4-82

4-82

Belgische Senaat

4-82

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 2 JULI 2009 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Onderzoek van de geloofsbrieven en eedaflegging van nieuwe leden

In memoriam de heer Karel Van Miert, minister van Staat

Parlement van de Franse Gemeenschap

Vlaams Parlement

Parlament der Deutschsprachigen Gemeinschaft

Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Actualiteitendebat: de structurele financiering van de palliatieve dagcentra

Mondelinge vragen

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI tot regeling van het notarisambt (van de heer Francis Delpérée, Stuk 4-1317)

Evaluatie van de opvang van vreemdelingen (Stuk 4-1203)

Samenstelling van het Bureau

Stemmingen

Regeling van de werkzaamheden

Vraag om uitleg van de heer Pol Van Den Driessche aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de interpretatie van het begrip pensioengerechtigde leeftijd in de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomsten» (nr. 4-1001)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over «het gevaar verbonden aan het mededelen van vakantiegegevens via sociale netwerksites» (nr. 4-1003)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de kennis van de afwijkende buitenlandse verkeersregels» (nr. 4-1007)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Coveliers aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de blijvende problemen omtrent de rechtsgeldigheid van de koninklijke besluiten nr. 78 en 79» (nr. 4-996)

Vraag om uitleg van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de uitvoeringsbesluiten van de wet van 21 april 2007 tot aanwijzing van de vertegenwoordigers van de thuisverpleegkundigen in de overeenkomstencommissie verpleegkundigen-verzekeringsinstellingen» (nr. 4-1008)

Vraag om uitleg van mevrouw Els Schelfhout aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken over «de Belgische bijdrage aan vrije en transparante verkiezingen in 2010 in Rwanda» (nr. 4-1004)

Vraag om uitleg van mevrouw Nele Jansegers aan de vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over «het taalgebruik door Infrabel bij de verspreiding van folders» (nr. 4-998)

Vraag om uitleg van de heer Tony Van Parys aan de minister van Justitie over «het project tot verbetering van het beheer van de gerechtskosten» (nr. 4-999)

Vraag om uitleg van de heer Tony Van Parys aan de minister van Justitie over «de transparantie op de producten van de Rechterlijke Orde» (nr. 4-1000)

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister van Justitie over «de vrijlating door procedurefouten in de zaak van de `cannabisboer'» (nr. 4-1011)

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister van Justitie over «de berisping van de daders in de zaak Simon Wijffels» (nr. 4-1012)

Vraag om uitleg van de heer Freddy Van Gaever aan de minister van Klimaat en Energie over «de stand van zaken omtrent het dossier van de uitstap uit de kernenergie» (nr. 4-1009)

Vraag om uitleg van mevrouw Els Schelfhout aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «de voorbereidingfase van de gemengde commissie België-DRC» (nr. 4-1005)

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over «de aankoop van drugs via internet» (nr. 4-1010)

Vraag om uitleg van de heer Marc Elsen aan de minister van Migratie- en Asielbeleid over «de rol van het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen» (nr. 4-995)

Vraag om uitleg van mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Migratie- en Asielbeleid over «een nieuwe omzendbrief over de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen» (nr. 4-1002)

Berichten van verhindering

Bijlage


Voorzitter: de heer Armand De Decker

(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)

Onderzoek van de geloofsbrieven en eedaflegging van nieuwe leden

De voorzitter. - Bij de Senaat is het dossier aanhangig van mevrouw Ann Somers, senator-opvolger voor het Nederlandse kiescollege.

Het Bureau is zopas bijeengekomen om de geloofsbrieven van mevrouw Somers te onderzoeken.

Ik stel u voor onmiddellijk het verslag van het Bureau te horen.

Het woord is aan mevrouw Taelman om voorlezing te doen van het verslag van het Bureau.

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Het Bureau is overgegaan tot een aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven van mevrouw Ann Somers, tweede opvolgster van de lijst nr. 6, Open Vld, die in aanmerking komt om het mandaat te voltooien van de heer Jean-Jacques De Gucht, die op 30 juni 2009 de eed heeft afgelegd als lid van het Vlaams Parlement.

Het Bureau heeft vastgesteld dat mevrouw Somers nog steeds aan de verkiesbaarheidsvereisten, opgelegd door de Grondwet, voldoet.

Bijgevolg heeft het Bureau de eer u voor te stellen, mevrouw Ann Somers als rechtstreeks verkozen senator toe te laten. (Algemeen applaus)

De voorzitter. - Daar niemand het woord vraagt, breng ik de besluiten van dit verslag in stemming.

-De besluiten van het verslag worden aangenomen bij zitten en opstaan.

De voorzitter. - Ik verzoek mevrouw Somers de grondwettelijke eed af te leggen.

-Mevrouw Ann Somers legt de grondwettelijke eed af.

De voorzitter. - Ik geef mevrouw Ann Somers akte van haar eedaflegging en verklaar haar aangesteld in haar functie van senator.

(Algemeen applaus)

Aan de orde is het onderzoek van de geloofsbrieven van senatoren aangewezen door het Parlement van de Franse Gemeenschap.

Het Bureau heeft de geloofsbrieven van de nieuwe gemeenschapssenatoren onderzocht.

Ik stel u voor onmiddellijk het verslag van het Bureau te horen.

Het woord is aan de heer Delpérée om voorlezing te doen van het verslag van het Bureau.

De heer Francis Delpérée (cdH). - Het Bureau heeft vastgesteld dat ingevolge de vernieuwing van het Vlaams Parlement zes mandaten van gemeenschapssenator vacant zijn geworden. Het betreft de mandaten van:

Deze mandaten zullen later worden toegewezen.

Ingevolge de vernieuwing van het Parlement van de Franse Gemeenschap zijn vier mandaten vacant geworden. Het betreft de mandaten van:

Daarenboven heeft mevrouw Joëlle Kapompolé van de lijst PS bij brief van 25 juni 2009 verzaakt aan haar mandaat van gemeenschapssenator.

Het Bureau heeft kennis genomen van de lijsten die door de voorzitter van het Parlement van de Franse Gemeenschap aan de griffier van de Senaat werden overgezonden met toepassing van artikel 211, §4 en §7, van het Kieswetboek, teneinde te voorzien in de vervanging van deze vijf senatoren.

Werden aangewezen door en uit het Parlement van de Franse Gemeenschap:

Het Bureau heeft vastgesteld dat het aantal senatoren dat voor elk van de lijsten werd aangewezen, overeenstemt met het aantal vacante mandaten.

Het Bureau acht het overbodig de geloofsbrieven van de aangewezen gemeenschapssenatoren te onderzoeken aangezien dit onderzoek reeds door het Parlement van de Franse Gemeenschap is verricht.

Het Bureau heeft derhalve de eer u voor te stellen, de personen die door het Parlement van de Franse Gemeenschap zijn aangewezen, als leden van de Senaat toe te laten. (Algemeen applaus)

De voorzitter. - Daar niemand het woord vraagt, breng ik de besluiten van dit verdrag in stemming.

-De besluiten van het verslag worden aangenomen bij zitten en opstaan.

De voorzitter. - Ik verzoek de leden wier geloofsbrieven geldig zijn verklaard, de grondwettelijke eed af te leggen.

-De dames Céline Fremault, Caroline Persoons, Caroline Désir, Olga Zrihen en Marie Nagy leggen de grondwettelijke eed af.

De voorzitter. - Ik geef deze leden akte van hun eedaflegging en verklaar hen aangesteld in hun functie van senator.

(Algemeen applaus)

Bij de Senaat is het dossier aanhangig van de heer Philippe Fontaine, gecoöpteerd senator.

Het Bureau is overgegaan tot het onderzoek van de geloofsbrieven van de heer Fontaine.

Ik stel u voor onmiddellijk het verslag van het Bureau te horen.

Het woord is aan mevrouw Defraigne om voorlezing te doen van het verslag van het Bureau.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Het Bureau heeft kennis genomen van de aanwijzing die vandaag werd gedaan door de MR-fractie teneinde te voorzien in de vervanging van de heer Jacques Brotchi, die op 23 juni 2009 de eed heeft afgelegd als lid van het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Het Bureau heeft vastgesteld dat het document voorgeschreven door artikel 220, §3, van het kieswetboek, ondertekend is door de meerderheid van de rechtstreeks verkozen senatoren en de gemeenschapssenatoren die tot deze fractie behoren.

Bovendien heeft de heer Philippe Fontaine, aangewezen als gecoöpteerd senator, bewezen dat hij de door de Grondwet gestelde verkiesbaarheidsvoorwaarden vervult.

Het Bureau heeft dan ook de eer u voor te stellen, de heer Philippe Fontaine toe te laten als lid van de Senaat. (Algemeen applaus)

De voorzitter. - Daar niemand het woord vraagt, breng ik de besluiten van dit verslag in stemming.

-De besluiten van het verslag worden aangenomen bij zitten en opstaan.

De voorzitter. - Ik verzoek de heer Fontaine de grondwettelijke eed af te leggen.

-De heer Philippe Fontaine legt de grondwettelijke eed af.

De voorzitter. - Ik geef de heer Philippe Fontaine akte van zijn eedaflegging en verklaar hem aangesteld in zijn functie van senator.

(Algemeen applaus)

In memoriam de heer Karel Van Miert, minister van Staat

De voorzitter. - Op 23 juni bereikte ons het bericht dat minister van Staat Karel Van Miert was overleden.

Op 21 juni was hij nog te beluisteren op Radio 1 waar hij vertelde over zijn leven en over de boeken die zijn leven hebben beïnvloed.

Karel Van Miert werd in 1942 geboren als oudste van negen kinderen in een landbouwersgezin. Op zijn veertiende brak hij, tegen de wens van zijn ouders in, zijn studies af om op de familieboerderij aan de slag te gaan, naar hij zelf vertelde uit liefde voor het landbouwersberoep en om zijn vader te helpen op de boerderij waar het werk nog grotendeels manueel gebeurde.

Het besef dat er voor hem weinig toekomst was weggelegd op een kleine boerderij die zoveel monden moest voeden, deed hem beslissen opnieuw te gaan studeren. Hij behaalde daarop zijn diploma middelbaar onderwijs voor de Centrale Examencommissie.

Daarna behaalde hij met grote onderscheiding het diploma van licentiaat in de diplomatieke wetenschappen aan de Universiteit van Gent.

Zijn liefde voor het landelijke leven belette hem niet inmiddels de wereld te ontdekken. Zo vertelde hij hoe hij tijdens zijn studies als uitwisselingsstudent een aantal weken naar New York trok waar hij verbleef bij een Palestijnse familie, waar hij voor het eerst over de Palestijnse kwestie hoorde spreken.

Aan de universiteit handelde zijn licentiaatsthesis - bijna profetisch - over het supranationale karakter van de Europese Commissie. Een jaar na zijn licentiaatsdiploma haalde hij met brio het diplôme d'études supérieures européennes aan het Centre européen universitaire van Nancy met een beurs van de Franse regering.

In dezelfde periode liep hij stage bij de Europese Commissie en vervolgens werkte hij onder andere als medewerker van Sicco Mansholt, Europees Commissaris voor het landbouwbeleid, en was hij hoofdadministrateur op het kabinet van Henri Simonet, toen vicevoorzitter van de Europese Commissie. Hij was ook kabinetschef van de minister van Economische Zaken, Willy Claes.

Inmiddels had Karel Van Miert zich geëngageerd in de politiek. Hij was achtereenvolgens ondervoorzitter en daarna nationaal politiek secretaris van de Jong-Socialisten, adjunct-nationaal secretaris en ondervoorzitter van de Belgische Socialistische Partij en vervolgens de eerste voorzitter van de autonome Socialistische Partij. Hij bleef partijvoorzitter tot begin 1989. Als partijvoorzitter speelde hij een belangrijke vernieuwende rol, onder andere door de banden tussen de partij, de vakbond en het ziekenfonds losser te maken. Sterk aan België gehecht, onderhandelde hij ook mee over een aantal belangrijke fases van de staatshervorming.

Zijn standvastige houding in de rakettenkwestie en zijn verzet tegen het NAVO-dubbelbesluit waarmee hij zelfs inging tegen prominente partijgenoten, blijven in ons geheugen gegrift.

Op de radio vertelde Karel Van Miert dat zijn politiek engagement geleidelijk tot stand is gekomen, onder andere na het lezen van John Steinbecks roman The Grapes of Wrath, een boek waarvan hij vertelde dat het hem een sociaal geweten heeft geschopt, maar ook uit belangstelling voor de taalproblematiek in Brussel en onder invloed van een aantal bekende socialistische figuren waarmee hij `de Rode Leeuwen' zou oprichten, de Vlaamse socialisten van de Brusselse agglomeratie. Anderzijds verwees hij ook naar de ervaring die hij opdeed in de diverse jobs die hij er in de winter bijnam als er weinig werk was op de boerderij of als universiteitsstudent die de eindjes aan elkaar moest knopen.

Karel Van Miert was ook vicevoorzitter van de Unie van de Socialistische partijen van de Europese Gemeenschap en van de Socialistische Internationale.

Van 1979 tot 1985 was hij Europees parlementslid. Bij zijn tweede deelname aan de Europese verkiezingen, in 1984 haalde hij bijna 500 000 voorkeurstemmen.

In 1985 verliet hij het Europees Parlement voor de Kamer van volksvertegenwoordigers, maar in 1989 `keerde hij terug' naar Europa als lid van de Europese Commissie, meer bepaald als Europees Commissaris voor Transport, Consumentenbeleid, Krediet en Investeringen.

Daar wist hij al snel iedereen te overtuigen van zijn dossierkennis en vastberadenheid. Dat leverde hem een tweede mandaat van Europees Commissaris op, ditmaal met de zware portefeuille Personeel, Mededingingsbeleid en Algemeen beheer.

Het is vooral als Europees Commissaris voor Mededingingsbeleid, een functie waarvan hij het profiel aanzienlijk versterkte, dat Karel van Miert uitgroeide tot internationaal gerespecteerd commissaris, zoals na zijn overlijden ten overvloede wordt bewezen door de teneur van de talrijke reacties in de Europese kringen en de Europese pers.

In die functie van commissaris aarzelde hij niet in te gaan tegen machtige bedrijven en politieke lobbygroepen: men herinnert zich nog het dossier van de redding van Crédit Lyonnais, de afspraken tegen de mediagiganten Kirch en Bertelsmann, de kwestie van de televisierechten van de Formule I-wedstrijd, de aanvaring met Boeing over de fusie met McDonnell Douglas.

Karel Van Miert bleef Europees Commissaris tot 1999, waarna hij zich terugtrok uit de politiek. Wel blijkt dat hij geregeld achter de schermen werd geconsulteerd over belangrijke nationale en internationale dossiers. Hij bleef ook met aandrang het belang beklemtonen van de Belgische en Europese eenheid.

Na zijn actieve politieke loopbaan werd Karel Van Miert voorzitter van de Nederlandse Nyenrode Business Universiteit en bestuurder in een aantal grote Belgische of Europese bedrijven.

Ondanks de welgevulde carrière gaf Karel Van Miert zijn eerste grote liefde nooit op. Onlangs vertelde hij op de radio nog met veel enthousiasme over zijn moestuin en zijn bijna twee hectaren grote hoogstamboomgaard en legde hij uit hoe een paar uur werk in die moestuin en boomgaard de ideale remedie vormden tegen de grote stress van een leven als partijvoorzitter of als Europees Commissaris.

De veelbelovende oogst waar hij naar uitzag zal nu door anderen moeten worden geoogst.

Met Karel Van Miert heeft België een van zijn grootste politieke persoonlijkheden verloren. Hij werd door allen gerespecteerd en gewaardeerd om zijn diepe Europese overtuigingen, zijn wijsheid en zijn grote onpartijdigheid met betrekking tot de wereldomvattende dossiers die hij behandelde.

De Senaat biedt de familie van minister van Staat Karel Van Miert zijn oprecht medeleven aan.

De heer Herman Van Rompuy, eerste minister. - De regering sluit zich aan bij de rouwhulde van uw assemblee aan minister van Staat Karel Van Miert.

Ons is een uitzonderlijk man ontvallen, een man met een overtuiging, maar ook met zin voor compromis. Positief en enthousiast, een man van karakter ook. Hij heeft zijn partij gemoderniseerd, het land meer federaal gemaakt, de vrede gediend en Europa vorm gegeven. Karel Van Miert was gedurende tien jaar een briljant en standvastig Eurocommissaris, zonder vrees voor machtige lobby's en belangen.

Maar Karel was bovenal een prachtig mens, een Kempenzoon gebleven, trouw aan zijn boerenafkomst en dus aan zijn boomgaard en zijn moestuin. Een man van attenties voor velen, maar niet van pretenties. Een collega, bovenal voor enkelen een vriend. De boomgaard van het leven van Karel Van Miert droeg vele vruchten.

Vaarwel Karel.

Parlement van de Franse Gemeenschap

De voorzitter. - Bij boodschap van 30 juni 2009 heeft het Parlement van de Franse Gemeenschap aan de Senaat laten weten dat het zich ter vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Vlaams Parlement

De voorzitter. - Bij boodschap van 30 juni 2009 heeft het Vlaams Parlement aan de Senaat laten weten dat het zich ter vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Parlament der Deutschsprachigen Gemeinschaft

De voorzitter. - Bij boodschap van 30 juni 2009 heeft het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap aan de Senaat laten weten dat het zich ter vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Richard Fournaux aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over «de melkprijscrisis» (nr. 4-843)

De heer Richard Fournaux (MR). - Sedert het ogenblik waarop ik mijn vraag bij de Senaat indiende, zijn de zaken - indien men de pers mag geloven - geëvolueerd. Ik zal mijn vragen dan ook verruimen zodat de minister ons op de hoogte kan brengen van de nieuwe ontwikkelingen in de melkcrisis.

Welke vooruitgang werd er geboekt in de onderhandelingen tussen de melksector en de grootdistributie via de bemiddeling van de federale Staat en de gewesten, die op dat vlak eveneens bevoegd zijn? Over welke echte manoeuvreerruimte beschikken wij, zuiver economisch gezien? Zal de Europese Commissie al dan niet een akkoord tussen de grootdistributie en de landbouwsector, meer bepaald de melksector, aanvaarden? Is het mogelijk om het akkoord dat in Frankrijk tussen de producenten en de grootdistributie werd bereikt om een minimumleveringsprijs voor melk te garanderen, in België toe te passen? Wat kan de reactie van de Europese Commissie zijn tegenover een dergelijk akkoord? Welke mogelijkheden zijn er om in België of in Europa maatregelen te treffen die op de wereldmarkt zijn gericht? Bestaat er een wereldmarkt voor melk? Zijn wij beschermd tegen de eventuele invoer van melk vanuit landen die geen EU-lid zijn?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid. - De vraag van de heer Fournaux is zeer actueel. Er is inderdaad een ernstige crisis van de melkprijs en er zijn grote rentabiliteitsproblemen in de melksector. Vandaag krijgen de producenten 18 tot 20 cent de liter, terwijl de prijs een jaar geleden schommelde tussen 35 en 40 cent per liter.

