2-128

2-128

Belgische Senaat

2-128

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 21 JUNI 2001 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Verwelkoming van een buitenlandse delegatie

Wetsontwerp tot wijziging, met betrekking tot de structuren van de balie, van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding voor onwerkzame voorlopige hechtenis (Stuk 2-619)

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatsverandering, en met de Bijlagen A en B, gedaan te Kyoto op 11 december 1997 (Stuk 2-775)

Voorstel van resolutie over de noodzaak dat de Verenigde Staten van Amerika de doelstelling van het protocol van Kyoto in acht nemen (van de heer François Roelants du Vivier c.s., Stuk 2-727)

Stemmingen

Regeling van de werkzaamheden

Stemmingen

Vraag om uitleg van de heer Alain Destexhe aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Justitie over «de gevolgen van het Rwanda-proces en de uitoefening van de universele rechtsmacht» (nr. 2-513)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Justitie over «de voorbereiding van de Tweede wereldtop tegen commerciële seksuele uitbuiting van kinderen (Japan - december 2001)» (nr. 2-510)

Vraag om uitleg van de heer Paul Galand aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie over «de toepassing van het samenwerkingsakkoord over het armoedebeleid en over de lessen die hieruit getrokken kunnen worden voor het Belgisch en Europees beleid» (nr. 2-462)

Vraag om uitleg van mevrouw Jacinta De Roeck aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie over «het terugdringen van de sociale uitsluiting van de armsten» (nr. 2-467)

Berichten van verhindering

Bijlage


Voorzitter: de heer Armand De Decker

(De vergadering wordt geopend om 15.15 uur.)

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Wim Verreycken aan de eerste minister over «de extreem-linkse betogers in Göteborg» (nr. 2-657)

De voorzitter. - De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken, antwoordt namens de heer Guy Verhofstadt, eerste minister.

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - De nationalisten hebben problemen met de wereldsmeltkroes. Zij achten de eigenheid van volkeren belangrijk genoeg om te pleiten voor een Europa der volkeren. Ik zal dit standpunt verdedigen, op dit spreekgestoelte, zolang de vrijheid van spreken in dit land niet wordt beknot. Wat in Göteborg is gebeurd, wijs ik nadrukkelijk af. Bij de manifestanten in Göteborg zagen we Belgische extreem-linkse organisaties zoals Internationaal Verzet, Blokbuster en Militant Links. Vermits er Belgische politieofficieren aanwezig waren, werd de eerste minister ongetwijfeld geïnformeerd over de activiteiten van die organisaties.

Namen leden van die organisaties deel aan de gewelddaden van de betogende extreem-linkse minderheid? Werd de reis gemaakt met autocars, mogelijk gesubsidieerd, of met privé-vervoer waarvoor de onkosten worden terugbetaald? Informatie die ik ontving wijst op beide mogelijkheden. Mogelijk werden dus subsidies afgewend.

Aan de Gentse universiteit wordt de subsidiepot verdeeld tussen linkse en extreem-linkse organisaties. De oproepen tot deelname aan de acties in Göteborg werden gelanceerd vanaf een website, die steun ontvangt van de Gentse universiteit. Vermits dat soort steun een gemeenschapsbevoegdheid is, zal een lid van mijn fractie hierover een vraag stellen in het Vlaams Parlement.

Op de gesubsidieerde website in kwestie wordt nu al opgeroepen voor betogingen op 22 september in Luik, 19 oktober in Gent, en 14 december in Brussel, onder de titel "Marxisme en directe actie". Dat zou volgens de informatie op de website betekenen "Blokkade of bestorming?".

Worden er naast de sussende verwijzingen naar Euro 2000 extra inspanningen gedaan om oproepen tot gewelddadige acties te verhinderen? Zal er overleg worden gepleegd tussen de liberale excellenties die de federale en de Vlaamse regering voorzitten, om organisaties die oproepen tot directe actie niet langer financieel te steunen?

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - De gebeurtenissen in Göteborg hebben niets te maken met het recht om te betogen. Naast de vreedzame betogers, die het recht hadden uiting te geven aan hun mening, waren er georganiseerde groepjes met parallelle communicatiekanalen die alleen op geweld uit waren.

Wij willen van België helemaal geen versterkte burcht maken. Wij eerbiedigen het recht om te betogen, maar ik zal erop toezien dat het nultolerantie-principe wordt toegepast op die internationale van het geweld en die politieke hooligans. Op elk abnormaal gedrag zal onmiddellijk worden gereageerd om te voorkomen dat de toestand uit de hand loopt en de openbare orde wordt bedreigd. De veiligheid van de burgers en van de overgrote meerderheid echte betogers moet worden verzekerd. Onze politiemensen die in Göteborg waren, hebben goede contacten gehad met de Zweedse autoriteiten. Ze hebben me reeds een verslag bezorgd over de manier van optreden van de politie. Ik heb geen verslag over personen ontvangen.

We moeten lessen trekken uit dat soort manifestaties om beter voorbereid te zijn. Informatie-uitwisseling tussen Europese landen is essentieel. Duitsland en Frankrijk hebben reeds de wens uitgesproken om dringend een Raad van Justitie en Binnenlandse Zaken bijeen te roepen. Ik heb laten weten dat ik daar voorstander van ben. We moeten op Europees niveau nadenken over de te nemen maatregelen. Ik denk aan informatie-uitwisseling. We weten immers dat de herrieschoppers uit heel Europa komen. We kunnen dan grenscontroles invoeren of die groepen laten begeleiden door spotters die hen kennen en die de ordestrijdkrachten kunnen helpen. Normaal zal die vergadering van de Raad begin juli plaatshebben. Onze wet op het politieambt en de wet van 1998 maken het mogelijk informatie te verzamelen en te behandelen om het hoofd te bieden aan subversieve acties en aan iedere bedreiging van de openbare orde of de nationale veiligheid. Ik zal alle wettelijke mogelijkheden gebruiken om de nodige informatie in te winnen. Uit interviews en persverklaringen weet ik dat er ook Belgen ter plaatse waren om andere betogingen voor te bereiden. Ik koester geen vooroordeel, maar dit zet me aan tot voorzichtigheid en waakzaamheid.

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Het verbaast mij dat de politie ter plaatse nog geen precieze verslagen en cijfers heeft verstrekt.

Wie de websites van de organisaties bezoekt, kan lezen: "Wij waren met 8 mensen aanwezig." of "Wij waren met 12 mensen aanwezig." De artikels zijn bovendien ondertekend. Uit de informatie op de websites kan dus de identiteit van wie daar aanwezig was worden afgeleid. Ook bij de politie zal er wel iemand op het internet kunnen surfen. De informatie is dus beschikbaar. Ik neem aan dat er nog een grondig onderzoek zal volgen.

Mijn hoofdbekommernis betreft echter het subsidiëren van de terreur door de overheid via allerlei achterpoorten, waaronder de subsidiekanalen. De overheid heeft de reis naar Göteborg wellicht zelf betaald. De overheid financiert blijkbaar organisaties om te betogen tegen de overheid. Is dit geen perversiteit van de subsidieregeling?

Ik ben het wel eens met de voorzitter dat dit gedeelte van de vraag in het daartoe bevoegde Vlaams Parlement moet worden gesteld.

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Ik kan u verzekeren dat we de websites hebben bekeken en er een aantal onrustwekkende zaken hebben gevonden. Wij zullen daar de nodige conclusies en lessen uit trekken.

Ik zou er kapot van zijn als zou blijken dat er subsidies gaan naar personen die de openbare orde kunnen bedreigen. Dat zou het einde zijn.

De voorzitter. - De subsidiëring is de bevoegdheid van de Vlaamse regering, mijnheer Verreycken. U zal uw vraag in het Vlaams Parlement moeten stellen.

Verwelkoming van een buitenlandse delegatie

De voorzitter. - Ik verwelkom de aanwezigheid op de eretribune van een delegatie van de Raad van de Russische Federatie, voorgezeten door de heer Anatoly Korobeynikov, lid van de commissie voor het Reglement en de parlementaire procedures, gewezen minister van Onderwijs.

Ik verwelkom ook de heer Igor Gloukhovskiy, die eveneens lid is van de commissie van het Reglement en de procedures.

Ik ben verheugd hen in de Belgische Senaat te kunnen ontvangen en wens hen een verrijkend bezoek aan ons land.

Zoals ik deze middag zegde, kan ik hen de verzekering geven van de genegenheid van het Belgische volk voor het Russische volk. (Applaus)

Mondelinge vraag van de heer Hugo Vandenberghe aan de eerste minister over «het verlenen van "speciale opdrachten" aan leden van het Federaal Parlement» (nr. 2-664)

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Vorige week heeft de Ministerraad blijkbaar beslist om aan een aantal leden van het Federale Parlement een bijzondere opdracht te geven, zowel in het kader van de Afrikaanse politiek, als in het kader van het Europees voorzitterschap.

Daargelaten de opportuniteit van een dergelijke opdracht die tot de vervaging van de rol van de uitvoerende macht en de wetgevende macht leidt, rijst de vraag in welke mate terzake artikel 51 van de Grondwet wordt nageleefd. Volgens deze bepaling houdt een lid van één van beide Kamers dat door de federale regering wordt benoemd tot een ander bezoldigd ambt dan dat van minister en de benoeming aanneemt, onmiddellijk op zitting te hebben in het parlement en treedt hij niet weer in functie dan krachtens een nieuwe verkiezing. Daarmede wil de grondwetgever verhinderen dat de uitvoerende macht door het uitdelen van gunsten, de Kamers aan zich kan binden. De wet van 1931 heeft verder uitvoering gegeven aan deze Grondwetsbepaling.

Mag ik van de eerste minister vernemen welk het statuut is van de parlementsleden die met de speciale opdracht worden belast en in welke mate dit desgevallend aanleiding geeft tot bijkomende vergoedingen, een onkostenvergoeding of een aanvullende inschrijving van een uitgave op de overheidsbegroting?

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Ik heb zojuist in de Kamer uitvoerig geantwoord op een vraag over hetzelfde onderwerp. Ik breid mijn antwoord even uit tot de concrete opdracht die aan de heren Chevalier en Mahoux werd gegeven.

De heer Morael zal door de minister van Buitenlandse Zaken als gezant worden ingezet om een aantal contacten te leggen. Ik heb in de Kamer duidelijk beklemtoond dat daarvoor geen bijkomende vergoedingen worden uitgekeerd en dat er geen bijzondere medewerkers worden ter beschikking gesteld.

Onze vraag ligt in de lijn van wat in vele andere parlementen gebeurt. Zowel in het Britse, het Nederlandse als het Franse Parlement, waar goed wordt samengewerkt met de regering, is het gebruikelijk dat een parlementslid wordt gevraagd om een bijzondere opdracht te vervullen.

Dit geldt ook voor de opdrachten waarmee de regering de heren Chevalier en Mahoux heeft belast. In het Federaal adviescomité voor de Europese Aangelegenheden werd erop aangedrongen dat het Parlement rechtstreeks zou worden betrokken bij het debat over de toekomst van Europa. Op vraag van de parlementsleden zelf, heeft de regering aan de twee voorzitters van het Federaal adviescomité gevraagd om met de 15 nationale parlementen contact op te nemen en een rapport op stellen waarin het standpunt van elk van deze parlementen over de toekomst van Europa wordt opgenomen. Daarvoor werd overigens in geen bijzondere vergoedingen voorzien.

De regering heeft met veel genoegen een positief gevolg gegeven aan de vraag van het Federaal adviescomité om rechtstreeks te worden betrokken bij het uitwerken van dat rapport.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Wij zullen erop toekijken of een en ander geen aanleiding geeft tot nieuwe uitgaven.

De eerst minister verwijst naar andere landen, ondermeer naar Frankrijk. Frankrijk heeft een presidentieel regime en parlementsleden met een bijzondere opdracht blijven er geen lid van het Parlement.

Daarenboven, mocht de regering de medewerking van het Parlement op prijs stellen voor een op zich goed initiatief, dan moet het Parlement ook nagaan onder welke voorwaarden en in welke vorm het op dit verzoek van de regering kan ingaan. Het Parlement is geen ondergeschikt bestuur van de regering. Indien de regering het Parlement hierbij wil betrekken, dan kan ze een brief richten aan de Kamer- en de Senaatsvoorzitter die dan aan de desbetreffende Kamer kan worden voorgelegd die autonoom moet beslissen of zij haar medewerking zal verlenen.

Het argument dat het verzoek is uitgegaan van de voorzitters van het Federaal adviescomité voor de Europese Aangelegenheden, maakt op mij geen enkele indruk. Enkele weken geleden had een internationaal congres over de georganiseerde criminaliteit plaats in Palermo. De minister van Justitie heeft samen met een aantal parlementsleden aan dat congres deelgenomen. Ik ben zelf voorzitter van de Opvolgingscommissie inzake de georganiseerde criminaliteit, maar werd door de minister niet uitgenodigd om deel te nemen aan het congres. Ik heb de minister van Justitie daarover ondervraagd en hij heeft mij geantwoord dat hij geen rekening kan houden met alle mogelijke commissies die werkzaam zijn in het Parlement. Ik stel vast dat er twee maten en twee gewichten zijn.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - De heer Vandenberghe was niet aanwezig op de vergadering van het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden, want anders had hij zelf kunnen vaststellen dat de regering dit initiatief op verzoek van het Parlement heeft genomen.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden is het Parlement niet.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Ik stel voor dat de heer Vandenberghe in de toekomst eerst inlichtingen inwint bij het Bureau van de Senaat, alvorens me hierover nog eens te ondervragen.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Als de regering dergelijke initiatieven neemt, enkel en alleen om aan bepaalde mensen functies te bezorgen, dan heeft dat geen zin.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Mijnheer Vandenberghe, het tegenovergestelde is gebeurd. De heer De Decker en de heer De Croo hebben er als Senaats- en Kamervoorzitter voor gepleit om het Parlement erbij te betrekken. Op de laatste vergadering van het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden waren niet zij aanwezig, maar wel de twee voorzitters van het comité. Nogmaals, mocht u zich beter hebben ingelicht, dan zou een overbodige vraag hebben kunnen vermijden.

Mondelinge vraag van de heer Vincent Van Quickenborne aan de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid, aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen en aan de minister van Financiën over «het statuut van de onthaalmoeder» (nr. 2-660)

De voorzitter. - De heer Didier Reynders, minister van Financiën, antwoordt.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Onlangs werd in Brussel betoogd voor een beter statuut van de onthaalouders. Onthaalouders werken tien tot twaalf uur per dag gedurende vijf dagen per week en ontvangen daarvoor een vergoeding van 545 frank per dag per kind. De helft van dat bedrag wordt besteed aan voeding, verwarming en speelgoed. Als er vier kinderen in het gezin worden opgevangen, verdient een onthaalouder maximaal 21.800 frank per maand.

Deze vergoeding wordt officieel als een onkostenvergoeding beschouwd. Er wordt volgens de diensten voor onthaal en de bevoegde ministers geen loon uitbetaald. Aangezien er geen sprake is van een loon, is er ook geen arbeidsovereenkomst. De onthaalouder is een onbezoldigde vrijwilliger en kan zich niet beroepen op het arbeidsrecht of gebruik maken van de sociale zekerheid.

Het reglement en de individuele overeenkomst met betrekking tot de taak van de onthaalouder, de opvangduur, de plicht tot vorming en de voorwaarden van de opvang, zoals de voeding, opvangomgeving, verantwoorde lichamelijke verzorging, rookverbod en het verbod op het houden van huisdieren, wekken nochtans de indruk dat we te maken hebben met een werknemersstatuut.

Mevrouw Van de Casteele heeft de bevoegde minister daaromtrent in de Kamercommissie ondervraagd. Ze had het hierbij over het karakter sui generis van een nieuw statuut dat in de pijplijn zou zitten.

De individuele overeenkomst is in feite een loepzuiver werknemerscontract. Graag had ik daarom van de minister vernomen of zijn diensten of de RSZ reeds hebben onderzocht of onthaalouders werknemers zijn. Zo ja, wat was het resultaat van het onderzoek? Zo neen, is hij bereid een dergelijk onderzoek te vragen?

Denkt de minister niet dat een analyse prima facie van de verhouding tussen de diensten voor onthaal en de onthaalouder duidelijk aantoont dat de onthaalouder een werknemer is? De drie elementen van het arbeidsstatuut, namelijk arbeid, loon en een ondergeschikt verband, zijn immers aanwezig. Is de minister bereid de onthaalouders het statuut van werknemer toe te kennen?

Zullen de onthaalouders zich niet tot het gerecht wenden indien hij weigert te erkennen dat de onthaalouders in feite werknemers zijn?

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Volgens de arbeidsreglementering heeft een persoon pas het statuut van werknemer wanneer hij arbeid verricht in uitvoering van een arbeidsovereenkomst die hem met een werkgever verbindt. Daartoe moeten drie voorwaarden worden vervuld: er moet arbeid worden verricht tegen betaling van een loon en onder het gezag van een werkgever.

Wat de onthaalouders betreft die zijn aangesloten bij een erkende dienst, kan worden vastgesteld dat zij arbeid verrichten tegen een vergoeding die desgevallend als loon kan worden beschouwd. Hoewel de elementen die in de vraag van de heer Van Quickenborne zijn opgenomen, een belangrijke indicatie kunnen zijn voor het verrichten van arbeid onder gezag, moet de bevoegde rechtbank uitmaken of er inderdaad sprake is van een arbeidsverhouding in ondergeschikt verband. De rechtbank moet ook nagaan of de andere voorwaarden van een arbeidsovereenkomst vervuld zijn. Zo moet ze onder meer nagaan of de onkostenvergoeding die momenteel wordt toegekend, als loon moet worden beschouwd. Er bestaat op het ogenblik geen vaste rechtspraak dienaangaande.

Ondertussen zijn we samen met de gemeenschappen reeds enige tijd bezig om het statuut van de onthaalmoeders te verbeteren. We streven ernaar een aangepast werknemersstatuut toe te kennen. De diensten voor onthaal zullen dan fungeren als werkgever. We schieten goed op. Ik hoop dus dat de nieuwe regeling door alle betrokken partijen zal worden goedgekeurd, zodat ze in 2002 van start kan gaan.

Op het fiscale vlak wordt de huidige vergoeding die per plaatsingsdag en per kind via de erkende diensten aan de opvanggezinnen wordt toegekend, momenteel als een belastbaar beroepsinkomen beschouwd. Deze vergoeding wordt namelijk geacht uitsluitend uitgaven voor onderhoud, voeding en behandeling van de kinderen te dekken.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - De minister heeft mijn tweede en derde vraag beantwoord, maar op de eerste vraag, namelijk of er werd onderzocht of de onthaalouders al dan niet werknemers zijn, heeft hij niet geantwoord.

De rechtbanken hebben uiteraard een rol te spelen, maar het is overduidelijk dat de diensten voor onthaal de functie van werkgever vervullen. Ze geven immers leiding aan en oefenen gezag uit over de onthaalouder. Ik vermoed dat er andere redenen zijn waarom het werknemersstatuut wordt geweigerd.

Wanneer er een manifeste ontwijking van de arbeidswetgeving wordt vastgesteld, moet de bevoegde minister ingrijpen in plaats van zich te verschuilen achter de uitspraak van de rechter. Op die manier moedigt hij de betrokkenen aan een klacht bij de rechtbank in te dienen om hun rechten te doen gelden.

Is de minister bereid het werknemersstatuut toe te passen op de onthaalouders?

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Wat het onderzoek betreft, zal ik informatie inwinnen bij de minister van Sociale Zaken en de minister van Werkgelegenheid.

Voorts moet er een duidelijke rechtspraak komen om een algemene en ondubbelzinnige beslissing te kunnen nemen.

Mondelinge vraag van de heer Ludwig Caluwé aan de vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer over «de reactie van de minister op de resolutie die door het Vlaams Parlement werd goedgekeurd in verband met het investeringsplan van de NMBS» (nr. 2-662)

De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Morgen bepaalt de Vlaamse Regering de inhoud van haar advies met betrekking tot het investeringsplan van de NMBS vooraleer de federale regering daarover, naar verluidt in de loop van de volgende week, een beslissing zal nemen. Het Vlaams Parlement heeft gisteren hierover een resolutie aangenomen, waarvan we mogen aannemen dat de regering dit standpunt zal volgen. Het gedeelte van de resolutie dat unaniem goedgekeurd werd, bevat volgende elementen:

"Het Vlaamse Parlement vraagt aan de Vlaamse regering:

Het Vlaams Parlement wijst dus het investeringsplan van de NMBS, dat voortvloeit uit het federaal akkoord van 30 maart, in ieder geval af voor alles wat de periode na 2003 betreft.

Deelt de minister de verzuchtingen van het Vlaams Parlement en zal zij ervoor ijveren dat het federale spoorakkoord in functie van het standpunt van het Vlaams Parlement gewijzigd wordt?

Mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer. - Op het overlegcomité van 7 juni jl. hebben de federale en de gewestregeringen beslist dat de gewesten tegen 22 juni een advies moeten geven over de investeringen in de NMBS. Ik heb de resolutie van het Vlaams Parlement gelezen en ik wacht nu nog op het advies van de Vlaamse regering. Morgen zal ik de vertegenwoordigers van de drie gewestregeringen ontmoeten. Op basis van hun adviezen zal de ICMIT een samenwerkingsakkoord voorbereiden met betrekking tot de vergunningen inzake ruimtelijke ordening.

