3-66

3-66

Belgische Senaat

3-66

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 24 JUNI 2004 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek (Stuk 3-734)

Regeling van de werkzaamheden

Stemmingen

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «de gemeentelijke internationale samenwerking» (nr. 3-307)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «het ontslag van de gedelegeerd bestuurder van de BTC» (nr. 3-308)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Mobiliteit en Sociale Economie over «de herverdeling van de middelen uit het Verkeersboetefonds» (nr. 3-313)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging over «de uitspraak van het Arbitragehof naar aanleiding van de afschaffing van de papieren versie van het Staatsblad» (nr. 3-312)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de staking van de Antwerpse cipiers» (nr. 3-309)

Vraag om uitleg van mevrouw Clotilde Nyssens aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de opening van een enig loket voor het grensoverschrijdend bezoekrecht» (nr. 3-310)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de toepassing van de omzendbrief inzake homohuwelijken» (nr. 3-311)

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «het onderzoek van het Comité I naar de tekortkomingen van de Staatsveiligheid in het onderzoek naar visafraude en fraude met identiteitspapieren» (nr. 3-314)

Vraag om uitleg van mevrouw Annemie Van de Casteele aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de werking van de Orde der Apothekers» (nr. 3-300)

Berichten van verhindering

Bijlage


Voorzitter: de heer Armand De Decker

(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Jean-Marie Dedecker aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de regeling inzake takel- en stallingskosten» (nr. 3-362)

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Artikel 4 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en het gebruik van de openbare weg bepaalt dat de politie bij afwezigheid van de bestuurder het recht heeft een geparkeerd voertuig ambtshalve te laten verplaatsen.

In de praktijk wordt soms vrij snel tot takelen overgegaan, ook al is er geen sprake van effectieve hinder of van gevaarlijke omstandigheden voor andere weggebruikers. Er heerst een grote willekeur bij het wegslepen van geparkeerde voertuigen.

Alle takelwerk wordt uitbesteed. In bepaalde gevallen blijven de voertuigen voor bepaalde tijd gestald bij de takelfirma.

De vergoeding van de takel- en stallingskosten is niet zeer duidelijk door de wet geregeld. Soms neemt de overheid die vergoeding voor haar rekening, soms niet. De takel- en stallingstarieven zijn evenmin eenvormig.

Die situatie leidt vaak tot geschillen en wanbetaling, en bijgevolg tot financiële problemen voor de takelfirma's. Soms worden voertuigen gewoon niet meer opgehaald en moeten ze jaren bij de takelfirma blijven staan tot het juridische dispuut beëindigd is en zonder dat de firma de takelkosten krijgt terugbetaald.

Kan reglementair en algemeen worden bepaald dat politie of parket de inning van takel- en stallingskosten voor hun rekening nemen en de takelfirma's vergoeden?

Kunnen richtlijnen worden uitgevaardigd om het takelen van voertuigen te beperken tot gevallen waarbij geparkeerde voertuigen onmiskenbaar het verkeer hinderen of een gevaar vormen voor de andere weggebruikers, zodat willekeur vanwege de politie wordt uitgeschakeld?

De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - Het ligt voor de hand dat de politie een geparkeerd voertuig slechts zal laten wegtakelen wanneer daar goede redenen voor bestaan. Zo kan een voertuig het verkeer hinderen of gevaarlijk maken, of gediend hebben voor het plegen van een misdrijf. Ik verwacht van de politiediensten dat ze het stallen van die voertuigen en het teruggeven ervan aan de eigenaars op een klantvriendelijke manier organiseren. De wet machtigt de politie immers niet het takelen als een extra straf te hanteren. De politiediensten sluiten meestal overeenkomsten met de sector van de takelmeesters. In die overeenkomsten worden kwaliteitseisen gesteld en wordt ook een goede werkwijze afgesproken. Dat lijkt mij een goede werkwijze, die haar deugdelijkheid in de praktijk al heeft bewezen.

De overheid neemt de kosten slechts in twee gevallen voor haar rekening. Ten eerste, als ze zelf een fout heeft begaan, als ze bijvoorbeeld ten onrechte heeft getakeld of verkeersborden te laat heeft geplaatst. Ten tweede als de bestuurder van de auto geen fout heeft begaan, maar het takelen van de wagen toch nodig was. Dat kan het geval zijn als de politie correct geparkeerde auto's heeft verplaatst om de doorgang van uitzonderlijk vervoer te kunnen verzekeren. Tot vandaag is het uiterst ongebruikelijk dat de politie de kostenafwikkeling verzorgt voor rekening van een privé-takelmeester. Integendeel, in het verkeersreglement staat dat het verplaatsen gebeurt op risico en ten laste van de overtreder. Ik begrijp wel dat de sector problemen heeft om de takel- en stallingskosten tijdig de recupereren, te meer daar de rechtspraak het retentierecht dat soms wordt toegepast, niet erkent. Ik ben zelf voorstander van het invoeren van dat retentierecht. Maar aangezien dat bij wet moet gebeuren, moet ik ook verwijzen naar mijn collega's van Justitie en van Mobiliteit.

Anderzijds ga ik ervan uit dat de politie ook zonder bijkomende richtlijnen weet dat ze haar bevoegdheid om een voertuig te verplaatsen op een intelligente manier moet uitoefenen. Bovendien zijn er de plaatselijke instructies van de parketten en van de lokale overheden.

Mondelinge vraag van de heer Jean Cornil aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de regularisatie van papierlozen» (nr. 3-364)

De heer Jean Cornil (PS). - Naar aanleiding van de werelddag van de vluchtelingen, die plaatsvond op zondag 20 juni 2004 onder de bescherming van het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties, zou ik ter zake enkele precieze vragen willen stellen.

Eerst en vooral wou ik kennis krijgen van de exacte cijfers betreffende de regularisatieverzoeken voor het jaar 2004. Volgens de informatie waarover ik beschik, loopt de achterstand op tot meer dan 23.000 dossiers, hoewel de meest recente cijfers vrij onduidelijk zijn.

Ik wou ook weten hoe lang een regularisatieprocedure gemiddeld duurt, vanaf de indiening van de aanvraag tot het afsluiten van het dossier. Wij zouden aan die ontwortelde burgers willen kunnen meedelen hoe lang het duurt om een duidelijk antwoord te krijgen van de Dienst Vreemdelingenzaken. Ik herinner eraan dat het regeerakkoord van juli 2003 voorzag in beheersmaatregelen om de lopende regularisatieprocedures te versnellen.

Verder wou ik weten welke criteria worden aangewend om een beslissing van de administratie in verband met een regularisatie te rechtvaardigen.

Tenslotte vernam ik graag wat de minister denkt van de vreemdelingen die al lang op een beslissing betreffende hun asielaanvraag wachten. De wet van 22 december 1999 heeft in het jaar 2000 een grote, enige en uitzonderlijke regularisatie georganiseerd. Die wet is uiteraard niet meer van kracht. Destijds waren de vreemdelingen krachtens artikel 16 van de wet verplicht een keuze te maken tussen twee procedures. Deze mensen kunnen dus niet langer de `uitzonderlijke omstandigheden' doen gelden waarin artikel 9, §3, van de wet van 15 december 1980 voorziet.

De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - Wat betreft het exacte aantal aanvragen die werden ingediend op grond van artikel 9, §3, van de wet van 1980, kan ik mededelen dat er in 2003 10.493 beslissingen werden genomen, waarvan 8.931 negatieve en 2.012 die het verblijf toelieten.

Van januari tot mei 2004 werden er 6.084 beslissingen genomen, waarvan er 1.185 het verblijf toelieten en 4.899 het afwezen. Momenteel worden bijna 5.000 dossiers onderzocht.

De Dienst Vreemdelingenzaken beschikt niet over statistieken betreffende de achterstand waarvan de heer Cornil gewag maakt.

De duur van een procedure kan onmogelijk worden voorspeld, aangezien elk verzoek individueel wordt onderzocht in het licht van de elementen die door de betrokkene worden ingeroepen.

Wat betreft de toepassingscriteria van artikel 9, §3, herinner ik eraan dat de circulaire van 19 februari 2003 stelt dat dit artikel een procedureregel uitmaakt en generlei wettelijke grond biedt voor welk recht op verblijf dan ook.

Wat de praktische toepassing van dit artikel betreft, lijkt het mij onmogelijk een lijst met precieze criteria op te stellen op grond waarvan een situatie nagenoeg automatisch zou kunnen worden geregulariseerd.

Mijns inziens moet de afzonderlijke behandeling van elk dossier de regel blijven. Niettemin wordt altijd rekening gehouden met de duur van de procedure, de integratie van de betrokkene, de vraag of hij een gevaar betekent voor de openbare orde of voor de nationale veiligheid, de vraag of hij werd veroordeeld voor een misdrijf of een wanbedrijf van gemeen recht, of hij bereid is te werken en of hij in het bezit is van een paspoort.

De vrij algemene formulering van artikel 9, §3, van de wet van 22 december 1999 maakt het mogelijk om geval per geval te beoordelen. Dat is mijns inziens de meest wenselijke methode.

Wat de personen betreft die een verzoek hebben ingediend op grond van de wet van 22 december 1999, heeft de wetgever in artikel 16 van die wet bepaald wat de gevolgen zijn van artikel 9, §3, van de wet van 15 december 1980, om aldus te voorkomen dat de bevoegde diensten worden overstelpt met weinig gefundeerde aanvragen.

De onmogelijkheid waarin artikel 16 voorziet, vloeit voort uit de vrije keuze van de aanvrager, een keuze die de wetgever duidelijk heeft gedefinieerd. Ik wijs erop dat het verzoek van die betrokkenen al werd behandeld en ófwel heeft geleid tot een beslissing die het verblijf toestaat, ófwel tot een weigering met bijbehorend bevel om het grondgebied te verlaten.

De heer Jean Cornil (PS). - Ik dank de minister voor deze preciseringen. Ik wens nochtans zijn aandacht te vestigen op het probleem van mensen die al lang op een beslissing wachten en die rekenen op de toepassing van artikel 9, §3, van de wet van 15 december 1980.

De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - Ik onderzoek hun situatie geval per geval.

Mondelinge vraag van mevrouw Anke Van dermeersch aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «het uitblijven van de lichte plofkoffers» (nr. 3-370)

Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BLOK). - We appreciëren dat sinds 1 april 2004 de lichte plofkoffer voor zelfstandige ondernemers, handelaars, beoefenaars van vrije beroepen en KMO's toegevoegd is aan de lijst van investeringen die in aanmerking komen voor een verhoogde fiscale aftrek. Alleen is het gebruik van dergelijke lichte plofkoffers nog lang geen feit.

Begin dit jaar vroeg ik aan de minister waarom de kleine plofkoffers voor zelfstandigen zo lang uitblijven. De light CIT of kleine plofkoffer zou de zelfstandigen in staat stellen hun inkomsten op een betaalbare en vooral op een veilige manier naar de bank te brengen. In februari 2003 werden die geldkoffers met groots mediageweld aangekondigd, maar bijna anderhalf jaar later zijn ze nog steeds niet in gebruik.

In januari waren twee potentiële versies van het product voorhanden, die op dat moment uitgebreid werden getest op hun veiligheid volgens een goedkeuringsprocedure uit 1997. Uit goede bron verneem ik dat tot op heden nog steeds geen enkele koffer werd gehomologeerd. Nochtans maakte de operationalisering van die plofkoffers ook al deel uit van de UNIZO-prioriteiten voor de bijzondere ministerraad over `Veiligheid en Justitie' van 30 en 31 maart laatstleden. De plofkoffer zou begin 2004 beschikbaar zijn!

Bovendien verneem ik dat ook de klassieke plofkoffers voor gewone geldstransporten, wat de homologatie betreft eenzelfde lijdensweg tegemoet gaan. Door de strenge homologatienormen is slechts een klein aantal systemen goedgekeurd. Een bepaalde uitgave van de klassieke versie is immers dringend aan vervanging toe en er zouden al gesprekken zijn gevoerd tussen de administratie van het ministerie van Binnenlandse Zaken en de groep ALRO over de licentie van plofkoffers voor cash- en waardetransporten op basis van een pyrolsysteem.

Daarom volgende vragen.

1.Hoever staat het met de goedkeuringsprocedure van de lichte plofkoffers en klopt het dat tot dusver geen enkel systeem werd gehomologeerd? Hoeveel systemen komen in aanmerking voor homologatie, en meer bepaald welke?

2.Overweegt de minister de normen voor de lichte plofkoffers te herzien, zoals UNIZO al meermaals heeft gevraagd?

3.Kan de minister de zelfstandigen meedelen wanneer de lichte plofkoffers uiteindelijk ter beschikking zullen worden gesteld?

4.Klopt het dat er soortgelijke problemen zijn voor de klassieke plofkoffers? Hoeveel systemen van klassieke plofkoffers zijn tot op heden gehomologeerd? Wat waren de resultaten van de gesprekken met ALRO? Lopen momenteel nog onderhandelingen met andere ondernemingen?

De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - De voorbije maanden zijn belangrijke stappen gezet om van de kleine plofkoffer of de light CIT een gebruiksvriendelijk product te maken.

De vertegenwoordigers van de zelfstandige ondernemers UNIZO, LVZ en het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen vroegen expliciet de organisatorische normen voor het gebruik van de plofkoffer bij te sturen nog voor een product op de markt zou komen.

Het bestaande organisatorische kader wordt geregeld bij een koninklijk besluit van 7 april 2003 en bij een CAO van 8 mei 2003.

Tijdens de bijzondere ministerraad Veiligheid en Justitie van 30 en 31 maart is expliciet beslist zowel het koninklijk besluit als de CAO opnieuw te bekijken. Intussen zijn de gesprekken met de werknemersorganisaties gestart.

Ik kan bevestigen dat de light CIT wordt beschouwd als een veiligheidsinvestering die fiscaal aftrekbaar is.

Vandaag zitten de producten van het Zwitserse bedrijf Villiger en het Britse Spinnaker in de laatste fase van de goedkeuringsprocedure voor de light CIT. Die fase blijkt moeilijk, maar is wel cruciaal. Tijdens de finale proef moet een voldoende ontwaarding van de biljetten vastgesteld kunnen worden. Het bijsturen van de technische norm om snel een minder kwaliteitsvol product op de markt te kunnen krijgen, is niet aan de orde. Wel worden de fabrikanten door de technici van de aangestelde laboratoria maximaal ondersteund tot het optimaliseren van hun product.

Het is een beetje trial and error, wat volkomen normaal is voor fabrikanten die dat soort producten voor de eerste keer op de Europese markt willen brengen.

Wat de klassieke systemen betreft van de vooral door banken gebruikte grote plofkoffers, zijn er drie goedgekeurd, namelijk van volgende fabrikanten: het Zwitserse bedrijf Villiger, het Franse Axytrans en het Belgische Agis.

De technische normen voor de klassieke systemen zijn even strikt als die voor de light CIT. Daardoor wordt België, in vergelijking met andere Europese lidstaten, met zeer weinig overvallen op waardentransporten geconfronteerd.

Het pyrolsysteem wordt toegepast door fabrikant Agis. Tot het verlengen van de goedkeuring is er inderdaad een nieuwe testprocedure aan de gang. Voor de light CIT is door dat bedrijf geen aanvraag ingediend.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BLOK). - Ik dank de minister voor het uitgebreide en duidelijke antwoord. Na het mediageweld waarmee de plofkoffer werd aangekondigd, is het stil gebleven. Het is spijtig dat de koffers nog niet beschikbaar zijn, maar het verheugt me dat er stappen in de goede richting worden gedaan.

Mondelinge vraag van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de minister van Mobiliteit en Sociale Economie over «de modaliteiten voor de toekenning van subsidies uit het boetefonds» (nr. 3-368)

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Deze vraag was gericht aan de minister van Mobiliteit, de heer Anciaux. Ik stel echter vast dat buiten mijn medeweten om door de diensten beslist werd ze ook aan vice-eerste minister Dewael te richten. Een vraag kan maar gewijzigd worden als de indiener ervan op de hoogte wordt gebracht. Daarom wens ik ze niet vandaag te stellen, maar pas volgende week.

De voorzitter. - Het gebeurt vaak dat de diensten oordelen dat de vraag ook aan een andere bevoegde minister gericht kan zijn. We houden alleszins rekening met uw opmerking.

Mondelinge vraag van mevrouw Christine Defraigne aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven over «de vertraging die werd opgelopen bij de aanleg van het driehoekig plein aan het nieuwe HST-station in Luik» (nr. 3-363)

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - De pers meldt dat de Société régionale wallonne des transports (SRWT) ongerust is over het feit dat de werkzaamheden aan het plein voor het nieuwe HST-station in Luik niet vooruitgaan. De SRWT luidt de alarmbel. De NMBS zou moeten voorzien in 48% van de middelen voor de uitvoering van deze werkzaamheden. SRWT staat in voor 19%, maar komt niet over de brug.

Die houding dreigt een cascade van financiële consequenties te veroorzaken. De toekenning van 12,5 miljoen euro van de Europese Fondsen die voor eind 2005 moeten worden geëngageerd en voor eind 2007 moeten worden besteed is afhankelijk van die participatie. De laatste onteigeningsprocedures die nodig zijn voor de realisatie van dat plein moeten dus zo snel mogelijk gebeuren.