Daarom heb ik, samen met mijn gewestelijke collega's van landbouw, het initiatief genomen om de hele sector bijeen te brengen: de producenten, de verwerkingssector en de distributiesector. Deze vergadering, die dinsdagmorgen op mijn kabinet plaatsvond, had als voornaamste doel de verschillende actoren bijeen te brengen en de dialoog opnieuw op te starten.

Die ontmoeting heeft tot vier conclusies geleid.

Ten eerste komt er een solidariteitssysteem via een heffing door de distributie waarvan het bedrag in een fonds wordt gestort en rechtstreeks wordt herverdeeld tussen de melkproducenten. De voorwaarden ervan moeten nog worden vastgelegd.

Ten tweede wordt een werkgroep opgericht die moet nadenken over het opstellen in België van een gedragscode voor de distributie, met name voor landbouwproducten die slechts beperkt worden verwerkt. Men kan zich afvragen of het logisch en verantwoord is om van melk, vlees en groenten speciale aanbiedingen te maken. Die werkgroep zal alle actoren verenigen onder voorzitterschap van de FOD Economie.

Ten derde moet de FOD Economie ons begin september laten weten welke de concrete elementen zijn die ontbreken om een werkelijke transparante melkprijsvorming vanaf de hoeve tot de distributie te garanderen. DE FOD Economie moet eveneens het Belgische juridische kader analyseren en nagaan of het Franse systeem al dan niet kan worden overgenomen. We mogen niet vergeten dat één van de specifieke kenmerken van de Belgische melksector is dat we veel melkpoeder en boter produceren. Dat zijn producten met weinig toegevoegde waarde. Frankrijk produceert meer kaas, yoghurt enz.

Wat de concurrentieregels betreft, weten we dat de Europese Commissie dit akkoord aandachtig onderzoekt.

Ten vierde zullen de vertegenwoordigers van de landbouworganisaties en de melkerijen elkaar ontmoeten om in de melksector een echte interprofessionele vereniging alsook producentengroepen op te richten.

De eerste bijeenkomst over het eerste punt, namelijk de oprichting van een solidariteitssysteem, heeft gisteren plaatsgehad onder voorzitterschap van de heer Verjus van de FOD Economie. De distributiesector en de landbouworganisaties hebben na vijf à zes uur vergaderen een voorakkoord bereikt dat bepaalt dat Fedis zich engageert om in zes maanden 34 miljoen euro in het solidariteitsfonds te storten. Dat zal worden herverdeeld naar de productie, wat twee cent per liter vertegenwoordigt. Dat bedrag is ver verwijderd van de eisen van de Waalse landbouwers.

Dat voorakkoord werd voorgesteld aan het bestuurscomité van de Waalse landbouwfederatie. Die heeft het niet verworpen, maar ook niet goedgekeurd.

Het voorakkoord werd deze morgen formeel ondertekend door Fedis, dat wil zeggen de distributiefederatie, de Boerenbond en het ABS. Het zal op het hele Belgische grondgebied van toepassing zijn vanaf het ogenblik dat de landbouwers alle blokkades van de distributiecentra zullen hebben opgeheven. Ik heb vernomen dat die blokkades stilaan worden opgeheven.

Er wordt veel gesproken over de invoer van melk. Ik herinner eraan dat België 50% van zijn melkproductie uitvoert. Elke protectionistische maatregel zal automatisch tot gevolg hebben dat onze handelspartners ook protectionistische maatregelen nemen en dan zullen we met een melkoverschot van 50% melk zitten.

Laten we ophouden met die verzinsels. Het is juist dat wij invoeren, maar wij voeren ook uit. België is inzake landbouwproductie een netto-uitvoerder.

De heer Richard Fournaux (MR). - Ik dank de minister voor haar bijzonder gedetailleerde antwoord.

Ik heb nog een kleine vraag. Uit goede bron verneem ik dat, ook voor de Waalse melksector, veeleer drie dan twee cent per liter nodig zou zijn om een evenwicht te waarborgen.

Is het mogelijk de onderhandelingen te heropenen of is de beslissing gevallen?

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid. - Fedis heeft het akkoord voor 34 miljoen euro ondertekend, dat is meer dan 1,3 miljard Belgische frank. Aan Waalse kant wordt 45 miljoen gevraagd. Dat is de reden waarom er geen akkoord is,.

Wij exporteren 50% van onze melk. Slechts 30% wordt verkocht als melk, boter, enz.

Het akkoord gaat slechts over twee cent, terwijl de landbouwers er drie en een half vroegen. Ieder zal dus zijn verantwoordelijkheid nemen. Ik herinner er echter aan dat het akkoord enkel zal worden toegepast indien alle blokkades worden opgeheven.

Actualiteitendebat: de structurele financiering van de palliatieve dagcentra

Mondelinge vraag van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de structurele financiering van de palliatieve dagcentra» (nr. 4-845)

Mondelinge vraag van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de structurele financiering van de palliatieve dagcentra» (nr. 4-846)

Mondelinge vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de structurele financiering van de palliatieve dagcentra» (nr. 4-849)

Mondelinge vraag van mevrouw Freya Piryns aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de structurele financiering van de palliatieve dagcentra» (nr. 4-855)

De voorzitter. - Het Bureau heeft vanmiddag besloten een actualiteitendebat te houden over `de structurele financiering van de palliatieve dagcentra'.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Op 28 mei, vlak voor de verkiezingen, werd in het palliatieve dagcentrum Topaz in Wemmel een debat georganiseerd. Ver van alle politieke getouwtrek bleek duidelijk dat deze centra nood hebben aan een structurele financiering. In De Standaard en in Artsenkrant van 29 mei werd hierover uitvoerig verslag uitgebracht.

In Groot-Brittannië, een land met meer dan 60 miljoen inwoners, bestaan er 250 palliatieve dagcentra, met wachtlijsten. Naar verhouding zouden er in België minimaal 40 palliatieve dagcentra nodig zijn.

Het Kankerplan stelt de uitbouw van palliatieve dagcentra voorop en belooft hiervoor geld uit te trekken. Minister Demotte schroefde eertijds de financiering ervan terug, zodat in Wallonië nog maar één dagcentrum open is. In Vlaanderen overleven momenteel vijf centra dankzij benefietconcerten en `pensenkermissen'.

Wanneer zal de minister de palliatieve dagcentra financieren, zoals voorgesteld in het Kankerplan?

Is de minister gewonnen voor structurele maatregelen zodat die centra niet bij iedere machtswissel afhangen van willekeurige beslissingen?

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Ik sluit me grosso modo aan bij collega Van Ermen.

Sta me toe even te citeren uit doelstelling 25 van het Kankerplan: `Uitbouw van meer palliatieve zorgstructuren die noch ziekenhuis noch rusthuis zijn: de palliatieve dagzorgcentra vormen eveneens een oplossing voor korte behandelingen zoals ontlastende puncties of parenterale voeding.'

Ik had aanmerkingen bij het Kankerplan, maar dit punt vond ik werkelijk zeer goed. Net als mijn collega's wacht ik met veel ongeduld op de structurele financiering voor de palliatieve dagcentra, die de minister heeft gepland tegen 2010.

De uitbouw van palliatieve structuren is een goede zaak voor onze maatschappij. Vandaag zijn er al palliatieve dagcentra en ze werden gefinancierd door de federale overheid tot minister Demotte het nodig vond om de financiering ervan te schrappen. Onder Vlaamse partijen bestaat een consensus om de dagcentra wel opnieuw federaal te financieren. Het is moeilijk om permanente structuren draaiende te houden met de opbrengst uit vrijwillige acties zoals pensenkermissen. Structurele financiering is absoluut noodzakelijk voor centra als Topaz in Wemmel, waar overigens zowel Vlamingen als Franstaligen terechtkunnen.

Minister Onkelinx heeft daar oren naar. Dat besluit ik althans uit een andere maatregel van doelstelling 25 van haar Kankerplan: `Meer middelen voor palliatieve zorg: er loopt een studie bij het KCE om de noden objectief te bepalen.' Volgens het Kankerplan zouden de resultaten van die studie in april 2009 beschikbaar zijn.

Is de studie bij het KCE reeds afgelopen? Zo ja, kan de minister de resultaten ervan, eventueel de preliminaire resultaten, meedelen?

Zal de minister de palliatieve dagcentra in de toekomst opnieuw financieren, gezien ze zich daartoe in het Kankerplan heeft verbonden?

Bezocht de minister al eens een dergelijk centrum? Ik kan het haar alleszins aanraden. Het is geen ziekenhuis, noch een tehuis. Als ze dat nog niet gedaan heeft, is ze dan bereid dat vooralsnog te doen?

(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - Ik sluit mij aan bij de vorige sprekers. Iedereen ziet het belang van palliatieve zorg in. Mensen worden het liefst thuis verzorgd, maar dat is niet altijd mogelijk. Daarom zijn palliatieve dagcentra enorm belangrijk: vaak zijn ze een aanvulling op thuiszorg en bieden ze een goede ondersteuning aan mantelzorg. Als de mantelzorgers op bepaalde dagen niet voor de zorg kunnen instaan, is het goed dat palliatieve patiënten kunnen worden opgevangen in palliatieve dagcentra, zodat de mantelzorgers worden ontlast. Bovendien voelen de patiënten er zich vaak wat zelfstandiger en komen ze er in contact met de buitenwereld.

Het belang van de palliatieve dagcentra blijkt ook uit het evaluatierapport Palliatieve Zorg van mei 2005.

In 2002 zijn er experimenten voor palliatieve dagcentra opgezet en het Verzekeringscomité van het RIZIV sloot een revalidatieovereenkomst met een tiental centra, die afliep op 31 december 2004. Minister Demotte heeft de overeenkomst nog één keer verlengd. Nadien was er geen RIZIV-financiering meer. Nochtans zijn de dagcentra, ook in Vlaanderen, een essentieel onderdeel van het palliatieve aanbod. Het verheugde ons dan ook dat Vlaams minister Vervotte bereid was dit aanbod verder te ondersteunen en dat de volgende Vlaamse ministers van Welzijn, Vanackere en Heeren, haar voorbeeld hebben gevolgd.

Is de minister bereid het RIZIV weer de palliatieve dagcentra structureel te laten financieren, zodat de initiatieven kunnen worden voortgezet of opnieuw gestart? Deze vraag leeft niet alleen in de politiek, maar ook in het veld.

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). - Ik sluit mij aan bij de drie voorgaande sprekers. Palliatieve zorg kan het levenseinde, waarmee iedereen te maken krijgt, draaglijker maken en vermenselijken.

Wanneer palliatieve zorg in goede omstandigheden wordt verstrekt, kan dat bijdragen tot het voorkomen van een aantal overbodige technische handelingen, die sommige artsen in hun therapeutische hardnekkigheid verrichten. Het gaat ook om operaties en andere verstrekkingen die de samenleving veel geld kosten.

Wanneer we palliatieve zorg beter uitbouwen, kan hij zichzelf dus terugbetalen.

De collega's hebben uitvoerig aangetoond wat het belang is van de palliatieve dagcentra en dat is ook duidelijk gebleken uit het rapport waarover mevrouw Lanjri het had.

In datzelfde rapport van de Federale Evaluatiecel Palliatieve Zorg wordt zeer terecht gezegd dat men zich vragen kan stellen bij een samenleving die geen enkele beperking oplegt aan het aantal behandelingen dat men patiënten mag aanbieden, ook al leiden die behandelingen niet altijd tot resultaten, terwijl men het budget voor palliatieve zorg sterk beperkt.

Ik vind dat we daarmee moeten ophouden. Minister Steven Vanackere heeft, in zijn hoedanigheid van Vlaams minister van Welzijn, in 2007 terecht gezegd dat supportieve dagcentra een verworven entiteit zijn waarvan de meerwaarde niet meer moet worden aangetoond. Ik sluit mij aan bij de oproep van de heer Ide om een dergelijk centrum eens te bezoeken.

Aangezien die verworven entiteit en die meerwaarde bewezen zijn, begrijp ik absoluut niet waarom niet kan worden voorzien in een structurele financiering van die dagcentra. We waren tevreden dat de minister de centra heeft opgenomen in haar kankerplan, maar nu moeten de middelen volgen, zodat ze niet langer hun toevlucht moeten zoeken tot allerlei inzamelacties.

De afgelopen jaren ontstond een heen-en-weerdebat tussen verschillende overheden en departementen over wie moet instaan voor die financiering. Mijns inziens moet deze structurele financiering komen van het departement Volksgezondheid en zou het RIZIV moeten instaan voor de nodige middelen. Blijkbaar zit het RIZIV echter vast in een verstarde logica en wil het enkel betalen voor zogenaamde technische prestaties. Bovendien moeten de centra, nadat ze al die jaren bewezen hebben dat ze goed gewerkt hebben, van het RIZIV een valabel dagcentrummodel uitwerken. Volgens mij hebben ze dat al lang.

Is de minister het ermee eens dat de supportieve dagcentra hun meerwaarde al meer dan bewezen hebben? Zo ja, kan zij verklaren waarom het RIZIV blijft vragen naar een `valabel dagcentrummodel'?

Is de minister het eens met de stelling dat palliatieve zorg in wezen onder Sociale Zaken valt, en niet zozeer onder welzijn, want dan kan het worden doorgeschoven naar andere overheden.

Is de minister het ermee eens dat de financiering van palliatieve zorg in wezen zichzelf terugbetaalt omdat niet langer overbodige therapeutische kosten worden gemaakt?

Hoe en op welke termijn zal de minister zorgen voor een structurele financiering van de supportieve palliatieve dagcentra in België?

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). - Ik sluit mij aan bij wat mijn collega's al gezegd hebben. De bestaande palliatieve dagcentra worden momenteel financieel rechtgehouden door deelregeringen, door liefdadigheid, zoals Kom op tegen Kanker en de Vlaamse Liga tegen Kanker, alsook door préfinanciering door ziekenhuizen die samenwerken met de dagcentra. We zijn dan ook zeer tevreden dat de minister in haar nationaal kankerplan heeft aangekondigd dat het RIZIV middelen zal uittrekken voor deze dagcentra. Zij ondersteunen immers de thuisverzorging en maken het mogelijk om thuis te sterven. Vooral terminaal zieke kankerpatiënten worden door deze dagcentra ondersteund. De bezieler van die centra, Wim Distelmans, zegt terecht dat de centra een belangrijke besparing opleveren voor de therapeutische zorg en dat ze vooral het welzijn van de patiënten en hun familie verhogen. Het water staat de bestaande palliatieve dagcentra echter aan de lippen. Nog maar een paar weken geleden kwam er opnieuw een noodkreet van deze centra en over de partijgrenzen heen trokken een aantal collega's parlementsleden aan de alarmbel.

Is de minister samen met ons overtuigd van het nut en de meerwaarde van de palliatieve dagcentra?

Welke knelpunten zijn er nog om deze dagcentra een structurele financiering door het RIZIV toe te kennen? Wat werd concreet gepland om deze knelpunten uit de wereld te helpen?

Mevrouw Christiane Vienne (PS). - We hebben hier al vaak gedebatteerd over een waardig levenseinde.

We hebben ook lang gediscussieerd over wat de werkelijke maatschappelijke betekenis is van euthanasie en we hebben beslist de palliatieve zorg op de eerste plaats te zetten. Zonder ooit de twee keuzes tegen elkaar uit te spelen, hebben we gekozen voor een wettelijke regeling om drama's te vermijden zoals die zich in Frankrijk hebben voorgedaan. Wij zijn een voorbeeld voor heel Europa. Voor ons is palliatieve zorg in gelijke mate essentieel.

De minister heeft al een aantal maatregelen genomen inzake palliatieve zorg, meer in het bijzonder voor kinderen met kanker. De middelen voor de multidisciplinaire palliatieve equipes werden in 2009 verdubbeld.

Vanaf 2010 rijst echter een probleem van structurele financiering. Mevrouw de minister, zal u vanaf 2010 de beloofde structurele financiering kunnen verzekeren van de eenheden die een essentiële band zijn tussen het ziekenhuis en de thuisomgeving van de kleine patiëntjes?

In maart hebt u het forfait voor de palliatieve zorgverstrekking voor patiënten die thuis worden verzorgd, verhoogd van 512,44 tot 589,31 euro. U hebt ook de omkaderingsnorm voor het personeel van de palliatieve zorgeenheden in de rusthuizen en de rust- en verzorgingstehuizen versterkt met 0,1 fulltime-equivalent voor 30 zwaar afhankelijke patiënten, waarvoor u een bedrag van meer dan 8 miljoen euro op jaarbasis hebt uitgetrokken. Bovendien voorziet u voor 2009 in een bedrag van 560 000 euro voor de financiering van palliatieve dagcentra.

Welke middelen zullen vanaf 2010 worden uitgetrokken voor het beleid inzake het levenseinde en de palliatieve zorg? Vele sprekers hebben verwezen naar het Kankerplan.

De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - De palliatieve dagcentra vormen een zeer nuttige aanvulling van de thuiszorg van de patiënten, die langer thuis kunnen blijven en dus ook goedkoper kunnen worden verzorgd.

In de commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft de minister een half jaar geleden beloofd dat de structurele betaling van de centra vanaf 2010 zou worden ingevoerd. We hopen vandaag een bevestiging van die belofte te horen. Ik vraag de minister zeer duidelijk te zeggen hoe de structurele vergoeding van de centra er volgend jaar zal uitzien.

De heer Geert Lambert (Onafhankelijke). - Ik sluit mij aan bij de vragen die door de vorige sprekers werden gesteld.

Een zevental jaar geleden hebben we de euthanasiewetgeving goedgekeurd. Het gaat om zeer belangrijke wetgeving die mensen de kans biedt mee te beslissen over hun levenseinde. De overheid heeft daaruit echter niet de nodige gevolgen getrokken. Vandaag moeten we immers vaststellen dat de palliatieve dagcentra met ernstige financiële problemen kampen.

Met de euthanasiewetgeving wilden we ervoor zorgen dat mensen met kennis van zaken en professionele begeleiding mee konden beslissen over hun levenseinde. De palliatieve zorg was een onderdeel van dat begeleidingsproces. Als we daaruit niet de nodige gevolgen trekken en de palliatieve dagcentra verplichten via alternatieve financiering te overleven, dreigt het parlement zijn eigen keuzes op het spel te zetten.