De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Het is duidelijk dat de Vlaamse regering een groot probleem zou hebben mocht ze bij de minister een ander standpunt innemen dan dat wat unaniem door het Vlaams Parlement werd aangenomen. Ik neem aan dat wij daarover volgende week de definitieve discussie zullen voeren.

Mondelinge vraag van de heer Marc Hordies aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over «de mobiele urgentiegroepen» (nr. 2-659)

De heer Marc Hordies (ECOLO). - De MUG zijn onmisbaar voor de dringende medische hulpdiensten. Twee koninklijk besluiten van 10 augustus 1998 regelen de erkenningsnormen, de programmatie en de commissies voor de dringende medische hulp. Die commissies moeten op grond van objectieve criteria de erkenning van de MUG voor elk administratief arrondissement voorstellen.

Hoeveel van die commissies hebben de MUG al aangeduid? Hoeveel en welke MUG zijn nu erkend? Kan de minister verzekeren dat de MUG, zodra ze erkend zijn, hun financiering voor 2000 en 2001 zullen ontvangen?

Hoe zal de situatie in Tubize eruit zien? De verdwijning van de MUD zou geprogrammeerd zijn in het nieuwe besluit. Nochtans blijft die dienst zeer nuttig voor dat uitgestrekte deel van Waals Brabant met veel zware industrie en ondernemingen en een nieuwe gevangenis. Zowel de MUD als de bevolking verkeren nu reeds maanden in de onzekerheid over de dringende medische hulp.

Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Alle commissies, die op provinciaal niveau zijn georganiseerd, hebben advies uitgebracht. Wij kennen dus hun concrete voorstellen.

Alle akkoorden en adviezen over de verdeling van de MUG uitgaande van die commissies werden aan het kabinet voorgelegd door de gezondheidsinspecteurs die voorzitter zijn van die commissies.

Momenteel wordt de nationale kaart over de verdeling van de MUG uitgetekend. De overblijvende problemen worden nu opgelost. Het kabinet zoekt naar een efficiënte en coherente oplossing voor heel het land.

Op dit ogenblik is geen enkele MUG erkend. Alle akkoorden en adviezen moeten eerst door mij worden goedgekeurd alvorens de MUG door gemeenschappen en gewesten worden erkend.

Gelet op de financieringsbehoeften spant het kabinet zich in om zo snel mogelijk een oplossing te vinden. Overhaaste beslissingen houden het gevaar in dat in beroep wordt gegaan bij de Raad van State. De financiële implicaties en vooral de retroactiviteit van de financiering liggen nu ter studie. De programmatie voor het hele land ziet er evenwichtig uit, maar in een zestal specifieke gevallen is er bijkomende informatie nodig.

De heer Marc Hordies (ECOLO). - Ik dank de minister voor haar antwoord. Ik hoop dat het probleem zo snel mogelijk kan worden opgelost.

Mondelinge vraag van mevrouw Nathalie de T' Serclaes aan de minister van Justitie over «de afschaffing van de mogelijkheid om minderjarigen tijdelijk op te sluiten in een gevangenis» (nr. 2-656)

Mevrouw Nathalie de T' Serclaes (PRL-FDF-MCC). - Op 1 januari 2002 wordt artikel 53 van de wet op de jeugdbescherming, die de tijdelijke plaatsing van jongeren in de gevangenis mogelijk maakt, opgeheven.

De Franstalige vereniging van jeugdmagistraten heeft via de pers haar ongerustheid daarover uitgesproken. De jeugdmagistraten vragen op welke vervangende oplossing zij vanaf 1 januari 2002 kunnen terugvallen.

De bevoegde Franstalige gemeenschapsminister heeft daar geruststellend over gedaan. Ik ken de toestand aan Nederlandstalige kant niet.

Heeft de minister informatie gekregen van de gemeenschappen? Wat zal de concrete situatie op het terrein zijn na 1 januari 2002? Het verslag van de Senaat over de opheffing van artikel 53 wijst trouwens op het gevaar dat dreigt als de gemeenschappen hun verantwoordelijkheid niet opnemen. Tijdens de debatten over de herziening van de wet van 1965 zegde de minister van Justitie dat het de bedoeling was de tekst af te ronden vóór het einde van de toen lopende zittingsperiode. Volgens hem was de daaraan voorgaande zittingsperiode die van de reflectie, de lopende periode die van de discussie met de betrokken sectoren en de redactie van de teksten en de volgende zittingsperiode - dit is de huidige - zou die van de voltooiing van de hervorming zijn. Of de opheffing van artikel 53 een goede beslissing was, blijft de vraag. Toch moeten de gemeenschappen dit aanvaarden.

In het verslag vind ik ook sporen van een parallel debat over de wijziging van artikel 65. Dat is een bevoegdheid van de minister van Justitie. De discussie met de gemeenschappoen over de jeugdbescherming blijft actueel.

Gelet op de korte tijdsspanne die ons van 2002 scheidt, moet snel worden gehandeld. Kan de minister ons zijn oplossingen meedelen?

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik antwoordde zopas op een gelijkaardige vraag van mevrouw Herzet in de Kamer.

Gedurende verschillende zittingsperiodes waren er debatten over de opheffing van een deel van artikel 53 ingevolge het arrest-Bouamar van het EHRM in Straatsburg dat België ertoe verplichtte om een einde te maken aan de gevangenzetting van minderjarigen gedurende achtereenvolgende periodes van vijftien dagen.

Destijds onderstreepte de regering dat het om een verantwoordelijkheid van de gemeenschappen ging. Die moesten gesloten centra voor minderjarigen oprichten.

Franstalig gemeenschapsminister Maréchal heeft bevestigd dat het maximum van 50 plaatsen in openbare gesloten centra plus 8 tot 10 plaatsen voor zwaar geestesgestoorde delinquente minderjarigen voldoende is, gelet op de inspanningen om de opvangcapaciteit in open centra en de bemiddelingsalternatieven uit te breiden vanaf 1 januari 2002. Ik ga ervan uit dat mijn collega haar verantwoordelijkheid terzake opneemt.

Na de alarmkreet van sommige magistraten heb ik het debat tussen de gemeenschappen en het federale niveau heropend. Ik hoop dat iedereen zijn beloften nakomt.

Enkele weken geleden heb ik groen licht gegeven voor een voorontwerp van 163 artikelen inzake jeugdrecht. Er vonden reeds twee interkabinettenvergaderingen plaats. Ik hoop dit voorontwerp in de loop van de maand juli in de ministerraad in te dienen. Daarna zal het advies van de Raad van State worden gevraagd. Het werk dat gedurende vele jaren werd geleverd, zal aldus zijn vruchten dragen. Ik hoop op die manier de problemen op te lossen die voortvloeien uit eventuele tekortkomingen van de gemeenschappen.

Mevrouw Nathalie de T' Serclaes (PRL-FDF-MCC). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. De gemeenschappen dragen een deel van de verantwoordelijkheid. In dat kader werd artikel 53 opgeheven. Ik ben verheugd dat een voorontwerp in de maak is. Op die manier kan de herziening van de wet van 1965, waarover reeds zo lang wordt gesproken, vorm krijgen. Er zal ongetwijfeld lang over worden gediscussieerd want de problemen zijn delicaat en moeilijk. Ik vermoed dat het ontwerp tegen het einde van het jaar bij het parlement zal kunnen worden ingediend.

Mondelinge vraag van de heer Frans Lozie aan de minister van Justitie over «de leegloop bij de anticorruptiediensten» (nr. 2-661)

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Volgens persberichten zijn er tientallen speurders opgestapt uit de Nationale Dienst voor Corruptiebestrijding sinds zijn hervorming enkele jaren geleden.

Wat is de precieze stand van zaken. Is het juist dat de dienst ongeveer gehalveerd is? Wat zijn de oorzaken en hoe zal de minister het hoofd bieden aan deze toestand? Hoeveel onderzoeken werden er sinds de hervorming uitgevoerd en met welk resultaat? Of heeft dit land geen reden meer om corruptie te bestrijden?

De georganiseerde criminaliteit is in dit land een thema aan het worden. Infiltratie, intimidatie en corruptie zijn veel gebruikte technieken. In welke mate wordt de dienst ingeschakeld in een geïntegreerde aanpak van de georganiseerde maffiose criminaliteit?

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - De heer Lozie stelt een terechte vraag over de situatie in een dienst die zich bezighoudt met de bestrijding van de corruptie. Deze dienst moest op korte tijd tweemaal worden hervormd. In 1998 werd hij opgenomen in het Commissariaat-generaal van de Gerechtelijke Politie, waarna hij bij de politiehervorming in de federale politie werd geïntegreerd.

Door deze wijzigingen en de ermee samenhangende problemen, zoals de vragen omtrent premiestelsels, reiskosten, toekomstige operationaliteit en muteringsmogelijkheden, is er inderdaad een personeelsprobleem gerezen.

In theorie telt de dienst 61 personeelsleden, namelijk één persoon die de dienst leidt, 40 personeelsleden van het middenkader en 20 officieren. Momenteel zijn er slechts 46 personeelsleden en ook daar rijzen er nog een aantal problemen.

De regering onderstreepte in haar Veiligheidsplan dat de strijd tegen de corruptie voor haar een absolute prioriteit is. Ze spant zich dan ook in om de aanvankelijk voorgestelde capaciteit te garanderen en aan te passen aan de nieuwe bestrijdingstechnieken zoals de proactieve recherche en de bijzondere opsporingstechnieken. Momenteel heb ik samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken en met de dienst een reorganisatieplan op de sporen gezet dat de personeelsproblemen moet oplossen.

De strijd tegen de georganiseerde criminaliteit moet mee door deze dienst worden gevoerd. De heer Lozie heeft in de opvolgingscommissie zelf kunnen vaststellen dat deze dienst actief meewerkt in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. Dat is ook een van de redenen waarom ik vind dat hij operationeel moeten blijven.

Sedert 1 januari 2001 werden 61 nieuwe zaken aanhangig gemaakt, wat aantoont dat deze dienst operationeel is en blijft. Alleen moeten we blijven zoeken naar oplossingen voor de problemen die voortvloeien uit het verleden.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Het was mijn bedoeling de alarmbel te luiden. Ik ben blij met de geruststellende informatie die de minister geeft over het belang dat hij aan deze dienst hecht.

De dienst moest twee moeilijke fasen doorstaan: de eerste toen de dienst tijdens de vorige regering naar de gerechtelijke politie werd overgeheveld. Tijdens de bespreking in de Kamer, waar ik toen lid van de commissie Justitie was, is duidelijk gebleken dat de overheveling alleen tot doel had één lid uit de dienst te verwijderen.

De tweede fase had betrekking op de integratie in de nieuwe federale politie.

Ik ben blij vast te stellen dat deze dienst nog nieuwe zaken te behandelen krijgt en dat men in dit land de strijd tegen de corruptie blijft voeren.

(Voorzitter: mevrouw Sabine de Bethune, eerste ondervoorzitter.)

Mondelinge vraag van de heer Jean Cornil aan de minister van Financiën over «het belasten van de meerwaarden op aandelen» (nr. 2-658)

Mondelinge vraag van de heer René Thissen aan de minister van Financiën over «de hervorming van de vennootschapsbelasting» (nr. 2-663)

De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

De heer Jean Cornil (PS). - Afgelopen weekend heeft de eerste minister een aantal mogelijke denksporen genoemd met het oog op de hervorming van de vennootschapsbelasting, meer bepaald de verlaging van de aanslagvoet tot 34%, wat volgens de Hoge Raad voor de Financiën zou neerkomen op een budgettaire kostprijs van 40 miljard. Dat is een relatief hoog bedrag, aangezien de vennootschapsbelasting maar 310 miljard opbrengt.

Daarom wil ik nog even terugkomen op de meerwaarden op aandelen, die in België, in tegenstelling tot de andere landen van de Europese Unie, vrijgesteld zijn van belasting. Die meerwaarden bedroegen in 1999 1.055 miljard, dus meer dan het dubbele van 1998 en 20 maal meer dan in 1994, twee jaar nadat de minister van Financiën de maatregel had afgeschaft.

De Hoge Raad voor de Financiën stelt in zijn verslag vast dat ons belastingstelsel niet erg streng is inzake participaties in filialen die in de landen van de Europese Unie gevestigd zijn: de vrijstelling geldt er voor onbepaalde tijd en zonder drempel.

De vrijstelling van de meerwaarden kost de Schatkist voor 1999 wellicht 490 miljard. Kan de minister mij nu de cijfers mededelen die hij mij enkele maanden geleden nog niet kon geven? Is het geen tijd dat ons land voor deze beursmeerwaarden dezelfde belastingtarieven hanteert als de andere landen van de Europese Unie? Wat zal de minister, in het kader van de volledige hervorming van de vennootschapsbelasting, doen aan de niet-belasting van beursmeerwaarden?

De heer René Thissen (PSC). - Heeft de regering in het kader van de hervorming van de vennootschapsbelasting beslist de nominale aanslagvoet te verlagen tot 34% vanaf het aanslagjaar 2003 en later tot 30%, zoals de eerste minister vroeger heeft aangekondigd? Zal de verlaagde aanslagvoet dientengevolge worden aangepast?

Volgens de regeringsverklaring moet deze aanpassing een budgettaire nuloperatie worden. Houdt de regering daartoe rekening met het terugverdieneffect van een nominale verlaging van de aanslagvoet en de verruiming van de belastbare grondslag? Moet de regeringsverklaring op die wijze worden geïnterpreteerd? Heeft de minister al een precieze raming gemaakt van dit terugverdieneffect?

Welke fiscale aftrekposten worden afgeschaft en voor welk bedrag? Wat is het effect van de hervorming op de aftrekregeling voor de definitief belaste inkomsten (DBI), de vrijstelling van de meerwaarden, de preferentiële belastingregelingen? Kan de minister mij ook zeggen welke maatregelen de regering wil nemen om de KMO's ertoe aan te zetten uit eigen middelen te investeren?

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Ik beschik nog niet over cijfers voor het jaar 2000.

Ik wil er eerst op wijzen dat de hervorming van de vennootschapsbelasting niet bedoeld is om de bedrijven aan te vallen, maar om de economische activiteit te steunen door een verlaging van de belastingvoet of andere maatregelen. Ook al blijft de groei in België en de eurozone op een redelijk peil, toch vertraagt de economische activiteit; ze kan dus baat hebben bij deze hervorming. Via de steun aan het bedrijfsleven willen we ook de werkgelegenheid stimuleren. Ik heb soms de indruk dat de hervorming van de vennootschapsbelasting beschouwd wordt als een aanval op de bedrijven.

Het regeerakkoord voorziet in een verlaging van de nominale aanslagvoet. Aangezien die verlaging een budgettaire nuloperatie moet worden, moeten een aantal vrijstellings- en aftrekmechanismen worden herzien. Het regeerakkoord bevat evenwel een bepaling inzake belastingvrijstelling ten gunste van kleine en middelgrote ondernemingen die hun winsten reserveren voor toekomstige investeringen.

Nadat ik het advies van de Hoge Raad voor de Financiën ontvangen had, heb ik het voorgelegd aan verenigingen en organisaties, die mij hun opmerkingen hebben medegedeeld. Op basis van dat advies en van de opmerkingen heb ik een algemene oriëntatie geformuleerd.

Daaruit blijkt dat het nuttig is de nominale aanslagvoet in de vennootschapsbelasting aanzienlijk te verlagen. Een aanslagvoet van 34% vind ik op dit ogenblik redelijk. Daarmee bevinden we ons iets boven het Europese gemiddelde. Dat sluit een sterkere daling later evenwel niet uit.

Het is van belang de KMO's en zelfs de zeer kleine bedrijven bij deze hervorming te bevoordelen. Daarom moet de verlaagde aanslagvoet voor de KMO's proportioneel worden verlaagd. Ik heb daarnet al gewezen op andere maatregelen om de investeringen in KMO's te stimuleren. Ik heb ook een debat op gang gebracht met deelnemers aan het economische proces om andere financieringstechnieken te vinden, zodat de KMO's en zelfs de bedrijven met een middelgrote beurskapitalisatie gemakkelijker toegang krijgen tot de kapitaalmarkt.

Met budgettaire neutraliteit bedoel ik dat de hervorming voor de Schatkist geen verlies maar ook geen winst tot gevolg mag hebben. Als de vennootschapsbelasting wordt hervormd om de economische activiteit te steunen via de verlaging van de aanslagvoeten, betekent zulks dat we redelijkerwijze een toename van die economische activiteit verwachten. Ik denk dan ook dat we kunnen rekenen op een terugverdieneffect van één derde.

Het is nog afwachten wanneer dit terugverdieneffect merkbaar zal zijn. Als het zover is, kan de aanvullende crisisbelasting voor de bedrijven worden afgeschaft.

Ik moet nog een aantal raadplegingen afronden, maar heb al talrijke adviezen ontvangen. Binnen de regering moeten we nog bespreken hoe we die aanslagvoet zullen kiezen, over welke periode de hervorming moet worden gerealiseerd en vooral welke specifieke maatregelen we zullen nemen, zoals de herziening van de vrijstellingsmechanismen, de aftrekbaarheid en de maatregelen ten gunste van de KMO's.

Ik heb dezelfde procedure gevolgd als voor de hervorming van de personenbelasting. Eerst heb ik een aantal ideeën gelanceerd over de omvang van de hervorming, de belastingvoeten, de mechanismen en het tijdschema. Er is een debat gehouden, de teksten zijn ingediend en straks zal de Kamercommissie voor de Financiën daarover stemmen. Voor de hervorming van de vennootschapsbelasting volgen we dezelfde weg.

Ik kan dus nog niet zeggen welke bijzondere maatregelen zullen worden genomen. Ik kan alleen de algemene oriëntaties geven die de regering zal bespreken. Vóór ze bij het Parlement een tekst indient over de hervorming van de vennootschapsbelasting wil de regering er immers voor zorgen dat de economische activiteit en de werkgelegenheid erin worden bevorderd, wetende dat de kleine, soms zelfs zeer kleine, bedrijven het meest bijdragen tot de ontwikkeling van deze activiteit.

Het debat over de vennootschapsbelasting mag dan ook niet worden voorgesteld als een manier om bepaalde bedrijven aan te pakken. De bedoeling bestaat er daarentegen in via een meer aanvaardbare belasting, die het Europese gemiddelde beter benadert, en via eenvoudiger regels de economische activiteit aan te moedigen en op die wijze werkgelegenheid te scheppen.

De heer Jean Cornil (PS). - Ik heb helemaal niet de bedoeling het de bedrijven moeilijk te maken. Ik deel de bekommernis van de minister om de economische activiteit te verhogen en werkgelegenheid te creëren via de hervorming van de vennootschapsbelasting.

Ook al kan de minister vandaag nog niet antwoorden op mijn vraag, hij kan mij toch zijn mening geven over de voorstellen van de Hoge Raad voor de Financiën. Het zijn immers niet de KMO's en de kleinere bedrijven die betrokken zijn bij de niet-belasting van de meerwaarden. Meestal gaat het hier om relatief grote bedrijven.

Tussen de regels van het verslag van de Hoge Raad voor de Financiën staat dat een aantal voorwaarden kunnen worden opgelegd. Eventueel kan een onderscheid worden gemaakt tussen meerwaarden op beursaandelen, die dus veel winst opleveren, die alleen bestemd zijn voor speculatie, en die welke bestemd zijn om later opnieuw te investeren.

Op deze vragen zou ik graag een antwoord krijgen, maar misschien is het daarvoor nog te vroeg.

De heer René Thissen (PSC). - Het verheugt mij dat de minister de ontwikkeling van de KMO's en van de kleinste bedrijven wil bevorderen. Een belastinghervorming is uiteraard niet bestemd om bedrijven op te offeren.

De minister heeft echter zijn eigen mening gegeven. Ik had liever dat hij zich namens de regering had uitgesproken. Ik hoop dat we nog de gelegenheid krijgen om dit belangrijke probleem te bespreken.

Wanneer gaat de belastingverlaging tot 34% in?

Wat de budgettaire nuloperatie betreft, heb ik toch een aantal vragen over het terugverdieneffect. Ik kan me namelijk moeilijk inbeelden dat men beweert een hervorming uit te voeren eenvoudig door belastingen te verplaatsen en een verlaging tot 34% aan te kondigen. De bedrijven zijn niet zo naïef dit te geloven als tegelijkertijd niet de nodige maatregelen worden genomen. We moeten dat terugverdieneffect bespreken om de bedrijven daadwerkelijk te kunnen stimuleren. Wij verwachten daar binnenkort een antwoord op. Hetzelfde geldt trouwens voor de aftrekmechanismen.

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Het lijkt mij normaal dat een minister van Financiën zijn plannen op het gebied van de belastingen aankondigt, dat hij ze dan binnen de regering bespreekt en vervolgens ontwerpen indient bij het Parlement.

Ik neem nota van de oriëntaties van de verschillende parlementsleden en fracties. Verder kan ik echter niet gaan omdat we nu het debat aangaan over de oriëntaties die in de regeringsverklaring vervat zijn.

Ik neem nota van de opmerkingen van de heer Cornil over de meerwaarden en andere mechanismen, die uiteraard deel zullen uitmaken van het debat.

