons land verder te beperken, zal ik de procedure van de onmiddellijke inning voor inbreuken op het rijden onder invloed uitbreiden. De buitenlandse bestuurders zullen tot 1,5 promille naast het rijverbod ook onmiddellijk het verschuldigde bedrag moeten betalen. Bovendien zal de pakkans, ook voor de Belgische bestuurders, worden verhoogd door een verdere toename van de controles.

Ik bereid ook een koninklijk besluit voor dat het voor de buitenlandse bestuurders mogelijk maakt de boete via een overschrijving te betalen. Ik bekijk ook of op langere termijn ook betalingen via een webservice kunnen worden gedaan.

De heer Guido De Padt (Open Vld). - Ik stel met de staatssecretaris vast dat een buitenlander in ons land geen aandacht hoeft te besteden aan de opgelegde snelheidsbeperkingen, omdat boetes voor de door de flitspalen geregistreerde overtredingen nooit geïnd kunnen worden. Ik vind het merkwaardig dat de staatssecretaris eraan denkt de buitenlanders de mogelijkheid te geven per overschrijving te betalen.

De staatssecretaris zegt dat de FOD Mobiliteit de middelen ontbeert om de applicatie voor de uitwisseling van gegevens tussen de beide landen op te starten. Ik hoop dat hij er toch werk van zal maken, zodat ons land verkeersboetes kan innen, die eventueel kunnen worden gebruikt voor het installeren van een dergelijke applicatie.

Ik betreur dat aan de straffeloosheid geen eind wordt gemaakt. Ik kan me voorstellen dat de Nederlanders nu zullen besluiten dat ze zich in ons land niet hoeven te bekommeren om verkeersregels.

Mondelinge vraag van mevrouw Christie Morreale aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, en voor Staatshervorming en aan de staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude over «de strijd tegen de fraude in de sector van het wegvervoer» (nr. 5-509)

Mevrouw Christie Morreale (PS). - Op 16 april ontving u vertegenwoordigers van de vakbonden en van de werkgevers uit het wegvervoer. U had het met hen over de strijd tegen de fiscale en de sociale fraude die in de sector woedt en onlangs het leven heeft gekost aan twee Poolse chauffeurs bij een brand in een opslagplaats in Wingene.

Mijnheer Crombez, op die vergadering hebt u beloofd de inspecteurs van de FOD Mobiliteit vanaf september toegang te verlenen tot de sociale, fiscale en douanedatabanken, wat hun momenteel niet wordt toegestaan, en zodoende de controles te verbeteren. De controleurs van het wegvervoer kunnen vanaf dan bij een controle weten of een chauffeur al dan niet legale arbeid verricht op het Belgische grondgebied.

De brand in de opslagplaats in Wingene, waarbij twee dodelijke slachtoffers vielen en vier slachtoffers met brandwonden, heeft de betreurenswaardige omstandigheden waarin talloze chauffeurs moeten werken, onder de aandacht gebracht.

Zoals het onderzoek van de Belgische Transportarbeidersbond (BTB) naar firma's met een filiaal in Bratislava heeft uitgewezen, blijken vijfentwintig van de zesentwintig Belgische filialen die ze bezocht hebben, brievenbusondernemingen op Slowaaks grondgebied, die dus onder het gezag van de Slowaakse overheid vallen. Ook in België bestaan dergelijke vennootschappen, zoals het internationaal bedrijf Butter, dat onlangs door de BTB werd aangegeven.

In België zijn er verschillende duizenden illegaal tewerkgestelde chauffeurs en valse zelfstandigen - chauffeurs die zich illegaal als zelfstandige moeten opgeven opdat hun werkgevers geen sociale bijdragen zouden moeten betalen. Die frauduleuze praktijken en de oneerlijke concurrentie die ze veroorzaken, zijn verontrustend en vanuit menselijk, sociaal en economisch oogpunt staat er veel mee op het spel.

Welke denksporen worden vandaag bestudeerd om die plaag te bestrijden?

De heer John Crombez, staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude. - Dat onderwerp heeft de jongste tijd veel aandacht getrokken. De economische misbruiken die u hekelt, zijn echt betreurenswaardig; ze hebben inderdaad twee mannen in Wingene de dood ingejaagd.

Het probleem bestaat al een tijd. De grenzen zijn geopend zonder dat enige sociale maatregel werd genomen om dat soort drama's te voorkomen. De discussie over de verbetering van de controle is nog maar pas begonnen in het Europees Parlement.

In België beweert de transportsector de wet angstvallig te eerbiedigen, maar dat klopt niet. Voor het binnenlands vervoer moeten vrachtwagenchauffeurs vergoed en beschermd worden krachtens de Belgische normen. Het Parlement heeft een dispositief goedgekeurd met betrekking tot de hoofdelijke aansprakelijkheid en een dispositief op fiscaal en sociaal vlak, en op het vlak van de lonen, waarmee de misbruiken normalerwijze zouden moeten afnemen. De regering wil ook het fenomeen van de valse zelfstandigen aanpakken. In dat verband ligt momenteel een wetsontwerp voor bij de Raad van State.

Bovendien hebben we contact opgenomen met Nederland om de uitwisseling van gegevens inzake grensoverschrijdend vervoer te verbeteren. We plannen tevens een intensievere samenwerking tussen de FOD Mobiliteit en de sociale inspectie. Op Europees niveau zijn we de technische middelen aan het bestuderen die adequate controles mogelijk maken. Die controles zijn moeilijker dan in de bouwsector bijvoorbeeld, omdat vrachtwagens zich onophoudelijk verplaatsen. Op Europees niveau ligt de digitale tachograaf met ingebouwde gps ter studie, maar wij kunnen niet wachten, we moeten vooruitgang boeken.

Om die reden hebben we maatregelen genomen en nemen we binnenkort nog maatregelen inzake de hoofdelijke aansprakelijkheid, de valse zelfstandigen, het misbruik van vennootschappen, de uitwisseling van gegevens en de samenwerking tussen de administraties. In deze sector in moeilijkheden moeten de controles veel strikter worden. Dat is dringend noodzakelijk. We moeten de oneerlijke concurrentie absoluut bekampen, want anders zullen we een reeks correcte ondernemers over kop zien gaan.

Mevrouw Christie Morreale (PS). - Het probleem is inderdaad complex, maar u schijnt er oog voor te hebben en u hebt al een reeks maatregelen aan de regering voorgelegd.

In het wegvervoer zijn sociale en fiscale dumping vaak voorkomende problemen. Dat komt de vreemde werknemers die hun activiteit tegen veel slechtere voorwaarden dan de onze op ons grondgebied uitoefenen, niet ten goede. Dat mag er evenmin voor pleiten om het werk en het loon van chauffeurs die aan de Belgische voorwaarden tewerkgesteld zijn, onder druk van de oneerlijke concurrentie te reduceren.

Het drama van Wingene toont inderdaad aan dat het dringend noodzakelijk is om de Belgische wetgeving te herzien en de misbruiken op te sporen.

Ik wil echter uw aandacht vestigen op het geval van de firma Butter, de brievenbusonderneming die door de BTB is aangegeven bij de minister van Vervoer. Er werd een inspectie uitgevoerd en volgens het verslag gaat het wel degelijk om een onderneming die in België is gevestigd, die chauffeurs uit landen uit het Oosten tewerkstelt en die opereert in Nederland. Voor de brievenbusondernemingen in Bratislava is het aan de Slowaakse overheid om op te treden, maar dat gebeurt slechts zelden. In voorkomend geval bevindt de onderneming zich op Belgische bodem en kan het Belgische gerecht dus optreden en eventueel de vergunning van betrokken onderneming intrekken. De bal ligt in uw kamp, mijnheer de staatssecretaris.

Mondelinge vraag van de heer André du Bus de Warnaffe aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over «de Birmese lente» (nr. 5-514)

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). - In de inleiding van de uitgave 2008-2009 van de Guide du Routard over Myanmar vraagt de auteur zich af of dat land moet worden geboycot en of het gepast is er naartoe te gaan. Enkele weken geleden nog had daaraan de volgende vraag kunnen worden toegevoegd: moeten we naar dat vergeten land gaan, dat genegeerd wordt door het Westen, waarvan de recente geschiedenis kan worden samengevat als vijftig jaar militaire dictatuur, waar de opgesloten bevolking de meest fundamentele rechten wordt ontzegd en waar alleen al het uitspreken van de naam Aung San Suu Kyi, Nobelprijswinnaar 1991, iemand tot politieke gevangene kan maken?

