5-85 | Belgische Senaat | 5-85 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Wetsontwerp houdende het tewerkstellingsplan (Stuk 5-1890) (Evocatieprocedure)
Wetsontwerp houdende dringende bepalingen inzake KMO's (Stuk 5-1899) (Evocatieprocedure)
Wetsontwerp houdende diverse dringende bepalingen (Stuk 5-1900) (Evocatieprocedure)
Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake energie (Stuk 5-1902) (Evocatieprocedure)
Wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende justitie (Stuk 5-1903)
Ontwerp van programmawet (Stuk 5-1894) (Evocatieprocedure)
Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune
(De vergadering wordt geopend om 10.10 uur.)
De heer André du Bus de Warnaffe (cdH), corapporteur. - De commissie is op 18 december bijeengekomen en heeft het ontwerp aangenomen met negen stemmen bij één onthouding.
Wat de opmerkingen en de vragen betreft, verwijs ik naar mijn schriftelijk verslag.
De heer Danny Pieters (N-VA). - Bij de stemming in de commissie heeft de N-VA-fractie zich onthouden, hoewel de strekking van het wetsontwerp lovenswaardig is. We hadden immers nog geen antwoord gekregen - konden het nog niet krijgen - op onze vraag wat er zou gebeuren met de Limosa-aangifte. Ondernemingen of zelfstandigen die vanuit het buitenland in België diensten willen verrichten, moeten zich via Limosa registreren. Er is een nauwe samenhang tussen Limosa-aangifte en de registratie die in het ontwerp wordt beoogd.
Eergisteren velde het Europese Hof van Justitie een arrest waarin de Belgische Limosaregeling strijdig wordt verklaard met het Europees recht. Ik heb eergisteren in de commissie de minister al gevraagd wat zij zou doen met de elektronische declaratieverplichting indien de uitspraak van het Europees Hof slecht zou uitdraaien voor België. Ze antwoorde dat we dat dan wel zouden zien. We zijn nu twee dagen verder en kennen de uitspraak van het Hof.
Graag vernam ik van de minister dus wat er nu zal gebeuren.
Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - We zullen dat nu bekijken. Het Europees Hof heeft geen bezwaar tegen de doelstelling van de Limosa-aangifte, maar het vindt dat we te veel gegevens vragen van de zelfstandigen. We zullen nu nagaan welke gegevens echt nodig zijn en welke niet.
De heer Danny Pieters (N-VA). - Ik begrijp het antwoord als een antwoord op het Limosa-arrest als dusdanig. Die uitspraak laat inderdaad wat ruimte.
Er blijft echter een probleem voor dit wetsontwerp. Het ontwerp steunt immers voor een stuk op de Dimona-aangifte voor Belgen en de Limosa-aangifte voor buitenlanders. De Limosapoot is nu weggezaagd, terwijl er toch heel wat buitenlandse zelfstandige ondernemers naar hier komen.
Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - Ik ga daar niet mee akkoord. De Limosapoot is niet volledig weggezaagd. Het Hof heeft alleen gezegd dat we onvoldoende beargumenteerd hebben waarom we de Limosa-aangifte op die manier doen en waarom we zoveel gegevens opvragen. We gaan nu argumenten aanvoeren en de reactie van het Hof afwachten.
Voor de werknemers heeft het Hof trouwens geen opmerkingen gemaakt.
De heer Danny Pieters (N-VA). - De zaak ligt toch iets ingewikkelder. De regering onderzoekt wat ze kan doen, maar op het ogenblik kan het Limosasysteem niet meer worden toegepast, want het Europees Hof van Justitie heeft het strijdig verklaard met het Europees recht.
Dat het Hof geen opmerkingen over de werknemers heeft gemaakt is logisch, want daar ging de rechtszaak niet over. Maar onrechtstreeks gaat het hier wel over de werknemers, want het gaat ook over declaraties van ondernemingen die werknemers meebrengen.
Op het ogenblik is er dus geen Limosa-aangifte meer, maar de minister vraagt ons wel een wetsontwerp goed te keuren dat daar grotendeels op steunt. De minister kan toch niet antwoorden dat het Hof van Justitie zich eigenlijk heeft vergist en dat de regering de juiste interpretatie zal geven. Zo werkt het toch niet!
Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - Ik ben geen jurist. Limosa is een systeem. In de Limosa-aangifte vragen we bepaalde gegevens op. Er is nu discussie over welke gegevens we vragen en waarom we dat doen. Ik stel voor dat we uitzoeken hoe we kunnen bewijzen welke gegevens we echt nodig hebben en dat we dan het systeem aanpassen.
In het ontwerp wordt in algemene zin verwezen naar het Limosasysteem.
De heer Danny Pieters (N-VA). - Hoor ik de minister nu zeggen dat Limosa verder zal worden toegepast? Zo ja, dan wil ik de senatoren van de regeringsmeerderheid uitnodigen om na te denken over het feit dat een minister hier verklaart dat ze een arrest van het Europees Hof van Justitie niet zal toepassen.
Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - Dat heb ik niet gezegd. We hebben de Limosa-aangifte, waarin momenteel bepaalde gegevens worden gevraagd. Er is nu discussie over de vraag of we ál die gegevens moeten vragen en waarom we ze vragen. Het Hof vraagt of we al die gegevens echt nodig hebben wanneer een buitenlandse zelfstandige zich wil registreren om hier te werken. We moeten dus argumenten aanvoeren waarom we die gegevens verzamelen. Misschien kunnen we dat voor een aantal gegevens verantwoorden, maar voor andere niet.
Kortom, het Limosasysteem op zich blijft bestaan, maar we moeten de inhoud ervan op basis van deze uitspraak herbekijken.
De heer Danny Pieters (N-VA). - Ten eerste, denk ik niet dat er enig voorbehoud in het arrest van het Hof van Justitie is gemaakt dat de minister in de mogelijkheid stelt te doen wat ze zegt te willen doen. Het Hof heeft de Limosa-aangifte nietig verklaard. Maar ik neem akte van de intenties van de minister.
Ten tweede, zelfs in de hypothese die de minister schetst, zou er moeten worden nagegaan of er in het voorliggend ontwerp ook niet te veel gegevens worden gevraagd. Het kan zijn dat de gegevens die bij de elektronische registratie worden gevraagd, gerechtvaardigd zijn, maar in het licht van het Limosa-arrest kan men dit best eerst goed onderzoeken. Want anders kan de goedkeuring van het ontwerp later misschien weer tot een veroordeling leiden die het systeem opnieuw dreigt te verstoren.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2413/4.)
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De voorzitster. - Mevrouw Lijnen en mevrouw Douifi verwijzen naar hun schriftelijk verslag.
De heer Danny Pieters (N-VA). - Ik dank de minister voor de gegevens die ze me net heeft bezorgd, maar over één zaak blijf ik bezorgd, zoals ik ook al in de commissie heb aangegeven. Het voorliggende wetsontwerp voorziet in stevige sancties voor werkgevers die illegalen tewerkstellen. Daar staan we helemaal achter.
Er wordt ook bepaald dat het loon aan de illegaal dient te worden uitbetaald. Ook dat is logisch, de mensen die hebben gewerkt, hebben recht op loon. Er is een echter probleem inzake de sociale zekerheid. Als het volledige loon aan de betrokkene moet worden uitbetaald, dan rijst de vraag of dat ook de werknemersbijdragen omvat. Dat is immers het volledige loon, maar normaal wordt dat aan de werknemer uitbetaald na aftrek van de werknemersbijdrage.
Uit de discussie heb ik begrepen dat de werkgever de fiscale en socialezekerheidsafdrachten moet doen zoals voor een wettige werknemer, maar dan wel als sanctie. Het is als het ware een boete, onder meer ten bedrage van de fiscale en parafiscale lasten die normaal op dat loon zou wegen. Wat gebeurt er echter in de toch niet helemaal denkbeeldige situatie dat de betrokken werknemer achteraf wordt geregulariseerd?
Indien iemand bijvoorbeeld twee of drie jaar als illegaal werkt en vervolgens via een regularisatieprocedure een permanente verblijfstitel krijgt, gaat men dan zeggen dat die twee of drie jaar verloren zijn of gaat men dan corrigeren? Hoe moet dat dan gebeuren? Wordt dan de sociale zekerheidsbijdrage die als boete is betaald overgeheveld naar de sociale zekerheid of worden rechten gecreëerd zonder bijdrage? Dat is niet duidelijk. Het is niet onbelangrijk voor de betrokkenen omdat zij een handicap dreigen te krijgen van de jaren waarin ze gewerkt hebben, maar er niet voor hen werd afgedragen.
Met andere woorden, als we de betaling van de bijdragen als boete hanteren, moeten we dan ook rekening houden met wat er gebeurt indien die illegale werknemers achteraf worden geregulariseerd?
Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - Ik zal die vraag met de nodige aandacht bestuderen. De drie maanden loon is een sanctiemaat. Het wordt beschouwd als een sanctie en op zich kunnen daar geen rechten mee worden opgebouwd. Ik kan niet onmiddellijk een antwoord geven op de vraag wat er moet gebeuren als de betrokken werknemers hier drie jaar illegaal zouden hebben gewerkt.
De heer Danny Pieters (N-VA). - Met alle eerbied denk ik dat wat de minister zegt niet juist is.
Het gaat om minimum drie maanden. Als kan worden bewezen dat de illegale tewerkstelling langer heeft geduurd, staat in het wetsontwerp dat het bedrag van de sanctie met een langere periode kan overeenstemmen.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik ben geen specialist, maar het verslag van de collega's Lijnen en Douifi vermeldt duidelijk het antwoord dat de minister in de commissievergadering heeft gegeven. Het ontwerp voorziet in een sanctie van drie maanden voor de werkgever. In dat geval is hij het loon verschuldigd, met alles wat daarbij hoort. Het nettoloon gaat uiteraard naar degene die het werk heeft uitgevoerd, maar de werkgever draait op voor alle loonkosten.
De heer Danny Pieters (N-VA). - We moeten goed overeenkomen wat nettoloon betekent. Staat dat begrip voor het loon zonder werknemersbijdragen of voor het loon met inbegrip van die bijdragen? In de logica van het ontwerp zijn immers de betrokkenen niet sociaal verzekerd. De werknemersbijdrage zou dan worden afgehouden van een loon waarop geen bijdragen zijn geheven. De vraag is dan waar die werknemersbijdrage naartoe gaat? Het antwoord van de minister is dus niet zo duidelijk.
Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - Het nettoloon en de werknemersbijdragen gaan naar de werknemer. Die bijdragen zijn dus ook van degene die het loon ontvangt.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2466/5.)
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De voorzitster. - Mevrouw Lijnen verwijst naar haar schriftelijk verslag.
De heer Danny Pieters (N-VA). - Het ontwerp is al uitvoerig besproken zodat ik me kan beperken tot twee opmerkingen. Ten eerste heb ik geen moeite met de benaming "tewerkstellingsplan", maar eigenlijk is het dat heel weinig. Ik begrijp dat binnen de huidige marges alleen enkele herschikkingen mogelijk zijn, maar een echt plan vormen die niet.
Mijn tweede opmerking gaat over beroepsopleiding. Om tot verdere invulling te komen, zullen tal van afspraken nodig zijn met de gewesten en gemeenschappen. Volgens het regeerakkoord zal overigens de bevoegdheid over de betrokken materies en doelgroepen naar de gewesten en gemeenschappen gaan. De federale overheid kan nu wel tijdelijke maatregelen nemen, maar die mogen geen hypotheek leggen op latere beslissingen.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2503/4.)
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De voorzitster. - Mevrouw Lijnen en mevrouw Morreale verwijzen naar hun schriftelijk verslag.
De heer Louis Ide (N-VA). - In dit debat wil ik me beperken tot twee punten, de derdebetalersregeling en de ereloonsupplementen.
Een meer veralgemeende derdebetalersregeling voor huisartsen verhoogt de toegankelijkheid van de gezondheidszorg en is een stapje in de goede richting. Het is echter niet voldoende. Bovendien is het slecht georganiseerd en betekent het nog meer administratieve rompslomp voor de huisartsen die nu al overbelast zijn. Zo is een huisarts vandaag al gemiddeld twaalf uur per week bezig met administratief werk. Daarom is de N-VA voorstander van een algemene derdebetalersregeling voor huisartsen. Die regeling heeft als eerste voordeel dat de huisarts al zijn administratie, ook bij huisbezoeken, elektronisch kan regelen via MyCareNet. Dat is ook veiliger voor de artsen, want ze hoeven niet meer met geld de baan op.
Een tweede voordeel van een algemene derdebetalersregeling voor huisartsen is dat elke patiënt erbij wordt betrokken, ook de meer bemiddelde patiënt. We denken immers dat die patiënt met dat systeem eerder naar de huisarts zal gaan dan naar de specialist of het ziekenhuis. Er zit dus ook een visie achter. Met een algemene regeling zijn er ook geen verschillende doelgroepen meer, dus administratieve vereenvoudiging en een besparing. Zo een regeling impliceert wel randvoorwaarden. Met een elektronische verwerking moet de betaling binnen de vijf dagen zijn uitgevoerd door de ziekenfondsen. Natuurlijk zit niet iedereen op de digitale snelweg. Nogal wat huisartsen werken nog altijd met het getuigschrift tot terugbetaling. De patiënt kan dat getuigschrift tot twee jaar na de consultatie nog indienen bij het ziekenfonds. Artsen hebben maar twee maand om hun stukken door te sturen. Dat is een nogal korte termijn, die moeilijk te respecteren is bij een griepepidemie bijvoorbeeld. In ons amendement stellen we daarom voor die termijn uit te breiden tot een jaar. Ons voorstel voor een algemene regeling biedt daarenboven nog een bijkomend voordeel. Als een arts enkel een remgeld moet vragen, is het makkelijker het bedrag ervan te doen variëren.