Mondelinge vraag van de heer Jan Remans aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie en aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de speciale parkeerkaarten» (nr. 2-655)

De voorzitter. - De heer Didier Reynders, minister van Financiën, antwoordt.

De heer Jan Remans (VLD). - Er zijn patiënten die zich volgens alle logische inzichten heel moeilijk kunnen verplaatsen buiten hun auto, maar toch geen parkeerkaart toegekend krijgen omdat de adviserende artsen van het ministerie van Sociale Zaken zich stricto sensu richten naar de Officiële Belgische Schaal voor bepaling van de graad van Invaliditeit (OBSI) en de regels van Balthazar.

Voorbeelden zijn legio. In geval van goede beweeglijkheid van de onderste ledematen voorziet de OBSI in geen of slechts minimale invaliditeitspercentages, maar de restricties ingevolge belasting van kunstgewrichten en pijn van chronische ontstekingen vormen een grote handicap voor de verplaatsingen, des te meer als pijn in de schouders of misvorming in de handen niet toelaten een handstok of een ander hulpmiddel te gebruiken.

In geval van strikte toepassing der OBSI voldoet deze handicap niet aan de criteria voor een blijvende invaliditeit van ten minste 50% aan de onderste ledematen en evenmin aan de overige eisen die recht kunnen geven op een speciale parkeerkaart, zoals algemene blijvende invaliditeit van ten minste 80%, graad van zelfredzaamheid van ten minste 12 punten, verlamming of amputatie van de bovenste ledematen, ten minste 50% oorlogsinvaliditeit.

Laat de huidige reglementering enige interpretatie in de zin van een "totaalbeoordeling van de volledige persoon" toe door adviserende artsen handelend naar logisch denken buiten de strikte criteria van de Officiële Belgische Schaal voor de bepaling van de graad van Invaliditeit?

Zo ja, kan niet worden overwogen terzake een omzendbrief uit te vaardigen ter vastlegging van deze redelijkheid?

Zo neen, welke maatregelen overweegt de minister met betrekking tot een meer interpretatieve en de facto meer redelijke toekenning van de speciale parkeerkaarten?

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Het antwoord van minister Vande Lanotte luidt als volgt.

Allereerst wenst hij eraan te herinneren dat de medische voorwaarden voor het toekennen van een speciale parkeerkaart werden vastgelegd bij ministerieel besluit van 7 mei 1999.

De parkeerkaart wordt verleend aan personen die lijden aan een permanente invaliditeit van ten minste 80%, aan personen van wie de gezondheidstoestand tot een vermindering van de zelfredzaamheid met ten minste twaalf punten leidt, bepaald overeenkomstig de handleiding en de schaal die van toepassing is in het kader van de wetgeving betreffende de tegemoetkoming aan gehandicapten, aan personen die lijden aan een permanente invaliditeit die rechtstreeks te wijten is aan de onderste ledematen en ten minste 50% bedraagt, aan personen die helemaal verlamd zijn aan de bovenste ledematen of van wie de bovenste ledematen geamputeerd zijn, aan burgerlijke of oorlogsinvaliden met ten minste 50% oorlogsinvaliditeit.

Om elke discriminatie te vermijden, moet de evaluatie van de 50% van de onderste of van 100% van de bovenste ledematen worden uitgevoerd op basis van het Officieel Belgisch Barema van de Invaliden.

Om medische referentiecriteria te wijzigen moeten de verschillende ministeriële kabinetten en de bevoegde federale en regionale administraties worden aangesproken.

In het verleden heeft minister Vande Lanotte zich al uitsproken voor het meer toespitsen van de toekenning van de speciale parkeerkaart aan personen die een mobiliteitsprobleem hebben en die werkelijk moeilijk te been zijn. Dit hoeft niet noodzakelijk het gevolg te zijn van een aandoening aan de onderste of bovenste ledematen, maar kan eveneens het gevolg zijn van bijvoorbeeld hartproblemen of problemen met de luchtwegen. Die handicap wordt evenwel niet door alle personen met een handicap evident bevonden.

Vandaar dat de minister zijn bestuur voor dienstverlening aan gehandicapten heeft belast om een studie uit te voeren die eventuele verbeteringen moet voorstellen die beter tegemoetkomen aan het criterium van de mobiliteit van de gehandicapte. Dit rapport moet afgewerkt zijn tegen het einde van het jaar.

Hierover wenst minister Vande Lanotte eveneens overleg te plegen met de Nationale Hoge Raad voor personen met een handicap, waarin de organisaties vertegenwoordigd zijn en die ook betrokken was bij de opmaak van de huidige criteria.

De heer Jan Remans (VLD). - Het antwoord van de minister stemt me heel tevreden. De vooruitzichten zijn goed, waarvoor mijn dank.

Mondelinge vraag van de heer Jan Remans aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de bijzondere tegemoetkoming voor de terugbetaling van kinesitherapie» (nr. 2-654)

De voorzitter. - De heer Didier Reynders, minister van Financiën, antwoordt namens de heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen.

De heer Jan Remans (VLD). - Artikel 7 van het koninklijk besluit van 23 maart 1982 bevat de lijst van elf aandoeningen waarvoor een bijzondere tegemoetkoming geldt bij kinesitherapie. Uit talrijke voorbeelden blijkt dat de interpretatie heel strikt is. Bij chronische evolutieve polyartritis zouden sommige adviserende geneesheren hun toestemming beperken tot patiënten met reumatoïde artritis. Dit is het gevolg van de oude Franstalige naamgeving voor de aandoening, Polyarthrite Chronique Evolutive (PCE). Intussen weten we toch dat ook andere aandoeningen aanleiding kunnen geven tot chronische evolutieve polyartritis. Ik verwijs hierbij naar spondylartritis ankylopoetica of de ziekte van Bechterew, polyarticulaire osteoartritis of polyarthrosis deformans, chondrocalcinosis of pseudo-jicht en reactieve vormen van polyartritis.

Naar verluidt wordt de bijzondere tegemoetkoming systematisch geweigerd aan iedereen die aan een aandoening lijdt die niet voorkomt in de lijst, ook als een feitelijke verbetering door kinesitherapie is aangetoond en op wetenschappelijke basis verklaarbaar is. Voorbeelden zijn legio, zoals in verschillende vormen van artroses deformans aan heup en knieën.

Naar verluidt zou de bijzondere tegemoetkoming voor kinesitherapie ipso facto worden toegekend aan personen met de diagnose van een van de aandoeningen op de vermelde lijst. Mijns inziens moet een behandeling bepaald worden door de gradatie en de evolutie van de pathologie, niet door de naam van de aandoening.

Graag vernam ik van de minister of de limitatieve lijst opgenomen in het koninklijk besluit van 23 maart 1982 al werd geëvalueerd, en of het al dan niet wenselijk is de lijst te actualiseren en te normeren.

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - In antwoord op de vragen van de heer Remans, kan ik namens collega Vandenbroucke het volgende meedelen.

"De limitatieve lijst opgenomen in artikel 7, c, van het koninklijk besluit van 23 maart 1982 werd voor het laatst geëvalueerd in 1991. Geregeld wordt mijn aandacht gevestigd op tekortkomingen in de bestaande lijst van aandoeningen waarvoor een bijzondere tegemoetkoming inzake kinesitherapie geldt. Op 17 oktober 2000 heb ik het College van geneesheren-directeurs van het RIZIV verzocht de "E"-pathologielijst waarvoor een vermindering geldt van het persoonlijk aandeel kinesitherapie, te herzien en een ontwerp van koninklijk besluit voor te bereiden. Het College van geneesheren-directeurs heeft bij de actualisatie van de lijst van zware aandoeningen die in aanmerking komen voor een bijzondere tegemoetkoming, rekening gehouden met de problemen op het terrein bij de toepassing van artikel 7 van het koninklijk besluit van 23 maart 1982. Het congenitaal primair lymfoedeem wordt bijvoorbeeld opgenomen in de herwerkte lijst als zware pathologie met recht op vermindering van het persoonlijk aandeel. De nieuwe omschrijving van polyartritis luidt als volgt: "chronische inflammatoire artritis met karakteristieke erosies bij het radiologisch onderzoek en binnen een periode van 6 maanden die elke aanvraag voorafgaat, een dosering van C-reactieve proteïne gelijk of hoger dan 3 mg per dl". De vermindering van het persoonlijk aandeel kinesitherapie wordt om budgettaire redenen niet toegekend voor aandoeningen die niet in de lijst zijn opgenomen.

Het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de actualisatie van de "E"-pathologielijst werd op 19 maart 2001 door het Verzekeringscomité goedgekeurd en is op het ogenblik voor advies bij de Inspectie van Financiën".

De heer Jan Remans (VLD). - Uit het antwoord blijkt dat de regering het beleid effectief moderniseert en actualiseert.

Ik heb slechts een opmerking. Het is niet goed zich te baseren op de CRP als element van informatie bij een chronische reumatische ontsteking. Ik vraag de minister dan ook dit element te schrappen. Andere klinische tekenen zijn veel beter om de aandoening te evalueren.

Wetsontwerp tot wijziging, met betrekking tot de structuren van de balie, van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding voor onwerkzame voorlopige hechtenis (Stuk 2-619)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Nyssens verwijst naar haar schriftelijk verslag.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Het voorliggend ontwerp werd door de Senaat ingrijpend geamendeerd en teruggezonden naar de Kamer. Daar werd het op enkele minder belangrijke punten geamendeerd. De amendementen die door CVP-fractie in de Senaat werden ingediend werden niet aangenomen. In de Kamer werden ze door de heer Erdman opnieuw ingediend en ook aanvaard. De Kamer heeft in dit geval dus even de rol van reflectiekamer overgenomen. De teksten zijn nu dermate verbeterd dat de CVP-fractie ze zal goedkeuren.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 50-892/22)

-De artikelen 1 tot 18 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatsverandering, en met de Bijlagen A en B, gedaan te Kyoto op 11 december 1997 (Stuk 2-775)

Voorstel van resolutie over de noodzaak dat de Verenigde Staten van Amerika de doelstelling van het protocol van Kyoto in acht nemen (van de heer François Roelants du Vivier c.s., Stuk 2-727)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Ik stel voor het wetsontwerp en het voorstel van resolutie samen te bespreken. (Instemming)

Het woord is aan de heer Colla voor een mondeling verslag.

(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)

De heer Marcel Colla (SP), rapporteur. - De commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging heeft op 19 juni het wetsontwerp houdende instemming met het Protocol van Kyoto besproken. Die bespreking werd ook toen gekoppeld aan de resolutie. De commissie stemde volmondig in met het uitbrengen van een mondeling verslag, zodat we de beide punten nog tijdens deze plenaire vergadering kunnen behandelen. Het moet me hierbij toch van het hart dat politiek en journalistiek België wel wakker wordt als het over de noodpil of over Voeren gaat, maar veel minder interesse betoont voor een mondiaal probleem als de klimaatverandering.

Dit gezegd zijnde, herinner ik eerst kort aan de doelstellingen van het Protocol van Kyoto, namelijk de verwezenlijking van de doelstellingen van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering. Het gaat om een fundamenteel mondiaal probleem en bijgevolg over een politiek moeilijk punt, aangezien hier een langetermijnvisie verkozen wordt boven resultaten op korte termijn, die trouwens bijna zeker niet realiseerbaar zijn. Het Protocol van Kyoto beoogt een versterking van de engagementen van de geïndustrialiseerde landen, die de verplichting op zich nemen om de uitstoot van broeikasgassen, die een negatief effect hebben op het klimaat, sterk te reduceren. De ontwikkelingslanden worden van die verplichting vrijgesteld. Als referentieperiode wordt het jaar 1990 gehanteerd. Het doel is globaal te komen tot een vermindering van vijf procent in de periode 2008-2012. Het gaat daarbij om een korf van een zestal broeikasgassen.

In zijn inleiding verwees de staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling in de eerste plaats naar de recente bijeenkomst en de besluiten van de Europese top van Göteborg. Ten tweede voegde hij daar de resultaten aan toe van de besprekingen in de ministerraad van 22 december 2000, waaruit het wetsontwerp is voortgekomen dat de regering bij de Senaat heeft ingediend. Ten derde herinnerde hij eraan dat de Europese Unie reeds in 1998 beslissingen inzake deze materie heeft getroffen, waarbij de opdracht van de Unie gespreid werd over de verschillende lidstaten. De gezamenlijke inspanning van de Europese Unie bedraagt 8 procent. De bijdrage van België komt neer op een reductie van 7,5 procent. Om de Unie-afspraken internationaal te laten aanvaarden, moeten al de lidstaten het Protocol ratificeren en moeten zowel de Europese Commissie als de lidstaten dit aan de UNO-zetel in New York melden. De staatssecretaris onderstreepte nog het niet-verplichtend karakter van het Kyoto-Protocol, dat pas in werking treedt op het ogenblik dat 55 landen, goed voor 55 procent van de totale emissie, tot ratificatie zijn overgegaan.

Een aantal collega's van de commissie vestigde vervolgens de aandacht op diverse belangrijke punten.

Er werd gewezen op de brede consensus in wetenschappelijke kringen over de oorzaken van het broeikaseffect. Er werd ook aangedrongen op de uitwerking van een federaal plan voor duurzame ontwikkeling.

Verder werd gesteld dat nieuwe onderhandelingen, indien ze nog nodig zijn, in ieder geval in het kader van het protocol van Kyoto moeten blijven. Terzake werd verwezen naar de recente voorstellen van de Nederlandse minister Pronk.

Er werden eveneens vragen gesteld over de standpunten van het Zweedse voorzitterschap. Zweden zou een taks op energieconsumptie boven een taks op energieproductie verkiezen.

Verder werd aandacht gevraagd voor de verdeling van de inspanningen, zowel over de sectoren als over de regio's. België, dat een groot voorstander van het protocol is, zou zich oeverloos belachelijk maken wanneer zijn daden niet in verhouding staan tot de principiële standpunten omdat het er niet in slaagt akkoorden met de regio's te sluiten.

De resolutie heeft als voornaamste doel om de Verenigde Staten toch nog ertoe te bewegen hun standpunt te wijzigen en hen te doen aansluiten bij de doelstellingen van het protocol van Kyoto. Er werd gewezen op de industriële sterkte van de Verenigde Staten en hun groot aandeel in de totale uitstoot van broeikasgassen. In 1990 bedroeg dat ongeveer een kwart.

Er waren opmerkingen en vragen over de houding van Japan, over de traditionele enigszins schoorvoetende houding van sommige Europese lidstaten en over de houding van de Verenigde Staten, meer bepaald die van de president. Die verkiest lobbyen op korte termijn blijkbaar boven een mondiale visie op lange termijn. Er werd ook gezegd dat het even hypocriet zou zijn het protocol met grote trom te ondertekenen en te ratificeren, maar in gebreke te blijven bij de uitvoering ervan.

Er werd gewezen op de inconsequente houding van de Verenigde Staten. Dat het Congres de regering terugfluit behoort misschien nog tot het klassieke democratische spel, maar dat de ene regering de handtekening van de vorige regering niet respecteert, zorgt voor continuïteitsproblemen op internationaal en diplomatiek vlak.

De commissie zal de internationale besprekingen en de evolutie inzake Kyoto volgen. Dat kadert in de reflectieopdracht van de Senaat.

Het ontwerpverdrag en de geamendeerde resolutie werden unaniem door de aanwezige leden aanvaard.

De heer François Roelants du Vivier (PRL-FDF-MCC). - Al verschillende jaren wordt in wetenschappelijke milieus gediscussieerd over de stijging van de temperatuur, niet als een natuurlijk cyclisch fenomeen, maar als gevolg van de voortdurend toenemende uitstoot van zogenaamde broeikasgassen. Deze gassen laten de zonnestralen door in de atmosfeer, maar weerkaatsen de infrarode straling die door de aarde wordt uitgezonden, en veroorzaken zodoende een algemene stijging van de aardtemperatuur.

In 1987 al werd ik door het Europees Parlement belast met de opstelling van een verslag over de risico's van de verhoging van het zeepeil ingevolge een klimaatopwarming. De problematiek was dus wel degelijk bekend, ook op het politieke niveau. De Belgische klimatoloog en professor aan de UCL, André Berger, heeft vaak de alarmklok geluid, zowel op nationaal als op internationaal niveau, en heeft met andere wetenschappers deelgenomen aan de werkzaamheden van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Changes). Het IPCC bestaat vandaag uit zowat 3.000 onderzoekers en is de meest betrouwbare bron voor evaluatierapporten over klimaatveranderingen geworden.

De klimaatveranderingen zijn één van de meest alarmerende problemen waarmee de wereld bij het aanbreken van de 21ste eeuw wordt geconfronteerd. Zoals een recent rapport van het IPCC aantoont, zal de aardtemperatuur in de loop van deze eeuw stijgen met 1,4 tot 5,8° C als er geen maatregelen worden genomen om dit fenomeen, dat voornamelijk te wijten is aan menselijke activiteit, in te dijken.

Volgens datzelfde rapport zou dit fenomeen catastrofale gevolgen hebben met onder andere een toenemend gevaar voor herhaalde hittegolven, stortregens die overstromingen veroorzaken, tyfoons en cyclonen, terwijl de ijs- en sneeuwlaag drastisch zou wegsmelten en het niveau van de oceanen tegelijkertijd zou stijgen.

In die context is de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen van cruciaal belang. Volgens het IPCC zouden de broeikasgassen verantwoordelijk zijn voor meer dan de helft van de klimaatopwarming in de voorbije vijftig jaar en grotendeels verantwoordelijk zijn voor de toekomstige opwarming.

De Kaderverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering werd voor ondertekening opengesteld op de Top van Rio in 1992 en goedgekeurd te New York op 9 mei 1992. Het had tot doel de concentratie aan broeikasgassen in de atmosfeer te stabiliseren op een niveau dat een ernstige verstoring van het klimaat door menselijke activiteit voorkomt. Dat moet gebeuren over een voldoende lange periode opdat de ecosystemen zich op natuurlijke wijze aan de klimaatveranderingen kunnen aanpassen, zodat de voedselproductie niet in het gedrang komt en duurzame ontwikkeling mogelijk blijft.

Het verdrag erkent het principe van de gedeelde, maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid van de betrokken partijen. Dat betekent dat de ontwikkelde landen, die voor het grootste deel van de uitstoot van broeikasgassen verantwoordelijk zijn, het voortouw moeten nemen in de strijd tegen de klimaatveranderingen. Zo hebben 38 geïndustrialiseerde landen, waaronder de Verenigde Staten, op 10 december 1997 in Kyoto in een Protocol bij het verdrag besloten de uitstoot van broeikasgassen tegen 2012 met gemiddeld 5,2% te verminderen tegenover het niveau van 1990. De landen van de Europese Unie hebben zich verbonden tot een vermindering met 8% - België met 7,5% - en de Verenigde Staten tot een vermindering met 7%.

Zoals ook duidelijk naar voren komt in het advies van 28 september 1998 van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling over het klimaatbeleid van België, beschouwen de klimatologen het Protocol van Kyoto slechts als een eerste fase. De uitstoot van broeikasgassen moet in de loop van de komende decennia immers met 60 tot 80% worden teruggedrongen om de klimaatveranderingen tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

Om in werking te kunnen treden moet het Protocol van Kyoto worden geratificeerd door minstens 55 van de 84 ondertekenende landen die samen minstens 55% van de totale CO2-uitstoot vertegenwoordigen.

In de Verenigde Staten woont 4% van de wereldbevolking. Ze zijn echter verantwoordelijk voor ongeveer 25% van de totale CO2-uitstoot, de belangrijkste vorm van luchtvervuiling waarvan sprake in het Protocol van Kyoto, en voor 35% van de uitstoot van de industrielanden.

De CO2-productie verschilt overigens aanzienlijk van land tot land. Een Europeaan produceert gemiddeld 10 ton CO2 per jaar, een Belg 12 ton en een gemiddelde Amerikaan 24 ton. De CO2-productie in ontwikkelingslanden ligt gemiddeld zes keer lager dan in de ontwikkelde landen. Om de temperatuurstijging op wereldschaal te beperken moet de CO2-productie tot maximum 1,7 ton per persoon worden teruggedrongen.

Zoals het IPCC onlangs heeft aangetoond, hebben de landen die het minst toegang hebben tot de rijkdommen het kleinste aanpassingsvermogen en zijn ze dan ook het meest blootgesteld aan de opwarming van het klimaat en aan de rampzalige gevolgen ervan. Daarom hebben de ontwikkelde landen, waaronder de Verenigde Staten, een doorslaggevende verantwoordelijkheid voor de effectieve vermindering van de uitstoot van broeikasgassen.

Met zijn recente verklaringen over de weigering van zijn land om deel te nemen aan het Protocol van Kyoto heeft Georges W. Bush, de president van de Verenigde Staten, zich dan ook bijzonder onverantwoordelijk opgesteld. Het Protocol van Kyoto werd immers ontworpen als een element van een globale strategie van duurzame ontwikkeling die op geen enkele manier in strijd is met de bevordering van de economische ontwikkeling en van de werkgelegenheid. Op lange en middellange termijn zal een strategie van duurzame ontwikkeling en rationeel gebruik van de natuurlijke rijkdommen de economische groei integendeel ten goede komen. Het valt dus te betreuren dat de strategie van de Amerikaanse regering enkel en alleen de industriële producenten en verbruikers van fossiele brandstoffen beoogt te beschermen.