Op 1 april 2012 hebben er gedeeltelijke verkiezingen plaatsgevonden. De overwinning was zowel historisch als symbolisch. Het was een bescheiden overwinning, die echter overweldigend was voor de Nationale Liga voor Democratie. Er was een enthousiaste deelname van de bevolking. Een wind van vrijheid waait over Myanmar. Aung San Suu Kyi is verkozen in het parlement. Haar verkiezing vormt de apotheose van een onafgebroken reeks spectaculaire eisen en hervormingen. De verkiezingen, die bewust transparant werden gemaakt door de aanwezigheid van waarnemers en journalisten, lijken kalm te zijn verlopen, zonder noemenswaardige incidenten, ook al was niet alles perfect.

Er is een eerste stap gezet naar democratie en een eerste aanzet gegeven naar dialoog tussen de regering en de bevolking.

Andere positieve signalen bereiken ons. Eind april zal een Bureau van de Europese Unie in Rangoon worden geïnstalleerd. In 2014 zal Myanmar het voorzitterschap van de ASEAN waarnemen. In antwoord op mijn vraag om uitleg van november 2011 bevestigde minister Vanackere de oprichting van een nationale Commissie voor de mensenrechten.

Ik stel ook vast dat de politiek plotseling woorden te kort heeft om dat land met zijn overweldigende schoonheid en buitengewone gastvrijheid te loven, dat land dat zich openstelt tegenover de wereld na jaren isolement, een beetje zoals Japan, dat zich in 1868 geleidelijk openstelde voor het Westen.

Toch stellen veel mensen zich vragen, misschien niet zozeer over de omkeerbare aard van die democratische evolutie, maar toch minstens over de potentiële grenzen van die openheid.

We hebben via de pers vernomen dat wordt overwogen de economische sancties op te heffen. De Raad van de ministers van Buitenlandse Zaken heeft onlangs vergaderd.

Wat is de houding van België dienaangaande en welke procedure werd gevolgd om die beslissingen te kunnen uitvoeren? Kan eraan worden gedacht Myanmar als partnerland in onze ontwikkelingssamenwerking op te nemen?

Denkt de minister de komende maanden contact op te nemen met zijn Birmaanse collega? Zo ja, is het gerechtvaardigd een economische missie te overwegen?

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken. - Ik deel grotendeels de redelijk voorzichtige analyse van de heer du Bus de Warnaffe over de evolutie van dat land.

Tijdens de Raad van de ministers van Buitenlandse zaken van 23 april heeft de Europese Unie beslist om ten gevolge van de positieve ontwikkelingen alle restrictieve maatregelen voor twaalf maanden op te schorten, met uitzondering evenwel van het wapenembargo. Door die beslissing hebben mijn collega's en ikzelf een antwoord willen geven op de aan de gang zijnde hervormingen in Birma, terwijl een zekere druk wordt gehandhaafd opdat de Birmaanse autoriteiten de hervormingen zouden voortzetten.

Er moet inderdaad nog een lange weg worden afgelegd voor de democratisering van het land. De humanitaire toestand in sommige etnische zones, in het bijzonder in de staat Kachin, waar de gevechten voortduren, is zorgwekkend. De situatie van de mensenrechten is nog zeer precair. De grondwet die in 2008 is aangenomen, kent nog steeds belangrijke privileges toe aan de militairen, in het bijzonder op het vlak van de samenstelling van het parlement, aangezien 25% van de zetels voor hen is gereserveerd.

Voor de vraag of Myanmar kan worden toegevoegd aan de lijst van partnerlanden in de Belgische ontwikkelingssamenwerking, verwijs ik naar mijn collega Paul Magnette. Ik wil er enkel op wijzen dat België over andere middelen beschikt om het land te helpen, meer bepaald het budget voor preventieve diplomatie. Met dat instrument heeft mijn departement de voorbije jaren diverse projecten gefinancierd die de bevolking rechtstreeks ten goede kwamen. We hebben de jongste verkiezingen niet afgewacht om ons bezig te houden met de situatie in dat land.

Het blijft mijn bedoeling binnenkort naar Myanmar te gaan om het voortzetten van de hervormingen aan te moedigen en om de Belgische steun aan de democratische krachten te betuigen. Meer concreet heb ik aan de hoge Europese vertegenwoordigster, Cathy Ashton, en aan mijn collega's voorgesteld om Aung San Suu Kyi uit te nodigen om naar Brussel te komen, zodat zij niet alle Europese hoofdsteden hoeft aan te doen. Mevrouw Ashton gaat haar dat voorstel doen wanneer zij elkaar binnenkort ontmoeten in Birma. Ik hoop dat dit initiatief snel concreet wordt.

Wat de rechtmatigheid van een economische missie betreft, blijf ik ervan overtuigd dat het raadzaam is een zekere politieke volgorde te respecteren. Dergelijke missies worden best georganiseerd nadat de eerste politieke contacten zijn gelegd, wat we op Europees vlak trouwens doen. Dat is ook de houding van de Brusselse minister belast met Buitenlandse handel. Hij heeft zijn regionale collega's daarop gewezen.

Het komt erop neer dat we de opening moeten steunen, maar toch de drukkingsmiddelen behouden. Daarom werden de sancties niet opgeheven, maar opgeschort. Een nieuwe evaluatie van die opschorting zal in oktober plaatsvinden, alvorens wordt beslist over een eventuele volgende stap in de relaties. Ik heb voorgesteld dat de 27 lidstaten - of zelfs 28, als de Kroatische collega's zich bij ons aansluiten, aangezien ze voortaan deelnemen aan de vergaderingen - de oppositieleidster gezamenlijk ontvangen, zodat ze zich niet onnodig hoeft te verplaatsen.

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). - Ik dank de minister voor zijn voorzichtige antwoord en voor zijn initiatief om Aung San Suu Kyi in de hoofdstad van Europa te ontvangen. Er blijven evenwel vragen onbeantwoord, onder andere de vraag over de termijnen waarbinnen we de handel werkelijk kunnen hervatten.

Een andere vraag is of aangaande sommige bevoegdheden, die uitsluitend van de nationale staten afhangen, bijvoorbeeld milieu, elk land eigen initiatieven zal nemen in plaats van dat er maatregelen worden genomen door de Europese Unie.

Ik zal in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging op verschillende aspecten van het internationaal akkoord over de tropische wouden terugkomen. Dat is een actueel aandachtspunt, want Birma staat bekend om bijvoorbeeld zijn teak van goede kwaliteit.

Ik zal ook de oprichting van een bilaterale groep België-Myanmar binnen de Interparlementaire Unie voorstellen. Op die manier kan worden meegewerkt aan het herstel van de politieke activiteiten in dat land.

Waar nieuwe vrijheid ontstaat, ook al is ze kwetsbaar, waar een dictatuur verdwijnt, waar de menselijkheid toeneemt, heeft België de plicht aanwezig te zijn. Het antwoord van de minister stelt me op dat vlak gerust.

Mondelinge vraag van de heer Rik Daems aan de staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude over «de maatregelen ten voordele van de horecasector» (nr. 5-507)

De heer Rik Daems (Open Vld). - De horecasector is, met ongeveer 50 000 zaken en 200 000 werknemers, een van de belangrijkste sectoren van ons land; ze heeft nagenoeg alle landgenoten als klant.

In het regeerakkoord zijn een aantal maatregelen ter verdediging en versterking van de sector opgenomen. Enkele regeringsleden hebben ter zake trouwens diverse verklaringen afgelegd. De vraag is, of en wanneer de daad bij het woord zal worden gevoegd.

De uitlatingen van vice-eersteminister Vande Lanotte over een forfaitaire belasting voor de horeca stemmen me gunstig. Dit is de juiste aanpak, want niet alleen de staat zou er wel bij varen. Grijze activiteiten zullen immers wit worden, met meer inkomsten tot gevolg. Ook de horeca en de klant zullen er wel bij varen, want de prijzen zullen niet moeten stijgen.

De Ministerraad van maart jongstleden besliste dat er voor eind juni een horecaplan moet komen. Het zal dan nog wel tot juli 2013 duren voor de maatregelen, voornamelijk de invoering van de geregistreerde kassa, in praktijk zullen worden gebracht.

Heeft de regering de intentie een wetsontwerp in te dienen inzake forfaitaire belasting, zowel voor de gelegenheidswerkers als voor het vast personeel?

Welke andere maatregelen zullen nog in het horecaplan staan?

Kan de minister bevestigen dat eerst de positieve maatregelen en dan pas de geregistreerde kassa worden ingevoerd?

Overweegt de regering de maatregelen sneller in te voeren? De horeca heeft de jongste tijd immers veel schade geleden en zal dat in de volgende maanden moeten goedmaken.

De heer John Crombez, staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude. - De beslissing om in de horeca een kasregister in te voeren dateert al van een tijd geleden. Het is een gelegenheid om in een belangrijke sector een drastische stap te doen om de activiteiten `witter' te maken. We moeten echter realistisch zijn. Als we de sector alleen maar witter, en niet tegelijkertijd gezonder maken, zal dat gepaard gaan met sluitingen en zullen er banen voor laaggeschoolden verdwijnen.