Op welke manier zal de minister op korte termijn voorzien in een structurele financiering van de dagcentra?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Uw talrijke interventies tonen aan hoezeer de palliatieve zorg een actuele, moeilijke en gevoelige kwestie is. Met de veroudering van de bevolking dringen nieuwe maatregelen zich op.

Bij de goedkeuring van het Kankerplan in 2009 heb ik verschillende beslissingen genomen. Het palliatief forfait voor thuiszorg werd verhoogd om de gezinnen te ondersteunen. De omkadering in de rusthuizen en rust- en verzorgingstehuizen werd versterkt. Sinds 1 mei is het remgeld afgeschaft voor de arts specialist palliatieve zorg in de rusthuizen en de rust- en verzorgingstehuizen.

Ten slotte werd in 562 000 euro bijkomende middelen voorzien voor palliatieve dagcentra.

Voor deze centra werd via het koninklijk besluit van 8 december 2006 in een financiering tot eind 2008 voorzien via de gemeenschappen en gewesten, met de bedoeling daarna over te gaan tot een structurele verankering van de projecten door de betrokken gemeenschappen en gewesten.

In uitvoering van dat besluit werd voor de financiering een overeenkomst gesloten met de Vlaamse Gemeenschap en het Waalse Gewest voor een bedrag van 338 934 euro. Dat koninklijk besluit bepaalt dat het Verzekeringscomité, op basis van de verslagen van de Vlaamse Gemeenschap en van het Waalse Gewest, een evaluatie maakt van de projecten.

Aangezien het RIZIV het verslag van het Waalse Gewest heeft ontvangen op 17 april 2009 en dat van de Vlaamse Gemeenschap pas op 25 juni 2009, heeft dit gezorgd voor een vertraging van de overgang naar een structurele erkenning en financiering. Beide verslagen worden op 6 juli voorgelegd aan het Verzekeringscomité. Vandaar dat aan het Verzekeringscomité van 6 juli tevens een aanpassing aan het koninklijk besluit van 8 december 2006 wordt voorgelegd, zodat de financiering van de centra op zijn minst gegarandeerd is tot uiterlijk 2010.

Ik zal ervoor zorgen dat dit besluit zo vlug mogelijk wordt gepubliceerd nadat het de procedure heeft doorlopen. Bovendien zal ik dit punt op de agenda plaatsen van de volgende Interministeriële Conferentie Volksgezondheid die gepland is op 28 september 2009.

Het ontwerp van het eindrapport van de studie van KCE werd op 23 juni voorgelegd aan de raad van bestuur van het KCE die heeft beslist dat het rapport verder moet worden uitgediept en de aanbevelingen concreter moeten worden geformuleerd.

Het verslag en de concrete voorstellen zullen normaal in september beschikbaar zijn. We zullen dan de initiatieven die ik sinds het begin van de regeerperiode heb genomen, kunnen voortzetten.

Ten slotte moet ik zeggen dat ik privé, spijtig genoeg, al een palliatief dagcentrum heb bezocht.

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - Ik heb er begrip voor dat het Verzekeringscomité dit dossier pas laat op de agenda kan plaatsen omdat de verslagen van de Vlaamse en Franstalige Gemeenschap op zich laten wachten.

Het is positief dat de financiering tot einde 2010 gewaarborgd lijkt. Wij vragen vooral een structurele financiering, dus ook na 2010. Het is goed dat de minister hierover eerst wil overleggen met de bevoegde gemeenschappen. Ze hoopt dat ze in september eindelijk over een eindrapport beschikt.

Ik dring erop aan om nog voor het einde van dit jaar een oplossing te zoeken voor de structurele financiering van de dagcentra. Anders zullen de centra met projectmatige financiering moeten voortwerken en die vormt nu juist de aanleiding voor deze mondelinge vragen.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Ik merk dat minister Onkelinx echt een oplossing wil zoeken voor het probleem. Ik stel voor dat we in oktober een nieuw debat organiseren over de structurele financiering. Tegen dan zal de minister alle verslagen, waaronder dat van het Federaal Kenniscentrum, hebben ontvangen en zal ze het standpunt van de gemeenschappen kennen. Het is van het allergrootste belang dat er tegen het einde van dit jaar een oplossing komt voor de structurele financiering.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Waarom wordt het RIZIV om een evaluatie gevraagd? Het RIZIV verzekert medische daden. De palliatieve zorg is er juist op gericht zo weinig mogelijk medische daden te stellen. Waarom geen fonds voor palliatieve zorg oprichten buiten het RIZIV, naar analogie met het Fonds voor beroepsziekten?

Vele gepensioneerde anesthesisten en artsen zouden bijvoorbeeld twee maal per week in die centra kunnen helpen. Mensen leven langer en kunnen dus na hun 65 nog actief zijn. In het kader van het RIZIV kunnen ze dat niet eens ze op pensioen zijn.

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). - De minister stelt dat sinds 8 december 2006 de financiering via de gemeenschappen en de gewesten gewaarborgd is tot einde 2010. De palliatieve dagcentra moeten het wel stellen met een derde van de middelen die ze voordien kregen. Ze hebben dus onvoldoende middelen en moeten dus elders zoeken. Ik sluit me dan ook aan bij de suggestie van de heer Ide om dit dossier in het najaar opnieuw op onze agenda te plaatsen.

Ook over de vraag wie voor de financiering moet instaan, moet worden gediscussieerd. Valt palliatieve zorg onder bejaardenzorg, zoals thans het geval is? Volgens mij niet, want zeer vaak gaat het om mensen jonger dan 50 of 55 jaar.

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van mevrouw Nele Jansegers aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het afbouwen en schrappen van bepaalde hulpprojecten omtrent drugs» (nr. 4-853)

Mevrouw Nele Jansegers (VB). - De voorbije dagen is de hulpverlening aan drugsgebruikers onder ernstige druk komen te staan. Naar aanleiding van een ongunstige evaluatie door Justitie worden hulpverleningsprojecten voor drugsgebruikers in Brugge en Ieper sterk ingekrompen. In de regio Veurne-Ieper wordt het steunpunt van De Sleutel zelfs opgedoekt. Deze projecten, die deel uitmaken van de gerechtelijke alternatieve maatregelen (GAM), boden tot voor kort niet alleen hulp aan ongeveer 220 drugsgebruikers, maar hadden ook lange wachtlijsten. Volgens De Sleutel en Kompas is de nood erg groot en is een veelvoud van de tot nu toe ingezette geldmiddelen vereist.

De beslissing van Justitie om de geldkraan gedeeltelijk dicht te draaien, roept dan ook ernstige vragen op. Minister van Justitie De Clerck haast zich te stellen dat de financiering en de evaluatiecriteria eigenlijk niet tot de kerntaken van Justitie behoren en dat hiervoor beter in de richting van Volksgezondheid wordt gekeken. Hij is dan ook van oordeel dat, in overleg met Volksgezondheid, moet worden nagegaan hoe de GAM-hulpverleningsprojecten het best kunnen worden georganiseerd.

In ieder geval is de situatie precair en is er grote onzekerheid voor zowel drugsgebruikers als hulpverleners. De samenwerking tussen de hulpverlening en Justitie dreigt hiermee een ferme deuk te krijgen.

Daarom had ik graag vernomen of de minister vooraf op de hoogte werd gesteld van het initiatief van Justitie om een aantal GAM-hulpverleningsprojecten af te bouwen of stop te zetten. Is er in dit kader al overleg geweest tussen beide departementen? Zo ja, wat is het resultaat?

Hoe reageert de minister op dit initiatief? Kon niet beter in een overgangsregeling worden voorzien?

Wat zal de minister, vanuit haar positie, ondernemen om aan deze prangende situatie tegemoet te komen en, meer concreet, ervoor te zorgen dat de continuïteit in de West-Vlaamse hulpverlening voor drugsgebruikers niet in het gedrang komt?

Wanneer mag een globale oplossing voor de financiering, de criteria, de onduidelijke doelstellingen en het inhoudelijk kader van dergelijke projecten worden verwacht?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik heb via de media kennis genomen van de beslissing van de minister van Justitie.

Ik werd niet vooraf op de hoogte gebracht van de beslissing, noch werd hierover enig overleg gepleegd met mijn diensten.

Aangezien ik de inhoudelijke argumenten van de minister ter zake niet ken, kan ik me hierover ook niet uitspreken.

De komende dagen zullen we waarschijnlijk een gesprek hebben. We zullen dan zien wat de stand van zaken is.

De beslissing zal uiteraard belangrijke gevolgen hebben voor de hulpverlening in de gewesten die grotendeels door het RIZIV wordt gefinancierd.

Dit jaar heb ik tijdelijk een bijkomende subsidie toegekend aan twee centra in Vlaanderen voor een totaalbedrag van 155 000 euro. Ik heb die beslissing genomen naar aanleiding van de stopzetting van andere financieringen, wat belangrijke gevolgen had voor de hulpverlening aan drugsslachtoffers.

De gerechtelijke alternatieve maatregelen en de middelen daarvoor werden door de regering goedgekeurd. De continuïteit van de hulpverlening mag niet in gevaar worden gebracht. Ik ben ervan overtuigd dat ook de minister van Justitie belang hecht aan de efficiëntie van de gerechtelijke alternatieve maatregelen.

Bij mijn aantreden als minister heb ik gepleit voor de oprichting van een algemene beleidscel Drugs. Alle federale, gewestelijke en gemeenschapsministers bevoegd voor illegale drugs, alcohol, tabak en psychoactieve geneesmiddelen, maken er deel van uit. De cel heeft meermaals vergaderd en werkt op het ogenblik aan de definitie van haar opdrachten, waaronder uiteraard ook het hulpverleningsaanbod voor drugsslachtoffers.

De cel zal een transparant, gecoördineerd en aanvullend beleid uitwerken. Vele organisaties en instellingen leveren nu al uitstekend werk in de strijd tegen drugs en de hulpverlening aan drugsslachtoffers, onder meer ook in het kader van gerechtelijke alternatieve maatregelen.

U moet begrijpen dat ik niet langer de tekortkomingen van andere departementen of andere beleidsniveaus kan toedekken met middelen van mijn departement.

Mevrouw Nele Jansegers (VB). - Wij betreuren uiteraard het gebrek aan overleg tussen de beide ministers, maar het verheugt ons nu te vernemen dat de minister de zaak met haar collega zal bespreken. We blijven deze kwestie van nabij volgen en we zullen er na het reces op terugkomen. We hopen dan te kunnen vaststellen dat er vooruitgang is geboekt, dat er overleg is geweest en dat de continuïteit in de drughulpverlening effectief wordt gewaarborgd.

We betreuren wel dat we op onze vraag geen antwoord kregen in het Nederlands. Heeft dat te maken met de identiteit van de vraagsteller of had de minister vandaag gewoon geen zin om Nederlands te spreken? Het getuigt alleszins niet van hoffelijkheid.

Mondelinge vraag van mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken over «de repressie van de betogingen in Iran» (nr. 4-848)

Mevrouw Christiane Vienne (PS). - Volgens persberichten wordt de onderdrukking van de betogingen in Iran grimmiger, vooral sinds de interventie van de `Pasdaran' (Revolutionaire Garde), het militaire elitekorps dat tot nu toe officieel neutraal was gebleven. Men verwacht ofwel dat de opposanten zullen berusten, ofwel dat het geweld nog heviger zal oplaaien. Deze crisis is des te verontrustender omdat geen enkel onafhankelijk observatieteam ter plaatse wordt toegelaten. Zonder onpartijdig onderzoek vallen beide kampen echter niet met elkaar te verzoenen en kan de vrede in het land niet worden hersteld.

Op 16 juni heeft de minister meegedeeld dat, ik citeer: `een onderzoek door de Iraanse autoriteiten is aangekondigd'.

Mijnheer de minister, beschikt u over meer informatie terzake dan wat wij, via de bijzonder partijdige persberichten, vernemen? Loopt er daadwerkelijk een onderzoek? Zo ja, wie is ermee belast?

De heer Karel De Gucht, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken. - Tien percent van de stemmen moet worden herteld. De Raad heeft geen noemenswaardige onregelmatigheden vastgesteld en heeft de verkiezingsresultaten maandag jongstleden geldig verklaard.

De Raad zou een verslag over de resultaten en over de hertelling voorbereiden. Dat verslag zal echter geen betekenisvolle nieuwigheden bevatten.

De heer Mousavi heeft om de oprichting van een soort `waarheidscommissie' verzocht, maar het is zeer onwaarschijnlijk dat de autoriteiten daarmee akkoord gaan.

Mevrouw Christiane Vienne (PS). - Ik dank de minister voor zijn antwoord, ook al brengt hij geen goed nieuws.

Mondelinge vraag van mevrouw Els Schelfhout aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en aan de minister van Landsverdediging over «de rol van België in de EU-missie EUSEC in de Democratische Republiek Congo» (nr. 4-850)

Mevrouw Els Schelfhout (CD&V). - De EU-missie EUSEC werd in juni 2005 gelanceerd en haar mandaat eindigde begin deze week, namelijk op 30 juni. De voorbije vier jaar heeft de missie getracht de Congolese politieke en militaire autoriteiten bij te staan bij de modernisering van de diensten die bevoegd zijn voor het personeels- en financieel beheer in het Congolese leger, de FARDC. Dat verliep via twee hoofdprojecten: de logistieke en technische steun aan de biometrische registratie van militairen, enerzijds, en de steun aan en opvolging van de betalingsketen anderzijds. Door de uitbouw van een databank en het uitdelen van onvervalsbare identiteitskaarten aan militairen hielp EUSEC het aantal manschappen in het leger in kaart te brengen. Er werd ook geïnvesteerd in informatica, vorming en transparantie van de betalingsketen.

Toch blijft de FARDC nog altijd veel tekortkomingen vertonen. De recente operaties tegen de FDLR in het oosten zijn geen succesverhaal. Ze brachten geen verbetering in de veiligheidssituatie en hadden een achteruitgang van de humanitaire situatie tot gevolg.

De FARDC is niet in staat om de FDLR militair te bestrijden en is bovendien blijkbaar te zwak om de burgerbevolking te beschermen. Er zijn veel klachten over het optreden van Congolese soldaten. Het leger blijft zelf veeleer een deel van het probleem, dan een oplossing. Hongerige en slecht betaalde soldaten leven nog steeds op de kap van de bevolking en maken zich schuldig aan plunderingen en zware mensenrechtenschendingen zoals verkrachting. De soldaten correct en op tijd betalen blijft een groot probleem. Zo werden de soldaten in Kivu al drie maanden niet meer betaald. Zolang dat niet opgelost wordt, blijft het natuurlijk lastig, om niet te zeggen onmogelijk, om een efficiënt en gedisciplineerd leger uit te bouwen.

Sinds 2003, met de ondertekening van een programma van militair partnerschap, is België opnieuw een belangrijke militaire partner van de Democratische Republiek Congo. Bilateraal heeft ons land vooral aandacht voor de opleiding van militairen, zowel in Congo als in België. Op multilateraal vlak was België de voorbije jaren een van de hoofdleveranciers van personeel voor EUSEC.

Wegens de grote omvang van het werk op het terrein en de ontoereikende middelen kan België in de hervorming van de FARDC zelf moeilijk een nadrukkelijke bilaterale rol spelen. Wel kan België bilateraal Congolese militairen blijven vormen en Europees blijven bijdragen aan de registratie van nieuwe militairen die zich integreren in het nationale leger en aan de organisatie van de betaling van salarissen om de leef- en werkomstandigheden van de militairen te verbeteren.

Zal het mandaat van de EUSEC-missie worden verlengd?

Zo ja, welke activiteiten zullen vervat zijn in het nieuwe mandaat van EUSEC? Zal de missie zich beperken tot haar twee hoofdprojecten - registratie en transparantie van de betalingsketen - of zal ze ook andere activiteiten omvatten?

Welke bijdrage zal België nog leveren aan de EUSEC-missie? In welke mate zal ons land actief betrokken zijn bij de registratie van Congolese militairen en de opvolging van de betaling van salarissen?

Werd de integratie en biometrische registratie van de CNDP-militairen inmiddels voltooid en ontvangen ze ook een salaris?

De heer Karel De Gucht, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken. - Het mandaat van EUSEC zal inderdaad worden verlengd, in eerste instantie met vier maanden, tot eind oktober, daarna naar alle waarschijnlijkheid met een jaar. Hiertoe werd besloten rekening houdend met de beschikbaarheid van een restsaldo op het lopende EUSEC-budget. De inhoudelijke discussies over hoe het mandaat er moet uitzien, zijn volop aan de gang en zullen binnen enkele weken hun beslag krijgen.

De EUSEC-missie heeft tot dusver als kerntaak het bijstaan van de Congolese autoriteiten met strategisch advies met het oog op de legerhervorming. Daarnaast werd inderdaad het accent gelegd op de administratieve hervorming en de modernisering van het leger, waarbinnen het betaalketenproject werd ontwikkeld, evenals het project aangaande de registratie van de militairen. Beide projecten zijn overigens nauw met elkaar verbonden. De correcte betaling van soldij kan immers slechts geschieden als er een duidelijk zicht is op het personeelsbestand. EUSEC beheert ook andere projecten, met middelen aangedragen door de lidstaten, bijvoorbeeld de administratieve school en de ICT-uitrusting. Eén van de vragen bij de mandaatsvernieuwing betreft de mate waarin EUSEC zich verder zal engageren in specifieke projecten om te beantwoorden aan de noden, bijvoorbeeld inzake de omkadering van de integratie in het Oosten en de problematiek van het seksueel geweld. België zal waken over de haalbaarheid van nieuwe opdrachten, gelet op de kerntaken van EUSEC en de vaststelling dat de EUSEC-personeelsformatie lang niet gevuld raakt. Tevens moet de klemtoon worden gelegd op de specifieke toegevoegde waarde die EUSEC kan bieden, in complementariteit met andere actoren.

België stelt momenteel 6 officieren ter beschikking van EUSEC. Daarnaast werden door EUSEC zelf nog 5 andere landgenoten gerekruteerd. Eén van de Belgische officieren is verantwoordelijk voor het betaalketenproject. België heeft het voornemen actief betrokken te blijven bij EUSEC. Minister De Crem heeft onlangs tegenover zijn Congolese ambtgenoot bevestigd dat België groot belang hecht aan de EUSEC-aanwezigheid in Congo en de bijdrage die Europa kan leveren tot de hervorming van het Congolese leger.

Eén van de problemen bij de volledige toepassing van het betaalketenproject is dat de in het kader van de operatie Umoja Wetu besliste integratie van rebellen en milities nog niet voltooid is. De snelle integratie waartoe besloten werd, liet een deugdelijke identificatie en registratie van deze eenheden, met CNDP voorop, niet toe, met alle gevolgen voor de ordentelijke betaling van de nieuwe FARDC-eenheden. België meent dat het in eerste instantie aan MONUC toekomt om de autoriteiten bij te staan bij het integreren van deze eenheden. EUSEC moet zo snel mogelijk in staat worden gesteld om het betaalketenproject te voltooien voor het hele Congolese leger. Dat veronderstelt ook dat op het terrein de ex-CNDP na hun integratie geregistreerd worden met het oog op hun correcte betaling. De Congolese militaire autoriteiten zijn zich bewust van de urgentie en werken samen met EUSEC aan een oplossing.

In afwachting blijkt de niet-betaling van sommige CNDP-eenheden niet onmiddellijk voor grote problemen te zorgen, aangezien ze gefinancierd worden via allerlei lokale heffingen. Aan deze ongezonde situatie moet zo snel mogelijk een eind komen.

Er moet worden beklemtoond dat de Congolese overheid moet instaan voor een regelmatige betaling van het leger. Het betaalketensysteem is slechts een middel om dat in alle transparantie te laten plaatsvinden.

Mondelinge vraag van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, aan de minister van Klimaat en Energie en aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over «concurrentiebedingen bij klanten van dienstenchequebedrijven» (nr. 4-842)

De voorzitter. - De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Ik had mijn vraag gericht tot drie ministers, onder wie ook de minister van Werk en Gelijke Kansen, die hier aanwezig is. Het verbaast me dan ook dat niet zij, maar de minister van Ondernemen mijn vraag beantwoordt, zij het bij monde van de minister van Buitenlandse Zaken.

In de relatie werkgever-werknemer zijn concurrentiebedingen niet ondenkbaar. Voor zeer specifieke beroepen, of voor functies waarvoor werkgevers een grote investering moeten doen in de opleiding van hun werknemers, kan die praktijk verantwoord zijn. In de relatie klant-bedrijf daarentegen liggen de zaken anders. We stellen vast dat dienstenchequebedrijven in de algemene voorwaarden die hun klanten moeten onderschrijven, sancties van bijvoorbeeld 5 000 euro opnemen voor klanten die de samenwerking met een dienstenchequebedrijf stopzetten en scheep gaan met een concurrerende onderneming die werknemers tewerkstelt die minder dan drie maanden voordien nog in dienst waren van het dienstenchequebedrijf in kwestie.

Dat is een bedenkelijke praktijk. Niet alleen fnuikt het de ondernemingszin, het is bovenal zeer onvriendelijk tegenover de gebruikers van dienstencheques. Ten eerste hebben zij de vrijheid om een beroep te doen op een onderneming naar keuze. Ten tweede is het buitenspel zetten van voormalige werknemers problematisch voor de klanten. Die worden aldus drie maanden zonder poetshulp gezet. Dat kan zwartwerk alleen maar aanmoedigen, te meer omdat de meeste mensen nogal gehecht zijn aan hun vaste poetshulp.

Heeft een dienstenchequebedrijf het recht om in de algemene voorwaarden te bepalen dat de klanten een boete wordt opgelegd als ze een beroep doen op een voormalige werknemer van een firma binnen de drie maanden nadat hij of zij bij die firma in kwestie is opgestapt?

Zo ja, op basis van welke wettelijke bepalingen kan dat?

Zo neen, welk verhaal heeft de klant wanneer die in de algemene voorwaarden geconfronteerd wordt met een dergelijke bepaling?

Kan een onderneming veroordeeld worden tot het betalen van een boete wegens het opnemen van dergelijke sancties in de algemene voorwaarden?

Tot wie of tot welke instantie moet de klant zich richten om dat aan te klagen?

Zal de minister een initiatief nemen om de algemene voorwaarden van dienstenchequebedrijven te screenen en eventueel te laten bijsturen?

De heer Karel De Gucht, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ik ben inderdaad niet de minister van Werk, noch de minister van Consumentenzaken. Ik vervang hier enkel minister Van Quickenborne die de vraag beantwoordt omdat ze diverse economisch-rechtelijke aspecten bevat. Mijn collega bevindt zich momenteel in Moskou en heeft mij gevraagd u zijn antwoord voor te lezen.

Het behoort tot de contractuele vrijheid om vooraf vergoedingen te bedingen voor het geval de tegenpartij zich niet aan contractuele afspraken zou houden, bijvoorbeeld inzake de duur of de wijze van beëindiging van de overeenkomst. Anderzijds dient ook rekening te worden gehouden met de vrije mededinging en mogen bepaalde contractbepalingen niet leiden tot een belemmering van de mededinging en van het recht op vrije keuze van de marktdeelnemers.

Wat de contractbepalingen en overeenkomsten gesloten tussen een consument en een verkoper betreft, moet rekening worden gehouden met de bepalingen inzake onrechtmatige bedingen in de wet op de handelspraktijken. Contractvoorwaarden die een kennelijk onevenwicht creëren tussen de rechten en de plichten van de beide contractpartijen zijn onrechtmatig krachtens de artikelen 31 en volgende van de wet op de handelspraktijken. Met andere woorden, als het dienstenchequebedrijf forfaitair een vergoeding vastlegt die duidelijk het karakter heeft van een sanctie, dan gaat het mijns inziens om een onrechtmatig beding.

De inbreuken op de wet op de handelspraktijken kunnen worden opgespoord en vastgesteld door de Algemene directie controle en bemiddeling van de FOD Economie. De bevoegde ambtenaren kunnen in voorkomend geval een minnelijke schikking voorstellen aan de onderneming.

De Algemene directie controle en bemiddeling voert op het ogenblik een onderzoek naar de contractvoorwaarden van een van de belangrijkste dienstenchequebedrijven. Het onderzoek zal worden uitgebreid. Eventueel zal een beroep worden gedaan op de Commissie voor onrechtmatige bedingen om een advies te verlenen omtrent de gehanteerde voorwaarden.

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Ik ben blij dat de zaak onderzocht wordt. Ik zal dat dossier verder opvolgen. De dienstenchequeondernemingen zijn een belangrijke werkgever. Het is dus belangrijk dat er duidelijkheid is over de aard van de contracten die ze sluiten met hun klanten.

Mondelinge vraag van de heer Franco Seminara aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen over «de evolutie van het sociale conflict in de fabriek Bridgestone van Frameries» (nr. 4-847)

De heer Franco Seminara (PS). - Vanuit mijn politieke betrokkenheid heb ik erg veel aandacht voor de werkgelegenheid in het algemeen. Als inwoner van Frameries ben ik bijzonder bezorgd over het lot van de werknemers van Bridgestone die sinds 11 juni in staking zijn.

Ik weet dat u over dit onderwerp al in de Kamer bent ondervraagd en ik dank u voor de aandacht die u geeft aan dit conflict dat voor veel mensen vreselijk gevolgen heeft. Ik apprecieer dan ook dat u een bemiddelaar hebt aangesteld om de hervatting van de dialoog tussen de directie en de vakbondsvertegenwoordigers van de fabriek aan te zwengelen.

Volgens sommige bronnen zou de verhuizing van de opslagplaats `banden' van Zeebrugge een voorwendsel zijn van de directie van Bridgestone om een vakbondsvertegenwoordiger te verwijderen. Sommige denksporen zouden het mogelijk maken ongepaste ontslagen van arbeiders, die al meer dan 20 of 30 jaar in de onderneming werken, te voorkomen. Die denksporen zijn bekend, maar de directie gaat daar blijkbaar aan voorbij.

Kan u ons daarover meer informatie geven?

Kan u de betrokken werknemers gerust stellen door hen in kennis te stellen van het feit dat alles in het werk zal worden gesteld opdat de nieuwe verzoeningsvergadering die, op uw initiatief, op 1 juli 2009 wordt georganiseerd, zal leiden tot een oplossing die voor allen billijk is?

Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen. - Zoals ik in de Kamer al zei, volg ik deze problematiek met veel aandacht. Het gaat niet enkel om de sluiting van een opslagplaats, maar ook om het ontslag van zeven mensen met een contract van onbepaalde duur en één persoon met een contract van bepaalde duur.

Ondanks de discussies in de onderneming om naakte ontslagen te vermijden, werden die ontslagen op 12 juni 2009 toch gegeven, behalve dan voor de beschermde werknemer. Sindsdien sleept de staking zich voort en wordt het sociaal conflict nog scherper.

Tot nog toe was het onmogelijk de standpunten te verzoenen. Na de partijen een eerste keer te hebben ontmoet, heeft de door mij aangestelde bemiddelaar een patsituatie moeten vaststellen. Op mijn vraag had gisteren een tweede ontmoeting plaats. Helaas heeft deze tweede ontmoeting opnieuw geleid tot de vaststelling van een patsituatie, gelet op de vrij strakke houding van de directie, volgens welke geen enkele interne herschikking mogelijk is, en de mensen aan de andere kant van de tafel die dat soort redenering moeilijk kunnen aanvaarden. Het is dus niet vanzelfsprekend dat een compromis kan worden bereikt, ook al liggen de voorgestelde vergoedingen hoger dan de wettelijke.

Er werd een vraag ingediend bij het paritair comité - waarvan de vergadering normaal op 1 juli moest plaatshebben, maar die werd uitgesteld tot 31 juli - om te bekijken of economische motieven worden aanvaard of niet. Op basis daarvan wordt de beschermde werknemer al dan niet ontslagen. Wij wachten dus tot 31 juli op de beslissing van het paritair comité.

Het is juist dat een conventie werd getekend inzake werkzekerheid in de onderneming en dat een zin van die conventie duidelijk bepaalt dat de partijen de maatregelen zullen onderzoeken die zouden kunnen worden genomen om de nadelen die met de ontslagen zijn verbonden te temperen, met name via brugpensioenen, deeltijdwerk en loopbaanonderbrekingen. Het is juist dat er denksporen bestaan, maar tot nu toe worden die absoluut niet door de directie gevolgd.

Wij moeten er dus alles aan doen om een consensusoplossing te bereiken. Dat is tot nog toe, ondanks alle inspanningen van de sociaal bemiddelaar, nog niet gelukt. Het duurt nu al bijna een maand, maar wij laten de armen niet zakken. De sociaal bemiddelaar blijft beschikbaar. Hij kan pas een nieuw een initiatief nemen als er schot in de zaak komt.

De heer Franco Seminara (PS). - Ik dank de minister voor haar antwoord. Ik zal het aan de werknemers van Bridgestone bezorgen.

Mondelinge vraag van mevrouw Dominique Tilmans aan de minister van Klimaat en Energie en aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «het gebrek aan informatie voor de reiziger over het vervoermiddel wanneer hij een contract tot reisorganisatie sluit» (nr. 4-851)

(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). - De crash van de Airbus A310-300 van de maatschappij Yemenia ter hoogte van de Comoren in de nacht van 30 juni doet opnieuw vragen rijzen over de betrouwbaarheid en de veiligheid van toestellen buiten Europees grondgebied. Die tragedie, die aan meer dan 150 personen het leven heeft gekost, doet denken aan de tragedie in Sharm el-Sheikh in 2004.

De reiziger krijgt veel te weinig informatie bij het sluiten van een reiscontract met een agentschap of met een touroperator, vooral bij reizen waar aansluitingen buiten Europees grondgebied zijn gepland.

Er zijn twee belangrijke problemen.

De reglementen van de verschillende touroperators bepalen dat als de touroperator niet in staat is aan de passagier de identiteit van de werkelijke luchtvaartmaatschappij mee te delen bij de ondertekening van het contract, hij meedeelt welke luchtvaartmaatschappij de vlucht vermoedelijk zal verzekeren. De gegevens van de maatschappij die de vlucht effectief verzekert, wordt dan pas meegedeeld bij het sturen van de biljetten, of zelfs bij het inchecken of bij de inscheping als er zich op het laatste ogenblik een wijziging voordoet. Dat betekent dat de passagier de gegevens over het toestel waarmee hij zal vliegen niet meer kan controleren.

Meer in het algemeen komt het erop neer dat de passagier, in plaats van de touroperator, de lijst van luchtvaartmaatschappijen moet controleren waaraan een exploitatieverbod in de Europese gemeenschap is opgelegd.

De passagier die al een contract gesloten heeft, heeft slechts twee mogelijkheden: ofwel aanvaardt hij de luchtvaartmaatschappij in kwestie, waarbij hij het risico loopt een vliegtuig te nemen dat een exploitatieverbod is opgelegd, ofwel weigert hij en annuleert hij zijn reservatie, soms op het laatste ogenblik. Het is niet normaal dat de organisator niet verplicht is zich te vergewissen van de veiligheid en de betrouwbaarheid van het vliegtuig waarmee de passagier zal worden vervoerd.

Om de ondoorzichtigheid van de contracten weg te werken heb ik op 7 november 2007 opnieuw een wetsvoorstel ingediend, dat ik in 2004 al in de Kamer had ingediend. Dat voorstel regelt het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling, om te voorkomen dat passagiers buiten hun weten tijdens een reis buiten de Europese Unie een vliegtuig nemen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd.

Is er vooruitgang op het vlak van informatieverstrekking aan de passagiers op het vlak van de betrouwbaarheid van de vliegtuigen en de luchtvaartmaatschappijen die voor hun transport zorgen? Vindt de staatssecretaris het aanvaardbaar dat de passagier, en niet de touroperator, de lijst van verboden luchtvaartmaatschappijen dient te controleren?

Kan de staatssecretaris ook reglement 2111/2005 van het Europees Parlement onderzoeken? In dat reglement is enkel sprake van de luchtvaartmaatschappij die belast is met de verzekering van het transport, en niet van het vliegtuig dat op de lijst van verboden luchtvaartmaatschappijen zou kunnen staan.

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Na het ongeval van Sharm el-Sheikh heeft de Europese Commissie in december 2005 een reglement goedgekeurd met als doel een gemeenschappelijke zwarte lijst op te stellen en de informatie aan de passagiers uit te breiden.

Dat reglement verplicht de touroperators aan de passagier mee te delen welke luchtvaartmaatschappij de vlucht waarvoor hij reserveert zal uitvoeren. Die verplichting geldt eveneens voor de vluchten vanaf een luchthaven die buiten de Europese Unie is gevestigd, als de vlucht deel uitmaakt van een contract dat gesloten is binnen de Europese Unie en als de reis begonnen is binnen de Unie.

Dat reglement biedt de passagier ook het recht op terugbetaling of verandering van route als de luchtvaartmaatschappij op de zwarte lijst staat en de passagier die vlucht niet wenst te nemen. Aangezien het om een reglement gaat, is het rechtstreeks van toepassing en moet het niet worden omgezet in Belgisch recht.

Er kan inderdaad worden overwogen om de touroperator te verplichten aan de passagier mee te delen of de luchtvaartmaatschappij al dan niet op de Europese zwarte lijst staat voor vluchten buiten de Unie. Ik zal die mogelijkheid onderzoeken in overleg met mijn collega belast met consumentenzaken.

Wat het maximaal verzekeren van de veiligheid van de passagiers betreft, mag het ongeval van Yemenia ons niet doen vergeten dat de luchtvaart het veiligste transportmiddel blijft. We kunnen nog geen uitspraken doen over de oorzaken van het ongeval, maar een zwarte lijst op wereldvlak kan in ieder geval de veiligheid nog verbeteren door overal onveilige vliegtuigen te verbieden. Die maatregel garandeert evenwel geen absolute veiligheid, wat jammer genoeg gebleken is uit het recente ongeval met een vliegtuig van Air France.

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). - De Europese Gemeenschap verplicht de touroperators de passagiers te informeren, maar ze doen het niet. Hun reglementen bepalen dat de reizigers de site met de zwarte lijst maar hoeven te consulteren.

Ik vind het ongehoord aan de passagiers te vragen zich te informeren. Het is de verantwoordelijkheid van de touroperators zich ervan te vergewissen dat een boeking geen risico inhoudt en dat de passagier gedurende zijn hele reis veilig kan vliegen, in het bijzonder als er tussenlandingen en overstappen zijn.

Mondelinge vraag van mevrouw Myriam Vanlerberghe aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen over «het verlof voor bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek kind dat in een ziekenhuis opgenomen is» (nr. 4-854)

Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a). - Ik heb vroeger al een vraag gesteld over dit thema. Ik kom er nu op terug omdat de Nationale Arbeidsraad op 20 mei een eenparig advies heeft uitgebracht over het wetsvoorstel tot toekenning van een vergoeding aan de ouders van een gehospitaliseerd kind. Op vorige vergadering van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is met de minister afgesproken dat ze de Nationale Arbeidsraad nog eens zou raadplegen om na te gaan of ze kon doorgaan met dit wetsvoorstel afzonderlijk, dan wel of ze het diende op te nemen in een geheel van maatregelen inzake de combinatie van arbeid en gezin. Dat wetsvoorstel zou wel pas veel later worden uitgewerkt.

De Nationale Arbeidsraad stelt voor om het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid aan te passen zodat het ook van toepassing is op de situatie van het verlof voor bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek kind dat in een ziekenhuis is opgenomen.

Twee weken geleden heb ik de minister in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden een vraag gesteld naar de uitvoering van dit advies. De minister heeft toen geantwoord dat ze de sociale partners vóór 1 juli meer specifieke vragen zou stellen.

Heeft de minister intussen bijkomende inlichtingen gevraagd aan de NAR? Wat is het antwoord van de sociale partners op haar vraag?

Zal de minister, bij een positief antwoord, deze maatregel op korte termijn invoeren? Dat is immers mogelijk, gezien het unaniem positieve advies van de NAR.

Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen. - Zoals beloofd, heb ik op 24 juni de Nationale Arbeidsraad aangeschreven met de vraag of het advies inzake het zorgverlof kadert in de algemene studie van de NAR over het verlofstelsel en het tijdskrediet die ze einde dit jaar afrondt. De NAR heeft gisteren beslist dat het advies over het zorgverlof kan worden uitgevoerd. Ik heb mijn administratie dan ook de opdracht gegeven om het koninklijk besluit over het zorgverlof aan te passen. Verbetering van het zorgverlof staat immers ook in mijn beleidsnota. De NAR vroeg in het laatste advies om het ontwerp van koninklijk besluit aan de raad voor te leggen.

Het is niet mogelijk om nu al een precieze datum van inwerkingtreding mee te delen. Rekening houdend met de adviezen die moeten worden ingewonnen bij de NAR, bij de Inspectie van Financiën en Begroting en bij de Raad van State, hoop ik dat de wijziging in de loop van september of ten laatste oktober 2009 vorm krijgt.

Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a). - Ik zal het dossier blijven volgen. Het is alleszins positief dat de wet in samenwerking met de minister kan worden aangepast. Voor de mensen telt dat het verlof in het najaar mogelijk wordt.

Mondelinge vraag van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de minister van Justitie over «het maatschappelijk onderzoek uitgevoerd door het Justitiehuis in het kader van adoptie» (nr. 4-844)

De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Krachtens onze wetgeving kan iemand aan een ouder vragen om zijn of haar kind voor adoptie af te staan. Wanneer daarover een akkoord bestaat, stelt de vrederechter of een notaris een akte op, die gehomologeerd wordt bij de jeugdrechtbank.

Wanneer de ouder aan wie de adoptie gevraagd wordt niet akkoord gaat, kan de jeugdrechtbank de adoptie toch toestaan als dat in het belang van het kind is en de ouder een toestemming op onverantwoorde wijze heeft geweigerd. De rechtbank spreekt zich uit na een grondig maatschappelijk onderzoek.

In de praktijk wordt het Justitiehuis belast met dat maatschappelijk onderzoek. Hier rijst echter vaak een probleem.

De rechtbank maakt een tussenvonnis dat het Justitiehuis met een maatschappelijk onderzoek belast. De Justitiehuizen weigeren dat maatschappelijk onderzoek uit te voeren omdat ze hiervoor geen middelen zouden ontvangen van de minister van Justitie. Zij achten zich alleen gemachtigd voor een maatschappelijk onderzoek in het kader van beslissingen van de jeugdrechter of van de kortgedingrechter inzake ouderlijk gezag.

In Antwerpen betekent dat concreet dat de dossiers gewoon naar de jeugdrechtbank worden teruggestuurd. De adoptieprocedure ligt daardoor volledig stil. Die vicieuze cirkel blokkeert tal van adoptieprocedures.

Graag had ik van de minister vernomen of hij op de hoogte is van die situatie.

Is hij bereid stappen te doen om de procedure van het maatschappelijk onderzoek bij adoptie te deblokkeren?

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - De problematiek is me bekend. Wij hebben intussen ter zake diverse adviezen ingewonnen. Zelf vond ik het niet vanzelfsprekend dat Justitiehuizen adoptieadviezen uitbrengen. Er zijn immers heel wat gespecialiseerde diensten die dat doen, zoals in Vlaanderen bijvoorbeeld Kind en Gezin.

Op grond van diverse adviezen en gezien het beperkt aantal gevallen per jaar hebben we uiteindelijk beslist dat het Directoraat-generaal Justitiehuizen dit mandaat zal opnemen. Het adoptieadvies ligt in de lijn van andere adviezen die de Justitiehuizen uitbrengen, maar toch moeten we de nodige schikkingen treffen inzake methodiek en opleiding van personeel. Adoptie in het licht van de wetgeving beoordelen is immers iets anders dan problematische opvoedingssituaties beoordelen.

Het Directoraat-generaal Justitiehuizen zal vanaf 1 januari 2010 dat nieuwe mandaat voluit kunnen opnemen.

De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Ik dank de minister voor zijn duidelijk en concreet antwoord. Het probleem krijgt een oplossing. Toch vraag ik me af of er voor de lopende zaken een oplossing ad hoc komt dan wel of daarvoor nog een half jaar geduld vereist is.

Mondelinge vraag van de heer Joris Van Hauthem aan de minister van Justitie over «de splitsing van het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde» (nr. 4-856)

De heer Joris Van Hauthem (VB). - De minister van Justitie kondigde in zijn algemene beleidsnota aan dat de gerechtelijke organisatie grondig zou worden hervormd. De beleidsnota maakt onder meer gewag van een hertekening van de gerechtelijke arrondissementen. Daarmee komt meteen ook het vraagstuk van de hertekening van het gerechtelijk arrondissement Brussel in het vizier. De minister kondigde hierover enige tijd geleden de presentatie van een oriëntatienota aan.

Volgens La Libre Belgique van 26 juni zou deze nota die dag op de agenda staan van het kernkabinet. Naar verluidt stelt de minister in zijn nota een verticale splitsing van het gerechtelijk arrondissement Brussel voor en zijn de Franstalige regeringsleden daartegen gekant.

Is het correct dat de minister een nota heeft opgesteld waarin binnen het raam van de hertekening van de gerechtelijke arrondissementen de splitsing van het gerechtelijk arrondissement Brussel wordt aangekaart? Zo ja, welke voorstellen worden daarin precies gedaan voor het gerechtelijk arrondissement Brussel?

Werd deze nota reeds afgetoetst in de regering en, zo ja, wanneer en op welke niveaus? Wat waren de reacties van zijn collega's? Is er een consensus binnen de regering en, indien niet, waar liggen de knelpunten en hoe denkt de minister die te kunnen oplossen?

Wanneer kan deze splitsing, die algemeen gevraagd wordt, een feit zijn?

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Het is juist dat ik vorige vrijdag mijn nota over het hervormingsplan voor Justitie op het kernkabinet heb uiteengezet.

Het is een zeer brede nota, die onder meer ingaat op de wijze waarop arrondissementen functioneren, grotere arrondissementen kunnen worden georganiseerd en het beheer op Justitie kan verbeteren, maar ook op het college voor de zittende magistratuur en op de hele organisatie van adviesstructuren.

Over de methodiek is afgesproken dat het debat met regering en parlement in september wordt voortgezet. Tevens is afgesproken dat het gedeelte over Brussel, dat door diverse collega's en door de regering op een ad-hocmanier moet worden bekeken, afzonderlijk wordt behandeld.

De voorstellen liggen ter tafel, de debatten zullen worden gevoerd, maar de prioriteit wordt gegeven aan de gerechtelijke organisatie van het hele land.

De heer Joris Van Hauthem (VB). - Ik ben niet veel wijzer geworden uit het antwoord van de minister. Ik begrijp best dat hij de indeling van de arrondissementen in een geheel wil herzien. Mijn vraag was niet om het probleem Brussel daar uit te halen, maar wel of het erin zat. Daarop heeft hij niet geantwoord.

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - De nota wordt thans besproken door de regering en zal in september verder worden besproken met de regering en het parlement. De nota bevat voorstellen voor Brussel, maar die worden afzonderlijk besproken. Ik kan vandaag nog geen nadere uitleg geven over mijn voorstel of over de gehele problematiek.

De heer Joris Van Hauthem (VB). - Ik vind het een probleem dat de minister geen uitleg geeft. Het zal voor hem ook wel een probleem zijn, vooral ten aanzien van de PS. Ik heb het dan niet specifiek over Brussel, maar over de problematiek in het algemeen.

Ik onthoud uit het antwoord van de minister dat Brussel uit de algemene problematiek wordt gelicht en apart zal worden besproken. Op basis van het zeer algemene antwoord kom ik nu al tot de voorlopige conclusie dat er eigenlijk geen eensgezindheid bestaat omtrent de splitsing van het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde, ook al zou dat in het kader van een algehele hertekening van de arrondissementen bijzonder goed uitkomen.

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Er zijn alleen methodologische afspraken gemaakt. Het debat wordt verder gevoerd.

De heer Joris Van Hauthem (VB). - Dat is veelzeggend, de splitsing zal dus op de lange baan worden geschoven.

Mondelinge vraag van mevrouw Marleen Temmerman aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «de follow-up van het optreden van de regering op het stuk van de Millenniumdoelstellingen inzake ontwikkeling» (nr. 4-852)

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). - Volgens wet van 14 juni 2005 betreffende de follow-up van het optreden van de regering op het stuk van de millenniumdoelstellingen inzake ontwikkeling is de regering verplicht elk jaar in de federale wetgevende kamers een voortgangsrapport in te dienen over de stadia die bereikt werden inzake de millenniumdoelstellingen.

In artikel 3 van die wet staat dat `de regering dit rapport uiterlijk op 30 juni van het daaropvolgende jaar in de federale wetgevende kamers dient in te dienen'. Het laatste ingediende rapport dateert van oktober 2007 en bespreekt het jaar 2006.

Reeds begin dit jaar heb ik een schriftelijke vraag gesteld omtrent dat rapport. In zijn antwoord van 27 februari bevestigde de minister dat het rapport nog niet klaar was maar dat het zich bij de vertaaldiensten bevond. We zijn ondertussen opnieuw vier maanden verder en wij hebben nog steeds geen rapport gezien. Erger nog, de datum van 30 juni is opnieuw verstreken en eigenlijk zou nu het rapport over 2008 moeten klaar zijn.

In zijn antwoord van februari wees de minister op het feit dat een dergelijk rapport veel bijdragen vergt van de diensten van DGOS en van de buitenposten en dat hij moet wachten op verschillende internationale rapporten die pas elk jaar in april verschijnen. Ik kan dat begrijpen, want het is inderdaad een bijkomend probleem, maar het is toch vreemd dat een evaluatie negentien maanden na de feiten nog steeds niet gepubliceerd is.

Ondanks het feit dat de minister blijft herhalen hoe belangrijk de MDG's zijn in het Belgisch Ontwikkelingsbeleid, staan we al twee rapporten achter. Dat is zorgwekkend. Welke obstakels maken dat het in februari reeds beloofde rapport over 2007 nog steeds niet ter beschikking is? Wanneer verwacht de minister het MDG-rapport over het jaar 2007? Is de minister reeds begonnen met de voorbereidingen voor het MDG-rapport over het jaar 2008? Wanneer mogen we dat in het parlement verwachten?

De heer Charles Michel, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Het eerste MDG-rapport kwam er in 2006, maar werd door mijn voorganger niet aan het parlement voorgesteld. Ik presenteerde de tweede editie over 2006 in januari 2008. Het derde rapport over 2007 is klaar, maar werd nog niet verstuurd naar het parlement. De administratie werkt deze zomer aan het vierde rapport over 2008.

Zoals al meegedeeld in januari is het bijzonder moeilijk, zo niet onmogelijk, om de door de wetgever opgelegde deadline van 30 juni te respecteren voor de presentatie van het jaarlijkse MDG-rapport. Dat rapport is in grote mate gebaseerd op internationale rapporten die pas later in het jaar verschijnen. Het MDG-rapport van de VN, bijvoorbeeld, wordt pas in augustus gepubliceerd. De analyse en de toepassing van de gegevens op de Belgische ontwikkelingssamenwerking vergen tijd.

Om die reden werken mijn diensten momenteel nog aan het rapport van 2009, op basis van gegevens van 2008. Ik zal dat rapport presenteren bij de hervatting van de parlementaire werkzaamheden na de zomer. Ik zal dan het rapport 2008 samen met de gegevens van 2007 toelichten. Het rapport 2007 is beschikbaar op de DGOS-website. Door de impact van de financiële en economische crisis op ontwikkelingslanden, zijn de conclusies van dat document in grote mate achterhaald. Het lijkt mij dan ook zinvol de twee recentste rapporten samen te presenteren en de gegevens in de juiste context te plaatsen.

Sta mij toe te illustreren hoe de context in 2009 veranderd is. Volgens het Internationaal Monetair Fonds (IMF) zal de groei in subsaharaans Afrika in 2009 slechts 3,25% bedragen. In 2007 was dat nog 5,25%. Volgens de VN is er in Afrika een groei van 7% nodig om de MDG's tegen 2015 te realiseren. Volgens de Wereldbank zullen er in 2009 door de crisis ongeveer 55 tot 90 miljoen meer mensen honger lijden en moeten leven van minder dan 1,25 dollar per dag. Het realiseren van MDG1 wordt zo nog moeilijker.

Ik herhaal niettemin dat een debat over de inhoud van het rapport noodzakelijk is. De door de wetgever opgelegde structuur van het MDG-rapport stemt namelijk in grote mate overeen met de inhoud van het jaarverslag van DGOS dat opgebouwd is rond de Millenniumontwikkelingsdoelstellingen, terwijl het jaarverslag van BTC over de Millenniumdoelstellingen rapporteert. In september zal ik enkele suggesties formuleren voor een aangepaste rapportering aan het parlement over de vooruitgang van de MDG's.

De MDG's zijn en blijven de rode draad van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Ons aankomend Europees Voorzitterschap, tien jaar na de goedkeuring van de MDG's, biedt ons de gelegenheid dat nog eens extra in de verf te zetten.

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). - Ik kijk uit naar de rapportering in het najaar.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI tot regeling van het notarisambt (van de heer Francis Delpérée, Stuk 4-1317)

Algemene bespreking

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijke verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie, zie stuk 4-1317/4.)

-De artikelen 1 tot 5 worden zonder opmerking aangenomen.

-De stemming over het wetsvoorstel in zijn geheel heeft later plaats.

Evaluatie van de opvang van vreemdelingen (Stuk 4-1203)

Bespreking

(Voor de aanbevelingen aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden, zie stuk 4-1203/1.)

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V), rapporteur. - De wet betreffende de opvang van asielzoekers, die tijdens de vorige regeerperiode is goedgekeurd, voorziet in een evaluatie een jaar na de inwerkingtreding. Om die reden hebben heel wat leden van de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden, waaronder ikzelf, erop aangedrongen hoorzittingen te organiseren. Zo heeft de commissie verschillende experts en vertegenwoordigers gehoord. Er werden onder andere vertegenwoordigers gehoord van Fedasil, Rode Kruis Vlaanderen, Croix-Rouge de Belgique, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, de Union des Villes et Communes de Wallonie, CIRÉ, Vluchtelingenwerk Vlaanderen en van de Brusselse gemeenten. Uiteraard kwam ook minister Arena aan het woord.

De commissie heeft beslist om de wet en de asielprocedure zelf afzonderlijk te evalueren, ofschoon iedereen erkent dat beide aspecten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

Voor de inhoud van de hoorzittingen verwijs ik naar het schriftelijke verslag. Op de conclusies en de aanbevelingen van de commissie wil ik wel dieper ingaan.

De commissie stelde vooraf vast dat de wet moeilijk kan worden geëvalueerd omdat de opvang zelf vanaf het begin moeilijk is verlopen.

Ten eerste heeft de commissie vastgesteld dat de wet nog niet naar behoren functioneert omdat veel van de nodige koninklijke besluiten nog altijd niet genomen zijn. Het gaat om niet minder dan 22 besluiten. Dat uitblijven is onder andere te wijten aan het feit dat de opvangstructuren overbezet zijn en dat met de actoren op het terrein wordt samengewerkt. De commissie roept minister Arena alleszins op de resterende 22 koninklijke besluiten zo snel mogelijk uit te vaardigen. De minister verbindt zich daar ook toe.

Een tweede probleem is de overbezetting van de opvangstructuren. De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat een groot aantal personen al jarenlang in de opvang zitten. Daarnaast is er ook een stijging van het aantal asielzoekers en van het aantal meervoudige asielzoekers. Verder vormen ook de doorstroming naar de individuele opvangplaatsen en de uitstroom een probleem.

Ten slotte heeft ook het uitblijven van de aangekondigde rondzendbrief met betrekking tot de regularisaties gevolgen voor de opvang. We weten dat sommige mensen die in de opvang zitten, in aanmerking komen voor een regularisatie. Ook geeft het uitblijven van de rondzendbrief hoop aan heel wat mensen die niet zullen kunnen worden geregulariseerd. Zij dienen meervoudige aanvragen in in de hoop dat ze zullen worden geregulariseerd.

De commissie beveelt dan ook aan om de doorstroom van collectieve naar individuele opvangstructuren te bevorderen. Ook de uitstroom van uitgeprocedeerde en illegale personen moet worden gestimuleerd. Tevens moeten de huisvestingsproblemen van de personen die inmiddels een verblijfstitel hebben ontvangen, worden opgelost.

Vervolgens moet de nieuwe, in het regeerakkoord afgesproken circulaire over de regularisaties er zo snel mogelijk komen, wat uiteraard gevolgen zal hebben voor de opvang, maar op termijn uitdovend zal zijn.

De regering dient ook te onderzoeken hoe ze ongegronde meervoudige aanvragen vanaf het begin van de asielprocedure kan vermijden.

Een derde probleem vormt het manklopen van de opvang in twee fasen. Normaal gezien kan men na vier maanden van een collectieve naar een individuele opvangstructuur, maar heel vaak kunnen de betrokkenen niet doorstromen.

Sommigen hebben vragen bij die opvang in twee fasen. Ze vragen zich af of het, zeker voor gezinnen met kinderen, niet wenselijk is hen van meet af aan in de juiste vorm van opvang onder te brengen. Als dat niet mogelijk is, moet de collectieve fase alleszins worden ingekort.

We bevelen aan dat de capaciteit van de individuele opvangstructuren wordt verhoogd. Momenteel bedraagt de verhouding tussen individuele opvangstructuren en collectieve opvangmogelijkheden 46 tegenover 54. We bevelen eveneens aan dat de evaluatie van de individuele behoefte om te bepalen welke soort opvang het meest geschikt is, binnen de periode van een maand gebeurt.

Het vierde probleem betreft de uitstroom uit de opvangstructuren. Mensen die als vluchteling worden erkend en die een subsidiaire bescherming of regularisatie hebben gekregen, moeten de opvangstructuur verlaten. Desalniettemin blijven ze er gemiddeld zes maanden hangen als gevolg van de moeilijke overgang en het huisvestingsprobleem.

Om de uitstroom te bevorderen, heeft de regering maatregelen genomen middels instructies van Fedasil. Mensen die een legale verblijfstitel hebben gekregen, moeten de opvangstructuren verlaten, evenals de personen die nog in de procedure zitten maar voor wie de code 207 is afgeschaft.

We bevelen aan dat alle noodzakelijke maatregelen worden genomen om de overgang van materiële hulp naar maatschappelijke dienstverlening te waarborgen. Daarnaast moeten de praktische problemen voor mensen voor wie de code 207 is afgeschaft, worden opgelost, eventueel door het verlenen van een document waarin wordt vermeld dat ze recht hebben op steun.

De uitstroom van uitgeprocedeerde asielzoekers en andere vreemdelingen zonder legaal verblijfsrecht moet worden versneld: enerzijds, door de uitwerking van een koninklijk besluit dat de vrijwillige terugkeer bevordert en, anderzijds, door een betere samenwerking tussen Fedasil en de dienst Vreemdelingenzaken, waarvoor een nieuw samenwerkingsakkoord noodzakelijk is. De uitstroom van asielzoekers die een verblijfsstatuut hebben van meer dan drie maanden, moet eveneens worden gestimuleerd.

Over het vijfde punt, de duur van de materiële steun, kan ik kort gaan. Aanvankelijk was het de bedoeling de materiële steun tot maximaal één jaar te beperken. Dat hangt natuurlijk nauw samen met de asielprocedure, die normaal ook binnen een jaar is afgerond. Wij vragen deze termijn ook te respecteren en alle nodige middelen en mensen te leveren om de asielprocedure zo kort mogelijk te houden. Het spreekt natuurlijk vanzelf dat een nog kortere asielprocedure ook een weerslag heeft op de opvang. Mensen moeten in dat geval uiteraard minder lang worden opgevangen en er komt meer opvangcapaciteit vrij. In elk geval kunnen asielprocedures van langer dan een jaar een aanzuigeffect hebben.

Ten zesde vragen wij asielzoekers na zes maanden toegang te geven tot de arbeidsmarkt, zoals dat ook in het regeerakkoord is opgenomen. We vragen meteen ook de mogelijkheid te onderzoeken asielzoekers het recht te geven om vrijwilligerswerk te doen.

Het zevende probleem betreft de opvang van specifieke doelgroepen. De niet-begeleide minderjarigen kunnen niet zomaar in een collectieve opvangstructuur worden geplaatst. Voor hen zijn aangepaste structuren nodig, maar die zijn op het ogenblik ook volzet. Daardoor komen deze minderjarigen terecht in asielcentra of, erger nog, in noodopvang, waar er totaal geen begeleiding is. Ook mensen met psychologische en psychiatrische problemen kunnen niet de juiste verzorging krijgen in een collectief centrum of een lokaal opvanginitiatief. Ten slotte zijn er ook mensen die geweld gebruiken of een bedreiging vormen voor medebewoners of personeelsleden.

Voor deze drie doelgroepen vragen we dus aangepaste opvang en we beseffen dat dit ook bijkomende middelen zal vergen. We pleiten er bovendien voor de sanctiesystemen in de opvangstructuren beter op elkaar af te stemmen en daarvoor de nodige koninklijke besluiten uit te vaardigen. Het koninklijk besluit dat daarop betrekking heeft, is een van de 22 koninklijke besluiten die nog moeten worden uitgevaardigd.

Een achtste probleem dat werd gesignaleerd, is dat de verschillende bevoegde instanties en beleidsniveaus duidelijk te weinig op elkaar zijn afgestemd. De commissie pleit voor meer overleg en samenwerking tussen de verschillende instanties bevoegd voor asiel en migratie op federaal vlak, maar ook voor meer samenwerking met de verschillende bestuursniveaus. Daarom moet er regelmatig overleg komen tussen de verschillende federale kabinetten en administraties en ook tussen de verschillende bestuursniveaus. De ministers bevoegd voor asiel en migratie en maatschappelijke integratie moeten alle nuttige en nodige maatregelen nemen zodat de betrokken instanties een coherente politiek kunnen voeren.

De commissie deed, ten negende, ook aanbevelingen over het systeem van de coaches, dat sinds ongeveer een jaar bestaat. Deze coaches worden pas op het einde van de procedure ingezet, op het ogenblik dat de mensen het land moeten verlaten. De commissieleden en heel wat organisaties dringen erop aan coaches vanaf het begin van de procedure in te zetten om de asielzoekers te begeleiden zowel met het oog op terugkeer als met het oog op verblijf. Coaches moeten echte vertrouwenspersonen worden.

Het volgende punt dat ter sprake kwam, zijn de effecten van de opvangwet op het spreidingsplan. Door de opvangwet is het spreidingsplan, dat ervoor zorgde dat de financiële lasten voor de opvang van asielzoekers over het hele land werden gespreid, in principe uitdovend. We pleiten ervoor dat het spreidingsplan blijft bestaan voor asielzoekers voor wie code 207 is opgeheven.

Ten slotte zijn er de no-shows, personen die materiële hulp weigeren en zelf onderdak zoeken. Asielzoekers hebben tijdens de procedure geen recht op financiële steun, maar ze kunnen door familie worden opgevangen of, als ze zelf voldoende middelen hebben, kunnen ze zich buiten de opvangstructuren vestigen. Het gaat om ongeveer vijf procent asielzoekers. Er moet worden vermeden dat de no-shows in de grote steden samenhokken.

De regering zal te gepasten tijde geïnterpelleerd worden over de realisatie van deze aanbevelingen.

De heer Berni Collas (MR). - Deze evaluatie is belangrijk omdat het de eerste is sinds de inwerkingtreding van de opvangwet. Iedereen weet dat de opvangcentra met plaatsgebrek kampen. Onze fractie heeft daarover in de commissie haar bezorgdheid geuit.

Men zegt ons dat asielzoekers die een verblijfsvergunning hebben gekregen en dus geregulariseerd zijn, twee maanden de tijd hebben om het opvangcentrum waarin ze verblijven, te verlaten. Die overgangsfase werd ingevoerd in augustus 2008. We hebben aan de minister gevraagd of de asielzoekers die bijvoorbeeld vandaag worden geregulariseerd, de centra uiterlijk over twee maanden zullen hebben verlaten. De minister antwoordt dat het systeem werkt, maar dat het niet altijd gemakkelijk is. Zij geeft toe dat sommigen langer dan twee maanden in de centra blijven om medische redenen of omdat het om gezinnen met kinderen gaat. Om menselijke redenen geeft men hen wat meer tijd.

In de centra verblijven ook veel Europese staatsburgers. Wie zijn die mensen? Voor welk regime of welke dreiging zijn zij op de vlucht? Als zij hun land moeten ontvluchten, wil dat zeggen dat het Europese beschermingssysteem, met name het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, niet werkt zoals het hoort. In afwachting nemen die mensen de plaatsen in de centra in.

Uit de uiteenzetting van de minister blijkt dat Europese staatsburgers overeenkomstig de `immigratie'-wet een asielaanvraag kunnen indienen. Daardoor kunnen zij genieten van de rechten in de opvangwet, de zogenaamde afgeleide rechten. Ook Europese gezinnen met een kind dat problemen heeft, kunnen wettelijk aanspraak maken op hulp ingevolge een beslissing van het Arbitragehof, dat geen onderscheid heeft gemaakt naargelang van het type of de herkomst van de gezinnen.

In sommige Oost-Europese landen die recentelijk tot de Europese Unie zijn toegetreden, zijn er bijvoorbeeld problemen met de Romabevolking. Het zijn vooral de Roma die aanvragen indienen.

Daarnaast is ook sprake van 234 personen die vijf dagen de tijd hebben om het opvangcentrum te verlaten, in afwachting van een bevel om het grondgebied te verlaten of van een vrijwillige terugkeer. We hebben ons afgevraagd of die personen werkelijk binnen vijf dagen zijn vertrokken. De minister antwoordt dat asielzoekers die het bevel hebben gekregen om het grondgebied binnen vijf dagen te verlaten, steeds een bijzondere toestand kunnen inroepen om het grondgebied niet te moeten verlaten. Fedasil onderzoekt de situatie van die personen. Het gaat momenteel om 200 personen op een totaal van 16 000.

Ten slotte zijn er nog 12 koninklijke besluiten die moeten worden uitgevoerd. Voor sommige zijn geen belangrijke budgettaire middelen vereist. De uitvoering wordt dit jaar nog verwacht.

Wat de aanbevelingen betreft, dank ik zeer in het bijzonder mevrouw Lanjri voor het verzette werk; haar inzet verdient ons respect.

In de commissie heeft onze fractie de nadruk gelegd op drie punten. Allereerst hebben wij gevraagd dat ingeval van meervoudige aanvragen, de opvang zou worden beperkt of afgeschaft. Sommige asielzoekers dienen inderdaad vijf tot zes, en zelfs meer aanvragen in om langer van opvang te kunnen genieten. Daardoor worden de centra onnodig belast. Wij stellen voor de opvang te weigeren aan een asielzoeker die al verschillende aanvragen heeft ingediend. Om de individuele rechten te waarborgen zou men kunnen bepalen dat de weigering niet automatisch, maar geval per geval, na onderzoek van het dossier, wordt beslist.

Het verheugt ons dan ook dat aan de regering wordt gevraagd te onderzoeken hoe ze ongegronde meervoudige aanvragen kan vermijden vanaf het begin van de asielprocedure, om op die manier de druk op de opvang te verlichten.

De veralgemening van de materiële hulp gedurende de hele asielprocedure, met inbegrip van het beroep bij de Raad van State, werd ingevoerd om de procedure niet al te aantrekkelijk te maken voor asielzoekers. Het recht op financiële hulp bestaat alleen als de aanvraag ontvankelijk is verklaard.

Daarop terugkomen betekent dat onze procedure opnieuw aantrekkelijker wordt en dat meer mensen in België asiel zullen aanvragen. Volgens ons is dit niet het goede ogenblik, vooral nu het aantal aanvragen opnieuw toeneemt. We mogen niet genereuzer zijn dan onze buren en moeten een aanzuigeffect vermijden.

De commissie werd het eens over de volgende formulering: `Het verblijf in de materiële opvang zou principieel tot 1 jaar beperkt moeten worden gezien het principe dat de asielprocedure binnen het jaar is afgesloten. Opdat deze termijn kan gerespecteerd worden moet er op toegezien worden dat de asielinstanties over voldoende personeel beschikken. Elke afwijking van dit principe zou kunnen leiden tot een aanzuigeffect.'

Wat de toegang tot arbeid betreft, vinden wij opnieuw dat elk aanzuigeffect moet worden vermeden. Volgens een Europese richtlijn moeten asielzoekers maximaal een jaar na hun asielaanvraag toegang krijgen tot de arbeidsmarkt, op voorwaarde dat zij in eerste aanleg geen negatieve beslissing hebben ontvangen. Ik herinner eraan dat de Unie toestaat de toegang tot de arbeidsmarkt te beperken tot de knelpuntberoepen, wat logisch is in een periode van economische crisis. Wij zijn dus voorstander van een toegang tot de arbeidsmarkt, maar niet tegen elke voorwaarde.

Wij vinden het ook belangrijk dat onderzocht wordt of asielzoekers niet kunnen worden ingeschakeld voor vrijwilligerswerk. De commissie voor de Sociale Aangelegenheden is met dat onderzoek bezig. Een grondig onderzoek is nodig om misbruiken te vermijden.

Ten slotte staan we achter de idee dat de ministers bevoegd voor asiel en maatschappelijke integratie alle nodige maatregelen moeten nemen die leiden tot een samenhangend beleid.

Aan onze bezorgdheid werd tegemoetgekomen. We zullen de aanbevelingen dan ook goedkeuren.

De heer Philippe Mahoux (PS). - We mogen blij zijn dat we destijds een wet hebben goedgekeurd waarin de evaluatie van die wet door degenen die haar hebben goedgekeurd, is opgenomen. Die uiterst positieve formule maakt het mogelijk een soort evenwicht te scheppen tussen degenen die de wetten goedkeuren en degenen die ze uitvoeren, met andere woorden tussen de wetgevende en de uitvoerende macht. Mijn enige opmerking is dat ik een evaluatie na slechts één jaar een beetje overhaast vind.

De wet over de opvang werd parallel met de wet over de asielprocedure uitgewerkt, wat bewijst dat het mogelijk moet zijn de regelgeving over de beide materies, die nochtans onder de bevoegdheid van verschillende ministers vallen, op elkaar af te stemmen.

Wat kunnen we onthouden van dit eerste werk? In de eerste plaats is de wet over de opvang positief onthaald. De tekst was ambitieus, maar hij wordt als voorbeeld vermeld voor de garanties inzake de naleving van het recht van de asielaanvragers op een waardige en menselijke opvang.

In de commissie zijn evenwel de problemen op het vlak van de toepassing van deze wet aan het licht gekomen. Een van die problemen is de oververzadiging van de opvangstructuren, waardoor de procedures waarin de wet voorziet, niet optimaal kunnen werken. Die oververzadiging is te wijten aan elementen die niet inherent zijn aan de wet op de opvang. We weten allen dat te veel mensen in de centra verblijven omdat de achterstand in de behandeling van de aanvragen, die is gegroeid onder de oude procedure, nog niet is weggewerkt en de betrokkenen op een definitief antwoord op hun asielaanvraag wachten. We weten allen dat duizenden mensen alle middelen aanwenden om in de opvangstructuren te blijven in afwachting van een duidelijk standpunt van de Belgische Staat over hun mogelijkheid tot wettelijke erkenning via een regularisatie.

Ik zal niet alle aanbevelingen van de commissie voor een betere werking van de opvang opsommen. Ik verwijs daarvoor naar het uitstekende verslag van mevrouw Lanjri. De commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden heeft onder leiding van haar voorzitter, Philippe Moureaux, op een krachtdadige manier gewerkt, waarbij ook rekening werd gehouden met de tegenstellingen tussen de verschillende opinies.

Ik vermeld slechts één conclusie, die voor mij de kern van het probleem vormt, los van alle andere aspecten: de nieuwe circulaire over de regularisaties moet, zoals overeengekomen in het regeerakkoord, zo snel mogelijk worden gepubliceerd. Volledigheidshalve voeg ik eraan toe, zelf als ik daarmee vooruitloop op de evaluatie van de wet: laten we aan de CGVS en aan de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen de middelen geven om snel de achterstand uit het verleden weg te werken - niet in drie of vier jaar, wat het geval zou zijn tegen de huidige snelheid, maar echt snel. De mensen die al vele jaren op ons grondgebied verblijven, zullen dan weten waaraan zich te houden. De opvangstructuren kunnen dan worden ontlast en echt efficiënt gemaakt. Alle aspecten van die wet kunnen dan worden toegepast en er kan worden gewerkt aan een waardige opvang van de mannen, vrouwen, kinderen en gezinnen die in een wankele situatie verkeren. Aan degenen die mogen blijven kunnen we dan de middelen verschaffen om zich te integreren in ons land. Degenen die, op basis van welbepaalde en duidelijke criteria niet mogen blijven, kunnen we helpen hun vertrek voor te bereiden. Alle opvanginstellingen zullen hun wettelijke opdracht, namelijk een respectvolle, menselijke en waardige opvang verzekeren, ten volle kunnen vervullen. België zal zich dan niet meer moeten schamen over het feit dat in haar universiteiten, kerken en gebouwen mannen, vrouwen en kinderen opeengepakt zitten die soms wanhopige pogingen ondernemen om gehoord te worden. We weten dat de regering alles in het werk stelt om die situatie op te lossen.

We kunnen alleen maar hopen dat ze daar snel in slaagt.

Als deze wetsevaluatie duidelijk heeft gemaakt dat een dringend antwoord noodzakelijk is, zijn we tevreden, want zonder bijkomende middelen, zonder concrete rondzendbrief om de uitvoering van de wet te regelen, kan de beste wet ter wereld niets veranderen aan de huidige situatie.

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). - De wet houdende opvang van asielzoekers stipuleert dat het parlement de toepassing van deze wet binnen het jaar moet evalueren. Door omstandigheden vond deze evaluatie later plaats. Desondanks heeft de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden een zeer kritische analyse gemaakt van de opvangwet.

Eén van de grote knelpunten is het tekort aan opvangplaatsen voor asielzoekers. Verkeerdelijk wijten sommigen dat in de eerste plaats aan het uitblijven van een rondzendbrief omtrent de regularisaties van vreemdelingen. Open Vld ontkent de noodzaak van een nieuwe rondzendbrief niet. Die staat immers in het regeerakkoord. Open Vld ontvlucht ook haar verantwoordelijkheid niet: minister Turtelboom heeft al diverse voorstellen geformuleerd en ze heeft al nieuwe instructies uitgevaardigd voor de regularisatie van gezinnen met kinderen die hier vijf jaar verblijven en die bereid zijn binnen het jaar een job te vinden.

Open Vld gelooft niet dat een regularisatie onder bepaalde voorwaarden, ondanks de al genoemde maatregelen, zal zorgen voor een grote en blijvende daling van het aantal asielzoekers in opvangplaatsen. Het grote probleem zit namelijk niet in het feit dat regularisaties uitblijven, maar veeleer in het feit dat te veel mensen ten onrechte in de materiële opvang verblijven.

Open Vld vraagt daarom dat de minister van Maatschappelijke Integratie dringend een aantal structurele maatregelen neemt. Er moeten maatregelen worden getroffen om de doorstroom van collectieve naar individuele opvangstructuren te bevorderen. Zo kan het aantal individuele opvangplaatsen verder worden verhoogd. Verder dient de uitstroom gestimuleerd te worden, zowel van personen met recht op verblijf als van illegalen en uitgeprocedeerden. Daarom moet de minister vrijwillige terugkeer stimuleren, maar ook tot een coherent beleid komen met haar andere collega's, in het bijzonder met de minister van Migratie- en asielbeleid.

De regering moet ook onderzoeken hoe ze ongegronde, meervoudige aanvragen kan vermijden vanaf het begin van de asielprocedure, om op die manier de druk op de opvang te verlichten. Het aantal meervoudige asielaanvragen is de afgelopen jaren immers verdrievoudigd. Hierbij zijn er personen die al tot 19 keer een nieuwe aanvraag hebben ingediend en die telkens opnieuw opvang krijgen. Voor dergelijke gevallen vinden wij het noodzakelijk dat de mogelijkheid wordt onderzocht om de materiële opvang te beperken op basis van een beslissing per geval. Hetzelfde geldt voor de opvang van asielaanvragers uit een deel van de Europese Unie.

Vreemdelingen mogen ook niet overdreven lang in de materiële opvang verblijven. We kunnen ons vinden in de aanbevelingen die deze vorm van opvang tot één jaar te beperken, gezien het principe dat de asielprocedure binnen het jaar is afgesloten. Tegelijk waarschuwen we de regering dat elke afwijking van dit principe kan leiden tot een aanzuigeffect. Financiële hulp is zelden het geschikte hulpmiddel. Dat zou toch één zaak moeten zijn die we uit het verleden hebben geleerd.

De beste stap naar maximale integratie verloopt via arbeid. Daarom kunnen wij leven met de aanbeveling dat de regering, conform het regeerakkoord en onder strikte voorwaarden, de asielzoekers zo snel mogelijk toegang verleent tot de arbeidsmarkt. Zodra iemand werk heeft, is materiële opvang immers niet langer noodzakelijk. De regering heeft trouwens al beslist om asielzoekers na zes maanden procedure en voor zover ze geen beslissing in eerste instantie hebben gekregen, de toegang tot de arbeidsmarkt te verlenen. Met het oog op een succesvolle integratie kan onder dezelfde voorwaarde worden overwogen om asielzoekers toe te laten om vrijwilligerswerk te doen.

Eén van de meest treffende zaken die uit de evaluatie naar boven kwam, was dat Fedasil en DVZ nauwelijks of niet samenwerken. We dienden ook vast te stellen dat de samenwerking tussen de verschillende bevoegdheidsniveaus verre vanzelfsprekend is. Open Vld vindt het dan ook een evidentie dat er geregeld overleg tussen de verschillende bevoegde federale kabinetten en administraties plaatsvindt om het opvangbeleid op elkaar af te stemmen.

Daarnaast moet er meer overleg zijn tussen de verschillende bestuursniveaus. Het is een absoluut minimum dat de ministers bevoegd voor migratie, asiel en sociale integratie alle nuttige en nodige maatregelen nemen zodat de betrokken instanties, verantwoordelijk voor respectievelijk het asielbeleid en het opvangbeleid, een coherente politiek voeren. Hopelijk kan dit leiden tot een echte samenwerking op het terrein.

Open Vld vraagt zich ook af in hoeverre het een gemiste kans is dat alle aspecten van het asielbeleid niet onder de bevoegdheid van één minister vallen. Op deze manier hadden we vermeden dat een minister die bevoegd is voor opvang geen greep heeft op de instroom en uitstroom van vluchtelingen. Die mening wordt gedeeld door het gewezen hoofd van Fedasil. Wij blijven dus bij ons pleidooi voor één minister voor beide bevoegdheden, omdat dit de enige garantie is voor beleidscoherentie en voor een efficiënt en humaan beleid op het terrein.

Hoe willen we de opvang van vreemdelingen beter organiseren? Dat was de vraag waarop de leden van de commissie voor de Binnenlandse Zaken een antwoord hebben pogen te formuleren. Het is een genuanceerd antwoord geworden, waar elke minister, elk niveau, elke actor voor zijn of haar verantwoordelijkheid wordt geplaatst. Er is nog heel wat werk aan de winkel. Om te beginnen moeten er 22 uitvoeringsbesluiten worden uitgevaardigd. Ik zou dus zeggen: aan het werk!

Mevrouw Isabelle Durant (Ecolo). - Het is duidelijk dat we een grote verantwoordelijkheid dragen voor de huidige situatie.

Mijnheer Collas, ik ben woedend als ik u bezig hoor over een aanzuigeffect, een loodgietersterm voor onderdruk. Die vergelijking is schandalig!

De regering doet er al maanden over om een akkoord te vinden. De opvangcentra zitten vol. De heer Mahoux heeft gewezen op de kerkbezettingen waar mensen al maandenlang in onmenselijke omstandigheden wachten tot de regering eindelijk haar beloften nakomt.

Ik neem mijn - allicht laatste - toespraak in de Senaat te baat om dat recurrente schandaal aan de kaak te stellen. In de Sint-Lazarusstraat voeren honderden asielzoekers een hongerstaking en vandaag wil men ze uitdrijven. Dankzij de politiezone konden zeer ernstige incidenten worden vermeden. Iedereen is op zijn hoede en tracht extreem taalgebruik te vermijden.

Twee jaar zijn verstreken zonder dat er schot kwam in de zaak. Men belooft ons opnieuw een akkoord, deze keer tegen 21 juli. Ik kan niet aanvaarden dat iedereen de verantwoordelijkheid van zich afschuift. Dat mag niet blijven duren! Dat regeringspartners mekaar de zwartepiet al twee jaar lang doorspelen, is een schande!

In het verslag wordt de mogelijkheid geopperd om de materiële hulp tot een jaar te beperken, terwijl men perfect weet dat betrokkenen zich dan tot de OCMW's zullen wenden. Op het ogenblik vinden ze geen woongelegenheid. Uit vrees voor het Vlaams Belang worden sommigen discreet geregulariseerd. Anderen zegt men dat ze moeten wachten. Die houding getuigt niet van moed en siert u evenmin. Deze regering zou zich verheffen mocht ze een gedragslijn bepalen, die duidelijk volgen en ermee ophouden onwelvoeglijke termen te gebruiken wanneer ze het heeft over een situatie waarvoor ze zelf in ruime mate verantwoordelijk is.

Als geboren optimist wil ik geloven in een akkoord tegen 21 juli, waarmee een duidelijk signaal wordt gegeven aan alle gezinnen en kinderen die al twee jaar geduld oefenen in de meest complete wanhoop en in bedroevende omstandigheden op sanitair, sociaal en veiligheidsvlak. Het is hoog tijd dat een oplossing wordt gevonden.

De heer Berni Collas (MR). - Men kan met mevrouw Durant akkoord gaan of niet akkoord gaan. Ik heb veel respect voor haar engagement. Ik wil haar wel geruststellen: de uitdrukking `aanzuigeffect' is door alle commissieleden in de mond genomen, ook door het commissielid van Ecolo.

Mevrouw Nele Jansegers (VB). - Bij het begin van mijn toespraak had ik graag de minister begroet. Met haar afwezigheid geeft ze aan hoe sterk dit debat haar interesseert.

Het Vlaams Belang heeft destijds het principe van de materiële opvang van asielzoekers gedurende de volledige duur van de asielprocedure toegejuicht als een stap voorwaarts in vergelijking met het systeem dat vóór 1 juni 2007 gold. Het uitzicht op financiële steun had immers een belangrijk aanzuigeffect op potentiële asielzoekers. In 2000, ten tijde van de massale regularisatiecampagne, werden in België niet minder dan 42 694 asielaanvragen ingediend. Dat jaar had België van alle EU-lidstaten de meeste asielzoekers per duizend inwoners. Er werden bij ons toen meer asielaanvragen ingediend dan in Frankrijk, waarvan de bevolking zes keer groter is. De afschaffing van de financiële steun in de ontvankelijkheidsfase zorgde voor een daling tot 24 549 asielaanvragen in 2001. In 2008 werden er 12 250 asielaanvragen ingediend.

Sinds 1 juni 2007 was voor nieuwe asielzoekers het uitgangspunt dat geen financiële steun meer wordt verleend. Het principe van materiële opvang tijdens de volledige asielprocedure staat of valt met de opvangcapaciteit en met de duur van de asielprocedure. Is de opvangcapaciteit niet toereikend, dan is er sprake van een bijzondere omstandigheid en kan beslist worden geen verplichte plaats van inschrijving toe te wijzen. De asielzoeker wordt dan doorverwezen naar de OCMW's.

Ook de gemiddelde duur van de afhandeling van de asielaanvragen en de uitstroom zijn van belang voor de bezetting van de opvangcapaciteit. In theorie zou de huidige capaciteit moeten volstaan. Er zijn 16 500 opvangplaatsen, terwijl er in 2007 en 2008 respectievelijk 11 120 en 12 250 nieuwe asielaanvragen werden ingediend. Als asielaanvragen binnen het jaar afgerond zijn én als de afgewezen asielzoekers ook daadwerkelijk de opvangstructuren verlaten, zouden er geen problemen rijzen.

Sinds september vorig jaar zijn de opvangstructuren verzadigd. Er werden nochtans extra plaatsen gecreëerd en Fedasil mocht in sommige gevallen de verplichte plaats van inschrijving opheffen. Nadien maakte Fedasil ook gebruik van de mogelijkheid om asielzoekers meteen naar de OCMW's door te verwijzen.

De oorzaak van de verzadiging ligt niet zozeer bij de instroom, maar bij de duur van de afhandeling van asielaanvragen. Bij de hervorming van de asielprocedure werd ernaar gestreefd asielaanvragen binnen maximaal 1 jaar af te handelen. Er bestaan echter geen duidelijke officiële statistieken over de duur van de afhandeling van asielaanvragen.

Dat bewijst nog maar eens hoezeer de asielprocedure en de opvang van asielzoekers met elkaar verstrengeld zijn. Dat minister Turtelboom bevoegd is voor de asielprocedure en minister Arena voor de opvang van asielzoekers, bevordert uiteraard de coherentie van het beleid niet.

Het grootste probleem is de moeilijke uitstroom. In de asielcentra zitten veel mensen die er niet meer thuishoren, hetzij omdat ze uitgeprocedeerd zijn, hetzij omdat ze al een verblijfsvergunning hebben gekregen. Zij zouden de opvangstructuren moeten verlaten, maar blijven er vaak nog lange tijd hangen. Erkende vluchtelingen en personen die een subsidiaire bescherming of een regularisatie hebben bekomen, blijven gemiddeld zes maanden in de materiële hulp hangen. Ook wie nog in de procedure zit, maar van wie de code 207 - verplichte plaats van inschrijving - wordt opgeheven, net als wie een legale verblijfstitel heeft verkregen, zou het centrum nochtans binnen de 45 dagen moeten verlaten. Volgens minister Turtelboom zitten er in de opvangcentra niet minder dan 2000 personen die inmiddels een verblijfsvergunning hebben, plus nog eens 800 EU-onderdanen die daar volgens ons evenmin horen te verblijven.

Minister Turtelboom verwijt minister Arena zelfs dat ze bed and breakfast organiseert voor mensen die niet in de asielcentra thuishoren.

Zowat 3000 mensen in de centra wachten op een beslissing inzake hun regularisatieaanvraag of op een uitspraak van de Raad van State op het door hen ingestelde cassatieberoep. Hoewel in beginsel noch de indiening van een regularisatieaanvraag, noch het instellen van beroep bij de Raad van State opschortend werken, wordt voor de vreemdelingen die daarmee te maken hebben, de verwijderingsbeslissing niet uitgevoerd.

Bovendien wordt een moratorium gehanteerd ten aanzien van de uitwijzing van personen die in aanmerking komen voor regularisatie op basis van de criteria van het regeerakkoord.

Voor een deel van die mensen werd de code 2207 opgeheven, waardoor ze bij de OCMW's moeten aankloppen voor financiële steun. Het doorsturen van de asielzoekers naar de OCMW's is geen oplossing, want het veroorzaakt een aanzuigeffect met meer overbezetting tot gevolg. Bovendien gaat het niet op de mislukking van de asielopvang af te wentelen op de lokale overheden.

Het Vlaams Belang blijft voorstander van de opvang van asielzoekers in gesloten centra zolang de procedure loopt. Dat is de enige manier om te verzekeren dat de verwijderingsbeslissing die volgt op een afwijzing van het asielverzoek, daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

Er zal een ontradend effect van uitgaan op oneigenlijke asielzoekers, waardoor de instroom zal verminderen. Uitsluitend de federale overheid moet instaan voor de opvang. In geen geval mogen de lasten van de opvang van asielzoekers worden afgewenteld op de lokale overheden.

Het Vlaams Belang is gekant tegen de toekenning van financiële steun aan asielzoekers. Het gevaar bestaat dat binnen de kortste keren de uitzondering waarin de wet voorziet, weer de regel wordt. Het asielbeleid dreigt dan weer te ontsporen met tienduizenden aanvragen per jaar. Tijdelijk lijkt een uitbreiding van de opvangcapaciteit misschien onafwendbaar, maar er zijn andere mogelijkheden.

Het beroep bij de Raad van State en de indiening van een regularisatieaanvraag hebben geen opschortende werking. De vreemdelingen die daarmee te maken hebben, moeten effectief gerepatrieerd worden en moeten een beslissing op hun beroep of hun aanvraag afwachten in het land van herkomst.

Het Vlaams Belang blijft een uitgesproken voorstander van de opvang van vluchtelingen in de eigen regio. Op die manier kunnen met veel minder geld veel meer mensen worden geholpen. De instroom van oneigenlijke asielzoekers - die slechts uit zijn op materiële lotsverbetering - zal daardoor opdrogen, waardoor het opvangprobleem zich veel minder scherp zal stellen.

De minister van Asiel en Migratie moet bevoegd worden voor alle aspecten van de asielproblematiek, dus ook voor de opvang van asielzoekers. Alleen op die manier worden de verantwoordelijkheden duidelijk afgelijnd en is een samenhangend beleid mogelijk.

Minister Turtelboom had het onlangs over het feit dat een derde van de aanvragen komt van asielzoekers die al eens afgewezen zijn. Soms tot negentien maal toe. Dit is toch te gek voor woorden. Wij vinden dat er maar twee aanvragen mogen worden ingediend en dat de tweede asielaanvraag binnen een paar weken in een ultrakorte procedure moet worden afgehandeld.

In de aanbevelingen staan een aantal zaken waar wij kunnen achterstaan, al zijn ze dan nogal voorzichtig geformuleerd, zoals de vraag om te onderzoeken hoe de regering ongegronde meervoudige aanvragen kan voorkomen, of de vraag naar een betere samenwerking tussen Fedasil en DVZ op het vlak van verwijdering.

Maar in hun geheel gaan de aanbevelingen nog steeds uit van een zeer laks asiel- en migratiebeleid, dat steeds weer in nieuwe uitzonderingen op de regels voorziet en zo de problemen groter maakt in plaats van ze op te lossen. En dan spreken we nog niet over de uitgesproken Vlaams-Waalse tegengestelde visies in het dossier, die er wel degelijk zijn en belichaamd worden door de twee bevoegde ministers.

Bovendien wordt ondertussen een nieuwe massale regularisatie voorbereid. In totaal is er de voorbije vier jaar sprake van meer dan veertigduizend `individuele' regularisaties. Het is ondertussen duidelijk dat zowel PS als cdH de bestaande criteria nog verder willen verruimen, wat mogelijk goed zou zijn voor zeventig- tot tachtigduizend regularisaties. Voor een goed begrip: dat zijn er meer dan de vijftigduizend tijdens de collectieve regularisatieronde onder Verhofstadt. Het spreekt voor zich dat zo een massale `individuele' regularisatie een collectieve regularisatie de facto overbodig maakt.

Van 17 tot 20 juli gaat de regering in conclaaf over het asiel- en immigratiedossier. Die periode is natuurlijk niet toevallig gekozen. Daags voor de start van de besprekingen sluit het federale parlement namelijk zijn deuren, zodat de regering niet bang hoeft te zijn van enig parlementair weerwerk. Al even handig is uiteraard het feit dat tegen die tijd de zomeruittocht volop bezig is, het ideale moment dus om maatregelen door te drukken waarvoor - althans in Vlaanderen - geen draagvlak onder de bevolking bestaat.

Dat het zal gebeuren, staat ondertussen zowat buiten kijf. Een liberale bron verklaarde tegenover De Morgen: `Op de nationale feestdag zal premier Herman Van Rompuy op het balkon van de Wetstraat 16 uitroepen: Habemus papiram. Vervolgens zal hij de nieuwe landgenoten welkom heten.'

Enkel over het exacte cijfer van de nieuwe regularisatiecampagne bestaat nog onduidelijkheid. Als het van Open Vld afhangt, zou het gaan om twintig- tot dertigduizend regularisaties. Krijgen de PS en cdH hun zin, dan zijn het er tussen de zeventig- en tachtigduizend. Dat het hoe dan ook opnieuw om een massale regularisatiegolf zal gaan, is nu reeds duidelijk. Dat de maatregel per definitie zal leiden tot een toestroom van nieuwe illegalen en dus tot een verergering van het opvangprobleem is eveneens duidelijk, net zoals het feit dat de aanbevelingen in het licht van die toekomstperspectieven vrij zinloos zijn. Wij zullen ze dan ook niet goedkeuren.

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). - In eerste instantie sluit ik mij aan bij de collega's die gezegd hebben dat de opvangwet die we vandaag evalueren globaal goed is, maar dat de uitvoering van een groot aantal punten op heel wat vlakken te wensen overlaat. Ik sluit me zeer uitdrukkelijk aan bij de woorden van collega Durant, die zegt dat het een absolute schande is dat er nu nog altijd mensen niet worden opgevangen, dat ze op straat moeten slapen of in hotels worden ondergebracht. Dit is een land als het onze onwaardig en we moeten daartegen blijven reageren. Ik sluit mij ook aan bij de vaststelling dat er uiteraard wel een rechtstreeks verband is tussen het uitblijven van de regularisatie en de overbezetting in de open centra.

Ik vestig ook de aandacht op een rapport van de federale ombudsmannen, dat deze week naar de Kamer werd overgezonden. De Kamer had de federale ombudsmannen gevraagd een rapport te maken zowel over de open centra als over de gesloten centra. Veel vaststellingen in het rapport over de open centra komen overeen met wat wij in de hoorzittingen hebben opgevangen en wat werd opgenomen in het evaluatieverslag van mevrouw Lanjri, waarvoor ik haar feliciteer. In de commissie is goed werk geleverd, er werden heel wat personen gehoord, en mevrouw Lanjri heeft er een zeer correct verslag over uitgebracht. Het rapport van de federale ombudsmannen vertoont dus heel wat gelijkenissen met onze evaluatie. De federale ombudsmannen zeggen namelijk dat vier basisprincipes van opvang van asielzoekers in ons land eigenlijk niet gerealiseerd worden. In de eerste plaats zeggen ze dat de mensen die wij opvangen geen gelijke behandeling krijgen. Er is dan ook een harmonisatie van de verschillende centra nodig. Voor wie als asielzoeker in ons land terechtkomt, hangt veel af van het soort centrum waarin hij terechtkomt, een van Fedasil of een van het Rode Kruis of nog een ander centrum. Er is alleszins geen gelijke behandeling, en dat kan eigenlijk niet. Een tweede opmerking van de federale ombudsmannen is dat de exploitatie van de opvangcentra vaak niet menswaardig is. Heel wat van die centra laten te wensen over op het vlak van hygiëne en privacy. Het zou niet mogen dat mensen daar af en toe zeer lang moeten blijven.

Voorts zeggen ze dat de tweefasenopvang waarin de wet voorziet, op dit moment dode letter is omdat er te weinig individuele opvangplaatsen zijn. Mensen blijven nu gemiddeld vier tot zes maanden in de collectieve opvang, wat veel te lang is.

De laatste belangrijke opmerking van de federale ombudsmannen betreft het tekort aan opvangplaatsen in de open centra.

Ik zal niet ingaan op alle aanbevelingen die overigens door mevrouw Lanjri correct zijn voorgesteld. Ik wens er alleen de aandacht op te vestigen dat de koninklijke besluiten zeer dringend moeten worden goedgekeurd. De samenhang met de asielwetgeving vind ik vanzelfsprekend. Ik dring bij de voorzitter van de commissie dan ook aan op een evaluatie van de asielwet.

In tegenstelling tot mevrouw Lijnen vind ik dat er wel een samenhang is tussen het uitblijven van de regularisatiecriteria en de overbezetting. Al twee jaar doet de regering beloftes. Ik hoop dat de nieuwe deadline van 21 juli eindelijk wordt gehaald. Ik heb echter weinig vertrouwen in de onderhandelaars. Hun onwil en onkunde in dit dossier is al voldoende bewezen. Waarom zou het dit keer wel lukken? Niettemin wachten heel wat asielzoekers in de centra op een regularisatie. Ze willen niets liever dan deel uitmaken van onze maatschappij.

Het rapport stelt een coaching voor waarbij asielzoekers die hier aankomen, onmiddellijk een vertrouwenspersoon krijgen toegewezen die hen in alle procedures begeleidt. Hij doet dat met open vizier. Als asielzoekers geen papieren krijgen, begeleidt hij hen bij hun vrijwillige terugkeer. We mogen er niet van uitgaan dat de minister dat in een koninklijk besluit zal regelen, zoals in het rapport wordt aangegeven. De parlementsleden moeten zelf het initiatief nemen. Ik roep mijn collega's parlementsleden dan ook op zelf wetsvoorstellen in te dienen en goed te keuren. Ik denk onder meer aan de wetsvoorstellen van mevrouw Lanjri over vrijwilligerswerk en coaching, aan voorstellen van mijn fractie om de opsluiting in gesloten centra te verbieden. Laat ons zelf het heft in handen nemen. We kunnen niet wachten op ministers die uiteindelijk niets doen.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Ik wil u graag deelgenoot maken van het standpunt van LDD ter zake. Het verslag van de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden inzake de evaluatie van de opvang van vreemdelingen gaat in grote mate voorbij aan de essentie van de problematiek van het asiel- en migratiebeleid.