Om die reden heb ik samen met andere collega's een voorstel van resolutie ingediend dat eenparig door de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden werd goedgekeurd en dat hopelijk ook vandaag de steun krijgt van een ruime meerderheid. In de resolutie betreurt de Senaat de houding van de president van de Verenigde Staten, moedigt hij de Belgische regering aan in haar inspanningen om de Amerikaanse regering op haar beslissing te doen terugkomen en mandateert hij de regering om tijdens het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie alles in het werk te stellen opdat het Protocol van Kyoto door 55 staten wordt geratificeerd en in werking kan treden, ook zonder de steun van de Verenigde Staten, als het moet.

We mogen echter geen illusies koesteren. Met of zonder de Verenigde Staten en hoe eenvoudig het uitgangspunt van het Protocol van Kyoto ook mag zijn, met name minder verbruiken, toch wordt de uitvoering ervan een pijnlijke operatie. Wij moeten de hoeveelheid brandstof die wij verbranden, terugdringen, niet door onze levensstandaard te verminderen, maar wel door de spilzucht in onze samenlevingen te beteugelen. Tussen 1976 en 1985 is de energie-intensiteit, het BNP gedeeld door het energieverbruik, gestegen met 20%, maar tussen 1986 en 1995 slechts met 5,3%. De specialisten zijn van mening dat deze intensiteit nog met 50% kan stijgen.

We moeten deze grote uitdaging eerst zelf aangaan door een geheel van gediversifieerde en aan onze industriële en energiestructuur aangepaste oplossingen uit te werken. In de betrokken periode moet de Europese Unie de uitstoot van broeikasgassen met 8% reduceren. Voor België is dat 7,5%. Met de hulp van de federale overheid moeten wij deze nationale inspanning verdelen over de drie gewesten. Het zou een aberratie zijn een lineaire vermindering van 7,5% aan elk Gewest op te leggen. Voor de verdeling in de Unie wordt immers rekening gehouden met de verschillen tussen de lidstaten. We moeten bij de verdeling van de gevraagde inspanning dan ook rekening houden met de mogelijkheden van elk gewest.

Alvorens de hand aan de ploeg te slaan stellen we vandaag een symbolische daad: de goedkeuring door de Senaat van het eerste protocol ter uitvoering van het Verdrag van Rio inzake de klimaatveranderingen, namelijk het Protocol van Kyoto. Na de Top van Göteborg en vlak vóór het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie geven we hiermee een sterk signaal aan onze Europese en internationale partners, ook aan de Verenigde Staten.

De PRL-FDF-MCC-fractie zal het Protocol van Kyoto goedkeuren. We hopen dat over enkele weken in Bonn opnieuw constructief overleg zal plaatsvinden met de Verenigde Staten en met de andere landen van de umbrella-groep. We hopen ook dat een nieuw partnerschap tot stand komt met de ontwikkelingslanden. Die zijn het grootste slachtoffer van de klimaatveranderingen, maar ook onze eerste bondgenoten in de bescherming van het klimaat op onze aarde.

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - In mijn uiteenzetting zal ik het Verdrag van Kyoto in het algemeen behandelen, terwijl collega Georges Dallemagne de toepassing van het Protocol in België voor zijn rekening zal nemen. Die toepassing dreigt voor moeilijkheden te zorgen, want naar het schijnt bestaat er nog geen enkel operationeel plan.

Sommige hebben verklaard dat het Protocol van Kyoto dood is. Ik denk natuurlijk aan de president van de Verenigde Staten. Welnu, het Protocol van Kyoto is niet dood. De Europese Unie heeft bevestigd dat ze haar verbintenissen inzake Kyoto zal nakomen. Aan de vooravond van het voorzitterschap heeft België besloten een sterke politieke daad te stellen door de ratificering van dit protocol te versnellen. Dat verheugt ons des te meer nu de Senaat dit protocol als eerste assemblee ratificeert. Wij danken hiervoor de heer Colla, voorzitter van de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden.

De wetenschappelijke vooruitgang van de twee laatste decennia van de twintigste eeuw heeft talloze alomvattende milieurisico's aan het licht gebracht: de aantasting van de ozonlaag, de klimaatverandering, de vermindering van de biodiversiteit, de woestijnvorming, de ontbossing, de vervuiling van de oceanen. Tijdens de vorige legislatuur gaf klimatoloog Pascal Van Yperzele hierover een zeer verhelderende uiteenzetting in de commissie voor de Economische Aangelegenheden.

De oorzaken en gevolgen van deze milieurisico's kunnen overal in de wereld optreden. Deze nieuwe risico's vergen een coherente aanpak, zowel vanuit geografisch oogpunt omdat vervuiling nu eenmaal geen grenzen kent, als vanuit milieuoogpunt omdat de grote biogeochemische aardcycli nu eenmaal aan elkaar gekoppeld zijn. De verantwoordelijkheid is onduidelijk en ongelijk verdeeld. De eenvoudige toepassing van het principe "de vervuiler betaalt" biedt geen uitkomst. Om de milieuvervuiling te voorkomen en te bestrijden, is een internationale gemeenschappelijke aanpak nodig.

Het Protocol van Kyoto ligt perfect in de lijn van deze nieuwe benadering van de wereldproblemen. Reeds in het begin van de twintigste eeuw bestonden er verdragen of overeenkomsten ter bescherming van de één of andere bedreigde soort. Kyoto heeft een grotere ambitie. De internationale gemeenschap heeft immers gekozen voor een raamverdrag: het raamverdrag van de Verenigde Naties over de klimaatverandering van Rio in 1992, aangevuld met het Protocol van Kyoto in 1997. De industrielanden verbinden zich ertoe om de uitstoot van zes broeikasgassen in de periode 2008-2012 te beperken in vergelijking met de uitstoot in 1990.

Als bijdrage tot de globale Europese inspanning heeft België de opdracht gekregen zijn uitstoot te verminderen met 7,5%.

Zijn de doelstellingen van Kyoto te ambitieus? Is het onrechtvaardig dat de industrielanden aan milieuverplichtingen worden onderworpen waardoor hun ondernemingen aan competitiviteit dreigen in te boeten, terwijl jonge landen minder strenge verplichtingen moeten nakomen? Zouden de ontwikkelingslanden als potentiële vervuilers niet moeten worden aangemoedigd om van in het begin de meest milieuvriendelijke technieken te gebruiken?

Op deze vragen bestaan er evenveel antwoorden als landen. President Bush heeft mijns inziens ten onrechte geoordeeld dat de competitiviteit van de Amerikaanse industrie voorgaat op het milieu, aangezien milieueffecten toch pas over honderd jaar zichtbaar worden. In de resolutie van collega Roelants keuren wij de Amerikaanse houding af. Vermits dit thema de tegenstellingen tussen meerderheid en oppositie overstijgt, betreuren wij dat de heer Roelants de oppositie er niet van meet af aan bij heeft betrokken. Een door alle democratische partijen ondertekende resolutie zou een mooi symbool geweest zijn.

Het meest betwistbaar lijkt mij dat de president van de Verenigde Staten eenzijdig afziet van de verbintenis die zijn land heeft aangegaan, zonder dat het Congres zich daarover heeft uitgesproken. Het gaat om een belangrijk probleem inzake de continuïteit van het beleid van de Verenigde Staten en om hun geloofwaardigheid op internationaal vlak.

De beslissing van president Bush brengt de beperkingen van de internationale samenwerking onder de aandacht. De soevereiniteit van de Staten blijft een principe van internationaal recht waar men niet omheen kan. Er bestaat geen hogere autoriteit die de regels kan doen eerbiedigen en die de Staten de normen kan doen toepassen. Het internationaal recht berust vooral op een voluntaristische benadering.

Kyoto heeft getracht dit probleem te omzeilen door uit te gaan van de marktmechanismen. De flexibiliteit bestaan erin dat men uitstootrechten kan kopen of verkopen en dat men maatregelen kan treffen die het broeikaseffect doen afnemen, zoals bijvoorbeeld de herbebossing. Dank zij die marktmechanismen kunnen de vervuilende Staten zich gemakkelijker aanpassen. Ik ben tevreden dat de Europese Unie en België, ondanks de vrees van de jongste weken, hun verbintenissen in het Kyoto-proces met overtuiging en ambitie hebben bevestigd. Het aannemen van gemeenschappelijke regels voor het beheren van globale milieurisico's is een bijzonder belangrijke politieke thema bij het begin van de 21ste eeuw. Er zal heel wat juridische creativiteit nodig zijn om een evenwicht te bereiken tussen de eerbiediging van de soevereiniteit en de noodzakelijke coördinatie tussen de Staten. De Staten en de burgers moeten het belang van de samenwerking begrijpen. Inzake milieu is de onderlinge afhankelijkheid een feit. Vandaag delen we de risico's, morgen de voordelen.

Gewezen Amerikaans Staatssecretaris Albright heeft er in haar redevoering op de Heizel op gewezen dat de diplomatie en de zakenwereld vandaag hand in hand gaan: ze moeten beiden optreden in een geglobaliseerde wereld. Ik zou hieraan kunnen toevoegen dat in een globale wereld de individuele belangen van de ondernemingen aansluiten bij het algemeen belang van de huidige en de toekomstige generaties dat wordt verdedigd door de Staten. Het gaat er dus om dat de visies op korte en langere termijn met elkaar worden verzoend. Dat is precies de inzet van het Protocol van Kyoto en dat heeft de president van de Verenigde Staten nog niet begrepen.

Collega Dallemagne zal straks uiteenzetten hoe de institutionele structuur van België de toepassing van deze akkoorden dreigt te bemoeilijken.

Mevrouw Marie Nagy (ECOLO). - Ik kan mij er alleen over verheugen deel uit te maken van de eerste Belgische assemblee die dit ontwerp goedkeurt. Het is een belangrijk signaal en de parlementen van de deelgebieden zullen het voorbeeld van de Senaat volgen. Zo zal de toekomstige voorzitter van de Europese Raad voor leefmilieu namens ons land een vastberaden standpunt kunnen verdedigen en bij de andere leden van de Unie en zelfs bij de internationale onderhandelaars kunnen aandringen op de ratificatie van het protocol van Kyoto.

Deze eerste ratificatie is een essentiële stap in een proces dat meer dan tien jaar geleden van start ging. Sedert het einde van de jaren '80 maakt de internationale gemeenschap zich steeds meer zorgen over de klimaatveranderingen. In 1990 stelde een intergouvernementele groep van deskundigen voor om onderhandelingen te beginnen over een internationaal verdrag over de klimaatveranderingen.

Het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering werd op de top van Rio in 1992 opengesteld voor ondertekening. Het is in 1994 in werking getreden. Na meer dan twee jaar onderhandelen hebben de partijen in december 1997 het protocol van Kyoto bij het Raamverdrag goedgekeurd. Dit protocol werd in maart 1998 voor ondertekening opengesteld en een jaar later was het al door 84 landen ondertekend. Voor de inwerkingtreding is de ratificatie nodig door 55 landen die verantwoordelijk zijn voor 55% van de CO2-uitstoot. Het is dus belangrijk dat het Europees blok het protocol ratificeert.

Het is een essentiële stap, maar daarmee is het werk niet af. De doelstellingen van het protocol moeten op correcte wijze in de praktijk worden omgezet. We moeten dus waakzaam blijven, ook tijdens de tweede ronde van de zesde conferentie van de partijen die eind juli in Bonn wordt gehouden. We moeten de Verenigde Staten ertoe te bewegen aan dit proces deel te nemen.

Daarom heb ik aan de voorzitter van de Senaat gevraagd dat een parlementaire delegatie die werkzaamheden zou bijwonen.

De Europese Unie heeft in Göteborg bevestigd dat ze wil ijveren voor een duurzame ontwikkeling. De ratificatie van het protocol is dus een Europese doelstelling. In Bonn moet diezelfde lijn worden aangehouden en moet het proces worden verdiept. Aan de Verenigde Staten moet duidelijk gemaakt worden dat een regering de internationale verbintenissen die door haar voorgangers werden aangegaan, niet naast zich kan neerleggen.

De beheersing van de opwarming van de aarde is van levensbelang voor de toekomstige generaties. De bestrijding van het fenomeen is een noodzakelijke voorwaarde voor een duurzame en solidaire ontwikkeling. Het zijn armste landen en de zwakste bevolkingsgroepen die te lijden zullen hebben onder de klimaatverandering, waardoor de kloof tussen rijke en arme landen nog groter zal worden. We moeten kiezen tussen een duurzaam ontwikkelingsmodel en een model dat geen rekening houdt met de gehele planeet noch met de eindigheid van zijn grondstoffen.

Tegenover het Amerikaanse klimaatplan moet Europa de voordelen uitspelen die een efficiënt energiegebruik heeft voor de Europese economie en voor de industrie in het bijzonder. Het energiegebruik per geproduceerde eenheid van het BNP is in Europa immers veel lager dan in de Verenigde Staten. In verhouding tot het BNP en de bevolking is de CO2-uitstoot in Europa veel lager dan in de Verenigde Staten. Dit betekent dat de Europese productieprocessen en de gebruikte technologie een beter energiebeheer mogelijk maken.

De moderne levenswijze is niet noodzakelijk synoniem met verspilling. Het protocol van Kyoto zet de klok niet terug. Het staat voor een moderne levenswijze die de levenskwaliteit van de huidige en de toekomstige generaties waarborgt. Het is de keuze voor een duurzame en solidaire ontwikkeling.

De klimaatverandering is te wijten aan de menselijke activiteit. De maatregelen die nog moeten worden getroffen, zullen dus een weerslag hebben op de levenswijze en het economisch ontwikkelingsmodel.

We moeten wijzen op de gevolgen van de klimaatverandering voor de gezondheid, voor de landbouw en voor extreme weersomstandigheden die een rechtstreeks economisch gevolg hebben. De regeringen moeten de bevolking hierover inlichten en ze moeten de politieke verantwoordelijken op alle niveaus voor dit probleem sensibiliseren.

Ik hoop dat de consensus die vandaag bestaat over het wetsontwerp tot ratificatie zal stand houden bij de invoering van de concrete maatregelen om de broeikasgassen 2008 en 2012 te verminderen met 5,7% ten opzichte van 1990. België is niet zo'n goede leerling: in 1998 was de uitstoot 8% hoger dan in 1990 en 16% hoger dan de maxima vastgelegd in het protocol. Om de doelstelling te bereiken, zal onder meer het federaal plan voor duurzame ontwikkeling strikt moeten worden toegepast, moet het gebruik van hernieuwbare energiebronnen worden aangemoedigd en moet het energiegebruik efficiënter worden.

Ook het mobiliteitsbeleid moet afgestemd worden op duurzame ontwikkeling en er moet een duidelijk verband gelegd worden tussen mobiliteit en ruimtelijke ordening.

Op Europees niveau worden nagedacht over een manier om de energieprijs door te berekenen in de verschillende elementen van de productie. De fiscaliteit moet ook aanzetten tot een verbetering van het energetisch rendement.

Deze maatregelen zijn geen doel op zich. Het doel blijft het in Rio en in Kyoto beoogde resultaat.

Tot slot wil ik vandaag hulde brengen aan René Dumont die drie dagen geleden overleed. Sedert de jaren '60 voerde hij actie opdat men zou inzien dat onze grondstoffen beperkt zijn, dat de derde wereld meer ontwikkelingskansen moest krijgen en dat ons erfgoed moest worden veilig gesteld voor de volgende generaties. Hij was de voorloper van de strijd die wij vandaag leveren. Na het lezen van zijn werken ben ik mij persoonlijk gaan inzetten voor de politieke ecologie. De ratificatie van het protocol van Kyoto vond ik dan ook de gepaste gelegenheid om hulde te brengen aan zijn nagedachtenis.

De heer Johan Malcorps (AGALEV). - De Senaat beleeft inderdaad een historisch moment. Hij heeft de eer als eerste Belgische assemblee het protocol van Kyoto te mogen goedkeuren. In Europees verband waren Frankrijk dat het protocol vorig jaar ratificeerde, en Denemarken dat dat vorig jaar deed, ons voor. We behoren dus wel tot de koplopers.

Nu wordt het kwestie de landen die twijfelen - hopelijk niet in de Europese Unie - over de streep te krijgen. Op termijn moeten we ook de Verenigde Staten overtuigen, zonder daarvoor een knieval te moeten maken. Op korte termijn denk ik ook aan landen als Rusland en aan de Oost-Europese landen die tot de EU willen toetreden.

Op 30 juni bezoekt de Japanse eerste minster de Amerikaanse president Bush. Onmiddellijk daarna legt hij een bezoek af aan Londen en aan Parijs. Ik hoop dat de Europeanen de Japanse eerste minister ervan zullen kunnen overtuigen trouw te blijven aan het protocol dat in het Japanse Kyoto werd ondertekend.

Het mag echter niet bij woorden blijven, we moeten ook daden stellen. Het is al een beetje een gemiste kans, want het klimaatplan waarmee uitvoering moet worden gegeven aan het protocol van Kyoto, zal pas tegen eind oktober klaar zijn. De staatssecretaris heeft terecht gewezen op de verantwoordelijkheid van de gewesten, die naast de federale overheid voor de materie bevoegd zijn.

Het steekt niet op een maand, maar het zou goed zijn dat we tegen eind oktober een goed klimaatplan opgesteld hebben dat door de verschillende bestuursniveaus wordt gedragen en dat in de komende tien jaar effectief wordt uitgevoerd.

Zoals de heer Colla nog heel recent zei, is het niet het moment om ons in communautair gehakketak te verliezen. Elk gewest moet zijn verantwoordelijkheid opnemen. De 7,5% is ook voor het Vlaams Gewest een uitdaging. Als rijk gewest moet het dat aankunnen. België kan mechanismen hanteren die ook op wereldschaal worden toegepast, bijvoorbeeld emission trading. Als het verhandelen van emissies een oplossing kan zijn, waarom zouden we daar dan niet voor kiezen.

Naast de verschillende gewesten, moeten ook alle sectoren hun bijdrage leveren, zeker de energie-intensieve sectoren. Het gaat niet op enkel de energie-arme sectoren of de gezinnen voor de inspanning te laten opdraaien. Ook de elektriciens, de staalnijverheid, de chemie moeten hun bijdrage leveren. Hierover moet overlegd worden tussen de federale en de gewestelijke overheden. De precieze normen worden op gewestelijk niveau bepaald. Dat ligt voor de hand.

Ander belangrijk instrument is de CO2-energietaks. Zonder die taks zullen de doelstellingen van Kyoto nooit worden verwezenlijkt en zal België zijn bijdrage tot de burden sharing van 7,5% niet halen. Bij de herbevestiging van het federale plan voor duurzame ontwikkeling werd gelukkig verklaard dat ons land daarvoor effectief zal gaan. Als een aantal energierijke sectoren een vrijstelling bekomen, zonder dat daartegenover concrete verplichtingen staan, dan zullen de lasten worden afgeschoven op de energiearme sectoren en de gezinnen. In het overleg tussen de federale en de gewestelijke overheid moeten duidelijke richtlijnen worden uitgewerkt voor de beperking van de emissie van CO2 en van broeikasgassen. Dat is iets anders dan het bekrachtigen van enkele voornemens inzake energie-efficiëntie of de best beschikbare techniek, zoals vandaag gebeurt in de chemiesector. Dat is een gevaarlijke interpretatie en zeker geen grond voor het verlenen van een vrijstelling van de CO2-energietaks.

We moeten met Japan, Rusland en een aantal Oost-Europese landen onderhandelen over het toepassen van de flexibele mechanismen. De Nederlandse minister Pronk is thans in die richting bezig met de uitwerking van een compromis om het Kyoto-protocol overeind te houden.

Dat betekent niet dat wij als sterk land in Europa de ambitieuze doelstelling van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling zonder meer moeten opgeven. Wij mogen ongetwijfeld de ambitie koesteren dat we de flexibele mechanismen voor ten hoogste 50% zullen kunnen inzetten. De doelstellingen joint implementation, clean development mechanism en immission trading zullen we maar gedeeltelijk realiseren. Clean development mechanism omvat het verwerpen van kernenergie en van het misbruik van putten en reservoirs.

Thans wil ik even ingaan op het voorstel van resolutie van de heer Roelants du Vivier. België kan een duidelijk signaal geven aan de Verenigde Staten door het protocol van Kyoto zo vlug mogelijk te laten ratificeren door alle parlementaire assemblees. De eerste minister heeft president Bush er al op gewezen dat we op de medewerking van de VS, de grootste vervuiler, rekenen voor de uitvoering van het verdrag. Desnoods doen we het zonder de VS, want zoals in de commissie is gezegd, mag het protocol van Kyoto niet worden uitgehold.

Als de regering Bush besluit het klimaatverdrag en andere belangrijke milieuverdragen niet te ratificeren, geven zij hun wereldleiderschap voor een deel op. Zullen zij die zich als de belangrijkste wereldmacht zien, zich terugtrekken in splendid isolation als er beslissingen moeten worden genomen die van levensbelang zijn voor mens en planeet? Mochten ze dat wel doen dan kan Europa voor een deel de rol van wereldmacht overnemen. Europa moet alleszins een belangrijke rol spelen inzake de uitvoering van het verdrag en België moet tijdens het voorzitterschap daartoe een eerste aanzet geven.