In mijn beleidsnota was dit plan al opgenomen. De minister van Financiën zal binnenkort bekendmaken hoe en wanneer de geregistreerde kassa's worden ingevoerd. Dat geeft ons de gelegenheid met de sector een totaaldebat te voeren. De kassa's zullen zorgen voor een duidelijke registratie en een eerlijker concurrentie, terwijl wij, in eenzelfde tijdspanne, voor flankerende maatregelen zorgen.

Naast het debat over fiscale en sociale elementen en de arbeidsmarktomstandigheden, zullen we ook oog moeten hebben voor de professionalisering van de sector en voor de kleine subsectoren. De kleine cafés zijn zwaarder getroffen door het rookverbod dan de rest van de sector, maar bepaalde van de geciteerde maatregelen zijn niet op hen van toepassing. Het plan gaat dus breder dan de discussie over de belastingen.

Het is voor de sector ook belangrijk een werkbare oplossing te zoeken. Men zegt al te gemakkelijk dat we een sector die het niet goed doet, niet moeten belonen. Het gaat immers niet alleen om de werkgelegenheid in de sector, maar ook om de specifieke aard van de sector. De horecasector omvat zowel de kust, de Ardennen als Brussel. Onze horecasector is veel uitgebreider dan in onze buurlanden. Dat mag een politieke keuze zijn en blijven. Het is eigen aan ons land. Dat betekent ook dat we beslissingen moeten nemen om de sector kansen te geven. Het gaat om een zeer arbeidsintensieve sector. De loonkost heeft er ook een andere impact dan in veel andere sectoren. De horeca heeft specifieke kenmerken. Er is meer weekendwerk dan in andere sectoren.

We onderzoeken verschillende denksporen: de gelegenheidsarbeid, waarover in het parlement al voorstellen zijn ingediend, maar ook de forfaitarisering van de vaste contracten en andere zaken.

Op 30 juni zou, na een gesprek met de sector en de regering, een eerste kader van horecaplan klaar moeten zijn om in oktober een beslissing te nemen over de uiteindelijke maatregelen en de invoering ervan.

De heer Rik Daems (Open Vld). - Het antwoord, was niet erg concreet, maar dat was ook niet de bedoeling. Mijn vraag ging veeleer over het principe van de invoering van een forfait inzake loonlasten in deze arbeidsintensieve sector.

Ik onthoud vooral dat de regering wel degelijk kiest voor een positieve insteek. Ze probeert de sector `witter' te maken met positieve maatregelen. Ze denkt niet alleen aan `pakken' en `straffen' zonder fundamentele oplossingen, zodat de sector op het einde van de rit nog meer kapot zou zijn. Zoals de staatssecretaris terecht opmerkte, is de horeca een specifieke sector. Het is een toffe sector en die moeten we wel degelijk verdedigen.

Oktober is echter te laat. De zomer is dan voorbij en de horeca is dan misschien toch wel een stuk omzet kwijt. Er zijn al wetsontwerpen ingediend met maatregelen om de horecasector te verdedigen. Als de regering veel sneller wil gaan, is Open Vld zeker bereid daarbij te helpen.

Het klopt dat, voor wie niet met personeel werkt, het debat over de forfaitarisering van de loonlasten geen soelaas brengt. De staatssecretaris wees er al op dat heel veel kleine cafés al kapot zijn. Onder meer door de manier waarop we het rookverbod hebben ingevoerd, is een stuk van het sociaal weefsel in ons land kapot gegaan en zitten veel mensen eenzaam thuis te roken met een pint die ze in de Colruyt kopen in plaats van met een paar vrienden aan de toog van een klein bruin café te hangen. Ook daar vinden `links' en `rechts' elkaar perfect. Samen gezellig een pint drinken heeft niets met politiek te maken.

Mondelinge vraag van mevrouw Freya Piryns aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over «het begeleiden van minderjarige asielzoekers» (nr. 5-520)

De voorzitster. - De heer Vincent Van Quickenborne, vice-eersteminister en minister van Pensioenen, antwoordt.

Mevrouw Freya Piryns (Groen). - In 2011 vroegen liefst 1649 niet-begeleide minderjarige vreemdelingen asiel aan in ons land. In de eerste drie maanden van dit jaar waren dat er al 480. De aantallen nemen elk jaar toe. Het gaat over een relatief grote groep jongeren, die zeer kwetsbaar zijn. Sommigen zijn nauwelijks acht jaar. De opvang en begeleiding van deze kinderen en jongeren schiet echter zwaar tekort. Er is een ernstig gebrek aan visie.

Het hele traject loopt mis, vanaf de aankomst tot aan de erkenning of terugkeer. Voor mij is het essentieel dat deze jongeren van het begin tot het einde van de procedure goed worden begeleid, zodat ze op elk moment weten waar ze aan toe zijn en wat hen te wachten staat, zowel bij een positieve als bij een negatieve uitspraak over hun aanvraag. Laten we bovendien niet vergeten dat we het over minderjarigen hebben, kinderen die van hun ouders of verwanten zijn weggerukt of weggestuurd. Het gaat in elk geval om getraumatiseerde kinderen, van wie we niet kunnen verwachten dat ze zichzelf zomaar kunnen redden in een nieuwe, onbekende omgeving. Nochtans worden er vandaag nog altijd ruim 200 niet-begeleide minderjarige vreemdelingen in hotels ondergebracht, zonder enige begeleiding. Ze krijgen een maaltijdcheque en dienen zich verder alleen te redden. Ik vind dat schrijnend en ontoelaatbaar.

Iedereen gaat ervan uit dat deze jongeren zich hier goed kunnen integreren in de jaren voor hun achttiende verjaardag, op voorwaarde dat ze correct worden begeleid en behandeld. Als op hun achttiende verjaardag blijkt dat ze niet in het land kunnen blijven, omdat hun asielaanvraag niet wordt goedgekeurd, kan je verwachten dat er problemen ontstaan. Het uitreiken van een uitwijzingsbevel in de hoop dat de jongere zelf naar zijn land van herkomst terug zal keren, getuigt niet van behoorlijk beleid. De minister kent uiteraard het specifieke geval van Scott Manyo, de jongen die de laatste dagen in de media kwam. Ik wil het probleem algemeen benaderen. Een coaching van de asielzoekers, van de eerste tot de laatste dag, is absoluut noodzakelijk.

Ik kan me niet voorstellen dat de staatssecretaris, het hier niet mee eens is. Het lijkt me namelijk de enige logische en menselijke manier om een effectief asielbeleid te voeren, met aandacht voor alle aspecten, en trieste wanstoestanden te voorkomen.

Is de staatssecretaris van plan om voor minderjarige asielzoekers effectief een begeleidingstraject op te zetten gedurende de hele procedure? Heeft ze intussen al maatregelen genomen? Heeft ze een concrete oplossing voor de problemen waarmee we vandaag worden geconfronteerd?

De heer Vincent Van Quickenborne, vice-eersteminister en minister van Pensioenen. - Ik lees het antwoord van de staatssecretaris.

Er is inderdaad een zeer grote instroom van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (NBMV). Dat is een moeilijke uitdaging, onder meer op het vlak van opvang. Fedasil heeft al grote inspanningen gedaan om de opvangcapaciteit voor deze doelgroep uit te breiden en deze zullen worden voortgezet. Intussen heb ik ook het overleg met de gemeenschappen weer opgestart.

De problematiek is echter breder; ze heeft ook te maken met de specifieke moeilijkheden rond een terugkeer.

Het is een complex gegeven, waarin niet met simplismen kan gewerkt worden. Als het over volwassenen gaat is de theorie eenvoudig: zo kort mogelijke procedures zodat een snelle asielbeslissing volgt. Is die positief: integratie in de maatschappij. Indien negatief: via intensieve begeleiding aan vrijwillige terugkeer werken. Als dat niet lukt, is gedwongen terugkeer de stok achter de deur.

Een minderjarige die een negatieve beslissing krijgt, blijft nog steeds een minderjarige. Vandaar de complexiteit. Gedwongen terugkeer is geen optie. Voor hen bestaat een andere procedure: er wordt nagegaan of de `duurzame oplossing', het levensproject zeg maar, in België dan wel in het land van herkomst ligt. Dat wordt beoordeeld vanuit het belang van het kind. Binnen de opvang wordt de begeleiding aangepast aan deze duurzame oplossing.

Indien de duurzame oplossing niet in België ligt, wordt een bevel tot terugleiding gegeven. In de praktijk zien we echter dat hier zeer zelden gevolg aan gegeven wordt. We moeten in die gevallen nog meer inzetten op de terugkeerbegeleiding.

