3-80 | Belgische Senaat | 3-80 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Voorzitter: mevrouw Anne-Marie Lizin
(De vergadering wordt geopend om 10.10 uur.)
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - De armoede bij zelfstandigen is reëel. Uit diverse cijfers blijkt dat 11% van de zelfstandigen bestaansonzeker is. Dit fenomeen doet zich vooral voor bij gepensioneerde zelfstandigen. Ongeveer 10% van hen moet een beroep doen op de inkomensgarantie voor ouderen, terwijl dat bij loontrekkenden slechts 4% is.
Na nogal wat wetenschappelijk onderzoek groeit gelukkig de maatschappelijke erkenning van het fenomeen. Eind 2003 verscheen een belangrijke studie over armoede bij zelfstandigen van professor Johan Lambrecht en mevrouw Ellen Beens, onderzoekers aan het Studiecentrum voor Ondernemerschap van de EHSAL te Brussel.
De studie vond ruime weerklank in de media. Een doelgericht armoedebeleid is ook een economische stimulans, want het kan potentiële starters over de streep halen. De regering kondigde aan de problematiek te zullen aanpakken. Ondertussen lijkt de federale regering op dit vlak wat te zijn stilgevallen.
Daarom heb ik volgende vragen voor de minister:
1.Welke initiatieven heeft de regering ontplooid ter bestrijding van de armoede bij zelfstandigen?
2.Plant de regering nog wetgevende initiatieven op dit vlak? Zo ja, aan welke maatregelen wordt daarbij gedacht? Binnen welke timing mogen dergelijke initiatieven worden verwacht?
3.In welke mate wordt het maatschappelijk middenveld bij eventuele initiatieven van de regering betrokken?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Voor de bestrijding van de armoede heb ik volgende initiatieven genomen: de verhoging van de pensioenen voor zelfstandigen, een volwaardig statuut voor de meewerkende echtgenoot, die voortaan voor zijn eigen pensioen zal kunnen bijdragen, een faillissementsverzekering en de integratie van de kleine risico's in de verplichte ziekteverzekering tegen 1 juli 2006.
De heer Dedecker, de Senaatscommissie en ikzelf stellen voor een vergoeding voor zelfstandigen die hun winkel wegens openbare werken moeten sluiten, in te voeren. Ik heb daartoe het maatschappelijk middenveld ontmoet. Daarnaast zal de werking van de Commissie voor vrijstelling van bijdragen worden verbeterd. Deze commissie bevindt zich in de beste positie om de zelfstandigen te helpen.
We hebben ook de budgettaire middelen van het Startersfonds verhoogd. Er is al heel wat gerealiseerd in de strijd tegen de onzekerheid van de zelfstandigen. Deze vooruitgang wil ik verder ontwikkelen.
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Ik dank de minister voor de toelichting. Ik heb niets gehoord over arbeidsongeschiktheid en invaliditeit. Zelfstandigen die tijdens hun actieve loopbaan invalide worden, worden met enorme problemen geconfronteerd. De uitkeringen die ze nu ontvangen zijn duidelijk te laag. Welke initiatieven kunnen in dit verband worden genomen?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Die uitkeringen gaan op 1 januari 2006 met 20% omhoog.
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - In de verklaring van Lissabon stelde de EU dat Europa tegen 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld moet worden. De Europese Commissie publiceerde begin dit jaar een belangwekkend verslag over de mededinging op het gebied van de professionele dienstverlening. Deze studie, met ruime bevraging van de lidstaten, schetst de visie van de Commissie omtrent de mogelijkheden om bepaalde regels betreffende vrije beroepen te hervormen of te moderniseren vanuit het oogpunt van het mededingingsbeleid.
De Commissie onderscheidt vijf belangrijke categorieën van mogelijk restrictieve regelgeving voor de specifieke beroepsgroepen van advocaten, notarissen, accountants, architecten, ingenieurs en apothekers: de vaststelling van de prijzen, aanbevolen prijzen, voorschriften inzake reclame, toegangsvereisten en exclusieve rechten en voorschriften inzake zakelijke structuur en multidisciplinaire praktijken.
Volgens de Commissie zijn er drie grote redenen waarom restricties op de vrije mededinging gerechtvaardigd kunnen zijn: de onevenwichtige verhouding inzake technische kennis in de contractuele relatie tussen de beoefenaar van het beroep en de klant, belangrijke gevolgen die de uitoefening van het beroep kan hebben voor derden en de waarde die bepaalde diensten voor de samenleving of het openbaar belang kunnen hebben.
De Commissie nodigt in het verslag de lidstaten en de regelgevende instanties van de lidstaten uit een grondige evaluatie te maken van de concurrentiebeperkende regels voor vrije beroepen. Er moet worden nagegaan of de desbetreffende regels objectief noodzakelijk zijn, meer bepaald of ze een duidelijk omschreven en gewettigde doelstelling van algemeen belang beogen en of ze het minst concurrentiebeperkende mechanisme zijn om die doelstelling te bereiken.
De oproep van Europa om vrijwillig een evaluatie te maken van de verenigbaarheid van de bestaande regelgeving inzake vrije beroepen met de beginselen van het mededingingsrecht is gericht aan de regelgevende instanties, alle beroepsorganisaties en de nationale mededingingsautoriteiten.
Heeft de Belgische nationale mededingingsautoriteit al gevolg gegeven aan de oproep van de Commissie om de regelgeving inzake de vrije beroepen tegen het einde van het jaar aan een grondige evaluatie te onderwerpen? Zal de regering desnoods de nodige impulsen geven en middelen ter beschikking stellen opdat een dergelijke systematische evaluatie op korte termijn kan gebeuren? Welke stappen zal ze doen opdat ook de regelgevende instanties en de beroepsorganisaties deze oefening maken?
Zijn er reeds concrete dossiers aanhangig gemaakt bij de Raad voor de mededinging inzake mogelijke inbreuken op de concurrentiewetgeving ingevolge reglementen of wetgeving betreffende vrije beroepen? Sinds de inwerkingtreding van Verordening 1/2003 in mei van dit jaar hebben de nationale mededingings- en gerechtelijke autoriteiten juridisch een grotere autonomie gekregen om de concurrentiewetgeving te handhaven voorzover de effecten vooral nationaal te situeren zijn.
Heeft de minister al reacties ontvangen van de betrokken beroepsorganisaties en regelgevende instanties? Welk initiatief wil de minister in voorkomend geval nemen jegens de beroepsgroepen en hoe wil ze dit dossier concreet verder volgen in samenspraak met de betrokken beroepsgroepen?
Uit de studie van de Europese Commissie blijkt dat in de meeste lidstaten juristen, accountants, ingenieurs en architecten zeer efficiënt werken zonder vaste prijzen. Deelt de regering de algemene vaststelling van de Europese Commissie dat prijscontrole geen efficiënt reguleringsinstrument vormt voor de meeste groepen van vrije beroepen? Zijn er volgens de regering beroepsgroepen in ons land waarvoor op het ogenblik een prijsreglementering bestaat, maar die evengoed hun maatschappelijke rol kunnen spelen met vrije prijszetting? Welke positie neemt de minister in inzake de honorariumschalen voor architecten, die door de Raad voor de mededinging en door de Europese Commissie in twijfel worden getrokken en die als gevolg daarvan zijn ingetrokken? Acht de minister het wenselijk dergelijke schalen opnieuw in te stellen, zij het in gewijzigde vorm?
De Europese Commissie wijst erop dat in bepaalde lidstaten de prijsreglementering voor het beroep van notaris ook gekenmerkt wordt door een sterk gereglementeerde toegang tot het beroep. De prijscontrole zou een gevolg zijn van de beperkte toegang tot het beroep, die tot hogere prijzen zou kunnen leiden. De Commissie lijkt te suggereren dat, naast de vrijmaking van de prijsreglementering, ook de toegang tot dit beroep versoepeld moet worden in het kader van een concurrentiebevorderend beleid. Deelt de regering dit standpunt van de Commissie?
De Commissie stelt ook dat uit onderzoek blijkt dat in sommige gevallen de beperkingen op het maken van reclame de honoraria voor professionele diensten kunnen opdrijven. Objectieve reclame zou er juist voor zorgen dat consumenten met meer kennis van zaken een beslissing nemen. Ziet de regering voor België beroepen waarvoor een versoepeling van de reclamereglementering te overwegen valt?
Is de regering van plan in te gaan op de suggestie van de Commissie om bepaalde toegangsbeperkingen in te perken dan wel af te schaffen voor de bovengenoemde beroepen? Denkt de regering bijvoorbeeld aan vergoedingen voor openbare dienstverrichtingen ter vervanging van de kwantitatieve toegangsbeperkingen? Is het volgens de regering nodig om de reglementering inzake de zakelijke organisatie van bepaalde groepen, zoals eigendomsstructuur en de samenwerking tussen disciplines in een hechte zakelijke structuur, te wijzigen?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Het verslag van de Commissie werd opgesteld om de economische gevolgen van de beperkingen op de vrije mededinging, in het bijzonder bij de advocaten, notarissen, boekhouders, architecten, ingenieurs en apothekers, te onderzoeken. Het directoraat-generaal Concurrentie staat in voor de follow-up van dit verslag.
De uitwisseling van informatie hierover vindt plaats binnen een netwerk van de nationale overheden inzake concurrentie. De Raad voor de mededinging, die afhangt van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, maakt deel uit van dat netwerk. Het netwerk zal het mogelijk maken een verslag op te stellen over de vooruitgang die door de lidstaten werd geboekt. De Commissie zal dat verslag in 2005 voorstellen.
Op 23 juli jongstleden deelde onze bestendige vertegenwoordiging bij de EU mee dat de Commissie tegen oktober 2004 een werkvergadering heeft gepland met de cel die zich bezig houdt met de reglementering inzake vrije beroepen en met de diensten die op nationaal niveau bevoegd zijn voor dit dossier. Daarom heeft het hoofd van mijn departement zeer snel de vereiste initiatieven genomen om de Belgische follow-up van dit verslag te organiseren.
Op 25 mei 2004 werd een vergadering gehouden van de Interministeriële economische commissie (IEC). Daar werd afgesproken om de administratieve coördinatie van dit dossier door de Raad voor de concurrentie te bevestigen en de verschillende bij deze materie betrokken FOD's te identificeren.
De heer Steverlynck kan aan mijn collega van Economie een volledig overzicht vragen van de huidige vorderingsstaat van de Belgische coördinatie door de Raad voor de mededinging. Alleen de boekhouders, de accountants en de architecten vallen onder mijn bevoegdheid. Mijn diensten hebben de betrokken beroepsverenigingen en instellingen geraadpleegd.
Voor de boekhouders hoeft de gedragscode alleen op het punt van het verbod op reclame worden aangepast. De nationale raad van het Beroepsinstituut van erkende boekhouders en fiscalisten heeft hierover in zijn vergadering van 24 september jongstleden gediscussieerd en zal de nodige initiatieven nemen om het verbod op reclame uit de gedragscode te schrappen.
De Europese Commissie heeft de Orde van architecten veroordeeld tot een geldboete van 100.000 euro omdat ze aan de leden indicatieve honoraria had voorgesteld. De Orde is niet in beroep gegaan en heeft de verwijzing naar deze honorariumschalen geschrapt. Ik overweeg niet om honorariumschalen in te stellen. De accountants werden eveneens geraadpleegd. Ik wacht nog op hun antwoord.
De Europese regels inzake de beperkingen op de vrije mededinging zijn nog niet volledig bepaald. De invloed van de betrokken richtlijn op die regels is nog niet bekend. Het overleg blijft aan de gang.
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Ik zal de vragen over de beroepsgroepen waarvoor de minister niet bevoegd is, aan de minister van Economie stellen. Het is juist dat de regels voor de betrokken vrije beroepen nog niet volledig bekend zijn. De vrije beroepen worden ook beschouwd als ondernemingen, maar bij de toepassing van die regels moet rekening worden gehouden met de eigen kenmerken van het vrije beroep, zoals de intellectuele onafhankelijkheid en de morele autonomie. We mogen niet zomaar elk vrij beroep volledig gelijkstellen met een economische onderneming.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Sinds eind augustus verbleven 280 Congolese militairen in Elsenborn voor een vijf weken durende stage. Zij werden er opgeleid tot instructeurs voor het nieuwe Congolese leger, waarin de gewezen rebellenbewegingen worden geïntegreerd.