Europa moet ook een billijke en rechtvaardige houding aannemen ten opzichte van de ontwikkelingslanden. Wat mij het meest stoort in de houding van president Bush, is dat hij van oordeel is dat de ontwikkelingslanden dezelfde inspanningen moeten doen als de geïndustrialiseerde landen. Met die houding gaat hij lijnrecht in tegen de geest van de verklaring van Rio van 1992 waar een consensus werd bereikt over het recht op ontwikkeling voor de derdewereldlanden. De geïndustrialiseerde landen hebben een probleem gecreëerd door de uitstoot van broeikasgassen waarvan de derdewereldlanden het grootste slachtoffer zijn. We kunnen moeilijk verwachten dat zij in hun armoedetoestand berusten en geen recht meer hebben op ontwikkeling. We moeten onze verantwoordelijkheid opnemen om niet te eindigen bij wat Amerikaanse filosofen "ecologisch imperialisme" noemen wat erop neerkomt dat de begrenzing van de groei naar de armste landen wordt geëxporteerd. Het Westen kan toch niet eenzijdig beslissen dat landen zoals Bangladesh, Tsjaad en Botswana geen broeikasgassen meer mogen uitstoten. De ontwikkelde landen moeten als eersten het voorbeeld geven en minder broeikasgassen uitstoten. De ratificatie van het protocol van Kyoto is daarbij een eerste stap.

De heer Georges Dallemagne (PSC). - Het was belangrijk dat de Europese Unie zich sterk engageerde ten gunste van het protocol van Kyoto, gezien de houding van de Amerikaanse president. Voor de Belgische regering was het belangrijk dat zij op de vooravond van het Europees voorzitterschap een politiek signaal gaf door de versnelde ratificering van het protocol van Kyoto. Ik ben blij dat de Senaat de eerste assemblee is die het protocol bespreekt.

Het protocol is nochtans geen wondermiddel of definitieve oplossing voor de klimaatverandering. Het is eerder de uitdrukking van een mentaliteitsverandering, van een nieuwe opvatting over internationale betrekkingen met het oog op een gemeenschappelijke aanpak van mondiale problemen. Ik vraag me af of de risico's die sommige scenario's over enkele tientallen jaren voorspellen, kunnen worden voorkomen door de emissie van broeikasgassen met 5% te verminderen. Het protocol biedt een pragmatische en voluntaristische maar ontoereikende oplossing. Ik denk dat ons sociaal-economisch ontwikkelingsmodel fundamenteel moet worden herzien.

Om de fundamentele doelstellingen van Rio en Kyoto te realiseren, moeten we verder gaan dan de verdragen. De mondiale vraag naar energie moet in toom worden gehouden. De technologische inzet en de organisatie van een efficiënt energiegebruik op wereldvlak zullen beslissend zijn.

Over veertig jaar zullen wij door de vraag naar energie met crisissituaties worden geconfronteerd, zodat wij wellicht zullen moeten kiezen tussen klimaatrisico's, voedseltekorten, spanningen rond petroleum of nucleaire rampen. De beheersing van de wereldwijde vraag naar vervoer zal eveneens een belangrijke factor zijn in de heroriëntering van de economische keuzen op middellange termijn. Een van de vinnigste debatten rond de beheersing van het broeikaseffect betreft de maatregelen die ter aanvulling van de nationale maatregelen moeten worden genomen. Zij bieden een zekere soepelheid in de wijze waarop ieder land zijn engagementen nakomt. Die maatregelen kunnen betrekking hebben op quota en emissievergunningen, maar ook op investeringen om de CO2-emissie te verminderen. Het technologische onderzoek is daarbij van essentieel belang.

Wij steunen de snelle ratificatie van het protocol. Maar is er enige zekerheid dat wij onze verbintenissen zullen kunnen nakomen?

De Europese Unie heeft er zich in 1997 in Kyoto toe verbonden haar emissie van broeikasgassen tegen 2012 te verminderen met 8% ten opzichte van 1990. De Vijftien zijn nadien overeengekomen hoe de inspanning moet worden verdeeld. België moet een vermindering van 7,5% realiseren. In de praktijk blijkt dat echter een moeilijke taak te zijn, want sedert 1990 is de emissie nog met 7% gestegen. Als er niet snel een gedetailleerd reductieplan komt, zal het niet lukken.

Ik heb hier reeds mijn bezorgdheid geuit over sommige geruchten en de plannen van regeringsleden in de periode toen de regering zich nog niet had uitgesproken ten voordele van het protocol van Kyoto. Werd er toen niet gesproken van nieuwe onderhandelingen met de Verenigde Staten?

Waren er geen geruchten over de bereidheid van sommigen om de EU-quota te herzien of de zware industrie te bevoordelen ten nadele van de particulieren? Op de vooravond van de Top van Göteborg heeft de regering in extremis haar gezicht kunnen redden.

Het beleid van deze meerderheid is voor mij geen geruststelling. We weten immers niet of België emissievergunningen zal moeten kopen of dat ons land in staat zal zijn om zijn verbintenissen alleen na te komen. Het nationaal klimaatplan is nog lang niet klaar. Er zijn namelijk politieke problemen over de verdeling van de nationale inspanning.

Volgens welke methode zal de verdeling tussen Noord en Zuid en tussen de verschillende economische sectoren gebeuren? Tegen oktober 2001 moet er een samenwerkingsakkoord zijn. Ik vind dat de verantwoordelijke staatssecretaris het parlement bij de ratificering van het protocol een operationeel plan voor het realiseren van de doelstellingen had moeten voorleggen.

Iedereen verheugt zich over de internationale samenwerking bij de ondertekening van het protocol van Kyoto. In België blijkt er echter geen samenwerking te zijn van de gewesten, die in deze materie over de belangrijkste bevoegdheden beschikken. Het zou werkelijk grotesk zijn dat de federale staat zijn internationale milieuverplichtingen niet kan nakomen omdat de gewesten niet meewerken. Laat dit een waarschuwing zijn voor diegenen die de ontwikkelingssamenwerking willen defederaliseren.

Enkele weken geleden zei de eerste minister dat hij nog vóór het Belgische voorzitterschap over een klimaatplan wenste te beschikken. De regering tracht haar gezicht te redden door het protocol van Kyoto vlug te ratificeren, maar ze weet niet hoe ze haar verplichtingen zal kunnen naleven.

Wie getuigt van de grootste onverantwoordelijkheid: president Bush die openlijk weigert de door zijn voorganger aangegane verbintenissen over te nemen of een hypocriete regering die doelstellingen aanvaardt zonder te weten hoe ze die ooit zal kunnen realiseren?

Ik ben voorstander van de ratificering. Ik meen zelfs dat we nog verder moeten gaan dan het protocol van Kyoto. Ik vraag de regering om in samenwerking met de gewesten dringend een operationeel plan voor te leggen. Het nakomen van de verplichtingen van Kyoto zal niet volstaan om de voorspelbare effecten van de klimaatverandering te voorkomen. We moeten ons dus nu al voorbereiden op de volgende fase, zowel om het energiegebruik te beheersen als om rampen te voorkomen en om de slachtoffers van natuurrampen te helpen.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp houdende instemming met het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatsverandering, en met de Bijlagen A en B, gedaan te Kyoto op 11 december 1997 (Stuk 2-775)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 2-775/1.)

-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

-De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.

Stemmingen

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (Stuk 2-711) (Evocatieprocedure)

De voorzitter. - We stemmen over amendement 1 van mevrouw van Kessel.

Stemming nr. 1

Aanwezig: 55
Voor: 19
Tegen: 36
Onthoudingen: 0

-Het amendement is niet aangenomen.

De voorzitter. - We stemmen nu over het wetsontwerp in zijn geheel.

De heer Michel Barbeaux (PSC). - De controleopdrachten van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen zouden moeten worden opgenomen in de wet. Dit wetsontwerp voorziet alleen in de mogelijkheid de controleopdrachten van het Agentschap door de Koning te laten uitbreiden. Wij zijn van oordeel dat deze opdrachten door de wetgever moeten worden bepaald om te voorkomen dat aan het huidige artikel 2 van de wet een dubbele interpretatie wordt gegeven - de ene veeleer regionalistisch, de andere eerder federaal - wat het beheer van eventuele crises dreigt te compliceren. De PSC-fractie zal zich dus onthouden bij de stemming over dit ontwerp.

Stemming nr. 2

Aanwezig: 55
Voor: 37
Tegen: 6
Onthoudingen: 12

-Het wetsontwerp is ongewijzigd aangenomen. Bijgevolg wordt de Senaat geacht te hebben beslist het niet te amenderen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

Wetsvoorstel tot opheffing van artikel 252 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (van mevrouw Mimi Kestelijn-Sierens, Stuk 2-705)

Stemming nr. 3

Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsvoorstel is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp tot wijziging, met betrekking tot de structuren van de balie, van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding voor onwerkzame voorlopige hechtenis (Stuk 2-619)

Stemming nr. 4

Aanwezig: 56
Voor: 43
Tegen: 0
Onthoudingen: 13

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatsverandering, en met de Bijlagen A en B, gedaan te Kyoto op 11 december 1997 (Stuk 2-775)

Stemming nr. 5

Aanwezig: 57
Voor: 57
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

De voorzitter. - Ik verheug mij over de goedkeuring van dit ontwerp en over het feit dat wij de eersten zijn. (Applaus)

Voorstel van resolutie over de noodzaak dat de Verenigde Staten van Amerika de doelstelling van het protocol van Kyoto in acht nemen (van de heer François Roelants du Vivier c.s., Stuk 2-727)

Stemming nr. 6

Aanwezig: 57
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 7

-Het voorstel van resolutie is aangenomen.

-Het zal aan de eerste minister, aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en aan de staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling worden meegedeeld.

Motie ingediend tot besluit van de vraag om uitleg van de heer Michiel Maertens aan de vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer en aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de juridische randvoorwaarden voor het organiseren van het Festival of European Motorcycling te Koksijde in september 2001» (nr. 2-465), gesteld in plenaire vergadering op 31 mei 2001

De voorzitter. - Op het dispositief heeft de heer Maertens amendement 1 ingediend dat luidt:

Op het dispositief heeft de heer Roelants du Vivier c.s. amendement 2 ingediend dat luidt:

De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Uit de antwoorden op onze vraag om uitleg bleek dat de reglementering niet aangepast is om megamanifestaties van tienduizenden motorrijders min of meer in goede banen te leiden, zeker niet wanneer de gemeentegrenzen worden overschreden of wanneer het ecotoerisme wordt bedreigd.

De minister van Binnenlandse Zaken verklaarde heel duidelijk dat hij niet bevoegd is voor de reglementering inzake het gebruik van moto's. Hij verwees naar zijn collega van Verkeer en vooral naar de lokale autoriteiten, die vergunningen kunnen uitreiken. De minister verwees ook naar het koninklijk besluit van 28 november 1997 op de autorally's dat "naar analogie" kan worden toegepast. Juridisch is "naar analogie" toch een moeilijk hanteerbaar begrip.

De minister van Verkeer was het ermee eens dat megamanifestaties als het genoemde festival voor grote overlast kunnen zorgen, zowel voor de bewoners en de andere verkeersdeelnemers als voor de leefomgeving. Ook zij stelde vast dat er geen wettelijke reguleringsmiddelen voorhanden zijn als het niet over een wedstrijd in snelheid, regelmatigheid of behendigheid gaat. Bij wedstrijden, die vergunningsplichtig zijn, zijn artikel 9 van de politie op het wegverkeer en artikel 50 van het wegverkeersreglement van toepassing. De minister van Verkeer verwees eveneens naar de lokale overheid en de toepassing van de artikelen 134 en 135 van de gemeentewet en uiteraard naar de individuele verplichtingen van de weggebruikers.

Met een gemeentegrensoverschrijdende megamanifestatie bevinden we ons in een grijze zone waarvoor een aangepaste reglementering nodig is. De minister van Verkeer verklaarde te zullen meewerken aan de regelgevende initiatieven die terzake worden genomen. Daarom heb ik een motie ingediend om de regering te vragen in de nodige reglementering te voorzien, zodat deze juridische leemte wordt opgevuld. Ik vraag de collega's van de democratische partijen de motie goed te keuren.

Er zijn twee amendementen bijgekomen. Een eerste amendement is van onszelf. Het stelt voor het woord "wetsontwerp" te vervangen door het woord "reglementering". Het is immers niet gebruikelijk het parlementaire initiatief te doorkruisen. Wij moeten alle kanten kunnen opgaan. Het tweede amendement werd ingediend door de heer Roelants du Vivier, mevrouw Leduc en de heer Moens. Persoonlijk heb ik daar niet zoveel op tegen, maar ik wijs erop dat het niet veel zin heeft een lid van de overwegingen te doen vervallen. Het gaat immers maar om een overweging. Ook de toevoeging van de woorden "indien nodig" is niet zo belangrijk. Als een reglementering niet nodig is, dan zouden wij daarover ook geen resolutie moeten aannemen. Ik zal dus voor het eerste amendement stemmen en mij onthouden bij de stemming over het tweede.

De voorzitter. - We stemmen over amendement 2 van de heer Roelants du Vivier c.s.

Stemming nr. 7

Aanwezig: 56
Voor: 26
Tegen: 6
Onthoudingen: 24

-Het amendement is aangenomen.

-De goedkeuring van dit amendement impliceert dat amendement 1 van de heer Maertens vervalt.

De heer Philippe Moureaux (PS). - Ik heb mij onthouden omdat het amendement de oorspronkelijke tekst op indrukwekkend wijze versterkt, nu wij de regering uitnodigen om iets te doen "als het nodig is"! We hadden eraan kunnen toevoegen: "in voorkomend geval zou het Parlement, in de mate van het mogelijke, de regering eventueel kunnen uitnodigen om na te denken of ze iets moet doen"!

De voorzitter. - We stemmen nu over de motie zoals ze werd geamendeerd.

Stemming nr. 8

Aanwezig: 53
Voor: 27
Tegen: 0
Onthoudingen: 26

-De aldus geamendeerde motie is aangenomen.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Afgezien van de opmerkingen van de heer Moureaux over de inhoud, hebben wij ons onthouden omdat we van mening zijn dat er voor moties een geëigende procedure zou moeten bestaan.

Over het algemeen worden de vragen om uitleg na de stemmingen gesteld. Zij duren dikwijls vrij lang en meestal zijn alleen de voorzitter, de vraagsteller, de betrokken minister en soms één of twee collega's van de meerderheid of van de oppositie aanwezig, en natuurlijk ook de dienst verslaggeving.

Onze fractie is voorstander van het bestaande systeem van de gewone motie, te meer daar over amendementen op moties meestal informeel wordt overlegd. Wij zijn er niet absoluut tegen gekant dat in bepaalde gevallen een gemotiveerde motie wordt ingediend, maar dan alleen over een bijzonder onderwerp, volgens een duidelijke procedure en op voorwaarde dat we exact weten over welke tekst we ons uitspreken.

Voor het overige moest eens worden nagedacht over de omstandigheden waarin de vragen om uitleg worden gesteld: thans kunnen de vraagsteller noch de minister daar veel voldoening uit putten!

De heer Guy Moens (SP). - Ik wil de wat ongewone procedure, die vandaag werd gevolgd, nader toelichten. Degenen die dit amendement hebben ondertekend, hadden alleen de bedoeling van deze motie weer een gewone motie te maken. Een gewone motie betekent niet meer dan wat we nu hebben goedgekeurd.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Moties zijn allemaal overtollig. Als men trouwens de indiening van moties zou beperken, zou men resoluties indienen.

We hebben ons onthouden omdat de motie niets anders is dan een groot citaat van lapalissade.

Moties ingediend tot besluit van de vragen om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere over «de begeleiding bij de terbeschikkingstelling van de noodpil» (nr. 2-499) en van de heren Vankrunkelsven en Devolder over «de noodpil» (nrs. 2-502 en 2-503) aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, gesteld in openbare vergadering van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden op 12 juni 2001

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Ik vraag de senatoren onze motie ernstig te nemen en te steunen. Door deze motie in te dienen hebben we ons op een constructieve manier willen scharen achter een koninklijk besluit van de minister van Volksgezondheid dat de noodpil zeer laagdrempelig ter beschikking wil stellen. Het medisch corps heeft daarover een aantal terechte opmerkingen gemaakt. We hebben gepoogd de minister ervan te overtuigen haar KB aan te passen zodat de opvolging en medische begeleiding van deze patiënten correct zou verlopen en de noodpil geen gewone vorm van anticonceptie zou worden. Door deze motie goed te keuren, kunnen we de minister een signaal geven dat naast de aflevering van de noodpil, ze er ook moet voor zorgen dat de betrokkenen begeleid worden en dat en gesprek met een arts mogelijk is opdat ze in de toekomst de nodige voorzorgen zouden nemen.

De voorzitter. - Het reglement bepaalt dat eerst over de gewone motie wordt gestemd.

De heer Jacques Devolder (VLD). - De heer Vankrunkelsven moet de volledige inhoud van de motie toelichten.

Hij spreekt zich denigrerend uit tegenover bepaalde paramedici die niet zouden kunnen informeren, niettegenstaande ze vijf jaar aan de universiteit hebben gestudeerd.

Bovendien vindt hij de informatie zelf veel te ingewikkeld. Niettemin meen ik dat we duidelijk hebben aangetoond dat een bijsluiter eenvoudig te lezen is en dat die tekst echt niet lang hoeft te zijn om de betrokkene te informeren.

De heer René Thissen (PSC). - Zelfs al wordt enkel over de gewone motie gestemd, toch wil ik zeggen dat mijn fractie het standpunt van mevrouw De Schamphelaere en de heer Vankrunkelsven bijtreedt.

Correcte voorlichting en een gepaste begeleiding zijn onontbeerlijk. Bovendien blijkt dat de informatiekits op dit ogenblik enkel in het Noorden van het land worden verdeeld.

Stemming nr. 9

Aanwezig: 56
Voor: 36
Tegen: 19
Onthoudingen: 1

-De gewone motie is aangenomen.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Woensdag 27 juni 2001

's ochtends om 10 uur, 's namiddags om 14 uur en eventueel 's avonds om 19 uur

Ontwerp van bijzondere wet tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten; Stuk 2-777/1 tot 3.

Donderdag 28 juni 2001

's ochtends om 10 uur

De hervorming van de politiediensten; Stuk 2-300/1.

's namiddags om 15 uur

Inoverwegingneming van voorstellen.

Mondelinge vragen.

Eventueel, hervatting van de agenda van woensdag.

Vanaf 20 uur: Naamstemming over het afgehandelde ontwerp van bijzondere wet in zijn geheel. (Stemming met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, van de Grondwet).

Vragen om uitleg:

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Stemmingen

Moties ingediend tot besluit van de vragen om uitleg van de heren Mahoux, Lozie, Van Hauthem en de dames Thijs en Nagy aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de situatie in Voeren» (nrs. 2-504, 506, 508, 509 en 516), gesteld in plenaire vergadering op 14 juni 2001

De voorzitter. - We stemmen over de gewone motie die voorrang heeft.

Stemming nr. 10

Aanwezig: 55
Voor: 41
Tegen: 14
Onthoudingen: 0

-De gewone motie is aangenomen.

Vraag om uitleg van de heer Alain Destexhe aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Justitie over «de gevolgen van het Rwanda-proces en de uitoefening van de universele rechtsmacht» (nr. 2-513)

De voorzitter. - De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie, antwoordt ook namens de heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken.

De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Na afloop van het Rwanda-proces wil ik een aantal vragen stellen over de toepassingvan de wet van 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht en over de middelen die ter beschikking gesteld worden van de justitie en de politiediensten.

Hoeveel klachten werden er op basis van de voornoemde wet ingediend? Over welke schendingen gaat het en wie zijn de beklaagden?

Hoe worden de prioriteiten vastgelegd voor de behandeling van de dossiers? Moet er terzake geen beleid worden uitgestippeld? Er zou bij voorbeeld voorrang kunnen worden gegeven aan dossiers van verdachten die in België verblijven, aan dossiers die al lang lopen of aan dossiers van personen die een symbool geworden zijn. Ik denk aan Hissène Habré.

Naar aanleiding van het Rwanda-proces kreeg de wet ruime weerklank in de internationale pers. De regering zou tijdens het Europees voorzitterschap de bekendheid van deze wet moeten bevorderen, bijvoorbeeld via de website van het ministerie van Justitie.

De minister van Buitenlandse zaken liet verstaan dat de wet van 1993 zou worden gewijzigd. Ik zal eerst luisteren naar het antwoord van de minister en mijn voorstellen terzake formuleren in mijn repliek.

Hoe interpreteert de minister het arrest van het Franse Hof van Cassatie met betrekking tot de heer Khadafi en de misdaden tegen de menselijkheid en de uitlevering?

Voortaan houden verschillende onderzoeksrechters zich bezig met dossiers van misdaden tegen de menselijkheid. Moet er geen pool van gespecialiseerde rechters worden samengesteld? Moet er ook geen nationale pool van onderzoeksrechters worden gecreëerd, om te voorkomen dat onderzoeken, bijvoorbeeld tegen Rwandezen, in verschillende gerechtelijke arrondissementen worden geopend?