Om de terugkeer te bevorderen en de begeleiding te verzekeren, dient er ook in de thuislanden met betrouwbare partners samengewerkt te worden. Dit is noodzakelijk om de herintegratie te bevorderen. Op dit moment lopen twee proefprojecten, in Marokko en Guinee, die ondersteuning moeten bieden aan de re-integratie van de NBMV in het thuisland. Deze projecten worden sinds begin dit jaar geïmplementeerd.

Ik wil nog meer inzetten op begeleiding. Begeleiding richting integratie in onze maatschappij of begeleiding richting terugkeer, afhankelijk van de duurzame oplossing. Maar we mogen niet in simplismen vervallen, wondermiddelen bestaan op dit vlak niet.

Mevrouw Freya Piryns (Groen). - Over de theorie kunnen we het eens zijn. Ik kan me voor een deel vinden in het antwoord van de staatssecretaris, maar de praktijk is op het ogenblik helaas compleet het tegenovergestelde. Alles loopt mank: de opvang, de begeleiding, de dienst voogdij, de terugkeerbegeleiding. We moeten er alles aan doen voor deze groep de inspanningen op te drijven.

Over de vraag of de duurzame oplossing in België dan wel in het land van herkomst ligt, wil ik toch nog een opmerking maken. Als het over minderjarigen gaat die hier al jaren verblijven, is het een moeilijk gegeven. Als iemand hier een leven heeft opgebouwd en vaak geen ouders meer heeft in het land van herkomst, is de kans zeer klein dat de duurzame oplossing in het land van herkomst ligt.

Ik hoop dat de staatssecretaris de moeite doet om de gesprekken met de jongeren op te drijven en het concrete dossier van Scott Manyo samen met de jongere te bekijken. Ik ga me over het dossier niet uitspreken, want ik ken het niet goed genoeg en dat is ook niet de taak van een parlementslid, maar ik meen dat de theorie in dit concrete geval niet is toegepast, waardoor die schrijnende toestand is ontstaan.

Mondelinge vraag van mevrouw Lieve Maes aan de staatssecretaris voor Staatshervorming, en voor de Regie der gebouwen over «de zwartwerkers die aan de slag zijn bij de renovatie van het gerechtshof in Mechelen» (nr. 5-516)

Mevrouw Lieve Maes (N-VA). - Gisteren kopte Het Laatste Nieuws `Zwartwerkers renoveren gerechtshof'. Het gaat meer bepaald over vier Braziliaanse arbeiders, onder wie twee illegalen die werden betrapt door de Mechelse arbeidsauditeur, die ze vanuit haar kantoor aan het werk zag en er een controleur op afstuurde.

De arbeidsauditeur verklaarde: `Als arbeidsauditeur treed ik op als openbaar ministerie en vorder ik zware straffen tegen zwartwerk. Niet de zwartwerkers worden geviseerd, wel hun werkgevers.'

De rechtbank van Mechelen blijft buiten schot, daar de Regie der Gebouwen de zorg voor de overheidsgebouwen op zich neemt. De Regie vertrouwt het project toe aan de goedkoopste aannemer volgens de wetgeving op overheidsopdrachten. Die aannemer schakelt heel vaak onderaannemers in, juist om de goedkoopste offerte te kunnen doen.

Gisteren was nog niet bekend wie de precieze werkgever van het viertal is, maar volgens de Regie is het een zaak van de hoofdaannemer, blijkbaar een jonge bouwfirma uit het Mechelse.

Deelt de minister de visie van de Regie der Gebouwen, die alle verantwoordelijkheid in het dossier afwijst? Hoe strookt dat dan met de hoofdelijke aansprakelijkheid die we hier tijdens het debat over de jongste programmawet nog uitvoerig hebben besproken?

De heer Servais Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der gebouwen. - Net als mevrouw Maes heb ik ook maar via de pers de door haar gemelde feiten vernomen. Ik dank overigens de auditeur omdat ze door haar alerte optreden de zaak aan het licht heeft gebracht.

Zwartwerk is uiteraard bij wet verboden, het kan niet, en zeker niet in het kader van overheidsopdrachten. Ik wil hier verwijzen naar artikel 29bis van het Wetboek van Strafvordering, dat zegt dat een openbaar officier of een ambtenaar verplicht is om het parket of de procureur des Konings in te lichten zodra ze kennis krijgen van feiten die een misdrijf kunnen uitmaken. In dit geval is dat gebeurd doordat de auditeur zelf is opgetreden en de betrokken mensen door de politie zijn verhoord. Ook bij de Regie der Gebouwen is het een vaste gewoonte dat ambtenaren die kennis krijgen van misdrijven, het parket onmiddellijk inlichten.

De eerste informatie die ik ontving, betrof een aanbesteding met slechts een inschrijving. Die strookte helemaal met de wettelijke voorschriften inzake erkenning, registratie en RSZ. De onderneming heeft een bieding gedaan die hoger lag dan het geraamde bedrag, maar de bieding was niet abnormaal hoog of speculatief, zodat die jonge Mechelse onderneming de aanbesteding is gegund.

Het contract valt uiteraard onder de wet op de overheidsopdrachten. Het bestek wijst erop dat de gegunde onderneming in regel moet zijn met alle wetgeving ter zake, ook met de arbeidswetgeving en met de regelgeving over de arbeidsomstandigheden. Het bestek vermeldt ook de sancties die de wet voor overtredingen voorschrijft.

Ik heb gevraagd de zaak verder te onderzoeken. Als uit dat onderzoek blijkt dat de feiten voldoende bewezen lijken, dan zal de betrokken onderneming bij toekomstige opdrachten geweerd worden. Mevrouw Maes verwijst trouwens terecht naar de wet op de overheidsopdrachten en naar de recente programmawet, die de wet nog heeft aangescherpt door bij sociale en fiscale fraude een cascaderegeling in te voeren. Daardoor kunnen zowel hoofdaannemers als onderaannemers en opdrachtgevers die bij de fraude betrokken zijn, juridisch aansprakelijk gesteld worden.

Indien de overheid in genoemd geval schade heeft geleden, zullen we een schadeloosstelling trachten te bekomen.

Mevrouw Lieve Maes (N-VA). - Ik ben ook van mening dat de diensten hun werk hebben gedaan. Ik heb de vraag niet aan staatssecretaris Crombez gesteld, maar aan staatssecretaris Verherstraeten, omdat de Regie der Gebouwen er zich nogal gemakkelijk vanaf heeft gemaakt. De Regie der Gebouwen had misschien beter anders gereageerd. Het doet mij genoegen dat de staatssecretaris de zaak opvolgt.

Mondelinge vraag van de heer Danny Pieters aan de minister van Werk over «de werking van de Commissie ter regeling van de arbeidsrelatie» (nr. 5-518)

De heer Danny Pieters (N-VA). - Het valt soms moeilijk uit te maken of iemand als zelfstandige dan wel als werknemer werkt. Er is de problematiek van de schijnzelfstandigheid en van de schijnwerknemers. Op het vlak van het arbeidsrecht is het van belang te weten of mensen onderworpen zijn aan de regelgeving inzake arbeidsrecht dan wel als zelfstandige werken. Dat is van belang voor de sociale zekerheid.

Om meer duidelijkheid te scheppen in de problematiek van de schijnzelfstandigheid en het schijnwerknemerschap werd in de programmawet van 2006 een bepaling opgenomen tot de oprichting van een commissie voor de arbeidsrelaties. Er werden criteria gedefinieerd om te bepalen of iemand werknemer of zelfstandige is, en de commissie kreeg de opdracht sociale regels te bepalen die problemen met de kwalificatie werknemer of zelfstandige moesten verhinderen. De commissie kon daarnaast, als er geen gerechtelijke procedure lopende was, uitsluitsel geven over het statuut zodat op zijn minst kon worden verhinderd dat de RSZ en de RSVZ elkaar zouden bekampen waarbij beide diensten zich bevoegd zouden verklaren om bijdragen te innen, doordat de ene dienst de arbeidsrelatie als zelfstandige kwalificeert, en de andere als een werknemersrelatie.

In 2006 wordt de maatregel er dus door gejaagd. Pas in 2010 worden uitvoeringsbesluiten genomen en wordt de commissie opgericht, maar er worden nog geen leden benoemd. We zijn achttien maand verder en er is nog altijd niemand benoemd.

De regering maakt een prioriteit van de fraudebestrijding en verklaart dat ze schijnzelfstandigheid en schijnwerknemerschap wil terugdringen, maar de leden van de commissie zijn nog altijd niet benoemd.