De weigerachtige houding van de NMBS brengt bovendien de reeds door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling toegekende subsidies in het gedrang.

Is de minister hiervan op de hoogte?

Is er een oplossing in het vooruitzicht? Die moet dringend gevonden worden, zoniet zullen de gevolgen voor de stad Luik en voor de reeds uitgevoerde werkzaamheden rampzalig zijn.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - De NMBS heeft me laten weten dat ze zich niet heeft verbonden tot 48% van de kosten voor de realisatie van het nieuwe plein voor het HST-station in Luik.

De NMBS heeft aanzienlijke inspanningen gedaan om via onteigeningen een ruimte van 5.800 m² vrij te maken. Deze operatie, die de NMBS 2,085 miljoen euro kostte, moet de aanleg van een plein vóór de hoofdingang van het station Luik-Guillemins mogelijk maken.

De NMBS heeft mij medegedeeld dat ze over dit bouwwerk geregelde contacten onderhoudt met de stad Luik en de SRWT. Ze meent zelfs dat voor de moeilijkheden waarvan sprake was in de pers binnenkort een oplossing kan worden gevonden.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Het is een welles-nietesspelletje. De minister zegt dat de NMBS zich niet verbonden heeft ten belope van 48%. De andere partners zijn een heel andere mening toegedaan. Het is een dovemansgesprek. Ik hoop dat er in de komende weken een oplossing kan gevonden worden.

Mondelinge vraag van mevrouw Anne-Marie Lizin aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over «de Bijzondere Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (maart 2005) over de gelijkheid tussen mannen en vrouwen» (nr. 3-352)

De voorzitter. - De heer Didier Reynders, minister van Financiën, antwoordt namens de heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Mijn vraag gaat over de voorbereiding van de tiende verjaardag van de Conferentie van Peking van 1995 waarop de verklaring over gelijke kansen voor mannen en vrouwen werd aangenomen. Om de tien jaar organiseren de Verenigde Naties een grote conferentie en tot dusver werd telkens enige vooruitgang geboekt. Momenteel bereiden de diensten van de VN evenwel een soort tussenstap voor, namelijk de Commissie voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen. De Commissie wordt op 8 en 9 maart gevolgd door een bijzondere bijeenkomst van de Algemene Vergadering gewijd aan deze materie, maar die geen andere tekst zal voortbrengen dan het tien jaar geleden verschenen verslag.

Welke richtlijnen werden aan de Belgische permanente vertegenwoordiging gegeven met het oog op een meer ambitieuze doelstelling? We hebben immers al een aantal punten van het Peking-actieprogramma gerealiseerd.

Hoe kunnen we weerwerk bieden aan de strekking die sommige delegaties, en in het bijzonder de Amerikaanse, aanhangen om bepaalde zaken terug te schroeven?

Zal België het voorstel steunen om op 8 en 9 maart een grote bijeenkomst te houden van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties? Zal de minister daar de Senaat en de Belgische verenigingen bij betrekken en hoe?

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Bij de voorbereiding van de Belgische deelname aan de plenaire vergadering van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties die in maart 2005 zal gehouden worden ter gelegenheid van de 49ste zitting van de Commissie voor het statuut van de vrouw, zal zoals gewoonlijk uitgebreid overleg worden gepleegd met alle betrokken instanties. Er zal contact worden opgenomen met de Senaat om de wijze van consultatie vast te leggen. Dit kan besproken worden in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen.

Voor de 49ste zitting zullen we op dezelfde manier te werk gaan als voor de 48ste zitting. De beslissing om deze plenaire vergadering te houden werd bij consensus genomen tijdens de 48ste vergadering van de Commissie voor het statuut van de vrouw, waaraan België actief heeft deelgenomen.

Mevrouw Lizin maakt een aantal opmerking over de diverse standpunten van de delegaties. In de organen van de VN verdedigt België standvastig het behoud en de bevordering van de verworvenheden van de Conferentie van Peking van 1995. De dynamische en voluntaristische houding van ons land terzake blijft ongewijzigd bij de voorbereiding van de volgende vergaderingen.

Ik kan dus bevestigen dat er overleg zal worden gepleegd. De manier waarop dat zal gebeuren zal samen met de betrokken instanties worden afgesproken.

Mondelinge vraag van de heer Yves Buysse aan de minister van Financiën over «de desastreuze situatie bij de opsporingsdiensten van Douane en Accijnzen» (nr. 3-366)

De heer Yves Buysse (VL. BLOK). - Mijn collega Jurgen Ceder kaartte in april reeds de structurele inactiviteit bij de Administratie van Douane en Accijnzen aan.

Eind november 2003 wees de staatssecretaris voor de Strijd tegen de fiscale fraude erop dat de bevoegdheden van de douaneambtenaren moesten worden uitgebreid, maar tegelijkertijd verkondigde hij dat het personeelsbestand om budgettaire redenen moest worden ingekrompen. Nochtans zijn alle opsporingsinspecties vragende partij voor meer personeel en middelen.

Deze week bevestigde Noël Colpin, de directeur-generaal van de administratie der Douane en Accijnzen, dat de douane niet over de middelen beschikt om efficiënte controles te doen. De heer Colpin verwijst onder andere naar de schrijnende en ronduit gebrekkige scheepspatrouilles in de haven van Antwerpen.

Uit de verslagen van de Ministerraad van 30 en 31 maart jongstleden blijkt wel dat de douane betrokken wordt in allerlei nationale en internationale overlegorganen en dat 42 miljoen euro werd beloofd om in de komende jaren de hondenbrigades te versterken, specifiek detectiemateriaal aan te kopen, motorfietsen voor de mobiele brigades aan te schaffen en een douanebrigade op te richten die met het kusttoezicht wordt belast. Ook werd een principieel akkoord bereikt over de installatie van een tweede vaste scanner op de linkeroever van de haven van Antwerpen. Volgens de heer Colpin is nog geen enkele van deze beloftes concreet gerealiseerd.

In antwoord op de vraag van collega Ceder gaf minister Reynders alvast te kennen niet over te zullen gaan tot bijkomende rekruteringen voor Douane en Accijnzen. Dankzij het project `Paperless Douane en Accijnzen', dat voorziet in de elektronische afhandeling van alle gegevens over grensoverschrijdend transport, zouden in de toekomst immers personeelsleden worden vrijgemaakt en door een herschikking zou het bestaande personeelsbestand voldoende zijn om de veiligheid te garanderen.

Ik heb dan ook volgende vragen.

Wat is de concrete situatie van de patrouilles op de Noordzee, in de havens en op de binnenwateren?

Wat is de stand van zaken in het project `Paperless Douane en Accijnzen'? Wanneer zal dit een aanzienlijke verschuiving teweegbrengen van personeel naar de controleorganen?

Deelt minister Reynders de mening van staatssecretaris Jamar dat het personeelsbestand van de administratie om budgettaire redenen dient te krimpen? Zal het project `Paperless Douane en Accijnzen' tot afvloeiingen leiden?

Wanneer zal het aantal officieren van de Gerechtelijke Politie bij de Douane worden uitgebreid? Om hoeveel manschappen gaat het?

Welke concrete afspraken werden reeds gemaakt over de toekenning van de beloofde materiële middelen? Zijn reeds data bekend waarop die middelen worden geoperationaliseerd?

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Ik kan de heer Buysse geruststellen. In het kader van de bijkomende opdrachten van de douane inzake het verzekeren van `veilig goederenverkeer' heeft de directeur-generaal in opdracht van de regering een investeringsplan opgemaakt ten belope van 42.6 miljoen euro. Dit investeringsplan wordt eerstdaags besproken, ter gelegenheid van de bilaterale begrotingsbesprekingen en is gespreid over de periode 2005-2008.

Dan volgt nu het antwoord op de concrete vragen.

Op het ogenblik kan de douane op de binnenwateren vijf controleboten inzetten. Hiervoor werd in 1992 een overeenkomst voor 10 jaar gesloten met de diensten van de Vlaamse Gemeenschap. Die overeenkomst werd stilzwijgend verlengd voor eenzelfde periode. De boten zijn alle gestationeerd in de haven van Antwerpen.

Voor de kust is op dit ogenblik geen boot permanent ter beschikking. Wel worden in samenwerking met de Franse en Nederlandse douane acties ondernomen. Telkens wordt op dat ogenblik voor een korte periode een boot ingehuurd.

Gelet op de overcapaciteit die is ontstaan bij de diensten die bevoegd zijn voor de binnenwateren, heeft de douane onderhandelingen aangevat met de DAB Vloot van de Vlaamse Gemeenschap om binnen hetzelfde budget capaciteit vrij te maken voor een permanente boot aan de kust.

Het project `Paperless Douane en Accijnzen' is in volle ontwikkeling. Vanaf 1 april 2005 zullen de eerste productietests worden uitgevoerd. Vanaf 1 juli zullen de eerste aangiften paperless worden verwerkt en uiteindelijk zal het project op 1 januari 2006 volledig operationeel zijn.

Uiteraard zal de invoering van `Paperless Douane en Accijnzen' weerslag hebben op de huidige personeelsformatie. Het project zal niet tot afvloeiingen leiden; wel zullen sommige personen een nieuwe taak krijgen.

Op het ogenblik hebben 40 douanebeambten de bevoegdheden van officier van gerechtelijke politie zoals bepaald in de wet van 22 april 2003.

In de nota die hij naar aanleiding van de Ministerraad over veiligheid van 30 en 31 maart jongstleden had opgesteld, vraagt de directeur-generaal van Douane en Accijnzen dat het aantal officieren van gerechtelijke politie wordt uitgebreid naarmate ook de slagkracht van de motorbrigades wordt verhoogd. Dit wordt op het ogenblik onderzocht met alle betrokken instanties.

Zoals ik reeds in mijn inleiding heb gezegd, zal de financiering van dit strategische veiligheidsplan eerstdaags worden besproken ter gelegenheid van de bilaterale begrotingsbesprekingen. Aangezien het plan loopt van 2005 tot 2008 zullen we van start gaan bij de begroting 2005.

De heer Yves Buysse (VL. BLOK). - Ik hoop dat het aangekondigde investeringsplan er weldra komt. Ook de personeelsleden aan de basis zijn bezorgd over de werking van hun dienst. Bovendien mogen personen met minder goede bedoelingen niet het signaal krijgen dat de dienst niet goed functioneert.

Mondelinge vraag van de heer Etienne Schouppe aan de minister van Financiën over «de verhuizing van de diensten uit de Financietoren en de verkoop van een grote hoeveelheid bureaumeubelen» (nr. 3-373)

De heer Etienne Schouppe (CD&V). - Als een rijke familie verarmt, verkoopt ze eerst de juwelen en daarna de meubelen.

De diensten van de FOD Financiën die nu zijn ondergebracht in de Financietoren, moeten wegens werkzaamheden in die toren tegen 31 december 2004 naar het gebouw North Galaxy verhuizen. Tot mijn grote verbazing heb ik vernomen dat de patrimoniumdiensten van de FOD Financiën een vooraankondiging hebben gedaan van de verkoop van ongeveer 15.000 kantoormeubelen uit de Financietoren. Deze verkoop zou een gevolg zijn van de voorgenomen verhuizing.

Waarom worden deze meubelen, die tegen een gunstprijs aan de man moeten worden gebracht, verkocht, terwijl heel wat regionale en subregionale diensten oud meubilair moeten gebruiken en zelfs niet beschikken over kantoormeubelen van aanvaardbare kwaliteit?

Wat is het financiële plaatje van deze verkoop; er zullen immers nieuwe meubelen moeten worden gekocht of gehuurd voor de nieuwe lokalen?

Wat is de totale kost van de verhuisoperatie van de Financietoren naar North Galaxy?

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - De 15.000 meubelen vermeld op de site van de patrimoniumdiensten, omvatten alle meubelelementen van het type Barro. Het gaat zowel om bureaus, kasten en ladenblokken als om scheidingswanden. Deze meubelelementen vertegenwoordigen ongeveer 1.600 werkposten. In de Financietoren wordt ook gebruik gemaakt van nieuwer ergonomisch meubilair.

De meubelen van het type Barro werden een twintigtal jaar geleden aangeschaft, zijn verouderd en voldoen niet meer aan de huidige ergonomische normen. De ergonomische meubelen zullen worden herverdeeld onder de diensten van het departement - zowel de buitendiensten als de centrale dienst - die momenteel niet over aangepast kwalitatief aanvaardbaar meubilair beschikken.

Het departement heeft een openbare opdracht geplaatst in de vorm van een algemene offerteaanvraag die de aankoop dekt van ergonomische werkposten voor de uitrusting van de diensten die zullen worden geïnstalleerd in het complex North Galaxy. Deze opdracht wordt geraamd op maximaal 5.170.000 euro.

Het departement beschikt in de begroting 2004 over een departementale provisie van 15 miljoen euro, die het geheel van de kosten van de verhuizing naar North Galaxy en Diamant Boart dekt. Er is eveneens een budgettaire enveloppe van 29 miljoen euro, die dient voor de modernisering van de FOD Financiën, het realiseren van de Coperfinprojecten en de andere kosten die uit de verhuizing naar North Galaxy voortvloeien.

De heer Etienne Schouppe (CD&V). - Ik ben natuurlijk zeer blij te horen dat op het departement van Financiën ergonomische dienwagens en dito scheidingswanden en archiefrekken zullen worden aangekocht. Dat zal waarschijnlijk een zeer grote verlichting betekenen voor het personeel, waarvoor deze mensen de minister ongetwijfeld zeer dankbaar zullen zijn. Ik neem aan dat bepaalde stukken worden overgenomen, maar als ik zie hoe sommige diensten van Financiën in de provincie gehuisvest zijn en welk materiaal als niet-ergonomisch wordt beschouwd en dus - waarschijnlijk voor geen geld - verkocht wordt, dan vind ik dit een duidelijke verkwisting van financiële middelen. De minister spreekt van vijf miljoen euro en dat is waarschijnlijk vijf miljoen te veel.

Mondelinge vraag van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het werk over «de wet van 11 juni 2002 betreffende de bescherming tegen geweld op het werk, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag» (nr. 3-369)

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - De wet van 11 juni 2002 betreffende de bescherming tegen geweld op het werk, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag was een stap vooruit in de erkenning van psychisch geweld en pesterijen. In het parlementaire debat erover brachten we destijds al een aantal fundamentele bezwaren naar voren en om de tekortkomingen weg te werken, hebben we in mei een wetsvoorstel ingediend. We denken inderdaad dat het wetgevende kader doeltreffendheid en efficiëntie mist en wel op drie vlakken.

De omkering van de bewijslast naar de werkgever geeft aanleiding tot misbruiken. Dit wordt vastgesteld, niet alleen door werkgeversorganisaties, maar ook door de slachtofferorganisaties, zoals SASAM.

De onwerkbaar lange beschermingsperiode voor werknemers houdt een nodeloze belasting in voor de organisatie van een bedrijf en maakt die eventueel zelfs onmogelijk.

De wet houdt op geen enkele wijze rekening met het cultuurverschil bij kleine en grote ondernemingen. Voor een kleine onderneming kan het verplichte ingrijpen van een preventieadviseur zelfs contraproductief zijn.

De staatssecretaris heeft inderdaad al geluisterd naar onze bezwaren en stelde in onze commissie voor de Sociale Aangelegenheden een evaluatie voor. Nu vernemen we via de pers dat de staatssecretaris in de kamercommissie heeft gezegd dat ze op 1 juli een evaluatierapport verwacht.

Zal het rapport aan het parlement worden voorgesteld?

Hoe staat de staatssecretaris tegenover de concrete wijzigingen die we in ons wetsvoorstel 3-683/1 voorstellen?

Zal de staatssecretaris ook rekening houden met de specifieke noden van KMO's?

Wat denken de staatssecretaris en de regering over de wettelijke verplichting tot het aanstellen van preventieadviseurs?

Kan er concrete informatie worden gegeven over de uitvoering van die verplichting? Hoeveel ondernemingen hebben een preventieadviseur? Kwamen er sancties voor die ondernemingen die niet aan de verplichting voldeden?

Mevrouw Kathleen Van Brempt, staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het werk, toegevoegd aan de minister van Werk en Pensioenen. - Over de wet van 11 juni 2002 is intussen een consensus gegroeid: ze moet worden aangepast. Jammer genoeg gaat de consensus niet verder dan dat. Vanuit verschillende belangengroepen en overtuigingen wordt er over de aanpassing anders gedacht. Sommigen willen een strengere bescherming, anderen willen ze afschaffen. Net daarom zijn we bezig aan een zeer uitgebreide evaluatie, die dan ook enige tijd vergt.

De evaluatie zal tegen 1 juli klaar zijn, maar ik wens me niet vast te pinnen op een datum voor de aanpassing van de wet. Ik zal de evaluatie voorleggen aan het parlement, dat zelf moet uitmaken of dit in de Kamer of in de Senaat moet gebeuren. Op grond van de verschillende visies wil ik niet alleen tot een consensus, maar ook tot een breed draagvlak komen. Het is niet de bedoeling de wet af te schaffen, maar wel ze aan te passen.