Moet de vervolging niet tot de exclusieve bevoegdheid van het toekomstige federaal parket behoren?

Kan men op basis van het Rwanda-proces besluiten dat het Hof van Assisen het meest geschikte rechtscollege is om misdaden tegen de menselijkheid te beoordelen, of moet ook de mogelijkheid van beoordeling door een college van beroepsrechters worden overwogen?

Zijn er nog andere processen gepland? Welke dossiers zullen het eerst voorkomen en wanneer? Zal de minister er blijven voor zorgen dat de nodige middelen ter beschikking worden gesteld opdat dergelijke processen kunnen worden gevoerd?

(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)

Een aantal van mijn vragen zijn gericht tot de minister van Binnenlandse zaken. Ofschoon er steeds meer klachten binnenlopen, bestaat de cel "humanitair recht" slechts uit drie onderzoekers. Moet dit aantal niet worden verdubbeld?

De onderzoekers moeten ook over de nodige middelen beschikken, zoals het Internet bijvoorbeeld, om hun onderzoek te voeren of hun ervaringen te delen met hun Europese collega's. Kan in dit verband niet worden gedacht aan de uitwisseling van knowhow via een Europees netwerk?

Deze onderzoekscel staat niet op de prioriteitenlijst van het nationaal veiligheidsplan. Dit is nochtans van belang met het oog op een verhoging van de werkingsmiddelen, aangezien de politie zich moet houden aan het nationaal veiligheidsplan. Zal de minister ervoor zorgen dat de problematiek van de schendingen van het humanitair recht wordt ingeschreven in het nationaal veiligheidsplan?

Kan deze cel een nationale coördinerende rol vervullen om te voorkomen dat onderzoeken meermaals worden overgedaan wanneer onderzoeksrechters van verschillende gerechtelijke arrondissementen met eenzelfde zaak bezig zijn? Zo zou de huidige cel kunnen worden omgevormd tot een nationaal bureau dat voor alle onderzoekrechters werkt die misdaden tegen de menselijkheid onderzoeken.

Ik feliciteer de regering en de gehele gerechtelijke wereld, die heeft bijgedragen tot de organisatie van dit bijzondere Rwanda-proces. Het proces heeft 8 miljoen frank gekost, wat opmerkelijk is in verhouding tot het bereikte resultaat. Deze formule is veel doeltreffender dan het toekennen van financiële middelen voor de ondersteuning van de justitie in Rwanda of van het Arusha-Tribunaal. Als sommigen vinden dat dit bedrag nog te hoog ligt, kan het voeren van een dergelijk proces in de toekomst misschien ten laste van de begroting van Ontwikkelingssamenwerking worden gelegd. Dit departement zal dat geld zeker goed besteden aangezien zulke processen een middel zijn tot conflictpreventie en het voorkomen van bloedbaden over heel de wereld.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Ik wil van de vraag om uitleg van de heer Destexhe gebruik maken om ook mijn opmerkingen naar voren te brengen bij wat zich de voorbije weken in de Kamer heeft afgespeeld. Volksvertegenwoordigers en de minister van Buitenlandse Zaken stelden voor de genocidewet van 1993, die in 1999 met unanimiteit van de 65 uitgebrachte stemmen werd aangepast, nu opnieuw aan te passen, zij het, zo wordt althans gezegd, zonder aan de grond van de zaak te raken. Op die manier komen we echter meer en meer terecht in een systeem van twee maten en twee gewichten. De regering wil de wet zo aanpassen dat elke concrete toepassing ervan de facto onmogelijk wordt, enkel en alleen omdat er een klacht wordt ingediend tegen bevriende regeringsleden in functie. Of men verkozen is of niet, of men aan de macht is of niet, dat doet er niet toe. Het gaat om misdaden tegen de menselijkheid en de daders daarvan moeten steeds vervolgd, berecht en gestraft worden. Deze overtuiging maakt ook internationaal meer en meer opgang. Ook het statuut van het Internationaal Strafgerechtshof is onder meer gebaseerd op onze genocidewet en gaat uit van de niet-immuniteit van wie onder deze wet wordt vervolgd en van de universele jurisdictie, twee essentiële elementen van onze wet van 1993.

Minister Michel van Buitenlandse Zaken opperde de mogelijkheid om voor buitenlandse ministers het Parlement in te schakelen. Kamerleden of senatoren zouden dan moeten beslissen of de immuniteit van de betrokkene moet worden opgeheven. De minister hoopt dat deze "trechter" indieners van onredelijke en ongegronde klachten zal afschrikken. Persoonlijk denk ik dat deze wijziging de zo verguisde inmenging van de wetgevende in de rechterlijke macht inhoudt. Indien men wil dat een land zich bij dergelijke klachten onthoudt van diplomatieke inmenging, dan moet precies de justitie en enkel de justitie haar werk kunnen doen. Minister Michel motiveerde de voorgestelde wijziging als volgt. Indien Belgische gezagsdragers worden vervolgd, moet hun immuniteit ook door het Parlement worden opgeheven. De minister vergist zich echter omdat hij appelen met peren vergelijkt. Een Belgisch minister die verdacht zou worden van misdaden tegen de menselijkheid, geniet géén immuniteit, noch onder de wet van 1993, noch onder het statuut van het Internationaal Strafgerechtshof. Opheffing van de immuniteit is bijgevolg ook voor hem of haar niet vereist. Critici van de wet vergissen zich wanneer ze zeggen dat onze justitie overspoeld dreigt te worden met klachten allerhande. Ze kennen ons juridisch systeem niet. Ons vervolgingsbeleid voorziet immers in twee belangrijke remmen die politiek-opportunistische klachten kunnen tegenhouden. Ten eerste, moet de indiener van een klacht duidelijk een belang hebben. Dit betekent dat hij of zij moet kunnen aantonen dat hij of zij door het gebeuren rechtstreeks schade heeft geleden. Zo niet, is de klacht onontvankelijk en begint de onderzoeksrechter zelfs niet aan een onderzoek. Ten tweede, wat wel eens wordt vergeten, moet een vrij hoge waarborgsom van 50 à 100.000 frank worden betaald. Dit heeft precies tot doel lichtzinnige klachten uit te sluiten.

De enige aanpassing die wij durven te steunen bestaat erin dat de kamer van inbeschuldigingstelling naast de onderzoeksrechter bevoegd wordt om een eventueel aanhoudingsmandaat ten uitvoer te leggen. Daarbij willen we het laten, precies om de rechterlijke en de uitvoerende macht uit elkaar te houden. Stel u even voor dat er tegen de heer Sharon een klacht wordt ingediend. De Kamer wordt verzocht te oordelen over de opheffing van zijn immuniteit. Indien de Kamer op deze vraag ingaat en de heer Sharon wordt onderworpen aan een onderzoek door de onderzoeksrechter, denkt de minister dan werkelijk dat Israël dit geen politiek proces zal vinden? Natuurlijk wel. Indien de Kamer de immuniteit van de heer Sharon niet opheft, dan zal dat gebeuren onder politieke druk en zal de Kamer niet uitgegaan zijn van de juridische werkelijkheid, maar wel van de politieke opportuniteit van de klacht.

Het idee dat door vice-eerste minister Michel werd naar voren gebracht en door de heren Chevalier en Derijcke werd gesteund, gaat totaal in de verkeerde richting. Ik vraag de vice-eerste minister dan ook goed na te denken vooraleer hij de wet aanpast.

The proof of the pudding is in the eating. De eerste ervaring met de genocidewet was positief. In het Rwandaproces werd in minder dan twee maanden een onderzoek afgerond en heeft de jury weldoordachte uitspraken gedaan. Als dit wordt vergeleken met wat in het Arushatribunaal is bereikt, waarnaar jaarlijks vier miljard Belgische frank vloeien en waar nog steeds geen uitspraak is gedaan over de drieënzestig vervolgden, dan meen ik te mogen zeggen dat de Belgische justitie snel en efficiënt is gebleken, wat de minister siert.

Tot slot wens ik drie concrete vragen te stellen. Ten eerste, is er een voorontwerp tot aanpassing van de zogenaamde genocidewet van 1993?

Ten tweede, indien de wet in de loop van de legislatuur wordt gewijzigd, kan deze dan retro actief worden toegepast op lopende procedures? Deze suggestie werd gedaan in de krant Le Soir.

Ten derde, indien een Belgisch minister hypothetisch wordt vervolgd voor misdaden tegen de menselijkheid, geniet hij dan immuniteit die door het parlement moet worden opgeheven?

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Sinds de inwerkingtreding van de wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, gewijzigd op 10 februari 1999, heeft een aantal particulieren klacht ingediend met burgerlijke partijstelling. Meerdere van die klachten hebben geleid tot het assisenproces van de "vier Rwandezen", dat net is afgelopen. Ze hadden betrekking op oorlogsmisdaden begaan tijdens de genocide op Rwandese Tutsi's en gematigde Hutu's in 1994. Andere klachten, die in de loop van een onderzoek werden ingediend, hebben heel wat ruchtbaarheid gekregen omdat ze betrekking hadden op personen die voor vreemde staten een officieel ambt bekleden of hebben bekleed. Vanwege het geheim van het onderzoek kan ik hier niet dieper op ingaan.

Hoofdstuk II van het Wetboek van Strafvordering formuleert de regels met betrekking tot de bevoegdheid van Belgische rechtbanken om inbreuken begaan in het buitenland te berechten. De praktijk waarover de heer Destexhe het had is dus niet zo uitzonderlijk. De Belgische gerechtelijke overheden kunnen in alle onafhankelijkheid overgaan tot onderzoeksdaden en de overdracht van het dossier binnen een gepaste termijn.

De Belgische wet werd meegedeeld aan het Internationaal Comité van het Rode Kruis dat ervoor zorgt dat het via zijn webstek en zijn informatiecentrum wordt bekendgemaakt. Verschillende Centraal- en Oost-Europese landen hebben voor hun nieuwe strafwetgeving strekkende tot de beteugeling van ernstige inbreuken op het internationaal humanitair recht, de Belgische wet als model gebruikt. We hebben dus een pioniersrol vervuld. Ik ben tevens van plan het arrest van het assisenhof in het Rwandaproces op de webstek van het ministerie van Justitie te plaatsen zodat geïnteresseerden van onze rechtspraak kennis kunnen nemen.

In het overleg van de ministeries die rechtstreeks bij de uitoefening van de wet van 1993 betrokken zijn staat het behoud van de principes van de wet en van het principe dat gewone rechtbanken bevoegd zijn voor het onderzoek in eventuele dossiers centraal. Als een persoon, die vanwege het officieel ambt dat hij bekleedt normalerwijze internationale strafrechtelijke immuniteit geniet, in een zaak wordt betrokken, dan moeten bij de strafvordering bijzondere voorzorgsmaatregelen worden genomen. Als toch een strafvordering wordt ingesteld, dan moet een collegiaal gerechtelijk orgaan zich uitspreken over de te nemen dwangmaatregelen. Het moet zoeken naar een evenwicht tussen de voorschriften van het internationaal recht enerzijds en de bescherming van Belgen in het buitenland en de vrijwaring van onze internationale betrekkingen anderzijds. De uitspraak mag onder geen beding inbreuk maken op een grondwetsbeginsel of op de internationale verplichtingen van België.

Het Franse Hof van Cassatie heeft op 13 maart jongstleden een arrest geveld inzake de vervolging die tegen het Libische staatshoofd Khadafi werd ingesteld voor daden van terrorisme. Het Hof stelde dat in het internationaal recht immuniteitsregels bestaan voor staatshoofden in functie, die een dergelijke vervolging onmogelijk maken. Anderzijds stelde het Hof dat op dit principe van absolute immuniteit uitzonderingen bestaan, maar dat daden van terrorisme daar niet onder vallen. Dit arrest bevestigt de Belgische wet die bepaalt dat zelfs buitenlandse staatshoofden in functie, voor ernstigste inbreuken op het internationaal recht kunnen worden vervolgd. Dit standpunt is conform de artikelen IV en VI van de VN-conventie van 1948 tot het voorkomen en beteugelen van de genocide .

Wat de zesde en de zevende vraag betreft wordt momenteel besproken of het wenselijk is de dossiers met betrekking tot feiten die buiten het grondgebied zijn gepleegd te centraliseren.

Het federaal parket kan bij de toepassing van de wet een rol spelen. Het is daarvoor bevoegd. Er mogen echter niet te veel uitzonderingen op de procedure worden toegelaten om te vermijden dat men een stelsel creëert dat volledig afwijkt van dat voor de vervolging voor andere ernstige misdrijven.

De heer Destexhe heeft reeds onderstreept dat het proces waarvan sprake zeer uitzonderlijk is. Een wijziging van de wet is dus niet noodzakelijk.

De procureur des Konings van Brussel heeft mij bevestigd dat in de nabije toekomst geen enkel proces op basis van de wet van 1993 wordt verwacht. Vijf zaken worden onderzocht, waarvan er zich twee in een gevorderd stadium bevinden. Net als voor het Rwanda-proces zal ik de nodige middelen vrijmaken voor een normaal verloop van de nieuwe processen.

Ik lees nu het antwoord van mijn collega van Binnenlandse Zaken.

Drie speurders van de gerechtelijke dienst van het arrondissement Brussel hebben zich met het Butare-dossier bezig gehouden. Zulke dossiers worden toevertrouwd aan de bevoegde rechercheafdeling, die over 60 personen beschikt, d.i. 13% van de manschappen. Het diensthoofd heeft met de procureur des Konings van Brussel overleg gepleegd over het aantal in te zetten manschappen.

Rekening houdend met het advies van de onderzoeksrechters zal het diensthoofd eventueel versterking vragen aan de directeur-generaal van de gerechtelijke politie. Als die van mening is dat de gerechtelijke dienst van het arrondissement moet worden versterkt, zal de minister van Binnenlandse Zaken een beslissing nemen in overleg met zijn collega van Justitie. Met mij dus. (Men glimlacht)

Aangezien veel klachten worden verwacht en de werklast hoog is, kan op dit ogenblik geen systeem worden opgezet om de recent opgedane expertise door te geven. Dit is geen prioriteit voor de onderzoekers. Mochten andere Europese landen met dergelijke onderzoeken worden geconfronteerd, dan zal de opgedane ervaring waardevol zijn en kan ze, met instemming van de gerechtelijke overheden, als methodologische gids worden meegedeeld.

De prioriteiten van het federaal veiligheidsplan liggen niet voor eens en altijd vast. Ze moeten aan de bestaande toestand worden aangepast. Op dit ogenblik wijst niets erop dat het plan moet worden gewijzigd.

De minister van Binnenlandse Zaken zal met zijn collega van Justitie - dus met mij - (Men glimlacht) nagaan of moet worden ingegaan op de suggestie om in de gerechtelijke dienst van het arrondissement Brussel een nationale cel onder te brengen.

Het is voorbarig om een structuur op te richten. als het volstaat de ondersteunende rol van de federale politie te activeren. Deze oplossing lijkt de minister veel efficiënter.

De heer Van Quickenborne stelde drie pertinente vragen. Een werkgroep maakt inderdaad een evaluatie en gaat na of de wet van 1993 eventueel moet worden aangepast. Er is momenteel evenwel geen voorontwerp. Als de wet moet worden aangepast, dan zal niet aan het grondprincipe worden getornd.

De wet kan niet retroactief worden toegepast. Hier wordt de regel van de strafzaken toegepast. Tenzij er een verlichting van de straf van de verdachte gekoppeld is aan de wijziging van de wet is er geen reden om de wet retroactief toe te passen.

Voor wat de vraag betreft omtrent de immuniteit van Belgische politieke leiders meen ik dat de stelling die het Franse Hof van Cassatie heeft ingenomen de juiste is. Dit geldt volgens mij dan ook voor Belgische ministers die zich in een gelijkaardige situatie bevinden.

De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - De minister is zeer voorzichtig geweest, vooral over de mogelijke wijziging van de wet van 1993. De regering heeft blijkbaar nog geen definitief standpunt ingenomen.

Persoonlijk vind ik dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen het onderzoek en de dwangmaatregelen die tijdens dat onderzoek kunnen worden genomen. Ik ben het ermee eens dat de onderzoeksrechter autonoom het onderzoek moet kunnen voeren, maar als hij dwangmaatregelen wil nemen, zou hij zich moeten wenden tot een instantie. De vraag is of dat een zuiver gerechtelijke instantie moet zijn dan wel een instantie die ook rekening kan houden met overwegingen van politieke opportuniteit. De minister van Buitenlandse zaken heeft immers duidelijk gemaakt dat de problemen verband houden met de veiligheid van de Belgen in het buitenland en met onze diplomatieke betrekkingen. Het gaat hier dus niet om juridische criteria maar om criteria van politieke opportuniteit.

Een kamer samengesteld uit de voorzitters van de Kamer en de Senaat en van het Hof van Cassatie zou beter met eventuele politieke criteria rekening kunnen houden.

Dit zou helemaal niet in strijd zijn met de geest van de wet van 1993. De onderzoeksrechter voert autonoom zijn onderzoek en alleen als dwangmaatregelen de diplomatieke betrekkingen dreigen te verstoren, zou een politieke instantie tussenbeide kunnen komen.

De andere voorgestelde mogelijkheden, zoals een uitspraak van de regering of een parlementair debat met opheffing van de onschendbaarheid, schenken me geen voldoening en zouden de diplomatieke betrekkingen zeker verstoren.

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik heb me voorzichtig uitgedrukt omdat het debat nog niet rijp is. Er staan uiteenlopende belangen op het spel, maar dit mag niet leiden tot een vervorming van de wil van de wetgever bij het opstellen van de wet van 1993. Men wou toen een krachtig signaal uitsturen door te stellen dat elke daad van genocide onaanvaardbaar is en vervolgd moet worden.

Wij zijn nog op zoek naar een evenwichtige oplossing, maar als minister van Justitie zal ik erover waken dat niet wordt geraakt aan de geest van de wet van 1993.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Justitie over «de voorbereiding van de Tweede wereldtop tegen commerciële seksuele uitbuiting van kinderen (Japan - december 2001)» (nr. 2-510)

Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - In december 2001 vindt in Tokio de tweede Wereldtop tegen Commerciële seksuele uitbuiting van kinderen plaats.

Reeds tweemaal ondervroeg ik de minister van Justitie over de voorbereiding van ons land met het oog op deze top en over het Nationale Actieplan tegen de seksuele uitbuiting van kinderen. Ik verwijs naar mijn vragen om uitleg van 26 oktober en van 17 februari 2000.

In augustus 1996 vond te Stockholm het eerste Wereldcongres tegen commerciële seksuele uitbuiting van kinderen plaats. België nam tijdens deze conferentie een leiderspositie in. Een van de stellingen was dat België toen een voorbeeld was voor Europa. Met unanimiteit keurden de 122 aanwezige landen een Agenda voor Actie goed voor de bestrijding van kinderprostitutie, kinderpornografie en de handel in kinderen. Onder meer verbonden deze landen zich tot het opstellen van een nationaal actieplan tegen het einde van het jaar 2000.

In vorige antwoorden heeft de minister herhaaldelijk benadrukt dat België de voortrekkersrol die het toen speelde moet blijven vasthouden.

Welke voorbereidingen zijn er in ons land reeds getroffen voor deze Tweede Wereldtop? Welke zijn de belangrijkste agendapunten op deze Top? Hoe zal ons land op deze Top vertegenwoordigd zijn en met welk standpunt?

Inzake het Nationaal Actieplan tegen de seksuele uitbuiting van kinderen vernam ik van de minister graag of dit bij het secretariaat van de Conferentie reeds werd ingediend? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de aangekondigde maatregelen worden gerealiseerd en dat resultaten regelmatig worden geëvalueerd, aangepast en versterkt?

Hoe staat het met de opvolging van de top van Dublin van 1996 en welke initiatieven neemt de minister in het raam van het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie om tot een betere coördinatie binnen de Europese instellingen te komen?

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik heb in januari van dit jaar reeds contact genomen met mijn collega van Buitenlandse Zaken met het oog op de voorbereiding van de Top van Yokohama en het opstellen van een actieplan. Er zijn twee vergaderingen geweest, op 29 maart en op 4 mei. Daaraan werd deelgenomen door de dienst Strafrechterlijk Beleid, het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding en de cel Mensenhandel van de federale politie. Ook de Franse en de Vlaamse Gemeenschap waren vertegenwoordigd, vermits ook zij terzake bevoegd zijn. Een voorstel van de dienst Strafrechterlijk Beleid ligt ter discussie, maar moet nog door de andere deelnemers worden aangevuld en aangepast. Morgen, 22 juni, vindt een volgende vergadering plaats, waarop ook andere organisaties, zoals Child Focus, zullen aanwezig zijn.

De agendapunten van Yokohama zijn onder te verdelen in drie delen: de resultaten sinds Stockholm, de belemmeringen en uitdagingen en, ten slotte, de perspectieven.

Het is de bedoeling na te gaan of er vooruitgang is geboekt op het vlak van de preventie, de bescherming en bijstand van kinderen tegen seksuele uitbuiting, het opmaken van een profiel van de seksuele dader en de beschrijving van de rol en de betrokkenheid van de privé-sector.

Een volgende onderdeel van de agenda betreft de belemmeringen en uitdagingen. Het gaat hier over de wetgeving en de toepassing van de wet en de na te streven uniformisering ervan, de kinderhandel en de kinderpornografie.