Vandaag betalen bepaalde patiënten slechts 1 euro aan de huisarts. Waarom zou een huisarts bijvoorbeeld overdag geen 2 euro remgeld vragen, 's avonds 5 euro en 's nachts 10 euro? Waarom zou een spoedarts geen 25 euro vragen aan een patiënt die niet door de huisarts is doorgestuurd of niet opgenomen wordt? Door het remgeld enigszins te verhogen, responsabiliseren we de patiënt zonder de toegankelijkheid van de gezondheidszorg onder druk te zetten. Met die formule kan bovendien aanzienlijk worden bespaard, tussen 70 en 100 miljoen euro per jaar, om nog te zwijgen over de overtallige onderzoeken in de spoeddiensten. Wie bijvoorbeeld naar de huisarts gaat met een verzwikt enkel zal gewoon door een gesprek met de arts een tape krijgen naar gelang de manier van verzwikken. Wie meteen naar de spoeddienst gaat, krijgt wellicht te maken met medische beeldvorming, ook al is dat niet altijd nodig. De morele druk immers in de spoedgevallen om sowieso beeldvorming uit te voeren is enorm hoog.
Kortom, de regering heeft een kans gemist. Door een algemene derdebetalersregeling in te voeren had ze veel geld kunnen besparen.
Ten tweede wil ik even stilstaan bij de supplementen. In 1964, in een woelige periode - de heer Leburton was toen minister van Sociale Voorzorg -, werden in een groot akkoord de supplementen ingevoerd. Daardoor konden er zowel kamer- als ereloonsupplementen worden gevraagd in vier-, drie-, twee- en eenpersoonskamers. Gaandeweg werd dat systeem afgebouwd en de meest recente beslissing was de afschaffing van de kamersupplementen in tweepersoonskamers.
Nu komt daar de afschaffing van de ereloonsupplementen in tweepersoonskamers bij. Niet veel ziekenhuizen vroegen die supplementen nog. Aan Vlaamse zijde geldt in een tiental ziekenhuizen een beperkt supplement van 50%. De afschaffing ervan zal zeker aan Vlaamse kant weinig of geen impact hebben. Die impact zal er wel zijn op bepaalde Franstalige ziekenhuizen in Brussel en vooral één ziekenhuis zal eronder gebukt gaan. Ik hoop dan ook - en dat heb ik in de commissie ook tegen de minister gezegd - dat er daarover overlegd is, want het gaat uiteindelijk om 48 miljoen euro in totaal. De opbrengst van kamer- en ereloonsupplementen in eenpersoonskamers is veel groter, respectievelijk 75 miljoen en 275 miljoen euro.
Ik heb begrip voor artsensyndicaten die een ideologische symbooldiscussie voeren over ereloonsupplementen in tweepersoonskamers - en ik wik mijn woorden - omdat ze, nu er geen overleg meer is, vrezen dat ook de supplementen in eenpersoonskamers op de helling zullen worden gezet. Ik zal straks argumenteren waarom het belangrijk is duidelijkheid te verschaffen over die ereloon- en kamersupplementen in eenpersoonskamers. Op 25 mei verklaarde mevrouw Onkelinx aan De Standaard dat ze ook de kamer- en ereloonsupplementen in eenpersoonskamers ter discussie stelde: "Op termijn moeten we ook ereloonsupplementen in de eenpersoonskamers beperken."
Die verklaring en andere van de collega's van CD&V en sp.a hebben de gemoederen verhit en de discussie hoog doen oplaaien, terwijl er in de praktijk eigenlijk in Vlaanderen al geen discussie meer was over de ereloonsupplementen in tweepersoonskamers. Dat ze nu ook officieel worden afgeschaft heeft één groot voordeel: duidelijkheid voor de patiënt. In meerpersoonskamers mogen er geen ereloonsupplementen meer worden gevraagd. Dat is een vooruitgang, maar ik begrijp ook waarom de gemoederen verhit zijn geraakt door de manier waarop de discussie is gevoerd, zodat er tot op heden geen overleg meer is. Ziekenfondsen en artsen hebben 48 jaar zonder onderbreking met elkaar overleg gevoerd, over twee jaar wil men dat ook vieren, maar nu voelen we het systeem kraken omdat het overleg eigenlijk niet meer gerespecteerd wordt.
De afschaffing van de ereloonsupplementen in tweepersoonskamers is een stap voorwaarts naar duidelijkheid, maar de onderliggende en sluimerende problemen zijn daarmee niet van de baan, omdat we niet weten wat er zal gebeuren met kamer- en ereloonsupplementen in eenpersoonskamers. Zoals bekend, gaan kamersupplementen, 75 miljoen, rechtstreeks naar het ziekenhuis, maar ook van die 275 miljoen euro ereloonsupplementen gaat er heel wat naar het ziekenhuis.
In een brief die het Sint-Jozefziekenhuis Bornem-Willebroek in alle transparantie naar de huisartsen in de streek stuurde, lees ik: "Volgens de overeenkomst die op 22 mei 2012 tussen de medische raad en de raad van bestuur werd afgesloten, kunnen artsen op eenpersoonskamers een ereloonsupplement aanrekenen van 120% in de plaats van de voordien geldende 100%. De regeling gaat in voege vanaf 1 juli 2012.
De verhoging met 20% komt de artsen niet persoonlijk ten goede, maar wordt door de artsen volledig afgestaan aan een artsensolidariteitsfonds waarvan de inkomsten in gezamenlijk overleg en onderling akkoord tussen de medische raad en de raad van bestuur aangewend worden ter ondersteuning van de ziekenhuiswerking."
Voor het grote publiek is het zeker niet evident om inzicht in die geldstromen te verwerven. Er is dus een probleem van transparantie, dat best structureel wordt aangepakt. De brief geeft wel blijk van een zekere openheid en toont aan dat de regeling van de supplementenstromen niet eenvoudig is, maar dat die stromen wel noodzakelijk zijn voor de financiering van de gezondheidszorg.
Er bestaan grote verschillen in de ereloon- en kamersupplementen. Ik kan niet uitleggen waarom de maximale ereloonsupplementen in eenpersoonskamers in Vlaanderen gemiddeld slechts 105% bedragen, in Wallonië 167% en in Brussel 286%. Ik heb ook geen verklaring voor de verschillen in de kamersupplementen: 27 euro per dag in Vlaanderen, 37 euro per dag in Wallonië en 67 euro per dag in Brussel. Dat moet verder worden bestudeerd.
Een ding is voor mij wel duidelijk. In de huidige context zijn de supplementen noodzakelijk, omdat de opbrengst niet alleen de artsen, maar voor een groot stuk ook de ziekenhuizen ten goede komen. De afdrachten naar de ziekenhuizen worden ook duidelijk in de besparingen in de gezondheidszorg. In het kader van een besparing van 100 miljoen euro bij de artsen, werd er door de afdrachten in feite 75 miljoen euro bij de ziekenhuizen bespaard. Dat liet Zorgnet Vlaanderen via een persbericht weten. De medische beeldvorming, de klinische biologie, de ziekenhuisapotheken genereren veel inkomsten die grotendeels naar de ziekenhuizen vloeien. Dat bewijst dat we zeer voorzichtig moeten zijn wanneer we het mes in de supplementen zetten. Stoere verklaringen in de pers zijn ook al niet nodig want ze ondermijnen het overleg.
Ik rond af. Volgens mij zijn er in beide domeinen kansen gemist. Dat geldt voor de erelonen, maar nog meer voor de derdebetalersregeling, waar men heeft nagelaten een grote stap voorwaarts te zetten. We hebben trouwens een aantal amendementen ingediend voor de derdebetalersregeling. Ik besef dat deze mogelijk niet zullen worden gesteund, omdat het wetsontwerp dan opnieuw in de Kamer moet worden behandeld. Daarom zal ik ook een afzonderlijk wetsvoorstel indienen, dat hopelijk op zijn merites zal worden beoordeeld.
Ook voor de supplementen hebben we een amendement klaar. De bedoeling is om na de goedkeuring van het huidige wetsontwerp over de tweepersoonskamers, de supplementen in de eenpersoonskamers alleen te wijzigen na de goedkeuring van zowel de artsen als de ziekenfondsen in de Medicomut. Hopelijk kan dit amendement de gemoederen wat bedaren en geven we de artsensyndicaten daarmee het signaal dat we voorzichtig met de supplementen zullen omspringen, omdat ze een essentieel element in de ziekenhuisfinanciering vormen in de huidige context. De minister heeft de deadline voor de besprekingen tot einde maart verlengd. Er rest dus nog wat tijd om een akkoord te bereiken.
Dan heb ik nog een precieze vraag over de toepassing van de regelgeving over supplementen.
Regels moeten worden nageleefd. In een parlementaire vraag vroeg ik de minister wat ze van plan is met vier ziekenhuizen die misbruik van de supplementen maken. Die ziekenhuizen rekenen supplementen aan wanneer een patiënt van een tweepersoonskamer naar intensieve zorg wordt overgebracht. Het is duidelijk dat die verhuizing alleen om medische redenen gebeurt en dat er dus geen supplementen voor een eenpersoonskamer mogen worden aangerekend. De minister antwoordde dat ze het desbetreffende koninklijk besluit zou verduidelijken. Dat vind ik een goed initiatief. Ik wilde evenwel ook weten of er tegenover de vier ziekenhuizen die de supplementen structureel misbruiken, een onderzoek wordt geopend.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Het betoog van mijn voorganger over de derdebetalersregeling en over de supplementen op tweepersoonskamers heeft me bijzonder geboeid.
Om de derdebetalersregeling te kunnen veralgemenen, moet de digitale uitrusting voorhanden zijn die bovendien eenvormig kan worden toegepast voor zowel de zorgverstrekkers als voor de verzekeringsinstellingen. Door de getuigschriften voor verstrekte zorg te vervangen door moderne tariferingsmethodes, kan extra administratief werk worden vermeden. Dat werk kunnen de artsen en verzekeringsinstellingen best missen.
Ik wil graag even ingaan op een opmerking over de invloed van het remgeld op de beslissing van de patiënt om al dan niet een beroep te doen op een arts. Remgeld dat gelukkig niet heel hoog is!
Al jarenlang houden de tegenstanders van die maatregel staande dat hij overconsumptie in de hand werkt. Studies tonen echter aan dat mensen met een hoger inkomen vaker een arts raadplegen, en omgekeerd dat mensen met een laag inkomen langer wachten om een arts te raadplegen.
De maatregel beoogt precies een grotere gelijkheid in de toegankelijkheid van de gezondheidszorg. De zorgkosten mogen niemand ervan weerhouden zich te laten verzorgen. Dat lijkt me niet in strijd met het betoog van de heer Ide, maar dat mag wel eens worden beklemtoond. We horen immers veel te vaak artsen opwerpen dat de maatregel overconsumptie in de hand zal werken.
De heer Louis Ide (N-VA). - Ik denk niet dat een algemene derdebetalersregeling tot overconsumptie zal leiden, zeker niet bij de huisarts. Er moet wel een performante controle zijn. Bij de tandartsen zijn er wel enkele stielbedervers die van het systeem profiteren. De gemiddelde omzet per tandartsstoel is 80 000 euro. Als een tandarts een omzet heeft van 800 000 euro, klopt er iets niet en moet er opgetreden worden.
Het systeem zal misschien leiden tot meer consumptie, daar waar er vroeger onderconsumptie was, maar niet tot overconsumptie.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Er is veel te doen om de supplementen voor tweepersoonskamers. Ik heb me nooit kunnen voorstellen dat de medische zorg voor een patiënt in een eenpersoonskamer verschilt van die voor een patiënt in een tweepersoonskamer. Ik heb nog de zalen gekend met tien, vijftien en zelfs twintig bedden.
Ik kan erin komen dat de ingenomen ruimte en de hotelkosten meespelen, maar ik kan me vanuit ethisch oogpunt niet voorstellen dat de zorgkwaliteit verschilt naargelang de patiënt op een één- of een tweepersoonskamer ligt. Toch blijft men dat soort argumenten inroepen en laat men uitschijnen dat men op een eenpersoonskamer beter verzorgd wordt en dat daarom een supplement wordt gevraagd.
Als we terugkijken naar de onderhandelingen, moeten we inderdaad vaststellen dat er met betrekking tot de prijs van een tweepersoonskamer toegevingen zijn gedaan. Men heeft destijds aanvaard dat voor sommige kamers supplementen worden aangerekend, maar de omstandigheden waarin patiënten vandaag worden opgenomen, zijn grondig veranderd. Kent u nog veel nieuwe ziekenhuizen met zalen van tien, vijftien of twintig bedden?
Wie de supplementen voor tweepersoonskamers op de helling zet, zou vroegere akkoorden met voeten treden. Dat verneem ik althans. Wat men vroeger echter een gemeenschappelijke kamer noemde, is vandaag in de meeste ziekenhuizen toch wel een tweepersoonskamer zeker! Destijds hielden we het principe aan dat we aan een patiënt op een gemeenschappelijke kamer geen supplement mochten vragen. Ik blijf dat principe verdedigen.
Voor ziekenhuizen is het logischerwijze ook een kwestie van ingenomen vierkante meters. Een openbaar ziekenhuis in Namen heeft vier of vijf luxekamers ingericht waarvoor volstrekt onaanvaardbare supplementen kunnen worden aangerekend. Ik ben van oordeel dat investeringen in de gezondheidszorg niet mogen dienen om comfortabele suites voor bevoorrechte patiënten in te richten.
Medisch toerisme is een ander belangrijk element. Het is volkomen normaal dat onderdanen uit buurlanden, al dan niet EU-lidstaten, die bijvoorbeeld om beroepsredenen in ons land verblijven, alle mogelijke vereiste zorg kunnen genieten met inachtneming van de in België geldende regels. Dat was trouwens de strekking van de resolutie over mobiliteit in de zorgsector die de Senaat heeft goedgekeurd. Door zeer dure structuren op te richten om welgestelde buitenlandse patiënten topkwaliteitszorg te kunnen aanbieden, financiert men echter medisch toerisme met gemeenschapsgeld. Dat is onaanvaardbaar.
Ik zou het nog even willen hebben over de toegankelijkheid. De vragen over de nomenclatuur en over de verdeling van de honoraria worden besproken in de Commissie Geneesheren-Ziekenfondsen. In de nomenclatuur komen schreeuwende ongelijkheden voor. Ik denk meer bepaald aan de kinderartsen en de psychiaters en ik pleit hier niet pro domo, want ik ben specialist in geen van beide domeinen. De nomenclatuur voorziet in lange raadplegingen. Die prestaties vergen per definitie meer tijd en zouden dus billijker mogen worden vergoed dan korte raadplegingen. Artsen ontvangen voor beide types raadplegingen hetzelfde honorarium, maar gezien de frequentie van de korte raadplegingen, leveren die globaal meer op.