Wat de noden van de KMO's betreft, en de verplichting van preventieadviseurs wens ik vandaag geen standpunt in te nemen. Daarvoor wacht ik de evaluatie af. Ik heb trouwens de indruk dat het debat momenteel emotioneel en niet op basis van objectieve gegevens wordt gevoerd.

Wat de cijfers over de verplichting van de preventieadviseurs betreft, kan ik het volgende mededelen. De evaluatie bestaat uit een kwantitatief gedeelte. De gegevens worden verzameld en zullen in het evaluatierapport staan. Over een aantal aspecten hebben we echter geen gegevens. Ik heb ook geen gegevens over het aantal ondernemingen die een preventieadviseur hebben aangesteld.

Op het gebrek aan inventarisatie en dus aan cijfers voor bepaalde parameters werd al gewezen in het advies van de Nationale Arbeidsraad van 2 juni.

Eén engagement kan ik vandaag alvast aangaan, namelijk dat de wet moet worden aangepast, al was het maar om over preciezere gegevens te beschikken om verder te kunnen evalueren.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Het verheugt me dat de staatsecretaris niet vooruitloopt op de evaluatie. Ik hoop dat we de kans zullen krijgen de evaluatie en de wetteksten te bespreken in de senaatscommissie voor de Sociale Aangelegenheden. Dat is daarvoor de meest geschikte plaats.

Mondelinge vraag van mevrouw Marie-José Laloy aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de terugbetaling van de geneesmiddelen die worden voorgeschreven voor de behandeling van hyperactiviteit» (nr. 3-365)

Mondelinge vraag van mevrouw Jacinta De Roeck aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de behandeling van ADHD» (nr. 3-371)

De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Hyperactiviteit en hyperkinesie uiten zich bij kinderen door concentratiemoeilijkheden, impulsiviteit en permanente opgewondenheid.

De minister heeft aandacht voor deze problemen; hij heeft kinderen en hun ouders op zijn kabinet ontvangen.

Specialisten, zoals neuropediaters, hebben vastgesteld dat hyperactiviteit bij nochtans intelligente kinderen vaak leidt tot leerachterstand, verlies aan vertrouwen en depressie.

Een behandeling met geneesmiddelen neemt enkel de symptomen weg. Het kind kan echter worden behandeld in combinatie met een behavioristische aanpak.

Aangewezen geneesmiddelen als Rilatine en Concerta worden enkel op voorschrift verstrekt. In Frankrijk en Duitsland worden die terugbetaald, bij ons niet. Mocht dit syndroom worden erkend zoals andere aandoeningen die in de neurologie en de psychiatrie zijn vastgesteld, dan zouden veel gezinnen met kinderen die aan hyperactiviteit lijden een behandeling met geneesmiddelen kunnen betalen.

Wat is het standpunt van de minister over de erkenning van het hyperactiviteitssyndroom?

Is hij van plan de aangewezen geneesmiddelen te laten terugbetalen?

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Tijdens de vorige legislatuur heb ik minister Aelvoet meermaals vragen gesteld over ADHD en over het medicament Rilatine, dat hiervoor vaak wordt voorgeschreven. Ik merkte toen dat ADHD nog totaal onbekend was. Vandaag is dat niet meer het geval. ADHD wordt intussen wetenschappelijk als een aandoening erkend, maar wordt jammer genoeg ook als modewoord gebruikt voor kinderen die zich moeilijk kunnen concentreren. Heel wat leerkrachten en ook ouders die met een kind met leerproblemen geconfronteerd worden, dringen er daardoor bij de arts sterk op aan dat hij een middel voorschrijft dat het kind helpt om zijn leerproblemen te boven te komen.

Nochtans is bewezen dat geneesmiddelen als Rilatine alleen helpen als er echt ADHD is vastgesteld. Mevrouw Laloy merkte daarnet nog zeer terecht op dat heel wat kinderen met ADHD leerproblemen hebben en een leerachterstand oplopen, zonder dat dit ook maar iets te maken heeft met hun intelligentie. Het zou dus spijtig zijn als we er niet voor zorgden dat deze kinderen met behulp van degelijke medicatie hun studies wél vlot konden afwerken.

Op dit ogenblik zijn er voor ADHD twee geneesmiddelen op de markt. Het al langer bekende Rilatine is een geneesmiddel dat dagelijks meermaals moet worden genomen. Een kind onderbreekt daarom vaak de leerkracht in de klas met de vraag of het zijn pilletje mag nemen, omdat het zich niet goed meer kan concentreren.

Onlangs kwam een tweede medicijn, Concerta, op de markt. We vernemen dat de minister beslist heeft dit geneesmiddel niet voor terugbetaling in aanmerking te laten komen. Over Rilatine mogen we eerstdaags een beslissing verwachten.

Blijft de minister het opportuun vinden dat beide middelen voorgeschreven kunnen worden door een huisarts, zonder voorafgaande diagnosestelling door een multidisciplinair team of door een kinderpsychiater? Zo ja, welk beleid voert hij om oneigenlijk gebruik van deze geneesmiddelen, namelijk als stimulerend middel, te beletten? Zo neen, hoe regelmatig moet de follow-up nadien gebeuren bij de specialist?

Welke initiatieven nam de minister reeds of heeft hij in petto inzake informatieverstrekking en sensibilisering van alle betrokkenen, huisartsen, leerkrachten, ouders, CLB's, rond het gebruik van psychostimulantia?

Werd door de Commissie Tegemoetkoming van Geneesmiddelen bij het formuleren van haar negatieve advies over Concerta rekening gehouden met de meest recente Amerikaanse studies over therapietrouw en de voordelen van langwerkende geneesmiddelen zoals Concerta? Werd overwogen de terugbetaling te aanvaarden indien vooraf een multidisciplinaire diagnosestelling heeft plaatsgevonden?

Is de diagnosestelling inzake ADHD onderworpen aan bepaalde vastgestelde richtlijnen?

Pleegt de minister overleg over de toenemende ADHD-problematiek met patiënten- en ouderverenigingen?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - In de verplichte ziekteverzekering worden niet de aandoeningen erkend, maar wel de zorgprestaties via een terugbetaling. In sommige gevallen is de prestatie zeer specifieke en gericht op een bepaalde aandoening.

In België zijn twee geneesmiddelen geregistreerd voor de behandeling van ADHD: Rilatine en Concerta. Geen van beide geneesmiddelen wordt terugbetaald omdat de farmaceutische firma's die ze produceren geen aanvraag tot terugbetaling hadden ingediend.

Begin dit jaar hebben beide firma's dan toch een aanvraag tot terugbetaling ingediend bij de Commissie Terugbetaling Geneesmiddelen, de CTG. De aanvraag voor Concerta werd eerst ingediend en op 22 mei heeft de CTG een definitief voorstel gedaan waarin ze een terugbetaling van het geneesmiddel afraadde. Ze trok de doeltreffendheid van het geneesmiddel geenszins in twijfel, maar ze oordeelde dat de kosteneffectiviteit niet optimaal is en dat een terugbetaling een te grote budgettaire weerslag zou hebben. Om die reden heb ik het unanieme advies van de commissie gevolgd.

Voor Rilatine loopt de procedure nog. Op 5 juli zal de procedure, die 180 dagen duurt, ten einde lopen. Ik zal mijn beslissing dan aan de producent mededelen. Tot die datum is de procedure om evidente redenen strikt vertrouwelijk. Ik kan vandaag dan ook geen verdere informatie geven, behalve dat de CTG beide aanvragen afzonderlijk behandelt.

Als antwoord op de precieze vragen van mevrouw De Roeck wijs ik er in de eerste plaats op dat ik de voorschrijvende artsen niet kan verbieden deze geneesmiddelen voor te schrijven. Ik kan alleen beperkingen opleggen voor geneesmiddelen die door de verplichte ziekteverzekering worden terugbetaald.

In dit geval gaat het om het zogenaamde Hoofdstuk IV, dat stipuleert dat de terugbetaling moet worden goedgekeurd door een adviserend geneesheer, waardoor ik de terugbetaling kan koppelen aan een voorschrift door een arts-specialist of aan een of andere diagnose.

De geneesmiddelen voor de behandeling van ADHD staan wel op de lijst van de zogenaamde speciaal gereglementeerde geneesmiddelen, omdat ze behoren tot de groep van de amfetamines. De aflevering van deze producten wordt speciaal gecontroleerd. Wanneer een arts een behandeling met een van deze producten opstart of voortzet, dient hij zijn keuze voor deze geneesmiddelen daarom zeer bewust te maken. Hij moet bovendien de patiënt of diens familie informeren over de problemen die tijdens het gebruik van deze medicatie kunnen optreden.

Bij de evaluatie van een terugbetalingsdossier door de CTG wordt rekening gehouden met de door het bedrijf toegestuurde informatie. Hierbij worden uitsluitend gepubliceerde volledige studies of studierapporten gebruikt. Onderdelen die nog niet werden gepubliceerd en dus nog preliminair zijn, worden niet gebruikt bij de evaluatie aangezien die gegevens nog niet kritisch geëvalueerd werden. In het dossier dat door Concerta werd ingestuurd, bevonden zich geen voltooide studies.

Er bestaan geen diagnoserichtlijnen maar wel twee internationaal erkende diagnosecriteria: de DSM-IV-criteria die werden opgesteld door de American Psychiatric Association en de ICD-10-criteria die door de Wereldgezondheidsorganisatie werden opgesteld. Met beide criteria werd rekening gehouden bij de evaluatie van de dossiers voor Concerta en Rilatine.

Er zijn geen cijfers die aantonen dat we te maken hebben met een toenemende ADHD-problematiek. Er is wel een grotere aandacht in de media door de terugbetalingsaanvragen voor de ADHD-geneesmiddelen. Die grotere aandacht is een goede zaak.

Het is zeer belangrijk dat de diagnose ADHD correct wordt gesteld. Het is namelijk onverantwoord dat we kinderen zouden behandelen die gewoon actiever zijn, zonder dat ze aan ADHD lijden. Het gaat toch om medicatie die niet zonder gevaar is.

Mijn kabinet heeft op 17 juni een delegatie van patiënten en ouderverenigingen ontvangen. De situatie van de ouders met kinderen die aan ADHD lijden werd ten gronde toegelicht.

In verband met de terugbetaling van Concerta en Rilatine baseer ik me altijd op het advies van de CTG. De beslissing over Concerta geldt niet voor Rilatine. Tegen 5 juli wordt het advies van de CTG verwacht.

Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Ik dank de minister dat hij de vertegenwoordigers van de ouders heeft ontvangen en aandacht heeft voor hun problemen. Ik heb al jaren contacten met ouders van kinderen met een dergelijke aandoening en ik weet dat ze worden geconfronteerd met problemen die vaak leiden tot barsten in het gezin of het paar.

Het is niet mijn taak om een advies te geven over een of ander geneesmiddel. Volgens de betrokken verenigingen kan een behandeling met Concerta beter worden gevolgd omdat het middel een langer effect heeft en in tegenstelling tot Rilatine niet meerdere keren per dag moet worden ingenomen. Het lijkt me dat de CTG hiermee rekening moet houden in haar advies. Ik ben het met de minister eens dat hij ook moet kijken naar de kosteneffectiviteit. Is de beslissing van de CTG onomkeerbaar? Is de minister bereid binnen zijn departement werk te maken van een identificatie van deze aandoening, die tot op heden nog niet is erkend?

Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Het is juist dat ADHD niet frequenter voorkomt dan vroeger. Er worden wel meer middelen voorgeschreven omdat ADHD vaak ten onrechte als diagnose wordt gesteld bij kinderen die een beetje beweeglijker zijn. We moeten de huisartsen en de leerkrachten sensibiliseren om niet te snel te grijpen naar Rilatine als oplossing. Rilatine helpt niet als het niet echt om ADHD gaat. Het wordt soms als nepmiddel voorgeschreven. Daarom zou er moeten worden vastgelegd wie de diagnose kan stellen en hoe de diagnose moet worden gesteld. Dat moet gebeuren in multidisciplinair verband en in samenwerking met de leerkracht - via het CLB - en met de ouders.

Ik ben zeer ontgoocheld dat Concerta niet wordt terugbetaald. Het is inderdaad twee of drie keer zo duur als Rilatine, maar het werkt langdurig. ADHD komt in bepaalde gezinnen bij meerdere kinderen voor en dergelijke gezinnen zijn soms nogal chaotisch. Het is belangrijk dat die gezinnen er 's morgens voor kunnen zorgen dat de kinderen het juiste pilletje innemen zodat ze twaalf uur gerust zijn. Bij Rilatine ligt de verantwoordelijkheid om het geneesmiddel op regelmatige tijdstippen in te nemen bij de kinderen zelf. Als ervaren leerkracht weet ik hoe nonchalant kinderen omspringen met medicatie.

Ik heb gehoord dat Rilatine, in tegenstelling tot Concerta, verpulverd kan worden tot poeder, zodat het kan worden opgesnoven, wat in sommige milieus zou gebeuren.

Ik dring erop aan dat, zodra de nieuwe studie over Concerta voorhanden is, wordt overwogen of dat geneesmiddel niet kan worden terugbetaald. Het is onaanvaardbaar dat rijke gezinnen wel het efficiëntere Concerta kunnen kopen en arme gezinnen niet.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Het eerste probleem is de fine tuning van de diagnose. Een normale situatie waarin een kind enkel hyperactief is, mag niet automatisch gemedicaliseerd worden. Men moet omzichtig te werk gaan.

We moeten een buitensporige medicalisering vermijden.

Ik vind dat ik mij niet kan mengen in de technische overwegingen waarop de CTG zich baseert voor haar besluit. Ik kan geen ander standpunt innemen dat ik heb ingenomen.

Ik wacht met ongeduld op de beslissing van de commissie om te zien of de kosteneffectiviteit van Rilatine anders ligt.

Mondelinge vraag van mevrouw Christine Defraigne aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «de bevordering van de pariteit tussen mannen en vrouwen in de parlementaire assemblees» (nr. 3-361)

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - We kennen de wetgevende initiatieven terzake die bij de regionale verkiezingen van juni 2004 ten uitvoer werden gelegd.

Er is pariteit, maar nog geen echte rits. De wet bepaalt dat minstens één vertegenwoordiger van elk geslacht, dus minstens één vrouw, een van de drie eerste plaatsen op de lijst moet bekleden. Iedereen weet dat dit in de praktijk neerkomt op de derde plaats.

La Libre Belgique titelde: `Assemblées: cherchez les femmes'. De doelstelling is inderdaad niet echt gehaald. In het Waals Parlement zal slechts 20% van de 75 zetels door vrouwen worden ingenomen: 8 door de MR, 5 door de PS, 1 door CDH en 1 door Ecolo. In het Vlaams Parlement lijkt de verhouding iets evenwichtiger.

Sommigen zetten reeds de quota op helling. Pariteit is juridisch gezien een `superquotum'.

In tegenstelling tot haar voorganger heeft de huidige minister voor Gelijke Kansen geen campagne gevoerd zoals de `Stem vrouw'-campagne.

Wat is volgens haar de reden van de halve mislukking van de bevordering van de pariteit?

Zullen de volgende verkiezingen volgens een strikte rits verlopen en zal dit positieve gevolgen hebben voor de pariteit? De partijen beslissen immers wie bovenaan de lijst staat.

Zal de minister nog andere maatregelen nemen om de deelname van vrouwen aan het politieke leven te bevorderen?

Zal ze vasthouden aan de quota en de pariteit?

Mevrouw Marie Arena, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Ik heb inderdaad geen `Stem vrouw'-campagne gevoerd omdat ik erop vertrouw dat de kiezer vandaag bereid is op een vrouw te stemmen.

Onder impuls van minister Onkelinx werden in de vorige regeerperiode met succes meerdere initiatieven genomen om de deelname van vrouwen aan de politiek te bevorderen.

Zo werd op 21 februari 2002 de Grondwet gewijzigd. Artikel 10 werd aangevuld met een lid dat bepaalt dat de gelijkheid van mannen en vrouwen is gewaarborgd. Ook werd een artikel 11bis ingevoegd dat de wetgever ertoe verplicht de nodige maatregelen te nemen om een gelijke toegang van mannen en vrouwen te waarborgen tot de door verkiezing verkregen mandaten en de openbare mandaten. Het artikel stipuleert ook dat de regeringen en de verschillende lokale politieke organen personen van verschillend geslacht moeten tellen.

In juni en juli 2002 heeft het federale parlement verschillende wetten aangenomen inzake de pariteit tussen mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten van de federale, regionale en Europese verkiezingen. Krachtens die wetten moeten de politieke partijen hun lijsten paritair samenstellen en moeten de twee eerste plaatsen door kandidaten van een verschillend geslacht worden bekleed.

Voor de verkiezingen van 2003 en 2004 gold de overgangsmaatregel dat op de eerste drie plaatsen van de lijsten minstens één vrouw moest staan. Jammer genoeg betekende dit inderdaad dat vrouwen meestal de derde en niet de tweede plaats kregen toegewezen.

Het doel is te komen tot een steeds grotere vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek.

Na de regionale verkiezingen van 13 juni 2004 is het aantal vrouwen in alle assemblees verhoogd: van 10% in 1999 naar 20% in het Waals Parlement, van 22% naar 32% in het Vlaams Parlement en van 34% naar een quasi-pariteit van 46% in het Brussels Parlement.

We mogen hieruit niet besluiten dat Wallonië macho stemt. Dat de impact van de wetgeving verschilt van regio tot regio heeft vooral te maken met het aantal zetels per kieskring. Als er slechts weinig zetels te verdelen zijn, dan doet de overgangsmaatregel van één vrouw bij de eerste drie plaatsen het effect van de wet grotendeels teniet. Als op een lijst slechts twee personen verkozen zijn, dan is de vrouw op de lijst meestal de derde of wordt ze ingehaald door iemand met een hogere persoonlijke score. Hierdoor wordt de pariteit moeilijker gehaald. Als er veel gekozenen zijn, zoals in Brussel, zijn ook veel vrouwen verkozen.

Bij de volgende verkiezingen zullen de lijsten strikt paritair worden samengesteld en zal deze handicap minder impact hebben. We zullen dan moeten nagaan welke gevolgen de wetgevende bepalingen hebben en wat nog moet worden gedaan om de pariteit te bereiken.

In het federale parlement is het aantal vrouwen na de verkiezingen van 2003 drastisch verhoogd. In de Kamer is het aantal vrouwen gestegen van 29 naar 52. Met 34,6% wordt de drempel van 30% voor de eerste keer overschreden. In de Senaat werd die drempel reeds in 1999 gehaald.

Voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 zijn de gewesten bevoegd. Het is meer dan wenselijk dat voor alle verkiezingen dezelfde regels gelden inzake het evenwicht tussen mannen en vrouwen. In 2006 zou dan voor de eerste keer de verplichting gelden dat de eerste twee plaatsen op de lijst door personen van verschillend geslacht moeten worden ingenomen. Met die nieuwe stap, die de wet meer bindend maakt zonder een strikte rits voor heel de lijst op te leggen, moet in de praktijk een pariteit mogelijk zijn. Bovendien had de wet van 18 juli 2002 reeds een positieve impact aangezien de grote politieke partijen zoals MR en PS reeds een rits toepassen voor de eerste twee plaatsen op hun lijsten, of zelfs voor hun hele lijst.

De progressieve maatregelen hebben dus reeds vruchten afgeworpen. Het eindpunt van de evolutie van de parlementaire vertegenwoordiging is nog niet bereikt. We zitten in een overgangsperiode en ik heb dan ook geen wijziging van de wetgeving op het oog. Ik ben ervan overtuigd dat de huidige wetgeving het resultaat is van de evolutie van het beeld van de vrouw in de politiek en tegelijkertijd ook een motor is om die evolutie te versterken. De genomen initiatieven moeten worden voortgezet, en dit met meer gerichte acties dan een sensibilisatie. Aangezien een engagement voor een politieke carrière een aanzienlijke inzet en beschikbaarheid vereist moet ook het actieve beleid voor een meer evenwichtige verdeling van de huishoudelijke taken en een betere verzoening van het beroeps- en het privé-leven worden versterkt.

Ik heb het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen dan ook gevraagd zo snel mogelijk een genderanalyse te maken van de resultaten van de verkiezingen van 13 juni 2004. De ULB werkt momenteel aan een studie over de verkiezing van vrouwen in de regionale parlementen. Na het reces zal ik uit deze analyses conclusies trekken en in voorkomend geval de nodige initiatieven nemen.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Vooral in de kleine arrondissementen rijst het probleem. De minister belooft nu een aantal bijkomende maatregelen. Misschien was een `Stem vrouw'-campagne toch wenselijk geweest omdat we ons nog in een overgangsperiode bevinden.

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek (Stuk 3-734)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Laloy verwijst naar haar schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 51-1054/4.)

-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Donderdag 1 juli 2004

's ochtends om 10 uur

1. a) Evocatieprocedure: Ontwerp van programmawet; Stuk 3-742/1 tot 5.

b) Wetsontwerp houdende diverse bepalingen; Stuk 3-743/1 tot 4.

2. Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte en de wet van 17 april 1835 op de onteigening ten algemenen nutte (van de heer Hugo Coveliers); Stuk 3-371/1 tot 5.

's namiddags om 15 uur

1. Inoverwegingneming van voorstellen.

2. Mondelinge vragen.

3. Evocatieprocedure: Wetsontwerp houdende aanvulling van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake verkoop teneinde de consumenten te beschermen; Stuk 3-722/1 tot 3. (Pro memorie)

Vanaf 17 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

4. Vragen om uitleg:

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Stemmingen

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Franse Republiek betreffende de grensoverschrijdende samenwerking in politie- en douanezaken, ondertekend te Doornik op 5 maart 2001, en met de Uitwisseling van brieven ter aanvulling van de Overeenkomst, gedaan te Parijs en Brussel op 10 juni 2002 (Stuk 3-644)

Stemming 1

Aanwezig: 55
Voor: 55
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Estland betreffende de politiesamenwerking, ondertekend te Tallinn op 11 juni 2001 (Stuk 3-645)

Stemming 2

Aanwezig: 53
Voor: 53
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de volgende Internationale Akten:
- Protocol houdende wijziging van de Gecoördineerde Overeenkomst tot oprichting van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie;
- Protocol houdende intrekking van de Overeenkomst tussen België en het Groothertogdom Luxemburg tot instelling van een bijzondere gemeenschap van ontvangsten wat betreft de op alcohol geheven accijnsrechten, van 23 mei 1935;
- Protocol houdende intrekking van het Bijzonder Protocol tussen België en het Groothertogdom Luxemburg betreffende de landbouw, van 29 januari 1963;
- Protocol houdende intrekking van het Protocol tussen het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg met betrekking tot de monetaire associatie en het Protocol tot uitvoering, van 9 maart 1981
gedaan te Brussel op 18 december 2002 (Stuk 3-656)

Stemming 3

Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek (Stuk 3-734)

Stemming 4

Aanwezig: 57
Voor: 57
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.

De betrekkingen van België met Centraal-Afrika: Democratische Republiek Congo (Stuk 3-254)

De voorzitter. - We stemmen over de aanbevelingen van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Mevrouw Isabelle Durant (ECOLO). - Ik wil onze onthouding verantwoorden. De drie verslagen en het algemeen verslag over Centraal-Afrika zijn van groot belang. Ze zijn veeleer een vertrekpunt dan een eindpunt. Het aantal prioriteiten is evenwel te klein. We blijven bovendien te vaag in domeinen waar we over hefbomen beschikken en we zijn zeer precies daar waar we geen hefbomen in handen hebben. Ik denk bijvoorbeeld aan het visumbeleid. Daarom zullen we ons onthouden.

Stemming 5

Aanwezig: 58
Voor: 47
Tegen: 0
Onthoudingen: 11

-De aanbevelingen zijn aangenomen.

-Zij zullen worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, aan de minister van Landsverdediging en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking.

De betrekkingen van België met Centraal-Afrika: Rwanda (Stuk 3-255)

De voorzitter. - We stemmen over de aanbevelingen van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Stemming 6

Aanwezig: 58
Voor: 47
Tegen: 0
Onthoudingen: 11

-De aanbevelingen zijn aangenomen.

-Zij zullen worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, aan de minister van Landsverdediging en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking.

De betrekkingen van België met Centraal-Afrika: Burundi (Stuk 3-256)

De voorzitter. - We stemmen over de aanbevelingen van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Stemming 7

Aanwezig: 58
Voor: 47
Tegen: 0
Onthoudingen: 11

-De aanbevelingen zijn aangenomen.

-Zij zullen worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, aan de minister van Landsverdediging en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking.

De voorzitter. - Ik wil de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen feliciteren met dit belangrijke werk.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Dat wou ik ook doen. Moet het verslag ook niet aan de andere assemblees worden gestuurd?

De voorzitter. - Als niemand daar bezwaar tegen heeft, kunnen we het aan alle assemblees bezorgen.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - We kunnen het zelfs aan de Europese Unie bezorgen en aan de nieuwe Commissievoorzitter.

De voorzitter. - En ook aan het Parlement. Het verslag zal dus niet alleen meegedeeld worden aan de Belgische regering, maar ook aan de assemblees van de gemeenschappen en gewesten, aan het Europees Parlement en aan de toekomstige voorzitter van de Commissie.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «de gemeentelijke internationale samenwerking» (nr. 3-307)

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Tot op vandaag is er nog altijd geen koninklijk besluit dat het federaal programma van de gemeentelijke internationale samenwerking voor het jaar 2004 regelt. Dat koninklijk besluit is geen formaliteit, het legt de regels en het subsidiebudget vast voor de steden en gemeenten die aan ontwikkelingssamenwerking doen. De gevolgen zijn voor de steden en gemeenten desastreus. Gemeenten stellen hun projecten uit, tenzij ze het geld zelf kunnen voorschieten.

Voor 2004 hebben 30 Belgische steden en gemeenten waarvan 9 Vlaamse, 6 Brusselse en 15 Waalse een programma ingediend om van de federale overheid subsidies te verkrijgen voor ontwikkelingsprojecten. Lokale besturen zowel in het noorden als in het zuiden spelen een steeds belangrijkere rol in kleinschalige projecten, capaciteitsopbouw van lokale besturen en een impactvolle sensibilisering. De resultaten zijn heel vaak bemoedigend.

Als antwoord op mijn vraag om uitleg nr. 3-214, zei de minister enkele weken geleden "We kunnen er dus van uitgaan dat het KB wordt getekend tegen 15 mei aanstaande", wat op zich al schromelijk te laat is. Straks gaan we de zevende maand van het jaar in en er is nog altijd geen teken van KB. De dertig betrokken steden en gemeenten verkeren in de grootste onzekerheid.

Informeel werd een bedrag van 1,6 miljoen euro toegezegd voor dit programma. In 2003 werd 1.487.361 euro voor dit programma uitgetrokken. Conform de procedure van 2003 zou er begin dit jaar al 50% gestort moeten zijn op de rekeningen van de gemeenten. Stilaan naderen we de tweede virtuele storting van nog eens 30%. Dat maakt dat al 1.250.000 euro aan de gemeenten moest zijn gestort. Voor het gros van de gemeenten zijn dit omvangrijke budgetten die hen in staat stellen hun ontwikkelingsprojecten te realiseren. Ongeveer de helft van de gemeenten is nog niet gestart met zijn jaarproject bij gebrek aan voldoende eigen middelen. De andere helft schiet het voor uit eigen kas. Uit een telefonische rondvraag die ik bij de betrokken gemeenten heb gedaan, blijkt dat de gemeentelijke internationale samenwerking dit jaar dreigt weg te vallen.

Wanneer wordt het koninklijk besluit aangaande de gemeentelijke internationale samenwerking gepubliceerd?

Waarom loopt de publicatie van dit koninklijk besluit zoveel vertraging op?

Worden er maatregelen genomen opdat de gemeenten door de erg laattijdige publicatie alsnog hun programma's zouden kunnen uitvoeren?

Is al begonnen met de voorbereidingen voor 2005 zodat onzekerheid voor de gemeenten kan worden voorkomen en het koninklijk besluit tijdig kan worden gepubliceerd? Zo ja, wanneer mogen we dit voorstel verwachten?

In het antwoord dat de minister gaf op mijn vorige vraag om uitleg, gaf hij aan dat zijn keuze uitging naar een meerjarenplanning. Welke stappen zijn in die zin al gezet?

Er bestaat zowel een Vlaams als een federaal programma voor de gemeentelijke internationale samenwerking. Wordt gekozen voor een beleid waarin beide elkaar versterken, of wordt de onderlinge concurrentie gehandhaafd? Vindt hieromtrent overleg plaats met Vlaanderen?

De heer Marc Verwilghen, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Zowel ikzelf als mijn administratie zijn overtuigd van de betekenis van het gedecentraliseerde bestuur, in dit geval de steden en gemeenten. In het kader van de responsabilisering zijn het echter de gemeentelijke verenigingen die de verantwoordelijkheid dragen voor de implementatie, de opvolging en de evaluatie van de programma's.

De administratie dient erover te waken dat de toekenning van de subsidie en de uitvoering van het programma overeenstemt met de wet betreffende de Belgische Internationale samenwerking van 25 mei 1999 en met de regelgeving van de rijkscomptabiliteit.

Met betrekking tot de criteria van de ontwikkelingsrelevantie, vastgelegd in artikel 4 van de wet van 1999, en ondanks de externe evaluatie en promotiefolders, heeft de administratie sinds het begin van de gesubsidieerde gemeentelijke werking geen informatie of evaluaties ontvangen die de positieve verhalen op het terrein concreet bevestigen.

Wat het actieplan 2004 betreft, werd het koninklijk besluit op 5 juni 2004 door de Koning ondertekend. De gemeentelijke verenigingen werden op 11 juni 2004 over het toegekende bedrag geïnformeerd. Het koninklijk besluit voorziet in een bedrag van 1.515.693 euro, wat een toename met 10% betekent in plaats van de gevraagde 1.614.417,43 euro, wat een toename met 16% zou zijn geweest. DGOS wacht op een aangepast budget van de Belgische Vereniging voor Steden en Gemeenten. Het bedrag dat in het koninklijk besluit is opgenomen, is gebaseerd op de werking van de verenigingen in het verleden.

Grote veranderingen hebben zich in het actieplan 2004 niet voorgedaan, maar het aantal projecten werd verminderd en de voorbereidingen voor de meerjarenprogramma's zijn opgevat op een manier die twijfel doet rijzen over hun efficiëntie.

Meer concreet baseert de administratie zich op de volgende gegevens. De begroting in 2000 bedroeg 50 miljoen Belgische frank. Na twee jaar bedroeg het niet gebruikte deel 10.602.201 frank voor 18 gemeentelijke projecten.

Pas in 2002 werd een nieuwe aanvraag ingediend voor 1.487.361 euro - ongeveer 60 miljoen frank. Na afrekening bedroeg het niet gebruikte deel 282.960 euro - ongeveer 11,3 miljoen frank voor 29 gemeentelijke projecten.

In 2003 werd opnieuw 1.487.361 euro aangevraagd. Dit bedrag werd op verzoek van de Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten teruggebracht tot 1.382.837,75 euro voor 34 gemeentelijke projecten. De eindafrekening wordt verwacht op 30 juni 2004.

In 2004 wordt 1.614.417,43 euro gevraagd, wat door de administratie werd teruggebracht tot 1.515.693 voor 30 projecten met dezelfde gemeenten. Zonder de eindafrekening te kennen, betekent dit een stijging van 10%.

Wat de duurtijd betreft, kan ik het volgende mededelen. Aanvragen voor de subsidie omvatten het volledige actieprogramma. De bundel bevat de aanvraag, de verantwoording en een technisch-financieel dossier - het lastenboek - dat door DGOS, de Inspectie van Financiën en de Beleidscel wordt onderzocht alvorens de ondertekening kan plaatsvinden. Te rekenen vanaf het definitieve aanvraagdossier tot de ondertekening van het koninklijk besluit, bedraagt de gemiddelde omlooptijd acht weken.

Een eerste dossier werd ingediend op 20 januari 2004. Na belangrijke aanvullingen, vooral in verband met de realisatie van het meerjarenprogramma, werd op 16 april 2004 een aangepaste versie ontvangen. Het koninklijk besluit werd definitief ondertekend op 5 juni 2004. Ondanks de vakantiedagen van mei bedraagt de duurtijd iets minder dan zeven weken.

De volgende vragen behoren veeleer tot het terrein van de gemeentelijke verenigingen.

DGOS is geen vragende partij en wil niet tornen aan beleidslijnen, waarbij zou worden getwijfeld aan de verantwoordelijkheid van de aanvragers. DGOS is dus niet van plan het beheer - planning, uitvoering, opvolging, evaluatie - van de BVSG over te nemen. Dat neemt niet weg dat het functioneren van de BVSG, ondanks de geboden hulp zorgen baart. De BVSG heeft er meermaals blijk van gegeven moeite te hebben om op eigen benen te staan. In het belang van de synergie en de eigenheid van de diverse regionale verenigingen werd de internationale cel van de BVSG aangepast, wat de interne discussies ten goede kan komen en tot meer samenwerking en coherentie zal leiden.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De gemeenten hebben dus op 11 juni vernomen dat het koninklijk besluit er is. Heb ik goed begrepen dat de vertraging bij de opstelling van het koninklijk besluit het gevolg was van de twijfels van uw administratie over de ontwikkelingsrelevantie van dit project? Heeft de minister ook vragen over de ontwikkelingsrelevantie en de mogelijkheden ervan in de toekomst? Wordt dit project niet voortgezet?

De heer Marc Verwilghen, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - De ontwikkelingsrelevantie wordt door de administratie onderzocht conform artikel 4 van de wet van 1999. Dat verklaart gedeeltelijk de vertraging. De dossiers waren oorspronkelijk onvoldoende gestoffeerd om juiste beslissingen te kunnen nemen. Er werden bijkomende inlichtingen ingewonnen om over de ontwikkelingsrelevantie te kunnen beslissen. Dit euvel is nu van de baan. De gemeenten en BVSG weten nu hoe dit probleem moet worden aangepakt.

De internationale cel van de BVSG werd aangepast. Dat moet het probleem in de toekomst voorkomen. Als dit wordt bewaarheid, is er geen enkel probleem om de plannen verder uit te voeren. Het is dus niet mijn bedoeling om daar een punt achter te zetten.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik begrijp dat de gemeenten en de BVSG de begeleiding versterken en dat het project wordt uitgevoerd. Dat is positief. De gemeenten hebben immers een verantwoordelijkheid in deze materie. Ik benadruk dat het uitblijven van het koninklijk besluit en de onzekerheid die daarvan het gevolg was, de gemeenten niet heeft gemotiveerd om hun dossier op een gepaste manier in orde te brengen. Men kan de hete aardappel van de ene naar de andere overheid blijven doorschuiven. Mijn telefonische bevraging bij de gemeenten heeft mij geleerd dat ze in grote onzekerheid over dit dossier verkeerden.

De heer Marc Verwilghen, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Ik zou daarmee akkoord kunnen gaan, ware het niet dat vanaf het begin is gezegd op welke punten moest worden bijgestuurd. Misschien hebben de gemeenten dat niet ernstig genoeg genomen, met alle gevolgen van dien. Ik heb ondertussen vastgesteld dat ze nu wel weten hoe die dossiers moeten worden afgehandeld.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «het ontslag van de gedelegeerd bestuurder van de BTC» (nr. 3-308)

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Op 22 april 2004 had ik een vraag om uitleg aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over het ontslag van de gedelegeerd bestuurder van de Belgische Technische Coöperatie. CD&V uitte zijn bezorgdheid over de zoektocht naar de vierde topman in vijf jaar tijd voor de BTC. In zijn antwoord zei de minister dat `eerstdaags' het koninklijk besluit tot revocatie zou worden gepubliceerd, maar hij ging niet in op de redenen voor het ontslag van de gedelegeerd bestuurder.

Tot op heden werd het koninklijk besluit tot revocatie niet gepubliceerd. Waarom niet? Wanneer mogen we het dan wel verwachten?

Wat is de motivatie van de raad van bestuur van de BTC voor het ontslag van de heer Poelaert?

Welke bezwarende en motiverende elementen hebben de minister en zijn beleidscel vermeld in het dossier dat zij aan de raad van bestuur van de BTC doorgestuurd hebben en dat tot het ontslag van de heer Poelaert heeft geleid?

Welke ontslagvergoeding krijgt de heer Poelaert? Op welke begroting wordt de ontslagpremie geboekt? Hoeveel bedraagt het totaal aan ontslagpremies van de ontslagen gedelegeerd bestuurders van de BTC sinds 1998?

In april antwoordde de minister dat er voor de benoeming van een nieuwe gedelegeerd bestuurder een selectieprocedure bij SELOR zou worden opgestart. Is dat al gebeurd? Zo ja, wat is de timing van de procedure?

In datzelfde antwoord zei de minister een profielomschrijving voor een nieuwe gedelegeerd bestuurder aan SELOR te zullen bezorgen. Hoe ziet die profielomschrijving eruit?

Vandaag wordt de dagelijkse leiding van de BTC waargenomen door de heer Carl Michiels. Wat is zijn statuut en op welke juridische grond werd hij aangesteld? Wat is zijn graad en hoever reiken zijn bevoegdheden?

De heer Marc Verwilghen, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Op de eerste reeks vragen kan ik een vrij gedetailleerd antwoord geven. Voor de volgende heb ik een globaal antwoord.

Het koninklijk besluit tot revocatie werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 5 mei 2004. De raad van bestuur heeft zich voor deze revocatie gebaseerd op volgende argumenten:

De BTC blijft moeilijkheden ondervinden om een boekhouding te voeren met behulp van een geïnformatiseerd programma dat compatibel is met dat van de Staat, wat nochtans vermeld staat in artikel 31 van het beheerscontract. Met de voornaamste afnemers van de informatie kan geen overeenstemming bereikt worden over de operationaliteit van het systeem dat overwogen wordt.

Zoals blijkt uit de opschorting van het onderzoek van de jaarrekening door het College van commissarissen, zijn de transparantie en informatieverstrekking in verband met de jaarrekening, in tegenstelling tot wat beloofd werd, niet verbeterd ten opzichte van vorig jaar. Dit probleem bemoeilijkt de budgettaire opvolging van de prestaties en van het realisatiepercentage.

De verhoging van de groepsverzekering voor de leden van het directiecomité zonder voorafgaand akkoord van de raad van bestuur door het hoofd van het dagelijks bestuur is strijdig met artikel 26, §2, van de wet tot oprichting van de NV BTC. De verklaring dat vier leden van de raad van bestuur daarvan op de hoogte zouden zijn geweest, is misleidend.

De aanzienlijk verhoogde sociale spanning binnen de BTC is niet toe te schrijven aan het verleden, maar wel aan een ernstig relatieprobleem met de vakorganisaties, die de onderhandelingen verbroken hebben en om sociale bemiddeling hebben gevraagd, die wel tot een positief resultaat heeft geleid.

Inzake overheidsopdrachten vereist de situatie nadere opvolging; meer bepaald is de aankoop van een bedrijfsvoertuig voor het hoofd van het dagelijks bestuur in onduidelijke omstandigheden gebeurd en de betaling van een voorschot was in strijd met de wet.

De heer Poelaert heeft in verscheidene gevallen, met name met betrekking tot het pensioenstelsel van de directeuren en het bedrijfsvoertuig, gehandeld op basis van informatie die hij uitsluitend mondeling, zeer informeel en zeer partieel verstrekt had. Hij ging er daarbij van uit dat het ontbreken van enige reactie op een dergelijke vorm van communicatie, soms buiten enige context gegeven, gelijk stond met de goedkeuring van de raad.

Die handelwijze wijst op een vorm van management die het risico inhoudt dat de juridische en financiële veiligheid van de onderneming schade lijdt en kan de onderneming ernstige schade berokkenen.

Ik geef nu een overzicht van de elementen die door mijzelf en de beleidscel werden aangereikt.

Een eerste element is de vertrouwelijke nota van de regeringscommissaris van Begroting en van de regeringscommissaris van Ontwikkelingssamenwerking, waarin op basis van fundamentele opmerkingen, gekoppeld aan de aard en de omvang van de verrichtingen van de BTC, die gefinancierd wordt met overheidsgeld, wordt vastgesteld dat de BTC in haar werking ernstige risico's, onregelmatigheden en tekortkomingen vertoont en dat de wet van 21 december 1998 tot oprichting van de BTC en het tweede beheerscontract op verschillende vlakken niet worden nageleefd.

Over de ontslagvergoedingen wordt onderhandeld door de raad van bestuur van de BTC, want het is deze laatste die een overeenkomst sluit met de betrokkenen. Deze ontslagvergoedingen worden betaald op de beheerskosten van de NV. Er werd tot op heden slechts één ontslagvergoeding toegekend door de raad van bestuur, die van de heer Poelaert, ten belope van 160.000 euro. Hiermee werd het dossier definitief afgesloten. De heer D'Haese nam zelf ontslag. De heer Dalcq heeft een rechtsprocedure aangespannen, zodat er nog steeds onduidelijkheid bestaat over de te betalen uitstapregeling.

De selectie van een nieuw gedelegeerd bestuurder wordt eerstdaags opgestart. Het profiel zal worden opgesteld na samenspraak tussen de beleidscel en de raad van bestuur van de BTC. De procedure wordt geleid door SELOR en zal zijn afgerond in september-oktober 2004.

De heer Carl Michiels werd door de raad van bestuur met ingang van 27 april 2004 voor een periode van zes maanden voorgedragen als voorzitter van het directiecomité van de BTC. Om die functie te kunnen opnemen nam hij ontslag als bestuurder van de NV. De raad van bestuur heeft voor de heer Michiels een delegatiebesluit opgemaakt waardoor hij het dagelijkse bestuur van de NV op zich kan nemen.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Mobiliteit en Sociale Economie over «de herverdeling van de middelen uit het Verkeersboetefonds» (nr. 3-313)

De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De 196 politiezones in ons land lieten in 2003 ruim 40 miljoen euro extra binnenvloeien uit verkeersboetes allerhande. De overheid beloofde de meeropbrengsten volledig terug te geven, om de hogere kosten van de gemeenten te vergoeden en als waardering voor de inspanningen voor het verhogen van de verkeersveiligheid.

Voor het terugstorten van de geïnde bedragen wordt een verdeelsleutel gehanteerd. Deze verdeelsleutel houdt rekening met de aard van de politiezone en de geleverde inspanningen. De belangrijkheid en de aard van de politiezone speelt voor 54 procent mee in de herverdeling, de daling van het aantal verkeersslachtoffers binnen de zone voor 37 procent, het aantal kilometer lokale en gewestwegen op het grondgebied van de politiezone voor 9 procent.

Over die verdeelsleutel blijft echter discussie bestaan. De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) vraagt zich af of een goed verkeersbeleid enkel en alleen te meten is aan de daling van het aantal verkeersslachtoffers. Zo kan bijvoorbeeld een zwaar busongeval met doden op het grondgebied zware gevolgen hebben. Binnenlandse Zaken heeft zich echter aan deze parameters gehouden en maakte op basis hiervan de eindafrekening.

De Limburgse zone Diepenbeek, Hasselt en Zonhoven komt als beste naar voren, gevolgd door de Waalse steden Charleroi en Luik. De prominente aanwezigheid van nogal wat Waalse steden en gemeenten in de top van de meest begunstigde zones roept toch wat vragen op.

De VVSG becijferde dat Vlaanderen goed was voor 83 procent van de meeropbrengsten in 2003, Brussel zorgde voor 12 procent van de extra inkomsten en Wallonië voor 5 procent. Toch ontvangen de politiezones uit het Waals Gewest 37 procent van de meerontvangsten terug uit het Verkeersboetefonds en Vlaanderen slechts 57 procent. In cijfers betekent dit dat de Vlaamse steden en gemeenten vorig jaar 34 miljoen euro extra verkeersboetes geïnd hebben, maar daarvan maar 24 miljoen euro terug krijgen. De Waalse steden inden amper 2 miljoen euro extra boetes, maar ontvangen toch 15,5 miljoen euro. Brussel ten slotte inde 4,7 miljoen euro bijkomende verkeersboetes, maar krijgt slechts 2,3 miljoen euro terug.

De VVSG vindt dat de herverdeling onvoldoende rekening houdt met de echte kosten van een politiezone.

Acht de minister het wenselijk de huidige verdeelsleutel voor het terugstorten van de geïnde bedragen te handhaven?

De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - België heeft zich ertoe verbonden het aantal doden en gewonden op de wegen tegen 2006 met 33 procent te verminderen.

Hiertoe heeft de regering een reeks maatregelen genomen. Zo werd onder meer beslist de politiezones financieel te stimuleren om inzake verkeersveiligheid acties te ondernemen.

De politiezones moeten bij de federale overheid een ontwerp van conventie indienen over de naleving van snelheidsbeperkingen, de preventie of bestrijding van het rijden in staat van alcoholopname of van dronkenschap, de preventie of bestrijding van het rijden onder invloed van andere stoffen die de rijvaardigheid beïnvloeden, de naleving van de regels betreffende het dragen van de veiligheidsgordel en het gebruik van andere beschermingsmiddelen, de naleving van specifieke regels voor het wegvervoer en de bestrijding van hinderlijk en gevaarlijk parkeren of van agressief gedrag in het verkeer.

De federale overheid keurt het ontwerp al dan niet goed. Bij goedkeuring van de conventie wordt via het verkeersboetefonds een financiële beloning gegeven voor de geleverde inspanningen. Deze retributie is gebaseerd op de reeds behaalde resultaten door de politiezones inzake de regeringsdoelstellingen. Dit betekent geenszins dat de daling van het aantal verkeersslachtoffers de enige parameter is om de doeltreffendheid van het verkeersveiligheidsbeleid te meten. De vermindering van het aantal slachtoffers vertegenwoordigt 37 procent van de verdeelsleutel.

De conventies worden jaarlijks geëvalueerd. Voor deze evaluatie maken de zones aan de ministers van Mobiliteit en van Binnenlandse Zaken een rapport over met de bijkomend geleverde inspanningen. Deze kunnen bestaan uit een verhoging van het aantal effectieven inzake verkeersveiligheid, een verhoging van het aantal controles en zo meer. Als de evaluatie negatief is, kunnen de ministers het sluiten van een nieuwe conventie weigeren, wat betekent dat de zones geen middelen uit het verkeersboetefonds krijgen.

Eind dit jaar zullen de overeenkomsten met de politiezones worden geëvalueerd. Uit de evaluatie zal blijken hoe het geld uit het verkeersboetefonds in de praktijk over de verschillende politiezones werd verdeeld.

De huidige verdeelsleutel - een systeem dat overigens altijd voor discussie zorgt, maar het onmiskenbare voordeel heeft op objectieve criteria te zijn gebaseerd - werd vastgelegd in Ministerraad. Alvorens die echter als `onrechtvaardig' te beschouwen, lijkt het raadzaam de resultaten van de evaluatie af te wachten.

Uiteindelijk zijn het de bevoegde diensten van de FOD's Mobiliteit en Vervoer en Binnenlandse Zaken die, op basis van een grondige analyse van de overeenkomsten die hun werden voorgelegd, de grootte van het bedrag bepalen dat aan de politiezones zal worden uitgekeerd. Het is dan ook geenszins zo dat elke politiezone aanspraak zal kunnen maken op het maximumbedrag waarin de verdeelsleutel voorziet. Men mag dan ook niet al te zeer te focussen op de hypothetische maximumbedragen die nu reeds aan de verschillende politiezones worden toegedicht.

Indien echter uit de evaluatie blijkt dat de huidige verdeelsleutel voor een onrechtvaardige verdeling van de vrijgekomen middelen zorgt, zal worden bekeken hoe daaraan een mouw kan worden gepast.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - We zullen moeten afwachten om te weten hoe de reële verdeling en uitbetaling gebeurd is. Ik maak nu reeds het pak klaar voor de minister om te zien welke mouw we hem zullen aanpassen als blijkt dat Vlaanderen betaalt, maar niet terugkrijgt.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging over «de uitspraak van het Arbitragehof naar aanleiding van de afschaffing van de papieren versie van het Staatsblad» (nr. 3-312)

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik heb altijd betreurd dat het Staatsblad is afgeschaft.

De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - Alleen de papieren versie is afgeschaft.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Voor mij komt dat op hetzelfde neer. Het Belgisch Staatsblad was aantrekkelijk door zijn jansenistische strengheid. Bovendien was het een goedkoop en natuurlijk slaapmiddel, dat geen negatieve gevolgen had voor de gezondheid. (Men glimlacht.)

Ik ben altijd van mening geweest dat individuele besluitvorming en dat wat ermee wordt gelijkgesteld, niet moet worden gedrukt. Maar algemene normatieve bepalingen - wijzigingen van de Grondwet, bijzondere wetten, wetten, materiële ministeriële en koninklijke besluiten - moeten worden gepubliceerd in een gedrukt Staatsblad. Niet iedereen maakt immers gebruik van de nieuwe communicatiemiddelen. Ook rijzen problemen inzake de rechtszekerheid: de teksten zijn immers makkelijker te manipuleren.

Het Arbitragehof heeft zich in een arrest bij mijn zienswijze aangesloten. Het heeft de bepalingen van de regering vernietigd en het oordeel geveld dat beslissing om het Staatsblad op slechts enkele papieren exemplaren te publiceren en te verspreiden, ongrondwettelijk was.

Het Staatsblad bracht de overheid trouwens per jaar 22 miljoen euro winst op.

Het Arbitragehof oordeelde dat het feit dat het Staatsblad enkel nog via het internet ter beschikking is, een schending is van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Aangezien het internet niet vrij toegankelijk is voor iedereen - men moet immers betalen voor een internetabonnement - is het Staatsblad ook niet meer toegankelijk voor alle burgers in gelijke mate. Het hof geeft de overheid tot 31 juli 2005 de tijd om met een oplossing voor de dag te komen.

Ik heb dan ook volgende vragen voor de staatssecretaris.

Welke maatregelen zal de regering nemen om tegemoet te komen aan de uitspraak van het Arbitragehof?

Acht de staatssecretaris het wenselijk om de internetversie van het Staatsblad uit te rusten van een blindsurferlabel zodat ook blinden en slechtzienden toegang hebben tot de internetversie van het Staatsblad?

De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - Net als de heer Vandenberghe heb ik kennis genomen van het arrest van het Arbitragehof dat enkele artikelen van de programmawet van december 2002 heeft vernietigd.

Volgens dat arrest hebben we voor de wijziging tijd tot 31 juli 2005. Dat betekent niet noodzakelijk het opnieuw invoeren van een papieren versie, maar het uitvaardigen van voldoende begeleidende maatregelen die de toegang tot de officiële teksten waarborgen voor alle burgers. Bovendien moeten we de toegankelijkheid van het internet verbeteren.

Als reactie op dat belangwekkende arrest heeft de regering beslist een werkgroep samen te stellen onder het voorzitterschap van de minister van Justitie, waarin ikzelf en staatssecretaris Vanvelthoven, bevoegd voor de informatisering van de Staat, zitting zullen hebben.

Een studie van InSites wijst uit dat 63% van de Vlaamse huisgezinnen over een pc beschikt en dat 80% daarvan toegang heeft tot het internet. Bovendien hebben talloze mensen toegang via hun werk en hebben heel wat gemeentehuizen en openbare bibliotheken een internetaansluiting.

Het arrest wijst op enkele lacunes, zoals het niet kunnen garanderen door de federale overheid dat er een voor iedereen toegankelijke internetverbinding bestaat.

Vorige week heb ik in de Kamer medegedeeld dat een mogelijke oplossing erin zou kunnen bestaan dat alle openbare bibliotheken in ons land over een aantal pc's met internetverbinding zouden beschikken.

Het Vlaams centrum voor openbare bibliotheken reageerde daarop dat het ter beschikking stellen van pc's en een internetverbinding reeds in 1996 werd gerealiseerd. De Vlaamse overheid financierde toen de aankoop voor elke openbare bibliotheek in Vlaanderen van een pc met internetverbinding. Sindsdien betaalt de Vlaamse overheid ook de netwerkinfrastructuur, zodat de pc's aan het internet gekoppeld blijven.

Dat is evenwel niet voldoende, want volgens genoemd centrum moeten de bibliotheken verder worden ondersteund in de uitbouw van informatica, zowel op het vlak van de hardware als inzake opleiding. Daarom zullen we op alle niveaus een gecoördineerde aanpak moeten ontwikkelen om dat te garanderen.

Naast het ter beschikking stellen van het Belgisch Staatsblad via computers en een internetverbinding in de bibliotheek, wat kosteloos is in tegenstelling tot wat de heer Vandenberghe beweert, bestaat een andere mogelijkheid erin om vanuit de gemeenschappen projecten aan te bieden, waarbij het internet op een andere manier raadpleegbaar is dan via de computer, bijvoorbeeld via het televisietoestel. De penetratiegraad van kabel en televisie in Vlaanderen bedraagt 97%.

Bovendien werd in Vlaanderen het project iDTV ontwikkeld, waarbij een aantal overheidsdatabanken via de televisie consulteerbaar zullen worden gemaakt. Het project bevindt zich momenteel in de proeffase en zal vanaf januari 2005 volledig ter beschikking zijn in alle huiskamers.

Tegelijkertijd heeft Belgacom beslist om vanaf oktober 2004 een gelijkaardig project op te starten, niet via de kabel, maar via de gewone telefoonlijn.

De overheid heeft niet gewacht op het Arbitragehof om bijkomende inspanningen te doen. Zoals de heer Vandenberghe weet, vermeldt de website van het Belgisch Staatsblad niet de gecoördineerde wetteksten. Onder voorzitterschap van onder andere de voorzitters van Kamer en Senaat werd de beslissing genomen om een kruispuntbank van wetgeving op te richten waarin we alle gecoördineerde wetten van ons land onderbrengen. Het initiatief werd goedgekeurd op de ministerraad van 26 mei van dit jaar. De Raad van State, het Hof van Cassatie, het Arbitragehof en een aantal andere belangrijke instellingen zullen een project uitwerken waardoor iedereen kosteloos de gecoördineerde wetgeving van de verschillende beleidsniveaus zal kunnen raadplegen.

Moeten we dan terugkeren naar het verleden, naar de situatie van vóór 1 januari 2002? De situatie was op dat ogenblik ook niet ideaal. Het arrest van het Arbitragehof geeft trouwens aan dat de situatie van vroeger niet de absolute garantie gaf dat iedereen de teksten kon raadplegen. Er waren een paar duizend abonnees en we moesten beslissen of we de drukkerij van het Staatsblad zouden vernieuwen. Dat zou 2 tot 2,5 miljoen euro kosten. Er werd beslist dat niet te doen. Bovendien was toen de toegang tot het papieren Staatsblad niet kosteloos. Ik was, zoals de heer Vandenberghe, een fervente dagelijkse lezer van het Staatsblad en herinner me dus zeer goed dat een exemplaar 170 frank kostte. Dat is, denk ik, zelfs duurder dan The Economist, terwijl die krant toch iets interessantere lectuur biedt dan het Belgisch Staatsblad. Ik vraag me dan ook af hoeveel gewone burgers geabonneerd waren op het Belgisch Staatsblad. Dat was meer een privilege van grote advocatenkantoren, kabinetten en uiteraard de Senaat.

De belangrijkste les die we uit het arrest moeten trekken, is dat we de inspanningen om de toegang tot internet te verbeteren, nog moeten versterken. Met deze regering leveren we daarvoor trouwens al ernstige inspanningen. Enkel op die manier zullen we ervoor zorgen dat het Belgisch Staatsblad nog meer kan worden geconsulteerd. Ik wil er trouwens op wijzen dat het aantal consultaties van het Belgisch Staatsblad sinds het via elektronische weg beschikbaar is, spectaculair is gestegen. Het aantal mensen dat vandaag het Belgisch Staatsblad leest, is veel groter dan vroeger. De elektronische beschikbaarheid van het Staatsblad heeft wel degelijk gezorgd voor een grotere toegankelijkheid, maar ik ben het ermee eens dat het nog lang niet voldoende is.

Collega Vanvelthoven heeft aangekondigd dat hij in september van dit jaar een nationaal actieplan voor de e-inclusie lanceert, met andere woorden een plan om de digitale kloof verder te dichten en iedereen gelijke kansen te bieden om met internet om te gaan. Bovendien wil hij ook werk maken van `warme ambtenaren', ambtenaren die de mensen bijstaan bij het afwikkelen van hun administratie via internet. Hij wijst erop dat momenteel in de gemeentehuizen de informaticatoestand wordt onderzocht naar aanleiding van de elektronische identiteitskaart. Verdere vragen hierover kunnen uiteraard aan hem worden gesteld.

Met zijn tweede vraag heeft de heer Vandenberghe inderdaad een punt. Ikzelf raadpleeg geregeld de website van het Staatsblad en we moeten zeker iets doen aan de gebruiksvriendelijkheid en de printvriendelijkheid ervan. Collega Vanvelthoven bekijkt op het ogenblik met de FOD Justitie of de site van het Staatsblad kan worden geïntegreerd in de federale portaalsite, zodat de informatie ook beschikbaar is voor blinden en slechtzienden. Het voorzien in een blindsurferlabel is terecht een van de aandachtspunten van de werkgroep waarover ik het daarnet had.

Mijn credo `minder papier, meer plezier' wordt blijkbaar niet altijd en door iedereen op luid applaus onthaald. Ik vind dat het arrest van het Arbitragehof de vinger op een aantal wonden legt, onder meer de toegankelijkheid tot het Staatsblad voor iedereen, ook voor mensen die thuis of op het werk geen internetaansluiting hebben. Ik geloof echter niet dat het Arbitragehof ons de weg naar het verleden heeft gewezen, maar wel de weg naar een betere toekomst.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik heb niet gepleit voor een terugkeer naar de vroegere toestand. Ooit heb ik alle staatsbladen moeten napluizen om de precieze juridische tekst terug te vinden. Alle codes in de geresumeerde tekst waren niet conform aan de tekst die verschillende keren was gewijzigd. Ik heb er geen bezwaar tegen dat de wet via het internet voor veel meer mensen toegankelijker wordt. Ik heb het hier over de jurist die precies wil weten welke tekst is aangenomen. De papieren versie biedt de grootste zekerheid omdat men kan controleren in de tijd. Op het internet is dat niet mogelijk, want men krijgt alleen het resultaat. De jurist moet kunnen onderzoeken of het resultaat juist is. Die toetsing moet mogelijk zijn.

Volgens de staatssecretaris zijn er drie originele exemplaren in de bibliotheek. Men kan de advocatenkantoren toch niet vragen naar de bibliotheek te gaan. Men zou de normatieve bepalingen kunnen laten drukken en wie geïnteresseerd is een prijs laten betalen. Het drukwerk kan perfect via een openbare aanbesteding. Veel magistraten vragen de gedrukte tekst van de wetten omwille van de rechtszekerheid. Zoals in andere landen zou er een gedrukte tekst moeten zijn van alle normatieve bepalingen. Meer dan de helft van het Staatsblad hoeft dan niet meer te worden gedrukt, maar de rechtszekerheid zou behouden blijven.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de staking van de Antwerpse cipiers» (nr. 3-309)

Mondelinge vraag van de heer Hugo Coveliers aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de situatie in de gevangenis te Antwerpen» (nr. 3-351)

De voorzitter. - Ik stel voor de vraag om uitleg en de mondelinge vraag samen te voegen. (Instemming)

De heer Hugo Coveliers (VLD). - Toen ik vorige week mijn vraag indiende was het probleem nog zeer acuut; intussen is het opgelost.

De minister zal wellicht uitleggen welke eisen zijn ingewilligd of welke veranderingen zijn aangebracht. Het heeft waarschijnlijk te maken met meer personeel en een soepelere werking voor de penitentiaire beambten. We kunnen tevreden zijn dat het probleem is opgelost, maar deze oplossing zal waarschijnlijk niet definitief zijn. Er is al meer dan tien jaar een probleem in de gevangenissen, niet alleen in België, maar in heel West-Europa. Het probleem moet ten gronde worden aangepakt. Men moet duidelijk vastleggen voor wie een gevangenisstraf een aangepaste bestraffing is en men moet duidelijk bepalen wanneer voorhechtenis aanvaardbaar is en wanneer niet. De wetgeving daaromtrent is al ettelijke keren gewijzigd. Eerst gaat het een tijdje goed en nadien wordt de voorhechtenis weer uitgebreid. Wanneer alles is afgelijnd, wanneer men kan schatten hoeveel plaatsen er nodig zijn, dan zal men beslissingen moeten nemen.

Indien blijkt dat de ruim 8.000 huidige plaatsen niet volstaan, moet er dringend nieuwe bijkomen. Indien men meer alternatieve straffen uitspreekt en indien men van oordeel is dat er voldoende plaatsen zijn om de gevangenen op een menswaardige manier in de gevangenissen te laten verblijven, hoeven er uiteraard geen nieuwe plaatsen bij te komen. Maar gezien de aanslepende problemen van de voorbije jaren, ziet het ernaar uit dat we in heel wat gevangenissen nieuwe problemen mogen verwachten, zeker als de weermakers ons met warmer weer beginnen te verwennen. Immers, hoe warmer het buiten is, hoe ondraaglijker de toestand in de gevangenissen wordt.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik sluit me volkomen aan bij de vraag van de heer Coveliers. We verheugen ons er inderdaad over dat de staking in Antwerpen niet voortduurt.

Anderzijds moeten we toch vaststellen dat stakingen van cipiers een bijna cyclisch gegeven zijn in ons land. Ze worden zowat een Mexican wave: als de cipiers niet in Antwerpen staken, dan doen ze het wel in Oudenaarde, als het daar niet gebeurt, dan doen ze het in Brugge en als de cipiers van Brugge niet staken, dan doen die van Brussel het wel.

Naast het fundamentele probleem van de overbevolking, is er nog het belangrijke feit dat de rechtbanken de Belgische staat nogmaals veroordeelden wegens het niet organiseren van de toegang van de advocaten tot hun cliënten. Er moet dringend een protocol tot stand komen tussen het ministerie van Justitie, de Orde van Advocaten en de cipiers, waardoor wordt gegarandeerd dat de verdediging ook bij staking toegang heeft tot de gevangenen. De permanentie van de openbare dienst vergt dat degene die in het raam van een voorlopig aanhoudingsbevel voor de raadkamer moet verschijnen, bijstand krijgt en dat de rechten van de verdediging te allen tijde worden gegarandeerd.

De overbevolking blijft een groot probleem, dat zonder maatregelen op middellange termijn en zonder het bouwen van minstens een nieuwe gevangenis, niet kan worden opgelost. De regering moet terzake een initiatief nemen. Want als de regering bijvoorbeeld publiek zou aankondigen dat alle gevangenisstraffen van maximaal drie jaar voorlopig niet moeten worden uitgezeten, zou dit alleen maar een contraproductief effect sorteren. Aan de ene kant zou de publieke opinie vaststellen dat deze straffen weer niet worden uitgevoerd en aan de andere kant zouden de magistraten, om gevangenisstraffen toch effectief te laten worden, zwaardere straffen beginnen uit te spreken.

Het is positief dat een oplossing is bereikt voor de stakende cipiers, maar tegelijk pleit ik ervoor dat men de oplossing meer in de diepte en meer structureel zoekt. Spijtig genoeg neemt de criminaliteit toe en worden er bijgevolg meer gevangenisstraffen uitgesproken; en daarin zal niet meteen verandering komen. Als we dus de komende zomermaanden en de komende jaren niet geconfronteerd willen blijven met stakingen van cipiers, moeten er dus dringend nieuwe maatregelen komen.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Ik ben blij dat de staking in Antwerpen beëindigd is met een akkoord dat er gekomen is na harde onderhandelingen, maar met nieuwe engagementen die daar trouwens absoluut noodzakelijk waren. Als we kijken naar de gemiddelde begeleidingsgraad in de gevangenissen van het Rijk, ligt die in Antwerpen duidelijk onder het gemiddelde. De toestand in de gevangenissen is pijnlijk. De permanente overbevolking heeft gevolgen voor alle betrokkenen binnen de penitentiaire instellingen.

We hebben geopteerd voor overleg met alle actoren van het gevangeniswezen met het oog op een grote rondetafelconferentie die binnenkort zal plaatsvinden. Nadat we de vinger aan de pols van iedere instelling hebben gehouden, zullen we op die vergadering samen met de vakbondsorganisaties voorstellen proberen te doen in een reeks domeinen. Ik denk bijvoorbeeld aan een belangrijke kwalitatieve herwaardering van de bewakersopleiding.

Op de ministerraad van 30 en 31 maart jl. hebben we verschillende maatregelen getroffen om de overbevolking tegen te gaan. Ik denk bijvoorbeeld aan het wetsontwerp op de overbrenging van veroordeelden. De Raad van State heeft advies uitgebracht over dit ontwerp en ik hoop dat het in de komende weken of maanden door het parlement kan worden behandeld. Dat zal zeker een invloed hebben op de overbevolking.

Een ander voorbeeld is het voorontwerp van wet op de voorlopige hechtenis. Het is niet de bedoeling een omwenteling in de huidige praktijk van de voorlopige hechtenis tot stand te brengen, maar wel om een signaal te geven dat in België bepaalde praktijken gemeden moeten worden. Momenteel zitten immers tot 40% van de gedetineerden in voorlopige hechtenis. Dat cijfer vind ik niet normaal.

We zullen ook zeer binnenkort een wetsontwerp voorstellen op de strafuitvoeringsrechtbanken, die de aard van de straf zullen kunnen wijzigen. In individuele gevallen zal men een gevangenisstraf kunnen vervangen door een werkstraf of door elektronisch toezicht. We werken ook aan een uitbreiding van het aantal personen dat onder elektronisch toezicht kan worden geplaatst.

De regering heeft eveneens besloten om in Vlaanderen een instelling voor psychiatrisch geïnterneerden op te richten zoals die van Paifve. Aldus kunnen mensen die niet thuishoren in een gevangenis naar andere instellingen worden overgebracht.

In de marge van de herziening van de wet van 1965 hebben we ook beslist dat primaire jonge delinquenten in een gespecialiseerde instelling zullen kunnen worden opgevangen. Zo komen die jongeren niet in contact met mensen die al goed vertrouwd zijn met het gevangenisleven. Dat is immers een criminogeen milieu en jonge primaire delinquenten moeten zoveel mogelijk gescheiden blijven van individuen die hun toekomst in gevaar kunnen brengen.

We werken onafgebroken verder om de chronische overbevolking in te dijken, maar het is een illusie te denken dat er oplossingen zijn op korte termijn. We onderzoeken momenteel, in overleg met de Raad van Procureurs des Konings, of de akten van opsluiting enigszins in de tijd kunnen worden gespreid. We stellen immers vast dat er altijd een piek ontstaat in juni, vlak voor het gerechtelijk verlof. Het is geen mirakeloplossing, maar aldus kunnen grote schommelingen worden vermeden.

Decennialang al worstelen opeenvolgende ministers van Justitie met dit grote menselijke probleem. We proberen vooruit te gaan, maar dat vergt tijd. Het is simplistisch te denken dat de bouw van nieuwe gevangenissen alle problemen zou oplossen. Het kost jaren om een nieuwe gevangenis of een nieuwe psychiatrische eenheid op te richten. Bovendien moet men daarvoor gespecialiseerd personeel aanwerven.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik dank de minister voor haar antwoord. Bij de bespreking van de diverse ontwerpen in de commissie voor de Justitie de volgende maanden zal dit punt ongetwijfeld nog aan bod komen.

De heer Hugo Coveliers (VLD). - De problematiek rond de gevangenissen is bijzonder moeilijk en is afhankelijk van vele factoren. Op ieder ogenblik kan een kleinigheid de situatie doen ontvlammen. In ons land zit een veel te groot aantal mensen in voorlopige hechtenis. Er worden al gedurende tien jaren pogingen ondernomen om daar iets aan te doen. Ik hoop dat het nu zal lukken.

Ik pleit ervoor om te beslissen of er nu al dan niet meer plaatsen in de gevangenis nodig zijn. Als de beslissing genomen is dat er inderdaad meer plaatsen nodig zijn, dan moet die beslissing niet meer ter discussie worden gesteld, maar moeten er plaatsen bijkomen.

Ik stel met genoegen vast dat er een afzonderlijke gevangenis voor de geïnterneerden komt. Die noodzaak werd bevestigd door het Europees Comité ter voorkoming van Foltering. Mensen die ziek zijn horen niet thuis in een gevangenis. Deze problematiek valt gedeeltelijk onder de bevoegdheid van de gemeenschappen.

In de Kamer wordt op dit ogenblik het zogenaamde voorstel-Dupont over de rechtspositie van de gedetineerden besproken. Als dat wetsvoorstel wet wordt, zullen er opnieuw heel wat plaatsen te kort zijn in de gevangenissen. Er zal onder meer nood zijn aan bijkomende ruimte en personeel. Daarmee moet rekening worden gehouden. Ons land wordt bovendien gecontroleerd door het Europees Comité ter voorkoming van Foltering. Die controle is grondiger in landen in onze buurt dan in landen in andere delen van Europa.

In ieder geval is een moeilijke kwestie voorlopig opgelost. De minister besteedt terecht dag en nacht aandacht aan dat probleem.

Vraag om uitleg van mevrouw Clotilde Nyssens aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de opening van een enig loket voor het grensoverschrijdend bezoekrecht» (nr. 3-310)

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Het aantal gemengde koppels stijgt voortdurend. De gevolgen van dergelijke echtverbintenissen zijn soms moeilijk beheersbaar. Ik denk met name aan het grensoverschrijdend bezoekrecht dat steeds meer uitbreiding kent en in geval van moeilijkheden soms aanleiding kan geven tot ontvoeringen van kinderen door ouders.

In april jongstleden had de minister aangekondigd dat in juni een enig loket voor ontvoeringen door ouders en voor grensoverschrijdend bezoekrecht zou worden geopend. Volgens het persbericht zou dat enige loket alle inlichtingen betreffende beide problemen centraliseren. Het zou overdag toegankelijk zijn via een enig telefoonnummer. 's Avonds en gedurende het weekend zou de identiteit van een referentiepersoon bij de FOD Justitie aan de dienstdoende magistraten worden meegedeeld.

Verder was er sprake van de oprichting van een reflectiegroep en van de versterking van de coördinatiecel met zes personen: twee adjunct-adviseurs-juristen, twee gegradueerden in de rechtspraktijk en twee psychologen.

Ik zou graag weten of dat enige loket is geopend, waar het is gevestigd, welk telefoonnummer het heeft en welke openingsuren. Is het systeem met een referentiepersoon bij de FOD Justitie ten behoeve van de dienstdoende magistraten geïnstalleerd? Wordt het loket belast met de behandeling van de dossiers of verzamelt het slechts inlichtingen? Kregen de coördinatiecel en de reflectiegroep de aangekondigde versterking?

Deze week nog werden wij met twee concrete gevallen van ontvoering geconfronteerd. De parlementsleden worden meer en meer aangesproken door gezinnen die geheel overstuur zijn en willen weten tot wie zij zich moeten wenden.

(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, ondervoorzitter.)

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Het enig loket zal een plaats krijgen bij de Belgische centrale overheid. Het zal enerzijds inlichtingen verstrekken en anderzijds de dossiers behandelen waarvoor het rechtstreeks bevoegd is.

De versterking van de Belgische centrale overheid - en niet die van de ministeriële coördinatiecel en van de reflectiegroep - beantwoordt aan een dubbele behoefte. De eerste is de optimale toepassing van de Europese en internationale instrumenten die België heeft onderschreven. De tweede bestaat erin aan de getroffen ouders en aan de verschillende bevoegde instanties alle juridische en praktische informatie te verstrekken met betrekking tot internationale ontvoeringen door ouders en het grensoverschrijdende bezoekrecht, ook op het vlak van preventie.

Het enig loket kan pas beginnen werken als er bijkomend personeel in dienst is genomen. De indienstneming werd goedgekeurd bij de begrotingscontrole 2004 en is toegestaan vanaf deze maand. De wervingsprocedure is zopas van start gegaan. Thans worden de functieprofielen opgesteld op basis waarvan de personeelsdienst van mijn departement in de eerstvolgende weken met de selectie zal beginnen. Vanaf september of oktober 2004 moet extra personeel in dienst kunnen worden genomen.

Het systeem van de referentiepersonen bij de FOD Justitie ten behoeve van de magistraten van wacht hangt samen met de werking van het enige loket. We moeten dus nog wat geduld opbrengen.

Wat de interministeriële coördinatiecel en de reflectiegroep betreft, kan ik mededelen dat de ministerraad op 4 april 2003 de besluiten heeft ontvangen van de rondetafelconferentie over internationale ontvoeringen door ouders en over het grensoverschrijdende bezoekrecht, die op 14 maart 2003 plaatsvond onder het covoorzitterschap van de ministers van Buitenlandse Zaken en van Justitie.

De ministerraad heeft zich akkoord verklaard met de oprichting van twee organen: een interministeriële coördinatiecel onder de gemeenschappelijke leiding van de FOD's Justitie en Buitenlandse Zaken, en een reflectiegroep bestaande uit vertegenwoordigers van de federale overheden met administratieve, gerechtelijke en politiebevoegdheden, experts, psychologen en bemiddelaars. Die reflectiegroep moet voorstellen formuleren die door de interministeriële coördinatiecel zullen worden onderzocht en vervolgens aan de ministerraad meegedeeld.

De interministeriële coördinatiecel heeft verschillende keren vergaderd. Er is contact gelegd met Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, om de reflectiegroep informatie te bezorgen over de centralisatie van de rechtbanken, de implementatie van de Europese verordening van november 2003, de zogenaamde Brussel 2 bis, evenals over de plaats van de bemiddeling in administratieve en gerechtelijke procedures met het oog op de terugkeer, de organisatie en de bescherming van het bezoekrecht.

De reflectiegroep die in september aanstaande van start moet gaan, zal zich ook buigen over de psychologische begeleiding van de ouders en de kinderen.

Algerije en Egypte werden als eerste geraadpleegd met het oog op bilaterale samenwerking inzake de internationale ontvoering van kinderen en het grensoverschrijdende bezoekrecht. Die raadplegingen kunnen als positief worden bestempeld. Ik hoop dat zij in de volgende maanden zullen uitmonden in overeenkomsten.

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Ik dank de minister voor het precieze tijdschema en voor de verduidelijking van de rol van de interministeriële coördinatiecel en van de reflectiegroep. Ik neem er akte van dat haar administratie werk maakt van de nieuwe realiteit en de nieuwe geschillen, die spijtig genoeg voortdurend uitbreiding nemen.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de toepassing van de omzendbrief inzake homohuwelijken» (nr. 3-311)

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Mijn vraag betreft de toepassing van de omzendbrief van 23 januari 2004 tot vervanging van de omzendbrief van 8 mei 2003 betreffende de wet van 13 februari 2003 tot openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht en tot wijziging van een aantal bepalingen van het Burgerlijk Wetboek door de ambtenaren van burgerlijke stand van de gemeenten van dit land, zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 27 januari 2004.

In de omzendbrief staat te lezen wat volgt: "Als, overeenkomstig een bepaling van het nationale recht van de echtgenoten of van één van hen, het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht is verboden, is die bepaling evenwel niet van toepassing ten voordele van de Belgische wet, voorzover één van de toekomstige echtgenoten Belg is of zijn gewone verblijfplaats in België heeft. Het verbod van een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht is immers discriminerend en in strijd met onze internationale openbare rechtsorde. Deze strijdigheid met onze internationale openbare rechtsorde heeft noodzakelijkerwijs tot gevolg dat de Belgische wet betreffende het huwelijk van toepassing is op de voorwaarde inzake geslacht, voor zover één van de echtgenoten Belg is of in België zijn gewone verblijfplaats heeft."

Evenwel weigeren sommige gemeentebesturen huwelijken te voltrekken tussen personen van hetzelfde geslacht, waarbij één van de echtgenoten Belg is of zijn verblijfplaats heeft in België, en de andere echtgenoot hier illegaal verblijft. Is dit dan geen discriminatie, nu dit voor heterohuwelijken in dezelfde gevallen geen beletsel is tot het voltrekken van een huwelijk?

Ik verwijs daarvoor naar art. 64, §1, van het Burgerlijk Wetboek, dat de documenten vermeldt die moeten worden voorgelegd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand bij de aangifte van het huwelijk, en meerbepaald naar punt 5º, dat luidt als volgt: "5º een bewijs van de inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister en/of een bewijs van de actuele verblijfplaats;".

De actuele verblijfplaats die nodig is, is dus een feitenkwestie en geen juridisch-administratieve kwestie, zodat ook mensen die niet zijn ingeschreven in een register, zoals illegalen, in België kunnen trouwen mits zij de documenten voorleggen vereist door artikel 64, §1 van het Burgerlijk Wetboek.

Dit wordt trouwens onomstotelijk aangetoond, dacht ik, door de omzendbrief van 28 augustus 1997 betreffende de procedure van de huwelijksafkondiging en de documenten die dienen te worden overgelegd ten einde een visum met het oog op het afsluiten van een huwelijk in het Rijk te bekomen en ten einde een visum gezinshereniging op basis van een huwelijk afgesloten in het buitenland te bekomen, nu deze omzendbrief in artikel M4 uitdrukkelijk stelt dat een illegale vreemdeling in België mag huwen.

Deze visie wordt trouwens ook gevolgd in het ontwerp I.P.R-wetboek, nu dit gelet op artikel 4 §2, 1º juncto artikel 44 tevens toelaat dat een illegaal hier een huwelijk afsluit mits hij sinds meer dan 3 maanden zijn gewone verblijfplaats heeft in België.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Kunt u uw vraag verduidelijken? Welk verschil bestaat er volgens u tussen de situatie van heteroseksuele personen die huwen en die van homoseksuele personen die willen huwen, wanneer één van beide of beide partners illegaal in ons land verblijven? Wat is het verschil en waarin bestaat de discriminatie?

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Vanuit wettelijk oogpunt bestaat er mijns inziens geen discriminatie. In de praktijk rijzen er echter wel problemen. Ik ontvang immers signalen van mensen die mij laten weten dat sommige gemeentebesturen weigeren om een huwelijk tussen partners van hetzelfde geslacht te voltrekken, als één van beiden illegaal is. De toepassing van de wet is dus wel problematisch. Gemeentebesturen zouden namelijk de wettelijkheid van de omzendbrief die een en ander regelt, in twijfel trekken.

Ik zou graag weten wat de minister denkt van die feitelijke discriminatie. Volgt de minister de stelling dat ook illegalen, gelet op de omzendbrief van 23 januari 2004, kunnen trouwen met iemand van hetzelfde geslacht, voor zover één van de echtgenoten Belg is of in België haar of zijn gewone verblijfplaats heeft, en dat eventueel zelfs een huwelijk tussen twee illegalen van hetzelfde geslacht moet mogelijk zijn?

Heeft de minister weet van ambtenaren van de burgerlijke stand die desondanks weigeren een huwelijk te voltrekken tussen personen van hetzelfde geslacht, als één van de partners of beide partners illegaal zijn? Zo ja, op welke gronden wordt dit dan geweigerd? Als de minister meent dat deze weigering onwettig is, welke maatregelen wenst zij dan te nemen tegen de betrokken gemeenten of ambtenaren? Bereidt de minister in voorkomend geval een bijkomende omzendbrief voor? Welke beleidsmaatregelen is zij van plan te nemen om dit probleem op te lossen?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Het antwoord op de eerste vraag is onverkort `ja'. Artikel 12 van de Europese Conventie voor de Rechten van de Mens beschermt het recht op het huwelijk ongeacht het verblijfsstatuut. Dit beginsel werd overigens uitdrukkelijk bevestigd in de rondzendbrief met betrekking tot de wet van 4 mei 1999 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende het huwelijk. De Belgische ambtenaar is bevoegd zodra één van de partners een reële band met België heeft.

Bovendien bepaalt artikel 63, §2, van het Burgerlijk Wetboek dat de huwelijksverklaring mag worden gedaan bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de huidige verblijfplaats van één van beide echtgenoten. Met andere woorden: twee personen, of ze nu hetero- of homoseksueel zijn, die illegaal in België verblijven, kunnen hier in het huwelijk treden.

Op de tweede vraag moet ik antwoorden dat ik niet op de hoogte ben van dergelijke moeilijkheden op het terrein. Ik ben daarover tot op vandaag alleszins nooit geïnterpelleerd. Op een bepaald ogenblik hebben sommige gemeenten zich weliswaar verzet tegen de toepassing van de rondzendbrief over het huwelijk tussen homoseksuelen van verschillende nationaliteit. Wij hebben met die gemeenten contact opgenomen om het waarom en het hoe van die rondzendbrief uit te leggen. Een substituut-procureur des Konings heeft zonder de instemming van zijn procureur een ongelukkige brief verstuurd. De procureur heeft echter orde op zaken gesteld en sindsdien heb ik geen enkele klacht meer ontvangen over weigeringen om die rondzendbrief toe te passen.

Bovendien zal de wet dit standpunt opnieuw kracht bijzetten. Het Wetboekvan Internationaal Privaatrecht is vandaag door de Kamer aangenomen. Het komt terug naar de Senaat die het volgende week zal aannemen. Artikel 44 van het Wetboek bepaalt dat het huwelijk kan worden voltrokken als een van beide partners zijn gewone verblijfplaats in België heeft. Artikel 64 van het Burgerlijk Wetboek zal in die zin moeten worden aangevuld. Het bewijs van drie maanden reëel verblijf zal met alle rechtsmiddelen kunnen worden aangevoerd.

Er zal in elk geval een circulaire worden opgesteld om de toepassing van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht uit te leggen. Dit probleem zal worden aangesneden en zo nodig zal nog duidelijkere toelichting worden gegeven. De ambtenaren van burgerlijke stand die zouden weigeren de wet toe te passen, kunnen daarvoor persoonlijk aansprakelijk worden gesteld.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het antwoord van de minister is duidelijk en evident, gelet op de huidige wetgeving. Ik heb weet van een geval waarbij de burgerlijke stand weigert de wet toe te passen. Ik zal de betrokkene vragen de diensten van de minister daarvan op de hoogte te brengen. Het was niet mijn bedoeling een antwoord te krijgen op een concrete vraag. Ik wou enkel de problematiek schetsen. Ik hoop dat de toestand kan worden opgehelderd zodat verdere stappen overbodig zijn.

Vraag om uitleg van mevrouw Erika Thijs aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «het onderzoek van het Comité I naar de tekortkomingen van de Staatsveiligheid in het onderzoek naar visafraude en fraude met identiteitspapieren» (nr. 3-314)

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Vorige week hebben we kennis genomen van het activiteitenverslag van het Comité I. Het is duidelijk dat de Staatsveiligheid, wat de mensenhandel betreft, in twee onderzoeken naar fraude met valse visa en identiteitspapieren heeft geblunderd. De Staatsveiligheid legde cruciale informatie naast zich neer en slaagde er niet in het netwerk van fraudeurs in kaart te brengen.

In 1997 werd op de Belgische ambassade in Sofia een zwendel ontdekt waarbij tussen 1995 en 1997 minstens 500 valse visa zouden zijn uitgereikt. Tegelijkertijd deelde een lid van de Dienst Protocol op het ministerie van Buitenlandse Zaken duizenden valse identiteitskaarten uit, voornamelijk aan Russische maffiosi. Hoewel de Belgische ambassade in Sofia honderden valse visa uitreikte, deed de Belgische Staatsveiligheid volgens het nieuwe rapport van het Comité I geen enkel onderzoek naar de relaties die diplomaten met de georganiseerde misdaad onderhielden.

Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, dat de strijd tegen de mensenhandel moet coördineren, tilde indertijd zeer zwaar aan deze zaken. De Belgische ambassadeur in Sofia werd ervan verdacht voor de Bulgaarse inlichtingendienst en voor de maffia te werken. Uit een intern onderzoek bleek volgens het Comité I dat de Belgische ambassadeur geen fouten had gemaakt.

Volgens Johan Leman, toen directeur van het CGKR, werden drie interne onderzoeken uitgevoerd, maar werden er slechts twee bekendgemaakt. Sommigen beweren dat die twee onderzoeken een lachertje waren omdat sommige mensen onder druk waren gezet om te zeggen dat er niets aan de hand was. Johan Leman verklaarde vorige week nog dat duizenden mensen via de Dienst Protocol valse diplomatenpassen kregen en dat met de zaak `Lebbe' slechts een kleine garnaal werd gevat, die bovendien als sanctie nog een jaar loon uitbetaald kreeg. Andere ambtenaren, die volgens Leman ook bij de fraude betrokken waren, werden weggepromoveerd. De Staatsveiligheid stelde naar dat alles geen onderzoek in.

De Staatsveiligheid deed echter wel een onderzoek naar de achtergrond van de personen die een vals visum of vals paspoort kregen. De dienst signaleerde veertig dubieuze gevallen bij het gerecht. Het ging onder meer om eminente zakenlieden die betrokken waren bij belangrijke onderhandelingen met België, sportlieden en diplomaten die bekend stonden als spionnen.

In de senaatscommissie Mensenhandel, waarvan ik lang lid ben geweest, vergat de minister van Buitenlandse Zaken het derde onderzoek te vermelden. Dat onderzoek werd nooit bekendgemaakt, maar het zou erg kritisch zijn. De commissie Mensenhandel heeft bijna een volledig jaar gewijd aan het onderzoek van de visafraude op de ambassade te Sofia en van de zaak `Lebbe'. Ondanks de discussies en de hoorzittingen werd volgehouden dat er niets aan de hand was. Ikzelf en vele andere commissieleden waren teleurgesteld over de antwoorden die ons werden gegeven. Nooit heeft de minister van Buitenlandse Zaken enige opmerking gemaakt of verduidelijking gegeven. Hij heeft er integendeel alles aan gedaan om te voorkomen dat de commissie Mensenhandel na de verkiezingen van 18 mei 2003 opnieuw kon worden opgericht. Hij dreigde zelfs met een regeringscrisis.

Graag had ik van de minister van Justitie vernomen of zij kennis heeft van de onderzoeken van de Staatsveiligheid in de dossiers `Sofia' en `Lebbe' en van het derde niet medegedeelde onderzoek, dat veel kritischer zou zijn dan de twee andere. Zo ja, wat is haar standpunt over de inhoud van de rapporten of het gebrek aan inhoud? Wat is de reactie van de minister op het rapport van het Comité I? Waarom werd het kritische derde onderzoek nooit medegedeeld aan de commissie Mensenhandel van de Senaat? De leden van die commissie zijn bijna een jaar lang bij de neus genomen.

Wij vragen ons af of het alsnog mogelijk is de commissie Mensenhandel opnieuw op te richten. Bij het begin van deze regeerperiode werd beweerd dat het niet opportuun was de commissie opnieuw op te richten omdat ze zou worden geïntegreerd in de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden. We moeten helaas vaststellen dat er tot op heden weinig initiatieven zijn genomen op het vlak van de bestrijding van de mensenhandel en de opvolging van de aanbevelingen. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om de regering te vragen haar beslissing ter zake opnieuw in overweging te nemen.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - De vraag heeft betrekking op een onderzoek naar een fraude met visa op de Belgische ambassade van Sofia in de periode 1995-1997, het zogenaamde dossier `Sofia' of `Coen', en de frauduleuze uitreiking van VIP-identiteitskaarten door een ambtenaar van de dienst Protocol van de FOD Buitenlandse Zaken, de zaak `Lebbe'.

Over het derde dossier waarnaar de vraag verwijst kan ik geen standpunt innemen, aangezien ik momenteel over onvoldoende concrete of controleerbare elementen beschik.

In zijn activiteitenverslag van 2003 heeft het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten kritiek geuit omtrent de manier waarop de onderzoeken in de eerste twee dossiers bij de Veiligheid van de Staat werden gevoerd. De dienst wordt verweten enkel onderzoek te hebben gevoerd naar de begunstigden van de documenten en te weinig aandacht te hebben gehad voor de daders van de fraude.

De Staatsveiligheid heeft in het onderzoek naar de bedrieglijke toekenning van visa en speciale identiteitskaarten bij de Belgische diplomatieke diensten samengewerkt met de gerechtelijke en politionele autoriteiten. Deze uitwisseling van informatie tussen de Veiligheid van de Staat enerzijds en de gerechtelijke overheid en politiediensten anderzijds, verloopt nu via het federale parket en wordt officieel geregeld in de omzendbrief COL 13/99 van het College van procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep. Vóór deze regeling in werking trad werd echter reeds op een opbouwende en positieve manier samengewerkt volgens de principes die later in COL 13/99 werden opgenomen. Deze samenwerking tracht complementair van aard te zijn, waarbij parallelle onderzoeken bij gerechtelijke autoriteiten én inlichtingendienst worden voorkomen.

Aangezien, zowel in het dossier `Sofia' als in de zaak `Lebbe', vrijwel onmiddellijk nadat de Staatsveiligheid kennis kreeg van een aantal feiten, een gerechtelijk onderzoek was gestart naar de organisatoren van de fraude, heeft de Staatsveiligheid, op vraag van de gerechtelijke overheden en van de toenmalige administrateur-generaal, dit aspect van de dossiers niet bijkomend onderzocht. Wel werden de criminele netwerken, die de begunstigden waren van de documenten in België, in kaart gebracht. Deze informatie werd aan het federale parket bezorgd.

Conform de wet van 11 december 1998 voert de Staatsveiligheid een veiligheidsonderzoek uit naar personen die toegang dienen te hebben tot geclassificeerde informatie. Het is echter de FOD Buitenlandse Zaken die beslist welke personen van de eigen dienst het voorwerp uitmaken van een dergelijk onderzoek. In de huidige wettelijke context heeft de Staatsveiligheid derhalve noch de buitenlandse bevoegdheden, noch het initiatiefrecht om diepgaand onderzoek te voeren naar de achtergrond en de relaties van het diplomatieke en administratieve personeel van de Belgische ambassades in het buitenland.

Het dossier `Sofia' is momenteel in handen van het federale parket dat tegen het einde van het jaar zijn eindvordering zou moeten instellen. In het dossier `Lebbe' wordt het vonnis verwacht tegen 9 september 2004. Rekening houdend met het feit dat deze gerechtelijke dossiers nog steeds in behandeling zijn, is het begrijpelijk dat ik me op geen enkele wijze in één van deze dossiers kan mengen.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - In het begin van haar antwoord heeft de minister gezegd dat zijn niet weet wat er precies in dit derde dossier staat. Ik zou van haar willen vernemen of dit derde dossier dan wel bestaat. Daarover bestaat immers enige twijfel, want in verschillende krantenartikelen wordt ernaar verwezen. In het verslag van het Comité I gaat het alleen over de zaak `Lebbe' en de zaak `Sofia' en nog een aantal andere zaken. Ik zie daarin echter ook dat er nog een derde kritisch rapport zou bestaan. De minister zegt dat zij niet weet wat de inhoud daarvan is. Daaruit leid ik af dat er wel degelijk een derde dossier bestaat.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Ik heb dat niet gezegd.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - U hebt gezegd dat u niet weet wat de inhoud ervan is.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Als het bestaat, weet ik niet wat erin staat.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - In februari 2001 hebben we de heer Johan Leman van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding gehoord in de commissie. Op dat ogenblik was het dossier eigenlijk al lang hangende. Als ik me goed herinner is men pas in de zomer van 2001 met het onderzoek begonnen. Op dat ogenblik was het dossier van mevrouw Coen over de ambassade in Sofia al lang hangende. Ik vraag me af of het altijd zo lang duurt vóór de Staatsveiligheid ingrijpt in een zo belangrijk dossier. Ik heb misschien niet zo goed gevolgd, maar u zegt dat de federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken zijn diplomaten in die mate kan beschermen dat maar moeilijk een onderzoek kan worden gevoerd. Als Buitenlandse Zaken geen toestemming geeft, kan de Staatsveiligheid geen onderzoek voeren. Is dat zo?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Dat heb ik niet gezegd. U zult het vaststellen als u mijn antwoord leest. Ik stel trouwens voor dat deze dialoog wordt gevoerd in de begeleidingscommissie.

De voorzitter. - Dat is inderdaad een mogelijkheid, mevrouw, maar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden heeft zich de afgelopen jaren altijd specifiek met het probleem van de visafraude beziggehouden. Zodra de rapporten openbaar worden gemaakt, is de vraag uiteraard ontvankelijk.

Vraag om uitleg van mevrouw Annemie Van de Casteele aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de werking van de Orde der Apothekers» (nr. 3-300)

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Ik hoop, samen met de minister, dat we in de loop van het volgende werkjaar tot een hervorming van de verschillende ordes kunnen komen. Intussen moeten de huidige ordes nog functioneren. Ik vind het spijtig dat ik de minister vandaag in de plenaire vergadering deze vraag moet stellen, want ik heb hem hierover al een brief geschreven en hij is ook al aangeschreven door de ordes zelf. Eigenlijk had ik gehoopt dat dit sneller had kunnen geregeld worden.

In de provinciale raden van de Orde der apothekers en in de raden van beroep zetelen magistraten-assessoren die de orde bijstaan en toezien op het correcte verloop van de tuchtprocedures. We hopen dat trouwens te kunnen behouden in de toekomst. Deze magistraten worden om de zes jaar door de Koning benoemd. Ze worden na akkoord van de minister van Justitie door het bevoegde directoraat-generaal van Justitie voorgedragen aan de minister van Volksgezondheid.

Momenteel doet zich een acuut probleem voor in de Nederlandstalige en Franstalige raad van beroep van de Orde, waar vijf effectieve en vijf plaatsvervangende magistraten moeten worden benoemd en ook de voorzitter, die een magistraat moet zijn, moet worden aangewezen. Aan hun mandaat is een einde gekomen op 30 juli 2002. Ook de magistraten-assessoren van de vijf Franstalige provinciale raden van de Orde en hun plaatsvervangers moeten worden aangewezen. Die mandaten werden reeds op 3 oktober 2001 beëindigd. Ten slotte moeten twee griffiers benoemd worden als secretaris van de raden van beroep. Het mandaat van de griffiers verviel op 21 november 2001.

Hoewel de uittredende magistraten mogen blijven zetelen na het einde van hun mandaat om de continuïteit van de rechtspraak te verzekeren, rijzen toch enkele ernstige problemen. Zo is de voorzitter van de Franstalige raad van beroep vorig jaar overleden. In de Nederlandstalige raad blijven door overlijden en ontslag maar twee effectieve magistraten over en ook de meeste plaatsvervangende magistraten hebben ontslag genomen. Sinds meer dan een jaar kan de Nederlandstalige raad van beroep niet meer geldig zitting houden. Ondertussen blijven verschillende zaken hangen, wat de rechtszekerheid van de partijen in het gedrang brengt.

Wat is de stand van zaken in dit dossier?

Heeft de minister reeds een lijst van kandidaten-magistraten ontvangen van het bevoegde directoraat-generaal van Justitie?

Heeft hij een ontwerp van koninklijk besluit voorbereid?

Zo ja, wanneer zal dit aan de Koning ter ondertekening worden voorgelegd?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Het bevoegde directoraat-generaal van Justitie heeft mij in goede orde de lijst van de kandidaten-magistraten voor de Nederlandstalige en de Franstalige raad van beroep toegestuurd. Ik heb de lijst doorgestuurd naar het directoraat-generaal Basisgezondheid, dat de benoemingsbesluiten heeft opgemaakt. Deze besluiten liggen nu ter ondertekening bij de Koning en zullen zo spoedig mogelijk gepubliceerd worden.

Het koninklijk besluit betreffende de benoeming van de magistraat-assessoren in de provinciale raad van Namen werd reeds op 17 december 2003 gepubliceerd. Voor de vier andere Franstalige provinciale raden heb ik van het directoraat-generaal van Justitie de lijsten van kandidaten gekregen. De besluiten liggen ter ondertekening bij de Koning en zullen ook zo spoedig mogelijk worden gepubliceerd.

Ik heb helaas nog geen lijst van kandidaten voor de functie van griffier bij de raden van beroep.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Ik dank de minister voor het duidelijke antwoord. Ik hoop alleen dat de Koning de besluiten zeer binnenkort zal ondertekenen.

Ik zal de minister van Justitie vragen de minister van Sociale Zaken een voorstel te doen in verband met de aanstelling van de griffiers.

De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergaderingen vinden plaats donderdag 1 juli 2004 om 10.00 en om 15.00 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 18.30 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Crombé-Berton, om familiale redenen, de heren Istasse, Nimmegeers en Wilmots, wegens andere plichten, de heren Ceder en Ramoudt, in het buitenland.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage

Naamstemmingen

Stemming 1

Aanwezig: 55
Voor: 55
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Christian Brotcorne, Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Erika Thijs, René Thissen, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille.

Stemming 2

Aanwezig: 53
Voor: 53
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Christian Brotcorne, Yves Buysse, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Erika Thijs, René Thissen, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille.

Stemming 3

Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Christian Brotcorne, Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Erika Thijs, René Thissen, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille.

Stemming 4

Aanwezig: 57
Voor: 57
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Christian Brotcorne, Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Erika Thijs, René Thissen, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille.

Stemming 5

Aanwezig: 58
Voor: 47
Tegen: 0
Onthoudingen: 11

Voor

Christian Brotcorne, Ludwig Caluwé, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Erika Thijs, René Thissen, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Marc Van Peel, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille.

Onthoudingen

Yves Buysse, Frank Creyelman, Michel Delacroix, Francis Detraux, Isabelle Durant, Michel Guilbert, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken.

Stemming 6

Aanwezig: 58
Voor: 47
Tegen: 0
Onthoudingen: 11

Voor

Christian Brotcorne, Ludwig Caluwé, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Erika Thijs, René Thissen, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Marc Van Peel, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille.

Onthoudingen

Yves Buysse, Frank Creyelman, Michel Delacroix, Francis Detraux, Isabelle Durant, Michel Guilbert, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken.

Stemming 7

Aanwezig: 58
Voor: 47
Tegen: 0
Onthoudingen: 11

Voor

Christian Brotcorne, Ludwig Caluwé, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Erika Thijs, René Thissen, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Marc Van Peel, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille.

Onthoudingen

Yves Buysse, Frank Creyelman, Michel Delacroix, Francis Detraux, Isabelle Durant, Michel Guilbert, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken.

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 77 van de Grondwet

Wetsvoorstel houdende de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken (van de heer Hugo Vandenberghe c.s.; Stuk 3-758/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, teneinde te voorzien in een objectieve berekening van de door de vader en de moeder te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen (van mevrouw Clotilde Nyssens; Stuk 3-754/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 betreffende de vergoedingen van lokale mandatarissen (van de heer Ludwig Caluwé; Stuk 3-755/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de drugswet van 24 februari 1921 en de geneesmiddelenwet van 25 maart 1964 (van de heer Hugo Vandenberghe; Stuk 3-757/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel betreffende de strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van de gedetineerden (van de heer Stefaan De Clerck c.s.; Stuk 3-759/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inzake de aftrekbaarheid van de door de werkgever toegekende verhuisvergoedingen (van de heer Ludwig Caluwé; Stuk 3-760/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 28 december 1983 betreffende het verstrekken van sterke dranken en betreffende het vergunningsrecht, om de verkoop van alcoholpops in drankautomaten te verbieden (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; Stuk 3-761/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 6 van de drugswet van 24 februari 1921 (van de heer Jacques Germeaux c.s.; Stuk 3-762/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 574 van het Gerechtelijk Wetboek en van artikel 182 van het Wetboek van vennootschappen, met het oog op de hergroepering van de geschillen die eigen zijn aan de ondernemingen bij de rechtbank van koophandel (van mevrouw Clotilde Nyssens; Stuk 3-763/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 77 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende het algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, inzake snelheidsbegrenzers (van de heer Didier Ramoudt; Stuk 3-770/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 7 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders teneinde werklozen te beschermen tegen een willekeurige sanctie (van mevrouw Isabelle Durant; Stuk 3-773/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Wetsvoorstel houdende de organisatie van sociale verkiezingen in de overheidssector (van de heer Alain Destexhe; Stuk 3-774/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 52, tweede lid, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (van mevrouw Clotilde Nyssens; Stuk 3-775/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Voorstellen van resolutie

Voorstel van resolutie inzake Noord-Cyprus (van mevrouw Fatma Pehlivan c.s.; Stuk 3-756/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Voorstel van resolutie betreffende een wereldwijd verbod op de productie en het gebruik van asbest (van de heer Alain Destexhe c.s.; Stuk 3-771/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Voorstel van resolutie betreffende het vraagstuk van de "vrijlating" van vreemdelingen en asielzoekers in de transitzone van de luchthaven, die ze niet mogen verlaten (van mevrouw Isabelle Durant; Stuk 3-772/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

Niet-evocaties

Bij boodschappen van 24 juni 2004 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, de volgende niet geëvoceerde wetsontwerpen:

Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 132 en 143 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake de tenlasteneming van bepaalde personen ouder dan 65 jaar (Stuk 3-764/1).

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 138 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 teneinde rekening te houden met doodgeboren kinderen bij de vaststelling van de personen ten laste (Stuk 3-765/1).

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 113 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake de aftrek van opvangkosten van kinderen die de leeftijd van 12 jaar niet hebben (Stuk 3-766/1).

-Voor kennisgeving aangenomen.

Boodschap van de Kamer

Bij boodschap van 17 juni 2004 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals het ter vergadering van dezelfde dag werd aangenomen:

Kennisgeving

Wetsontwerp betreffende de toetreding van België:

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 17 juni 2004 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Arbitragehof - Arresten

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Beroepen

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Verdrag inzake de rechten van het kind

Bij brief van 16 juni 2004 heeft de vice-eerste minister en minister van Justitie, aan de Senaat overgezonden, overeenkomstig artikel 2 van de wet van 4 september 2002 tot instelling van een jaarlijkse rapportage over de toepassing van het Verdrag inzake de rechten van het kind, het jaarlijks federaal verslag over de toepassing van het Verdrag inzake de rechten van het kind.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Economische Overheidsbedrijven - BIAC

Bij brief van 11 juni 2004 heeft de corporate communications manager van de Brussels International Airport Company (BIAC), overeenkomstig artikel 27 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag 2003 van de BIAC.

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.