Ten slotte zullen de perspectieven inzake de zes voormelde thema's worden bekeken.

Ik zal België én de Europese Unie op de top vertegenwoordigen en begeleid worden door medewerkers van de dienst Strafrechtelijk Beleid en wellicht ook van Buitenlandse Zaken en de gemeenschappen.

Het nationaal actieplan zal worden voorgesteld en de positie van de Europese Unie met betrekking tot de seksuele uitbuiting van kinderen zal worden toegelicht. In de vergaderingen van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken is grote vooruitgang geboekt, onder meer op basis van een kaderbeslissing van de Europese Commissie.

België zal uiteraard ook deelnemen aan de Europese voorbereidingsvergadering van de top, die in de loop van november in Boedapest zal plaatsvinden.

Het nationaal actieplan is momenteel nog in wording. In december 2000 heeft de premier een task force Mensenhandel opgericht waarbij alle actoren betrokken zijn. Deze task force moet de randvoorwaarden voor een geïntegreerd beleid bepalen. Een zeer belangrijke randvoorwaarde is een correcte en volledige beeldvorming van het fenomeen. In dat verband wordt volop gewerkt aan het tot stand brengen van een Informatie- en analysecentrum mensenhandel (IAM) met het oog op geïntegreerde coördinatie van de informatie.

Sedert september 2000 is een werkgroep van de dienst Strafrechtelijk Beleid aan het werk. Ook hierbij zijn alle belanghebbende actoren betrokken. De werkgroep heeft een werkdocument opgesteld op basis van de aanbevelingen in een aantal rapporten, zoals dat van de subcommissie Mensenhandel en prostitutie van de Senaat. Het werkdocument bevat ook voorstellen tot concrete uitwerkingvan de aanbevelingen. Verder is er een regelmatig aan te passen stand van zaken betreffende de mensenhandel in België in opgenomen.

Het Federaal Veiligheids- en detentieplan en het rapport van de subcommissie Mensenhandel en prostitutie beogen een evaluatie van de wetgeving van 1995. Deze evaluatie zal worden opgenomen in het volgend jaarlijks verslag van de regering inzake mensenhandel, maar is eigenlijk reeds gedeeltelijk uitgevoerd in de wet op de strafrechtelijke bescherming van de minderjarigen. Deze wet, die in werking is getreden op 1 april laatstleden, voorziet in strengere strafmaatregelen voor bepaalde gevallen van mensenhandel en heeft bepaalde lacunes in de wet opgelost.

De opvolging van de top van Dublin heeft als doel een betere coördinatie te realiseren tussen de betrokken Europese instanties en organisaties inzake de mensenhandel en de mensensmokkel. Het Belgische voorzitterschap zal in een resolutie voorstellen om in de Europese Unie een netwerk van NGO's op te richten die zich, naar het voorbeeld van het Belgische Child Focus, bezighouden het opsporen van verdwenen en van seksueel uitgebuite kinderen.

Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - De voorbereiding en de opvolging van de top in Japan zouden in de commissie voor de Justitie moeten worden besproken. Ik stel voor het verslag te bezorgen aan het Parlement en aan de commissie, om ons de gelegenheid te geven het grondig door te nemen.

Wat het Europese voorzitterschap betreft, verheug ik me erover dat de minister het punt van het netwerk van NGO's op de agenda wil plaatsen. Ik hoop dat de minister in zijn opzet slaagt en dat we op Europees vlak een stap vooruit kunnen doen.

Ik dring er bij de minister op aan om in het kader van het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie een Raad van ministers over kinderrechten te houden. De Vlaamse en de Franse gemeenschap hebben gepland samen een informele interministeriële conferentie over kinderrechten te laten plaatsvinden. De agenda hiervan ken ik nog niet. Ik pleit ervoor dat de minister op de Europese agenda, en misschien ook op de informele top van de gemeenschappen, verschillende punten kan plaatsen die de kinderrechten ten goede kunnen komen.

In ieder geval zal dit onderwerp in het verslag van de werkgroep kinderrechten in de Senaat worden opgenomen en zullen we een reeks aanbevelingen formuleren.

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik ben bereid om het actieplan te komen toelichten in de commissie voor de Justitie van zodra het klaar is.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van de heer Paul Galand aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie over «de toepassing van het samenwerkingsakkoord over het armoedebeleid en over de lessen die hieruit getrokken kunnen worden voor het Belgisch en Europees beleid» (nr. 2-462)

Vraag om uitleg van mevrouw Jacinta De Roeck aan de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie over «het terugdringen van de sociale uitsluiting van de armsten» (nr. 2-467)

De voorzitter. - Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)

De heer Paul Galand (ECOLO). - Dankzij een beleid van sociale bescherming en solidariteit, waarbij ook de zachte sector wordt betrokken, is de armoede in België teruggedrongen tot een niveau dat tot de laagste ter wereld behoort. Sedert de jaren '80 neemt de sociale ongelijkheid nochtans opnieuw toe. Sedert 1992 volgen de sociale uitkeringen niet langer de welvaartsstijging. Dat heeft tot gevolg dat de vervangingsinkomens op het vlak van preventie, bescherming en reïntegratie minder efficiënt zijn en dat de kloof tussen de gezinnen met een arbeidsinkomen en die met een vervangingsinkomen steeds breder wordt. Uit de statistieken blijkt dat vooral de vrouwen door de armoede worden getroffen.

Ik wijs op een probleem dat een aantal mensen zonder vaste verblijfplaats, die in de officiële statistieken niet voorkomen, in een grijze zone doet terechtkomen. De wettelijke bepalingen inzake het referentieadres zouden deze lacune moeten wegwerken, maar door het gebrek aan samenhang en het niet toepassen van de bepalingen belanden deze personen vaak in de grootste armoede. Sommige gemeentebesturen en OCMW's spelen die mensen voortdurend aan elkaar door. Zo weigert een OCMW een referentieadres te geven aan een persoon zonder vaste verblijfplaats die regelmatig in de gemeente verblijft omdat hij ergens anders nog een fictieve verblijfplaats heeft. Het OCMW van die plaats weigert dan weer steun te verlenen omdat de persoon niet meer in de gemeente verblijft.

Ik kan hier niet alle aspecten van het probleem toelichten, maar de personen zonder vaste verblijfplaats kunnen voortaan rekenen op verenigingen zoals het Gemeenschappelijk Front voor personen zonder vaste verblijfplaats Brussel-Vlaanderen-Wallonië en de VZW Solidariteit Nu. Zij zijn de geschikte gesprekspartners om informatie door te geven en te getuigen over de realiteit op de straat.

Ik kom dan bij het centrale thema van mijn vraag om uitleg, namelijk de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten betreffende de bestendiging van het armoedebeleid, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 10 juli 1999. De ondertekenaars hebben er zich toe verbonden, elk in het kader van hun respectieve bevoegdheden, hun medewerking te verlenen aan een rapport over de bestaansonzekerheid, armoede, sociale uitsluiting en ongelijke toegang tot de rechten dat om de twee jaar in november moet worden uitgebracht. Artikel 3 van het akkoord bepaalt dat de ondertekenende partijen na overleg met de wetenschappelijke wereld, de bevoegde administraties en instellingen, de sociale partners en de organisaties waar de armen het woord nemen, moeten onderzoeken welke kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren en instrumenten moeten worden gebruikt. Artikel 4 bepaalt dat het verslag via de Interministeriële Conferentie Sociale Integratie moet worden overhandigd aan de federale regering en aan de gewestelijke en gemeenschapsregeringen. Krachtens artikel 5 moeten de verenigingen waar de armen het woord nemen op een structurele en bestendige manier bij de werkzaamheden worden betrokken.

Dit samenwerkingsakkoord en het verplichte verslag over de problemen van sociale uitsluiting, armoede en ongelijkheid passen, enerzijds, in de logica van een noodzakelijke strenge evaluatie en, anderzijds, in een logica die in Europa steeds meer veld wint, namelijk dat het verarmingsproces continu moet worden gevolgd zodat eventuele escalaties onmiddellijk aan het licht komen en de beleidsverantwoordelijken hun budgettaire keuzes kunnen bijstellen.

Als gevolg van de toepassing van een wet tegen de uitsluiting bestaat er in Frankrijk een nationaal observatorium voor armoede en sociale uitsluiting. Het eerste verslag over het jaar 2000, dat pas uitgebracht is, bevat actuele gegevens over armoede en uitsluiting en een vergelijking met de Europese gegevens.

Ook het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bracht een verslag uit over de armoede in 2000. Het is het zesde verslag over dit thema.

Al die verslagen hebben aanleiding gegeven tot belangrijke debatten in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en tot de goedkeuring van aanbevelingen door het Verenigd college, die in de commissie voor de sociale zaken werden voorbereid.

Het "Algemeen verslag over de Armoede" van de federale regering dateert van 1995. Volgens de pers zou een nieuw verslag klaar zijn.

Deze verslagen zijn zeker geen academische oefeningen, maar efficiënte hulpinstrumenten in de besluitvorming. Ze bevatten immers niet alleen vaststellingen, maar schuiven de meest adequate methodes en benaderingen naar voren. Het verheugt me dat de federale Cel Armoede haar verslag heeft uitgebracht.

Hoever staat het met de samenwerking tussen de verschillende ondertekenaars van het samenwerkingsakkoord?

Welke vooruitgang is er geboekt inzake keuze en verbetering van indicatoren?

Welke voorstellen zal België formuleren met betrekking tot de invoering van sociale indicatoren op Europees niveau om gebruik te kunnen maken van vergelijkbare en betrouwbare informatie van de Europese Unie?

De ervaring in Brussel heeft geleerd dat het belangrijk is te kunnen beschikken over nauwkeurige kwantitatieve indicatoren en over fluctuerende indicatoren die een beeld geven van de verpaupering en "ontpaupering" en van de factoren die deze kunnen beïnvloeden. Uit de steekkaarten van de OCMW's en andere studies blijkt dat niet zo onmiddellijk.

Ik twijfel er niet aan dat de minister zich niet zal beperken tot de kwantitatieve indicatoren en dat hij ook bereid is om indicatoren in te schakelen die de kwalitatieve en interactieve aspecten weerspiegelen. Hoe ver staat het daarmee?

Hoe verloopt de deelname van de organisaties waar de armen het woord nemen? Welke steun krijgen zij om hun opdracht uit te voeren?

Deze vraag om uitleg werd een maand geleden ingediend, maar in onderlinge overeenstemming uitgesteld.

Ik hoop dat de commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat dit verslag zal aangrijpen om een debat te organiseren en aanbevelingen te formuleren.

Zal België tijdens het Europese voorzitterschap ten opzichte van de hele Unie pleiten voor eenzelfde proces als datgene dat door het samenwerkingsakkoord van 1998 op gang werd gebracht?

Armoede en sociale uitsluiting worden, als gevolg van een steeds groeiende bewustwording, beschouwd als zware en onaanvaardbare schendingen van de menselijke waardigheid en de mensenrechten.

De verdediging van vrijheid, gelijkheid en solidariteit vormen opnieuw een geheel, na een periode waarin de bevestiging van de persoonlijke rechten en vrijheden te veel gescheiden werd van de verplichting tot solidariteit en het algemeen welzijn.

De aandacht die de Senaat kan besteden aan de uitvoering van het samenwerkingsakkoord, de opstelling van het tweejaarlijkse federaal rapport over de armoedebestrijding, de deelneming van de ondertekenaars van het akkoord en de meest betrokken personen, alsmede aan het werk van de Interministeriële Conferentie Sociale Integratie, zal deze noodzakelijke solidariteit ongetwijfeld versterken.

Mevrouw Jacinta De Roeck (AGALEV). - In januari 1995 is het algemeen verslag over de armoede verschenen in opdracht van de toenmalige federale regering. Dit verslag is het resultaat van de intense samenwerking tussen de verscheidene verenigingen waar armen en deskundigen het woord nemen. Het was de eerste keer dat er samen met armen rond de tafel werd gezeten en dat er voor hen niet enkel werd gewerkt.

De kwaliteit van het verslag heeft overduidelijk bewezen dat een samenwerking tussen deskundigen, specialisten, professoren, de politiek én de armsten perfect mogelijk is en bovendien schitterende resultaten geeft.

Het verslag heeft aanleiding gegeven tot het oplossen van een aantal dringende problemen, maar spijtig genoeg is er nog een hele weg te gaan. Nog te veel mensen in België leven in armoede. Het aantal moet worden teruggedrongen, zelfs volledig verdwijnen.

Een van de belangrijkste vragen van de armen is een voortdurende en echte dialoog om samen de problemen terug te dringen.

Zo een dialoog heeft drie aspecten.

Ten eerste, moeten de werkzaamheden die tot een oplossing van de problemen leiden, worden voorbereid in dialoog met de armen.

Ten tweede, moet er regelmatig overleg zijn.

Ten derde, het belangrijkste maar meestal vergeten aspect, moet er achteraf samen met hen worden geëvalueerd.

Het is een realiteit dat elke dialoog met de armen een andere snelheid heeft dan deze die wij in het zuivere politieke werk gewend zijn. Alles gaat veel trager en vraagt veel meer tijd. Toch is het nodig en nuttig die tijd te investeren omdat hierdoor het geleverde werk aan kwaliteit en aan inhoud wint.

Het Steunpunt tot bestrijding van armoede is bedoeld als overlegplatform waar de verenigingen waar de armen het woord nemen, kunnen praten met beleidsverantwoordelijken, ambtenaren en wetenschappers. Het is onder andere over dit Steunpunt dat ik enkele vragen heb.

Kan de minister in het kort de structuur en de werking van het Steunpunt toelichten?

In welke deelorganen van het Steunpunt zijn de armen vertegenwoordigd?

Kan de minister ook zeggen welk percentage van de leden, de armen vertegenwoordigen?

Is de samenstelling van het Steunpunt laagdrempelig genoeg zodat de armen ook vrijuit hun mening kunnen en durven geven?

Ik begrijp dat er wordt gewerkt met ervaringsdeskundigen. Ik vraag mij af of ervaringsdeskundigen na verloop van tijd nog voldoende voeling hebben met de basis waarvan zij de woordvoerders zijn?

Ik heb ook nog enkele vragen over het armoedecijfer dat momenteel net boven de 7% ligt.

Welke indicatoren worden gebruikt om dit cijfer te bepalen?

Bestaat hiervoor een Europese regelgeving?

Is dit cijfer een realistisch cijfer? Met andere woorden, wordt er rekening mee gehouden dat een alleenstaande moeder met bijvoorbeeld drie kinderen ook aan haar kinderen wat cultuur wil meegeven? Of is het zo dat haar kinderen op school niet kunnen meepraten over cultuur omdat er geen geld is voor een namiddagje tekenschool, muziekschool of sport?

Moeten de indicatoren om te bepalen wat onder of boven de armoedegrens ligt niet worden herbekeken, samen met de verenigingen waar de armsten het woord nemen?

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - In het samenwerkingsakkoord betreffende de bestendiging van het armoedebeleid staat inderdaad dat de partijen zich ertoe verbinden hun beleid inzake de preventie van bestaansonzekerheid, de strijd tegen de armoede en de maatschappelijke integratie op elkaar af te stemmen.

Het akkoord voorziet in meerdere instrumenten: de interministeriële conferentie, de cofinanciering van de werking en permanente en structurele samenwerking tussen het Steunpunt tot bestrijding van armoede en de bevoegde overheden bij de gemeenschappen en gewesten. Dit laatste punt is nog niet helemaal gerealiseerd.

Het akkoord bepaalt ook dat zal worden nagegaan welke kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren kunnen worden gebruikt, na overleg met de wetenschappelijke wereld, de bevoegde administraties en instellingen, de sociale partners en organisaties waar de armsten het woord voeren.

Het werk is nog niet af, maar het overleg loopt al maanden en is bijna afgerond.

Het steunpunt zal binnenkort beginnen met de opstelling van een verslag waarin de bestaande indicatoren worden geëvalueerd en de indicatoren worden aangeduid die door de kansarmen worden gesteund. Dit rapport zal in overleg tussen de verenigingen van de betrokken mensen, wetenschappers en anderen worden opgesteld.

Dit is geen makkelijke taak, want er zijn evenveel standpunten als mensen. Zodra van het criterium "geld" wordt afgestapt, is er geen consensus meer. Dat kan problemen opleveren. Ons doel is een systeem van algemeen aanvaarde indicatoren. We willen de Europese Commissie en de lidstaten een instrument aanbieden waarmee de nationale actieprogramma's harmonieus kunnen worden opgesteld en geëvalueerd. De meeste landen zijn geen vragende partij voor een dergelijk systeem. Als we wensen dat de indicatoren worden aanvaard, dan moeten we erop toezien dat ze aanvaardbaar zijn. We moeten dus alle indicatoren onderzoeken, ongeacht of ze nu betrekking hebben op inkomen, onderwijs of cultuur. Op Europees niveau kan het gebrek aan consensus tot een gebrek aan indicatoren leiden.

Het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting zal de verenigingen van kansarmen bijstaan bij de opstelling van het tweejaarlijks verslag.

Wij hebben erop aangedrongen dat de verenigingen ons de tweejaarlijkse verslagen vóór het Europees voorzitterschap zouden bezorgen. We willen onze methoden en onze bereidheid om een verslag inzake armoedebestrijding op te stellen, aan Europa tonen.

Het feit dat we de armen zelf bij onze initiatieven betrekken, is een essentieel gegeven. In de begeleidingscommissie, die 27 leden telt, worden de armen door 5 leden vertegenwoordigd. Naast de leden van het beheerscomité zijn de andere delegaties de sociale gesprekspartners, de verzekeringsinstellingen, de Vereniging van Steden en Gemeenten, afdeling sociale bijstand. We geven de mensen die het dichtst bij de problematiek betrokken zijn, de kans om hun opvattingen in de begeleidingscommissie naar voor te brengen en te participeren in de besluitvorming. Zij nemen deel aan de maandelijkse werkvergaderingen die worden georganiseerd door het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting.

Ik kan niet antwoorden op de vraag of de toegang laagdrempelig genoeg is. Daarop moeten de verenigingen zelf antwoorden. Alles wordt in het werk gesteld om rekening te houden met de context: teksten worden telkens teruggekoppeld zodat er tijd is voor meningsvorming en overleg, er wordt voorzien in "simultaanvertaling" door gespecialiseerde mensen en er wordt volop ruimte gelaten opdat iedereen kan deelnemen aan de discussie.

Ervaringsdeskundigen zijn een belangrijke bron van kennis. Mevrouw De Roeck beweert dat ze hun ervaringsdeskundigheid na een tijd verliezen. Dit mag niet worden overdreven. Deze mensen krijgen een degelijke opleiding en het zou jammer zijn hun kennis en ervaring te laten verloren gaan.

Het cijfer dat mevrouw De Roeck aanhaalt, is gebaseerd op de berekeningen voor 1997 van het Centrum voor Sociaal Beleid van de UFSIA. Ik vermoed dat dit cijfer inmiddels is geëvolueerd. De jongste jaren hebben de minima van de verschillende stelsels een aantal evoluties ondergaan.

Deze cijfers zijn relatief. Ik geef een voorbeeld. Als er volgend jaar veel werklozen zouden bijkomen, zal het armoedecijfer wellicht dalen. In de jaren '80, toen de werkloosheid zeer hoog lag en de minima werden aangepast, lag het armoedecijfer eveneens lager. Een groot aantal werklozen doet het gemiddelde inkomen dalen en doet de minima in lichte mate stijgen.

Dat is een statistisch gegeven: hoe hoger de werkloosheid, hoe minder armoede er is. Dit is een zeer controversiële stelling, maar ze is wel statistisch juist.

Intussen heeft EUROSTAT andere cijfers gebracht die sterk afwijken van die van het CSB. Ook hier gaat het om een survey, zoals de CSB-enquête, maar omdat de steekproef, de methodiek en de gehanteerde armoedenorm verschillen, zijn de resultaten verschillend. Volgens die cijfers komt België voor 1997 op een cijfer uit van 15% van mensen die minder dan 60% van het mediaan inkomen verdienen. Er is al zeer veel discussie geweest over de vraag of het mediaan inkomen een goed referentiepunt is. Ik ben daar niet 100% zeker van en in elk geval is 60% minder dan de mediaan betwistbaar. Als we het ijkingspunt verlagen tot 50%, respectievelijk 40% van de mediaan, dan zijn de resultaten respectievelijk 10% en 6%. Ik wil nog benadrukken dat geen van beide echt goede meters zijn. De vraag is eigenlijk: hoe lang is iemand in een situatie waar zijn inkomen te laag is en onvoldoende participatie mogelijk maakt? De tijdsfactor wordt in al deze studies heel weinig gemeten en daar moeten we meer aandacht aan besteden.

Het inkomen is één factor. We zijn ondertussen bezig met het uitwerken van andere indicatoren. Armoede is een multi-dimensioneel gegeven, maar het inkomen heeft een belangrijke rol omdat het maakt dat andere factoren van niet-participatie op een andere manier gecompenseerd kunnen worden. Het is de ambitie van België om tijdens het voorzitterschap te werken aan een set van kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren.