Ik wil niemand beschuldigen, noch wil ik ervan uitgaan dat er systematisch misbruik in het spel zou zijn, maar een meer billijke verdeling onder de zorgverstrekkers verdient onze steun.
Ik kom terug op de supplementen voor één- en tweepersoonskamers. Die supplementen zouden gerechtvaardigd zijn omdat ze het mogelijk maken de ziekenhuizen te financieren. Als dat het geval is, laten we dan logisch blijven en het hebben over de financieringsproblemen.
De heer Ide heeft overigens een opmerking gemaakt over het probleem van de overconsumptie als waarborg om de ziekenhuizen te kunnen financieren. Zo ontstaat uiteraard een probleem. De afhoudingen op de honoraria zouden dienen voor de ziekenhuisfinanciering. Het valt niet te ontkennen dat de ziekenhuizen gedeeltelijk op die manier worden gefinancierd, maar we moeten de kern van het probleem aanpakken en een inschatting maken van de overconsumptie.
De zorgverstrekker van wie de honoraria direct gelinkt zijn aan de geleverde prestaties, zou er dus belang bij hebben overconsumptie aan te moedigen, net zoals de ziekenhuismanager, aangezien het ziekenhuis gedeeltelijk wordt gefinancierd met de afhoudingen op de honoraria.
We moeten de waarheid onder ogen zien en de ziekenhuisfinanciering evalueren; we moeten voorkomen dat zowel de zorgverstrekker als de manager geneigd zouden zijn hun toevlucht te nemen tot overconsumptie om heel het systeem te financieren.
In dat verband, mevrouw de minister, verwijs ik al lang naar de problematiek van de niet gemakkelijk herhaalbare medische handelingen die in de nomenclatuur zijn opgenomen. In tegenstelling tot de talrijke gemakkelijk herhaalbare medische handelingen, brengen die handelingen een reëel ongemak of een risico mee voor de patiënt. Ik ben ervan overtuigd dat we voor de gemakkelijk herhaalbare medische handelingen de forfaitaire aanpak verder moeten uitdiepen. Die oplossing lijkt me volkomen haalbaar.
Voor de technisch gemakkelijk herhaalbare handelingen kan men de praktijk in de ziekenhuizen onderling vergelijken en een gemiddelde van het aantal handelingen voor een gegeven bevolking bepalen. Ze kunnen dan forfaitair vergoed worden en niet naargelang van het aantal prestaties.
Ik ben me ervan bewust, mevrouw de minister, dat mijn betoog wel eens reacties zou kunnen uitlokken, maar mijns inziens moet hierover worden nagedacht, ook al is het probleem van de tariefzekerheid het meest dringende. De Commissie Geneesheren-Ziekenfondsen moet tot een akkoord komen. De tariefzekerheid belangt immers niet alleen de zorgverstrekkers aan, maar vooral de patiënten. De sector zou enorme risico's nemen, onder andere op moreel vlak, mocht de tariefzekerheid niet langer gewaarborgd zijn.
De heer Louis Ide (N-VA). - Voor alle duidelijkheid, het gaat niet over overconsumptie, maar wel over een verhoging van het supplement.
Ik hoor de heer Mahoux pleiten voor een forfaitarisering. Dat systeem kan wel leiden tot meer wachtlijsten. In ons land zijn er geen wachtlijsten omdat de artsen bereid zijn tot 's avonds laat te werken. Een systeem van forfaitarisering gaat samen met een nine-to-fivegeneeskunde, wat leidt tot wachtlijsten. Forfaitarisering zal daarenboven nog meer zorgverstrekkers naar de privésector sturen. Bepaalde specialisten onttrekken zich nu al aan een ziekenhuis en werken alleen nog in een privépraktijk.
Daarenboven zijn veel prestaties binnen en buiten de nomenclatuur aan herziening toe. Het EBM-principe, dat staat voor evidence-based medicine, moet echt ingang vinden. Men kan zich terecht afvragen of prestaties die daaraan niet beantwoorden, nog moeten worden terugbetaald. De toepassing van dat principe leidt ook tot besparing. Tegelijkertijd hoop ik dat de wet-Colla die in de komende maanden ter evaluatie voorligt, ook aan dat EBM-principe zal worden getoetst, zodat overconsumptie wordt vermeden en de daarmee samenhangende uitgaven.
Ik hoop dat de heer Mahoux erkent dat vandaag de supplementen voor eenpersoonskamers voor een groot deel naar de ziekenhuizen gaan. In sommige ziekenhuizen verblijven de patiënten inderdaad in suites, zoals de heer Mahoux karikaturaal zegt. Als een patiënt voor een eenpersoonskamer kiest, gaat hij akkoord met de supplementen en moet hij beseffen dat hij het ziekenhuis financiert. Het is haast een sociaal systeem op zichzelf.
Met wat voorligt, wordt het duidelijker voor de patiënt. Kiest hij voor een meerpersoonskamer, dan betaalt hij geen supplement. Als hij om medische redenen, bijvoorbeeld om redenen van ziekenhuishygiëne, van MRSA, palliatieve zorg, naar een eenpersoonskamer wordt overgebracht, betaalt hij geen supplement.
Maar zoals ik al zei, maken vandaag een aantal ziekenhuizen op structurele wijze misbruik van die overplaatsing om medische redenen naar de eenpersoonskamer. En het is ikzelf als parlementslid die dit aanklaag. Dat probleem moet worden aangepakt, want het is ernstiger dan de discussie over de budgetstromen tussen artsen en ziekenhuizen, en die over de financiering van de ziekenhuizen.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik wil heel kort het woord nemen, vooral om de regering te danken. Weinig regeringen hebben in zo een korte tijd op zoveel terreinen zoveel stappen vooruit gezet. Dat is mijn eerlijke overtuiging. Een groot probleem is dat de regering daar niet goed over communiceert. Iedereen vindt dat we deze week op een heel korte termijn een hele resem wetgeving verwerken. Het moet ook eens gezegd worden dat die wetgeving ook heel wat maatregelen bevat die voor de samenleving heel belangrijk zijn.
Ik dank de minister heel bijzonder omdat er op twee terreinen grote stappen vooruit worden gezet, die de gezondheidszorg toegankelijker maken. Dat is een probleem dat de sp.a-fractie heel na aan het hart ligt.
Ten eerste komt er een sterke uitbreiding van de derdebetalersregeling. Net als de heer Ide betreur ik dat ze niet veralgemeend wordt, maar het gaat wel over een sterke uitbreiding. Dat is een van die grote stappen vooruit, waar we bijzonder blij om zijn. We stellen in Brussel namelijk vast dat de gezondheidszorg niet altijd voor iedereen toegankelijk is. Brussel kent de grootste noden en de grootste armoede en toch doen daar relatief minder mensen een beroep op gezondheidszorg. We kunnen daar bijna van een Matteüseffect spreken.
De heer Louis Ide (N-VA). - Het is tegelijk heel merkwaardig dat de uitgaven in de Brusselse ziekenhuizen gigantisch hoog zijn.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Daar heb ik het zo dadelijk nog over.
Net als de heer Ide hadden wij het systeem van de derdebetalersregeling graag veralgemeend gezien. Ook de minister pleit daar trouwens voor, als mens en als minister namens haar partij. Helaas vraagt die veralgemening argumentatie, overleg en tijd. Dat geldt trouwens ook voor de andere, vaak heel interessante punten die de heer Ide ter sprake brengt, zoals een vereenvoudiging van het systeem, snellere betaling, de responsabilisering, het beroep op avond- en nachtdiensten en op de spoeddienst zonder doorverwijzing ...
De heer Louis Ide (N-VA). - Om elk misverstand uit de wereld te helpen, dat laatste idee heb ik niet zelf gevonden. Dat komt van Frank Vandenbroucke, die er als minister van Sociale Zaken maar niet in slaagde om dat te introduceren. Ik haal zijn idee alleen maar van onder het stof. En nu zou ik geduld moeten hebben en moeten begrijpen dat het allemaal niet zo snel kan gaan?
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Mijnheer Ide, als ik het ook al zeg, geloof dan maar dat het echt zo is. Ik zou ook wel de hele wereld van vandaag op morgen willen veranderen, maar dat gaat blijkbaar niet. Hoe ouder ik word, hoe realistischer ik ben wat dat betreft, maar toch moeten we blijven dromen en onze dromen blijven nastreven. En omdat we vandaag een stap vooruit zetten in de veralgemening van de derdebetalersregeling, wil ik de minister daar van harte voor bedanken.
Een tweede punt, waarover niet alleen ik maar iedereen zich verheugt, is dat het ereloonsupplement voor tweepersoonskamers afgeschaft wordt. Dat is eveneens een belangrijke stap vooruit, ook al hadden we dat ereloonsupplement ook voor eenpersoonskamers willen afschaffen. Maar helaas, zolang de ziekenhuizen voor een deel door die ereloonsupplementen gefinancierd worden, kunnen we het een niet los van het ander zien. We pleiten daarom voor meer transparantie in de financiering van de ziekenhuizen.
Waarom zijn er zo weinig generische middelen in de ziekenhuizen? Omdat ze ook via afspraken met de farmaceutische firma's een stuk financiering realiseren.
De heer Louis Ide (N-VA). - Ik wil hier geen polemiek voeren. Zelfs merkgeneesmiddelen die hun patent verliezen, worden verkocht aan de prijs van generische geneesmiddelen. Herinner u de parlementaire vraag die ik gisteren heb gesteld. We moeten opletten dat het niet voor problemen zorgt.
Ik heb een goed gevoel bij deze discussie. Dit is de enige plaats waar we nog gedurende een half uur een discussie kunnen voeren. Dit debat is bijzonder complex. Een dergelijke nuancering is helaas in de pers niet mogelijk. Men neemt er niet genoeg de tijd voor. Het is kort door de bocht te stellen dat door de generische geneesmiddelen alles altijd goedkoper is.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Voor mij is dat een argument om te ijveren voor meer transparantie in de financiering van de ziekenhuizen.
Ik heb nog twee kleine punten.
De discussie rond de tweepersoonskamer: heel veel hangt af van de verhoudingen in ziekenhuizen. Op het moment dat een eenpersoonskamer, ook omwille van hygiëne, van zorg, bijna de norm is, moet men er ernstig over nadenken of supplementen zomaar kunnen. Dat we evolueren naar meer eenpersoonskamers moet meespelen in het debat. Ik hoorde hier het argument van de bestrijding van de ziekenhuisbacterie en van besmetting. Als de eenpersoonskamer meer en meer de norm wordt, moet ook het denken over supplementen veranderen.
Dan wil ik het nog hebben over het overleg. Onze zorg gaat in eerste instantie naar de patiënt en naar de huisarts, en niet zozeer naar de specialisten. Die zijn sterk genoeg en hebben in het verleden het overleg vaak gemonopoliseerd of bepaald, of ze maakten het overleg onmogelijk. Reeds in mijn jeugd was er het syndicaat Wynen. Mijn vader protesteerde als een van de weinigen tegen de Orde van Geneesheren, omdat ze bepaald en gedomineerd werd door het syndicaat Wynen.
Dat was niet in het belang van de dokters, noch in het belang van de patiënten. Soms heb ik het gevoel dat ze niet helemaal verdwenen zijn. Ik herken vandaag in sommige vertegenwoordigers dezelfde hardnekkigheid in het verdedigen van hun persoonlijk belang en niet van het algemeen belang. Dat doet geen afbreuk aan het feit dat het hele gezondheidsbeleid enorm veel overleg vraagt. Het is goed dat het overleg er is en dat we verder kunnen gaan in het waarborgen van de toegankelijkheid van de gezondheidszorg, maar we mogen niet naïef zijn. We moeten in eerste instantie de patiënten en de huisarts verdedigen.
De heer Louis Ide (N-VA). - Voor alle duidelijkheid: ik ben hier als politicus en ik hoop dat uit mijn standpunten blijkt dat ik hier niet zit namens een artsensyndicaat. Een algemene derdebetalersregeling bijvoorbeeld, is een heel ander standpunt dan wat de artsensyndicaten verdedigen.
Wat de supplementen betreft, heb ik geprobeerd de nuance in het verhaal te brengen, omdat ik geïrriteerd wordt door oneliners in de media zoals "schaf die af". Wat zit erachter? Men moet eerst het hele verhaal kennen voor men eraan begint te morrelen.
In de huidige context is de hele ziekenhuisfinanciering een kaartenhuisje. Trek je een kaartje eruit, dan stort het in. Men moet dan iets anders klaar hebben om het transparant op te bouwen. Dat gebeurt niet van de ene dag op de andere. Daar ben ik me wel van bewust.
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. - Ter attentie van de heer Ide eerst een kleine toelichting over de niet-geconventioneerde artsen. Begin januari krijg ik het rapport van het paritair comité in dat verband en dan komt er zeker nog een goed debat.
Wat de derdebetalersregeling betreft, komt er voor thuisverstrekkingen of andere specifieke verstrekkingen in de commissie Medicomut een debat nog voor de wetgever daarover een beslissing neemt. Het overleg met de partners van die commissie is voor mij essentieel.
Ik stel voor om de inwerkingtreding van de uitbreiding van de verplichte derdebetalersregeling uit te stellen tot 1 januari 2015. Tijdens het overleg hebben de ziekenfondsen en de representatieve artsenverenigingen immers toegegeven dat er een informaticaprobleem bestaat. Zolang het informaticasysteem MyCareNet niet operationeel is, zijn er twee problemen: de administratieve complexiteit en een risico voor de artsen met betrekking tot de verzekerbaarheid van de patiënt of het ontbreken van zekerheid over zijn specifieke status.
We hebben samengewerkt met de ziekenfondsen opdat ze ons precieze termijnen zouden kunnen meedelen voor de invoering van MyCareNet. Gisteren had een zeer interessant rondetafelgesprek plaats over de automatisering op het gebied van gezondheidszorg.
Bij de huisartsen zullen we tegen 1 januari 2014 kunnen rekenen op de veralgemening van het elektronisch getuigschrift en tegen 1 juli 2014 op de elektronische facturatie.
Tegen 1 januari 2016 zou het systeem worden uitgebreid tot alle professionele gezondheidszorgbeoefenaars. Er is heel wat veranderd op dat vlak, er is enorm veel werk verricht, vooral in het kader van eHealth. We zijn zeker van een belangrijke evolutie op korte termijn, en dat is ook goed. Hoe minder administratieve lasten de artsen hebben, hoe meer ze ten dienste kunnen staan van hun patiënten.
Voor het overige ben ik vragende partij voor de maatregelen die ik u voorstel inzake de derdebetalersregeling, zowel voor de zwaksten als voor de chronisch patiënten. Volgens de OESO is België de beste leerling van de klas inzake toegang tot de gezondheidszorg, maar uit het onderzoek van Deloitte van 2011 is gebleken dat vele mensen zich niet laten verzorgen. In 39% van de gevallen is dat om financiële redenen. Dat bewijst hoezeer vooruitgang ter zake nodig blijft.
De kwestie van de supplementen doet een belangrijk filosofisch debat ontstaan. In ons land rekenen nog slechts twintig ziekenhuizen op tweehonderd supplementen aan in tweepersoonskamers en gemeenschappelijke kamers - ik zal het hier niet hebben over de supplementen in eenpersoonskamers. Die ziekenhuizen vertegenwoordigen samen 12,6% van alle bedden van het ziekenhuisbestand in België, ze vormen dus een uitzondering. Dat betekent dat de andere ziekenhuizen ervoor gezorgd hebben dat ze kunnen functioneren zonder deze supplementen.
In de bewuste ziekenhuizen bedragen de supplementen soms 50% voor bepaalde specialisten, maar ze kunnen oplopen tot 400% voor alle specialisten samen; wat zeer veel is.
Ik respecteer het specifieke karakter van ons systeem van gezondheidszorg, waarin een sterke regulering gepaard gaat met een zekere vrijheid en waarin sommige verstrekkers geconventioneerd zijn en andere niet.
Ik vind dat we nu moeten ingrijpen voor de tweepersoonskamers en de gemeenschappelijke kamers omdat het de norm geworden is. De patiënten hebben eigenlijk geen keuze meer. Men zegt ons dat ze die keuze wel hebben omdat slechts twintig ziekenhuizen supplementen aanrekenen. Dan miskent men de situatie op het terrein. De patiënt wordt ertoe aangezet zich in een bepaald ziekenhuis te laten verzorgen omdat zijn huisarts of specialist daar werkt. We moeten de patiënten dan ook beschermen. Dat is de reden van dit voorstel.
We hebben het uitvoerig gehad over de situatie van de artsen in het ziekenhuis.
Ik ben het eens met degenen die vrezen voor een tekort aan gespecialiseerde artsen in het ziekenhuis. Zij moeten werkelijk bepaalde tarieven respecteren en wachtdiensten verzekeren. Dat is vooral het geval voor de pediaters die, wat de nomenclatuur betreft, zeker niet het best geplaatst zijn en bovendien wachtdiensten moeten verzekeren, in tegenstelling tot hun collega's die patiënten in hun privépraktijk ontvangen.
Toen ik een probleem heb vastgesteld in de Medicomut, heb ik een toelage voor ziekenhuisprestaties voorgesteld. Ik heb bijna twintig miljoen euro voorgesteld om de artsen te steunen die ervoor kiezen in een ziekenhuis te praktiseren. Ik denk dat dit noodzakelijk is.
Ik deel overigens de mening dat er wellicht meer duidelijkheid moet komen in de relaties tussen de ziekenhuisbeheerders en de ziekenhuisartsen. Dat is geen eenvoudige zaak, de meningen verschillen.
Sommigen menen dat die artsen beroepsmensen zijn zoals de anderen, binnen een geheel dat als dusdanig geïntegreerd is en beheerd wordt. Anderen daarentegen menen dat de ziekenhuisartsen in het ziekenhuis over een technisch platform beschikken maar dat ze voor het overige een beetje buiten het geïntegreerde beheer van het ziekenhuis staan. Ik denk dat de waarheid tussen deze twee standpunten ligt en dat we er dan ook voor moeten zorgen dat de ziekenhuismanager rekening kan houden met de kwaliteit van elkeen en tegelijkertijd zorgt voor het in stand houden van de teamgeest binnen het ziekenhuis en van een collectieve kwaliteit. Tegelijkertijd moet de arts gerespecteerd worden en misschien beter geïntegreerd worden in de besluitvormingsorganen.
Wat de nomenclatuur betreft, had u het onder andere over de pediaters en psychiaters. Wat de bezoldiging betreft, bestaan er enorme verschillen naargelang van de specialisatie. De situatie is thans niet helemaal billijk, maar het is ook een moeilijk probleem, want we werken met vrijwel gesloten enveloppes. Elke verhoging in een sector zou verplicht moeten leiden tot een vermindering in een andere sector. Niets is eenvoudig! Ik heb dan ook voorstellen gevraagd, die ik tegen juni zou moeten krijgen. Ook op dat vlak zullen we dus onze standpunten kunnen uitwisselen en voor vooruitgang zorgen.
Ik herhaal de drie punten waarop we onze inspanningen moeten blijven concentreren om ervoor te zorgen dat ons land over een goed gezondheidssysteem beschikt.
Ten eerste, het systeem moet betaalbaar zijn. De gezondheidszorg vertegenwoordigt dertig miljard euro en is de meest gesteunde tak van de sociale zekerheid. Daaraan moeten we blijven werken, maar ondanks alles besparingen realiseren. Als gevolg van de vergrijzing van de bevolking en het beroep op de steeds duurdere nieuwe technologieën moeten we keuzes maken en gedeeltelijk zaken opgeven.
Ten tweede, we moeten ervoor blijven zorgen dat iedereen in ons land toegang heeft tot de gezondheidszorg.
Ten derde, we moeten onze professionele zorgverstrekkers steunen, want zij liggen aan de basis van de kwaliteit van de gezondheidszorg. De regering wil gelijktijdig vooruitgang boeken op deze drie essentiële punten van ons stelsel.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2524/8.)
De voorzitster. - Op artikel 18 hebben de heer Ide en mevrouw Sleurs amendement 1 ingediend (zie stuk 5-1895/2).
Op artikel 31 hebben de heer Ide en mevrouw Sleurs amendement 2 ingediend (zie stuk 5-1895/2).
-De stemming over de amendementen wordt aangehouden.
-De stemmingen over de amendementen en over het wetsontwerp in zijn geheel hebben later plaats.
Mevrouw Christie Morreale (PS), corapporteur. - Mevrouw Lijnen en ik verwijzen naar het schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2512/5.)
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De heer Louis Siquet (PS), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
Mevrouw Lieve Maes (N-VA). - Bij dit wetsontwerp hebben we twee bedenkingen, die later op de dag wellicht ook nog zullen terugkomen bij andere ontwerpen.
De eerste betreft het feit dat met deze regeling een verhoging van accijnzen voor onvermengde brandstoffen wordt doorgevoerd. Wanneer we de minister daarover ondervroegen, bevestigde hij dat het mogelijk is dat de consument daarvan de gevolgen zal voelen zodra de wet in werking treedt, terwijl de vrijstelling van accijnzen wordt gespreid over een periode tot 2019. Dit komt dus neer op een verhoging van lasten.
Onze tweede bedenking heeft te maken met het feit dat als deze wet wordt gewijzigd, ook de wet van 22 juli 2009 over de verplichte bijmenging voor biobrandstoffen moet worden gewijzigd. De minister bevestigde dat dit inderdaad zal gebeuren, maar dat dit de verantwoordelijkheid is van de minister van Economie. Dit is een staaltje van wetgevend kunst- en vliegwerk. Beide wetten waren beter meteen gewijzigd.
Om die twee redenen zal de N-VA zich bij de stemming onthouden.
De heer Hendrik Bogaert, staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten. - Ik verwijs naar wat vicepremier Vanackere daarover in de commissie heeft gezegd. Aangezien het quotum niet volledig is opgebruikt, is het verstandig om de steunregeling nu met zes jaar te verlengen, om het alsnog uit te putten. De verhoging van het aandeel van de bio component in het totale brandstofvolume is tegelijkertijd een uiting van de wens om dat quotum sneller te verbruiken. Het betreft dus een acceleratie van het gebruik van de bio component, zowel in diesel als in gewone brandstof. Dat aspect heeft een kostprijs die verdeeld moet worden over het geheel, omdat het om een budgettair neutrale operatie gaat. Dat is een goed uitgangspunt van de regering. De regeling heeft geen budgettaire bedoeling op zich, maar omdat er een groter volume biobrandstof aan verlaagde accijns wordt bijgemengd, en de fiscale inkomsten dus lager zijn, moet er voor het geheel een compenserende maatregel worden genomen, zo niet wordt het een kost voor de begroting. De regering heeft terecht besloten om deze regeling neutraal te houden. Deze maatregel is een positieve bijdrage aan een groenere economie.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2560/4)
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De heer Louis Siquet (PS), corapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
Mevrouw Sabine Vermeulen (N-VA), corapporteur. - Ik verwijs ook naar mijn schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2535/4)
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De heer Richard Miller (MR), corapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
Persoonlijk wijs ik erop, zoals ik ook in de commissie heb gedaan, dat de erkenningsprocedures moeten worden verlengd omdat de Vlaamse regering de noodzakelijke beschikkingen niet heeft genomen.
Voor één keer heeft het Waalse Gewest een voorsprong.
Mevrouw Lieve Maes (N-VA). - Het kunstmatig verlengen van de erkenning van bestaande loketten is een gemakkelijkheidsoplossing die een nadelig effect heeft. De federale overheid gunt zichzelf twee extra jaren om deze problematiek uit te klaren.
Idealiter moeten bestaande instanties zich steeds opnieuw bewijzen en een nieuwe erkenning verdienen. Daarom zullen we ons met betrekking tot dit ontwerp onthouden.
De heer Richard Miller (MR). - Ik heb naar mijn schriftelijk verslag verwezen, maar na mijn collega te hebben gehoord wil ik toch iets verduidelijken.
Ik wil niet onnodig polemiseren. Zopas grapte ik dat het Waalse Gewest voor één keer een voorsprong heeft. De federale regering was, bij gebrek aan een akkoord tussen de gewesten, verplicht om op die manier te werk te gaan. De gewesten - mevrouw Maes heeft erop gewezen dat het om het Vlaamse Gewest gaat - hebben niet te gelegener tijd de nodige maatregelen getroffen.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik was even in de war toen collega Maes zei dat N-VA zich onthoudt, want ik lees in het verslag dat het wetsontwerp in de commissie eenparig is goedgekeurd.
De heer Huub Broers (N-VA). - Dat kan. Als antwoord aan de heer Anciaux, wil ik zeggen dat we een goed gestructureerde partij zijn en het is mogelijk dat we bepaalde zaken opnieuw bespreken na wat we vernemen in de commissies.
Ik dank de heer Miller voor de mededeling dat hij niet wil polemiseren, maar stel wel vast dat de MR enthousiast applaudisseert wanneer gezegd wordt dat het Waals Gewest goed werkt. Ik denk aan het extra betalen voor de TEC en zo meer.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2564/4.)
De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De heer André du Bus de Warnaffe (cdH), rapporteur. - De commissie is op 18 en 20 december bijeengekomen. Minister Laruelle heeft haar wetsontwerp betreffende de wijziging van het koninklijk besluit dat de bijdragen vastlegt voor de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen toegelicht. Deze bijdragen zijn jaarlijkse verplichte heffingen, betaald door alle operatoren die actief zijn in de voedselketen. Het wetsontwerp legt de nieuwe bijdragen vast voor de operatoren op grond van drie klassieke verdelingscriteria, maar houdt vooral rekening met de huidige economische gegevens en de recente risicoanalyse.
Het wetsontwerp schaft eveneens het begrip "vermeerdering" af. Het werd aangenomen met acht stemmen en één onthouding.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2571/5)
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De heer Louis Siquet (PS), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
Mevrouw Lieve Maes (N-VA). - Het ontwerp voorziet in een nieuwe berekeningswijze voor de heffing van nucleaire rente. De minister heeft al lange tijd geleden een nieuwe en objectieve methode aangekondigd.
Volgens het ontwerp is er zowel een vaste als een aanvullende repartitiebijdrage. Terwijl de vaste bijdragen uitvoerig worden uitgelegd en beargumenteerd, valt de argumentatie voor de aanvullende bijdragen vrij dunnetjes uit en is ze onvoldoende gestaafd. Mijn fractie zal zich daarom onthouden.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2557/5)
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De voorzitster. - Mevrouw Talhaoui verwijst naar haar schriftelijk verslag.
Mevrouw Lieve Maes (N-VA). - Hier liggen de zaken enigszins anders dan bij de vorige ontwerpen. Nu worden een aantal punten geïmplementeerd die N-VA in het verleden zelf al heeft voorgesteld. Mijn fractie zal daarom het ontwerp mee goedkeuren.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2579/4)
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De voorzitster. - Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming)
Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo), corapporteur. - Dit verplicht bicameraal wetsontwerp werd door de regering op 13 december in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend.
De commissie voor de Justitie van de Senaat behandelde dit wetsontwerp gelijktijdig met het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, inzonderheid betreffende justitie, dat optioneel bicameraal is. Voor dit laatste ontwerp verwijs ik naar het document dat werd rondgedeeld. Collega Hassan Bousetta zal er mondeling verslag over uitbrengen.
Met dit wetsontwerp wil de regering een werkinstrument creëren dat onontbeerlijk zal zijn voor justitie in de komende jaren.
In het voorliggende wetsontwerp komen drie categorieën van bepalingen voor.
De eerste categorie betreft het beheer van personeelsaangelegenheden. Daarin zitten onder meer de verhoging van de kaders van rechters en griffiers in elke provincie, net als de verlenging met één jaar van de tijdelijke personeelsformaties van de raadsheren bij de hoven van beroep en bij de substituten-procureur-generaal, het toelaten van gewezen magistraten in commissies, raden, comités van adviezen enzovoort en het beëindigen van het systeem van gecertificeerde opleidingen van competentiepremies voor het personeel dat de rechterlijke macht bijstaat.
De tweede categorie van maatregelen betreft de tenuitvoerlegging van lopende hervormingen.
In het kader van de ICT-hervorming treden sommige bepalingen van de wetten betreffende de elektronische procesvoering die in het Gerechtelijk Wetboek zijn ingeschreven, op 1 januari 2013 in werking voor zover ze `technologisch neutraal' zijn. De datum van inwerkingtreding van de andere bepalingen is vastgelegd op 1 januari 2015.
Wat de verbetering van de strafuitvoering betreft, wordt een staatswaarborg verleend in de vorm van een borgstelling in het kader van een DBFM-contract (Design, Build, Finance, Maintain) tussen de Regie der Gebouwen en de privépartner voor de bouw van een nieuwe gevangenis in Haren.
Bij de staatshervorming zal het jeugdsanctierecht worden overgeheveld. De datum van inwerkingtreding van sommige bepalingen die in 2006 in de wet betreffende de jeugdbescherming waren ingevoegd was in 2006 in een samenwerkingsakkoord vastgelegd op 1 januari 2013. Die inwerkingtreding wordt op vraag van de gemeenschappen en van het expertisenetwerk `Jeugdbescherming' van het College van procureurs-generaal met een jaar uitgesteld.
In het kader van de ICT-hervorming is de modernisering van het Centraal Strafregister al sinds de zomer aan de gang, maar de aansluiting van de griffies en de rechtbanken, die de aansluiting van de gemeentelijke strafregisters voorafgaat, vergt dat de gemeentelijke strafregisters tijdelijk worden behouden.
De laatste maatregel in deze categorie beoogt de verdere omzetting in het Belgische recht van de Europese richtlijn van 22 mei 2001 betreffende het auteursrecht, na een arrest van de Raad van State.
De derde categorie omvat drie maatregelen met een budgettaire impact. Er is meer tijd en geld nodig dan oorspronkelijk gepland om de randvoorwaarden te realiseren die nodig zijn om de wet van 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis op de vastgestelde datum van 1 januari 2013 operationeel te maken. Bijgevolg werd de nieuwe datum vastgelegd op 1 januari 2015.
Sommige technische aanpassingen die moeten worden aangebracht aan de wet van 2006 op de strafuitvoeringsrechtbanken en de aanhoudende budgettaire beperkingen hebben geleid tot het besluit dat de toewijzing van de bevoegdheid over de straffen van drie jaar of minder aan de strafuitvoeringsrechter moet worden uitgesteld tot 1 januari 2015.
Ten slotte wordt het scenario van de budgettaire groei, waarbij de wet voorziet in een verhoging van de loonmassa van het Instituut voor gerechtelijke opleiding met 0,25% over een periode van vier opeenvolgende jaren vanaf 2012, uitgesteld tot 2014.
Aldus wil de regering haar verplichtingen nakomen met betrekking tot het dagelijkse bestuur, het beheer van de financiële middelen en de fundamentele hervormingen van ons gerechtelijk systeem.
De algemene bespreking ging van start met een proceduredebat waarbij de heer Vanlouwe aangaf zich niet te willen aansluiten bij de voorgestelde regeling van de werkzaamheden. De commissie heeft desalniettemin beslist haar werkzaamheden voort te zetten.
Meerdere leden hadden vragen bij bepaalde maatregelen die er enkel toe strekken bestaande bepalingen te verlengen. Hierbij werd onder meer verwezen naar het advies van de Raad van State. Die toonde zich zeer bezorgd over de overdreven tijdspanne tussen de goedkeuring van een tekst en de inwerkingtreding.
Mevrouw Stevens stipt aan dat het aankondigingsbeleid zich op een bepaald ogenblik wreekt. Bij de ene gebeurt dat al sneller dan bij de andere. Misschien had de minister gehoopt de aankondigingspolitiek ongegeneerd te kunnen voortzetten tot juni 2014. Spijtig genoeg voor de minister, en gelukkig voor justitie, komt zij hier niet mee weg.
Vandaag worden de mediagenieke optredens van de minister immers ingehaald door de pijnlijke realiteit. Zo gingen de minister en de voorzitter van haar fractie de straffeloosheid aanpakken. De lakmoesproef, weet u nog? Jammer, de minister stelt de aanpak daarvan uit tot 1 september 2015.
Niet alleen heeft de minister geprobeerd om via een wetsontwerp van dringende bepalingen hiermee weg te komen, maar - erger nog - ze schuift alle problemen voor zich uit. Meer bepaald tot in het bakje van de volgende minister van Justitie. Zij schuift immers álles door naar 1 januari 2015!
Het debat ging dan ook voort over het uitstel van sommige bepalingen.
Bovendien heeft de spreekster bedenkingen bij het hoogdringend karakter van sommige bepalingen in de tekst. Zij verwijst naar het uitstellen van de inwerkingtreding van de wet over de externe rechtspositie tot 1 september 2013. De minister verklaart zelf aan een wetsontwerp hierover te werken.
Bovendien moet eerst de denkoefening worden gemaakt. Het debat daarover kan gerust worden opgestart in het parlement. Nu al de inwerkingtreding uitstellen zonder dit debat te voeren, is al te voorbarig. Een diepgaand debat is nodig en pas dan kan een eventueel uitstel worden bekeken.
Spreekster haalt ook het voorbeeld aan van de bepalingen over reprografie. Hier is geen sprake van enige juridische hoogdringendheid. Bovendien is de impact van dit ontwerp niet klein. Er worden immers zonder het minste overleg bevoegdheden van de wetgever overgeheveld naar de uitvoerende macht. Ook rijst de vraag of de overheveling in overeenstemming is met de richtlijn. We krijgen geen tijd om dat na te gaan.
Spreekster besluit dat een uitgebreid advies door de Raad van State wenselijk was geweest in plaats van een advies bij hoogdringendheid. Spreekster kan zich niet van de indruk ontdoen dat de hoogdringendheid hier wordt misbruikt om een advies van de Raad van State te omzeilen. Dit is onverantwoord wetgevend werk.
Onze wetgeving wordt elke dag complexer omdat de regering en de meerderheid steeds vaker weigeren een inhoudelijk debat te voeren. Alles moet volgens de waan van de dag snel worden geregeld met alle gevolgen van dien.
Met deze wetsontwerpen worden twee zaken duidelijk. Ten eerste, is het aankondigingsbeleid ingehaald door de pijnlijke realiteit. De minister lost de problemen van straffeloosheid en die van de geïnterneerden niet op. Ten tweede, opteert de minister voor hoogdringendheid om een gebrek aan organisatie toe te dekken. Zo vermijdt ze een uitgebreid advies van de Raad van State, moet ze zeker het werkveld niet contacteren en vermijdt ze elk inhoudelijk debat in het parlement.
Mevrouw Khattabi was het eens met de opmerkingen over het uitstel van de data van inwerkingtreding. Vervolgens ging ze in op de uitbreiding van de personeelsformaties met het oog op de oprichting van snelrechtkamers. In de memorie van toelichting staat dat die niet permanent zijn. Zal een verplicht aantal hoorzittingen worden opgelegd? Hoe zal de opvolging worden geëvalueerd? Mevrouw Khattabi vroeg ook verduidelijkingen over de aanpassing van de financiering van het Instituut voor gerechtelijke opleiding. Is de voorgestelde maatregel realistisch?
De heer Delpérée merkt op dat die vragen meer weg hebben van een interpellatie. Hij herinnert eraan dat de discussie gaat over de bespreking van een wetsontwerp houdende diverse bepalingen.
Wat de werklastmeting betreft, bevestigt de minister dat er voor het arrondissement BHV een zeer strikte planning werd vooropgesteld. Maar ook voor de andere rechtbanken en voor de hoven van beroep bestaat er een planning.
Zo moet de methodologie van werklastmeting voor de hoven van beroep en voor de parketten-generaal klaar zijn tegen april 2013. De cijfers zijn op 18 december jongstleden door het CMRO overgedragen aan het vast bureau voor werklastmeting van de zetel. In januari 2013 zal er een eerste voorstel van globaal rapport van de werklastmeting voor magistraten en griffiers, met inbegrip van de correctionele, civiele en jeugdrechtbank, aan de experts van de hoven van beroep worden voorgesteld. In februari-maart 2013 komt er een simulatie en validatie van de resultaten. In april of uiterlijk juni 2013 moeten het voorlopig college van de zetel en de Hoge Raad voor de Justitie over het eindrapport beschikken.
Aldus zal ook het debat over het tijdelijk kader in een structureel kader kunnen plaatsvinden.
De kwestie van de strafuitvoeringsrechtbanken omvat twee onderdelen, de straffen van minder dan 3 jaar en de internering.
De minister is het volkomen oneens met de insinuatie dat straffen niet worden uitgevoerd door de lacune op het vlak van de strafuitvoeringsrechtbanken. De beslissing over de manier waarop de korte straffen moeten worden uitgevoerd, wordt immers niet door de strafuitvoeringsrechtbank genomen, maar wel op het uitvoerend niveau.
Iedereen is vragende partij om de wetgeving met betrekking tot de strafuitvoeringsrechtbank in werking te laten treden, maar in budgettair moeilijke tijden dienen keuzes te worden gemaakt. Ook de veranderingen op ICT-vlak zijn noodzakelijk. Tot op heden zijn er helaas geen middelen voorhanden om ook de straffen van minder dan drie jaar aan de bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechtbank te onderwerpen. Men heeft ook bewust gekozen om de inwerkingtreding van de wettelijke bepalingen met twee jaar uit te stellen. Ten eerste onderstreept de minister dat de inwerkingtreding wordt uitgesteld tot uiterlijk september 2015. Indien de budgettaire middelen vroeger worden vrijgemaakt, kan de wet eerder in werking treden. Het zou niet correct zijn de wet op 1 juni 2014 in werking te laten treden en zo de toekomstige minister van Justitie onmiddellijk te confronteren met de uitvoering van wetgeving waarvoor hij of zij niet heeft kunnen nagaan of de nodige budgettaire middelen beschikbaar zijn en of ze tot de prioriteiten behoort. Spreekster wil vermijden dat deze bepaling een voorafname vormt op het beleid van de volgende minister. Ofwel wordt de bepaling dus nog uitgevoerd tijdens deze legislatuur, ofwel wordt de inwerkingtreding uitgesteld tot op het moment dat ook de volgende minister een begrotingsconclaaf heeft kunnen houden.
Verder wordt ook de inwerkingtreding van de wet met betrekking tot het jeugdsanctierecht uitgesteld. Dat uitstel komt er op expliciet verzoek van de gemeenschappen, die nog niet geheel klaar bleken te zijn. Bovendien bereiden beide bevoegde staatssecretarissen in de regering een groot communautair akkoord voor met betrekking tot de communautarisering van Justitie. Ze zijn al ver gevorderd.
Ook met betrekking tot internering is er een wetsontwerp in de maak. Het zou volgend jaar klaar moeten zijn en bevat een aantal technische aanpassingen. Het is beter de inwerkingtreding in een algemeen kader te bespreken.
De minister herinnert eraan dat de verhoging van de kaders bij de rechtbanken van eerste aanleg en de parketten van de procureur des Konings strekt om de oprichting van snelrechtkamers mogelijk te maken. Die zullen worden opgericht in de hoofdzetel van de toekomstige gerechtelijke arrondissementen. Met de rechterlijke orde zal een protocol worden gesloten om te waarborgen dat de extra middelen daadwerkelijk aan de snelrechtkamers worden besteed.
De voorgestelde wijziging van de wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel is gerechtvaardigd gelet op de recente beslissing van de Ministerraad om de zetel van het parket Halle-Vilvoorde in Asse te huisvesten. Sommige personen hebben al een overplaatsing naar dat nieuwe parket aangevraagd. Anderen wensten te wachten tot de locatie van het nieuwe parket bekend was. Het is logisch om die tweede groep een beetje tijd te geven voor een eventuele overplaatsing. Dat is het doel van de voorgestelde aanpassing.
De minister erkent dat in het wetsontwerp wordt voorgesteld de inwerkingtreding uit te stellen van een reeks wetten die in 2006 en 2007 zijn goedgekeurd. Bij de stemming over grote wetgevende hervormingen zou moeten worden verzekerd dat de nodige financiële middelen voor de tenuitvoerlegging beschikbaar zijn, anders worden onuitvoerbare wetten goedgekeurd.
De minister is het niet eens met de analyse van mevrouw Stevens over het gevoel van straffeloosheid dat de zogenaamde niet-uitvoering van korte straffen meebrengt. Ze zegt dat ze alles in het werk stelt opdat de straffen die magistraten uitspreken daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd, met inbegrip van de straffen van drie jaar of minder. Ze verwijst onder meer naar de elektronische enkelband met geluidsherkenning, de verhoging van de capaciteit van de klassieke elektronische enkelbanden en de thuishechtenis.
Wat de aanpassing van de financiering van het Instituut voor gerechtelijke opleiding betreft herinnert de minister eraan dat de wet momenteel voorziet in een automatische verhoging van het percentage dat wordt gebruikt voor de berekening van de kredieten van het instituut. Er wordt voorgesteld om het percentage voor 2013 op 0,9% van de loonmassa te houden en pas in 2014 over te gaan tot de automatische verhoging met 0,25%. Volgens de minister komt de financiering van het Instituut voor gerechtelijke opleiding hiermee niet in het gedrang. Het instituut is immers trager op gang gekomen dan gepland en het beschikt over de middelen die tot 2014 voor zijn werkzaamheden nodig heeft.
De heer Torfs erkent dat het voorliggende ontwerp de inwerkingtreding van een reeks wetten uitstelt. Het gaat vaak om belangrijke legislatieve aanpassingen en het is voor het algemeen belang wenselijk dat over de politieke grenzen heen wordt gepoogd die hervormingen zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen.
Mevrouw Stevens komt terug op de uitvoering van de straffen van drie jaar of minder. De minister heeft verklaard dat die straffen zouden worden uitgevoerd. De spreekster is er integendeel van overtuigd dat de grote meerderheid van die straffen niet wordt uitgevoerd. Dat zal de komende jaren zo blijven aangezien in het wetsontwerp wordt voorgesteld de inwerkingtreding van artikel 51 van de wet van 17 mei 2006 tot 1 september 2015 uit te stellen.
De spreekster denkt trouwens dat de minister haar verantwoordelijkheid moet nemen en de tenuitvoerlegging van wetten die het parlement heeft goedgekeurd niet kan blijven uitstellen. De spreekster begrijpt dat de tenuitvoerlegging van de hervormingen budgettaire middelen vereist. Het is echter de taak van de minister om de nodige kredieten te verkrijgen.
Het uitstel van de inwerkingtreding van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis treft een groep zeer kwetsbare gedetineerden. Er moeten meer middelen worden vrijgemaakt om die personen beter te beschermen in plaats van de toestand verder te laten verrotten. Ons land is hiervoor al meerdere keren veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Met betrekking tot hoofdstuk XII verwijst de heer Vanlouwe naar de recente beslissing van de Ministerraad over de vestiging van het parket van Halle-Vilvoorde. De minister verklaarde dat veel magistraten hebben gewacht tot ze wisten waar de zetel van het parket van Halle-Vilvoorde wordt ondergebracht alvorens over een eventuele overplaatsing te beslissen. Waarom wordt dan automatisch voorrang gegeven aan magistraten die hun overplaatsing uiterlijk op 22 november 2012 hebben aangevraagd? Zodoende worden de magistraten gestraft die de beslissing van de regering hebben afgewacht. Die groep wordt benadeeld terwijl het de regering is die lang heeft geaarzeld alvorens te beslissen.
Een commissielid vraagt de minister verduidelijkingen over de voorziene aanpassingen van de kaders van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel. Artikel 15 van het ontwerp bepaalt dat in afwachting dat de kaders en de taalkaders worden vastgelegd op basis van een werklastmeting, in Brussel drie substituten in overtal worden benoemd. Twee substituten zullen behoren tot het Franse taalkader en één tot het Nederlandse taalkader. Waarom dat verschil? Waarom ook geen twee Nederlandse substituten extra?
De minister antwoordt dat de aanpassingen van de kaders niet per rechtbank, maar op het niveau van het rechtsgebied moeten worden geanalyseerd. De aanvullende magistraten worden niet uitsluitend toegewezen aan de rechtbank waar ze zijn benoemd. Opdat de snelrechtkamers zouden kunnen werken, zal bijvoorbeeld een magistraat die in de zetel van de rechtbank van eerste aanleg in Antwerpen is benoemd, ook in de andere arrondissementen van het rechtsgebied Antwerpen moeten werken.
Wat de verdeling van de taalkaders betreft, herinnert de minister eraan dat die verdeling zal gebeuren op basis van de werklastmeting. In dit stadium is het niet mogelijk die verdeling vast te leggen.
Wat hoofdstuk II en de tijdelijke personeelsformaties betreft merkt, de heer Vanlouwe op dat het wetsontwerp ertoe strekt om de tijdelijke personeelsformaties bij de hoven van beroep en de parketten-generaal nogmaals te verlengen. Terwijl de regering structurele maatregelen aankondigt om de gerechtelijke achterstand bij de hoven van beroep weg te werken, wordt in het wetsontwerp gekozen om de formaties te verlengen die in 1999 als tijdelijke maatregel zijn ingevoerd.
De regering komt trouwens nogal laat met haar vraag. De magistraten van de tijdelijke personeelsformaties werken momenteel zonder enige wettelijke grondslag. Wat zou er gebeuren mocht het parlement het wetsontwerp niet goedkeuren?
De heer Vanlouwe verwijst ook naar de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. Dat oordeelde in 1999 dat de tijdelijke personeelsformaties niet zijn toegelaten tenzij ze tijdelijk en uitzonderlijk zijn.
De minister verwijst naar haar vroegere verklaringen. Ze heeft de timing voor de werklastmeting bij de hoven van beroep en de parketten-generaal al toegelicht. Ze hoopt dat het laatste keer is dat de tijdelijke personeelsformaties moeten worden verlengd. Het is delicaat om een debat ten gronde over de tijdelijke personeelsformaties te voeren zolang de resultaten van de werklastmeting niet bekend zijn. Discussies over de methodologie hebben de werkzaamheden vertraagd, maar de minister meldt dat de resultaten vóór de komende zomer bekend zullen zijn. Dan zal werk kunnen worden gemaakt van een definitieve oplossing.
De heer Vanlouwe noteert dat de regering dezelfde antwoorden geeft als bij elke verlenging van de tijdelijke personeelsformaties.
De minister merkt op dat ditmaal een tijdschema voor de werklastmeting is vastgelegd.
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met elf tegen drie stemmen bij één onthouding.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor een mondeling verslag in plenaire vergadering.
De heer Hassan Bousetta (PS), corapporteur. - Mijn verslag zal bondiger zijn dan dat van mevrouw Khattabi. Het betreft het deel van de tekst dat onder artikel 78 van de Grondwet valt.
De bepalingen van het huidige wetsontwerp stonden eerst in het wetsontwerp houdende diverse dringende bepalingen inzake Justitie, dat onderworpen is aan de verplichte bicamerale procedure. Een hele reeks bepalingen werden uit dat wetsontwerp gehaald en in een wetsontwerp houdende diverse bepalingen, inzonderheid betreffende justitie opgenomen, onderworpen aan de optionele bicamerale procedure.
Het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, inzonderheid betreffende justitie werd door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen op 20 december 2012. Het werd aan de Senaat overgezonden op 20 december 2012 en werd dezelfde dag geëvoceerd.
De commissie heeft het huidige wetsontwerp tijdens haar vergaderingen van 19 en 20 december 2012 onderzocht, in aanwezigheid van de minister van Justitie. In overeenstemming met artikel 27.1, paragraaf 2 van het reglement van de Senaat heeft de commissie het onderzoek van het ontwerp aangevat voor de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Mevrouw Khattabi bracht een uitstekend en gedetailleerd verslag van de algemene bespreking. Daar kom ik dus niet meer op terug. Ik zal enkele elementen vermelden van de artikelsgewijze bespreking.
Een amendement van mevrouw Khattabi over de inwerkingtreding van de bepalingen met betrekking tot de elektronische procesvoering heeft aanleiding gegeven tot discussie.
Een discussie werd eveneens gevoerd over het centraal strafregister, namelijk over het uitstel van de inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen en de kosten ervan voor de gemeenten, die ermee worden belast de uittreksels uit het strafregister af te geven. De minister heeft vermeld dat het uitstel te wijten was aan het systeem van automatische toevoer van de gegevens. Ze heeft eraan herinnerd, bij wijze van voorbeeld, dat het centraal strafregister voor 70% samengesteld is uit informatie afkomstig van de griffies en de politierechtbanken. De griffies zijn wel geautomatiseerd, maar er zijn nog problemen op het vlak van de automatische verbinding met het centraal strafregister. Daarom werd de inwerkingtreding van de bepaling vastgelegd op uiterlijk 31 december 2014. In de toekomst zullen de gemeenten de uittreksels niet meer moeten afgeven, wat dus een besparing is voor de gemeenten.
De bespreking ging ook over de informatisering van de FOD Justitie, die zeker een zware en moeilijke taak is. De minister is van mening dat er vooruitgang werd geboekt. Sinds april 2012 formuleert een strategisch plan, dat door de actoren is goedgekeurd, duidelijk de prioriteiten.
De bespreking ging ook over de noodzakelijke aanpassing van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten om haar in overeenstemming te brengen met de Europese richtlijn. Die aanpassing is dringend. Er wordt al enkele jaren op gewacht.
Tot slot heeft de kwestie van het verlenen van een staatsgarantie in de openbare aanbesteding van een DBFM-contract voor een nieuwe gevangenis in Haren geleid tot reflecties over de toevlucht tot publiek-private samenwerkingsverbanden en over de privatisering van sommige taken, in het bijzonder voor de restauratie.
Amendement nummer 1 van mevrouw Khattabi werd verworpen met elf stemmen tegen drie bij één onthouding. Het wetsontwerp in zijn geheel werd aangekomen met elf stemmen tegen drie bij één onthouding.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor een mondeling verslag.
De tekst aangenomen door de commissie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp.
Mevrouw Helga Stevens (N-VA). - Ik betreur dat de minister van Justitie niet bij de bespreking van haar wetsontwerp aanwezig is. Ik zal mij tot de essentie beperken en niet alles herhalen wat ik gisteren in de commissie heb gezegd. De corapporteur heeft trouwens al een volledige uiteenzetting gegeven van de bespreking in de commissie. Ik som een aantal punten op die aangeven hoe ongelukkig de N-VA met deze manier van werken is.
Op een bepaald moment wreekt het aankondigingsbeleid zich. Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt ze wel. Zowel de minister als haar ex-voorzitter, Alexander De Croo, hadden beloofd om de straffeloosheid aan te pakken. We mochten hen daarop afrekenen. Helaas wordt de aanpak van de straffeloosheid met dit wetsontwerp tot 1 september 2015 uitgesteld. Voorlopig wordt er alleen in de marge wat gemorreld.
De minister zou ook de problemen van de geïnterneerden aanpakken. Jammer, ook dat moeilijke dossier wordt opnieuw uitgesteld. Erger nog, we mogen geen doorbraak verwachten voor 1 januari 2015. Dat is de schaamte voorbij. Intussen zitten de geïnterneerden, van wie een groot deel met ernstige psychische of psychiatrische problemen kampen, toch maar lekker veilig in de gevangenis weggestopt. Laat hen daar maar zitten, ver uit het zicht, in de vergeetput van de maatschappij! Daar heeft de minister geen last van. En dus hoeven we er ook niet van wakker te liggen.
De minister zou het probleem van de tijdelijke kaders bij de hoven van beroep aanpakken. Raar maar waar, ook dit probleem wordt op de lange baan geschoven. Niet alleen heeft de minister geprobeerd om via een wetsontwerp houdende dringende bepalingen hiermee weg te komen, zonder gêne duwt ze alle problemen in het bakje van de volgende minister van Justitie. Alles wordt doorgeschoven naar januari 2015.
De minister zei dat er geen voorafname mocht worden gedaan op het beleid van de volgende minister van Justitie. Dat vraagt echter niemand. Wij vragen enkel dat de problemen worden aangepakt en dat er een deftig beleid wordt gevoerd. Geen aankondigingspolitiek, daden in plaats van woorden.
Ik ben het dan ook volmondig eens met Renaat Landuyt, die afgelopen weekend vreesde dat de grote hervorming van het gerechtelijk landschap er niet zal komen en dat de minister er niet in zal slagen om de grote tanker van justitie weer de juiste koers te laten varen.
Bovendien stel ik me vragen bij het hoogdringend karakter van sommige bepalingen in deze tekst. Volgens mij kiest de minister voor de hoogdringendheid om het gebrek aan organisatie van haar en haar kabinet toe te dekken en om zo een uitgebreid advies van de Raad van State te vermijden en aldus het veld niet te hoeven contacteren. Zo is er ook geen inhoudelijk debat in het parlement nodig en wordt de taak van de Senaat miskend, wat ik betreur.
Aan dat circus weigeren wij deel te nemen. De N-VA-fractie zal dan ook tegen deze ontwerpen stemmen.
De heer Karl Vanlouwe (N-VA). - Ik sluit me aan bij collega Stevens. Ik betreur eveneens dat de minister niet aanwezig is, maar ik neem aan dat de staatssecretaris op mijn concrete vragen zal kunnen antwoorden.
Ik zal het hebben over één punt, namelijk de bepalingen aangaande de tijdelijke personeelsformaties bij de hoven van beroep en de parketten-generaal in Brussel. Hiermee wil men voorkomen dat de tijdelijke personeelskaders van de raadsheren bij de hoven van beroep en de parketten-generaal in afwachting van de voor de zoveelste keer aangekondigde werklastmeting verdwijnen. Men maakt opnieuw gebruik van een wetsontwerp houdende diverse bepalingen omdat er nog steeds geen structurele maatregelen zijn. De minister zei gisteren in de commissie dat tegen juni een verslag kan worden verwacht.
De voorbije twaalf jaar werd meermaals aangekondigd dat er eindelijk een resultaat zou zijn op basis van de werklastmeting. Het wordt nu bijzonder schrijnend, want voor de twaalfde keer op rij neemt de regering een tijdelijke maatregel, en verlengt ze de tijdelijke personeelsformatie van raadsheren en procureurs-generaal. Zij krijgen dus voor de twaalfde keer op rij een tijdelijke benoeming. Momenteel zijn er bij het hof van beroep zelfs raadsheren aan het werk die arresten uitspreken, maar zelf niet de rechtszekerheid hebben dat ze hiervoor uitspraken kunnen doen. De termijn is immers maandag verstreken. Er werd dus een enorme juridische rechtsonzekerheid gecreëerd. De regering speelt met de job van bepaalde mensen.
Bovendien bevinden we ons in een juridisch bijzonder moeilijke en problematische situatie. Het Grondwettelijk Hof, het toenmalige Arbitragehof, heeft in 1999 gezegd dat deze tijdelijke maatregel maar te aanvaarden was op voorwaarde dat hij tijdelijk en uitzonderlijk zou zijn. Ondertussen zijn we bijna dertien jaar verder. Voor mij gaat het hier om slecht bestuur. Telkens werden structurele maatregelen aangekondigd. Ook toenmalig Justitieminister De Clerck beloofde meermaals dat er structurele maatregelen zouden komen, dat er werk zou worden gemaakt van de werklastmeting en dat er rapporten waren.
Wat is de houding ten aanzien van de ongrondwettigheid die in 1999 door het toenmalig Arbitragehof werd uitgesproken? Stel dat men op basis van dit arrest tegen deze beslissing die nu wordt genomen, namelijk de verlenging van de tijdelijke maatregel, naar de Raad van State of het Grondwettelijk Hof stapt om de aanstelling van de tijdelijke raadsheren te laten vernietigen, dan is er een probleem. Dan zullen magistraten, van wie de benoeming niet eens een wettelijke rechtsgrond heeft, op dat ogenblik of de komende maanden misschien uitspraken doen. Ik vraag dan ook wat de minister in dat geval zal doen?
Mevrouw Maggie De Block, staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding. - Minister Turtelboom heeft in de commissie voor de Justitie structurele maatregelen aangekondigd. Ik heb er het volste vertrouwen in dat ze die ook al nemen.
Voor de situatie van 1999 tot vorig jaar moet men haar voorgangers om uitleg vragen.
De heer Karl Vanlouwe (N-VA). - Mevrouw Turtelboom kon gisteren niet antwoorden op de vraag die ik daarnet pas gesteld heb. Wat als iemand deze tijdelijke maatregel aanvecht voor het Grondwettelijk Hof of de Raad van State? Wat kan het gevolg zijn als de benoeming van de tijdelijke raadsheren geschorst of vernietigd wordt en als die raadsheren toch arresten uitspreken of beslissingen nemen?
Mevrouw Maggie De Block, staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding. - Mevrouw Turtelboom neemt op het moment deel aan de Ministerraad en ik wil niet in haar plaats antwoorden, want ik ben voor deze materie niet bevoegd. Ik zal haar de vraag bezorgen.
De heer Karl Vanlouwe (N-VA). - Ik kan minister Turtelboom natuurlijk altijd achteraf ondervragen, maar veel beter zou zijn dat we het juridische probleem dat ik zie in het wetsontwerp, oplossen voordat we ons over het wetsontwerp uitspreken. Ik begrijp best dat mevrouw De Block kan noch wil antwoorden op mijn concrete vraag, maar ik vind wel dat ik recht heb op duidelijkheid in deze juridisch moeilijke discussie.
Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). - Ik wil het debat over de grond van de zaak niet opnieuw voeren, maar het antwoord van de staatssecretaris is eerder onaanvaardbaar. Als het, zoals ze zegt, niet tot haar bevoegdheid behoort, moet mevrouw Turtelboom maar komen antwoorden namens de regering. Het antwoord getuigt van weinig respect voor deze assemblee en voor haar werkzaamheden.
De voorzitster. - Mevrouw Turtelboom was deze ochtend aanwezig ...
Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). - Ik wil de minister niet verwijten dat ze afwezig is, maar wel opmerken dat uit het antwoord van de staatssecretaris een gebrek aan respect blijkt.
De voorzitster. - Ik neem nota van uw opmerking. Ik benadruk echter dat mevrouw Turtelboom wel degelijk aanwezig was en dat de regering vertegenwoordigd is.
De heer Karl Vanlouwe (N-VA). - Ik betreur dat de minister van Justitie alleen aanwezig was toen er geen ontwerpen die haar bevoegdheid aangaan, besproken werden en dat ze, nu die ontwerpen wel aan de orde zijn, er niet is. Ze zou hier op de vragen mogen antwoorden.
De voorzitster. - Ik ben het daarmee eens. Alleen gebiedt correctheid mij om erop te wijzen dat ze vanochtend wel aanwezig is geweest en dat de regering nog altijd vertegenwoordigd is.
De heer Bart Tommelein (Open Vld). - Mevrouw Turtelboom was vanochtend inderdaad aanwezig en is nog altijd beschikbaar voor dringende kwesties. De staatssecretaris zegt dat ze de vraag van de heer Vanlouwe aan de minister zal bezorgen. Dat is toch voldoende duidelijk.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2572/4.)
-De artikelen 1 tot 21 worden zonder opmerking aangenomen.
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2585/1.)
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De voorzitster. - Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming)
De heer Gérard Deprez (MR), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
Mevrouw Sabine Vermeulen (N-VA). - De wetsontwerpen maken het mogelijk dat Belgische schepen in de strijd tegen de piraterij een beroep doen op de diensten van private bewakingsondernemingen. Op die manier wordt een heel nieuwe business in het leven geroepen. De wetsontwerpen zijn dan ook als het ware een experiment.
De N-VA-fractie zal zich bij de stemming onthouden, omdat wij de aanpak van de minister te experimenteel vinden. Hij geeft toe dat de vereiste ervaring, nodig om een vergunning te verkrijgen, vooral in het buitenland moet worden gezocht. Daar zijn dergelijke activiteiten wel al enige tijd wettelijk geregeld. Tegelijkertijd zegt de minister dat België een pionier is op dit gebied en hij verwacht dat onze regelgeving ter inspiratie zal dienen voor andere landen.
Enerzijds moeten we dus een beroep doen op buitenlandse ervaring, anderzijds moet die ervaring tegelijkertijd een plaats krijgen in onze binnenlandse wetgeving. Het minste dat je dan verwacht, is dat de minister duidelijk maakt hoe de markt en de regelgeving in andere landen eruitzien en hoe een en ander op elkaar zal worden afgestemd. Dat gebeurt niet of minstens veel te weinig.
Ook de collega's in de Kamer kregen geen afdoende antwoord op de vraag of er een rechtsvergelijkend onderzoek is verricht en of de verschillende praktijken in het werkveld werden onderzocht. In plaats daarvan krijgen we een verwijzing naar internationaal goede praktijken en het antwoord dat de andere landen België wel zullen volgen. Anders gezegd, de regering vraagt van buitenlandse ervaring, maar ze weet niet hoe die is verworven en ze wil equivalentieprincipes toepassen zonder te weten waarop die precies zullen worden toegepast.
De regering had op zijn minst twee parallelle denksporen kunnen volgen: op heel korte termijn die van de buitenlandse ervaring en op iets langere termijn die van de opleiding van eigen mensen, die op dit moment nog niet de nodige ervaring hebben. Die opleiding wordt echter nog niet aangeboden.
De N-VA-fractie is niet tegen de principes achter de nieuwe regelgeving, maar we zien te veel nattevingerwerk en een te ruime beleidsruimte voor de regering. Zij kan in de uitvoeringsbesluiten nog gewoon haar zin doen in deze toch bijzonder delicate materie.
Collega's, we spreken elkaar opnieuw bij de evaluatie van deze wetgeving in 2014, waarnaar de N-VA-fractie alvast uitkijkt.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ter attentie van collega Vermeulen wil ik graag een rechtsvergelijking maken en verwijzen naar de praktijk die vandaag in Luxemburg geldt.
In Luxemburg, toch echt een buurland, ondertekent de minister gewoon een brief waarin hij voor de schepen die onder Luxemburgse vlag varen, de toestemming geeft om gewapende bewakingsagenten aan boord te nemen.
Om een beroep te kunnen doen op de diensten van private bewakingsondernemingen is in ons land daarentegen een wetswijziging nodig en moet er ook nog een koninklijk besluit volgen. Dat is terecht en ik vind het ook goed dat het parlement dat allemaal bespreekt.
Als de minister ons vandaag zegt dat er elke dag schepen uitvlaggen omdat verzekeringsmaatschappijen weigeren te verzekeren als er geen bewakingsagenten aan boord zijn van de schepen die in gevaarlijke wateren varen, dan moeten we niet te puriteins zijn en kunnen we beter snel handelen.
Als minister van Mobiliteit ben ik een jaar verantwoordelijk geweest voor scheepvaart. Toen hebben we via een aantal maatregelen onze handelsvloot kunnen verdubbelen. Dat brengt geld op en levert werkgelegenheid op.
Als we het principe van de beveiliging van schepen aanvaarden, dan moeten we ook overgaan tot wetgeving, wat niet belet dat we over een jaar of twee gaan evalueren om te zien of bijkomende maatregelen nodig zijn.
Voor alle duidelijkheid, we kunnen ons beter niet verschuilen achter het argument dat het allemaal te snel gaat.
De heer Gérard Deprez (MR). - Ik ben het volledig eens met de argumentatie van collega Bert Anciaux. De minister heeft het bevestigd en het is waar dat een aantal schepen niet onder Belgische vlag varen omdat de Belgische wetgeving vandaag de aanwezigheid van private bewakingsondernemingen, waarin in het wetsontwerp wordt voorzien, niet toelaat.
Ik begrijp de houding en het standpunt van de N-VA niet. In een eerste stadium zal het eventueel nodig zijn een beroep te doen op internationale beveiligingsteams omdat de criteria die worden opgelegd zo strikt zijn dat de expertise nog niet aanwezig is in België. Belgische ondernemingen zullen overeenkomsten sluiten met buitenlandse ondernemingen om zich voor te bereiden op missies volgens de voorwaarden die door het voorliggende wetsontwerp worden bepaald.
Ik begrijp noch de voorwendsels van de N-VA om haar onthouding te rechtvaardigen, noch het feit dat ze de belangen van de schepen die de Belgische vlag voeren niet beschermt.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Als de opdrachten van gezagsdepartementen niet meer door de overheid worden uitgevoerd, maar naar de privésector worden overgeheveld, is het normaal dat in de nodige waarborgen wordt voorzien opdat die overdracht onder strikte voorwaarden verloopt. Dat standpunt is perfect legitiem.
Het is evenmin onrechtmatig een evaluatie van de werking van het systeem te vragen, in het bijzonder met betrekking tot de naleving van de regels voor de uitoefening van gezag. Het betreft immers gezag uitgeoefend door gewapende personen die bovendien geen deel uitmaken van de overheid. De regels moeten dus zeer strikt zijn en het is belangrijk na te gaan of er niet van wordt afgeweken.
We hebben lang gedebatteerd over het probleem van de bewaking in ons land. De discussies leken een beetje op degene die we vandaag voeren. Het enige verschil is dat die bewaking wordt georganiseerd op boten die ver van hier varen.
Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). - Mijn fractie wil eveneens strenge regels. Vandaag beschikken we over een wettelijk kader en verschillende koninklijke besluiten waarover we tot op heden geen enkele precisering hebben.
Voor de voorzitter en veel leden van de commissie betreft het een achteruitgang op het vlak van openbare dienstverlening, in een domein waar de uitoefening van macht niet kan worden overgedragen aan privéondernemingen.
Ik heb dus mijn vrees aangaande dit onderwerp geuit.
De heer Anciaux heeft Luxemburg vermeld als voorbeeld. Hoeveel schepen telt de Luxemburgse vloot volgens hem?
De heer Huub Broers (N-VA). - Ik ben een beetje verbaasd door bepaalde opmerkingen door de sp.a- en de PS-fractie. Niet alleen omdat ze plots opkomen voor de privéondernemingen. Dat kan ik alleen maar appreciëren.
Niemand van de N-VA heeft gezegd dat wij tegen dat principe zelf zijn. Wie kan daar in godsnaam tegen zijn. Wij zeggen wel dat wij het experiment dat wordt opgezet, onvoldoende vinden. Bovendien levert het niets op voor de eigen arbeidsmarkt. De minister heeft zelf gezegd dat moet worden uitgekeken naar buitenlandse ervaring. Dat vinden wij schromelijk overdreven.
De heer Gérard Deprez (MR). - Ik had in mijn verslag kunnen preciseren dat alleen Ecolo en Groen principiële bezwaren hebben geuit tegen de ingevoerde bepaling en dat de andere fracties vooral technische vragen hebben gesteld.
Ik moet reageren op wat de Ecolofractie daarnet heeft gezegd, namelijk dat de voorzitter van de commissie dezelfde bezwaren had geuit. De voorzitter van de commissie heeft een analogie gezien tussen wat zich afspeelde in de middeleeuwen en wat vandaag gebeurt, maar heeft voor de tekst gestemd.
Er moet toch een onderscheid worden gemaakt tussen een afkeuring en een instemming door de stemming. De intellectuele eerlijkheid gebiedt me dat te verduidelijken.
De heer Philippe Mahoux (PS). - De heer Broers heeft me waarschijnlijk verkeerd begrepen. De taken van de gezagsdepartementen moeten door de overheid worden uitgeoefend. Elke uitzondering moet onderworpen zijn aan strikte regels. De uitoefening van een gezagsfunctie door een privéstructuur vereist regelmatige evaluaties. Ik hoop dat de heer Broers het standpunt van de PS nu begrepen heeft.
De heer Huub Broers (N-VA). - Dank u. Nu wel.
Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). - Ik wil reageren aangezien het om een persoonlijk feit gaat en de intellectuele eerlijkheid ter sprake kwam.
Ik heb niet gesproken over de stem van de voorzitter. Het is een meerderheidsspel. In de commissie gebeurt het vaak dat de meerderheid van de leden, in het bijzonder van de PS, kritiek hebben op mijn stemmen voor. Dat wou ik verduidelijken.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2509/4.)
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2510/4.)
-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De heer Ahmed Laaouej (PS), rapporteur namens de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
De heer Richard Miller (MR). - Ik ben blij dat de regering een oplossing heeft voor de roerende voorheffing op auteursrechten. Onze samenleving is er spijtig genoeg nog niet in geslaagd voldoende sociale en fiscale garanties te bieden aan artiesten, voor wie de auteursrechten een belangrijk deel van hun inkomsten vormen.
In 2008 heeft de toenmalige minister van Financiën, de heer Reynders, al het belang van de kunstenaarssector voor onze samenleving erkend door de auteursrechten als roerende inkomsten te beschouwen en niet als beroepsinkomsten, die zwaarder belast worden. Die hervorming was een echte stimulans voor de kunstenaars en voor de hele sector.
Het verheugt me dat deze regering op dezelfde lijn blijft. Eerst zou de roerende voorheffing op 25% worden gebracht, maar uiteindelijk werd ervoor geopteerd om de roerende voorheffing op auteursrechten op 15% te houden. Dit percentage zal van toepassing zijn voor kunstenaars van wie de auteursrechten niet hoger zijn dan 54 000 euro per jaar. Daarboven zal 25% roerende voorheffing van toepassing zijn. Deze maatregel zal de meeste kwetsbare kunstenaars beschermen. Ik wens dit echt te beklemtonen, want de bevoegdheden zijn versnipperd. Cultuur ressorteert onder de bevoegdheid van de gemeenschappen, maar deze maatregel toont aan dat ook de federale regering kan ingrijpen ten voordele van de kunstenaars.
Mevrouw Lieve Maes (N-VA). - In de commissie hebben collega's van de meerderheid de regering langdurig, en soms langdradig, gefeliciteerd voor het geleverde werk. Ze zagen hierin een belangrijke aanzet tot de verschuiving van lasten op arbeid naar andere inkomsten. Ik heb misschien slechte ogen, maar ik zie vooral lastenverhogingen in plaats van lastenverschuivingen. De verhoging van de roerende voorheffing van 21 naar 25% is goed voor een lastenverhoging van 361 miljoen euro, de wijziging in artikel 440 van de wet voor 3 miljoen euro en de verhoging van de taks op verzekeringsproducten, van 1,10% naar 2%, is goed voor 139 miljoen euro. De hogere accijnzen op alcohol zijn goed voor 63 miljoen euro en de hogere accijnzen op tabak voor 98 miljoen euro. Er is dus een hele lijst extra belastingen.
Wat de accijnzen op alcohol betreft heb ik in de commissie een amendement ingediend om de datum van inwerkingtreding van 1 januari naar 1 februari te verschuiven opdat de sector meer tijd zou hebben om dit te implementeren. Mijn amendement werd weggestemd met als argument dat de schatkist hierdoor 5 miljoen euro zou mislopen. Had de regering haar werk vroeger afgerond, dan had de sector zich tijdig kunnen voorbereiden en was mijn amendement ook niet nodig geweest.
We zullen dus tegenstemmen.
De heer Ahmed Laaouej (PS). - Ik heb goed geluisterd naar de opmerkingen van mevrouw Maes, die ze trouwens ook al in de commissie voor de Financiën en de Economische aangelegenheden had uiteengezet.
Ik wil alleen wijzen op de uitdaging waar de regering voor stond: de overheidsfinanciën in evenwicht brengen tegen 2015, om aldus onze interestlast sterk te verminderen en de schuldafbouw, die voor het begin van de crisis in 2008 werd aangevat, verder te zetten. Onze huidige interestlast bedraagt maar liefst 12 miljard euro! Gelet op de noodzaak om in 2015 een evenwicht te bereiken en op de vraag van Europa in het kader van de moeilijkheden in de eurozone, heeft de regering een begroting opgemaakt die uit drie delen bestaat: het eerste omvat de besparingen in de primaire uitgaven en in de sociale zekerheid, vervolgens zijn er de bijkomende ontvangsten en ten slotte is er een reeks andere bepalingen.
Mevrouw Maes heeft het vooral over het tweede deel, de ontvangsten. We kunnen dat begrijpen, maar dat betekent wel dat ze voorbijgaat aan het deel over de uitgaven.
De ontvangsten dus. Het betreft maatregelen - ik wijs er nogmaals op dat we zowel de indexsprong als de btw-verhoging hebben kunnen vermijden - die een verhoging inhouden van de belastingen op bepaalde soorten inkomsten, in het bijzonder financiële opbrengsten. Als men de cijfers aandachtig bekijkt, ziet men dat die bijkomende ontvangsten vanuit de financiële opbrengsten de tegenhanger zijn, zowel van maatregelen om de laagste lonen op te trekken, als van een enveloppe die aan de sociale partners ter beschikking zal worden gesteld om ook de laagste lonen te verhogen, met name door een verlaging van de sociale bijdragen.
Ik wil in dit verband ook de heffingen vermelden op speculatieve meerwaarden en de wil om geleidelijk te komen tot fiscale neutraliteit inzake financiële opbrengsten. Het is immers niet goed dat in ons fiscaal systeem uiteenlopende fiscale tarieven worden toegepast voor de roerende voorheffing naargelang van de beleggingsproducten waarop ze betrekking hebben.
Het zal u niet ontgaan zijn dat de regering enerzijds de inkomsten uit spaarboekjes heeft gevrijwaard en anderzijds ook de roerende voorheffing op de zogenaamde staatsbon-Leterme ongewijzigd liet.
Het is dus een begroting die getuigt van moed en verantwoordelijkheidszin, en die te danken is aan de stabiliteit binnen de federale regering. We zijn trouwens blij met die stabiliteit. Toen we vastzaten in communautaire discussies, moesten we lenen tegen 6%, terwijl we met de huidige regering, dankzij haar stabiliteit en haar daadkracht, tegen 2% kunnen lenen.
De heer Huub Broers (N-VA). - Ik zal heel bondig zijn. Mocht de meerderheid niet zo bang zijn geweest voor de gemeenteraadsverkiezingen, dan was ze vroeger aan de begroting kunnen beginnen, dan was ze er vroeger mee klaar geweest en dan moest dit allemaal niet zo snel gaan. Dat was niet onze schuld, daar heeft de meerderheid bewust voor gekozen. Zelfs leden van de regeringspartijen geven dat toe.
Er zijn zelfs leden van Open Vld die zeggen dat één en ander de Vlaamse overheid zeer veel gaat kosten.
Mevrouw Lieve Maes (N-VA). - Ook op andere domeinen worden met deze programmawet lastenverhogingen ingevoerd. Wij hebben de regering steeds al een belastingregering genoemd. Dit werd aldoor weerlegd, maar sta me toe enkele bijkomende cijfers te vermelden.
Voor de werkgevers zijn zowel lastenverhogingen als - verlagingen opgenomen. De lastenverlaging bedraagt 300 miljoen euro vanaf 1 april 2013. Daartegenover staan lastenverhogingen ten bedrage van 455,5 miljoen: een beperking op de notionele intrest van 256 miljoen, een holdingtaks van 95 miljoen, een CO2-quotum van 55 miljoen en een verhoogde bijdrage van de banken van 50 miljoen. Met andere woorden, ook voor de werkgevers zijn er meer lastenverhogingen dan lastenverlagingen.
Ook voor de werknemers is een lastenverlaging aangekondigd: 30 miljoen euro voor de werkbonus en 7 miljoen voor de ambtenaren. Voor het banenplan gaat het om 4 miljoen euro. Desalniettemin worden de lasten door de loonbonus verhoogd met 53,3 miljoen euro, wat het eindresultaat op een lastenverhoging brengt.
De heer Hendrik Bogaert, staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten. - Er werd gezegd dat de maatregelen geen lastenverschuiving inhouden, maar een lastenverhoging. Men mag niet vergeten dat ons land een budgettaire inspanning moet doen. Ik begrijp dus niet dat mevrouw Maes alleen verschuivingen verwacht. Ons doel is een begrotingstekort van 2,15%, wat België trouwens in de kop van het peloton van de eurozone positioneert, een jaar voor Nederland. Daarmee hebben we twee derden van de weg afgelegd om een evenwicht te bereiken in 2015.
Een evenwicht nastreven kan niet door neutrale maatregelen te nemen. De N-VA streeft een budgettair neutrale operatie na, maar wil tegelijkertijd een gat dichten. Dat is tegenstrijdig. De lastenverlagingen op arbeid ten bedrage van 400 miljoen euro op kruissnelheid staan trouwens in schril contrast met de beweringen van de N-VA.
De N-VA draagt trouwens ook verantwoordelijkheid. Op Vlaams niveau bijvoorbeeld heeft de N-VA, weliswaar samen met mijn partij, de jobkorting afgeschaft, wat een bedrag van 750 miljoen euro vertegenwoordigt. Ik ben dan ook benieuwd naar de argumentatie van mevrouw Maes. In het Vlaams Parlement keurt haar partij lastenverhogingen goed, maar op federaal niveau levert ze daarop kritiek. Een feit is dat de regering geen enkele euro extra op arbeid heeft geheven.
De spreker noemt de regering een belastingregering en haar voorzitter heeft het alsmaar over 75% nieuwe inkomsten in de totale budgetinspanning. Dat is niet correct. In de eerste besparingsronde waren de nieuwe inkomsten beperkt tot 31% en in deze gaat het om 23% nieuwe inkomsten, of minder dan een vierde.
Kijk maar eens naar de statistieken en de wijze waarop Nederland, Duitsland en Frankrijk de budgettaire inspanning verdelen. Dan kan men niet meer beweren dat de Belgische regering een belastingregering is.
We hebben het plan van de N-VA om de btw met 1% te verhogen verhinderd. Dat zou pas een aderlating betekenen voor de consument op een ogenblik dat de consumptie moet worden aangezwengeld of in ieder geval op peil worden gehouden.
De regering is dus niet ingegaan op het N-VA-voorstel de btw met één procent te verhogen. De opbrengst ervan zou trouwens niet ten goede komen aan de werkgevers. Ze zou een weerslag hebben op het loonstrookje, dus aan de werknemers ten goede komen. Op die manier wordt het probleem van de brutoloonkost uiteraard niet opgelost.
Er is ook kritiek geweest op het actualiseren van het tarief voor de aftrek van de notionele intrest. De N-VA was echter van plan de notionele intrestaftrek af te bouwen en binnen tien jaar volledig te laten verdwijnen.
Verder maakt de programmawet werk van de administratieve vereenvoudiging, in het bijzonder op het vlak van de roerende voorheffing.
Tot slot heeft de N-VA kritiek op de bankentaks van 50 miljoen euro. Ik wil die taks niet minimaliseren, maar dat de N-VA, na alles wat er in de bankensector is gebeurd, de regering verwijt dat ze aan de banksector een massale budgettaire inspanning vraagt, stemt tot nadenken. De N-VA moet echt moed hebben dergelijke uitspraken te verdedigen.
De heer Yoeri Vastersavendts (Open Vld). - Artikel 75 en artikel 76 zijn niet duidelijk over de verhoging van het tarief voor de niet-recurrente, resultaatgebonden voordelen, in het bijzonder met betrekking tot de inwerkingtreding. Er is een leemte op het vlak van de overgangsmaatregelen. Ik wil interpretatieproblemen voorkomen.
De nieuwe bonusregeling treedt in werking op 1 januari 2013. De tekst kan zo worden geïnterpreteerd dat de werknemer de solidariteitsbijdrage van 13,07% ook is verschuldigd op een bonus die betrekking heeft op prestaties van 2012, maar pas is uitbetaald in 2013. Graag kreeg ik van de minister de bevestiging dat de nieuwe solidariteitsbijdrage enkel geldt voor bonussen die voortvloeien uit prestaties die geleverd worden vanaf januari 2013. Als de overheid ook de prestaties van 2012 viseert, schendt ze haar contract met de werknemers. Het criterium van uitbetaling vóór of na 1 januari 2013 is immers volkomen discretionair.
Volgens sommige contracten worden de bonussen berekend over de periode van 1 juli 2012 tot 30 juni 2013. In dat geval mag de nieuwe bijdrage evenmin van toepassing zijn op de prestaties uit 2012.
Ik heb begrip voor de drukke agenda van de ministers, maar ik zou het op prijs stellen vandaag een antwoord op deze vraag te krijgen, op vraag van de sector.
De voorzitster. - Het staat de heer Vastersavendts uiteraard vrij alle vragen te stellen. Ik wil niet antwoorden in naam van de regering, maar ik merk op dat vandaag ook een commissievergadering heeft plaatsgevonden, waarop de minister aanwezig was. Ik veronderstel dat er al heel wat aan bod is gekomen in de commissievergadering. De regering is evenwel vertegenwoordigd en kan de vraag beantwoorden.
Mevrouw Lieve Maes (N-VA). - Ik wil even repliceren op het antwoord van de staatssecretaris, want hij legt me uitspraken in de mond die ik niet echt heb gedaan.
Ik heb bepaalde maatregelen niet als "slecht" bestempeld, ik heb de maatregelen alleen aangehaald om te bewijzen dat het uiteindelijk niet om een lastenverlaging gaat. Ik heb geen waardeoordeel geveld over de notionele intrest en de verhoging van de bijdragetaks. Ik wilde alleen het totale cijferplaatje verduidelijken.
Ik heb ook niet gezegd dat de N-VA voorstander is van een verschuiving. Ik heb mijn betoog opgebouwd rond het feit dat de collega's van de meerderheid beweren, en dat kan in het verslag worden nagelezen, dat het om een verschuiving gaat en precies dat heb ik weerlegd.
De staatssecretaris heeft het ook altijd over "ons" plan. Het gaat vandaag niet over "ons" plan, maar over "jullie" plan.
Ik wilde vooral de redenering die in de commissie is ontwikkeld, weerleggen.
De heer Hendrik Bogaert, staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten. - Dat we plannen en alternatieven met elkaar vergelijken is niet meer dan normaal. Dat is de gewone gang van zaken in een politiek debat. Verder heb ik begrip voor de uitspraken van mevrouw Maes.
De voorzitster. - Het woord is aan mevrouw Morreale voor een mondeling verslag over het gedeelte dat betrekking heeft op de Sociale Aangelegenheden.
Mevrouw Christie Morreale (PS), corapporteur namens de commissie voor de Sociale Aangelegenheden. - De commissie voor de Sociale Aangelegenheden is deze morgen bijeengekomen om het ontwerp van programmawet te bespreken. Op 18 december vond daarover al een bespreking plaats in het bijzijn van leden van de regering of hun vertegenwoordigers.
Tijdens de algemene bespreking waren er geen bijzondere opmerkingen, doch enkel een aantal technische overwegingen die weldra zullen opgenomen worden in een verslag in extenso.
Het ontwerp werd door de commissie aangenomen met tien stemmen bij drie onthoudingen. Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor een mondeling verslag.
Mevrouw Sabine Vermeulen (N-VA). - Ik heb een amendement ingediend op de wijziging van de wet betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, omdat ik het noodzakelijk vind dat men een kat een kat noemt, ook als het over honden gaat. Met mijn amendement wil ik het woord "bijdrage" vervangen door het woord "belasting". De "bijdrage" komt enkel ten goede aan de staat. Het gaat ook niet om een verhoging van de retributie, want de retributie kan enkel worden verhoogd door een koninklijk besluit. Het is dus correcter om te spreken van een belasting. Een retributie vereist namelijk een wederkerigheid in de vorm van een openbare dienstverlening. De memorie van toelichting van het wetsontwerp stipuleert echter dat de bijkomende middelen zullen worden aangewend ter financiering van andere projecten van de overheid. Met het oog op de rechtszekerheid is het daarom meer correct de term "belasting" te gebruiken.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Dit is een veelomvattend semantisch debat.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissies is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2561/12.)
De voorzitster. - Op artikel heeft mevrouw Vermeulen amendement 2 ingediend (zie stuk 5-1894/5).
-De stemming over het amendement wordt aangehouden.
-De stemmingen over het amendement en over het wetsontwerp in zijn geheel hebben later plaats.
De voorzitster. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende vergadering vindt deze namiddag plaats om 14 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 12.55 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: de heren Boogaerts en Morael, om gezondheidsredenen.
-Voor kennisgeving aangenomen.