De verdwijning van 12 Congolese officieren uit het contingent heeft de voorbije weken heel wat ophef gemaakt. Zij zouden noch over de noodzakelijke papieren, noch over GSM's beschikken. De paspoorten werden immers in beslag genomen kort na de aankomst om "de verleiding tot ontsnappen te vermijden". Bovendien zouden er geen aanwijzingen zijn over de verdwijningen. De stagiairs waren allen afkomstig van de oostelijke provincies van Congo.
Volgens een bepaalde bron zouden mogelijk 26 personen betaald hebben om op de lijst van stagiairs te worden opgenomen en op die manier clandestien België binnen te komen. Dit fenomeen staat in Congo bekend als ngulu. Vaak nemen congresgangers of bekende zanggroepen in hun entourage enkele kandidaat-immigranten op die eigenlijk niet tot de delegatie behoren. Op deze onwettelijke wijze komen die Congolezen dan ons land binnen en verdwijnen ze vervolgens in de Belgische brousse.
Welke verscherpte beveiligingsmaatregelen werden naar aanleiding van de recente verdwijningen in het militair kamp van Elsenborn genomen?. Is de minister op de hoogte van mogelijke omkoperij binnen de Congolese delegatie om België clandestien binnen te komen? Acht de minister het wenselijk zijn Congolese ambtsgenoot over de toestand in het militair kamp van Elsenborn in te lichten? Was de minister op de hoogte van de samenstelling en het opleidingsniveau van de Congolese delegatie?
De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - Aanvankelijk werden volgende beveiligingsmaatregelen genomen: de keuze van het kamp te Elsenborn, dat ver verwijderd is van de grote centra, de rechtstreekse verplaatsing van Melsbroek naar Elsenborn, het beperken van de duur van de opleiding van zes tot vijf weken, het beperken van de vrije tijd door een intensief trainingsprogramma van zes dagen per week, dagelijks van 8 tot 21 uur, en de beperkte keuze van culturele uitstappen.
Na de eerste incidenten werden volgende bijkomende maatregelen genomen: het schrappen van de culturele uitstappen, een verscherpte controle tijdens het familiebezoek op zondag, het doven van de lichten om halfelf 's avonds, mobiele patrouilles binnen en buiten het kamp, het escorteren van de ritten naar het militair hospitaal en naar de medische centra, een permanente wacht van de militaire politie bij de Congolese militairen die in het militair hospitaal waren opgenomen, nachtelijke appèls en tegenappèls door het Congolese kader, het plaatsen van verlichting om elke nachtelijke beweging te kunnen waarnemen, het opstellen van een infanteriebataljon van dertig personen dat dag en nacht de toegangen en de afsluitingen controleert, het versterken van de wacht tijdens de nacht met een tweede bataljon en het plaatsen van wachten in twee perimeters.
De betrokken eenheden waren vooraf niet op de hoogte gebracht. Corruptie is echter een bekend fenomeen bij Congolese stagiairs. Twee weken na de start van de opleiding werd vernomen dat er een netwerk zou zijn opgericht, maar dat kon niet worden bewezen.
De kandidaten werden door de Congolese overheid geselecteerd. De selectie had in Congo plaats; de tests hadden betrekking op de kennis van de Franse taal en van wiskunde, en op algemene en militaire kennis. De betrouwbaarheid van de kandidaten werd geëvalueerd, wat niet belet heeft dat bepaalde kandidaat-emigranten zich op de lijst konden laten plaatsen.
Ik ben van nature een positief en optimistisch ingesteld man. Voor mij is het glas altijd half vol. Het is juist dat op de 280 militairen die bij ons verbleven er 16 op het appèl ontbreken. Twee gewonden, die momenteel in het militair ziekenhuis verblijven, zullen samen met mij volgende week terugkeren. Eén daarvan heeft een enkelbreuk, de andere is ziek, maar heeft geen tuberculose zoals ik ergens heb gelezen.
Over een week ga ik naar Kinshasa om aan 264 officieren en onderofficieren een brevet te overhandigen dat aantoont dat ze met vrucht een volledige opleiding hebben gevolgd en dat ze nu hun kennis aan hun Congolese collega's kunnen doorgeven. Deze opleiding werd gegeven in het kader van het partnerschap met de Congolese overgangsregering om in dat land een eenheidsleger op de been te brengen.
Eerst werd de militaire school opnieuw geopend. Daarna hebben wij de eerste eenheidsbrigade opgeleid. Zuid-Afrika is van plan die opleiding als inspiratiebron te gebruiken. Vervolgens hebben wij, om tijd te winnen, beslist instructeurs in België op te leiden.
Volgende week ga ik met de Congolese overheid de volgende stappen bespreken. De regeringsverklaring is duidelijk. België steunt de overgangsregering omdat er geen andere weg is. We weten zeer goed dat niet alles perfect is. We schatten het risico in, maar als wij niets doen, leggen wij een hypotheek op de mogelijkheid om de verkiezingen binnen de gewenste periode te laten plaatsvinden. Dat zou vooral voor de Congolese bevolking catastrofaal zijn. Volgende week zal ik de Congolese overheid vertellen dat wij onze hulp voortzetten en de bijbehorende voorwaarden preciseren. Tot nu toe is het partnerschap een succes. De Congolezen zijn hun verbintenissen nagekomen en hebben zich aan het tijdschema gehouden. Voor ons geldt hetzelfde. Dat maakt het partnerschap geloofwaardig en maakt het tot een voorbeeld voor andere partnerschappen of voor het voortzetten van de operatie.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Mijn vraag ging niet over het nut van het initiatief, want ik ben van oordeel dat dit een goed initiatief is. Het kwam voor ons wel erg verrassend over dat militairen in de opleidingsperiode zonder meer kunnen verdwijnen. We hebben dat bij onze Belgische troepen in het buitenland immers nog nooit vastgesteld.
De minister heeft een hele reeks beveiligingsmaatregelen opgesomd, wat erop wijst dat de legertop er toch niet helemaal gerust op was. Ongetwijfeld heeft dit te maken met de specifieke Congolese omstandigheden. Ik stelde mijn vraag omdat heel de situatie tot de verbeelding van de publieke opinie spreekt en om de regering de gelegenheid te geven haar standpunt daarover te verduidelijken.
De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - Daarom is het belangrijk om zowel aan de Belgische als aan de Congolese publieke opinie te zeggen, met name door het organiseren van een ceremonie in Kinshasa, dat, al zijn er 16 mensen verdwenen, er toch 264 overblijven.
Wat de getroffen maatregelen betreft, kan men Elsenborn niet vergelijken met Guantánamo. Die militairen werden niet opgesloten... Indien wij hen in een gesloten centrum hadden gezet, had men ons ervan beschuldigd de mensenrechten niet te na te leven...
Belgische militairen die destijds deelnamen aan stages met Zaïrese militairen, hebben me uitgelegd dat er dikwijls enkelen onder hen alsnog naar hun land terugreisden. Het gaat dus om een terugkerend verschijnsel dat ons er niet toe moet leiden ons beleid te veranderen.
(Voorzitter: de heer Staf Nimmegeers, eerste ondervoorzitter.)
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Ik hoef niet te wijzen op het grote belang van het statuut van de meewerkende echtgenoot. Ik zal het thans niet hebben over de beslissing van de regering om de verplichting voor het maxistatuut te vervroegen naar 1 juli 2005, noch over de belangrijke problematiek van het dreigende pensioenverlies.
Mijn vraag heeft betrekking op de ongehuwde helper van een zelfstandige die met die zelfstandige verbonden is door een verklaring van wettelijke samenwoning. De wet bepaalt dat die groep van personen tot het sociaal statuut van de meewerkende echtgenoot moet toetreden, maar dat er bij koninklijk besluit nog uitvoeringsbesluiten moeten worden genomen.
In principe zijn ongehuwd samenwonenden die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd, momenteel verplicht onderworpen aan het ministatuut van de meewerkende echtgenoot en kunnen zij vrijwillig opteren voor het maxistatuut. Er zijn tot op heden evenwel nog geen uitvoeringsbesluiten getroffen, zodat ervan kan worden uitgegaan dat de wettelijke bepalingen op deze groep nog niet kunnen worden toegepast en dat de betrokkenen nog steeds geen wettelijk statuut hebben. Op het terrein is er dus er nogal wat onduidelijkheid omtrent de rechtstoestand van deze personen.
Graag vernam ik van de minister wat de rechtstoestand is van ongehuwd samenwonenden die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd en die de partner met wie zij samenleven, helpen in diens zelfstandige onderneming. Moeten of mogen zij zich aansluiten bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen? Wanneer is de minister van plan uitvoeringsbesluiten te treffen? Wat zullen die inhouden? Zal de toestand voor de betrokken groep geregulariseerd worden met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2003?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Artikel 7bis, paragraaf 1, vierde lid van het koninklijk besluit nummer 38 verruimt het toepassingsgebied van het sociaal statuut van de meewerkende echtgenoot uitdrukkelijk tot de ongehuwde helper van een zelfstandige die met die zelfstandige is verbonden door een verklaring van wettelijke samenwoning.
De wettelijke verruiming van het toepassingsgebied van het sociaal statuut van de meewerkende echtgenoot is duidelijk en laat geen ruimte voor interpretatie. Bijgevolg is het niet nodig dit via koninklijk besluit te bevestigen. Dat heeft tot gevolg dat voor het toepassingsgebied van het sociaal statuut van de meewerkende echtgenoot de wettelijke samenwoning wordt gelijkgesteld met het huwelijk.
Aangezien alle verzekeringsplichtige meewerkende echtgenoten zich verplicht moeten aansluiten bij een sociaal verzekeringsfonds, geldt deze regeling eveneens voor de verzekeringsplichtige meewerkende wettelijk samenwonende partners van zelfstandigen.
Het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen recht in uitvoering van het koninklijk besluit van 27 juli 1967 is van toepassing op de zelfstandigen en de helpers. Aangezien alle verzekeringsplichtige meewerkende echtgenoten en alle verzekeringsplichtige meewerkende samenwonende partners van zelfstandigen helpers zijn, is het voornoemde koninklijk besluit van 19 december 1967 ook op alle verzekeringsplichtige meewerkende samenwonende partners van de zelfstandigen van toepassing.
Enkele specifieke bepalingen van het koninklijk besluit, onder meer de artikelen 11 en 11bis, zijn gewijd aan het sociaal statuut van de meewerkende echtgenoot. Ook die bepalingen zijn van toepassing op de meewerkende wettelijke samenwonende partner van zelfstandigen aangezien de desbetreffende artikelen verwijzen naar de helpers bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit nummer 38.
Hoewel er geen specifiek uitvoeringsbesluit werd getroffen voor de meewerkende wettelijk samenwonende partner van zelfstandigen, kan daaruit worden afgeleid dat hun sociaal statuut voldoende uitgewerkt is.
De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Omdat personen die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd volledig gelijk worden geschakeld met de gehuwde partners is dus een uitvoeringsbesluit niet meer nodig?
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw. - Er is inderdaad geen andere interpretatie mogelijk.
De heer François Roelants du Vivier (MR). - De commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging heeft de bespreking aangevat over de toetreding van Turkije tot de Europese Unie. Begin augustus heeft de staatssecretaris een interview gegeven waarvan ik enigszins versteld sta.
In dat interview zei hij over die kwestie dat de Europese diversiteit een element van stabiliteit, rijkdom en ontplooiing is. Hij zei ook dat Turkije zijn plaats heeft op het internationale schaakbord, een Europese rol te vervullen heeft en op twee culturele werelden gericht is. Volgens hem zou het dan ook een ernstige strategische vergissing zijn dat land uit te sluiten. Hij vindt dat de Unie zich, als gemeenschap gestoeld op waarden, ook moet richten tot de Middellandse-Zeelanden, vooral Marokko, al gaan we daarmee buiten de historische grenzen van Europa.
Die uitspraken over Turkije lijken mij persoonlijk volkomen verantwoord, maar over de verwijzing naar de eventuele toetreding van Marokko stel ik mij toch vragen. De toetreding van Turkije tot de Europese Unie heeft het debat over de grenzen van Europa uiteraard geopend.
Marokko heeft overigens meermaals aanvragen tot toetreding ingediend, zoals in 1984 en 1987, en die werden telkens afgewezen door beslissingen van de Europese Raad. De belangrijkste reden voor de weigering van de toetreding van Marokko tot de Europese Unie had betrekking op geografische criteria. In tegenstelling tot Turkije is Marokko immers niet verbonden met het Europese continent. Volgens recente uitspraken van de heer Verheugen, nu nog Europees commissaris voor de uitbreiding, bestaat er voor de Balkanlanden wel uitzicht op toetreding tot de Unie, maar niet voor Marokko. Bovendien heb ik geen enkel land van de Unie deze zaak horen aankaarten.
Dat betekent uiteraard niet dat de al aangevatte verdieping van de relaties tussen de Europese Unie en Marokko niet wordt voortgezet. In 1969 werd reeds een handelsakkoord ondertekend tussen de Europese Unie en Marokko, gevolgd door een ander akkoord in 1976, dat naast commerciële bepalingen een financiële bijdrage bevat in de vorm van een schenking aan de sociaal-economische ontwikkeling van de Marokkaanse koninkrijk.
Enkele jaren later werd dit akkoord vervangen door het associatieakkoord van 1996, dat op 1 maart 2000 in werking is getreden. Het gaat om een nieuw akkoord in het kader van de versterking van het mediterrane beleid van de Unie, het Barcelona-proces genoemd, dat tot doel heeft een nieuwe dimensie te geven aan de relaties van de Unie met haar partners van het mediterrane bekken en op bilateraal en regionaal niveau bij te dragen tot de ontwikkeling van die regio, in een klimaat van vrede, veiligheid en stabiliteit. De band tussen de Europese Unie en Marokko is in de loop der jaren dus aanzienlijk verstevigd.
Het lijkt mij ook interessant na te denken over de reacties die zouden worden teweeggebracht door een mogelijke toetreding van Marokko tot de Europese Unie. De eventuele toetreding van Turkije brengt immers al felle reacties teweeg, hoewel dat land het meest verwesterde land in die regio is. Volgens mij zou de bevolking de mogelijke toetreding van Marokko tot de Europese Unie niet begrijpen.
Kan de staatssecretaris dan ook toelichten hoe hij denkt over de toetreding van Marokko tot de Europese Unie? Denkt hij werkelijk aan een dergelijke toetreding en niet alleen aan een partnerschap? Zo ja, binnen welke termijn? Binden de uitspraken van de staatssecretaris de gehele regering? Werd met andere landen van de Unie of met Marokko contact opgenomen in het vooruitzicht van een toetreding?
De heer Didier Donfut, staatssecretaris voor Europese Zaken, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Dankzij de vraag van de heer Roelants du Vivier kunnen we van gedachten wisselen over een essentieel beleid van de Europese Unie, namelijk de buitenlandse betrekkingen en, inzonderheid, het nabuurschap ten opzichte van twee belangrijke landen.
De Europese Unie en de Commissie in het bijzonder werken zeer hard aan die buitenlandse betrekkingen. In de Commissie is zelfs de wil tot vereenvoudiging aanwezig in het kader van de financiële vooruitzichten 2007-2013 om over beter gestructureerde instrumenten te beschikken inzake preadhesie of partnerschap. Die hervorming zou gericht zijn op drie verschillende beleidsdomeinen: een beleid inzake preadhesie ten opzichte van bepaalde Staten, nabuurschap en ontwikkeling.
Het verdrag dat het ontwerp van Grondwet vertaalt, kent eveneens een grote plaats toe aan dat beleid inzake partnerschap en toenadering, omdat de Unie, naast de eigenlijke uitbreiding, moet samenwerken met haar naaste buren en er positieve relaties mee onderhouden.
Bij mijn ambtsaanvaarding had ik het met de pers over twee beleidsdomeinen. Enerzijds ging het over het beleid ten opzichte van Turkije waarvoor de toetreding langzaamaan wordt georganiseerd en op belangstelling van de bevolking kan rekenen. Commissaris Verheugen heeft tijdens de Raad enige verduidelijkingen gegeven. De Raad en de Commissie moeten zich de komende weken uitspreken. We bevinden ons dus wel degelijk in het preadhesieproces waarover ik het had.
Anderzijds ging het over het beleid inzake nabuurschap. Dat heeft betrekking op de Middellandse-Zeelanden, waaronder Marokko.
Er werden associatieakkoorden gesloten met bepaalde buurlanden. Die hebben het de Commissie mogelijk gemaakt de actieplannen inzake nabuurschap nauwkeurig te bestuderen. Zes actieplannen met Marokko, Tunesië, Jordanië, Moldavië, Palestina en Oekraïne zijn thans bijna afgerond. De Europese Raad zou zich vrij snel moeten kunnen uitspreken over die plannen. Er wordt overigens onderhandeld over een actieplan met Israël, maar dat dossier heeft enige vertraging opgelopen als gevolg van bijzondere elementen.
Om de zaken met betrekking tot Marokko te verduidelijken, wijs ik er op dat onze buitenlandse betrekkingen met de buurlanden van de EU onder het beleid inzake nabuurschap vallen, dat vrij belangrijk en ambitieus is.
Er is geen sprake van toetreding tot de politieke structuren van de Unie, maar wel van samenwerking op het gebied van sociale ontwikkeling, economische partnerschappen, stabiliteit en veiligheid aan de grenzen. Die zeer ambitieuze beleidsdomeinen zijn bijna even belangrijk als voor de Staten die de Europese Unie vormen, maar geven evenwel geen uitzicht op toetreding.
Landen als Marokko en Tunesië hebben veel belangstelling voor dat partnerschap met de Europese Unie en voor het beleid inzake nabuurschap. Voor die landen is het zeer belangrijk dat ze zich op de ene of andere manier kunnen vastklampen aan de Europese Unie, die het hen op het gebied van waarden, normen, methodes en communautair acquis mogelijk kan maken te evolueren in een versterkt partnerschap.
We kunnen hopen dat Marokko, Tunesië en al die Middellandse-Zeelanden ten zuiden van Europa in de Afrikaanse Unie een politieke dimensie vinden die overeenstemt met hun continent. Hopelijk kan die Afrikaanse Unie, die probeert belangrijk werk te leveren op Afrikaans niveau, al die landen verder structureren in een politieke eenheid waarmee de Europese Unie méér dan bevoorrechte betrekkingen zal onderhouden. Die Afrikaanse Unie opbouwen is echter niet gemakkelijk en waarschijnlijk zullen die landen over tien of vijftien jaar, afhankelijk van de evolutie in Afrika, een ander idee hebben over Europa en worden op een bepaald ogenblik andere vragen geformuleerd.
Dat is overigens het geval voor Oekraïne. Met dat land hebben wij een actieplan lopen dat net als voor de andere landen zou moeten uitmonden in een Europees akkoord inzake nabuurschap. Oekraïne wil echter niet zo'n akkoord, maar verkiest relaties die ooit een toetreding mogelijk maken.
Hoewel de geschiedenis de geografische grenzen van Europa heeft afgebakend, willen de landen waarover ik het had echt actief deelnemen aan de verschillende facetten van de ontwikkelingspool Europa. Dat is een vooruitzicht op relatief lange termijn, maar we moeten er aandacht voor blijven hebben. Het beste zou zijn dat onze actieplannen en onze Europese akkoorden inzake nabuurschap met al die landen slagen, zodat een open en vruchtbare samenwerking mogelijk wordt.
De heer François Roelants du Vivier (MR). - Het antwoord van de staatssecretaris stelt me gerust. Hij wenst immers een zo sterk mogelijk nabuurschap met Marokko. De Middellandse Zee is mare nostrum, ook van ons. Daarom is een versterkt partnerschap tussen landen op beide oevers noodzakelijk.
De staatssecretaris vermeldde de Afrikaanse Unie als een integratiemogelijkheid, met name op economisch vlak. Ik herinner ook aan de poging van de UMA, de Unie van de Arabische Maghreb. Die kende tot nu toe niet veel vooruitgang. Ze nam de EU wel als een referentiepunt.
Wat Oekraïne betreft, legde de heer Geremek, Pool en historicus, ons twee dagen geleden in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen uit dat dit land een Europees land is en de roeping heeft om op een bepaalde dag tot de EU toe te treden. Dat is niet het geval voor Marokko. Het gaat om verschillende situaties.
De voorzitter. - We zetten onze werkzaamheden voort vanmiddag om 15.00 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 11.00 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Jansegers en de heer Brotchi, wegens andere plichten.
-Voor kennisgeving aangenomen.