Wat is de reden daarvan? Zal de regering het instrument, dat erdoor gejaagd is in 2006 en waarvoor in 2010 uitvoeringsbesluiten zijn genomen, opnieuw niet gebruiken en zal ze een ander initiatief nemen of zal ze eindelijk overgaan tot de benoeming van de zes leden namens de RSVZ, de zes leden namens de RSZ en de vier onafhankelijke deskundigen?

Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - De programmawet van 27 december 2006 bevatte inderdaad bepalingen betreffende de aard van de arbeidsrelaties. Die bepalingen vonden hun oorsprong in de wil om te strijden tegen het fenomeen van de schijnzelfstandigen en ook van de schijnwerknemers.

In het kader van die wet was de oprichting bepaald van een commissie ter regeling van de arbeidsrelatie, samengesteld uit twee afdelingen, een normatieve afdeling en een administratieve afdeling.

In de huidige budgettaire toestand betekent de oprichting van een dergelijke commissie, met twee afdelingen en meerdere kamers, een niet verwaarloosbare kost die moet worden geanalyseerd in het licht van de resultaten die kunnen worden verwacht. Uiteraard geldt dat hoe meer er in de commissie wordt geïnvesteerd, hoe meer resultaten er mogen worden verwacht.

De strijd tegen de schijnzelfstandigen blijft een prioriteit van de regering. Er moet nog een element worden uitgewerkt, na heel wat overleg met de betrokken sectoren, van `een weerlegbaar vermoeden van het bestaan van een band van ondergeschiktheid indien meerdere, bij wet bepaalde criteria betreffende de economische afhankelijkheid vervuld zijn'.

De wet van 27 december 2006 kan in de huidige stand dit punt niet beantwoorden. Deze wet voert immers geen weerlegbaar vermoeden in, ze bevat enkel een zeer beperkt aantal criteria, terwijl voorrang wordt gegeven aan de door de partijen uitgedrukte wil. Die voorrang kan enkel worden weerlegd voor zover de uitvoering van de arbeidsrelatie het mogelijk maakt om die kwalificatie te verwerpen. De ingeroepen feitelijke elementen, met name door de RSZ op het ogenblik van een verzoek tot herkwalificatie, houden over het algemeen niet stand bij de controle van de feitenrechter die oordeelt in het licht van de in de wet opgesomde criteria, zonder de economische criteria te kunnen gebruiken.

Om die redenen lijkt me dat vóór alles voorrang moet worden gegeven aan een aanpassing van de wettelijke bepalingen om een efficiënte versterking van de strijd tegen de schijnzelfstandigen aan te gaan.

De aanwijzing van de leden van de administratieve afdeling van de commissie wordt eind juni verwacht.

De heer Danny Pieters (N-VA). - Ik ben een beetje verwonderd over het antwoord van de minister. Eerst meende ik begrepen te hebben dat benoeming van de leden van de commissie niet zou gebeuren wegens te duur. Uiteindelijk zegt de minister dat de benoeming eind juni mag worden verwacht.

Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - We zouden tegen eind juni een administratieve commissie bij de FOD Sociale Zekerheid willen oprichten, die dan kan onderzoeken of de oprichting van een normatieve commissie wel noodzakelijk is en in voorkomend geval onder welke vorm.

De heer Danny Pieters (N-VA). - Het blijft toch vreemd dat iets wat voorgeschreven is bij wet en waarover een koninklijk besluit is uitgevaardigd, door de regering op de helling wordt gezet om besparingsredenen. Het gaat ocharmen om vier onafhankelijke leden, want alle andere zijn betaald.

Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - Ik heb niet beweerd dat de commissie niet wordt opgericht. Er wordt een commissie opgericht tegen eind juni, die moet onderzoeken wat de programmawet van 2006 precies voorschrijft en of dat in die vorm wel kan worden uitgevoerd. Ik vrees van niet, omdat met de economische argumenten te weinig rekening werd gehouden. Er zal dan bij voorrang worden onderzocht hoe het probleem kan worden opgelost en hoe de voorschriften dan wel kunnen worden uitgevoerd.

Mondelinge vraag van de heer Philippe Mahoux aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, en voor Staatshervorming en aan de minister van Werk over «het geleidelijke verbod op het gebruik van tetrachlooretheen in de stomerijen» (nr. 5-508)

De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik wou deze vraag ook aan de staatssecretaris voor Leefmilieu stellen, want ze heeft zowel met arbeid als met leefmilieu in het algemeen te maken.

Sinds enige tijd wordt de vraag over het verbod op tetrachlooretheen opgeworpen. In Frankrijk hebben de ministers van Volksgezondheid en van Leefmilieu bevestigd dat de reglementering betreffende dit toxische en kankerverwekkende oplosmiddel, dat veel wordt gebruikt in stomerijen in Frankrijk, zal worden aangescherpt. Ook in België wordt dit product veel gebruikt.

Volgens professor Alfred Bernard, toxicoloog, is dit product zeer toxisch voor het leefmilieu. Hij beweert dat het grondwater zo goed als onomkeerbaar kan worden besmet als dat product vrijkomt in de grond. Dit aspect behoort veeleer tot de bevoegdheid van de staatssecretaris.

Naast het milieuaspect, is er het probleem van de bescherming van de werknemers in stomerijen.

In België is de maximaal toegestane blootstelling van de werknemers aan dat product bepaald op 172 milligram per kubieke meter - gedurende acht uur per dag. In Frankrijk zou in een ontwerp van decreet die grens op 138 milligram per kubieke meter worden bepaald.

De inwerkingtreding van de maatregel wordt gepland op 1 juli 2012. We moeten eraan toevoegen dat Frankrijk voorstander is van een substitutiebeleid.

Frankrijk pleit voor een strengere reglementering en wil alternatieven aanmoedigen. We kunnen ons daar enkel over verheugen, zelfs al staan we nog ver af van de preventie- en verbodsmaatregelen die in de Verenigde Staten en in Denemarken gelden.

Volgt het departement van de minister dit dossier met aandacht? Worden op korte termijn maatregelen gepland, in het bijzonder de herziening van de normen voor de blootstelling van werknemers, in het licht van de nieuwste wetenschappelijke kennis?

Zich verschuilen achter de Europese wetgeving volstaat niet. Ons land moet de maatregelen die in de buurlanden worden genomen, navolgen. We moeten niet wachten op een Europese richtlijn of reglement, want dat komt vaak te laat.

Er zijn verschillende oplossingen mogelijk. Zo heeft Frankrijk beslist dat elke nieuwe installatie slechts zal worden toegestaan als de normen betreffende tetrachlooretheen strikt worden nageleefd of als er andere producten worden gebruikt. Bovendien zijn de verouderde machines voortaan verboden. De waterdichtheid van de machines is immers een belangrijk element.

Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - De gevaren van het gebruik van tetrachlooretheen in de stomerijen zijn welbekend. Dat product werd in 2010 geregistreerd ten gevolge van het `REACH'-reglement.

Daartoe werd een verslag over de chemische veiligheid opgesteld. Dat verslag zal in 2013 door de lidstaten worden onderzocht, besproken en geëvalueerd. Zij zullen beslissen of het gebruik van tetrachlooretheen al dan niet wordt toegestaan.

In de Verenigde Staten is Californië de enige staat die beslist heeft het gebruik van tetrachlooretheen te verbieden vanaf 2023. In 54% van de Amerikaanse installaties wordt nog tetrachlooretheen gebruikt.

In de Europese Unie is tetrachlooretheen in alle lidstaten toegestaan, behalve in Frankrijk, dat onlangs zijn voornemen heeft aangekondigd het gebruik van dat product te verbieden.

Ik ben niet bevoegd om de installatie van nieuwe stomerijen die tetrachlooretheen gebruiken te verbieden. Dat behoort tot de bevoegdheid van staatssecretaris Wathelet. Ik ben daarentegen wel bevoegd inzake de bescherming van de werknemers die in stomerijen werken.

Een van de maatregelen is de bepaling van de maximale waarden door de Hoge Raad voor preventie en bescherming op het werk, waarin de vakbonden, de werkgevers en wetenschappers samenzitten. Die raad maakt regelmatig een nieuwe evaluatie van die waarden op basis van de nieuwste studies.

Ik heb de uitspraken van de professoren- toxicologen Charlier en Bernard ook gelezen. Op basis daarvan heb ik de Hoge raad gevraagd zich opnieuw over dat dossier te buigen.

Het is daarnaast belangrijk te controleren of de regels op het terrein worden nageleefd. Op mijn vraag voeren de preventie- en inspectiediensten op dit moment controles uit in de stomerijen.

Ik keur het algemeen principe om in de eerste plaats te trachten niet alleen kankerverwekkende stoffen te vervangen, maar ook stoffen waarvan vermoed wordt dat ze kanker veroorzaken, zoals tetrachlooretheen. Die procedure moet echter niet onmiddellijk worden opgelegd aangezien andere methodes ook gevaren, zoals ontploffing of ontvlambaarheid, kunnen inhouden.

Het is essentieel dat meer mensen langer kunnen werken. Ik grijp deze gelegenheid te baat om daaraan toe te voegen dat ik als minister van Werk absoluut niet kan aanvaarden dat dit ten koste gaat van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik zal nauwlettend toezien op de toepassing van de maatregelen die de minister zopas in haar antwoord heeft aangekondigd. Het is belangrijk dat de sociale partners bij dit probleem worden betrokken. Het zou interessant zijn de houding van sommige instellingen, in het bijzonder de Nationale Arbeidsraad, over dat soort problemen te kennen.

Enkele weken geleden, voor ik dit artikel in de pers had gezien, heb ik inlichtingen ingewonnen bij de handelaren. Zij zeiden dat ze hun installaties tien jaar geleden hadden aangepast.

Ik heb ook vernomen, maar ik weet niet of het waar is, dat sommige klanten, meer bepaald in het Brusselse, kiezen voor stomerijen waar de veiligheid met betrekking tot dat product verzekerd is, wat betekent dat er andere producten worden gebruikt.

Ik zal binnenkort op deze vraag terugkomen. Zou het niet nuttig zijn een ontwerp van resolutie in de Senaat in te dienen? We kunnen experts horen en met ons parlementaire werk bijdragen aan een grotere veiligheid voor de werknemers en de klanten van stomerijen.

Mondelinge vraag van mevrouw Christine Defraigne aan de minister van Justitie over «de wettelijke juridische bijstand» (nr. 5-505)

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Het systeem van de wettelijke juridische bijstand heeft spijtig genoeg zijn grenzen bereikt, zowel wat de financiën en het moreel, als wat de goede werking van het systeem betreft. Er is een open conflict met de advocaten. Zij vinden dat ze slecht worden vergoed, zelfs onderbetaald, voor de diensten die ze leveren aan de rechtzoekende. Ze willen weerwerk bieden via een pro-Deostaking.

Het toepassingsgebied van de wettelijke juridische bijstand is geleidelijk aan uitgebreid, maar de budgettaire enveloppe spijtig genoeg niet. De financiering heeft de expansie van de vraag, te wijten aan de verarming van onze samenleving, niet gevolgd.

Toen ik achtentwintig jaar geleden aan de balie begon, hoefden we geen pro-Deozaken te nemen, Die waren voor de stagiairs. Momenteel schrijven steeds meer advocaten zich in en sommigen leven er zelfs van. Dat is een realiteit die we niet kunnen ontkennen.

De vergoedingen worden met vertraging betaald, soms pas na achttien maanden. Er is zelfs een opmerkelijke uitspraak van het Hof van Cassatie over het bijzonder belastingsysteem van de pro-Deovergoedingen.

De inwerkingtreding van de Salduzwet is een bijkomend probleem voor de juridische bijstand.

We hebben in de Commissie voor de Justitie hard gewerkt aan deze wetgeving. Ik heb ze als eerste bewerkt. We werden geconfronteerd met de eisen van advocaten die bij elk stadium van het politieonderzoek aanwezig wilden zijn en een meer actieve rol wilden spelen, maar ook met vragen van politiemensen die de aanwezigheid van een advocaat storend vonden.

De wet is gebaseerd op beloftes die de vorige minister van Justitie De Clerck aan de balies heeft gedaan, maar die niet werden ingelost. Aldus is een einde gekomen aan de Salduz-permanenties.

De hoofdeis van de OBFG is 26,91 euro. Kan deze financiële eis van de advocaten worden ingewilligd? Kan worden teruggekomen op de oorspronkelijke enveloppe zoals voorzien voor het Salduz dossier? Zo neen, dan moet de waarheid nu gezegd worden. Bent u van plan deze wet te herzien, mevrouw de minister? De wet moet worden geëvalueerd, maar men is zich niet bewust van de moeilijkheden van deze opdracht, van de eisen van het Europees Hof van de Rechten van de Mens, van de technische vereisten op het terrein en van de budgettaire problemen. We hebben toegezegd dat we ons werk als wetgever in een periode van machtsvacuüm wilden doen, maar we zijn nu klaar om ons opnieuw op het beroep toe te spitsen.

Zal de wet in die zin worden herzien?

Gisteren zei u in de Kamer dat u voorstander zou zijn van het systeem van videoconferentie. Opdat de ondervragingen correct zouden verlopen en de standaarden en het recht op verdediging zouden worden gerespecteerd, moet de Salduz wet in dit kader worden herzien.

Is u van plan het hele systeem te hervormen om het voortbestaan van de juridische bijstand te garanderen?

Is u van plan het hele systeem te hervormen? Zal de minimumvergoeding voor de wettelijke hulp worden verhoogd? Komt er een soort remgeld?

Sommige advocaten vragen carte blanche. Ik was verbaasd dat men niet spreekt over een verplichte verzekering voor rechtsbijstand voor gewone geschillen. Zult u dat opnieuw onderzoeken? Hebt u contacten met de verzekeringswereld?

De middenklasse heeft niet meer de mogelijkheden om een rechtszaak aan te spannen. Mensen met een te hoog inkomen om op rechtshulp een beroep te kunnen doen, maar te weinig verdienen om een advocaat te betalen, kunnen hun rechten niet meer laten verdedigen. U wil, net als ik, dat de middenklasse een zaak kan aanspannen, wat trouwens een basisrecht is.

De wet op de tegemoetkoming bij een procedure is een probleem. De toegang tot justitie is voor een deel van de bevolking te duur geworden.

Zult u de wet herzien?

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - Ik begrijp de problemen van de advocaten en ben mij bewust van de inspanningen die ze doen om rechtshulp te verzekeren en van de gevolgen voor de rechtzoekenden bij een schorsing van de dienstverlening.

De vergoeding voor het gerechtelijk jaar 2010-2011 werd vastgelegd op 24 euro, rekening houdend met de 70 miljoen euro die hiervoor werden uitgetrokken. De afgelopen zeven jaren was er een gevoelige verhoging.

De ministeriële besluiten die de punten voor de rechtsbijstand en de werkingskosten van de balies vastleggen, zijn al ondertekend en mijn administratie heeft de opdracht gekregen de betalingen uit te voeren.

Het vergoedingssysteem in het kader van de tweedelijnsbijstand moet worden geanalyseerd om correcties aan te brengen met het oog op een redelijke vergoeding van de advocaten. Ik heb het NICC de opdracht gegeven het systeem van rechtsbijstand te onderzoeken. Tegen september zal het rapport klaar zijn. Ik hoop dat we denkpistes kunnen ontwikkelen om de juridische bijstand concreet te hervormen en punctuele antwoorden te formuleren. Het is nu wel het moment.

Ik zal daar in elk geval de advocaten bij betrekken. Er moet immers een dialoog op gang komen. Daarom is er momenteel een overleg aan de gang op mijn kabinet. De gevoelige punten zullen onderzocht worden: het Salduz dossier, het budgettair aspect, de nomenclatuur van de punten enzovoort. Alle pistes en suggesties zullen worden onderzocht, maar we zullen uiteraard rekening moeten houden met de bijzonder moeilijke budgettaire toestand.

Wat een verzekeringscontract voor juridische bijstand betreft werd een evaluatierapport opgesteld door een paritair orgaan, samengesteld uit verzekeraars en de orde van advocaten. Een dergelijk product is niet erg populair. Om het aantrekkelijk te maken zou het fiscaal aftrekbaar moeten zijn. Mijn voorgangers konden daar om budgettaire redenen niet op ingaan. Maar we zullen deze piste opnieuw onderzoeken.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - We zullen dit aandachtig volgen, mevrouw de minister. Ik hoop dat u de advocaten kan kalmeren. Ze vormen een bijzondere vereniging en zijn het gewoon om te argumenteren. Ik denk niet dat we ze zullen kunnen geruststellen met de belofte van de resultaten van een onderzoek over enkele maanden. Er moet absoluut een inspanning worden gedaan voor die verzekering.

Mondelinge vraag van de heer Gérard Deprez aan de minister van Justitie over «het bij de Raad van Europa ingediende voorstel van het Verenigd Koninkrijk inzake de hervorming van het Europees Hof van de rechten van de mens» (nr. 5-506)

De heer Gérard Deprez (MR). - Het Europees Hof van de rechten van de mens werd opgericht in 1959 en is het internationale rechtscollege bevoegd om toe te zien op de eerbiediging van de rechten van de mens van 800 miljoen Europese burgers. In bijna een halve eeuw heeft het al meer dan 10 000 arresten geveld en ontvangt het jaarlijks meer dan 65 000 nieuwe verzoekschriften. Momenteel hebben zich echter meer dan 150 000 dossiers opgestapeld en moet men gemiddeld zeven jaar op een uitspraak wachten.

Zeer onlangs hebben de 47 lidstaten van de Raad van Europa, vergaderd in Brighton onder het voorzitterschap van het Verenigd Koninkrijk. Dat heeft hen een ontwerp van hervorming van het Hof voorgelegd dat tal van voorstellen bevat.

Volgens Human Rights Watch zijn sommige van die voorstellen positief, meer bepaald de voorstellen die ertoe strekken de uitvoering van de uitspraken van het Hof door de overheden van de lidstaten te verbeteren en zodoende te vermijden dat na soortgelijke schendingen een veelvoud van verzoekschriften wordt ingediend, wat een van de hoofdoorzaken is van de gecumuleerde achterstand bij het Hof.

Jean-Paul Costa, voorzitter van het Hof van 2007 tot 2011, Amnesty International en andere ngo's waarschuwen echter tegen bepaalde Britse voorstellen die de onafhankelijkheid van het Hof en de mogelijkheid voor de burgers om een verzoekschrift bij het Hof in te dienen, wel eens zouden kunnen beperken.

Eind januari heeft premier Cameron er in Straatsburg inderdaad voor gepleit dat het Europees Hof voor de rechten van de mens zich zou toespitsen op de grofste schendingen van de grondrechten en dat de nationale regeringen de verantwoordelijkheid op zich zouden nemen voor het primair recht ter bescherming van hun burgers.

Op die vergadering in Brighton heeft de voorzitter van het Europees Hof voor de rechten van de mens, de heer Nicolas Bratza, de deelnemers ertoe opgeroepen zich niet van doelwit te vergissen. Zijns inziens is het hoofdprobleem voor het Europees Hof voor de rechten van de mens, het aanzienlijk volume van zaken die er aanhangig worden gemaakt en horen de Staten niet te dicteren hoe de jurisprudentie van het Hof moet evolueren of hoe het de gerechtelijke functies die het werden toegekend, moet uitoefenen.

Volgens de informaties die de krant Le Soir naar aanleiding van de vergadering in Brighton heeft verspreid, zou de Belgische regering de wil tot hervorming van de jongste jaren hebben gesteund en haar instemming hebben betuigd met het ontwerp van eindverklaring van de vergadering in Brighton, die de vrucht van een compromis zou zijn.

Mevrouw de minister, kan u ons inlichten over de voorstellen van de Britse regering tot hervorming van het Hof en kan u ons mededelen welke voorstellen België heeft geformuleerd om de werking van het Hof te verbeteren, voor zover die al moest worden verbeterd?

Schonk de tekst van de eindverklaring van de vergadering van Brighton over de hervorming van het Europees Hof voor de rechten van de mens de Belgische regering volledige voldoening?

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - De Verklaring over de toekomst van het Hof die op 20 april in Brighton werd goedgekeurd, staat te lezen op de website van het Hof, samen met de verklaringen van de voorzitters van het Hof en van de Parlementaire Assemblee, evenals die van de secretaris-generaal van de Raad van Europa.

Sta me toe, alvorens in te gaan op de grond van de zaak, te beklemtonen dat de opzet van België gedurende de hele onderhandeling over de Verklaring erin bestond maatregelen te steunen die het Hof doeltreffender kunnen maken, zonder af te dingen op het individuele recht om een verzoekschrift in te dienen.

Onze analyse van de onderhandelingsresultaten - die we overigens delen met die van de officiële functionarissen van de Raad van Europa - is dat niets in de Verklaring van Brighton het Verdrag kan uithollen of een bedreiging kan vormen voor het Hof dat het gezag heeft het Verdrag te interpreteren met het oog op de toepassing ervan door de Staten.

Wat uw eerste vraag betreft, zal ik gezien de lengte van de Verklaring alleen de nadruk leggen op de belangrijkste maatregelen.

Allereerst zet alinea 12 van de Verklaring het Hof aan, wat het subsidiariteitsbeginsel en de doctrine van de beoordelingsmarge betreft, de grootste aandacht te besteden aan de principes. Er werd een compromis bereikt om die principes in te schrijven in de Preambule van het Verdrag. De Belgische regering zelf had dat bij wijze van laatste compromis voorgesteld en gaf er de voorkeur aan boven de door de Britten voorgestelde invoeging in de tekst zelf van het Verdrag. Het was onze bekommernis erop te wijzen dat de principes al door het Hof werden toegepast en dat het Hof noch naargelang van het bijzondere geval, noch naargelang van de betwiste rechten aan beoordelingsautonomie moest inboeten.

De eindversie van de Verklaring stelt geen nieuw ontvankelijkheidscriterium voor. Alinea 15 bevestigt immers wat volgt: `Een verzoekschrift dient als kennelijk niet-ontvankelijk te worden beschouwd in de zin van artikel 35, onder andere in de mate waarin het Hof van oordeel is dat het om een aanklacht gaat, die behoorlijk werd onderzocht door een interne rechtbank die de door het Verdrag gewaarborgde rechten toepast in het licht van de gevestigde rechtspraak van het Hof, met inbegrip in voorkomend geval van een onderzoek naar de beoordelingsmarge, tenzij het Hof oordeelt dat het verzoekschrift een ernstig probleem van interpretatie of toepassing van het Verdrag aan de orde stelt.'

De Belgische regering heeft ook het voortouw genomen om voorstellen voor deze kwestie te formuleren; daarin legt ze de nadruk op het aanmoedigen van het Hof om zijn huidig beleid bij het vaststellen van de ontvankelijkheid minutieus en rechtlijnig voort te zetten zonder nieuwe criteria in te voeren die het voor een Staat mogelijk zouden maken de behandeling van een verzoekschrift te blokkeren alleen omdat het al door een nationale rechtbank is onderzocht.

In verband met de mogelijkheid voor het Hof om op verzoek van hoge nationale rechtscolleges adviezen uit te brengen, werd het in het oorspronkelijk voorstel onmogelijk om na een advies van het Hof, over hetzelfde onderwerp nog een individueel verzoekschrift bij het Hof in te dienen. Dat voorstel is vandaag optioneel. Eerst moeten de 47 Staten beslissen of het wel opportuun is dat mechanisme in te voeren; vervolgens moet elke Staat wat hem betreft beslissen om het al dan niet te aanvaarden. Ten slotte zijn de adviezen niet dwingend voor derde Staten.

De termijn om een zaak bij het Hof aanhangig te maken is ingekort van zes tot vier maanden. De termijn om een verzoekschrift bij het Hof in te dienen is ingekort omdat de hedendaagse instrumenten een veel snellere communicatie mogelijk maken dan 60 jaar geleden.

Tot slot werd de uitvoeringsprocedure van de arresten versterkt. De ministerraad wordt uitgenodigd te onderzoeken of in maatregelen moet worden voorzien ten aanzien van Staten die niet binnen een redelijke termijn gevolg geven aan de arresten van het Hof.

Tot besluit, kunnen we tevreden zijn met het bereikte compromis waardoor het Hof doeltreffender kan werken zonder in te boeten op zijn controlebevoegdheid.

De heer Gérard Deprez (MR). - Ik dank mevrouw de minister voor haar toelichting. Ik kreeg een antwoord op de meeste van mijn vragen, in het bijzonder wat betreft het invoeren van nieuwe ontvankelijkheidscriteria. Door nieuwe criteria in te voeren zou een aantal Staten een voordeel hebben gekregen ten koste van de rechten van de burgers. Het afwijzen van die nieuwe criteria schenkt me dus voldoening.

Mondelinge vraag van mevrouw Anke Van dermeersch aan de minister van Justitie over «de rechtspraak met betrekking tot de wapenwetgeving en de mogelijke belangenvermenging hierin» (nr. 5-513)

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Onlangs vond in het Vlaams Parlement - in het kader van een nieuw decreet over wapenhandel - een hoorzitting plaats met de heer Filip Ide, die aan het hoofd staat van de Federale Wapendienst. Het diensthoofd stak niet onder stoelen of banken dat onze Belgische wapenwetgeving bijzonder complex is en eigenlijk veel eenvoudiger kan. Ik ben het daar volkomen mee eens. Hij verwees uitdrukkelijk naar de eenvoudige wetgeving die onze noorderburen kennen. Een stelling die kan tellen, nu de regering voor de zoveelste keer op rij drastisch wil sleutelen aan de wapenwetgeving ten koste van de vele wapenverzamelaars en sportschutters.

Ook was de heer Ide van mening dat er op het vlak van de wapenwetgeving geen eenheid van rechtspraak is in dit land. Hij sprak over een kloof tussen noord en zuid: de wapenwetgeving blijkt in Vlaanderen vrij correct te worden toegepast, terwijl dit volgens hem in Wallonië in wezen zeer problematisch is. De spreker ging hier verder op in en stelde, tot ieders grote verbazing, dat men in dit land niet zelden stuit `op flagrante belangenvermenging en onwil om de wet strikt toe te passen', en wel `meer in het zuiden van het land dan in Vlaanderen'. Hij zei ook dat de problemen zich voordoen `tot op het hoogste gerechtelijke niveau'. Een en ander zou volgens hem te maken hebben met de druk van de wapenlobby.

Klopt de stelling dat er frappante verschillen bestaan tussen het noorden en zuiden van het land inzake rechtspraak met betrekking tot inbreuken op de wapenwetgeving, in voorkomend geval ten gevolge van belangenvermenging binnen justitie?

In hoeverre heeft de minister ter zake al een onderzoek bevolen?

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - De woorden van de leidend ambtenaar van de Federale Wapendienst mogen niet uit hun context worden gerukt. Het klopt dat onze wapenwetgeving complex is, als gevolg van de totstandkoming van die wet, maar de voorgenomen maatregel ten aanzien van de vrij verkrijgbare vuurwapens houdt net een vereenvoudiging ervan in, daar een hele reeks moeilijke uitzonderingen verdwijnt. Het gaat niet om een wijziging van de wet op zich.

Het is helaas een onontkoombare vaststelling dat de toepassing van de wet niet op dezelfde manier gebeurt in het noorden en het zuiden van het land. Dit heeft echter niets te maken met jurisdictionele rechtspraak, maar wel met de administratieve praktijk en de houding van de lokale overheden ten opzichte van wapenbezit. Er bestaat een verschil in mentaliteit en gevoeligheid. Er is op dit moment absoluut nood aan een beter besef van het belang van een strikte en eenvormige toepassing van de wet in het hele land.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Ik dank de minister voor het antwoord. Ik heb die woorden niet uit hun context gerukt. Ik heb het volledige verslag van die hoorzitting bij me en heb er letterlijk uit geciteerd. Het gaat om een duidelijke uiteenzetting van de heer Ide die zei dat er een verschil in toepassing is van de federale wapenwetgeving. Ik neem niet aan dat dit onontkoombaar is. De wapenwetgeving is zeer moeilijk, maar moet zeer strikt worden toegepast. De heer Ide verwees op de hoorzitting ook naar het feit dat de politiediensten niet goed op de hoogte zijn van de wapenwetgeving.

Het is onaanvaardbaar dat in Wallonië veel meer kan dan in Vlaanderen, wat wapens betreft. Als de wetgeving zo strikt is, moet ze strikt worden toegepast. Wat mij betreft, is ze te strikt en moet er dringend een herziening komen. De mentaliteit of de administratieve praktijk kunnen echter geen excuus zijn om te zeggen dat het onontkoombaar is dat men de wet niet toepast.

Een wet geldt voor iedereen, zowel voor Walen als voor Vlamingen.

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitster. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Zijn er opmerkingen?

Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Voordracht van kandidaten voor het ambt van assessor (N) bij de afdeling wetgeving van de Raad van State

De voorzitster. - Bij brief van 20 april 2012 deelt de eerste voorzitter van de Raad van State mee dat de algemene vergadering van de Raad ter openbare zitting van 28 februari 2012, overeenkomstig artikel 80 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, overgegaan is tot het opmaken van lijsten van kandidaten voorgedragen voor de benoeming tot een ambt van Nederlandstalig assessor dat bij de afdeling wetgeving vacant is geworden.

Overeenkomstig artikel 70, §1, tweede tot twaalfde lid van de voornoemde gecoördineerde wetten, komt het de Senaat toe om over te gaan tot de voordracht van kandidaten voor het vacante ambt van assessor.

De eerste voorzitter van de Raad van State heeft de kandidaturen van de volgende personen ontvangen:

Werden door de Raad van State voorgedragen voor het vacante ambt, evenwel zonder eenparigheid van stemmen:

Aangezien de voordracht niet unaniem is, zijn artikel 70, §1, zevende lid, en artikel 80, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, van toepassing: "Indien er geen eenparigheid van stemmen is bij een eerste of bij een nieuwe voordracht naar aanleiding van een weigering, kunnen de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat beurtelings, binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen vanaf de ontvangst van de mededeling van deze voordracht:

De Senaat ontving de voordracht van de Raad van State op 23 april 2012 en moet binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen vanaf ontvangst overgaan tot zijn voordracht.

Het Bureau stelt voor dit punt naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden te verzenden, teneinde de kandidaten te horen overeenkomstig artikel 70, §1, achtste lid en artikel 80, tweede lid van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitster. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Donderdag 3 mei 2012 om 15 uur

Actualiteitendebat en mondelinge vragen.

Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek teneinde de procedure bij landelijke of interlandelijke adoptie van een tweede kind te vereenvoudigen (van de heer Philippe Mahoux en mevrouw Christine Defraigne); Stuk 5-1238/1 en 2. [Pro memorie] Toe te voegen: Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 346-2 van het Burgerlijk Wetboek, inzake de geschiktheid om te adopteren (van mevrouw Christine Defraigne); Stuk 5-167/1 en 2.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 346-2 van het Burgerlijk Wetboek teneinde de procedure bij de adoptie van een tweede kind te vereenvoudigen (van de heer Philippe Mahoux); Stuk 5-339/1 en 2.

Voorstel van resolutie betreffende de Belgische houding inzake de prioriteit van het recht op gezondheid bij de onderhandelingen van handelsakkoorden tussen de Europese Unie en ontwikkelingslanden (van mevrouw Temmerman c.s.); Stuk 5-950/1 tot 5.

Voorstel van resolutie betreffende de statusverhoging van de algemene Palestijnse Afvaardiging in Brussel, om haar rang te verhogen tot die van `Diplomatieke Zending' (van mevrouw Arena c.s.); Stuk 5-1234/1 tot 5. Toe te voegen: Voorstel van resolutie tot verhoging van de status van de Palestijnse vertegenwoordiging in België (van mevrouw Vanessa Matz); Stuk 5-1233/1.

Voorstel van resolutie ter versterking van de strijd tegen de handel in hormonen bij de veeteelt, de doping voor menselijk gebruik alsook de illegale medicatie (van de heer Tommelein c.s.); Stuk 5-575/1 en 2.

Inoverwegingneming van voorstellen.

Vanaf 17 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

De voorzitster. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op donderdag 3 mei om 15 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 17.10 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: de dames Niessen en Saïdi, de heer De Groote, om gezondheidsredenen, mevrouw Khattabi, in het buitenland, de heer Sannen, met opdracht in het buitenland, mevrouw Sleurs, de heren Demeyer, Dewinter en Laeremans, wegens andere plichten.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 77 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State (van de heer Peter Van Rompuy; Stuk 5-1579/1).

-Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 41 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, met het oog op het waarborgen van de identificatie van de politieambtenaren en de betere bescherming van hun persoonlijke levenssfeer (van de heer Gérard Deprez; Stuk 5-1580/1).

-Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen wat betreft de afschaffing van de solidariteitsbijdragen op de pensioenen (van de heer Yves Buysse; Stuk 5-1581/1).

-Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat betreft de bevoegdheid van de kortgedingrechter in echtscheidingsprocedures (van mevrouw Martine Taelman; Stuk 5-1585/1).

-Commissie voor de Justitie

Voorstellen van resolutie

Voorstel van resolutie tot erkenning van Taiwan (Republiek China) als onafhankelijke Staat en tot ondersteuning van het streven van Taiwan naar het lidmaatschap van internationale organisaties waarvan België deel uitmaakt (van mevrouw Anke Van dermeersch; Stuk 5-1582/1).

-Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

Voorstel van resolutie tot afschaffing van de aanspreekvorm `juffrouw' in de administratieve documenten en briefwisseling van de federale overheidsdiensten (van mevrouw Christie Morreale en mevrouw Fabienne Winckel; Stuk 5-1586/1).

-Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

Voorstel van resolutie ter ondersteuning van de doelstellingen van Education for All - eertijds het Fast Track Initiative - van het Mondiaal partnerschap voor onderwijs (van mevrouw Olga Zrihen; Stuk 5-1587/1).

-Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

Samenstelling van commissies

Bij de Senaat zijn voorstellen ingediend tot wijziging van de samenstelling van bepaalde commissies:

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden:

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging:

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

Boodschappen van de Kamer

Bij boodschappen van 19 april 2012 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Artikel 77 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van artikelen 91 en 92 van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot het hoger beroep tegen vonnissen gewezen door de vrederechter en de politierechtbank (Stuk 5-1583/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 109bis, §2, van het Gerechtelijk Wetboek (Stuk 5-1584/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Grondwettelijk Hof - Arresten

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Grondwettelijk Hof - Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

-Voor kennisgeving aangenomen.