De betrokkenheid van de doelgroep van sociaal uitgeslotenen is essentieel bij het uittekenen van die indicatoren. Het werken met indicatoren steunt immers niet alleen op technische éénduidigheid maar ook op een draagvlak dat door iedereen en dus ook door de armen en sociaal uitgeslotenen zelf gevormd wordt. Binnenkort gaat binnen het Steunpunt dan ook een onderzoek van start dat in een proces van dialoog tussen armen(verenigingen), wetenschappers en andere betrokkenen (o.a. maatschappelijk werkers) tot een evaluatie van bestaande indicatoren en afbakening van relevante en mee door de armen gedragen indicatoren moet leiden. Ik ben mij er wel van bewust dat daarmee het laatste woord niet is gezegd.

De heer Paul Galand (ECOLO). - Misschien kan de minister mijn vraag over het referentieadres alsnog schriftelijk beantwoorden.

Ik veronderstel dat Frankrijk, dat reeds heel wat ervaring heeft, op Europees niveau een bondgenoot zal zijn. De werkzaamheden van het Franse observatorium voor de armoede werden grondig voorbereid, mede onder impuls en op basis van de ervaring van ATD-Vierde Wereld, dat in Frankrijk is ontstaan.

Uit de cijfers van de OCMW's van het Brussels Gewest blijkt dat niet elk OCMW in elk vakje hetzelfde invult. Zelfs na tien jaar kunnen vijf OCMW's nog altijd geen juiste gegevens verstrekken. Dit toont aan hoe moeilijk het werk is.

België heeft met het samenwerkingsakkoord een grote stap vooruit gedaan. We mogen trots zijn op dit samenwerkingsproces tussen het federale en de andere niveaus. Het kan als voorbeeld dienen voor veel andere EU-lidstaten.

Op 17 oktober organiseert het Brussels Parlement een samenkomst van vertegenwoordigers van regionale parlementen. Zo kunnen zij ervaringen uitwisselen en de initiatieven van de minister aanvullen. We zullen hen op de hoogte houden van de initiatieven die op het federale niveau worden genomen.

Participatie van de betrokkenen en samenwerking tussen de bestuursniveaus zijn twee nieuwigheden in het samenwerkingsakkoord en het lopende proces. Die samenwerking is de maatregel die waarschijnlijk de meeste vruchten afwerpt inzake reïntegratie. Wie meedenkt over de situatie waarin hij leeft, en meewerkt aan de analyse van de oorzaken en de oplossingen, bevindt zich een reïntegratieproces. De minister heeft terecht benadrukt dat dit tijd vergt.

Ik heb nog een bedenking bij de hervorming van de bestaansminima. Er moet worden vermeden dat het integratieproject wordt opgelegd. Naar verluidt karikaturiseren sommige maatschappelijke werkers de initiatieven of impulsen die moeten worden gegeven. Dit was nochtans niet de intentie van de wetgever en de overheid. Het gaat dan om een project dat niet samen met het gezin of de persoon wordt opgebouwd en afhankelijk wordt van bijkomende OCMW-steun. We moeten ons hoeden voor averechtse gevolgen.

(Voorzitter: mevrouw Sabine de Bethune, eerste ondervoorzitter.)

Mevrouw Jacinta De Roeck (AGALEV). - Ik besef dat een wijziging van de indicatoren moeilijk is. Het verheugt me dat de minister ook cultuur bij de indicatoren wil betrekken. Ik nam recent deel aan een werkgroep ATD Quart Monde die werkt met cultuur op school. Cultuur is niet alleen een hefboom voor de kinderen omdat het racisme wegwerkt en belangrijk is voor de taalontwikkeling, maar ook voor de ouders omdat het de schooldrempel verlaagt. Naast gezondheid en tewerkstelling is ook cultuur bijzonder belangrijk. Of dit ook op Europees vlak kan worden doorgevoerd, is een andere vraag. Ik vermoed dat we er bijvoorbeeld niet zullen in slagen onze indicatoren door landen als Portugal bijvoorbeeld te doen aanvaarden. De Portugezen willen hun armoedecijfers liefst zo laag mogelijk houden. De indicatoren moeten eerst in eigen land aanvaardbaar zijn, daarna kunnen ze aan de Europese situatie worden aangepast. Door te werken aan de indicatoren kan er ook werkelijk iets aan de armoede worden gedaan.

In de werkgroepen van het steunpunt zetelen vijf armen op 27. Ik vind dat te weinig. Als voorzitter van de interparlementaire werkgroep Vierde Wereld weet ik dat de vertegenwoordigers van de armen sociaal getekend zijn door het feit dat ze lang in armoede hebben geleefd. Als ze rond de tafel zitten met een meerderheid van "intellectuelen", is 5 op 27 voor hen geen gemakkelijke situatie ook al kregen ze een opleiding als ervaringsdeskundige en zijn ze mondigsten onder de armen. Niettemin pleit ik voor een 50/50-verhouding zodat ze volwaardig aan de gesprekken kunnen deelnemen. Ze hebben ook meer tijd nodig voor de voorbereiding van de vergaderingen en moeten het programma en de verslagen dus op tijd krijgen.

Er moet worden gezocht naar een evenwicht tussen een vaste groep ervaringsdeskundigen en een wisselende groep. Armen die ervaringsdeskundige worden, trachten vooral te vergeten. Arm zijn is immers geen prettige ervaring. De band met de basis dreigt dan ook te verdwijnen.

Ik apprecieer het dat de minister veel belang hecht aan participatie. Ik vind het echter wel spijtig dat de armen niet over de term "leefloon" werden geconsulteerd. De armen zijn met deze term niet zo gelukkig. Het woord "leef" stemt volgens hen niet overeen met de realiteit. Een verhoging van een lage uitkering met 4% verhoogt deze uitkering niet substantieel. Men moet maar eens aan een alleenstaande moeder vragen of ze van haar leefloon ook echt kan leven. De armen hebben ook moeite met het woordje "loon". In onze maatschappij leeft de opvatting dat iedereen moet werken. Ik heb echter ervaren dat vele armen gewoon niet kunnen werken.

Ik vind het fout te spreken van een loon. Ik ben van oordeel dat niet iedereen moet werken om te kunnen leven.

Het is jammer dat dit woord al gelanceerd is in de pers. Ik vrees dan ook dat de armen er niets meer aan zullen kunnen veranderen.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Het is eerder vreemd dat men twee uur na de eerste vermelding al in naam van de armen verklaart dat de term niet goed gekozen is.

Mevrouw Jacinta De Roeck (AGALEV). - De armen hebben dat niet na twee uur gezegd.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Na twee uur verscheen in de pers al dat volgens uw partij de armen de term niet goedvonden. Hierover werd met hen toch niet overlegd.

Mevrouw Jacinta De Roeck (AGALEV). - Mijn partij heeft het woord "armen" in de pers niet in de mond genomen. Ik zeg dit na contact met de betrokkenen. Mijn partij heeft inderdaad problemen met het woord. Ik heb het perscommuniqué gelezen. Het vermeldt niet dat de armen het woord niet goed vinden.

Wat ik nu zeg, vertolkt niet het standpunt van mijn partij. Ik spreek als voorzitter van de Interparlementaire werkgroep vierde wereld, die inmiddels de reactie van de armenverenigingen kent. Als minister zou u toch wat kritiek moeten kunnen incasseren.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Ik heb geen bezwaar tegen uw kritiek. U had wel een verwijt.

Mevrouw Jacinta De Roeck (AGALEV). - Ik verwijt u helemaal niets. Ik heb alleen maar gezegd dat er geen overleg is geweest met de armen.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - We zijn ermee bezig. De teksten werden rondgedeeld.

Mevrouw Jacinta De Roeck (AGALEV). - Ik heb het over het woord.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. - Het woord staat in de tekst die werd rondgedeeld. Als een idee niet meer mag worden gelanceerd om te worden besproken, begrijp ik niet waar we mee bezig zijn. De discussie hieromtrent is immers pas begonnen.

Mevrouw Jacinta De Roeck (AGALEV). - Een woord dat op zo korte tijd ingang heeft gevonden wordt misschien wel goed bevonden door de samenleving in zijn geheel, maar niet noodzakelijk door hen voor wie het bedoeld is.

-Het incident is gesloten.

De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergaderingen vinden plaats woensdag 27 juni 2001 om 10 uur, om 14 uur en om 19 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 19.40 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Lizin, in het buitenland.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage

Naamstemmingen

Stemming nr. 1

Aanwezig: 55
Voor: 19
Tegen: 36
Onthoudingen: 0

Voor

Michel Barbeaux, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Clotilde Nyssens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen.

Tegen

Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Armand De Decker, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.

Stemming nr. 2

Aanwezig: 55
Voor: 37
Tegen: 6
Onthoudingen: 12

Voor

Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Armand De Decker, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Jacques Timmermans, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.

Tegen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken.

Onthoudingen

Michel Barbeaux, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Clotilde Nyssens, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne, Magdeleine Willame-Boonen.

Stemming nr. 3

Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Jacques D'Hooghe, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen, Paul Wille.

Stemming nr. 4

Aanwezig: 56
Voor: 43
Tegen: 0
Onthoudingen: 13

Voor

Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Sabine de Bethune, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Jacques D'Hooghe, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Erika Thijs, Jacques Timmermans, Hugo Vandenberghe, Ingrid van Kessel, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.

Onthoudingen

Michel Barbeaux, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Clotilde Nyssens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, René Thissen, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen.

Stemming nr. 5

Aanwezig: 57
Voor: 57
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Jacques D'Hooghe, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen, Paul Wille.

Stemming nr. 6

Aanwezig: 57
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 7

Voor

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Jacques D'Hooghe, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Hugo Vandenberghe, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Magdeleine Willame-Boonen, Paul Wille.

Onthoudingen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Joris Van Hauthem, Iris Van Riet, Wim Verreycken.

Stemming nr. 7

Aanwezig: 56
Voor: 26
Tegen: 6
Onthoudingen: 24

Voor

Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Armand De Decker, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Marc Hordies, Mimi Kestelijn-Sierens, Jeannine Leduc, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Marie Nagy, Fatma Pehlivan, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Jacques Timmermans, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Paul Wille.

Tegen

Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Ingrid van Kessel.

Onthoudingen

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Jacinta De Roeck, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Marie-José Laloy, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Philippe Moureaux, Clotilde Nyssens, Francis Poty, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, René Thissen, Joris Van Hauthem, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen.

Stemming nr. 8

Aanwezig: 53
Voor: 27
Tegen: 0
Onthoudingen: 26

Voor

Marcel Cheron, Christine Cornet d'Elzius, Armand De Decker, Jacinta De Roeck, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Michiel Maertens, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Marie Nagy, Fatma Pehlivan, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Jacques Timmermans, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Paul Wille.

Onthoudingen

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, André Geens, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Clotilde Nyssens, Francis Poty, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Ingrid van Kessel, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen.

Stemming nr. 9

Aanwezig: 56
Voor: 36
Tegen: 19
Onthoudingen: 1

Voor

Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Armand De Decker, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Jacques Timmermans, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Paul Wille.

Tegen

Michel Barbeaux, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Clotilde Nyssens, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen.

Onthoudingen

Nathalie de T' Serclaes.

Stemming nr. 10

Aanwezig: 55
Voor: 41
Tegen: 14
Onthoudingen: 0

Voor

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Marcel Colla, Christine Cornet d'Elzius, Georges Dallemagne, Armand De Decker, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Paul Galand, André Geens, Jean-Marie Happart, Marc Hordies, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Mimi Kestelijn-Sierens, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Michiel Maertens, Philippe Mahoux, Johan Malcorps, Jean-Pierre Malmendier, Guy Moens, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, Jan Remans, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, René Thissen, Jacques Timmermans, Myriam Vanlerberghe, Iris Van Riet, Magdeleine Willame-Boonen, Paul Wille.

Tegen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Jacques D'Hooghe, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Ingrid van Kessel, Patrik Vankrunkelsven, Vincent Van Quickenborne, Wim Verreycken.

Indiening van voorstellen

De volgende voorstellen werden ingediend:

Wetsvoorstellen

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van artikel 162 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, wat betreft de procedure voor het verlenen van betalingsfaciliteiten inzake consumentenkrediet (van mevrouw Marie-José Laloy en de heer Francis Poty; Stuk 2-772/1).

Wetsvoorstel betreffende de instelling van sociale bankrekeningen en de onvatbaarheid voor beslag van de op die rekeningen gestorte bedragen (van de heren Philippe Mahoux en Francis Poty; Stuk 2-786/1).

Voorstel van resolutie

Voorstel van resolutie houdende goedkeuring van het Handvest van de plichten van de Staten (van de heer Armand De Decker; Stuk 2-794/1).

Voorstellen tot herziening van het Reglement

Voorstel tot wijziging van artikel 70 van het reglement van de Senaat (van de heer Vincent Van Quickenborne en mevrouw Marie Nagy; Stuk 2-785/1).

Voorstel tot wijziging van artikel 63 van het reglement van de Senaat (van de heer Paul Wille c.s.; Stuk 2-787/1).

Voorstel tot wijziging van artikel 70 van het reglement van de Senaat (van de heer Paul Wille c.s.; Stuk 2-788/1).

Voorstel tot wijziging van artikel 71 van het reglement van de Senaat (van de heer Paul Wille c.s.; Stuk 2-789/1).

Voorstel tot opheffing van de artikelen 72 en 73 van het reglement van de Senaat (van de heer Paul Wille c.s.; Stuk 2-790/1).

Voorstel tot invoeging van een artikel 74bis in het reglement van de Senaat (van de heer Paul Wille c.s.; Stuk 2-791/1).

Voorstel tot invoeging van een artikel 74ter in het reglement van de Senaat (van de heer Paul Wille c.s.; Stuk 2-792/1).

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 19bis van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten (van mevrouw Meryem Kaçar c.s.; Stuk 2-693/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten in de context van de ontwikkeling van de informatiemaatschappij (van de heer Philippe Monfils; Stuk 2-704/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 24 van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, met betrekking tot de verklaring over de asbestemming (van mevrouw Jeannine Leduc c.s.; Stuk 2-762/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Voorstel van resolutie

Voorstel van resolutie houdende goedkeuring van het Handvest van de plichten van de Staten (van de heer Armand De Decker; Stuk 2-794/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Samenstelling van commissies

Met toepassing van artikel 21-4, tweede zin, van het Reglement werd de volgende wijziging in de samenstelling van de commissie aangebracht:

Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden:

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

van mevrouw Nathalie de T' Serclaes aan de minister van Justitie over "de oprichting van nationale instellingen ter bestrijding van de seksuele uitbuiting van kinderen in de landen van de Europese Unie" (nr. 2-521)

van de heer Michiel Maertens aan de vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer over "de controle op de luchtwaardigheidscertificaten en op de landingsrechten van toestellen van bepaalde luchtvaartmaatschappijen die op de luchthaven van Oostende aan illegale wapenhandel doen" (nr. 2-522)

van de heer Frank Creyelman aan de eerste minister over "de slechte betrekkingen tussen Oostenrijk en België" (nr. 2-523)

van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Justitie over "de voortzetting van opleidingsprojecten voor gedetineerden" (nr. 2-524)

van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek over "het Belgisch wetenschapsbeleid in het algemeen en de genderproblematiek en het wetenschapsbeleid in het bijzonder" (nr. 2-525)

van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Landbouw en Middenstand over "de uitoefening van zelfstandige beroepsactiviteiten door vreemdelingen" (nr. 2-526)

van de heer Vincent Van Quickenborne aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en aan de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking over "het bezoek van de nieuwe president van Peru en zijn houding ten aanzien van Machu Picchu" (nr. 2-527)

-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

Evocaties

De Senaat heeft bij boodschappen van 15 en 21 juni 2001 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van:

Wetsontwerp betreffende de machtiging voor de federale overheidsdiensten om zich te verenigen met het oog op de uitvoering van werkzaamheden inzake informatiebeheer en informatieveiligheid (Stuk 2-770/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen en tot bekrachtiging van het koninklijk besluit van 18 januari 2001 betreffende het voorlopige systeem tot dekking van de werkingskosten van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG) (Stuk 2-784/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Non-evocatie

Bij boodschap van 19 juni 2001 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de koninklijke bekrachtiging, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp:

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 50 van het Gerechtelijk Wetboek (Stuk 2-769/1).

-Voor kennisgeving aangenomen.

Boodschappen van de Kamer

Bij boodschappen van 14 juni 2001 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Artikel 78 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen en tot bekrachtiging van het koninklijk besluit van 18 januari 2001 betreffende het voorlopige systeem tot dekking van de werkingskosten van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG) (Stuk 2-784/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 15 juni 2001; de uiterste datum voor evocatie is maandag 2 juli 2001.

Kennisgeving

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Republiek Gabon inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 27 mei 1998 (Stuk 2-593/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 juni 2001 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Aanvullend Protocol nr. 6 bij de Herziene Rijnvaartakte, gedaan te Straatsburg op 21 oktober 1999 (Stuk 2-594/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 juni 2001 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, gedaan te New York op 6 oktober 1999 (Stuk 2-643/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 juni 2001 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol tot aanpassing van de institutionele aspecten van de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lidstaten, enerzijds, en de Republiek Hongarije, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie (Stuk 2-656/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 juni 2001 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten (Stuk 2-662/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 juni 2001 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Saoedi-Arabië inzake wederkerige vrijstellingen met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar de winst, invoerrechten en sociale zekerheid, in het kader van het verrichten van luchtvervoer in internationaal verkeer en met bijlage A, ondertekend te Riyadh op 22 februari 1997 (Stuk 2-665/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 juni 2001 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Indonesië tot het vermijden van de dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen, en met het Protocol, gedaan te Jakarta op 16 september 1997 (Stuk 2-684/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 juni 2001 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Voedselhulpverdrag 1999, en met de Bijlagen, gedaan te Londen op 13 april 1999 (Stuk 2-685/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 juni 2001 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Slovenië tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, ondertekend te Ljubljana op 22 juni 1998 (Stuk 2-707/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 juni 2001 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrectie tussen verbonden ondernemingen, en van het Proces-verbaal van ondertekening, gedaan te Brussel op 21 december 1995 (Stuk 2-708/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 14 juni 2001 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Indiening van wetsontwerpen

De Regering heeft volgende wetsontwerpen ingediend:

Wetsontwerp houdende instemming met de volgende internationale akten:

1. het Protocol van Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Europese Gemeenschappen betreffende de financiering van de verwerving van terreinen bestemd voor het Europees Parlement, ondertekend te Brussel op 23 juli 1998;

2. het Protocol van Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Europese Gemeenschappen, betreffende de financiering van de kosten van het bouwrijp maken die verband houden met de bouw en de inrichting van het "D3"-gebouw bestemd voor het Europees Parlement, ondertekend te Brussel op 23 juli 1998 (Stuk 2-793/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden, en met de Bijlagen I en II, voor ondertekening opengesteld te New York op 4 december 1995 (Stuk 2-795/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Mededeling van koninklijke besluiten

Bij brief van 18 juni 2001 heeft de minister van Sociale Zaken en Pensioenen aan de voorzitter van de Senaat overgezonden, vóór de publicatie in het Belgisch Staatsblad, overeenkomstig artikel 3bis, §1, 2de en 3de lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, het besluit, het advies, het verslag aan de Koning en de tekst van het ontwerp van besluit dat is voorgelegd aan de afdeling wetgeving van de Raad van State, betreffende het koninklijke besluit tot uitvoering van artikel 168 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen.

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Arbitragehof - Arresten

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Hoge Raad voor de Justitie

Bij brief van 13 juni 2001, heeft de voorzitter van de Hoge Raad voor de Justitie, overeenkomstig art. 259bis-18 van het Gerechtelijk Wetboek, aan de voorzitter van de Senaat overgezonden, het verslag van de Hoge Raad voor de Justitie over de doorlichting van het parket te Brussel, goedgekeurd door de Hoge Raad voor de Justitie in zijn algemene vergadering van 6 juni 2001.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en Nationale Arbeidsraad

Bij brief van 5 juni 2001, hebben de voorzitters van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en van de Nationale Arbeidsraad aan de voorzitter van de Senaat overgezonden, de volgende adviezen, goedgekeurd tijdens hun gezamenlijke plenaire vergadering van 5 juni 2001:

-Neergelegd ter Griffie.

Kansspelcommissie

Bij brief van 8 juni 2001 heeft de voorzitter van de Kansspelcommissie, overeenkomstig artikel 16 van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, aan de voorzitter van de Senaat overgezonden, het jaarverslag 2000 van de Kansspelcommissie

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Verzoekschriften

Bij brief van 6 juni 2001 heeft de heer Paul Bolland, gouverneur van de provincie Luik aan de Senaat overgezonden, het verzoekschrift opgesteld door de heren Gérard Georges, Philippe Dodrimont, Dominique Drion en Alain Smeets, fractieleiders in de provincieraad, tegen amnestiemaatregelen.

Bij brief uit Morkhoven zendt de heer Marcel Vervloesem, aan de Senaat een verzoekschrift aangaande de problematiek van de bestrijding van de kinderhandel.

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Europees Parlement

Bij brief van 11 juni 2001 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat overgezonden:

aangenomen tijdens de vergaderperiode van 14 tot 17 mei 2001.

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Bij brief van 13 juni 2001 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat overgezonden:

aangenomen tijdens de vergaderperiode van 30 en 31 mei 2001.

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en naar het federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden.