2-271

2-271

Belgische Senaat

2-271

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 20 FEBRUARI 2003 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Overlijden van een oud-senator

Verzoekschriften

Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Wetsontwerp houdende instemming met de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds, met de Bijlagen, I, II, III, IV, V, VI, VII en VIII, met de Protocollen 1, 2, 3, 4, 5 en 6, en met de Slotakte, gedaan te Luxemburg op 29 oktober 2001 (Stuk 2-1431)

Mensenhandel en visafraude (Stuk 2-1018)

Stemmingen

Regeling van de werkzaamheden

Stemmingen

Vraag om uitleg van mevrouw Anne-Marie Lizin aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de niet-gemotiveerde uitzetting van twee Belgen door de staat Israël op 26 december 2002» (nr. 2-963)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de extra bescherming tegen terreurdaden» (nr. 2-965)

Vraag om uitleg van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Financiën over «de vergoedingen die door het Fonds voor sluiting van ondernemingen zijn uitbetaald aan de voormalige werknemers van Sabena» (nr. 2-945)

Vraag om uitleg van mevrouw Iris Van Riet aan de minister van Financiën over «de cross border lease» (nr. 2-954)

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over «de toepassing van de euthanasiewet» (nr. 2-961)

Vraag om uitleg van de heer Georges Dallemagne aan de vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer over «de vluchten over de Brusselse regio» (nr. 2-964)

Berichten van verhindering

Bijlage


Voorzitter: de heer Armand De Decker

(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)

Overlijden van een oud-senator

De voorzitter. - De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van de heer André Bricout, gewezen senator voor het arrondissement Charleroi-Thuin.

Uw voorzitter heeft het rouwbeklag van de Vergadering aan de familie van ons betreurd gewezen medelid betuigd.

Verzoekschriften

De voorzitter. - Bij brief van 29 januari 2003 heeft mevrouw Shahlla Masoudi, voorzitster van "l'Association des Femmes Iraniennes en Belgique", aan de Senaat overgezonden een verzoekschrift betreffende de mensenrechten in Iran.

Bij brief van 13 februari 2003 heeft de heer Jean de Bethune, voorzitter van de Provincieraad van West-Vlaanderen, aan de Senaat overgezonden een motie van de Provincieraad in verband met de maatregelen voor een veiliger scheepvaart.

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Vincent Van Quickenborne aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de deelname aan de federale verkiezingen door Belgen in het buitenland» (nr. 2-1254)

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Bijna een jaar geleden werd de wetgeving om landgenoten die in het buitenland verblijven aan de verkiezingen te laten deelnemen, aanzienlijk versoepeld. Waar bij de federale verkiezingen van juni 1999 door een veel te ingewikkelde procedure maar 18 Belgen in het buitenland stemden, ziet het ernaar uit dat ditmaal veel meer Belgen in het buitenland aan de verkiezingen zullen participeren. De modelstaat België is daarmee, althans voor de Belgen in het buitenland, voor een stuk al gerealiseerd.

Volgens een bericht in De Morgen van vandaag zijn tot op heden reeds 35.000 Belgen geregistreerd bij de Belgische vertegenwoordigingen in de verschillende landen. Het zou onder andere gaan om 10.000 landgenoten in Frankrijk en 2.000 in Den Haag.

Toch blijven er enkele onduidelijkheden die opheldering behoeven. Waar Belgen in het buitenland sinds 1830 het recht hebben om te stemmen, maar door allerlei administratieve moeilijkheden daartoe niet altijd de mogelijkheid kregen, krijgen ze vandaag niet alleen werkelijk die mogelijkheid, maar zijn ze ook verplicht om een stem uit te brengen. Nogal wat mensen die 20, 30 of 40 jaar in Australië of elders wonen, worden nu verondersteld te weten waar MR voor staat, wat SP.A verdedigt, wat Spirit en Vlaams Blok voor partijen zijn en zomeer. Dat is al een eerste probleem.

Bovendien dreigt de timing in bepaalde gevallen erg krap te zijn. Volgens de wet worden de definitieve kieslijsten pas 14 dagen vóór de stembusgang bekendgemaakt. Binnen die korte termijn moet elk stembiljet van de gemeente waar de betrokken kiezer geregistreerd is, naar Brussel, dan naar de vertegenwoordiging van het land waar hij verblijft, en ten slotte naar zijn effectieve woonplaats. Daar moet de kiezer het stembiljet invullen en het via dezelfde weg terugsturen. Dat moet allemaal gebeuren op maximaal veertien dagen tijd. Gelukkig mag DHL op Zaventem nog nachtvluchten beleggen, zoniet hadden we alles via de reguliere post moeten versturen. Ik durf nauwelijks te denken welke problemen dat zou hebben gegeven in landen als Angola, Australië, en zo meer.

Klopt het bericht in De Morgen dat 35.000 landgenoten zich reeds hebben geregistreerd? Hoeveel registraties zijn er tot op heden in onze ambassades in Berlijn, Londen, Luxemburg en Washington?

Kan de minister zeggen hoeveel Belgen voor de Nederlandse, de Franse of de Duitse taal hebben gekozen? Dat geeft immers een mooi beeld van de communautaire verhouding van de Belgen in het buitenland.

Geldt de opkomstplicht voor alle Belgen in het buitenland? Zal de procureur des Konings Belgen in het buitenland die niet gaan stemmen, vervolgen en desgevallend een geldboete opleggen?

Dreigt de termijn van 14 dagen niet al te kort te zijn? Wat met Belgen in afgelegen gebieden?

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Twee weken geleden is me in de Kamer een gelijkaardige vraag gesteld door mevrouw Brepoels, maar ik ga met alle plezier opnieuw in op deze problematiek. De deelname van Belgen in het buitenland aan de verkiezingen is immers een belangrijk project.

Op 11 februari 2003 waren er 34.938 correct ingevulde aanvraagformulieren bij onze vertegenwoordigingen aangekomen. De niet-correct ingevulde formulieren werden door onze ambassades en consulaten naar de betrokkenen teruggestuurd. Zij hebben tot 1 maart 2003 tijd om hun formulier verbeterd terug te sturen.

Van de 34.938 correct ingevulde formulieren komen er 1.236 uit Berlijn, 1.583 uit Londen, 2.813 uit Luxemburg, 124 uit New York en 2087 uit Den Haag. Er zijn 8.731 aanvragen uit Parijs, 2.810 uit Rijsel, 519 uit Straatsburg en 1.932 uit Nice, wat het totaal voor Frankrijk op 13.992 brengt.

Belgen in het buitenland kiezen niet voor een taal, maar voor de gemeente waar ze op de kiezerslijsten willen ingeschreven worden. Ze zullen dus op net dezelfde wijze hun stem uitbrengen als andere kiezers die in die gemeente zijn ingeschreven. De verdeling van het aantal kiezers over de gemeenten zal pas beschikbaar zijn rond 15 april.

Met toepassing van artikel 180 van het Kieswetboek zijn alle Belgen die ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters die bijgehouden worden in de Belgische diplomatieke of consulaire beroepsposten in het buitenland en die voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot de kiesbevoegdheid bedoeld in artikel 1, onderworpen aan de stemplicht.

Voor de stemming in persoon in België en de stemming in persoon in de diplomatieke of consulaire posten, evenals voor de stemming bij volmacht in België of in een post, blijft het probleem beperkt tot het tijdig bezorgen van de convocatie aan de kiezer of aan de volmachthebber. De Federale Overheidsdiensten Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken werken aan een gepaste oplossing. In feite is dat geen echt probleem. Ook zonder convocatie kan een persoon stemmen als zijn naam voorkomt op de kiezerslijst van de gemeente of de post.

Voor de stemming per brief neemt het departement in samenwerking met de FOD Binnenlandse Zaken alle mogelijke maatregelen om de stembrieven tijdig te bezorgen. We zullen de kiezer er uitdrukkelijk op wijzen dat hij zijn stembrief onmiddellijk naar het voorgedrukte adres moet terugzenden. Mijn diensten kunnen uiteraard niet controleren of de kiezer die instructie volgt.

Ik wijs het geachte lid erop dat overeenkomstig artikel 180septies, alinea 1, van het Kieswetboek niet de gemeenten, maar wel de voorzitters van de kieskringhoofdbureaus, respectievelijk van de provinciehoofdbureaus, de omslagen met de stembiljetten naar de kiezer zenden.

Mondelinge vraag van de heer François Roelants du Vivier aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de recente verklaringen van een inspecteur van de federale politie over de illegale handel in cultuurgoederen» (nr. 2-1249)

De heer François Roelants du Vivier (MR). - Een inspecteur van de federale politie belast met de bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen deed aan de vooravond van zijn pensionering zijn beklag over het ontbreken van een doeltreffend vervolgingsbeleid. Er zouden namelijk te weinig agenten worden ingezet in de strijd tegen die illegale handel. In een interview vergelijkt hij België met een kaas vol gaten, waar de middelen voor het beleid dat men wil voeren, niet voorhanden zijn.

Ik ga ervan uit dat de minister op de hoogte is van die verklaringen. Heeft hij daaraan gevolg gegeven, eventueel met disciplinaire maatregelen?

Wat is de stand van zaken, zowel wat het personeel als wat de middelen betreft, bij de diensten van de federale politie die moeten instaan voor de strijd tegen de illegale handel in cultuurgoederen?

Hoe denkt de minister de politie verder te ondersteunen, gelet op de nood aan een kordate reactie tegen het grote aantal kunstroven in ons land. Het gaat immers om twaalf tot veertienduizend kunstwerken per jaar.

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - De bewuste verklaringen werden afgelegd enkele dagen voor het vertrek van betrokkene bij de GDA Brussel. Hij sprak uit eigen naam en in algemene zin, zonder schending van het geheim van enig gerechtelijk onderzoek. Een disciplinaire maatregel lijkt mij dus niet meer aangewezen.

Ik betreur de weinig moedige houding van de betrokkene, maar die vormt geen grond tot disciplinaire maatregelen tegen iemand die de dienst heeft verlaten.

In elke GDA van het land zijn een aantal speurders al dan niet exclusief belast met het onderzoek van dit fenomeen.

In de GDA Brussel, waar de betrokkene deel van uitmaakte, houdt een team van zes personen zich uitsluitend met deze materie bezig.

Er is een centraal bureau voor de strijd tegen de illegale handel in antiek binnen de directie-generaal van de gerechtelijke politie dat door vier specialisten wordt bemand. Er is ook een goede samenwerking met de diensten van de douane, wat onontbeerlijk is voor opzoekingen die betrekking hebben op internationale transacties.

De voornaamste taak van die dienst is de coördinatie van de onderzoeken, het bijhouden van de gespecialiseerde gegevensbank, het publiceren van signalementen in de vakpers en het uitwisselen van informatie op internationaal niveau.

De essentiële elementen van het politieoptreden zijn de precieze vaststelling en de snelle en correcte melding van de gepleegde feiten, zodat die informatie kan leiden tot het onderscheppen van de dief of de heler van de kunstwerken of het doorzoeken van plaatsen waar gestolen goederen mogelijk verhandeld worden.

Aangezien de materie veeleer onder de bevoegdheid van de minister van Justitie valt, verwijs ik naar het antwoord dat hij u vorige week gaf.

De heer François Roelants du Vivier (MR). - Ik dank de minister voor dit antwoord dat zeer duidelijk is wat de verklaringen van de inspecteur betreft.

Ik wil toch zijn aandacht vestigen op de noodzaak van een versterking van de gespecialiseerde diensten, gelet op het feit dat de ophelderingsgraad in ons land maar 5% bedraagt, waar dat in onze buurlanden Frankrijk en Nederland 10% is.

We moeten dus voldoende aandacht blijven besteden aan die diensten en ze zo mogelijk nog beter ondersteunen.

Mondelinge vraag van de heer Josy Dubié aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en aan de minister van Justitie over «de activiteit van de Israëlische geheime diensten in België» (nr. 2-1255)

De heer Josy Dubié (ECOLO). - Volgens Le Soir van 19 februari zou de Israëlische regering de Israëlische geheime dienst Mossad, met verschillende opdrachten in ons land hebben belast. Hij zou met name bij de Belgische gerechtelijke overheden informatie moeten inwinnen over het lopende gerechtelijk onderzoek inzake de slachtingen in Sabra en Shatila in Libanon, waarbij Israëliërs betrokken zouden zijn. Volgens de krant zouden de agenten van de Mossad in het Paleis van Justitie over een welingelichte bron beschikken die hen zeer uitgebreid informeert.

De Mossad zou ook druk moeten uitoefenen op bepaalde volksvertegenwoordigers die zich binnenkort moeten buigen over de wetsvoorstellen inzake de zogenaamde universele rechtsmacht, die onlangs met een overweldigende meerderheid in de Senaat werden goedgekeurd.

Indien deze informatie juist is, is dat zeer onrustwekkend. Een vreemde Staat zou onze justitie infiltreren en agenten gebruiken om de democratische besluitvorming van gekozenen in een voor hem gunstige richting te beïnvloeden.

Dat is onaanvaardbaar. Het betekent een uitzonderlijk ernstige aanslag op onze nationale soevereiniteit.

Kunnen de diensten van de minister die informatie bevestigen of ontkennen?

Als ze geheel of gedeeltelijk juist is, wat denkt de minister daar dan van en welke maatregelen denkt hij te nemen om dat te doen stoppen?

Kan de Belgische contraspionage eventueel de agenten van de Mossad in België lokaliseren? Zo ja, meent de minister dan niet dat ze moeten worden uitgewezen?

Welke tegenmaatregelen zal de minister tegen de Israëlische regering nemen, indien de feiten worden bevestigd?

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ik heb inderdaad het artikel met als titel "Le Mossad se penche sur la Belgique" in Le Soir van 19 februari gelezen.

Het spreekt vanzelf dat enkel de auteur van dat artikel verantwoordelijk is voor de inhoud ervan. De activiteiten van geheime diensten zijn uiteraard geheim. Buitenlandse Zaken heeft daar dus geen weet van.

Ik heb niets toe te voegen aan het antwoord van minister Verwilghen. Ik wil wel nogmaals het belang benadrukken van serene betrekkingen met Israël.

Ik blijf proberen onze Israëlische vrienden ervan te overtuigen dat er geen reden is om ons slechte bedoelingen aan te wrijven of bepaalde kritieken te uiten.

De opdracht is zwaar en ingewikkeld. Op dit ogenblik wordt elke uitleg op veel onbegrip onthaald. Wij blijven erop wijzen dat in elke democratie de scheiding der machten een heilig principe is en dat de politiek zich niet kan moeien met het gerecht.

Dat is het enige mogelijke antwoord. Ik kan de inhoud van het betrokken artikel noch bevestigen, noch ontkennen. Ik zal uiteraard waakzaam blijven.

De heer Josy Dubié (ECOLO). - Het antwoord van de minister ontgoochelt me.

Misschien ben ik naïef, maar ik dacht dat België een contraspionage had die in staat was ons te informeren over operaties van de Mossad op ons grondgebied.

De auteur van het artikel, de heer Serge Dumont, is niet de eerste de beste. Hij is een gereputeerd Belgisch journalist, die jaren voor Le Vif/L'Express werkte en in België goede contacten onderhield met onze geheime diensten.

Indien hij een dergelijk artikel schrijft, is dat omdat zijn bronnen betrouwbaar zijn. Ik wens dus dat onze Belgische contraspionage belangstelling toont voor deze zaak zodat een gefundeerd antwoord die insinuaties kan weerleggen.

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Omdat de heer Dubié blijkbaar ontgoocheld is over mijn antwoord, zal ik alsnog een poging doen om hem voldoening te schenken.

Indien de Belgische contraspionage ermee belast zou zijn informatie in te winnen, zou het niet verstandig zijn dit openlijk te zeggen.

Ik heb veel respect voor de betrokken journalist. Diplomatiek gezien is het ook zeer delicaat te zeggen hoe ik me zou voelen, indien een en ander zou worden bevestigd.

Op het ogenblik moet ik alles in het werk stellen om de betrekkingen tussen België en Israël te verbeteren. Het is erg belangrijk dat wij met dat land goede betrekkingen onderhouden. Democratie is het beste model voor de organisatie van een maatschappij, maar brengt een minister van Buitenlandse Zaken soms in de problemen.

Sommige parlementsleden verdedigen hun standpunt in bepaalde debatten zeer krachtig. Als ik dan vertegenwoordigers van de betrokken landen ontmoet, lijkt het alsof ze mij beschouwen als de boodschapper van die kritiek of aanval. Ik moet mij dus dikwijls verantwoorden voor de overtuiging - of de overdrijving - van de heer Dubié.

De heer Josy Dubié (ECOLO). - Ik wens eveneens dat we met Israël de best mogelijke betrekkingen onderhouden. Niemand ontkent dat het een democratisch land is. Israël zou dus moeten weten dat de scheiding der machten en de nationale soevereiniteit in een democratie een realiteit zijn.

Ik vraag enkel dat de minister de Israëlische autoriteiten erop zou wijzen dat zij ook moeten eerbiedigen wat wij zelf in hun land eerbiedigen.

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ik ga met u akkoord en ik verwijt u niets. Ik zoek enkel wat begrip en hulp.

Als we de goede relaties die we altijd met Israël hebben gehad willen herstellen, moeten we niet zwijgen, maar mogen we ook geen olie op het vuur gooien. Ik weet dat u dat nooit doet...

Er moet enige discretie aan de dag worden gelegd zodat ik aan de Israëli op serene wijze kan uitleggen dat wij, zoals ook zij, leven in een democratie en de scheiding der machten dus het fundamentele principe is. Het is ondenkbaar dat de politiek zich met een dergelijk dossier bemoeit.

Er is wat tijd nodig, want onze betrekkingen met Israël hebben een voorheen ongekend dieptepunt bereikt.

Ik betreur dat die verslechtering op een excessieve manier wordt gevoed door een deel van de Israëlische pers die doet alsof ze het principe van de scheiding der machten niet kent. Dat choqueert me nog het meest. De journalisten weten perfect wat dat principe inhoudt. Met verdachtmakingen desinformatie in de hand werken, is een praktijk die ik als democraat betreur.

De heer Josy Dubié (ECOLO). - Op dat punt ben ik het helemaal met u eens.

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Als er een verwijt moet worden gemaakt, is het aan een bepaalde Israëlische pers die aan desinformatie doet door te insinueren dat de Belgische regering bij het gerecht zou zijn tussengekomen om dat resultaat te bereiken. Dat ontken ik formeel. Niemand heeft er belang bij dat te doen, en niemand kan dat. Het is onwettig en dus ondenkbaar. Ik heb daar niets aan toe te voegen. Zoals u betreur ik dat men tot zulke toestanden komt.

De voorzitter. - Het antwoord van de vice-eerste minister is belangrijk. De vraag van de heer Dubié kan ook worden voorgelegd aan de Commissie belast met de begeleiding van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

De heer Josy Dubié (ECOLO). - Dat is al gebeurd.

De voorzitter. - In dat geval zal een onderzoek worden gevoerd, maar de inlichtingen die worden verzameld door de vijf senatoren die deel uitmaken van die commissie worden niet bekend gemaakt.

Mondelinge vraag van de heer Jean-Marie Happart aan de minister van Binnenlandse Zaken over «het gebruik der talen in de kiesoproepingsbrieven» (nr. 2-1250)

Mondelinge vraag van de heer Joris Van Hauthem aan de minister van Binnenlandse Zaken over «het conflict dat zich aandient met zijn Vlaamse collega van Binnenlandse Aangelegenheden aangaande het taalgebruik voor de oproepingsbrieven voor de verkiezingen van 18 mei 2003» (nr. 2-1258)

De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

De heer Jean-Marie Happart (PS). - Het College van Burgemeester en Schepenen van Voeren kreeg onlangs een rondzendbrief van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden die de burgemeesters gelast om voor de wetgevende verkiezingen van 18 mei aanstaande de oproepingsbrieven voor de verkiezingen aan alle inwoners van hun gemeente in het Nederlands toe te sturen. De Vlaamse minister past hierbij de rondzendbrief-Peeters toe.

Daarover geïnterpelleerd in de Kamer antwoordde de minister dat hij, zodra het koninklijk besluit over de oproeping van de kiezers is verschenen, aan de randgemeenten een rondzendbrief zou versturen die voor de oproepingsbrief de taal oplegt die de geadresseerde gebruikt of waarvan die het gebruik bij het plaatselijk bestuur heeft gevraagd. Die rondzendbrief bevestigt de rechtspraak van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht.

De Vlaamse minister voor Binnenlandse Aangelegenheden dreigt er echter mee het Overlegcomité in te schakelen zodra de rondzendbrief van de minister aan de randgemeenten en Voeren wordt gestuurd.

Het is onaanvaardbaar dat een deel van de kiezers van Voeren, waarvan de gemeenten eveneens een bijzonder taalregime kennen, naar de stembus worden geroepen in omstandigheden die noch de democratie, noch de wettelijkheid eerbiedigen. Wat is het standpunt van de minister daarover?

Het is weliswaar ongebruikelijk een minister over zijn voornemens te ondervragen, maar toch vernam ik graag welke concrete maatregelen hij overweegt indien de burgemeester zijn instructies niet uitvoert.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - De federale minister van Binnenlandse Zaken zal eerlang omzendbrieven versturen om aan de gemeenten instructies te geven in verband met de praktische organisatie van de verkiezingen. Een van de punten van de omzendbrief zal betrekking hebben op de taal waarin de oproepingsbrief voor de kiezer moet worden opgesteld. Dat is vooral van belang voor de faciliteitengemeenten en voor de gemeenten met een bijzonder taalstatuut.

Eind januari verstuurde de Vlaamse minister voor Binnenlandse Aangelegenheden, de heer Van Grembergen, een omzendbrief naar de faciliteitengemeenten waarin hij stelde dat de oproepingsbrieven voor de verkiezingen van 18 mei 2003 uitsluitend in het Nederlands mogen worden opgesteld. Desgevallend kan wie dat vraagt, een vertaling krijgen.

Omstreeks diezelfde tijd verklaarde minister Duquesne in de Kamer dat zijn omzendbrief met instructies voor de gemeenten precies de tegenovergestelde regel zou bevatten, met name dat de oproepingsbrieven in de taal van de betrokkenen moeten worden opgesteld.

Daarop verklaarde Vlaams minister Van Grembergen op 5 februari in het Vlaams Parlement dat er in dat geval een conflict zou ontstaan dat hij zou agenderen bij het Overlegcomité.

De gemeenten zullen dus twee omzendbrieven krijgen, die elkaar tegenspreken. Welke van de twee omzendbrieven moeten de gemeenten volgen?

Is het wettelijk de oproepingsbrieven in de taal van de betrokkenen op te stellen?

Hoe kan een gemeente de taalaanhorigheid van de inwoners kennen, wetende dat het verboden is een register bij te houden gebaseerd op taalaanhorigheid? Als de gemeenten de omzendbrief van de federale minister toepassen, worden ze gedwongen tot illegale handelingen aangezien ze dan verplicht worden zo een register aan te leggen.

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Ik bevestig ten volle het antwoord dat ik op 30 januari in de plenaire vergadering van de Kamer op de mondelinge vraag van de heer Jean-Jacques Viseur heb gegeven.

Zodra de verkiezingsdatum officieel is, dat wil zeggen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit over de oproeping van de kiezers, zal ik een rondzendbrief sturen die de constante rechtspraak van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht bevestigt. Die stelt dat de oproepingsbrieven in de zes Brusselse randgemeenten en in de gemeente Voeren moeten worden opgesteld in de taal die de geadresseerde gebruikt of waarvan hij het gebruik heeft gevraagd in zijn betrekkingen met de lokale overheid. Ik beschouw de rondzendbrief van 28 januari van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden als nietig en van generlei waarde, omdat de opsteller ervan duidelijk onbevoegd is. De organisatie van de federale wetgevende verkiezingen behoort tot mijn bevoegdheid. Bovendien vloeit uit artikel 129, §2 van de Grondwet voort dat de regeling van het gebruik der talen in bestuurszaken in de gemeenten van Brussel-Hoofdstad en in die met een bijzonder taalregime, waaronder de zes randgemeenten en Voeren, tot de uitsluitende bevoegdheid van de federale overheid behoort. Zowel de randgemeenten als Voeren zullen dus mijn rondzendbrief moeten toepassen en niet die van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden. Het Overlegcomité lijkt me geenszins bevoegd om zich over deze betwisting uit te spreken.

In het koninklijk besluit van 29 juli 1985 betreffende de identiteitskaarten wordt in artikel 4 bepaald dat de vermeldingen op de identiteitskaart naast de titels van de rubrieken, naar keuze van de betrokkene, in het Frans of het Nederlands worden gedrukt in de zes gemeenten van de Brusselse rand evenals in de taalgrensgemeenten, waaronder Voeren.

In artikel 12 van hetzelfde besluit wordt bepaald dat het centraal bestand van de identiteitskaarten onder meer de aanduiding bevat van de taal waarin de burger gevraagd heeft dat zijn kaart wordt uitgegeven, althans in de gemeenten waar hij die keuze heeft.

Aangezien de gemeentelijke bevolkingsdiensten toegang hebben tot de gegevens van dat bestand krachtens artikel 13, paragraaf 1, van voormeld besluit, kunnen voor het opstellen van de oproepingsbrieven de betrokken gemeenten zich eenvoudig schikken naar de rechtspraak van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht.

De heer Happart vroeg welke concrete maatregelen ik zou nemen wanneer een burgemeester mijn instructies niet zou uitvoeren. Het zou me verbazen dat de betrokken gemeenten zouden weigeren mijn richtlijnen toe te passen in een aangelegenheid waarvoor alleen ik bevoegd ben.

Ik beschik niet meer over een administratief toezicht over de betrokken gemeenten en het kieswetboek kent geen bijzonder administratief toezicht in verkiezingsaangelegenheden. Ik heb mijn administratie wel gevraagd grondig alle mogelijkheden te bestuderen die een correcte toepassing van de taalwetgeving kunnen waarborgen. Indien de hypothese waarnaar de heer Happart verwijst zich zou voordoen, zal ik alle nuttige schikkingen treffen.

De heer Jean-Marie Happart (PS). - Ik dank de minister voor zijn antwoord dat de gecoördineerde wetten van 1966 op het gebruik der talen in de gemeenten met een bijzonder taalregime bevestigt. Ik herinner eraan dat de inwoners van die gemeenten nog altijd verplicht zijn een verklaring inzake taalaanhorigheid af te leggen. Wanneer ze hun identiteitskaart vragen, moeten ze verklaren of ze tot de Franse of tot de Vlaamse gemeenschap behoren. Gelukkig moeten ze nog geen verklaring inzake religieuze aanhorigheid afleggen.

Ik dank de minister dat hij heeft bevestigd dat hij belast is met het administratief toezicht op de bijzondere taalregimes in de taalwetgeving.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Ik heb de indruk dat senator Happart de regels niet goed kent. Hij geeft er wel de interpretatie aan die hem goed uitkomt.

Minister Duquesne beweert dat de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, de heer Van Grembergen, niet bevoegd is. Het is niet omdat het om federale verkiezingen gaat waarbij de gemeentebesturen de instructies van de federale minister van Binnenlandse Zaken moeten uitvoeren, dat de regels met voeten mogen worden getreden. Minister Van Grembergen is bevoegd voor het toezicht op de gemeenten en heeft daardoor volkomen het recht om aan te geven hoe de regels moeten worden gevolgd.

Minister Duquesne zegt dat de gemeenten gemakkelijk toegang hebben tot het bestand waarin aangegeven wordt in welke taal de inwoners van de zes faciliteitengemeenten hun identiteitskaart hebben aangevraagd. Dat is juist, maar op die manier verplicht hij de gemeenten een register aan te leggen van de taalaanhorigheid, wat verboden is. Hij dwingt die gemeenten dus om illegaal op te treden.

Er is trouwens een precedent waarbij de bestendige deputatie van de provincie Vlaams-Brabant de kosten die de gemeente Sint-Genesius-Rode gemaakt had voor het aanmaken en versturen van de oproepingsbrieven voor de gemeente- en de provincieraadsverkiezingen van 2000, uit de jaarrekening heeft gehaald. Het risico bestaat dus dat de bestendige deputatie dat na de verkiezingen van 2003 opnieuw doet voor de zes faciliteitengemeenten. En dan rijst de vraag wie die kosten zal betalen want dan is de gemeenteontvanger persoonlijk aansprakelijk, tenzij hij gedekt is door het college van burgemeester en schepenen dat in dat geval op zijn beurt aansprakelijk wordt.

De Vlaamse minister heeft aangekondigd dat hij de zaak op de agenda van het Overlegcomité zal laten plaatsen. De verklaring van minister Duquesne dat het Overlegcomité daarvoor niet bevoegd is, laat ik voor zijn rekening. Gelijk welke minister van gelijk welke deelstaat heeft perfect het recht om een punt op de agenda van het Overlegcomité te plaatsen. Minister Duquesne duwt de gemeenten in de illegaliteit en maakt het mogelijk dat de bestendige deputatie van Vlaams-Brabant ook deze keer de kosten uit de verschillende jaarrekeningen zal halen, met alle financiële gevolgen van dien voor de gemeenten.

Mondelinge vraag van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de bereikbaarheid van de hulp- en politiediensten via sms-bericht» (nr. 2-1259)

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Het Europees jaar van personen met een handicap vraagt om actie. Niet alle maatregelen die de maatschappelijke integratie van personen met een handicap bevorderen, vergen veel financiële middelen. Een beetje alertheid en praktische zin maken veel maatregelen mogelijk om de zelfstandigheid van personen met een handicap te bevorderen.

Zo vragen personen met een auditieve handicap en/of verminderd spraakvermogen bijvoorbeeld al geruime tijd om de hulpdiensten zoals politie, brandweer en ambulance met een sms-bericht te kunnen bereiken. Sms-berichten zijn in de huidige samenleving een belangrijke vorm van communicatie geworden, maar de diensten 100 zijn op die manier nog niet bereikbaar. Voorlopig kan dat enkel telefonisch of per fax, maar dat is niet de beste manier om de mobiliteit en de veiligheid te verhogen.

Waarom kan dit niet worden gerealiseerd? Welke praktische of andere bezwaren zijn er? Wat zal de minister ondernemen om de bereikbaarheid van de politie- en hulpdiensten via sms-berichten te realiseren en binnen welke termijn?

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Het huidige noodoproepsysteem is gebaseerd op gesproken communicatie en op communicatie via fax. Een aanpassing van dat systeem zodat ook sms-berichten kunnen worden verwerkt, zou betekenen dat alle betrokken actoren, in het bijzonder Belgacom, belangrijke investeringen moeten doen om de sms-berichten via hun switchingsysteem te kunnen versturen naar de desbetreffende noodoproepcentrale. Die centrale moet op haar beurt worden aangepast om de sms-oproepen te kunnen verwerken.

Mijn administratie somt gedetailleerd de moeilijkheden op die de procedure die u voorstelt, met zich mee zou brengen. Er is misschien wel een oplossing.

Er is geen bidirectioneel contact tussen de oproeper en de centrale die de noodoproep ontvangt. De oproeper kan dus niet worden gelokaliseerd of geïdentificeerd. Dat opent de deur voor misbruiken.

De mobiele telecomoperatoren geven geen garantie inzake de termijn binnen dewelke sms-berichten moeten worden afgeleverd. Als het om noodoproepen gaat, is vertraging in het doorzenden van sms-berichten echter onaanvaardbaar.

In de huidige systemen zijn misbruiken mogelijk als gebruik wordt gemaakt van de verbindingen tussen het internet en sms.

In het informatie- en communicatiecentrum van de politie van Oost-Vlaanderen, waar het ASTRID-systeem wordt getest, is er een fax die via het oproepnummer 101 bereikbaar is. Het is de enige plaats in ons land waar een dergelijk systeem bestaat. Elders moet men het faxnummer van de geadresseerde kennen.

Sms-communicatie wordt overwogen in het kader van ASTRID. Wellicht wordt het dan mogelijk de vermelde bezwaren op te vangen. Ik heb mijn diensten opdracht gegeven de haalbaarheid daarvan te onderzoeken.

Op verzoek van de verenigingen van doven en doofstommen zelf, kiezen we voorlopig voor een fax voor noodoproepen.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - De minister verwijst naar praktische moeilijkheden zoals de mogelijke misbruiken. Momenteel worden er echter ook via gsm-oproepen misbruiken gepleegd. Voor noodoproepen is het immers niet nodig de pincode in te voeren. Voorts wordt er geopperd dat het sms-bericht te laat kan aankomen. Dat risico bestaat inderdaad.

Het is alleszins een feit dat sommige politiediensten het systeem al zelfstandig hebben geïnstalleerd. Die politiediensten kunnen dan niet worden bereikt met het nummer 100 maar enkel met het nummer van de politiezone. De politiezone Kortrijk kan op het ogenblik reeds via sms-berichten worden opgeroepen. Aangezien het systeem in Kortrijk perfect functioneert, vraag ik me af waarom het niet voor de algemene noodnummers kan worden geïnstalleerd. Volgens de minister moet worden gewacht op het ASTRID-systeem. Volgens mij hoeft het allemaal niet zo ingewikkeld te zijn. Het gaat immers om een vrij eenvoudige techniek.

Een faxbericht is voor het inroepen van hulp wellicht efficiënt, maar er is niet altijd een faxtoestel voorhanden.

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - We moeten alles in het werk stellen om het probleem van de doven en doofstommen aan te pakken. We moeten ernstig rekening houden met de bezwaren en ook alle mogelijke voorzorgsmaatregelen nemen. Beeld u in wat er zou gebeuren als een noodoproep te laat wordt doorgezonden. Wie een dergelijk systeem wil bevorderen, zou dan de verwijten krijgen. Ik wil de beste antwoorden vinden, maar we moeten alle mogelijke voorzorgsmaatregelen nemen.

Men zegt me dat oplossingen mogelijk zijn. Er werd al een enorme vooruitgang geboekt in Gent waar de 101 met een fax verbonden is. Ik hoop dat de ASTRID-technologie meer mogelijkheden zal openen.

Er bestaan inderdaad experimenten met sms, maar de verantwoordelijkheid is daarbij minder groot. Ze hebben bijvoorbeeld betrekking op buurtinformatienetwerken, waar het enkel om uitwisseling van informatie gaat. Dat kan niet worden vergeleken met noodoproepen.

Mondelinge vraag van de heer Jean-Marie Dedecker aan de minister van Landsverdediging over «de nationale erkenning van de oud-strijders uit de oorlog in Korea tussen 1950 en 1955» (nr. 2-1248)

De voorzitter. - De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken, antwoordt namens de heer André Flahaut, minister van Landsverdediging.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ongeveer vijftig jaar geleden werd de oorlog in Korea beëindigd. Dit jaar vinden er in dat verband een aantal festiviteiten plaats.

De oud-strijders uit Korea die in een ver land en in slechte klimatologische omstandigheden hun plicht tegenover het vaderland vervulden, komen thans op voor hun sociale rechten. Zij ontvingen destijds 4000 Belgische frank per maand. Vandaag zou dat ongeveer 1000 euro zijn.

Het gaat om een beperkte groep van 3500 vrijwilligers, die zich in het kader van een operatie van de Verenigde Naties hebben ingezet voor de verdediging van onze Westerse normen.

Van de 2000 soldaten die in de eerste lijn zijn ingezet, vielen er 117 doden, 254 zwaar gewonden en 800 licht gewonden.

Waarom krijgen de oud-strijders van de oorlog in Korea geen nationale erkenning, met de daaraan verbonden voordelen? Hun huidig statuut is louter symbolisch en houdt geen enkel recht in.

Waarom kunnen ze, net zoals de krijgsgevangenen, niet genieten van een gelijkschakeling van het remgeld?

Waarom krijgen ze geen erkenning van 10% invaliditeit aangezien ze minstens een jaar aan het front hebben geleefd in de meest erbarmelijke fysieke en psychische omstandigheden?

Waarom krijgen de oorlogsvrijwilligers die na de wapenstilstand aan het front zijn aangekomen, maar die hun verbintenis hebben getekend toen de strijd aan de gang was, niet dezelfde rechten als de soldaten uit de oorlog 1940-1945 die niet meer aan het front werden ingezet?

Waarom worden degenen die zich na de wapenstilstand in 1953 hebben geëngageerd, niet als volwaardige oorlogsvrijwilligers beschouwd? Alle oorlogswetten die hun betreffen werden immers toegepast en de toestand was niet stabiel.

Waarom wordt de periode na de datum van de wapenstilstand niet dubbel aangerekend zoals dat is gebeurd voor de Force Publique in Congo?

De heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken. - Het huidig statuut van lid van het expeditiekorps voor Korea is niet louter symbolisch. Zoals de andere begunstigden van oorlogsstatuten kunnen de oud-strijders van Korea een rente en gratis geneeskundige verzorging genieten. Ze kunnen ook aanspraak maken op de verminderingskaart voor het openbaar vervoer en op eervolle onderscheidingen.

De wet van 11 april 1999 bepaalt dat oud-strijders en oorlogsslachtoffers die voor een periode van ten minste een jaar een statuut van nationale erkenning hebben genoten. recht hebben op gratis geneeskundige verzorging Een uitbreiding van de kosteloze geneeskundige verzorging tot alle oud-strijders en oorlogsslachtoffers werd tot stand gebracht door de wet van 14 februari 2002.

Er werd ook een forfaitaire invaliditeit van 10% gevraagd voor andere categorieën van oud-strijders en oorlogsslachtoffers, maar om budgettaire redenen kon daar tot op heden nog niet worden op ingegaan.

De periode na de wapenstilstand telt niet voor het statuut van lid van het expeditiekorps voor Korea, dit naar analogie met het statuut van oorlogsvrijwilliger 1940-1945, waar de periode na 8 mei 1945 niet meetelt. Degenen die zich na de wapenstilstand in Korea hebben geëngageerd, worden niet als oorlogsvrijwilliger beschouwd, naar analogie met degenen die zich na 8 mei 1945 hebben geëngageerd.

Het dubbel tellen van de diensten behoort, conform artikel 73 van het koninklijk besluit van 11 augustus 1932 houdende de goedkeuring van de tekst van de gecoördineerde wetten op de vergoedingspensioenen, tot de bevoegdheid van de minister van Financiën.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Ik zal enkele meer gedetailleerde vragen voorleggen aan minister Flahaut.

Mondelinge vraag van de heer Michel Barbeaux aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de concrete toepassing van het statuut van onthaalmoeder» (nr. 2-1252)

De heer Michel Barbeaux (CDH). - Op 23 december laatstleden heeft het parlement de programmawet goedgekeurd, waarbij onder meer het sociaal statuut van onthaalmoeders werd ingevoerd. Die wettelijke bepalingen, die deze personen een belangrijke sociale bescherming bieden, treden in werking op 1 april 2003.

De meeste onthaalmoeders zijn verheugd over dat nieuwe statuut dat hen vooral meer bescherming biedt op het gebied van gezondheidszorg en vergoedingen in geval van ziekte. Toch blijven nog een aantal vragen bestaan. De onthaalmoeders moeten dan ook worden gerustgesteld.

Als de partner van de onthaalmoeder werkloos is, heeft hij het statuut van gezinshoofd zolang de onthaalmoeder een dagvergoeding krijgt voor de kinderopvang. Houdt hij dat statuut of wordt hij vergoed als samenwonende als de onthaalmoeder een vervangingsinkomen krijgt als kinderen wegblijven of ziek zijn?

Als de onthaalmoeder weduwe is en een overlevingspensioen ontvangt, mag ze, net als elke weduwe, de dagelijkse vergoeding voor kinderopvang tot een bepaald plafond cumuleren met haar overlevingspensioen. Mag ze haar overlevingspensioen cumuleren met het vervangingsinkomen dat ze ontvangt als kinderen wegblijven of ziek zijn? Tijdens een debat in de commissie heeft de minister mij geantwoord dat totnogtoe het principe werd toegepast dat vervangingsinkomens niet mogen worden gecumuleerd. Hoe zit dat in deze concrete situatie? Talrijke onthaalmoeders zijn immers weduwen die nog een activiteit willen uitoefenen. Voor velen onder hen rijst dus een reëel probleem.

Wordt het vervangingsinkomen betaald vanaf de eerste dag van een periode van arbeidsongeschiktheid of het wegblijven van kinderen of gebeurt dit pas na een wachttijd van enkele dagen?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - De erkende en gesubsidieerde onthaalouders zijn onderworpen aan het socialezekerheidsstelsel van de werknemers. Bijgevolg is de wetgeving met betrekking tot de cumulatie van verschillende vervangingsinkomens zoals voor elke werknemer op hen geheel van toepassing.

Als de partner van de onthaalouder een bruggepensioneerde is, blijft dit vervangingsinkomen ongewijzigd. Als de partner gewoon werkloos gezinshoofd is, kan hij dit statuut verliezen als gevolg van het vervangingsinkomen dat aan de erkende en gesubsidieerde onthaalouder werd toegekend. Hier gelden de gewone cumulatieregels zoals die bestaan in het stelsel van de werknemers.

In het stelsel van de werknemers mag een overlevingspensioen niet worden gecumuleerd met een vervangingsinkomen. Dezelfde regels zijn van toepassing voor de erkende en gesubsidieerde onthaalouders. Dezelfde vragen kunnen dan ook worden gesteld voor andere verzekeringsplichtigen.

In het stelsel van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor werknemers geldt een wachttijd van 6 maanden of van 400 uur als men deeltijds werkt. Dat is dus ook het geval voor de erkende en gesubsidieerde onthaalouders. Zodra de wachttijd voorbij is, hebben de onthaalouders vanaf de eerstvolgende ziektedag recht op een vervangingsuitkering.

Voor de uitkeringen in het kader van de afwezigheid van kinderen buiten de wil van de onthaalouder geldt evenmin een wachttijd.

De heer Michel Barbeaux (CDH). - Het feit dat onthaalouders een uitkering krijgen als een kind enige tijd afwezig is, kan zich dus tegen hen keren.

Als ze een overlevingspensioen krijgen of als hun partner werkloos is, mogen ze niet cumuleren. Ze zouden er uiteindelijk belang bij hebben te zeggen dat ze hun overlevingspensioen behouden en dat ze afzien van de uitkering.

Die uitkeringen zijn marginaal. Was het niet mogelijk ervoor te zorgen dat het verbod op cumulatie van vervangingsinkomens niet geheel van toepassing zou zijn? Zou, met andere woorden, niet kunnen worden beslist dat de uitkering die de onthaalouders krijgen als een kind wegblijft, niet als een vervangingsinkomen wordt beschouwd?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - De uitkeringen zijn niet marginaal. De erkende en gesubsidieerde onthaalouder die, buiten haar of zijn wil, geen enkel kind kan opvangen, krijgt een uitkering die vergelijkbaar is met de werkloosheidsuitkering van een werknemer. Het is dan ook normaal dat de bestaande cumulatieregels worden toegepast.

De betrokken personen moeten dan ook voorzichtig zijn en die cumulatieregels respecteren. Hun situatie verslechtert helemaal niet, ze kan alleen maar verbeteren, maar wel binnen de wettelijke beperkingen.

De heer Michel Barbeaux (CDH). - Hebben die personen de mogelijkheid van die uitkering af te zien om hun overlevingspensioen te behouden of ervoor te zorgen dat hun partner gezinshoofd blijft?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Men kan altijd afzien van een uitkering: het volstaat ze niet aan te vragen.

De diensten moeten de erkende en gesubsidieerde onthaalouders goed informeren, want voorzichtigheid is geboden. Het is niet erg om af te zien van een uitkering als een ziekte slechts een of twee weken duurt, maar als ze chronisch wordt, is het dom.

Mondelinge vraag van de heer Philippe Mahoux aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over «het niet-erkennen van de mobiele urgentiegroep (MUG) van Virton» (nr. 2-1251)

De voorzitter. - De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen, antwoordt namens de heer Jef Tavernier, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Naar verluidt zal in Virton binnenkort een mobiele urgentiegroep (MUG) worden geschrapt. Mijn vraag betreft geen specifieke regio, maar wel de problematiek van landelijke zones in het algemeen. Voortaan zal er dus voor de arrondissementen Aarlen en Virton maar één MUG meer zijn, terwijl totnogtoe elk arrondissement van het land zijn eigen MUG had. De desbetreffende mobiele urgentiegroep zal worden geschrapt omdat de minister van Volksgezondheid hem na de recente inwerkingtreding van nieuwe normen niet meer zal erkennen.

Ik deel de bezorgdheid van de urgentieartsen uit de betrokken regio. Die niet-erkenning zal immers grote gevolgen hebben voor de plaatselijke bevolking. De zowat 15.000 inwoners van Virton dreigen te worden benadeeld wanneer de hulpdiensten te maken krijgen met verschillende gelijktijdige oproepen in het arrondissement Aarlen, terwijl er maar één voertuig is om in de beide arrondissement uit te rukken.

Als arts en als municipalist ligt dit dossier me na aan het hart. Landelijke zones mogen niet worden benadeeld en daarom vestig ik de aandacht van de minister op twee elementen: enerzijds is er weliswaar het criterium van de bevolkingsdichtheid, maar anderzijds ook het geografische criterium, dat kenmerkend is voor de landelijke zones.

Wat denkt de minister hiervan? Heeft hij weet van soortgelijke problemen in andere dun bevolkte gebieden van ons land? Zijn uitzonderingen op de nieuwe regeling mogelijk? Dat lijkt me wenselijk met het oog op de oplossing van de specifieke problemen in landelijke gebieden en meer bepaald in de provincie Luxemburg.

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - De minister van Volksgezondheid dankt u voor uw belangstelling voor een MUG in Virton, maar overeenkomstig de wetgeving kan Virton niet over een MUG beschikken. Volgens het koninklijk besluit van 1999 kan een ziekenhuis dat niet over een dienst `gespecialiseerde spoedgevallenzorg' beschikt, immers niet als vertrekbasis dienen voor een MUG. Zwaargewonden moeten immers naar een ziekenhuis worden gebracht waar de kwaliteit van de spoedgevallenzorg wat betreft de gespecialiseerde medische en verpleegkundige permanentie gewaarborgd is. Dat is in het ziekenhuis van Virton niet het geval.

In België zijn er arrondissementen die niet over een ziekenhuis beschikken en bijgevolg ook niet over een MUG. Die verantwoordelijkheid wordt dan door een aangrenzend arrondissement opgenomen. Het is voor een MUG niet altijd gemakkelijk om snel bepaalde zones te bereiken, gelet op de geografische spreiding van de ziekenhuizen in ons land. Voor die zones zoeken we een efficiënte en kwaliteitsvolle oplossing.

De streek van Virton werd als proefzone uitgekozen. We zullen er onderzoeken voor welke vorm van dringende medische hulpverlening moet worden gekozen in zones waar geen MUG kan worden erkend omdat het dichtstbijzijnde ziekenhuis geen dienst voor gespecialiseerde spoedgevallenzorg heeft. Het betrokken ziekenhuis werd van die mogelijkheid al op de hoogte gebracht. Het dossier zal aan de provinciale commissie voor dringende medische hulpverlening worden voorgelegd.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik zal het dossier met aandacht blijven volgen. Aangezien een MUG gekoppeld is aan een ziekenhuis, moeten specifieke maatregelen worden genomen voor arrondissement waar geen ziekenhuis is. Alle personen die dringende medische hulp behoeven, moeten gelijk worden behandeld. Wat de toestand in Virton betreft, zal ik de voorstellen van de minister van Volksgezondheid aandachtig bekijken en hem later eventueel verdere vragen stellen over de gekozen oplossing.

Mondelinge vraag van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Justitie over «de mededeling van vertrouwelijke gegevens door de Veiligheid van de Staat» (nr. 2-1257)

De voorzitter. - De heer Didier Reynders, minister van Financiën antwoordt namens de heer Marc Verwilghen, minister van Justitie.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Minister Reynders moet wellicht deze vraag beantwoorden omdat mijn vraag gebaseerd is op een artikel in La Dernière Heure, de krant waarin minister Reynders een grote campagne heeft gevoerd voor de euro.

In La Dernière Heure van 19 februari 2003 wordt groot misbaar gemaakt over de familiale en jeugdachtergronden van een zangeres die deel uitmaakt van de folkgroep die ons land in mei zal vertegenwoordigden op het Eurosongfestival te Riga. Blijkbaar vindt het bestuur van de Veiligheid van de Staat deze kwestie dermate belangrijk dat zij hierover een rapport heeft gericht aan de eerste Minister, de minister van Justitie en de minister van de Franse Gemeenschap bevoegd voor audiovisuele media. Bijgevolg had ik graag van de bevoegde minister vernomen in welke mate het volgen van de culturele scène, en met name van folkgroepen, tot de echte prioriteiten van dit bestuur behoort.

Nog meer zorgwekkend is echter dat de krant erin geslaagd is een exemplaar te bemachtigen van genoemd rapport van de Veiligheid van de Staat. Het lijkt weinig waarschijnlijk dat dit rapport rechtstreeks door het bestuur naar de pers werd gestuurd. Er rijst dus een vermoeden dat er een lek is in de omgeving van de geadresseerde ministers.

Vindt de minister van Justitie dat het lekken van deze nota in overeenstemming kan worden gebracht met het recht op eerbied voor de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene? In welke mate kan artikel 19, tweede lid van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst hier nog ingeroepen worden, aangezien deze informatie klaarblijkelijk niet relevant is voor het publiek of het algemeen belang? De uitzondering van publieke mededeling voor gegevens van de staatsveiligheid geldt alleen voor redenen van algemeen belang. Wanneer bijvoorbeeld terroristen een aanslag met virussen zouden voorbereiden of een epidemie zouden willen veroorzaken in ons land, dan moet het publiek worden ingelicht. De activiteiten waarover het nu gaat, kan ik niet in die categorie onderbrengen.

Werd een onderzoek gestart naar de oorsprong van het lek? Wordt in sancties voorzien, desgevallend met toepassing van artikel 43 van genoemde wet, die de geheimhoudingsplicht sanctioneert? De informatie van de Veiligheid van de Staat is immers per definitie eenzijdig en kan niet als bewijs worden voorgesteld. Welke maatregelen neemt de minister om deze onverantwoorde schending van de vertrouwelijkheid van informatie bij de Veiligheid van de Staat in de toekomst te voorkomen?

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Ik ben misschien wel een specialist van de euro, maar niet van het Eurosongfestival. Ik lees dan ook het antwoord van de minister van Justitie.

Er is nog onduidelijk over de wijze waarop informatie omtrent deze zaak bij de pers terecht is gekomen. Ik kan daaromtrent derhalve bezwaarlijk enig standpunt innemen. Het is evident dat inzake het overzenden van inlichtingen door de Veiligheid van de Staat de geëigende kanalen moeten worden gevolgd, en dat ook inzake het verdere gebruik van de verstrekte informatie de geldende regels moeten worden nageleefd.

Ik ben het er derhalve mee eens dat het rechtstreeks doorspelen van dit soort informatie naar de media nadrukkelijk niet behoort tot de te geven opvolging, en dat dus moet onderzocht worden wat er in casu concreet is gebeurd en via welke persoon of instantie. Tevens zal, in overleg met de Administrateur- generaal van de Veiligheid van de Staat, moeten onderzocht worden op welke wijze de informatiedoorstroming, en in het bijzonder het vertrouwelijk karakter ervan, optimaal kan verzekerd worden.

Ik denk dus dat het voor de minister van Justitie mogelijk zal zijn om samen met u, misschien in een commissie, na overleg met de administrateur-generaal van de Staatsveiligheid, nieuwe maatregelen te onderzoeken met het oog op meer discretie in die diensten.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik dank de minister voor het antwoord dat preciezer is dan ik had verwacht, in die zin dat aanvaard wordt dat er terzake duidelijk een probleem is. Het gaat om grievende informatie van tien jaar terug. Stel dat men van alle leden van de Senaat de informatie zou kunnen inzien over wat ze op vijftienjarige leeftijd gezegd en gedaan hebben en dat men jaren later deze informatie als argument tegen de betrokkene zou gebruiken, dat is een onaanvaardbare techniek. Die informatie is niet tegensprekelijk en kan nooit als bewijs gelden. Door de bekendmaking van die informatie wordt een persoon publiek gediscrediteerd, zonder dat de rechten van de verdediging in acht worden genomen. Dat vind ik niet aanvaardbaar.

Mijnheer de voorzitter, u bent voorzitter van de Commissie belast met de begeleiding van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Ik stel voor dat het incident achter gesloten deuren in die commissie wordt besproken. Het is trouwens niet het enige. In de afgelopen weken zijn er verschillende incidenten geweest waarbij personen gediscrediteerd werden op basis van beweerde of niet beweerde informatie van de Staatsveiligheid. Men kan informatie verzamelen, maar als men ze publiek maakt, wordt dat een probleem.

De voorzitter. - Ik heb een onderzoek gevraagd aan het Comité I, maar op basis van wat ik totnogtoe heb gelezen, vind ik dat de Staatsveiligheid zijn plicht heeft vervuld.

Bent u zeker dat er een lek is geweest met betrekking tot de nota zelf van de Staatsveiligheid? Of gaat het enkel over de brief die door de Staatsveiligheid naar de ministers werd gestuurd?

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Elke informatie die door de Staatsveiligheid qualitate qua is verzameld en aan de bevoegde personen is overgemaakt, wat de wet toelaat, valt onder het geheim van de wet. Anders kan men veel te gemakkelijk de wet ontwijken door te zeggen: ik maak over iets of iemand een rapport, ik deel dat rapport niet mee, maar wel een brief waarin ik het rapport resumeer en dat valt niet onder het geheim van de wet. Los van de mededeling aan de bevoegde organen, is daarenboven de mededeling aan de pers, zonder dat de betrokken minister de betrokkene hoort, niet aanvaardbaar.

Als een grievende maatregel wordt genomen ten aanzien van een burger, zonder dat die zijn standpunt naar voren kan brengen, vind ik dat niet aanvaardbaar, wie het ook moge zijn. Zo kan iedereen immers op grond van bepaalde informatie in een kwaad daglicht worden gesteld, waarbij het nadeel dat ontstaat niet onmiddellijk kan worden rechtgezet. De heer Spaak werd in zijn jeugd ook door de Staatsveiligheid geficheerd...

De voorzitter. - Net zoals u en ik, neem ik aan...

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik ook, uiteraard, omdat ik er voor de paarsgroene revolutionairen veel te conventionele opvattingen op nahoud. We zullen aan de volgende minister van Justitie vragen om ons de fiches mee te delen die hij over ons heeft.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik wijs op een soortgelijk probleem dat zich in de Franse Gemeenschap in een onderwijsdossier voordoet. Daar wordt een benoeming verhinderd door informatie die van de Staatsveiligheid afkomstig is. Dit komt dus wel meer voor en daarom wordt dit probleem van door de Staatsveiligheid meegedeelde informatie best op een algemene wijze geregeld.

De voorzitter. - Men moet verschillende dossiers niet door elkaar halen. We zullen het probleem aan de bevoegde commissie voorleggen en het Comité I zal over de grond van de zaak verslag uitbrengen. Vergeet niet dat België één van de enige landen in Europa is waar een democratische controle terzake mogelijk is. We mogen wat dit betreft niet klagen...

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Natuurlijk niet, we stellen alleen de vraag.

Mondelinge vraag van de heer Johan Malcorps aan de minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, over «de toepassing van de wetgeving inzake de opiniepeilingen» (nr. 2-1253)

De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Met de wet van 18 juli 1985 heeft de Belgische wetgever de bekendmaking van opiniepeilingen aan een aantal regels onderworpen. De algemene doelstelling van deze wet bestond erin de publieke opinie te beschermen tegen misleiding of manipulatie door opiniepeilingen die niet aan minimale kwaliteitseisen voldoen. Daarom moesten de instituten die dergelijke opiniepeilingen uitvoeren en bekendmaken, zich schikken naar bepaalde regels inzake objectiviteit. Een commissie voor de opiniepeilingen zou toezien op de naleving van deze wet.

In eerste instantie werd de bekendmaking van politieke opiniepeilingen in verkiezingsperiodes zelf verboden. Deze bepaling werd echter fel aangevochten omdat ze in strijd bleek met het recht op vrije meningsuiting zoals bepaald in de Grondwet en in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Door de wetswijziging van 21 juni 1991 werd het beruchte artikel 5 over het publicatieverbod in sperperiodes opgeheven.

In 1991 werd er echter niet voor gekozen de wet van 1985 geheel op te heffen. Een aantal bepalingen werd zelfs verfijnd. Bij de publicatie van een opiniepeiling moet een hele reeks van gegevens meegedeeld worden aan de commissie voor de opiniepeilingen, zoals peilingsinstelling, doelgroep, datum, beoogd doel van de peiling, manier van ondervragen, aantal personen dat meewerkte, methode van de steekproef, grootte van het oorspronkelijke staal, betrouwbaarheidsinterval, procedure van extrapolatie en weergave van de gestelde vragen. Een deel van deze gegevens moet ook verplicht vermeld worden bij de publicatie van de peiling. De wet voert zelfs een kwaliteitslabel in voor instituten voor opiniepeilingen en legt ook strikte regels vast voor het respect voor de persoonlijke levenssfeer van de ondervraagde personen. Op advies van de commissie voor opiniepeilingen kan de minister voor Economische Zaken instituten erkennen of de erkenning intrekken.

Het lijkt er sterk op dat deze wet grotendeels dode letter gebleven is. Er zijn geen uitvoeringsbesluiten gepubliceerd. De commissie voor opiniepeilingen is niet geïnstalleerd. Ik heb wel vernomen dat de sector zelf tot afspraken poogt te komen op basis van de internationaal overeengekomen ESOMAR-gedragscode. Omdat niet alle instituten willen meewerken, is een akkoord daarover mislukt. In de komende weken of maanden is misbruik dus niet uitgesloten.

Naar aanleiding van de rol die opiniepeilingen speelden bij de recente Nederlandse verkiezingen, rijzen opnieuw vragen over de maatschappelijke rol van opiniepeilers. Vindt de minister de bestaande wetgeving nog nuttig? Waarom is de wet nooit uitgevoerd? Is de minister zinnens om de bestaande wettelijke bepalingen alsnog uitvoerbaar te maken of zal hij ten minste aansturen op een interne gedragscode binnen de sector zelf?

De heer Charles Picqué, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid. - Voor de wet van 18 juli 1985 werden inderdaad geen uitvoeringsbesluiten genomen. De commissie voor opiniepeilingen werd dus nooit opgericht. De reden hiervoor moet ongetwijfeld gezocht worden in het feit dat de oorspronkelijke wet de bekendmaking verbood van elke opiniepeiling gedurende de 30 dagen die een verkiezing voorafgaan. Deze aanslag op de persvrijheid bracht zulke reacties teweeg dat de wetgever in 1991 besloot dit verbod op te heffen. De wet kreeg hierdoor echter geen praktische toepassing aangezien geen enkele van de opeenvolgende regeringen die commissie heeft opgericht.

Het is ongetwijfeld opportuun de wetgeving te evalueren, maar het is zeker niet dringend met het oog op de komende verkiezingen. De vastgelegde procedure - de oprichting van een commissie die bestaat uit vier magistraten - zou eenvoudiger moeten worden gemaakt, maar er moeten waarborgen komen dat de peilingen eerlijk verlopen en dat de resultaten betrouwbaar zijn.

Ik ben van mening dat de peilingen veel meer zijn dan een eenvoudige momentopname van de opinie. Ze hebben tevens een zelfvoorspellend effect, aangezien ze op een bepaalde wijze bijdragen tot het resultaat dat ze voorspellen. Het is voor de goede werking van een democratie dus zeer belangrijk dat de peilingen betrouwbaar zijn.

Men kan mij inderdaad verwijten dat ik niets heb gedaan om dit probleem op te lossen. Het is inderdaad zo dat ik dit probleem niet als een prioriteit heb beschouwd. Toen ik besefte dat ik hiervoor bevoegd was, was het te laat om nog iets te doen.

De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Het verheugt me dat de minister het probleem erkent. Ik ben zeker geen voorstander van het verbod om in de sperperiodes peilingen bekend te maken. Dat werd gelukkig in 1991 geschrapt. Wel moeten er voor opiniepeilingen minimale kwaliteitseisen gelden. Er is een wetgeving, maar die is nooit ten uitvoer gelegd. Dat is nochtans nodig, want op dit ogenblik mag eigenlijk alles. We hebben gezien dat in andere landen de publieke opinie door opiniepeilingen werd misleid of beïnvloed. Ik hoop dat binnen de sector afspraken kunnen worden gemaakt en dat we vanaf de volgende regeerperiode werk kunnen maken van een evaluatie van de wet.

Mondelinge vraag van de heer Josy Dubié aan de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking over «de hongersnood in Afrika» (nr. 2-1256)

De heer Josy Dubié (ECOLO). - Nu de aandacht van de internationale gemeenschap begrijpelijkerwijs is toegespitst op de oorlog in Irak, dreigt in Afrika een stille tragedie zonder voorgaande in de vergeethoek en de onverschilligheid te belanden.

Volgens het Wereldvoedselprogramma en volgens de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties worden 38 miljoen Afrikanen, vooral kinderen, vrouwen en ouderen, bedreigd door een van de verschrikkelijkste hongersnoden die dit continent ooit heeft gekend.

Het Wereldvoedselprogramma en de FAO doen al maandenlang tevergeefs wanhopige oproepen om massale hulp te krijgen. Volgens een recent AFP-bericht is met de hulp die beide organisaties vragen, een bedrag van één miljard dollar gemoeid. Dat is minder dan wat de Amerikaans-Britse machtsontplooiing in de Golf al heeft gekost, om nog te zwijgen van een eventuele oorlog, die volgens specialisten tussen de 250 en de 1.500 miljard dollar zal kosten.

Vanochtend hoorde ik op de radio dat de Amerikanen bereid zijn 24 miljard te betalen aan Turkije om er hun troepen te mogen legeren en dat de Turken 40 miljard eisen. Aan de ene kant 40 miljard om mensen te doden, aan de andere kant één miljard om 38 miljoen levens te redden!

Mijnheer de staatssecretaris, dit stilzwijgen is een regelrechte schande. Volgens de VN gaat het om een van de vreselijkste hongersnoden uit de mensheid. Zullen wij, zoals in 1984-1985 in Ethiopië, moeten wachten tot reporters, zoals ik zelf destijds, beelden doorseinen van uitgemergelde baby's en oude mensen vooraleer de internationale gemeenschap eindelijk in beweging komt?

Uit het antwoord op een mondelinge vraag die ik op 19 december jongstleden over ditzelfde onderwerp heb gesteld, weet ik gelukkig dat België en meer bepaald uw departement al een inspanning heeft gedaan. De minister van Buitenlandse Zaken antwoordde toen dat u in januari bijzondere maatregelen zou nemen om tegemoet te komen aan de uitzonderlijke roep om hulp van het Wereldvoedselprogramma. Natuurlijk kan een klein land als België niet in zijn eentje het hoofd bieden aan deze vreselijke dreiging.

Mijnheer de staatssecretaris, hoe staat het, volgens de inlichtingen waarover u beschikt, met de hongersnood in de verschillende streken van Afrika? Hoe heeft België op deze tragedie gereageerd en wat zijn de verdere plannen? Hoe legt u de onverschilligheid van de internationale gemeenschap uit? Wat kan er worden gedaan opdart de internationale gemeenschap, en meer in het bijzonder Europa en de Verenigde Staten, hun verantwoordelijkheid op zich nemen en aan de gespecialiseerde instellingen van de Verenigde Naties de middelen geven om de hongersnood te bestrijden?

De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - De heer Dubié heeft gelijk: de cijfers zijn verbijsterend, voorzover een menselijk drama als een hongersnood natuurlijk in cijfers kan worden gevat. De vergelijking met de cijfers voor militaire uitgaven is natuurlijk nog verbijsterender.

Wat weten wij op dit ogenblik over het hongersnoodalarm in Afrika? Ziehier enkele cijfers van het Wereldvoedselprogramma over het voedseltekort in de belangrijkste geteisterde gebieden.

In Oost-Afrika zouden 17 miljoen mensen door de hongersnood getroffen zijn. De belangrijkste oorzaken zijn bekend: de droogte, het AIDS-virus dat steeds meer structurele problemen in de voedselproductie veroorzaakt en, vooral wat Zimbabwe betreft, de weerslag van een aantal ongelukkige beleidsmaatregelen.

In de Hoorn van Afrika zijn 18 miljoen mensen getroffen. Naast de structurele zijn de belangrijkste oorzaken in Eritrea en Ethiopië de opeenvolgende droogtes, de gevolgen van het conflict dat dit land net als Soedan heeft geteisterd, en de algemene instabiele toestand in het gehele gebied, dat met een vluchtelingenprobleem heeft af te rekenen.

In het gebied van de Grote Meren lijden 2,74 miljoen mensen echt honger. De belangrijkste oorzaken zijn het voortdurende conflict, de verplaatsing van de bevolking en dus ook van de boeren, en het feit dat het nagenoeg onmogelijk is om voedsel van de ene naar de andere streek te vervoeren.

Bijna een half miljoen mensen in West-Afrika, Kaapverdië en Mauritanië hebben ook af te rekenen met extreme droogtes.

In Sierra Leone, Liberia, Guinea en Ivoorkust woeden burgeroorlogen. Volgens de huidige schattingen zijn hierbij meer dan 800.000 mensen betrokken, maar door de situatie in Ivoorkust zou dit aantal nog kunnen toenemen.

Het Wereldvoedselprogramma schat dat er 5,3 miljoen ton voedsel nodig is om het hoofd te kunnen bieden aan de crisis. De dringende hulpoproep voor Oost-Afrika in 2002 werd slechts voor iets minder dan de helft gefinancierd.

Om het hoofd te helpen bieden aan de grote voedselcrisis in Ethiopië op het einde van de jaren '80 heeft België het Belgisch Overlevingsfonds opgericht. Het bestaan ervan werd in 1999 bij wet met tien jaar verlengd. Met dit fonds blijven wij structurele programma's voor voedselhulp steunen in de meest bedreigde landen. Dit fonds heeft in 2002 ongeveer 15,5 miljoen uitgegeven en voor 2003 werd er 22.225.000 euro versneld op de begroting ingeschreven. Het gaat hier niet om voedselhulp, maar om hulp aan de landbouwproductie en voor de structurele programma's tot verbetering van de voedselvoorziening in de armste, landelijke gebieden in Afrika.

Gelet op de heersende noodtoestand moet er massale voedselhulp komen. In 2002, lang voor het Wereldvoedselprogramma de alarmbel luidde over de hongersnood in Afrika, heeft België al een bijdrage van meer dan zeven miljoen euro geleverd aan het voedselhulpprogramma in de meest bedreigde gebieden.

Gezien de nog slechtere vooruitzichten voor 2003 heb ik eind november 2002 de verschillende diensten van mijn administratie opgedragen om de vereiste dossiers voor te bereiden. De begroting voor voedselhulp werd met twee miljoen euro verhoogd. Deze verhoging past in de algemene verhoging van de begroting voor ontwikkelingssamenwerking.

Wegens de ernst van de situatie heb ik de begroting voor voedselhulp met spoed laten opstellen. De volgende beslissingen werden genomen. België zal voor vier miljoen euro voedselhulp leveren aan het regionale noodprogramma van het Wereldvoedselprogramma. Voor het herstel van de landbouw in Mozambique overwegen wij een bijdrage van 300.000 euro via de FAO. In de Hoorn van Afrika zal België zich concentreren op Ethiopië met een bijdrage van 1.680.000 euro aan het noodhulpprogramma van het Wereldvoedselprogramma. Bovendien zal een bedrag van 371.000 euro worden toegekend aan een noodoperatie van de Vlaamse afdeling van het Rode Kruis, die gericht is op de meest kwetsbare bevolkingsgroepen.

Beide operaties komen bovenop een lopend voedselhulpprogramma van de BTC, in uitvoering van een bilateraal akkoord met de Ethiopische regering, waarvan het bedrag werd opgetrokken tot één miljoen euro.

In sommige gebieden is men blijven produceren en deze producten zouden naar de meest getroffen gebieden moeten worden vervoerd. Dat komt overigens ook de plaatselijke producenten ten goede. Wij trachten dit systeem te bevorderen, maar als er niet wordt geproduceerd, is het uiteraard niet werkzaam.

In Centraal-Afrika zullen wij 400.000 euro bijdragen aan het Wereldvoedselprogramma voor de verplaatste bevolkingsgroepen in de DRC. In Burundi zullen wij via het Wereldvoedselprogramma een bedrag van 1.224.991 euro vrijmaken, deels voor voedselnoodhulp en deels voor de bestaande voedselbanken voor de minstbedeelden.

Een belangrijk gedeelte van de hulp zal besteed worden aan dringende landbouwherstelprogramma's; zo worden zaaigoed en werktuigen geleverd aan kleine boeren die daarmee dikwijls naar hun streek terugkeren. Dat gebeurt hoofdzakelijk via de FAO. Aan Burundi wordt een bedrag toegekend van 1.100.000 euro en aan de DRC 1.450.000 euro.

Onze voedselhulp aan Rwanda voor een bedrag van 600.000 euro zal door het Rode Kruis ter plaatse worden gebracht, hoofdzakelijk naar de overbevolkte gevangenissen. De Rwandese regering neemt maatregelen, maar de gevangenen hangen nagenoeg uitsluitend af van hulp van de internationale gemeenschap, of zelfs van hulp van hun families die zich zelf in een kritieke situatie bevinden. Het gaat om een groep van uiterst kwetsbare mensen aan wie het altijd al zeer moeilijk is het levensnoodzakelijke te bezorgen.

Kaapverdië wordt zwaar getroffen door droogte. Wij zullen het een bedrag van 400.000 euro toekennen via het Wereldvoedselprogramma.

Ik heb mijn administratie verzocht om deze beslissingen voor een bedrag van iets meer dan een half miljard Belgische frank in versneld tempo uit te voeren.

Volgende principes worden steeds in acht genomen bij het toekennen van voedselhulp: de hulp is volledig ongebonden; als het mogelijk is, wordt voorrang gegeven aan aankopen ter plaatse; de bijdragen mogen niet worden gebruikt voor de aankoop van GGO-levensmiddelen.

U vraagt naar de plannen voor de toekomst. De begroting voor voedselhulp is opgebruikt, maar sommige begrotingen kunnen nog worden aangepast: zo kan bijvoorbeeld de begroting voor dringende hulp ook voor voedselhulp worden aangewend.

U hebt terecht het probleem-Irak aangehaald. Tot op vandaag hebben wij geen enkele specifieke beslissing genomen met betrekking tot humanitaire of voedselhulp aan de bevolking in Irak. Tien dagen geleden had ik een ontmoeting met de heer Diouf, directeur-generaal van de FAO. Wij hadden het over de zeer slechte toestand in dat land en over de onbeschrijfelijke perspectieven in geval van oorlog. Zoals u weet, zal er een beroep worden gedaan op de internationale gemeenschap voor het herstel van de schade. Voor ons is het een elementaire morele verplichting om daarop in te gaan. Wie het conflict overleeft, kunnen wij niet zo maar laten omkomen.

Wij hebben in dezen nog geen enkele beslissing genomen, maar als de oorlog in Irak uitbreekt, zal dat ten koste van de Afrikaanse volkeren zijn. Wij zullen trachten die klip te omzeilen, maar ik vrees dat wij, net zoals in het geval van Afghanistan, daarin niet zullen slagen.

De bewustwording op Europese en op wereldschaal geschiedt veel te traag en zonder veel diepgang. Toch heeft de Raad Algemene Zaken op 8 en 9 december de voedselcrisis in Oost-Afrika en in de Hoorn van Afrika ter sprake gebracht. Op 4 februari jongstleden heeft de Europese Commissie een vergadering georganiseerd met vertegenwoordigers van de verschillende directoraten die betrokken zijn bij het uitwerken van een antwoord op deze crisis, en met de lidstaten.

Er werd een balans opgemaakt van de oorzaak van de crisissen, de toestand en de aanpak op korte, middellange en lange termijn. Op de volgende vergadering van het comité voor voedselhulp van 28 maart aanstaande zal hieraan worden voort gewerkt. Van Europa mag er dus een reactie van enige omvang worden verwacht. U hebt evenwel volkomen gelijk: als de crisis rond Irak blijft voortduren of als de oorlog uitbreekt, dan zal de toestand in Afrika nog moeilijker worden.

De voorzitter. - Mijnheer Dubié, ik ben van mening dat dergelijke vragen als vragen om uitleg zouden moeten worden gesteld. Dit onderwerp verdient een lange discussie. De spreektijd blijft beperkt tot drie minuten aan beide zijden. Ik ben van mening dat de hongersnood in Afrika een andere vorm van debat verdient, waarin de fracties tussenbeide kunnen komen.

De heer Josy Dubié (ECOLO). - Ik zou nochtans kort willen reageren op de uiteenzetting van de minister.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Voor een probleem van deze omvang kunnen wij ons moeilijk op het reglement beroepen. Tal van collega's, waaronder ook mijn fractie, voelen zich betrokken bij dit probleem en wensen het woord te nemen.

De heer Josy Dubié (ECOLO). - Ik heb de cijfers van de direct bedreigde bevolkingen in de verschillende delen van Afrika eens op een rijtje gezet. Dat is een macabere bedoening die een nog dramatischer cijfer oplevert, namelijk meer dan 43 miljoen bedreigde mensen.

Ik ben het eens met de heer Mahoux dat het hier om een zeer ernstig probleem gaat en dat wij er ons bewust van moeten zijn dat er hic et nunc moet worden opgetreden. In de wereld dreigen 43 miljoen mensen op de meest wrede en zinloze wijze om het leven te komen. Het Wereldvoedselprogramma vraagt één miljard dollar om hen te helpen, terwijl de Amerikanen bereid zijn om 24 miljard en waarschijnlijk zelfs 40 miljard dollar te betalen aan Turkije om vrije doorgang te verlenen aan hun troepen die dood en vernieling moeten gaan zaaien in Irak. Daar gaat het om.

Ik zou willen dat men begrijpt dat het vandaag van wezenlijk belang is dat men zich om die mensen bekommert. Ik was ontsteld de staatssecretaris te horen zeggen dat, mocht de oorlog in Irak uitbreken, Afrika nogmaals in de vergeethoek terecht zal komen en dat de ongelukkige slachtoffers tweemaal zullen betalen, door de hongersnood en door de oorlog in Irak.

De voorzitter. - Dat hebt u daarstraks al gezegd.

De heer Josy Dubié (ECOLO). - U bent wellicht niet geïnteresseerd in 43 miljoen doden?

De voorzitter. - Mijnheer Dubié, als u zulk een vraag als mondelinge vraag indient en u zich bovendien veroorlooft om dat soort commentaar uit te brengen, dan wordt dat ronduit onbetamelijk!

Wetsontwerp houdende instemming met de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds, met de Bijlagen, I, II, III, IV, V, VI, VII en VIII, met de Protocollen 1, 2, 3, 4, 5 en 6, en met de Slotakte, gedaan te Luxemburg op 29 oktober 2001 (Stuk 2-1431)

Algemene bespreking

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 2-1431/1.)

-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.

Mensenhandel en visafraude (Stuk 2-1018)

Bespreking

De heer Paul Galand (ECOLO), corapporteur. - Ik ben de heer Hordies als corapporteur opgevolgd.

Alle politieke fracties, en vooral mevrouw Willame, die vermeld wordt in het verslag van de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden, hebben bijgedragen tot onze werkzaamheden. Dat verslag werd eenparig goedgekeurd nadat mevrouw Willame op de formulering van aanbevelingen had aangedrongen.

De heer Wille heeft geen moeite gespaard om de commissiewerkzaamheden af te ronden met een stevig verslag en nuttige aanbevelingen. De prestatie van mevrouw Thijs en mezelf in het jongerenparlement in Kinshasa was bemoedigend voor de democratie. Ik dank ook de diensten, die door de commissieleden gewaardeerd worden voor hun uitstekend werk en hun efficiëntie tijdens de vergaderingen en de buitenlandse opdrachten.

Het verslag van stuk 1018/1 bevat 143 bladzijden plus de bijlagen. Stuk 1018/2 is beknopter en verwijst naar het kader waarin dit verslag nu wordt voorgesteld.

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (CDH). - Het werd nooit goedgekeurd. We hebben het maandag ontvangen. Het is nieuw.

De heer Paul Galand (ECOLO). - Ik heb het over het commissieverslag. Dat werd aangenomen.

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (CDH). - Niet het tweede verslag waarin verwezen wordt naar talrijke kunstgrepen die niets te maken hebben met het onderwerp!

De heer Paul Galand (ECOLO). - De aanbevelingen werden in de commissie aangenomen. Wendt u tot de voorzitter van de commissie.

Stuk 1018/3 bevat de aanbevelingen van de subcommissie die door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden werden goedgekeurd. Het volledige verslag van de bezoeken op het terrein, de getuigenissen en de hoorzittingen staan in het schriftelijke verslag. Ik vestig er evenwel de aandacht op dat Papa Wemba genoemd wordt in de voetnoot op bladzijde 118 van stuk 1018/1 dat verslag uitbrengt van de ontmoeting met de heer Yambuya, directeur-generaal van de Direction Générale des Migrations (DGM) in Kinshasa. De netwerken van zogezegde muzikanten worden beschreven onderaan de bladzijde 121 van stuk 1018/1. Ook andere netwerken worden beschreven. Die beschrijvingen maken deel uit van de ontmoeting met mevrouw Tshombe, commissaris-generaal van de francofonie en met vertegenwoordigers van NGO's.

Bepaalde punten van de aanbevelingen verdienen een speciale vermelding. Jonge vrouwen vallen het meest ten prooi aan menshandel omdat vele onder hen in een onzekere situatie leven. Daarom werd gewezen op het belang van de armoedebestrijding, die op termijn de enige oplossing is.

Dankzij onze bezoeken ter plaatse kunnen we ons concreet rekenschap geven van de situatie en de uitdagingen van de personeelsleden van onze ambassades en consulaire diensten en ook van de bevolking aldaar. In Kinshasa hebben de heer Wille, mevrouw Lizin en mevrouw Thijs en ikzelf het volledige traject afgelegd dat een asielaanvrager moet volgen, te beginnen met de file vóór de ambassade, om 7.30 uur 's ochtends. Dan pas wordt duidelijk welke breuklijn bestaat tussen twee realiteiten.

Tussen het krijgen van de officiële documenten die het formulier moeten vergezellen en het ontbreken van een burgerlijke stand ontwikkelt zich een circuit voor het aanmaken van wat door sommigen met enige ontnuchterende humor echte valse documenten wordt genoemd. De uiteenzetting door de juridische raadgeefster van de Belgische ambassade op bladzijden 113 en 114 is in dat opzicht verhelderend. Ik citeer: "Eén van de grote problemen is dat de Kongolezen niet over een identiteitskaart beschikken. Reispassen worden dan ook op basis van de verklaringen van de betrokkenen en tegen betaling afgeleverd".

Daarom heeft de commissie in de aanbevelingen, naast de punten met betrekking tot de controles, de coördinatie en de opleiding van de personeelsleden, ook de klemtoon gelegd op de ontwikkelingssamenwerking. De lokale overheden moeten meer steun krijgen en er moeten opnieuw accurate werkingsregels worden ingevoerd voor de burgerlijke stand. Dat is ook nodig om elk kind dat geboren wordt zijn recht op identiteit te waarborgen, alsook op gezondheidszorg en onderwijs.

Hiermee sluit de commissie zich aan bij één van de hoofdbekommernissen van de minister met betrekking tot de landen van het zuiden en het oosten, namelijk de vestiging en de versterking van de rechtsstaat ten bate van hun bevolking.

De verslagen die vandaag worden voorgelegd, zijn het gevolg van het verslag dat op 13 juli 2001 werd goedgekeurd met betrekking tot mensenhandel en prostitutie. Daarin werd al verwezen naar de visafraude en de rol ervan. Onderhavig verslag is geconcentreerd op de aspecten "visafraude". Onlangs nog zijn ernstige feiten omtrent het frauduleus verstrekken van visa aan het licht gekomen, wat bewijst dat de werkzaamheden van de subcommissie opportuun en gerechtvaardigd zijn.

Onze subcommissie heeft concrete maatregelen voorgesteld om de mensenhandel uit te roeien. Deze hardnekkige plaag van onze moderne tijd maakt het tussenpersonen en malafide profiteurs mogelijk rijk te worden met de illegale verplaatsing van personen en herleidt deze personen tot koopwaar. Dat is een schande, een belediging van de menselijkheid. Iedereen is daarvan overtuigd.

Visafraude is één van de middelen die deze tussenpersonen aanwenden om hun ellendige handel uit te bouwen, onder het mom van enige legaliteit. Onze subcommissie heeft zich tot taak gesteld de aandacht te vestigen op de oorzaken ervan en heeft een aantal aanbevelingen geformuleerd om ze te verhinderen.

Ik kom niet teug op de hoorzittingen die we gehouden hebben. Ze zijn duidelijk weergegeven in het verslag. Ze hebben ons ervan overtuigd dat een aantal procedures voor het toekennen van visa niet zeer veilig zijn en dat de verschillende consulaire posten in het buitenland nogal verschillend optreden.

We hebben ons dan ook gericht op preventie, een efficiëntere controle, informatie over en doorzichtigheid van de procedures en de internationale samenwerking.

Het gebeurt nog te vaak dat maatregelen pas worden genomen als het probleem in de openbaarheid komt en het kwaad al geschied is. Nochtans komt fraude met officiële documenten al lang voor bij talrijke strafbare activiteiten. Corruptie van ambtenaren, vervalsing en diefstal van documenten zijn enkele van de gebruikte methodes. In onze aanbevelingen worden preventieve maatregelen voorgesteld met betrekking tot het personeel van de diplomatieke posten en de geldigheid van de documenten.

We stellen twee soorten controle voor: de controle van de personeelsleden die de visa geven en de controle van de visumaanvragen. We mogen geen achterdocht opwekken ten opzichte van de meerderheid van de personeelsleden die hun taak in de diplomatieke posten gemotiveerd en deskundig vervullen, maar de controlecellen moeten worden versterkt en onverwachte controles moeten mogelijk worden gemaakt.

Een aantal van die controles zouden dankzij de informatica gemakkelijk kunnen worden uitgevoerd. Zodra de diplomatieke posten geautomatiseerd zijn - en dat moet prioriteit krijgen - en hun gegevens kunnen worden ingezameld en uitgewisseld, kunnen via de computer meer en systematischere controles worden gehouden.

We zijn ook de informatie over en de doorzichtigheid van de procedures nagegaan. Voor de asielaanvragers is de toekenningsprocedure dikwijls te ondoorzichtig. Als ze er niet meer wijs uit worden en hun aanvraag geblokkeerd wordt door een administratieve demarche die te lang blijft aanslepen of waarvoor geen duidelijke termijn werd medegedeeld, is de verleiding groot om een beroep te doen op tussenpersonen die vertrouwd zijn met de administratieve geplogenheden, maar ook met parallelle methodes. Met informatie over de procedure, meer doorzichtigheid over de voortgang van een aanvraag en een positievere begeleiding van de aanvragers, zouden ze minder geneigd zijn een beroep te doen op twijfelachtige tussenpersonen.

De internationale samenwerking heeft per definitie betrekking op de verplaatsingen van personen tussen Staten. Er moet dan ook een efficiënte en interactieve samenwerking komen. De Staten hebben daar een rechtstreeks belang bij, ze worden immers alle in meer of mindere mate met het probleem geconfronteerd.

Ik zal niet de zeven bladzijden aanbevelingen van de commissie lezen, maar ik wil uw aandacht vestigen op enkele van die aanbevelingen die nogal origineel zijn en een belangrijke vooruitgang mogelijk zullen maken.

Punt 1.7: "De commissie verzoekt de regering de mogelijkheid tot het verlenen van meer autonomie en verantwoordelijkheid aan de diplomatieke posten te onderzoeken, mits bindende regelgeving. Zo moet het volgens de commissie mogelijk zijn dat over de visumaanvraag van kandidaat-studenten, wetenschappers, bekende zakenlui, kunstenaars en sportlui, die aan de vereiste voorwaarden voldoen, op korte termijn wordt beslist".

Logge en tijdrovende asielaanvraagprocedures rijmen niet met efficiëntie en belasten de verantwoordelijke personeelsleden te veel. Sommige asielaanvragen leveren geen enkele moeilijkheid op. Als de procedures in bepaalde gevallen worden vergemakkelijkt en vereenvoudigd, zouden de personeelsleden ook in moeilijke situaties een beter rendement halen.

Punt 1.9: "Om de rechtsstaat behoorlijk te laten functioneren waarbinnen de burgers ervaren dat hun rechten worden geëerbiedigd, moet eenieders identiteit worden erkend en beschermd. (...) De commissie beveelt dan ook aan dat de Belgische ontwikkelingsprogramma's op zeer grote schaal de wederinvoering van accurate werkingsregels voor de burgerlijke stand ondersteunen." Ik heb dat punt al aangehaald.

Punt 5.5: "De commissie verzoekt de minister van Buitenlandse Zaken ervoor te zorgen dat het visumpersoneel elkaar kan ontmoeten, informatie uitwisselen en zich bijscholen op de consulaire contactdagen of door het organiseren van aparte dagen rond dat thema; dat gebeurt nu weinig of niet om budgettaire redenen." Volgens ons behoren actieve en snelle cellen voor de uitwisseling van informatie en ervaringen tussen posten die hetzelfde soort situaties meemaken, tot de beste middelen om de fraude te bestrijden.

De commissie beseft wel dat budgettaire middelen nodig zijn om die aanbevelingen te kunnen uitvoeren. Dat is een politieke keuze. De huidige en de volgende regering moeten voor de nodige middelen zorgen om die fraude te bestrijden. Ons land heeft een traditie van gastvrijheid en openheid. De commissie wil het zeker niet omvormen tot een versterkte burcht. De meeste asielzoekers zijn overigens eerlijke mensen die om persoonlijke en professionele redenen naar ons land komen en verdienen ons vertrouwen en respect. Zij mogen bij hun asielaanvraag geen hinder ondervinden van de strengere procedures, al beseft de commissie dat dit misschien wel het geval zal zijn. Het kan echter niet dat een klein aantal mensen met slechte bedoelingen onze wettelijke bepalingen omzeilen en netwerken van mensenhandel installeren op ons grondgebied. Onze aanbevelingen moeten die praktijken uitroeien.

Ik dank de commissieleden voor hun werk en vraag u het verslag en de bijgevoegde aanbevelingen goed te keuren.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS), corapporteur. - In de eerste plaats dank ik de minister voor zijn aanwezigheid bij dit debat, dat weliswaar belangrijk is, maar toch minder belangrijk dan de talrijke vergaderingen die hij de jongste tijd moet bijwonen. We waarderen ook het standpunt dat hij heeft ingenomen.

In 1994 werd naar aanleiding van de publicatie van een boek over de prostitutie in Gent voor het eerst de aandacht gevestigd op het probleem van de mensenhandel in Europa en in ons land. De auteur, een journalist, heeft het bestaan van het fenomeen mensenhandel en van prostitutienetwerken in België aan het licht gebracht.

Een onderzoekscommissie in de Kamer leidde tot de opstelling van een eerste wet in 1995. De Senaat heeft terecht besloten het probleem en de toepassing van de wet systematisch te volgen. De wet maakt van souteneurschap een ernstiger misdrijf en biedt de mogelijkheid netwerken te vervolgen.

In het eerste verslag van vijf jaar geleden wordt erop gewezen dat de manier waarop de politie het dossier aanpakt, moet worden verbeterd. Twee jaar later wordt in een nieuw verslag gepleit voor de herziening van een aantal interne instructies bij justitie om het fenomeen effectief te kunnen aanpakken. In beide sectoren valt nog heel wat te zeggen en er is nog heel wat werk.

De verslagen behandelen drie aspecten: sport, visafraude en prostitutie. De visafraude wordt vandaag behandeld en de prostitutie zal ongetwijfeld ook nog aan bod komen.

In het hoofdstuk over de visafraude wordt onderzocht op welke manier een sector die we tot nu toe niet grondig hebben bestudeerd, de regels inzake toegang tot het grondgebied en de wet op de mensenhandel toepast. We hebben daarom onderzocht hoe de buitenlandse posten de visa-aanvragen behandelen.

Ik raad iedereen aan het verslag te lezen. Het bevat zeer uitgebreide gegevens die ons door de heer Genot zijn verstrekt. We hebben tevens uw kabinetschef, de heer Grauls gehoord, die secretaris-generaal van het departement was geworden. Het verslag geeft een gedetailleerde beschrijving van de consulaire praktijk, waardoor het op zich al een zeldzaam document is.

Op basis van die gegevens hebben we beslist dat er nader moest worden onderzocht wat er precies op het terrein gebeurt.

We hebben verscheidene werkbezoeken afgelegd. Ik heb mij vooral toegespitst op Oekraïne, Moldavië en Congo.

In Moldavië is de toestand duidelijk: iedereen, behalve de bedlegerige bejaarden, wil het land verlaten. We worden hier geconfronteerd met een gigantisch fenomeen in een land met een onduidelijk internationaal statuut, een autonome republiek, maar met een onbewaakte grens met Oekraïne.

In dergelijke gebieden, aan de grens van landen die zich nog niet op toetreding tot de Europese Unie voorbereiden, is het risico op illegale handel manifest aanwezig.

In Moldavië is elk middel om weg te komen goed. Er zijn geen cijfers, maar blijkbaar zou het in 90% van de gevallen om smokkel gaan, waarvan een groot gedeelte over Oekraïens grondgebied en via onze Oekraïense instellingen, die een zeker toezicht uitoefenen.

Het eerste element dat ons is opgevallen en dat we in de aanbevelingen hebben beschreven, is dat de post geen feedback krijgt over de toelating die op een bepaald moment wordt gegeven.

Als er overeenstemming bestaat tussen het advies van de Dienst Vreemdelingenzaken en dat van de post, wordt het visum uitgereikt, maar de post komt nooit te weten wat er nadien met de betrokken persoon gebeurt en of hij alle regels eerbiedigt.

Dat is niet zo erg wanneer het één persoon betreft, maar wanneer het om een reisbureau gaat, liggen de zaken toch wel anders, en als er herhaaldelijk sprake is van overtredingen wordt het nog vervelender. Dat zien we nu met de groep van Papa Wemba.

Het wantrouwen van de posten is gebaseerd op het feit dat men zeker weet dat de hele bevolking van de betrokken landen - Oekraïne, Moldavië, Congo - in aanmerking komt om ooit een visum aan te vragen. In die landen vragen mensen geen visum aan omdat ze van plan zijn een land te bezoeken en daarna terug te keren. De consulaten en ambassades worden er bestookt met aanvragen van mensen die een weg zoeken naar een beter leven.

In Oekraïne werden de problemen uitgebreid besproken. De aanbevelingen waarvoor de posten pleiten, worden in het verslag opgesomd.

De Oekraïense overheid is perfect op de hoogte van de handel in vrouwen die bestemd zijn voor de prostitutie. Ze gaan ervan uit dat de vrouwen zeer goed weten wat hun te wachten staat. Onze gesprekspartners lieten zelfs verstaan dat het niet nodig was iets aan dat fenomeen te doen. Zowel in Oekraïne als in Rusland zou de overheid zich maar weinig met het probleem bemoeien. Pooierschap is weliswaar strafbaar, maar wordt zelfden bestraft en wie naar het rijke Europa wil gaan om in de prostitutie te gaan werken, is vrij om dat te doen.

Van de overheid kan nauwelijks medewerking worden verwacht. We zouden in de eerste plaats tot een gezamenlijk standpunt moeten kunnen komen met Rusland en Oekraïne over het probleem van de criminaliteit in die sectoren. Er moet worden gestreefd naar samenwerking op het vlak van politie en justitie.

In Oekraïne vernamen we dat de Duitse ambassade van alle Europese landen het grootste aantal visa-aanvragen te verwerken had. Dat was ook het geval bij de Duitse ambassade in Moldavië.

Tijdens een vergadering met de Duitse consul en met de adjunct-consul hoorden we dat Duitsland door Kiev aan de tand was gevoeld over de toekenning van Schengenvisa. Uiteindelijk bleek dat de afwezigheid van controles en het ongewoon hoge aantal visa het gevolg was van een min of meer geheim akkoord tussen kanselier Schröder en de voorzitter van de joodse gemeenschap in Duitsland, waardoor leden van de joodse gemeenschap in Oekraïne gemakkelijker naar Duitsland konden komen. Om de oorzaak van migraties beter te kunnen begrijpen, moeten we op de hoogte zijn van dergelijke bilaterale overeenkomsten. In dit geval betreft het een overeenkomst tussen Duitsland en de joodse gemeenschap, waaraan Duitsland veel verschuldigd is. Als we op de hoogte zijn van die zaken, kunnen we misbruiken vermijden die wellicht veel moeilijker kunnen worden opgespoord. Aangezien enkel joden gebruik kunnen maken van die regeling, volstaat het om zich op de Israëlische ambassade van Kiev als jood te laten registreren. Daar ligt de oorsprong van het probleem: heel wat mensen verklaren zich jood om zich te kunnen beroepen op een bilaterale overeenkomst met Duitsland.

Die overeenkomst verklaart het abnormaal hoge aantal aanvragen bij het Duitse consulaat en het ongenoegen van de andere consulaten van de Schengenlanden. In vele gevallen wordt er niet gecontroleerd of de betrokkene inderdaad jood is en aanspraak kan maken op de voordelen van de overeenkomst. Het wordt alleszins niet gecontroleerd door mensen die in staat zijn te oordelen dat een dergelijke procedure de deur openzet voor een massale vlucht naar Europa.

We hebben een aanbeveling geformuleerd zodat men de toestand goed zou begrijpen, vooral de feiten die zich in Sofia hebben afgespeeld. We dringen erop aan dat de Schengenpartners op de hoogte worden gebracht van bilaterale overeenkomsten en dat ze er, indien mogelijk, controle op kunnen uitoefenen. Dat geldt niet enkel voor overeenkomsten met Duitsland die betrekking hebben op joodse of andere gemeenschappen. We hebben overigens vernomen dat Duitsland aan een bijzondere overeenkomst werkt ten voordele van Duitstalige bevolkingsgroepen in de verschillende landen van de vroegere Sovjet-Unie.

Ik wil het nu niet hebben over de misbruiken in een land zoals Transnistrië, dat niet is erkend. Duizenden mensen uit Moldavië steken er de grens over om via Oekraïne naar België te komen.

Een andere aanbeveling heeft betrekking op de behartiging van de Luxemburgse belangen door ons land. Wanneer België de controles opvoert, worden de aanvragen vaak via Luxemburg ingediend. Dat is gebeurd in het geval van Santo Domingo, maar er werd ook op gewezen in het kader van ons werkbezoek in Kiev.

De volgende punten lijken ons absoluut noodzakelijk: nauwe samenwerking tussen de Dienst Vreemdelingenzaken en de consulaire posten; voortzetting van de informatisering in ambassades en consulaten; informatie over bilaterale akkoorden die door Schengenlanden worden afgesloten.

Het gedeelte van het verslag dat betrekking heeft op Kinshasa heeft heel wat media-aandacht gekregen naar aanleiding van de arrestatie van een muzikant in Frankrijk. Bij ons bezoek aan Kinshasa hadden we de indruk dat de armoede er alomtegenwoordig is en dat er wanhopig wordt gezocht naar een eventuele band met een familielid in België. Er is bijgevolg een grote afzetmarkt voor allerlei documenten. Men heeft er niet enkel te maken met handel in visa, de documentenhandel begint al in een vroeger stadium want men moet kunnen aantonen dat er familiebanden bestaan met een persoon die reeds in België is gevestigd. Valse identiteitspapieren zijn in Congo en in andere Franstalige Afrikaanse landen bijgevolg zeer gegeerd. Om dit fenomeen een halt toe te roepen, moet de staatsstructuur in Congo en in heel Afrika worden hersteld, anders wordt het steeds moeilijker familiebanden te bewijzen. De verkoop van documenten voor familiehereniging is een echte handel. Dat zal in de toekomst nog verergeren.

Ik raad de geïnteresseerden aan het verslag te lezen van het onderhoud met de heer Yambuya, de adjunct-directeur van de "Direction générale de migration", die ons heeft bevestigd dat dergelijke praktijken courant voorkomen, en met mevrouw Isabel Tshombe, de dochter van Moïse Tshombe, die het probleem van de handel in minderjarige meisjes heeft bestudeerd alvorens de commissie te ontvangen.

De netwerken bestaan uit muzikanten, predikanten van verschillende kerken, buitenlandse en Congolese priesters en NGO's, die kinderen naar Kinshasa sturen.

Minderjarige meisjes leveren natuurlijk veel geld op. In dat verband wil ik erop wijzen hoe de MONUC-leden zich 's avonds in Kinshasa gedragen. Dat hebben mevrouw Thijs en ik persoonlijk kunnen vaststellen. Die mensen moeten niet onderdoen voor de meest geduchte trafikanten en pooiers in de Belgische zone. Ze bezoeken de zeldzame ongure etablissementen die 's nachts open zijn en waar men meisjes vindt tussen 10 en 15 jaar. Dergelijk gedrag is strijdig met de VN-regels.

Ik heb de heer Kofi Annan geschreven om die toestand aan de kaak te stellen. Tot op heden heb ik geen antwoord ontvangen. Ik hoop alleszins dat de betrokkenen tot de orde zijn geroepen. De regels met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke gezondheid van het kind worden op die manier met voeten getreden.

De netwerken, waarvan Papa Wemba een voorbeeld is, komen aan bod op de bladzijden 121 tot 123 van ons verslag. Op de bladzijden 124 en 125 wordt de tot op heden onopgeloste zaak beschreven van Sylvie en het prostitutienetwerk waarvan ze het slachtoffer is geworden.

Sylvie werd zonder papieren naar België gebracht om als prostituee te werken. Ze probeert haar familie in N'Djili te laten weten waar ze is en tegelijkertijd verdenkt ze haar familie ervan haar te hebben verkocht.

Ik wil er overigens op wijzen dat Tabita, een klein meisje van vijf jaar, door een minister van uw partij is teruggestuurd naar dezelfde luchthaven in N'Djili. Dat zal ik hem nooit vergeven. Iedereen weet hoe het er in die luchthaven aan toegaat.

Ook wij hebben die plaats bezocht en hebben kunnen vaststellen dat de procedures er niet correct worden toegepast. Tussen reizigers kunnen er gemakkelijk papieren worden uitgewisseld waarop al een uitreisstempel staat. Zolang aan de ingang van het vliegtuig in Kinshasa niet wordt gecontroleerd of de personen die aan boord gaan, wel degelijk degenen zijn die een uitreisstempel hebben gekregen, blijven de problemen bestaan. De oplossing van die problemen behoort niet tot onze bevoegdheid, maar tot die van de Congolese overheid. Soms merken we dat Congolese bewakingsagenten zich erover verheugen wanneer een van hun vrienden erin geslaagd is in België te geraken. Als iedereen in Congo op die manier denkt, is het natuurlijk moeilijk een efficiënt controlesysteem te realiseren.

We hebben aanbevelingen geformuleerd met betrekking tot de aanvraag van visa en de risicogroepen. We moeten niet alle muzikanten wantrouwen, maar wanneer een muzikant zich naast zijn muzikale activiteiten ook bezighoudt met mensensmokkel, dan moet er worden ingegrepen. We mogen enkel erkende muzikanten en kunstenaars toelaten. Hetzelfde geldt uiteraard voor zaken- en sportlui.

Het ambassadepersoneel mag niet te lang in dezelfde post blijven. Dat geldt vooral voor het lokale personeel, dat slecht wordt betaald. Bovendien moeten we waakzaam blijven om ongeoorloofde praktijken in verband met het verwerven van documenten te vermijden, onder meer schijnhuwelijken, huwelijk bij volmacht, verstoting en sekstoerisme.

In China worden er misbruiken gesignaleerd met studentenvisa. Alle jonge meisjes van een dorp komen naar Sjanghai en verklaren in een bepaalde school te gaan studeren, waarvan de ambassade gemakkelijk kan controleren dat ze effectief bestaat. Uiteindelijk komen de meisjes via familiale netwerken van kleine criminaliteit in restaurants terecht.

Tot besluit van mijn commentaar bij de aanbevelingen wijs ik nog op een bijzonder feit. We hebben in de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden het werk van de subcommissie Mensenhandel overgenomen en een tekst toegevoegd die mevrouw Willame meteen ongetwijfeld zal toelichten. We hebben geen namen of concrete feiten vermeld. Toch maak ik een uitzondering voor Marokko, waar abnormale situaties zijn vastgesteld die vaak het gevolg zijn van bepaalde gewoonten of van een te lang verblijf op dezelfde plaats. We vragen dat het ministerie bijzonder veel aandacht besteedt aan dit dossier van mensenhandel en dat onze aanbevelingen strikt worden opgevolgd. Anders stelt de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden voor na de verkiezingen een onderzoekscommissie op te richten. Door een bezoek aan een consulaat, dat twee weken op voorhand aangekondigd was, kan men immers geen dubieuze praktijken opsporen.

Ik wens de heer Wille te zeggen dat ik geen kritiek heb op de manier van werken. Dit verslag is een bron van informatie. Hermine Bokhorst toont in haar boek aan dat het Albanese milieu in België vandaag nog even misdadig is als acht jaar geleden, wanneer wij de wet goedgekeurd hebben. Wij hebben nochtans geen gelegenheid voorbij laten gaan om daarop te wijzen. Er zijn acties mogelijk. De Senaat reikt daarvoor voldoende elementen aan. De wet moet daar zelfs niet voor worden gewijzigd: de regering moet gewoon onze aanbevelingen uitvoeren.

De heer Paul Wille (VLD), corapporteur. - Het verslag van mevrouw Lizin en de heer Galand is zo volledig en degelijk uitgewerkt, dat ik me gerust kan beperken tot een paar algemene opmerkingen.

In deze bijzonder delicate problematiek zijn we er toch in geslaagd goed onderzoekswerk te verrichten zoals dat van de Senaat mag worden verwacht.

Mijns inziens hebben we ook voldoende rekening gehouden met de overwegingen van de minister van Buitenlandse Zaken die aanvankelijk twijfels had over de oprichting van commissie die het onderwerp zou onderzoeken. Achteraf beschouwd moeten we trouwens erkennen dat we bijzonder goed hebben kunnen samenwerken. Ik wil de minister en zijn diensten overigens danken voor die samenwerking.

We hebben heel wat technisch werk kunnen leveren en ook een inventaris kunnen opmaken van de vele problemen. De mogelijke relatie tussen visazwendel en de georganiseerde criminaliteit was de rode draad doorheen onze werkzaamheden. Over dossiers als dat van Sofia/Bulgarije en de zaak-Lebbe, die het voorwerp uitmaken van een gerechtelijk onderzoek, kon de minister uiteraard niet de klaarheid brengen die de commissieleden graag snel hadden gewild. Zoals ik de minister in een brief al heb geschreven, blijven we die zaken echter op de voet volgen.

Een cruciaal getuigenis was dat van de heer Leman. Hij schetste heel duidelijk de vele problemen die zich voordoen bij het verlenen van Schengen-visa en die kunnen aanleiding geven tot zowel visamisbruik als visazwendel. Volgens de heer Leman gaat het over zeer vele gevallen.

De commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden heeft in haar verslag tal van voorbeelden uit de praktijk beschreven. We hebben op die manier kennis gemaakt met de realiteit op het terrein in de overtuiging dat goed inzicht in een problematiek de basis legt voor de taak van het parlement, namelijk de regering controleren. We hebben daarvoor twee landen uitgekozen met een totaal verschillend profiel. In het ene kan je elk document in handen krijgen, gewoon omdat je het kan kopen. In het andere land bestaat de rechtsstaat niet meer en burgerlijke stand al evenmin waardoor maar weinig geloof kan worden gehecht aan de documenten die er circuleren.

Gewapend met die kennis waren we in staat om een heel gamma potentiële misbruiken te leren zien. In feite verwondert het ons al lang niet meer dat er elke maand dossiers bovenkomen als datgene dat sinds gisteren de mediabelangstelling wegdraagt. We weten ondertussen dat er tal van gelijkaardige gevallen en tal van netwerken bestaan.

Op basis van die inzichten hebben we een hele reeks aanbevelingen kunnen doen, ook inzake logistiek en inzake de opleiding van zowel het ambulante als het vaste personeel.

Tot slot meen ik dat we goed rekening hebben gehouden met de bezorgdheid die de minister bij het begin van onze werkzaamheden heeft geuit, namelijk dat we steeds de uitstekende reputatie van onze diplomatie voor ogen zouden houden. Ons onderzoek en onze vaststellingen over de gebreken die af en toe in ons systeem voorkomen, wekken mijns inziens nooit de indruk dat het hele systeem kaduuk zou zijn. De manier waarop we hebben gewerkt en onze conclusies tonen integendeel aan dat we ook zonder parlementaire onderzoekscommissie goed werk kunnen leveren.

Onze aanbevelingen zijn zeer concreet en kunnen daardoor door de regering gemakkelijk worden omgezet in feitelijke maatregelen. Misschien mag een parlement een regering niet opjagen, maar toch wil ik haar nu al verwittigen: als er niet snel maatregelen komen, zal de commissie zonder twijfel nog een tandje bijsteken en de regering een nieuwe reeks van concrete dossiers aan de hand doen ten einde haar besluitvorming te versnellen. We houden ook de mogelijkheid van een onderzoekscommissie achter de hand, ook al gaan we er voorlopig vanuit dat de ervaring van de voorbije maanden heeft geleerd dat de minister zelf of zijn opvolger de problematiek van zeer nabij willen blijven volgen en dat ze de unaniem goedgekeurde aanbevelingen van de commissie zullen willen implementeren.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik dank mevrouw Lizin en de heer Galand voor het verslag. De heer Galand moest halverwege de werkzaamheden invallen, in de plaats van de heer Hordies. Toch heeft hij zijn taak tot een goed einde gebracht.

Wij hebben in de subcommissie gezien dat mensenhandel en visafraude evenveel met elkaar verbonden zijn als een kip met een ei. We hebben ook gezien dat visafraude de rode draad is doorheen de mensenhandel en doorheen de mensensmokkel. Beide begrippen worden dikwijls met elkaar verward.

Mensenhandel is één van de belangrijke thema's geworden binnen de Europese Unie en binnen de verschillende lidstaten en vooral binnen de snel evoluerende maatschappij. Daarom en vooral ook door de ervaringen uit de vroegere rapporten, meende ik, twee jaar geleden, dat het belangrijk was een diepgaand onderzoek te voeren. De meeste leden waren aanvankelijk voor dat idee gewonnen. De heer Leman van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding vond dit een zeer nuttig initiatief voor de democratie en voor haar transparantie. We hadden echter buiten onze vice-premier gerekend. Hij werd heel boos en zei dat, indien we ons onderzoek zouden voortzetten, de regering in gevaar zou worden gebracht. De meeste leden van de meerderheid hebben toen teruggekrabbeld, maar we hebben onze werkzaamheden in de commissie toch voortgezet. We konden weliswaar minder diepgaand werk verrichten. Dat is ook te zien in het verslag. Ook de heer Wille heeft dat in het verslag vermeld.

Toch denk ik dat we goed hebben gewerkt.

Bij zijn eerste uiteenzetting in de subcommissie maakte de heer Leman ons meteen duidelijk dat er bijzonder veel vormen van visamisbruik bestaan. Wij hebben dat ook vastgesteld tijdens onze onderzoeken ter plaatse. Onze oren gingen nog meer tuiten toen de heer Leman over concrete gevallen sprak. Van overal in de wereld wordt op gesofisticeerde wijze getracht een ticket te verwerven om naar één van de Schengenlanden, dus niet enkel naar België, te komen. Er staan tal van voorbeelden in het verslag.

Een grote moeilijkheid bij de mensenhandelorganisaties is dat ze horizontaal gestructureerd zijn. Dat maakt het heel moeilijk om een volledig netwerk op te rollen. Een mensenhandelnetwerk bestaat immers uit verschillende niches: de taxichauffeurs, degenen die zorgen voor het verhuur van gebouwen, degenen die zorgen voor de visa. Dat maakt het voor de speurders niet makkelijk, zeker wanneer ze met ongelijke middelen moeten strijden tegen de georganiseerde criminaliteit en tegen de georganiseerde netwerken.

Daarnaast hebben we op de ambassades vastgesteld dat er een tactiek van uitnodigingen bestaat. Er gaan uitnodigingen naar privé-personen, ondernemingen, dansgroepen, muziekgroepen, ... om personen in opdracht naar het land van hun voorkeur te kunnen laten komen. Soms gaat het om uitnodigingen voor enkele individuen, maar soms voor tientallen personen. Uit alles blijkt dat er een groot probleem bestaat bij de toekenning van de visa voor Schengenlanden. In sommige gevallen kunnen we spreken van een regelrechte visazwendel binnen maar ook rond de EU-ambassades. Terwijl we op onderzoek waren aan onze ambassade konden we niet echt vaststellen dat er zwendel gebeurde.

Wij hebben tijdens ons onderzoek geen zwendel kunnen vaststellen. Naar verluidt is de Belgische ambassade bijzonder streng, maar andere ambassades zouden het iets makkelijker maken om een visum te bekomen. Het gaat echter niet om vijf of tien visa, duizenden visa zijn tegen harde valuta over de toonbank gegaan.

Goedmenende burgers die nooit enig misbruik hebben gepleegd en een grondige reden hebben om een visum aan te vragen, hebben het vaak onvoorstelbaar moeilijk om er een te bekomen terwijl misdadigers en criminelen die handiger zijn, over valse documenten beschikken en een beroep kunnen doen op netwerken, veel gemakkelijker een visum kunnen bekomen en hun land kunnen verlaten.

Zowel in Kinshasa als in Kiev hebben wij een beter inzicht gekregen in de problematiek. Wij hebben er mensen ontmoet die hun job echt ter harte nemen. Zij kunnen natuurlijk maar zo ver gaan als mogelijk is met de middelen waarover zij beschikken.

De Duitse ambassade in Kiev levert jaarlijks 200.000 Schengen-visa af aan Oekraïense Duitsers en aan legale joodse emigranten.

De zaak Wemba roept herinneringen op aan ons bezoek aan de ambassade in Kinshasa. Mevrouw Lizin heeft overigens voortdurend en in alle toonaarden gevraagd hoe het stond met Papa Wemba en het uitgebreid gevolg waarmee hij telkens naar België en andere Schengenlanden reist.

Muziek- en dansgroepen zouden vaak dekmantels zijn voor mensensmokkel van Congo naar Schengenlanden, niet alleen via de Belgische, maar ook via andere ambassades.

Wij moeten de ambassades in de mogelijkheid stellen om een gepaste onderzoeksprocedure te starten als zij een visumaanvraag ontvangen van een grote groep. Meestal komen die groepen verschillende keren naar Europa en de geruchten alleen al doen vermoeden dat men beter alert is.

Mij werd verteld dat het kabinet van de vice-premier al een jaar geleden over deze praktijken werd ingelicht, maar dat de ambassade in dit verband nooit duidelijke richtlijnen heeft ontvangen. Nu de vice-premier hier aanwezig is, kan hij mij misschien van repliek dienen. Voor muzikanten uit Congo worden de visa niet ambtshalve uitgereikt. Ik had dus graag van de vice-eerste minister vernomen of Vreemdelingenzaken over de zaak Papa Wemba werd geraadpleegd.

Een Congolees kan toch makkelijker een visum voor ons land bekomen als hij een uitnodiging kan voorleggen en in voorkomend geval kan hij ook makkelijker anderen meebrengen. Ik weet niet of voor personen die officieel worden uitgenodigd, dezelfde regels gelden als voor personen die door een culturele organisatie worden gevraagd. Zelf organiseer ik ook een folklorefestival en ik weet hoe moeilijk het soms is om visa te krijgen voor groepen die uit andere dan Schengenlanden komen.

Het is een goede zaak dat de commissie duidelijke aanbevelingen heeft geformuleerd en unaniem heeft goedgekeurd, ook al heb ik een aantal opmerkingen gemaakt bij sommige.

Hoever staat het met de algemene informatisering van onze ambassades en consulaten? Enkele jaren geleden werd ons verzekerd dat die op korte termijn zou worden gerealiseerd. We zijn bijna aan het einde van de zittingsperiode gekomen, maar toch is het interessant om daarover meer te vernemen.

Het is bovendien belangrijk om een specifieke controledienst op te richten die kan nagaan of in de ambassades alles correct verloopt. De samenwerking en afspraken tussen de landen van de EU zijn daarvoor van onschatbare waarde. Als er een bezoek van een parlementaire delegatie wordt aangekondigd, wordt er natuurlijk voor gezorgd dat alles piekfijn in orde is, maar er moet worden gecontroleerd of dat altijd zo is.

Ik zal het verhaal niet doen van onze ontmoeting met de zaakgelastigde van de Duitse ambassade, waaruit blijkt dat niet alle Schengenlanden op dezelfde wijze controleren. Het is bijzonder spijtig dat één en ander soms te wensen over laat.

Ik hoop dat onze aanbevelingen niet in dovemansoren zullen vallen. Het is van uitzonderlijk groot belang om zowel een binnenlandse als een gemeenschappelijke strategie met de partners van de EU uit te bouwen. We beschikken nu over een rapport. We weten dat onze inspanningen groter hadden moeten zijn. We hebben op twee jaar tijd slechts negen hoorzittingen georganiseerd. Tal van andere werkzaamheden doorkruisten die van de commissie zodat we aan dit probleem te weinig tijd hebben besteed. Misschien kunnen we dat in de volgende zittingsperiode goedmaken. Het gaat immers om een thema dat in de toekomst actueel zal blijven. Regering en parlement kunnen daaraan samen werken. Eén van de aanbevelingen gaat trouwens over die opvolging.

Ik heb nog een laatste opmerking. Mevrouw Lizin sprak over de priesters. Ik wens even iets recht te zetten, niet omdat ik tot de CD&V behoor, maar omdat er verkeerde conclusies kunnen worden uit getrokken. Het gaat niet om priesters van de katholieke kerken. Het gaat namelijk om priesters van de 1148 kerken, allemaal des églises de réveil, die in Congo werden opgericht en die misbruik maken van de situatie van degenen die het minder goed hebben. Wij keuren dat niet goed. Op pagina 133 van het verslag staat daarover volgende uitspraak van onze ambassadeur: "De traditionele kerken veroorzaken niet zozeer problemen: zij passen autodiscipline toe. De zogenaamde églises de réveil opereren echter als ware sekten en beschikken over veel geld."

Tot slot druk ik de wens uit dat de regering werk zal maken van onze aanbevelingen. We zijn dat velen binnen en buiten België verschuldigd.

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (CDH). - De publicatie van het boek Femmes dans les griffes des aigles van Hermine Bokhorst en de arrestatie in Parijs van Papa Wemba, een bekend Congolees zanger die ervan verdacht wordt aan het hoofd te staan van een netwerk van mensenhandel en het vervalsen van paspoorten, hebben de mensenhandel en de visafraude brandend actueel gemaakt.

Plotseling kregen enkele aanbevelingen van ons verslag ook extra aandacht. Bij het lezen van de verslagen over de visaproblemen in het kader van de mensenhandel, was ik ervan overtuigd dat de commissie hier een omvangrijk probleem aanpakte. Het heeft immers te maken met de drang van de landen uit het oosten en het zuiden om zich aan te sluiten bij de landen van het noorden, met asiel en ontwikkelingssamenwerking.

Het verslag van 35 bladzijden van het bezoek van een delegatie aan Oekraïne bewijst hoeveel moeilijkheden de Belgische en Duitse ambassades ondervinden om de visafraude te bestrijden.

In de DRC is er geen Burgerlijke Stand meer en is de sociale toestand zo erg dat de Congolezen die in België of Nederland gevangengenomen worden, liever in de gevangenis blijven dan naar hun land terug te keren. Ik verwijs naar pagina 118 van het verslag.

Ik werd bijzonder getroffen door de getuigenis van de consul-generaal in Marokko, die ik namens de subcommissie Mensenhandel ontmoet heb om hem vragen te stellen over het visaprobleem in Marokko. Omdat het bezoek op een feestdag plaatshad, konden we het consulaat spijtig genoeg niet bezoeken. Enkele maanden later vernam ik dat er tegen deze consul een gerechtelijk onderzoek geopend is naar aanleiding van illegaal uitgereikte visa.

Als ondervoorzitter van de subcommissie vraag ik mij af of wij ons werk in de commissie wel voldoende afgestemd hebben op dit gigantische en dramatische probleem.

We lezen in het verslag 2-1018/1 van 27 januari 2003 dat de subcommissie in twee jaar tijd negen keer bijeengekomen is om het probleem van de mensenhandel en visafraude te bespreken. Dat is een gemiddelde van drie vergaderingen per zittingsjaar, bijzonder weinig voor een onderwerp dat betrekking heeft op mensen die als vee of gewone gebruiksgoederen worden beschouwd.

Ik veronderstel dat er om die reden op 4 februari een nieuw verslag gekomen is - de heer Wille werd plotseling rapporteur - dat in de commissie echter nooit besproken werd en waarin teruggekomen wordt op alle activiteiten sinds 1999 van de subcommissie en de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden met betrekking tot onderwerpen die er slechts zijdelings betrekking op hebben.

Wie wil men hier belachelijk maken? Het Europees voorzitterschap was een voorwendsel om de werkzaamheden van de commissie in 2001 gedurende zes maanden te onderbreken. In 2002 begon men pas na acht weken en na twee herinneringen van mij, werk te maken van de aanbevelingen rond het gevoelige dossier van de visafraude.

De tijdschema's die de voorzitter in april en oktober 2002 aan alle leden van de commissie gestuurd had, werden niet nageleefd, want anders zouden de heer Galand en ik, rapporteurs, en de voltallige commissie zich nu kunnen buigen over het probleem van het souteneurschap.

De subcommissie heeft de zaken volgens mij op de lange baan geschoven.

Ik vraag bovendien sedert half december de vertaling van het verslag van de regering over de strijd tegen mensenhandel en kinderporno in 2001. Ik heb eergisteren na een telefoongesprek met de verantwoordelijke voor het verslag de officieuze Franstalige versie van dit overigens vrij degelijke verslag gekregen.

Ik heb op 7 juni 2002 samen met de subcommissie bij Belgacom een colloquium georganiseerd met als thema: "Mensenhandel: hoe strijden tegen de netwerken van het Internet?" Hooggeplaatste vertegenwoordigers van de wetenschappelijke, politionele en gerechtelijke wereld hebben daaraan hun medewerking verleend. Haast alle leden van de commissie hebben er gesproken en een onderdeel van het colloquium voorgezeten.

Dat colloquium wordt, ondanks mijn protest, nergens vermeld. Men belooft mij altijd dat dit voor een volgend rapport is, maar dat zal er nooit komen. Er belanden, om chic te doen, wel een hoop neprapporten op onze banken waarin zelfs niets staat over het verslag van 19 maart 2002 van de heer Malmendier over "De strijd tegen de kinderpornografie vanuit het oogpunt van de politiepraktijk".

De heer Paul Wille (VLD), corapporteur. - Het ging om een verslag van de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (CDH). - In het voorliggende verslag worden nochtans ook heel wat activiteiten van die commissie opgesomd.

Ander voorbeeld. We hebben in de commissie, met gesloten deuren, twee uur geluisterd naar mevrouw Coen. Ik vind daar in het verslag slechts enkele regels over terug, misschien omdat het onderhoud met gesloten deuren verliep. Waarom werden de niet-vertrouwelijke en algemene documenten die de leden van de subcommissie gekregen hebben, niet in de bijlage opgenomen? Waarom werd er niet verwezen naar de discussie die aanleiding gaf tot twee brieven die naar de ministers van Buitenlandse Zaken en Justitie verzonden werden? Ik heb de antwoorden van 7 en 11 februari vandaag gekregen. Ik heb heel wat vragen bij die traagheid. Waarom zo weinig transparantie en de bekendmaking, voor de schone schijn, van negen verslagen die in deze regeerperiode aan de immigratie zijn gewijd? Dat is een manier om de zaak van de visafraude te laten doodbloeden.

Ik maak een vergelijking met het buitenland. De Franse nationale assemblee heeft gedurende negen maanden over dat onderwerp vergaderd en heeft negentig hoorzittingen gehouden in Parijs, Straatsburg, Lyon, Marseille, Nice, Montpellier, Moldavië en Oekraïne. Ze heeft een onderbouwd, levendig en concreet verslag opgesteld met als titel L'esclavage en France aujourd'hui. Wanneer men echt gemotiveerd is kan men op korte tijd veel realiseren. Ik heb in mijn hoedanigheid van ondervoorzitter gedaan wat ik kon om een en ander in beweging te brengen.

De regering is bijzonder traag in het afhandelen van de zaken-Rouvroy, -Coen en -Lebbe. Het onderzoek in de zaak-Lebbe werd pas in december 2002 afgesloten in plaats van in 1998.

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - U hebt het over het trage verloop van het onderzoek en u verwijst daarbij naar de regering. Geen enkele minister van de regering heeft daar iets mee te maken. Ik moet hier herhalen wat ik aan onze Israëlische vrienden gezegd heb, namelijk dat de scheiding der machten in België nog altijd bestaat.

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (CDH). - Natuurlijk. Ik verwijs alleen naar de banden tussen sommige zaken en leden van de regering, maar misschien heb ik mij slecht uitgedrukt. U zult echter begrijpen dat ik mij erger omdat ik de antwoorden van de heer Verwilghen en van uzelf pas vandaag gekregen heb, daar waar ze op 7 en 11 februari geschreven werden.

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - En dan?

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (CDH). - Vandaag is het 20 februari.

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ik ben er trots op dat een antwoord op zulke brief binnen de tien dagen kan worden verstuurd. Mijn diensten werken uitstekend.

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (CDH). - U begrijpt het niet. Het antwoord kwam wel snel, aangezien de heer Wille zijn brieven op 23 januari geschreven heeft en de ministers er respectievelijk op 7 en 11 februari op geantwoord hebben. Ik vraag mij alleen af waarom wij, kleine leden van een subcommissie van niemendal, die brieven pas op 20 februari gekregen hebben.

De voorzitter. - Er zijn geen kleine leden van een subcommissie van niemendal!

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (CDH). - Ik verwijt de ministers niets. Het ergert mij alleen dat men zo lang gewacht heeft om de brieven door te sturen naar de leden van de subcommissie.

De heer Paul Wille (VLD), corapporteur. - Wat mevrouw Willame zegt, is niet correct. De commissie heeft gezamenlijk besloten de twee brieven te schrijven. Ik heb de twee antwoorden aan het commissiesecretariaat gegeven, dat ze u op de in de Senaat gangbare wijze heeft bezorgd. Aangezien u de antwoorden nu al in uw bezit hebt, is er zeer snel gewerkt.

Voorts is de inhoud van de brief niet van die aard, dat hij u per drager had moeten worden bezorgd. Het antwoord van de minister van Justitie is immers bijzonder formalistisch. Dat geldt overigens niet voor het antwoord van de minister die hier aanwezig is.

Ik ben het er niet mee eens dat het te lang heeft geduurd alvorens u de brief hebt ontvangen.

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (CDH). - U hebt altijd op alles een antwoord, mijnheer Wille.

De heer Paul Wille (VLD), corapporteur. - Ik geef u een juist en eerlijk antwoord.

Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (CDH). - Mevrouw Coen sprak tijdens de hoorzitting over de infiltratie in de ministeries van de georganiseerde misdaad uit het oosten, maar kan haar diplomatische carrière toch voortzetten. We hebben echter geen goed zicht op deze zaak waarin veel gore details naar buiten zijn gebracht.

Ik maak mij vooral zorgen over het dossier van Casablanca. Het onderzoek loopt en het gaat om een delicaat probleem. Ik heb de indruk dat ik me heb laten beetnemen. Ik was immers zo naïef om alles wat de consul-generaal mij over de visafraude verteld heeft te geloven en in het verslag te laten opnemen. Nadien werd die persoon naar België teruggeroepen en is er tegen hem een gerechtelijk onderzoek geopend.

De aanbevelingen zijn moeizaam tot stand gekomen, maar ze lijken mij uitstekend omdat ze zo concreet zijn.

Ik zou het bijzonder interessant vinden te horen wat de minister denkt over onze algemene aanbevelingen.

De aanbevelingen 6 en 7 over het sekstoerisme, de schijnhuwelijken en huwelijken bij volmacht, de verstotingen en de studentenvisa kunnen de basis zijn voor de oplossing van de problemen, bijvoorbeeld in Marokko. Ik hoop maar dat men ons geen problemen verzwegen heeft.

Ik vind het voor de individuele visa van groot belang dat er voortaan een lijst zal worden opgesteld van alle tenlastenemingen die een persoon gedurende de vijf jongste jaren aanvaard heeft.

De aanbevelingen met betrekking tot het personeel van de ambassades zijn een gevolg van onze bezoeken ter plaatse. Wij pleiten voor de oprichting in het ministerie van Buitenlandse Zaken van een autonome dienst die het recht zou hebben om de ambassades of consulaten op gelijk welk tijdstip te controleren, op basis van informatie van de bevoegde consulaire diensten. Is dat mogelijk? (De minister schudt ontkennend het hoofd) We kunnen daar dus alleen maar van dromen!

Ik heb nog een meer algemene bedenking. Ik herinner mij de toespraken die de ministers vóór 11 september 2001 afgelegd hebben over de prioriteit die ze wilden geven aan de strijd tegen de mensenhandel en bijgevolg ook aan de strijd tegen de visafraude. Heeft de regering als gevolg van de internationale context na de gebeurtenissen van 11 september 2001 geen andere keuze gemaakt en voorrang gegeven aan de strijd tegen het terrorisme ten nadele van de strijd tegen de mensenhandel en visafraude?

Ik vindt het spijtig dat men ons na al het werk dat de Senaat verricht heeft, een halflege fles aanbiedt, maar tegelijk verheugt het me dat die fles toch halfvol is.

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - In de eerste plaats zal ik de algemene aanbevelingen overlopen.

Punt 1.2. De informatisering van de posten is voor een groot deel gerealiseerd. Dat betekent dat 74,5% van alle visumaanvragen via elektronische weg gebeurt. Tegen het einde van dit jaar moet dit project normalerwijze zijn beëindigd. Ik betreur het trouwens dat de informatisering niet veel vroeger heeft plaatsgevonden. De hele operatie moest in minder dan twee jaar tijd worden uitgevoerd. Aangezien de nodige middelen niet voorhanden waren, heb ik moeten werken met budgettaire verschuivingen.

Punt 1.3. De ambassades en consulaten-generaal hebben toegang tot de gegevens die zijn opgenomen in de relevante databanken, maar niet via elektronische weg. Er wordt momenteel evenwel een project uitgewerkt om de Belgische posten in het buitenland op elektronische wijze toegang te verlenen tot die gegevens, die om de zes uur worden bijgewerkt.

Punt 1.4. In de FOD Buitenlandse Zaken staat de dienst Inspectie der Posten in voor de controles van de posten. Naar aanleiding van de moeilijkheden in Casablanca is gebleken dat de inspectiedienst de gesignaleerde problemen zeer snel aanpakt. Ik ben het ermee eens dat de controle nog kan worden verhoogd om de verleiding tot frauderen in de kiem te smoren.

Punt 1.5. De samenwerking tussen mijn diensten en de dienst Vreemdelingenzaken verloopt vlot en zal ongetwijfeld nog verbeteren wanneer de gegevensbanken elektronisch consulteerbaar worden.

Punt 1.6. De Schengenstaten hebben in 1999 besloten een lijst van documenten op te stellen die mogen worden voorzien van een visum. In toepassing van artikel 14 van de Schengenovereenkomst mag geen Schengenvisum worden aangebracht in een paspoort dat niet als geldig is erkend door de Schengenstaten. De handleiding is opgesteld als hulpinstrument bij de toepassing van artikel 14. De Beneluxlanden nemen een gezamenlijk standpunt in met betrekking tot de al dan niet te erkennen documenten. Als een Beneluxland over voldoende redenen beschikt om een document niet te erkennen, aligneren de twee andere partners zich.

Punt 1.7. Ik heb de minister van Binnenlandse Zaken voorgesteld het koninklijk besluit van 20 juli 1999 houdende de bevoegdheidstoekenning inzake de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te wijzigen ten einde een gedeelde bevoegdheid met de minister van Buitenlandse Zaken mogelijk te maken inzake visa van korte duur.

Ook de weigering van visa door de posten wordt mogelijk gemaakt. Voor sommige categorieën van visumaanvragen, zoals voor zakenlui, wordt reeds een bijzondere procedure toegepast. Ook kan aan personen aan wie de jongste twee jaar door de diplomatieke posten van een Schengenstaat verschillende visa werden verleend, ambtshalve een visum worden verleend, hoewel voor onderdanen van de betreffende landen de Dienst Vreemdelingen moet worden geraadpleegd.

De commissie drukt de wens uit dat over de visumaanvraag van kandidaat-studenten, wetenschappers, bekende zakenlui, kunstenaars en sportlui op korte termijn wordt beslist. Dat is ook mijn wens, maar in sommige gevallen maken dergelijke personen deel uit van risicogroepen. Dat is al gebleken en soms is het nemen van de juiste beslissing niet eenvoudig.

Met de vraag naar de erkenning en bescherming van eenieders identiteit in punt 1.9 legt de commissie de vinger op de wonde. Ik ben bereid de Staatssecretaris te vragen van dit punt een belangrijk element te maken in de programma's voor ontwikkelingshulp.

Punt 2. Wat individuele visumaanvragen betreft, kan de aanvrager de evolutie van zijn dossier volgen op de site van de FOD Binnenlandse Zaken. De tarieven en de gemiddelde behandelingstermijn voor visa korte duur hangen uit op de posten. Het is in geval van verder onderzoek of voor visumaanvragen voor een periode van meer dan drie maanden evenwel onmogelijk duidelijke termijnen voorop te stellen, gelet op de complexiteit van deze aanvragen. Die worden overigens meer aan mijn collega van Binnenlandse Zaken doorgestuurd omwille van het veel beperkter aantal gevallen waarin er kan worden overgegaan tot ambtshalve afgifte door de post.

Punt 2.2. Tussenpersonen, zoals reisbureaus, worden aan een onderzoek onderworpen en al dan niet geaccrediteerd door de post. De Europese partners worden eveneens op de hoogte gesteld.

Punt 2.3. Zoals mijn collega van Binnenlandse Zaken vind ik deze aanbeveling pertinent, maar de uitvoering ervan vergt bijkomende middelen.

Punt 3. Zowel voor personen behorende tot "risicogroepen" als voor de anderen wordt in geval van twijfel de visumaanvraag voorgelegd aan de Dienst Vreemdelingenzaken.

Punten 3.3 en 3.4. Het principe om via de FOD Buitenlandse Zaken en de federale politie bij de posten informatie te verspreiden over personen, organisaties, plaatselijke en Belgische bedrijven en reisbureaus die betrokken kunnen zijn bij mensenhandel, wordt al gevolgd, maar wordt onvoldoende in de praktijk omgezet bij gebrek aan middelen.

Punt 3.5. Kopieën van valse documenten worden door luchtvaartmaatschappijen toegezonden aan diplomatieke en consulaire posten van het betrokken land, maar niet in alle gevallen en niet in alle landen. Het is onmogelijk om de luchtvaartmaatschappijen een dergelijke maatregel in het buitenland op te leggen.

Punt 3.6. Het principe van registratie van tenlastenemingen door een natuurlijke of rechtspersoon biedt inderdaad de mogelijkheid om vele misbruiken te voorkomen. De problematiek wordt onderzocht in samenwerking met de diensten van Binnenlandse Zaken, maar veronderstelt eens te meer de nodige middelen.

Punt 4. Inzake samenwerking met de Schengenlanden en andere landen was de versterking van de consulaire samenwerking een bijzonder aandachtspunt in het raam van het Belgische Voorzitterschap. In Europees verband wordt gewerkt aan een project om een databank tot stand te brengen. Die zou te consulteren zijn door alle Schengenpartners. Alle toegekende en geweigerde visumaanvragen zouden erin worden opgenomen.

Punt 4.2. De INAD-formule, die in de DRC wordt gebruikt door de ambassades van de Schengenlanden, is een Belgisch initiatief dat werd genomen onder het Belgische Voorzitterschap en dat nog steeds wordt gevolgd.

Punt 4.3. Er werd te Pristina een Belgisch initiatief genomen voor het behandelen van de aanvragen van alle Schengenvisa door één loket binnen het Schengengebied. Dit kende geen positief resultaat. Een dergelijk opzet vereist, naast een aangepaste juridische context, ook de financiële middelen en de politieke wil van de partnerlanden. De voorwaarden tot het verkrijgen van visa in het Schengenkader voor de visa korte duur, worden hernomen in de gemeenschappelijke visuminstructies. De voorwaarden kunnen inderdaad verschillen van lidstaat tot lidstaat. In Europees verband wordt gestreefd naar een harmonisering. In alle Belgische diplomatieke en consulaire posten zijn echter dezelfde instructies van toepassing.

Punten 5.1. en 5.3. Om in risicolanden het hoofd te bieden aan problemen inzake visumafgifte werd de functie van visumagent in het leven geroepen. Deze personen krijgen in Brussel een speciale theoretische en praktische opleiding en worden nadien naar het buitenland gezonden. Deze personen onderzoeken de aanvragen, die door het lokaal personeel aan het loket worden behandeld, grondig om ze nadien voor beslissing aan de consul voor te leggen. Deze visumagenten zijn onderworpen aan een roterend systeem.

Punt 5.2 De dossiers van de lokale agenten worden in de gevoelige posten - zoals hierboven aangehaald - nagetrokken door de visumagenten die zelf geregeld van post veranderen.

Punt 5.4 De procedure is afgelopen en 19 nieuwe agenten zijn vertrokken op post.

Punt 5.5 Er worden geregeld consulaire contactdagen gehouden. Multidisciplinaire zendingen worden van Brussel naar punctuele posten gestuurd om, waar nodig, zowel kennis als werkwijzen bij te sturen. Met een groter budget dat enkel voor een algemene bijscholing van visumagenten zou kunnen worden besteed, zou men nog beter tegemoet kunnen komen aan de noden.

Het studentenvisum is een `visum van rechtswege'. De voorwaarden voor het verkrijgen van zulk een visum worden geregeld door de wet van 15 december 1980. Als de aanvrager aan die voorwaarden voldoet, wat vrij gemakkelijk is omdat ze minimaal zijn, moet het visum hem worden verleend. Het blijkt evenwel steeds moeilijker om de authenticiteit van de voorgelegde documenten na te gaan. Steeds vaker leggen de kandidaten de vereiste documenten voor, met name diploma's, ofschoon hun opleidingsniveau manifest onvoldoende is om in België hoger of universitair onderwijs te volgen. De diplomatieke posten zijn evenwel niet bevoegd om de kandidaten op dat vlak te beoordelen, ze gaan enkel na of aan de wettelijke vereisten is voldaan.

Het is duidelijk dat het studentenvisum een vrij gemakkelijk en steeds beter bekend middel is om België binnen te geraken. Die vaststelling laat vermoeden dat sommige zogenaamde studenten via die weg, maar in feite om andere redenen, naar België komen.

Het kan niet worden uitgesloten dat netwerken van deze weg gebruik maken om op legale wijze vreemdelingen naar België te laten komen.

Dat risico bestaat en er doen zich nu al ernstige problemen voor met Marokkaanse, Chinese en Congolese studenten. Daarom heeft de FOD Binnenlandse zaken, in overleg met vertegenwoordigers van de FOD Buitenlandse zaken, contact opgenomen met de bevoegde instanties van de Gemeenschappen om minstens strenger op te treden inzake de selectie van de studenten en de erkenning van de diploma's.

Bij de Gemeenschappen wordt evenwel geen vaste wil waargenomen om strengere toelatingsvoorwaarden te hanteren. Niettemin werden wel al enkele maatregelen genomen inzake onderwijs voor sociale promotie.

Meer algemeen kan men zich afvragen of voor studenten wel moet voorzien worden in een visum van rechtswege. Het principe van een verblijfsrecht staat vast voor gevallen van gezinshereniging, bijvoorbeeld, maar voor studenten kan dat in mindere mate verantwoord lijken. Op dit punt is het debat open, maar de bevoegdheid om hierover te beslissen ligt bij de minister van Binnenlandse zaken en bij de wetgever.

Op basis van de ervaring opgedaan in de praktijk kan het departement bijdragen tot de voorbereiding van die beslissing.

Tot zover de punten waarop ik wou antwoorden.

Ik heb met belangstelling kennis genomen van de aanbevelingen die de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden heeft aangenomen. Ik sluit mij aan bij het uitgangspunt met betrekking tot de toename van misbruiken en moeilijkheden om de toegang tot het grondgebied onder controle te houden.

Op mijn departement was ik tot dezelfde vaststelling gekomen. Daarom hadden we beslist mogelijke problemen te onderzoeken om waar nodig gepaste maatregelen te kunnen treffen.

Het doel van de doorlichting is de zwakke plekken van het systeem en van de procedures op te sporen. De gemaakte vaststellingen zijn dezelfde als die van uw commissie. Na een eerste analyse heb ik de indruk dat uw aanbevelingen grotendeels gelijklopen met de opmerkingen van de FOD Buitenlandse zaken. Sommige van die maatregelen zijn al uitgevoerd - de elektronische post -, andere worden nog onderzocht, met name de elektronische raadpleging van databanken.

Ik heb mijn departement belast met de follow up van dit eerste verslag en met het formuleren van aanbevelingen over de te nemen maatregelen. Het zal zich uiteraard ook buigen over de aanbevelingen van de commissie.

Dit alles zal in nauw overleg met de minister van Binnenlandse zaken gebeuren.

Als ik over de aanbevelingen van het departement zal beschikken, zal ik een tijdschema opstellen voor de uitvoering van de maatregelen vanaf 1 september eerstkomend.

Ik houd u vanzelfsprekend op de hoogte van de ontwikkelingen in dit belangrijk dossier.

-De bespreking is gesloten.

-De stemming over de aanbevelingen van de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden heeft later plaats.

Stemmingen

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Wetsontwerp houdende instemming met de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds, met de Bijlagen, I, II, III, IV, V, VI, VII en VIII, met de Protocollen 1, 2, 3, 4, 5 en 6, en met de Slotakte, gedaan te Luxemburg op 29 oktober 2001 (Stuk 2-1431)

Stemming 1

Aanwezig: 51
Voor: 51
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Donderdag 27 februari 2003

's ochtends om 10 uur

Wetsontwerp tot invoeging van een artikel 10, 6º in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering; Stuk 2-779/1 tot 4. (Pro memorie)

Wetsontwerp houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Duitstalige Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap betreffende het gesloten centrum voor voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd; Stuk 2-1323/1 en 2. (Pro memorie)

Evocatieprocedure

Wetsontwerp houdende toekenning van de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie aan bepaalde ambtenaren van de fiscale administraties ter beschikking gesteld van de federale politie; Stuk 2-1410/1 tot 4.

Evocatieprocedure

Wetsontwerp houdende wijziging van het bijvoegsel bij het Gerechtelijk Wetboek - Gebiedsomschrijving en zetel van hoven en rechtbanken; Stuk 2-1438/1 en 2. (Pro memorie)

Evocatieprocedure

Wetsontwerp tot hervorming van de adoptie; Stuk 2-1428/1 tot 4.

Wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de adoptie betreft; Stuk 2-1429/1 tot 3.

Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek inzake adoptie en tot aanvulling van de wet van 31 maart 1987 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de afstamming door artikel 121 (van mevrouw Clotilde Nyssens); Stuk 2-66/1 en 2.

Wetsvoorstel tot hervorming van de regels van het Burgerlijk Wetboek betreffende de adoptie (van de heer Philippe Monfils); Stuk 2-88/1 en 2. (Pro memorie)

Problematiek van de niet-begeleide minderjarigen; Stuk 2-1199/1 en 2.

Vragen om uitleg:

's namiddags om 15 uur

Inoverwegingneming van voorstellen.

Mondelinge vragen.

Eventueel, hervatting van de agenda van de ochtendvergadering.

Wetsontwerp houdende wijziging van de artikelen 628 en 1395 van het Gerechtelijk Wetboek naar aanleiding van de wet van ... tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën; Stuk 2-1440/1 en 2.

Evocatieprocedure

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen; Stuk 2-1427/1 tot 4.

Vanaf 17 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

Vragen om uitleg:

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Stemmingen

Mensenhandel en visafraude (Stuk 2-1018)

De voorzitter. - We stemmen over de aanbevelingen van de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Stemming 2

Aanwezig: 52
Voor: 52
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-De aanbevelingen zijn aangenomen.

-Zij zullen worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Justitie.

De voorzitter. - Ik schors de vergadering tot minister Reynders aanwezig is om te antwoorden op de vragen om uitleg.

(De vergadering wordt geschorst om 18.30 uur. Ze wordt hervat om 18.40 uur.)

(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)

Vraag om uitleg van mevrouw Anne-Marie Lizin aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de niet-gemotiveerde uitzetting van twee Belgen door de staat Israël op 26 december 2002» (nr. 2-963)

De voorzitter. - De heer Didier Reynders, minister van Financiën, antwoordt namens de heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik betreur dat de heer Reynders weer eens antwoordt in de plaats van de heer Duquesne.

Het antwoord op mijn vraag van 14 januari aan de heer Duquesne, gelezen door de heer Reynders, bevatte fouten en was onvolledig over het optreden van de politie op Belgisch grondgebied in verband met de onopgehelderde uitwijzing van twee Belgen - waaronder de broer van een senator - door de Israëlische Staat, op 26 december 2002.

Mijn vraag om uitleg gaat dus over de punten in verband met de Belgische politie en in het bijzonder over de uitwisselingspraktijken bij uitwijzingen, over het nagaan van de identiteit en over het gedrag van personen die controle moeten uitoefenen bij de aankomst.

Van de veertien personen die de Palestijnse bevolking wilden ontmoeten en die aankwamen op de luchthaven Ben Gurion, werden er twee toegelaten tot Israël: Brigitte Ernst en Pierre Lardot, schepen van Elsene. De twaalf anderen werden vastgehouden na een fouillering en een lang verhoor. Tien werden er uitgewezen. Zij werden beschuldigd van poging om Israël illegaal binnen te komen om werk te zoeken. Waarschijnlijk is dat de enige categorie waar ze kunnen worden ondergebracht in Israëlitisch recht. Wij beschikken over het rechtvaardigingsdocument.

Twee werden uitgewezen zonder enige schriftelijke motivatie, maar in Tel Aviv verklaarde de woordvoerder van het Israëlische ministerie van Binnenlandse Zaken, die ook verantwoordelijk is voor de luchthaven, aan een journalist van Le Soir dat ze extreem links waren, pro-Palestijns, wat juist is, en sympathisanten van terroristen, wat daarentegen fout is en ook gevaarlijk.

De beschuldiging "sympathisanten van terroristen" is opgenomen in de verklaring over de strijd tegen het terrorisme, die is aangenomen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Die personen lopen dus het gevaar dat ze in de wereldwijde informatiecircuits worden beschuldigd van dat soort gedrag. Twee Belgische burgers zijn dus uitgewezen uit Israël en worden nu in een dossier vermeld als "sympathisanten van het terrorisme". We weten niet wat er gebeurt met de Israëlische dossiers, maar er worden gegevens over personen uitgewisseld tussen de talrijke politienetwerken. Ik herinner er trouwens aan dat het afluistersysteem van de Belgische federale politie aan een Israëlische onderneming werd toevertrouwd. De aanduiding "sympathisant van het terrorisme" werd dus volledig willekeurig gegeven, in een luchthaven, door de Israëlische autoriteiten. Er bestaat geen procedure om die aanduiding te betwisten.

Uw antwoord is niet juist. Bevestigt u dat er over dat geval geen informatie wordt uitgewisseld tussen Israël en België, maar vooral tussen Zwitserland en België? De twee uitgewezen personen werden inderdaad onder bewaking naar het vliegtuig van Swissair richting Zürich gebracht. De Israëlische politie begeleidde hen tot de ingang van het vliegtuig en gaf hun paspoorten aan de cabinechef en de boordcommandant, zonder enig ander document Na overleg met de boordcommandant kregen. de betrokkenen hun paspoort terug. Het vliegtuigpersoneel vond het uitzonderlijk dat de uitgewezen personen enkel hun paspoort hadden en geen ander document. In Zürich vernamen de twee van de Zwitserse politie dat de commandant had gevraagd hen vrij te laten. In Zwitserland verliep alles normaal, zoals in elk ander correct land dat het gedrag van de Israëlische politie in de luchthaven niet zomaar slikt. De twee personen werden eveneens normaal behandeld op de vlucht Zürich-Brussel; ze mochten hun paspoort bij zich houden.

De bewering dat de informatie van Zwitserland komt, is dus helemaal niet juist. De informatie van de Belgische politie kan enkel van Israël komen. Op die sleutelvraag over de aard van de informatie van Israël wil ik een precies antwoord. Indien ik dat niet krijg, zal ik er opnieuw een vraag om uitleg over stellen.

Het antwoord dat Zwitserland verantwoordelijk is, is volledig onjuist. Zodra het Zwitsers vliegtuig vertrokken was, heeft Zwitserland duidelijk gemaakt dat het geen enkel gevolg wilde geven aan de Israëlische vraag.

Toen de betrokkenen daarentegen in Brussel toekwamen, in hun eigen land, kregen ze te maken met de omgekeerde situatie. De boordcommandant en de cabinechef verklaarden niets te weten over uitgewezen passagiers aangezien Zwitserland daar niets over had gezegd. De Belgische politie beschikte echter over de namen en vroeg de paspoorten.

Dat toont duidelijk aan dat de Belgische politie wel degelijk was ingelicht over die twee namen en de paspoortnummers. Die inlichting kon niet afkomstig zijn van Zwitserland.

Toen de betrokkenen werden aangesproken, was de hele televisie al aanwezig. Toch werden de betrokkenen in een celwagen meegenomen. Op grond van welk soort informatie werden twee Belgische burgers die over de nodige papieren beschikten, meegenomen in een celwagen bij hun aankomst in België? Gebeurde dat omdat ze als terrorist werden bestempeld door een of andere agent in een Israëlische luchthaven? In welk soort document wordt zulke informatie meegedeeld? Wie neemt uiteindelijk de beslissing?

De twee betrokkenen werden naar een hal gebracht die voorbehouden is aan personen die onderworpen zijn aan artikel 127bis, wat niet normaal is voor personen van Belgische nationaliteit. Ze hebben gevraagd om een politieofficier te zien. De politieagent met wie ze te maken hadden, gedroeg zich ongemanierd, hoewel hij wist dat één van de betrokkenen de broer van een senator was. De politieagent werd steeds onbeleefder en trok zich terug met de paspoorten.

Waarom gedroeg de Belgische politieagent zich zo helemaal anders dan de Zwitserse politie? Om dat te weten moeten we over een kopie van het Israëlische document beschikken. Ik vraag dus om die te bezorgen aan het Parlement. In dat stuk, dat is verzonden door iemand van de Israëlische luchthaven die volgens ons niet bevoegd is, zijn immers bepaalde gegevens vermeld. Ik wil niet enkel de informatie kennen die werd doorgegeven via een computersysteem dat men niet in de hand heeft maar ook de wijze waarop die informatie werd verspreid.

De twee betrokkenen zijn steeds onderhandelingspartners van de politie en de rijkswacht geweest. De computer van de federale politie kent hen. Er kan dus geen twijfel over bestaan dat de controle onterecht gebeurde en gebaseerd was op inlichtingen uit Tel Aviv. De Belgische politieagenten hadden ruim de tijd om het centrale bestand te raadplegen en die informatie na te gaan.

In welk verband werd die Israëlische informatie overgemaakt? Wie heeft ze gelezen en beoordeeld? Wie heeft beslist er gevolg aan te geven in zo een korte tijdsspanne? Waarom gedroeg de Belgische politie zich zo anders dan de Zwitserse politie? Kan er een gedachtewisseling plaatsvinden tussen de Europese landen over de behandeling van personen die uitgewezen zijn door Israël?

Intussen gaan de slachtingen in de Gaza door. Die gebeurtenissen maken deel uit van een politiek die voor mijn fractie onaanvaardbaar is. Wij eisen dus klaarheid over de procedures van Israël.

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Ik lees het antwoord van de heer Duquesne.

Ik bevestig het antwoord op uw eerste vraag van 14 januari, waarin ik had gezegd dat de bepalingen en de voorschriften van de internationale verdragen nauwgezet werden geëerbiedigd en dat het optreden van de politieagenten op de nationale luchthaven correct was.

Aangezien u aandringt, herinner ik eraan dat de luchtvaartmaatschappij SWISS die instond voor het vervoer - en dus niet de boordcommandant - de uitgewezen personen conform het Verdrag van Chicago ter beschikking heeft gesteld van de Belgische politie. SWISS heeft daartoe de immigratiedienst van de luchthaven Brussel-Nationaal verwittigd, maar deelde de identiteit van de personen niet mee.

De Zwitserse autoriteiten hadden geen enkele reden om een bijzondere procedure met betrekking tot het Verdrag van Chicago toe te passen, aangezien de uitgewezen personen in de luchthaven van Zürich slechts op doorreis waren. Daarom hebben ze inderdaad de paspoorten aan die personen teruggegeven.

De Israëlische autoriteiten hebben op geen enkel ogenblik informatie bezorgd aan de Belgische politie. Ik ben formeel: we hebben geen enkel document ontvangen van of gegeven aan de Israëlische autoriteiten.

Het lijkt me moeilijk u een document te bezorgen dat niet bestaat.

Na de landing heeft het cabinepersoneel de uitgewezen personen op vraag van de politie aangeduid.

De rit van het vliegtuig naar de lokalen van de politie werd niet gemaakt in een celwagen maar in een anonieme minibus, type Renault Master. De celwagens van de politie zijn van het merk Iveco en zijn duidelijk herkenbaar.

De politie heeft die minibus overigens onlangs aangekocht overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie-Vermeersch om dergelijke transporten discreter en menselijker te laten verlopen. Het voertuig is speciaal uitgerust om te voorkomen dat de vervoerde personen zich zouden verwonden. Om veiligheidsredenen kunnen de achterdeuren enkel van buiten worden geopend.

De uitgewezen personen werden inderdaad gescheiden van de andere passagiers en vervoerd naar het politiebureau van de luchthaven.

Daar werden, in overeenstemming met de wettelijke bepalingen, twee procedures snel uitgevoerd: een administratieve procedure, ten behoeve van de Dienst Vreemdelingenzaken, en een procedure in verband met de grenscontrole. Laatstgenoemde controle, die betrekking heeft op de reisdocumenten en op het raadplegen van de gegevensbank van de gesignaleerde personen, gebeurt overigens bij alle passagiers die uit een niet-Schengenland komen. Die procedure werd hun ter plaatse toegelicht.

De betrokken personen zijn persona incognita in de computer van de federale politie omdat die computer enkel de gegevens van gerechtelijke aard bevat en ze in dat verband niet werden gezocht.

Het zou me overigens verwonderen dat de federale politieagenten, belast met de controle, ooit hebben onderhandeld met de betrokkenen over "de belangrijkste vredelievende betogingen van de hoofdstad".

De hele controle duurde slechts zes minuten, ondanks het feit dat de betrokkenen voortdurend belden met hun GSM.

De Algemene inspectie van de politie heeft ook een controle uitgevoerd en heeft vastgesteld dat het optreden van de politieagenten op de nationale luchthaven volledig in overeenstemming was met de wetten en de internationale verdragen. De controles waren niet buiten verhouding. Gelet op de huidige latente bedreigingen kunnen we ons er enkel over verheugen dat de grenscontrole ernstig en strikt wordt uitgevoerd. Als we de politieagenten zouden demotiveren om hun werk correct uit te voeren door telkens hun integriteit in twijfel te trekken zouden we ons land toegankelijker maken voor personen met slechte bedoelingen.

Ik bevestig dus het antwoord dat ik reeds op 14 januari gaf.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik dank de minister dat hij het antwoord van zijn collega zo goed en vol overtuiging heeft voorgelezen.

Ik moet echter bekennen dat ik het nog steeds niet geloof. De zwakke plek in het verhaal is dat bij de aankomst twee bepaalde personen werden gezocht. Die informatie kan niet van Zwitserland afkomstig zijn en ik ben er zeker van dat ze van Tel Aviv kwam.

Het ministerie van Binnenlandse Zaken blijft de waarheid ontkennen, maar ooit zullen we precies weten wat uit Israël komt.

Wat de politie zelf betreft, kan ik het antwoord niet aanvaarden. Het is waar dat de controle slechts zes minuten duurde omdat we een leidend politieagent zeer vlug hebben kunnen doen inzien wat er aan het gebeuren was, zodat hij heeft kunnen vragen of de controle efficiënt was, wat ertoe heeft geleid dat de paspoorten onmiddellijk werden teruggegeven.

We riskeerden een incident omdat we zonder enige aarzeling de informatie uit Israël aanvaarden. Dat is een zware vergissing.

Ik heb overigens pas vernomen dat de Mossad beslist had zijn activiteiten onder meer in België uit te bouwen. De Belgische Staat reageert niet op dat bericht. België vindt dat normaal. We wisselen informatie uit met die dienst en we beschermen hem, aangezien we Zwitserland beschuldigen. De Zwitsers zeggen dat ze geen gevolg geven aan die informatie omdat ze niet objectief is. Wij aanvaarden echter alles zonder voorbehoud.

Ik zal vandaag niet dieper ingaan op deze vraag aangezien de minister van Financiën niet gemachtigd is te antwoorden.

België getuigt vandaag van een enorme naïviteit, in plaats van aandacht te hebben voor het gedrag van Israël.

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Ik dank mevrouw Lizin dat ze bevestigt dat de controle hoogstens zes minuten heeft geduurd. Ik wist niet dat er contacten hadden plaatsgevonden met de leiding van de federale politie. Dat moet dus per GSM zijn gebeurd.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - De firma NYS, die in Israëlische handen is, kan u zeggen naar welke telefoonnummers deze mensen hebben gebeld.

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Voor het overige is het een kwestie van geloof. Zelfs als minister van Financiën kan ik niet meer zeggen over dit onderwerp. Mevrouw Lizin denkt dat er een document bestaat. Mijn collega van Binnenlandse Zaken bevestigt dat dit document niet bestaat. Het is mogelijk dat we ooit zullen weten of de innerlijke overtuiging van mevrouw Lizin al dan niet op feiten berust. Ik kan in ieder geval voor de derde keer bevestigen dat mijn collega van Binnenlandse Zaken verklaart dat geen enkel document werd uitgewisseld met Israël, noch in de ene, noch in de andere richting. Hij verklaart ook dat niet de Zwitserse autoriteiten, maar de maatschappij SWISS die informatie heeft overgemaakt. Bij de aankomst heeft het cabinepersoneel de naam van de betrokken personen meegedeeld.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de extra bescherming tegen terreurdaden» (nr. 2-965)

De voorzitter. - De heer Didier Reynders, minister van Financiën, antwoordt namens de heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De minister sprak daarstraks de historische woorden uit dat het om een geloofskwestie gaat. Inderdaad, toen ik een vraag stelde aan de minister van Justitie was het de minister van Financiën die antwoordde. Nu stel ik een vraag aan de minister van Binnenlandse Zaken en is het de minister van Financiën die antwoordt. Deze regering is een heilige drievuldigheid en bijgevolg gaat het om een geloofskwestie.

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Het bewijs hiervan is dat, als men de minister van Financiën ondervraagt, het opnieuw de minister van Financiën is die antwoordt.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Een aantal landen uit de Golfregio heeft de Belgische regering gevraagd hun ambassades in Brussel extra te beschermen. Deze vraag is ingegeven door een duidelijke vrees dat bepaalde locaties het doelwit kunnen worden van terroristische aanslagen, onder meer in het geval het Iraakse conflict zou escaleren. Volgens bepaalde persartikels bestaan er ook plannen om het Belgische leger de Amerikaanse ambassade in Brussel en het SHAPE-complex in Henegouwen te laten bewaken.

Zijn er vandaag objectieve aanwijzingen dat in België een aantal ambassades een verhoogd risico op aanslagen loopt, of gaat het om preventieve acties die louter zijn ingegeven door een grote mate van voorzichtigheid? Er is rechtspraak gepubliceerd waaruit blijkt dat de Belgische Staat aansprakelijk kan gesteld worden indien hij niet de aangepaste bewakingsmaatregelen neemt in het licht van de potentiële bedreiging ontstaan door de internationale toestand.

Op grond van welke criteria zal worden beslist welke plaatsen extra bescherming behoeven? Met andere woorden, heeft de regering een concreet draaiboek om de extra beveiliging aan te wenden? Hoe gebeurt het overleg terzake?

Als ambassades het doelwit van aanslagen kunnen vormen, dan kunnen ook andere strategische locaties zoals luchthavens, treinstations en overheidsgebouwen in het vizier van terroristen komen te liggen. Worden er vandaag al maatregelen genomen om kwetsbare punten extra te beveiligen? In Nederland heeft de regering twee weken geleden bijvoorbeeld al beslist om de marechaussee en het leger in te zetten om strategische plekken zoals tunnels, bruggen en elektriciteitscentrales te bewaken en te beschermen.

Hoe zullen de bewakings- en beschermingstaken worden verdeeld tussen politie en leger?

Hoeveel manschappen zullen er worden ingezet om in de beveiliging te voorzien?

In welke mate dient het Belgische leger een rol te spelen bij de bescherming van de Amerikaanse ambassade en het SHAPE-complex? Doorgaans zorgen de Amerikanen immers voor hun eigen beveiliging.

Kan de Minister een overzicht geven van alle maatregelen die in België reeds werden genomen met het oog op de bescherming tegen en preventie van het terrorisme?

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - U heeft zeven vragen gesteld, ik lees u namens de minister van Binnenlandse zaken de zeven antwoorden.

Uit informatie vanwege de politie- en inlichtingendiensten blijkt dat er momenteel geen verhoogde dreiging bestaat ten aanzien van de ambassades in kwestie of andere gebouwen en/of instellingen. Niettemin worden er voorbereidingen getroffen teneinde deze gebouwen en/of instellingen te kunnen beveiligen wanneer er elementen bestaan die hier aanleiding toe geven.

Er is inderdaad een plan opgesteld waarin de verschillende gebouwen en instellingen opgenomen zijn. Wanneer aan de hand van concrete elementen een bepaald niveau van dreiging bereikt wordt, zullen de daaraan gekoppelde maatregelen toepassing krijgen. Het bepalen van dit niveau zal in onderling overleg gebeuren tussen de afgevaardigden van de verschillende betrokken federale overheidsdiensten en inlichtingendiensten.

Uit informatie waarover de politie- en inlichtingendiensten momenteel beschikken, bestaat er geen concrete dreiging ten aanzien van die punten. Wel is het zo dat er een zekere waakzaamheid vanwege de politiediensten en beveiligingsdiensten aan de dag gelegd wordt om verdachte elementen en gedragingen te kunnen waarnemen.

De FOD Binnenlandse Zaken en Defensie hebben een protocol afgesloten. Het leger zal dan ondersteuning kunnen bieden aan de politiediensten voor bewakingsopdrachten wanneer de capaciteit van de politiediensten onvoldoende is. De leiding moet echter steeds door de betrokken politiedienst worden waargenomen.

In antwoord op uw vijfde vraag kan ik onmogelijk een precies aantal geven. Dit zal afhangen van de omstandigheden op dat ogenblik.

De beveiliging door de Amerikanen geldt niet voor de openbare weg. Daarvoor zijn de Belgische politiediensten bevoegd. Het protocolakkoord bepaalt dat het leger mee ingezet kan worden voor de bescherming van de Amerikaanse ambassade en andere bedreigde punten.

Omwille van evidente veiligheidsredenen kan ik geen overzicht geven van de maatregelen die genomen worden.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik begrijp dat de minister mijn laatste vraag niet in het openbaar kan beantwoorden, maar ik stel de vraag als parlementslid. Tot bewijs van het tegendeel wordt een parlementslid niet geacht een potentieel terrorist te zijn.

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Ik beschik over geen informatie over de terroristische activiteiten van de heer Vandenberghe. Ik zal de minister van Binnenlandse Zaken vragen in een andere procedure te voorzien en de informatie eventueel in commissie te verschaffen.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Financiën over «de vergoedingen die door het Fonds voor sluiting van ondernemingen zijn uitbetaald aan de voormalige werknemers van Sabena» (nr. 2-945)

De heer Georges Dallemagne (CDH). - Vorig jaar in juni wisten vele ex-werknemers van Sabena niet hoe ze het bedrag dat ze ontvangen hadden van het Sluitingsfonds moesten invullen op hun belastingaangifte. Het Fonds tot vergoeding van de ingeval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers had het bedrag van de premies die aan de ex-sabeniens werden gestort, met kenletter T aangeduid.

Volgens een circulaire van de administratie van Financiën worden de door het Sluitingsfonds uitbetaalde vergoedingen echter anders belast en moeten ze op de individuele fiche worden vermeld bij kenletter Y.

Op een vraag van collega Richard Fournaux in de plenaire vergadering van de Kamer in juni jongstleden antwoordde de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid dat ze er in de ministerraad zou voor pleiten dat de door het Sluitingsfonds gestorte bedragen als een opzeggingsvergoeding zouden worden beschouwd. De minister verwachtte dat de ministerraad een positief advies zou uitbrengen en ging er van uit dat de belastingadministratie deze correctie automatisch zou doorvoeren.

Heeft het departement van de minister schikkingen getroffen opdat de premies die aan de ex-sabeniens werden gestort anders belast worden hoewel ze bij kenletter T en niet bij kenletter Y worden vermeld? Heeft de ministerraad hierover een beslissing genomen?

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - De belastingadministratie past uiteraard de fiscale wetgeving toe. Ze houdt geen rekening met wat gezegd wordt tijdens parlementaire debatten. Het parlement kan deze wetgeving uiteraard wel wijzigen.

Het Fonds tot vergoeding van de ingeval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers heeft fiches verstuurd.

Het Sluitingsfonds heeft begin december 2002 aan alle ex-werknemers van Sabena die een activeringspremie hebben ontvangen, een brief gestuurd. Die brief, opgesteld op basis van richtlijnen die door mijn administratie werden verstrekt, vermeldt het bedrag van de activeringspremie die in 2001 aan de verkrijgers is toegekend en verduidelijkt dat die premie moet worden beschouwd als een afzonderlijk belastbare opzeggingsvergoeding die achter kenletter Y van de individuele fiche 281.10 had moeten staan en niet achter kenletter T als een gewone bezoldiging die belastbaar is tegen het progressieve tarief.

Bovendien werd aan elke verkrijger van de activeringspremie gevraagd een afschrift van de brief te bezorgen aan zijn belastingdienst teneinde een rechtzetting van zijn aangifte of zijn aanslag te verkrijgen. Deze procedure verloopt dus via het Sluitingsfonds.

De centrale diensten van de administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit van hun kant hebben via een mail aan alle betrokken belastingdiensten de nodige instructies verstrekt om uit eigen beweging en uiterlijk op 30 juni 2003 de nodige rechtzettingen door te voeren. Daartoe kregen ze een lijst met de betrokken belastingplichtigen toegestuurd.

Uit de eerste rapporten die door deze diensten werden opgesteld, blijkt dat de rechtzettingen niet voor speciale problemen hebben gezorgd.

We bewandelen dus twee wegen om de wetgeving toe te passen. Langs de ene kant vragen we het Sluitingsfonds zich tot iedere ex-werknemer afzonderlijk te richten en hem de nodige informatie te bezorgen.

Langs de andere kant hebben we interne schikkingen getroffen opdat de rechtzetting snel en op initiatief van de administratie zou gebeuren. Ik heb vernomen dat deze rechtzetting normaal verloopt en heb gevraagd dat de zaak uiterlijk op 30 juni 2003 zou zijn afgehandeld.

De heer Georges Dallemagne (CDH). - Het verheugt me dat de fout op de fiches werd rechtgezet. Ik hoop dat alle fiches zullen worden verbeterd en dat niemand belast wordt tegen een tarief dat niet wettelijk is.

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Als de heer Dallemagne over informatie beschikt dat een ex-werknemer van Sabena hiermee problemen heeft, mag hij niet aarzelen om ons dit mee te delen.

Ik herinner eraan dat de speciale aanslag in het voordeel van de belastingplichtige is. Als deze vindt dat de normale aanslag voor hem voordeliger is, kan hij voor de normale aanslag opteren. Het is dus niet uitgesloten dat in een aantal zeldzame gevallen geen rechtzetting wordt voorgesteld. Volgens het Wetboek van Inkomstenbelasting kan een belastingplichtige voor de normale aanslag opteren als dat voor hem voordeliger is.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van mevrouw Iris Van Riet aan de minister van Financiën over «de cross border lease» (nr. 2-954)

Mevrouw Iris Van Riet (VLD). - Vele steden en gemeenten kampen met geldnood en onderzoeken alle mogelijkheden om hun financiële toestand op te krikken. Voor vele is cross border lease, CBL, het nieuwe toverwoord. Met de hulp van Amerikaanse investeerders willen de betrokken steden en gemeenten hun riolering te gelde maken en zodoende hun financiële toestand opvijzelen.

Heel wat gemeenten beschouwen hun riolering inmiddels als goud in de grond en CBL als een geschenk uit hemel. Enig onderzoek ter zake leert evenwel dat er nogal wat addertjes onder het gras zitten. Zo wordt de cross border lease van rioleringen aan gemeente- en provinciebesturen in Nederland verboden. Wordt er toch een poging gedaan, dan wordt dit systematisch door een hogere overheid teniet gedaan. In een rondzendbrief van 1 oktober 2001 van de toenmalige Nederlandse minister van Binnenlandse Zaken, de heer de Vries, wordt een hele rits bezwaren geformuleerd. Ik som er enkele op die betrekking hebben op Financiën: "De overheid, die haar inkomsten verwerft uit belastingen en dus een groot belang heeft bij een goede `belastingsmoraal', dient geen gebruik te maken van constructies die uitsluitend zijn opgezet om van een belastingsvoordeel (mee) te profiteren". En ook: "De overheid dient ervoor te zorgen dat wetten en regels worden nageleefd, en moet niet zelf de randen of de mazen van de wet opzoeken, noch in het eigen land, noch in het buitenland".

Of zo een cross border lease al dan niet financieel interessant kan zijn, heeft onder andere te maken met de BTW en roerende voorheffing die gemeenten en steden eventueel moeten betalen, want in dergelijk geval zou de opbrengst van een dergelijke operatie tot nul worden gereduceerd. Opdat een CBL-constructie niet zou uitmonden in een financiële nuloperatie voor de desbetreffende initiatiefnemer, zou het aangewezen zijn om, onder meer aan de minister van Financiën, een ruling te vragen. Een onderdeel van die ruling zal inderdaad betrekking moeten hebben op de onroerende voorheffing.

Men zou met een goed opgezette constructie de betaling van roerende voorheffing kunnen vermijden, maar dan nog zou de Belgische fiscus de antifraudebepaling kunnen gebruiken. Deze bepaling geeft de fiscus het recht om een bepaalde transactie anders te kwalificeren indien de oorspronkelijke constructie volgens hem dient om de fiscaliteit te verminderen. Hierover moet dus ook eerst een ruling worden gevraagd.

Wat is de houding van de minister tegenover eventueel opgezette constructies om roerende voorheffing te vermijden? Overweegt hij in deze aangelegenheid al dan niet een ruling en waarom? Zo ja, wat zijn de eventuele voorwaarden van een dergelijke ruling?

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Naast een hervorming van de vennootschapsbelasting voorziet de wet van 24 december 2002 eveneens in de mogelijkheid om bij de federale overheidsdienst Financiën een voorafgaande beslissing in fiscale zaken, beter gekend als ruling, te verkrijgen. Zo'n voorafgaande beslissing is een rechtshandeling waardoor de FOD Financiën een voorwaardelijke unilaterale verbintenis aangaat over de wijze waarop de wet, dus de rechtsregels met algemene draagwijdte, zal worden toegepast met betrekking tot een situatie of een verrichting die nog geen uitwerking heeft op fiscaal vlak.

Die unilaterale handeling bindt de federale overheidsdienst Financiën, die optreedt via zijn instellingen of via hiertoe aangewezen ambtenaren en hun gedelegeerden, in rechte tegenover de aanvrager van de voorafgaande beslissing. De voorafgaande beslissing verstrekt de aanvrager het recht op rechtszekerheid inzake verrichtingen of situaties die hij in het kader van zijn aanvraag aan de administratie voorlegt, wanneer hij die verrichtingen doet. Het spreekt vanzelf dat de belastingplichtige zich vóór het definitief indienen van een rulingaanvraag tot de federale overheidsdienst Financiën kan wenden om voorbereidende gesprekken te voeren. Met andere woorden, aan de formele fase kan een informele fase voorafgaan.

In het kader van de cross border lease met de Verenigde Staten worden thans informele gesprekken over een concreet geval gevoerd met de dienst Voorafgaande beslissingen, in samenwerking met de cel Fiscaliteit van de buitenlandse investeringen. Afhankelijk van het verloop van die gesprekken zal een vraag tot voorafgaande beslissing worden ingediend. Het is dan ook niet mogelijk mij nu al uit te spreken over de voorwaarden en de fiscale gevolgen van een dergelijke constructie. In de Kamer heb ik ooit geantwoord op vragen over een rulingprocedure die nog lopende was. Sindsdien wacht ik altijd de formele beslissing van mijn administratie over de rulingprocedure af.

Ook inzake een mogelijke ruling bij cross border lease moeten we dus eerst de informele besprekingen afwachten en dan de formele beslissing die kan leiden tot een ruling. Andere investeerders, gemeenten of belastingplichtigen kunnen zich dan op die ruling baseren. De ruling zal verschijnen op de website van ons departement en aan Kamer en Senaat zal verslag worden uitgebracht, opdat transparantie ontstaat en iedereen in dezelfde omstandigheden dezelfde constructie kan gebruiken.

Mevrouw Iris Van Riet (VLD). - De minister antwoordt dat alles afhangt van een concrete aanvraag. Anders dan in Nederland, dat geen voorstander is van dergelijke operaties, zal volgens hem ruling hier binnen afzienbare tijd echter wel mogelijk zijn.

De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Tot op heden werd nog geen formele aanvraag ingediend. We bevinden ons nog steeds in de informele fase, met contacten tussen de belastingplichtige en mijn administratie. De volgende stap is de formele vraag. Pas na de beslissing van mijn dienst, die moet volgen binnen zes tot twaalf weken na de formele aanvraag, kan ik dan een zeker antwoord geven. Het is dan ook aangewezen eerst bij mijn administratie een formele aanvraag in te dienen.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over «de toepassing van de euthanasiewet» (nr. 2-961)

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Op 22 september 2002 is de euthanasiewet in werking getreden.

Dokter Distelmans werd door de Senaat aangewezen als lid van de Federale Controle- en Evaluatiecommissie inzake euthanasie en daarna tot voorzitter van die commissie verkozen. Een tweetal weken geleden lanceerde hij het initiatief voor de oprichting van een `Levenseinde Informatie-Forum' voor artsen. De zogenaamde LEIF-artsen krijgen volgens de berichtgeving een opleiding om collega's te adviseren bij beslissingen over het levenseinde van hun patiënten, en bieden hun diensten aan om als tweede of derde adviserende arts op te treden bij de procedure die euthanasie vooraf moet gaan.

Die artsengroep zou naar eigen zeggen het voorbeeld van de Nederlandse SCEN-artsen volgen. Er is een belangrijke verschil: de Nederlandse groep werd ingesteld op initiatief van de Koninklijke Maatschappij voor de Bevordering van de Geneeskunde.

Naar aanleiding van het initiatief van dokter Distelmans heb ik een aantal vragen over de toepassing van de euthanasiewet in al haar grond- en zorgvuldigheidsvoorwaarden.

Vindt de minister het verantwoord dat de voorzitter van de Federale Controle- en Evaluatiecommissie die bij uitstek een neutrale rol heeft, het initiatief neemt tot een dergelijk forum? Die commissie heeft bijvoorbeeld als taak de Senaat op een objectieve manier in te lichten over het aantal euthanasiegevallen en de redenen ervoor in het kader van het evaluatieverslag. Kan de voorzitter van die commissie een privé-initiatief nemen, dat de toepassing van de euthanasiewet moet begeleiden?

Moeten "euthanasieopleidingen" voor artsen niet worden onderworpen aan een bepaalde erkenning of kwaliteitscriteria?

Moeten die opleidingen niet universitair worden gekaderd of plaatsvinden in het kader van samenwerkingsverbanden met universiteiten?

Zal het inschakelen van begeleidende artsen die waar ze willen en zonder duidelijkheid over hun vergoeding, op vraag kunnen inspringen als tweede of derde adviserend arts, niet leiden tot een uitholling en banalisering van de wettelijke voorzorgsbepalingen?

Plant de minister enige vorm van omkadering of controle om mogelijke misbruiken of uitwassen van dergelijke initiatieven te voorkomen?

Hoeveel euthanasiegevallen en registratieformulieren werden sinds haar oprichting bezorgd aan de Federale Controle- en Evaluatiecommissie?

Hoeveel maal kwam de Federale Controle- en Evaluatiecommissie inmiddels bijeen?

Tot slot nog een vraag over de wilsverklaring. In artikel 4, paragraaf 1, van de euthanasiewet staat dat de Koning bepaalt hoe het formulier van de wilsverklaring wordt opgesteld, geregistreerd en herbevestigd of ingetrokken en hoe via de diensten van het Rijksregister aan de betrokken artsen wordt meegedeeld. Wanneer zullen de desbetreffende koninklijk besluiten worden gepubliceerd en in werking treden?

Is artikel 4 van de euthanasiewet feitelijk niet toepasselijk zolang de koninklijke besluiten niet zijn verschenen? Wat is het juridisch gevolg voor euthanasiehandelingen die tot nu toe zouden gepleegd zijn met toepassing van artikel 4, terwijl de koninklijke besluiten met betrekking tot de wilsverklaring nog niet werden gepubliceerd?

Kunnen de mensen de wilsverklaring laten registreren bij het gemeentebestuur van hun woonplaats? Als de koninklijke besluiten in voorbereiding zijn, wat is dan de concrete inhoud ervan?

De heer Jef Tavernier, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Op voordracht van de Senaat werd een dubbele lijst samengesteld van leden voor de Federale Controle- en Evaluatiecommissie, die allen een bijzondere kennis en ervaring hebben terzake. Dat deze leden zich actief inzetten om een goede werking van de wet op de euthanasie mogelijk te maken, kan derhalve enkel worden toegejuicht.

De leden van de Federale Controle- en Evaluatiecommissie moeten uiteraard de nodige objectiviteit aan de dag leggen en zich houden aan het beroepsgeheim betreffende de euthanasiegevallen die aan hen worden voorgelegd. Dit impliceert echter niet dat zij geen initiatieven meer mogen ontwikkelen op de terreinen waar zij actief zijn.

Het initiatief Levenseinde Informatie-Forum organiseert geen opleiding van artsen, maar tracht artsen die worden geconfronteerd met beslissingen omtrent het levenseinde, te informeren en bij te scholen. Een erkenning van de minister hebben zij daarvoor niet nodig. Er moet trouwens worden opgemerkt dat ook niet alle bijscholingsactiviteiten aan de minister moeten worden voorgelegd.

Indien universiteiten vinden dat een bijscholing omtrent palliatieve zorgverlening en euthanasie in hun leerprogramma moet worden opgenomen, zijn zij hierin vrij. Het LEIF-initiatief van professor Distelmans kadert trouwens binnen een bepaalde universiteit.

De wet betreffende de euthanasie is duidelijk in haar toepassing. Er bestaat geen reden om te denken dat artsen, ingeschakeld in dit LEIF-initiatief, gelet op hun professionele en deontologische regels, op een meer lichtzinnige manier zouden omspringen met de toepassingsvoorwaarden van de wet betreffende de euthanasie dan hun collega's die niet zijn ingeschakeld in dit initiatief.

De Federale Controle- en Evaluatiecommissie heeft als taak tweejaarlijks een rapport op te stellen waarin, onder meer, de toepassing van de wet wordt geëvalueerd. Ze kan in voorkomend geval aanbevelingen formuleren die kunnen leiden tot een wetgevend initiatief of andere maatregelen inzake de uitvoering van de wet. Het is derhalve het Parlement, in het bijzonder de Senaat, die de follow-up van deze wet moet verzekeren.

Overeenkomstig artikel 9 van de wet zal de Federale Controle- en Evaluatiecommissie binnen de twee jaar na de inwerkingtreding van de wet een statistisch verslag opstellen omtrent de registratiedocumenten. Dit rapport wordt opgesteld ten behoeve van de wetgevende kamers, zodat zij op dat moment kennis krijgen van het aantal euthanasieaangiften. Aangezien de wet in september van vorig jaar in werking is getreden, is het op dit ogenblik nog te vroeg om deze cijfers te geven.

Tot op heden kwam, naast de installatievergadering, de Federale Controle- en Evaluatiecommissie vijf maal samen om zich te buigen over de euthanasie-aangiften.

Op dit ogenblik is nog geen eensgezindheid bereikt omtrent de wijze van registratie van de wilsverklaringen. Thans worden de budgettaire implicaties nagegaan van een registratie via de diensten van het Rijksregister bij de FOD Volksgezondheid. Teneinde patiënten in staat te stellen hun wilsverklaring al op te stellen, zal eerstdaags een koninklijk besluit worden gepubliceerd waarin de Koning bepaalt op welke wijze deze wilsverklaring moet worden opgesteld. Het koninklijk besluit bepaalt dat dit handgeschreven kan gebeuren of op een voorgedrukt formulier.

Artikel 4 bepaalt dat patiënten een wilsverklaring kunnen opstellen voor het geval zij hun wil niet meer kunnen uiten. De wet omschrijft duidelijk welke elementen deze wilsverklaring moet bevatten en hoe ze moet worden opgesteld. De wet betreffende de euthanasie zegt trouwens expliciet in artikel 14 dat de wilsverklaring bedoeld in artikel 4 geen dwingende waarde heeft. De arts blijft vrij om deze wilsverklaring al dan niet te volgen. Hij moet zich er steeds van verzekeren dat de patiënt lijdt aan een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening, dat de patiënt niet meer bij bewustzijn is, deze toestand volgens de stand van de wetenschap onomkeerbaar is en dat hijzelf de wettelijke voorwaarden en procedures heeft nageleefd.

Zoals reeds aangehaald, bestaat er geen eensgezindheid over de wijze van registratie van de wilsverklaringen.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Het antwoord van de minister is niet op alle punten even duidelijk, zeker niet op het laatste punt. Hij vindt de wilsverklaring niet zo belangrijk omdat ze geen dwingend karakter heeft. De arts moet er inderdaad niet onmiddellijk op ingaan, maar het niet bestaan van een wilsverklaring maakt euthanasie op onbewuste personen volgens mijn lezing onmogelijk. Wanneer zal die wilsverklaring, tot stand gekomen op de wijze die door de wet geregeld is zodat elke betrokken arts of elk familielid er kennis kan van nemen, er zijn? Er was daarvoor een registratiesysteem afgesproken. Zolang dat niet bestaat, is het bijzonder precair om artikel 4 al volledig toe te passen.

De heer Jef Tavernier, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Wat de wilsverklaring betreft is de wet heel duidelijk voor de gevallen waarin de patiënten hun wil niet meer kunnen uiten. De registratie is nog niet uitgevoerd omdat er nog besluitvormingsproblemen zijn. De wilsbeschikking kan schriftelijk al gebeuren, maar het formulier daarvoor moet nog gepubliceerd worden. Dat veroorzaak geen inhoudelijke problemen. De verdeling van de kosten vormt nog een praktisch probleem waarvoor naar een oplossing wordt gezocht.

-Het incident is gesloten.

Vraag om uitleg van de heer Georges Dallemagne aan de vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer over «de vluchten over de Brusselse regio» (nr. 2-964)

De voorzitter. - De heer Jef Tavernier, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, antwoordt namens mevrouw Isabelle Durant, vice-eerste minister en minister van Mobiliteit en Vervoer.

De heer Georges Dallemagne (CDH). - Uiteindelijk vind ik het nog niet zo slecht dat de minister van Volksgezondheid antwoordt op een vraag over de vluchten, vermits mijn vraag ook hem aangaat.

Ik heb mevrouw Durant enkele maanden geleden al ondervraagd over "de gezondheidsaspecten en de bevolking die op lage hoogte worden overvlogen".

Ik kom hierop terug omdat ik het schriftelijke antwoord dat me was beloofd, nog steeds niet heb ontvangen, en andere landen, zoals Duitsland en de Verenigde Staten, nogal alarmerende studies hebben gepubliceerd. Bovendien wordt het dicht bevolkte Hoofdstedelijk Gewest nu meer overvlogen omdat de zwenking naar links op een hoogte van 2.000 voet moet worden ingezet. Waarom werden de effecten van deze maatregel niet bestudeerd en werd hierover vooraf geen overleg gepleegd?

Deze methode staat in schril contrast met wat zopas voor de nachtvluchten gebeurde.

Hoe kan de minister ervoor zorgen dat vliegtuigen hun zwenking naar links op een lagere hoogte inzetten? Waarom kan dat niet op 700 voet zoals dat ook met zwenkingen naar rechts het geval is?

De herziening van het akkoord tussen de drie regeringen heeft tot gevolg dat Brussel 's nachts gemiddeld 3,2 keer overvlogen wordt. In feite gaat het om drie tot acht vluchten per nacht, waarbij het aantal vluchten in de zomer in de buurt van acht zal liggen.

Minister Gosuin heeft op 11 februari in het Brussels parlement verklaard dat 90 tot 95 procent van de vliegtuigen die dagelijks opstijgen, over het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vliegen. Omwille van de hinder, maar ook om veiligheidsredenen kan hij niet akkoord gaan met een verhoging van het aantal vluchten over de agglomeratie in de as van de startbaan. Deze procedure gaat volgens hem in tegen het fundamentele voorzorgsprincipe en houdt geen rekening met milieuoverwegingen omdat het aantal personen dat blootgesteld wordt aan de risico's en de ongemakken van het luchtvervoer, maximaal is.

Om te vermijden dat dicht bevolkte gebieden worden overvlogen, had mevrouw Durant aangeraden de vluchtroutes te concentreren boven minder bevolkte gebieden waar de bewoners onteigenings- en isolatiepremies zouden krijgen. Voor de nachtvluchten stapt het nieuwe akkoord af van dit principe dat nochtans door de Ministerraad in februari 2000 en door het Vlaamse en Brusselse Gewest was goedgekeurd.

Bevestigt de minister dat het principe van de concentratie van de vluchten over minder bevolkte zones toch behouden blijft voor de nieuwe dagroutes die ons tegen eind 2002 waren beloofd?

Zo niet, zal de spreiding van de vluchten het isolatie- en onteigeningsprogramma niet op de helling zetten? Ik zie niet hoe dit programma met de nieuwe maatregelen nog kan worden uitgevoerd.

Komt er een effectenstudie vooraleer deze nieuwe maatregelen worden uitgevoerd?

Tijdens de onderhandelingen tussen de regeringen en in de commissie Infrastructuur circuleerden nogal wat tegenstrijdige cijfers.

Kan u de ombudsman van de luchthaven niet vragen deze cijfers te beoordelen?

Als zou blijken dat de cijfers die bij de onderhandelingen werden gebruikt, onjuist zijn, moeten de beslissingen die op basis van deze gegevens werden genomen, dan niet worden herzien?

De regering heeft aan een internationaal expertisebureau een studie gevraagd over de optimalisering van de procedures voor de dagvluchten vanop de luchthaven van Zaventem.

Deze studie is nu af. Ze zal ongetwijfeld bijzonder nuttig zijn voor de regering die hierover samen met de Vlaamse en de Brusselse regeringen beslissingen moet nemen.

Kan de minister de resultaten van deze studie meedelen aan de federale parlementsleden en aan de betrokken ministers van het Vlaamse en het Brusselse Gewest?

De heer Jef Tavernier, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Ik lees het antwoord van mevrouw Durant.

Om veiligheidsredenen en om het risico van botsingen tussen twee vliegtuigen die op de luchthaven van Brussel-Nationaal opstijgen, te vermijden, werd de hoogte die nodig is om een zwenking in oostelijke richting over Brussel te maken, sinds 19 april 2001 van 1.700 op 2.000 voet gebracht. Dat heeft tot gevolg dat vliegtuigen die overdag opstijgen in de richting van het radiobaken van Huldenberg, langer rechtdoor opstijgen tot op het einde van startbaan 25R, waardoor ze Haren, Evere en Schaarbeek overvliegen. Afhankelijk van hun massa, hun performantie en de weersomstandigheden, zwenken de vliegtuigen nu meer naar links dan vroeger het geval was als ze een hoogte van 2.000 voet hebben bereikt.

Deze maatregel werd snel genomen omdat men tot de bevinding was gekomen dat de go around of missed approach procedures in de AIP niet goed gereglementeerd waren. Een vliegtuig dat opsteeg vanaf startbaan 25R met bocht naar links, bevond zich in dezelfde corridor als een vliegtuig dat opnieuw opsteeg vanaf 25L. Er was geen verticale scheiding van 1.000 voet tussen deze twee vliegtuigen. Daarom werd in december 2000 een nieuwe missed approach procedure gepubliceerd die door AIRAC en NOTAM vanaf 19 april 2001 in werking is gesteld.

Belgocontrol heeft de herziening van de opstijgprocedure vanaf 25R met zwenking naar links bestudeerd. Als de verticale scheiding van 1.000 voet behouden blijft, zou het mogelijk zijn de bocht over Brussel te maken op een hoogte van 1.700 voet. Een voorstel in die zin zal binnenkort aan de Ministerraad worden voorgelegd.

Het overlegcomité van 24 januari is het eens geworden over het principe van de spreiding van de nachtroutes. Het tracé van de nieuwe routes wordt nog bestudeerd en daarover bestaat dus nog geen akkoord binnen het overlegcomité. Niettemin zal ik geen enkele wijziging van de procedures aanvaarden vóór:

a.de publicatie van het uitvoeringsbesluit over een isolatieprogramma dat aangepast is aan de nieuwe procedures en dat rekening houdt met de kaarteninformatie van de isolatiezones. Het isolatieprogramma zal dus volledig worden uitgevoerd;

b.een overeenkomst met DHL over de manier waarop geluidshinder tijdens de weekendnachten maximaal wordt geweerd. Een voorstel in die zin moet uiterlijk op 21 februari aan de eerste minister worden voorgelegd met het oog op een akkoord uiterlijk op 28 februari.

c.de voorafgaande schriftelijke bevestiging door Belgocontrol, AOC en de administratie voor de Luchtvaart dat de nieuwe routes geen bijkomende veiligheidsrisico's inhouden. Alle veiligheidsstudies moeten dus vóór de ingebruikname van de nieuwe routes beëindigd zijn;

d.de bevestiging door de betrokken regeringen van het besluit over de inwerkingtreding, na een verslag over:

Ik wens dus de zekerheid dat de basisprincipes van het akkoord van februari 2000 worden gerespecteerd.

Ik deel uw ongerustheid over de cijfers die in de media en op de onderhandelingstafel circuleren. Sommige verenigingen van buurtbewoners blijven leugenachtige gegevens over de vluchten verspreiden, niettegenstaande de informatie die hun door de ombudsman werd verstrekt.

In de commissie Infrastructuur heeft de ombudsman uitleg gegeven en cijfers verstrekt afkomstig van BIAC en Belgocontrol. Ik geef u de conclusies.

De nachtvluchten werden nooit geconcentreerd in de Noordrand: iedere nacht stijgen ongeveer 16 vliegtuigen op in die richting; de andere stijgen op vanaf baan 20.

Het aantal vliegtuigen dat opstijgt richting Noordrand, daalde nadat de Boeings 737 op 31 januari 2003 uit het verkeer werden genomen. Dat is logisch vermits de Boeings 727 sinds 19 april 2001 richting Huldenberg en Chièvres niet meer vanaf baan 20 mochten opstijgen. Telkens als een Boeing 727 vervangen werd door een Boeing 757 werd het vliegtuig afgeleid naar baan 20 als het in de richting van de radiobakens van Huldenberg en Chièvres moest vliegen. Het aantal vluchten dat vanaf baan 20 opstijgt, is gestegen van 6 tot 12 à15 per nacht.

Van de 19.600 nachtvluchten die in 2002 vanop Brussel-Nationaal opstegen, stegen er 5.449 op vanaf baan 25R en 2.123 vanaf baan 20. Dat is heel wat minder dan de volkomen uit de lucht gegrepen cijfers van 25.000 nachtvluchten in de Noordrand.

In 2002 stegen 111.837 dagvluchten op vanaf baan 25R op een totaal van 120.638; 47,1 procent of 56.693 vliegtuigen zwenkten naar rechts op een hoogte van 700 voet; 1,2 procent of 1.444 vliegtuigen zwenkten naar links op een hoogte van 4.000 voet; 41 procent of ongeveer 49.350 vliegtuigen zwenkten naar links op een hoogte van 2.000 voet.

De studie over de dagprocedures die besteld werd bij een expertisebureau, is een zeer technische haalbaarheidsstudie die eerst door PROBRU zal worden besproken.

De heer Georges Dallemagne (CDH). - Ik kreeg geen antwoord op mijn eerste vraag over de gevolgen voor de gezondheid van de omwonenden.

Wat zijn de gevolgen van de geluidshinder, maar ook van de uitlaatgassen, voor de gezondheid? Ik heb in de omgeving van de luchthaven van Zaventem gewoond en ik kan u verzekeren dat er op bepaalde dagen een sterke brandstofgeur hangt, afkomstig van vliegtuigen. In andere landen worden studies gepubliceerd die aantonen dat de hinder relatief belangrijke gevolgen heeft voor de gezondheid van de omwonenden. We zouden ter zake over wetenschappelijke gegevens moeten beschikken.

Het antwoord over het opstijgen was nogal technisch. Ik moet toegeven dat ik niet begrijp waarom een vliegtuig plots langer rechtdoor en hoger moet vliegen, terwijl men weet dat dit slechts een tijdelijke maatregel is en men de vorige procedure opnieuw zal moeten toepassen. De minister haalde veiligheidsredenen aan. Ik vermoed echter dat dit niet de belangrijkste reden is.

Wat de routes betreft, hoop ik dat in de overeenkomst die zal worden afgesloten, rekening zal worden gehouden met de bestaande wettelijke bepalingen. In principe mogen bepaalde gedeelten van Brussel niet worden overvlogen, meer bepaald de omgeving van het koninklijk paleis in Laken. Vandaag wordt dit gebied nochtans veel meer overvlogen dan voorheen.

Het verbaast me te horen dat het isolatieprogramma uitgevoerd zal worden. De spreiding van de vluchten heeft tot gevolg dat veel meer woningen en bewoners betrokken zijn. Hoe kan een programma dat ontworpen was voor een concentratie van vluchten over een minder bevolkt gebied, hierop worden toegepast?

Het antwoord van mevrouw Durant houdt een contradictie in: ze zegt dat ze alleen akkoord zal gaan als een aantal voorwaarden zijn vervuld. De overeenkomst zal op 28 februari aan de Ministerraad worden voorgelegd, terwijl het isolatieakkoord pas op 7 maart wordt afgesloten.

Op het ogenblik dat ze moet instemmen met de nieuwe routes zal ze dus niet over spijkerharde garanties inzake isolatie beschikken. We zullen zien wat er gebeurt, maar sommige voorwaarden dreigen vooraf niet te zijn vervuld.

-Het incident is gesloten.

De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergaderingen vinden plaats donderdag 27 februari 2003 om 10 uur en om 15 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 20.00 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: de heer Caluwé, om gezondheidsredenen, de heer Remans, in het buitenland, mevrouw Kestelijn-Sierens en de heer Timmermans, met opdracht in het buitenland, mevrouw De Roeck en de heren Malmendier en Tobback, wegens andere plichten, mevrouw Cornet d'Elzius, wegens ambtsplichten.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage

Naamstemmingen

Stemming 1

Aanwezig: 51
Voor: 51
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Marcel Colla, Jean Cornil, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Jeannine Leduc, Frans Lozie, Philippe Mahoux, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen, Paul Wille.

Stemming 2

Aanwezig: 52
Voor: 52
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Michel Barbeaux, Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Marcel Colla, Jean Cornil, Frank Creyelman, Georges Dallemagne, Sabine de Bethune, Olivier de Clippele, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Paul De Grauwe, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Josy Dubié, Paul Galand, André Geens, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Meryem Kaçar, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Frans Lozie, Philippe Mahoux, Guy Moens, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Marie Nagy, Clotilde Nyssens, Fatma Pehlivan, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Louis Siquet, Gerda Staveaux-Van Steenberge, Jan Steverlynck, Martine Taelman, Erika Thijs, René Thissen, Hugo Vandenberghe, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Vincent Van Quickenborne, Iris Van Riet, Wim Verreycken, Magdeleine Willame-Boonen, Paul Wille.

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel ter bevordering van gelijke kansen voor personen met een handicap bij selectieproeven voor het openbare ambt (van mevrouw Mia De Schamphelaere c.s.; Stuk 2-1468/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds, teneinde de financiering van dat Fonds te waarborgen (van de heer Michel Barbeaux; Stuk 2-1486/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Voorstellen van resolutie

Voorstel van resolutie betreffende de samenwerking tussen de federale fiscale administratie en de gemeenschappen met het oog op een optimale toekenning van studiebeurzen (van mevrouw Myriam Vanlerberghe en mevrouw Jeannine Leduc; Stuk 2-1465/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Voorstel van resolutie betreffende het adiëren van het Internationaal Strafhof inzake misdaden waarover het rechtsmacht heeft en die in de Democratische Republiek Congo gepleegd werden (van de heer Georges Dallemagne c.s.; Stuk 2-1492/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

van de heer Yves Buysse aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het inzetten van Franstalige politieagenten in het Nederlandse taalgebied" (nr. 2-966)

van de heer Johan Malcorps aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over "de Europese besluitvorming rond de bestrijdingsmiddelen Paraquat en Aldicarb" (nr. 2-967)

van mevrouw Clotilde Nyssens aan de minister van Justitie over "de hervorming van de gevangenissen" (nr. 2-969)

van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen over "de problemen in verband met de toepassing van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector" (nr. 2-970)

van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Justitie over "de weigering van de eerste minister en de minister van Justitie de beroepsorganisatie van de griffiers te horen aangaande de hervorming van hun statuut en hun taken" (nr. 2-971)

van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Justitie over "de stand van zaken voor wat betreft de opwaardering van het statuut en de taken van de griffier en de parketsecretaris" (nr. 2-972)

-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

van de heer Georges Dallemagne aan de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu over "de organisatie en de financiering van de opsporing van baarmoederhalskanker" (nr. 2-968)

-Deze vraag wordt naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden verzonden.

Evocaties

De Senaat heeft bij boodschappen van 14 en 18 februari 2003 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van:

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming (Stuk 2-1476/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Wetsontwerp betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij (Stuk 2-1479/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Non-evocaties

Bij boodschappen van 18 en 20 februari 2003 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de koninklijke bekrachtiging, de volgende niet geëvoceerde wetsontwerpen:

Wetsontwerp tot aanvulling van artikel 42 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, teneinde een leemte te verhelpen inzake het verlof voorafgaand aan de pensionering van de leden van de gemeentepolitie die worden aangewezen voor een mandaatfunctie bij de federale politie (Stuk 2-1449/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 16 december 2002 tot oprichting van het instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (Stuk 2-1478/1).

-Voor kennisgeving aangenomen.

Boodschappen van de Kamer

Bij boodschappen van 13 februari 2003 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Artikel 77 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, en van artikel 137 van het Wetboek van Strafvordering (Stuk 2-1474/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Wetsontwerp betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet (Stuk 2-1480/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsontwerp tot regeling van de vertegenwoordiging van de federale Wetgevende Kamers in en buiten rechte (Stuk 2-1481/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, om de vertegenwoordiging van de Duitstalige Gemeenschap door de Raad van de Duitstalige Gemeenschap in en buiten rechte te regelen (Stuk 2-1482/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, om de vertegenwoordiging van de gemeenschappen en de gewesten door de Raden in en buiten rechte te regelen (Stuk 2-1483/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van 2 september 2002 tussen de Staat, de gemeenschappen, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie en de gewesten voor een globaal en geïntegreerd drugsbeleid (Stuk 2-1485/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Artikel 78 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming (Stuk 2-1476/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 14 februari 2003; de uiterste datum voor evocatie is maandag 10 maart 2003.

Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 38bis, 51bis en 59 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Stuk 2-1477/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 14 februari 2003; de uiterste datum voor evocatie is maandag 10 maart 2003.

Wetsontwerp betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij (Stuk 2-1479/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 14 februari 2003; de uiterste datum voor evocatie is maandag 10 maart 2003.

Wetsontwerp houdende wijziging van de wet van 19 augustus 1947 tot oprichting van het Nationaal Gedenkteken van Breendonk (Stuk 2-1484/1).

-Het ontwerp werd ontvangen op 14 februari 2003; de uiterste datum voor evocatie is maandag 10 maart 2003.

Artikel 80 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica (Stuk 2-1475/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 14 februari 2003; de uiterste datum voor evocatie is maandag 24 februari 2003.

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 16 december 2002 tot oprichting van het instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (Stuk 2-1478/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 14 februari 2003; de uiterste datum voor evocatie is woensdag 19 februari 2003.

Kennisgeving

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten (van mevrouw Clotilde Nyssens; Stuk 2-653/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 13 februari 2003 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 19bis van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten (van mevrouw Meryem Kaçar c.s.; Stuk 2-693/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 13 februari 2003 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Slovenië inzake luchtvervoer, en met de Bijlage, ondertekend te Ljubljana op 23 maart 1994 (Stuk 2-1312/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 13 februari 2003 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Suriname inzake de instelling van luchtdiensten tussen hun onderscheiden grondgebieden, tussenliggende en verder gelegen punten, en met de Bijlage, ondertekend te Brussel op 14 december 1999 (Stuk 2-1313/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 13 februari 2003 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Tsjaad inzake luchtvervoer, en met de Bijlage, ondertekend te Brussel op 31 januari 1990 (Stuk 2-1314/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 13 februari 2003 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Estland inzake luchtvervoer, en met de Bijlage, ondertekend te Brussel op 3 februari 1999 (Stuk 2-1318/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 13 februari 2003 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Azerbeidzjan inzake luchtvervoer, en met de Bijlage, ondertekend te Bakoe op 13 april 1998 (Stuk 2-1319/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 13 februari 2003 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Slowakije inzake luchtvervoer, en met de Bijlage, ondertekend te Brussel op 28 september 2000 (Stuk 2-1320/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 13 februari 2003 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Tsjechische Republiek inzake luchtvervoer, en met de Bijlage, ondertekend te Brussel op 6 april 1998 (Stuk 2-1321/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 13 februari 2003 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Mexicaanse Verenigde Staten inzake luchtvervoer, en met de Bijlage, ondertekend te Mexico op 26 april 1999 (Stuk 2-1322/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 13 februari 2003 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Indiening van een wetsontwerp

De Regering heeft volgend wetsontwerp ingediend:

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Republiek Zambia inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Lusaka op 28 mei 2001 (Stuk 2-1490/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Arbitragehof - Arresten

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Beroepen

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Nationale Arbeidsraad

Bij brief van 10 februari 2003 heeft de voorzitter van de Nationale Arbeidsraad, overeenkomstig artikel 1 van de organieke wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad, aan de Senaat overgezonden:

goedgekeurd tijdens zijn plenaire vergadering van 4 februari 2003.

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Raad voor de Mededinging

Bij brief van 14 februari 2003 heeft de voorzitter van de Raad voor de Mededinging, overeenkomstig artikel 19, §5, van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag 2001 van de Raad voor de Mededinging over de toepassing van deze wet.

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.