In het verslag wordt uitdrukkelijk vermeld dat het uiteraard niet de bedoeling is de asielprocedure te evalueren, maar wel om de belangrijkste gevolgen voor het opvangnetwerk op te sommen door de wijzigingen aan de procedure op te vangen. Met andere woorden, men erkent impliciet dat de problemen bij de opvang net te wijten zijn aan een gebrekkig beleid en aan een ondoordachte wetgeving.

De huidige regering concentreert zich dan ook hoofdzakelijk op lapmiddelen om de gevolgen van het falende asielbeleid op te vangen. In plaats van duizend asielzoekers in Brusselse hotelkamers onder te brengen zullen vijfhonderd plaatsen in kazernes en andere leegstaande overheidsgebouwen worden vrijgemaakt.

Voor LDD is die oplossing verantwoord om de kosten te drukken. Die kosten zouden echter totaal overbodig zijn als de regering eindelijk een halt zou toeroepen aan de stijgende instroom van illegalen en asielzoekers en ernstig werk zou maken van een terugkeerbeleid.

De cijfers zijn immers glashelder. Sedert de Vlaamse partijen in de federale regering zich voortdurend laten gijzelen door het linkse front van PS, cdH en Ecolo, is het aanzuigeffect van België in de hele wereld nog nooit zo groot geweest. Het aantal asielaanvragen neemt jaar na jaar toe en de regularisatiedossiers zijn in 2008 gestegen tot 19 371. Dat zijn gemiddeld 1 614 dossiers per maand, tegenover 1 157 in 2007, een stijging van 40% na één jaar wanbeleid onder Leterme, Verhofstadt en Van Rompuy. In de eerste maanden van 2009 gaan de cijfers nog omhoog.

In het evaluatierapport van Fedasil wordt die stijging expliciet erkend. De cijfers betreffende de bezettingsgraad van het opvangnetwerk wijzen op een stijging sinds juni 2007. Het aantal asielzoekers, het aantal niet-begeleide minderjarige vreemdelingen en het aantal personen dat in onze opvangstructuren verblijft op grond van het koninklijk besluit van 24 juni 2004, of na indiening van een aanvraag van medisch verblijf, blijft alsmaar stijgen. (...) In juni 2007 telde het netwerk 11 745 bewoners. Eind mei 2008 werd de kaap van 15 000 bewoners bereikt. In februari 2009, werden 16 350 bewoners in het netwerk opgevangen.

Het is voor LDD duidelijk dat mensenhandelaars en avonturiers ons land uitkiezen door de lakse regering en door de besluiteloosheid van minister Turtelboom. Zolang men de gemakkelijke toegang tot ons sociaal systeem niet opheft en zolang de repatriëring van afgewezen asielzoekers meer uitzondering dan regel is, blijft het dweilen met de kraan open.

Het is voor LDD duidelijk dat Vlaanderen en Franstalig België fundamenteel een andere visie hebben op migratie en asiel en dat het huidige federale wanbeleid daar de zoveelste illustratie van is. Zolang de Vlaamse belastingbetaler gemiddeld een derde méér betaalt dan de Franstaligen, zullen de kosten de dames Arena, Onkelinx en Milquet een zorg wezen.

Zowel CD&V als Open Vld zal wederom zwichten voor de ultimatums van de Franse furies en het land opzadelen met een nieuw `generaal pardon', net als begin 2000, toen in totaal 55 000 illegalen en uitgeprocedeerde asielzoekers werden geregulariseerd. Het zal dus blijven lonen om de Belgische wetten en de Brusselse bevolking te tarten met hongerstakingen en andere provocaties. Dat de Franstalige partijen daar alleen electoraal gewin in zien, mag er dan zelfs niet meer worden bijgezegd.

Conclusie: de structurele tekorten in de opvangnetwerken houden dan ook in eerste instantie direct verband met het falend asiel- en migratiebeleid. Zonder structurele ingrepen, zoals de afschaffing van de snel-Belgwet, het aanscherpen van de voorwaarden voor huwelijksmigratie, de beperking van de gezinshereniging, strengere voorwaarden voor nationaliteitsverwerving, het volledig afronden van de asielprocedure binnen de termijn van een jaar, een strengere controle op misbruiken op basis van zogezegde medische gronden, snellere begeleide en gestimuleerde terugkeer, en een transparant en efficiënt beleid met de noodzakelijke aandacht voor rechtszekerheid, zal de opvang van vreemdelingen tot steeds grotere problemen leiden. Het voorzien in bijkomende noodopvang zonder structurele beleidsmaatregelen schuift het probleem niet alleen op in de toekomst, maar leidt gegarandeerd ook tot nog grotere opvangtekorten.

Lijst Dedecker eist dan ook dat er, alvorens noodoplossingen en lapmiddelen worden gezocht en uitgevonden voor de huidige malaise, een garantie komt dat deze wantoestanden in de toekomst zullen worden uitgesloten.

Samenstelling van het Bureau

De voorzitter. - De PS-fractie stelt voor het mandaat van quaestor van mevrouw Olga Zrihen, dat werd onderbroken door haar eedaflegging in het Waals Parlement, te herbevestigen.

De sp.a-fractie draagt de kandidatuur van mevrouw Myriam Vanlerberghe als quaestor voor, ter vervanging van de heer André Van Nieuwkerke, die de Senaat op 30 juni jongstleden heeft verlaten. (Instemming)

Stemmingen

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI tot regeling van het notarisambt (van de heer Francis Delpérée, Stuk 4-1317)

Stemming 1

Aanwezig: 51
Voor: 49
Tegen: 2
Onthoudingen: 0

-Het wetsvoorstel is aangenomen.

-Het wetsontwerp zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Evaluatie van de opvang van vreemdelingen (Stuk 4-1203)

Stemming 2

Aanwezig: 51
Voor: 36
Tegen: 7
Onthoudingen: 8

-De conclusies en aanbevelingen van de commissie zijn aangenomen. Zij zullen worden overgezonden aan de eerste minister, aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, en aan de minister van Migratie- en Asielbeleid.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Donderdag 9 juli 2009 om 15 uur

Inoverwegingneming van voorstellen.

Actualiteitendebat en mondelinge vragen.

Wetsontwerp houdende instemming met de UNIDROIT-Overeenkomst inzake de internationale factoring, gedaan te Ottawa op 28 mei 1988; Stuk 4-1158/1 en 2.

Wetsontwerp houdende instemming met de volgende Internationale Akten:
1º Overeenkomst houdende stichting van de Europese conferentie voor moleculaire biologie, gedaan te Genève op 13 februari 1969,
2º Overeenkomst houdende oprichting van het Europese laboratorium voor moleculaire biologie, gedaan te Genève op 10 mei 1973; Stuk 4-1325/1 en 2.

Voorstel van resolutie inzake de overleving van kinderen in ontwikkelingslanden (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.); Stuk 4-1071/1 tot 4.

Voorstel van resolutie betreffende de viering van de Mandeladag (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.); Stuk 4-1373/1 en 2.

Dotaties aan leden van de koninklijke familie; Stuk 4-1335/1.

Vanaf 17.30 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

Vragen om uitleg:

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Vraag om uitleg van de heer Pol Van Den Driessche aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de interpretatie van het begrip pensioengerechtigde leeftijd in de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomsten» (nr. 4-1001)

De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.

De heer Pol Van Den Driessche (CD&V). - De wet-Verwilghen van 20 juli 2007 voerde enkele nieuwe bepalingen in de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomsten in. Een van de wijzigingen bestond erin dat aan de verzekerde de mogelijkheid werd geboden om een collectieve polis op individuele basis verder te zetten. Het wetsontwerp van 11 december 2008, dat ondertussen reeds door de plenaire vergadering van Kamer en Senaat werd goedgekeurd, vervangt het criterium `collectieve verzekering' door `beroepsgebonden verzekering'.

Artikel 138bis, punt 10 van de wet op de landverzekeringsovereenkomsten, door de wet-Verwilghen ingevoerd, regelt de minimale waarborg van de op individuele basis voortgezette polis. Een van deze waarborgen betreft de leeftijd tot wanneer de individueel voortgezette polis geldt. Artikel 138bis, punt10, §1, derde lid, in fine bepaalt het volgende: `De individuele arbeidsongeschiktheidsverzekering, die de collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering voortzet, geldt tot de pensioengerechtigde leeftijd of tot een jongere leeftijd, wanneer deze de normale leeftijd is waarop de verzekerde zijn beroepswerkzaamheid volledig en definitief stopzet.'

In de verzekeringsector bestaat er echter veel onduidelijkheid en bijgevolg rechtsonzekerheid rond de interpretatie van het begrip `pensioengerechtigde leeftijd'. De voorbereidende werkzaamheden en de rechtsleer bieden hier geen soelaas. Daarom kreeg ik van de minister graag een antwoord op volgende vragen.

Wat moeten we begrijpen onder het begrip `pensioengerechtigde leeftijd'? Hoe moet het begrip worden geïnterpreteerd in het kader van een individuele pensioentoezegging gekoppeld aan een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering, die normaal tot de leeftijd van 60 jaar loopt? Wat is het lot van de arbeidsongeschiktheidsverzekering? Is het adagium `accessorium sequitur principale' hier van toepassing? Met andere woorden, kan de arbeidsongeschiktheidsverzekering nooit langer lopen dan de hoofdverzekering, zijnde de individuele pensioentoezegging? Wat als de verzekerde op 58 jaar beslist om uit de collectieve verzekering te stappen en deze op individuele basis voort te zetten? Loopt de aanvullende dekking dan tot 65 jaar of blijft de individuele duurtijd van het hoofdcontract tot 60 jaar de einddatum?

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van collega Reynders.

Bij gebrek aan een nadere omschrijving van het begrip `pensioengerechtigde leeftijd' in de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomsten dient dit begrip te worden geïnterpreteerd in het licht van de toepasselijke pensioenwetgeving.

Het is duidelijk dat in het aangehaalde voorbeeld de wettelijke bepalingen niet volstaan om een antwoord te geven. Meer bepaald dienen ook de termen van de individuele pensioentoezegging te worden nagegaan. Wanneer de individuele pensioentoezegging de verzekerde de mogelijkheid geeft zelf te beslissen om op 58 jaar uit de beroepsgebonden verzekering te stappen en deze op individuele basis voort te zetten, dan lijkt het mij normaal dat diezelfde pensioentoezegging ook het lot regelt van de aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering, uiteraard met eerbiediging van het wettelijke voorschrift. Aangezien het wettelijke voorschrift enige speelruimte toelaat, kunnen de partijen hierop in hun overeenkomst inspelen.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Binnenlandse Zaken over «het gevaar verbonden aan het mededelen van vakantiegegevens via sociale netwerksites» (nr. 4-1003)

De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De Nederlandse verzekeringsmaatschappij FBTO wijst erop dat een vakantieweblog of vakantie-informatie op netwerksites als Facebook en Twitter ook gelezen worden door inbrekers. Vroeger controleerden inbrekers vaak de papieren brievenbus. Nu komt daar ook de digitale brievenbus bij. De meeste berichten op sociale netwerksites zijn immers voor iedereen toegankelijk. Een melding over de dag waarop bijvoorbeeld een twitteraar met vakantie gaat, is voor inbrekers vaak het startsein om het woonadres op te zoeken.

Is er tijdens de vakantieperiodes een duidelijke stijging waar te nemen van het aantal woninginbraken? Zo ja, kan hij mij hieromtrent de cijfergegevens van de voorbije jaren bezorgen? Acht de minister het wenselijk maatregelen te nemen om de burgers voldoende in te lichten over de gevaren die verbonden zijn aan het mededelen van de vakantieplannen via sociale netwerksites?

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van minister De Padt.

Uit de cijfers blijkt geen duidelijke stijging van het aantal woninginbraken in de zomermaanden. De meeste woninginbraken gebeuren in de donkere wintermaanden december en januari. Desgewenst wil ik de heer Vandenberghe de cijfers op maandbasis voor 2005, 2006, 2007 en het eerste semester van 2008 bezorgen.

Toch is het belangrijk de burgers te informeren over de gevaren die verbonden zijn aan het vrijgeven van informatie over periodes van afwezigheid. De FOD Binnenlandse Zaken doet dat ook. Elk jaar investeren we forse bedragen om via verschillende communicatiekanalen preventietips te verspreiden: geen bericht van afwezigheid achterlaten op de deur of het antwoordapparaat, geen adresgegevens aanbrengen op bagage of op geboortekaartjes die opgehangen worden in het ziekenhuis, het rouwadres op overlijdensberichten weglaten.

Ook over het vrijgeven van informatie op sociale netwerksites zullen we tips verzamelen en aan de lokale technopreventieve adviseurs bezorgen, zodat ze die kunnen verspreiden binnen hun gemeente en politiezone.

Daarnaast kan de burger een reeks andere preventieve maatregelen nemen, zoals het laten ledigen van de brievenbus en het onderhouden van de beplanting door een vertrouwenspersoon, het controleren van de beveiliging van de toegangen of het opbergen van waardevolle goederen in een kluis.

Ten slotte kan de burger vakantietoezicht op zijn woning aanvragen via de lokale politie of police-on-web. De politiediensten zullen dan regelmatige controles uitvoeren aan de woning en elk verdacht element melden.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de kennis van de afwijkende buitenlandse verkeersregels» (nr. 4-1007)

De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Uit een test van de Vlaamse automobilistenvereniging VAB bij honderd bestuurders blijkt dat de Belgen de afwijkende verkeersregels in Nederland, Frankrijk en Luxemburg amper kennen. Ook de betekenis van de verschillende verkeersborden en wegwijzers is niet goed doorgedrongen. Zo weet bijvoorbeeld slechts vijftien procent van de deelnemers dat in Nederland buiten de agglomeratie geen maximumsnelheid van 90, maar van 80 kilometer per uur geldt. De VAB vraagt daarom een harmonisering van de regels in Europa. Ook het Belgisch Instituut voor de verkeersveiligheid zou daar voorstander van zijn.

De vorige internationale afstemming dateert al van 1968, meer bepaald van de conventie van Wenen. Intussen is er veel veranderd en vooral veel bijgekomen. In het licht van de grote vakantie en de daarbijbehorende uittocht naar het buitenland is het van groot belang dat men voldoende is ingelicht over de plaatselijke verkeersregels.

Welke conclusies trekt de staatssecretaris uit de test van de VAB? Welke maatregelen wil de staatssecretaris nemen om ervoor te zorgen dat de mensen die nu naar het buitenland reizen, voldoende ingelicht worden over de in het andere land geldende afwijkende verkeersregels? Acht de staatssecretaris het raadzaam de problematiek in verband met de harmonisering van de verkeersregels snel ter sprake te brengen op Europees niveau?

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de staatssecretaris voor Mobiliteit.

De internationale verdragen van Wenen en Genève hebben ervoor gezorgd dat er al een verregaande harmonisatie van de verkeersregels en de verkeerstekens voor internationaal verkeer bestaat. Mogelijke aanpassingen van deze conventies worden tweemaal per jaar in Genève besproken door de Working Party on Road Traffic Safety, waarin ook specifieke Europese overeenkomsten worden gesloten. Een nadeel van deze conventies is wel dat ze, in tegenstelling tot Europese richtlijnen en verordeningen, moeilijk afdwingbaar zijn. De landen die de conventies hebben geratificeerd, kunnen enkel aangespoord worden om zich daaraan te houden.

Bovendien rekent de Europese Unie het blijkbaar niet tot haar kerntaken om de verkeersregels verder te harmoniseren, bijvoorbeeld op het vlak van de snelheden en de alcohollimiet. Het subsidiariteitsprincipe is van toepassing. In principe beslist elke lidstaat over de eigen verkeersregels. Alleen wanneer er een echte noodzaak is, kan er een Europese regelgeving tot stand komen.

Elke automobilist die naar het buitenland vertrekt, moet zich terdege informeren over de aldaar geldende verkeersregels en verkeersborden die afwijken van de Internationale Conventies, meer specifiek wat de maximaal toegelaten snelheden op het wegennet betreft. In onze huidige informatie- en informaticamaatschappij is het trouwens niet zo moeilijk om daarover de nodige informatie te vinden. Die wordt niet alleen aangeboden door de automobielclubs, maar ook door de diensten van Buitenlandse Zaken.

Volgens mij moet ons land zich voorstander tonen van een verdere harmonisering van de verkeersregels en verkeerstekens op Europees niveau. Het Belgische Voorzitterschap in de tweede helft van 2010 kan daartoe een aanzet zijn.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Dit punt moet inderdaad worden opgenomen door het Belgische Voorzitterschap volgend jaar. Er moet van start worden gegaan met de voorbereiding van een nieuwe verkeersconventie over de harmonisering van een aantal verkeersregels. De verschillen in verkeersregels leiden immers tot een zekere onveiligheid in de vakantieperiode.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Coveliers aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de blijvende problemen omtrent de rechtsgeldigheid van de koninklijke besluiten nr. 78 en 79» (nr. 4-996)

De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.

De heer Hugo Coveliers (VB). - Ik heb al vier keer een vraag gesteld over die beruchte koninklijke besluiten. Telkens antwoordt een andere staatssecretaris als woordvoerder van de minister. Die woordvoerders kunnen uiteraard niet antwoorden op mijn repliek, zodat ik mijn vragen over deze koninklijke besluiten stap voor stap moet stellen om een volledig antwoord te krijgen.

Vast staat dat er iets gebeurd is met die koninklijke besluiten. Dat blijkt uit de antwoorden op mijn vorige vragen. In het antwoord op mijn vorige vraag stelde de minister dat de tekst die door de Koning werd ondertekend, identiek is aan de tekst die werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Als ik dat antwoord naast het antwoord op de daaraan voorafgaande vraag leg, betekent dit dat de verschillen betrekking hebben op enerzijds de versie die werd goedgekeurd door de Ministerraad en anderzijds de versie van de besluiten die werd ondertekend door de Koning en daarna werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Nu blijken de diensten van de minister over een proces-verbaal van 28 september 1993 te beschikken, opgemaakt in het kader van een onderzoek van de toenmalige onderzoeksrechter Bulthé. In dat proces-verbaal wordt gesteld dat een besluit dat reeds aan de Raad van State ter advies is voorgelegd en nadien substantiële wijzigingen ondergaat, opnieuw aan de beraadslaging van de Ministerraad moet worden onderworpen.

Aangezien de minister in het vorige antwoord te kennen gaf dat zij beschikt over de versie die werd goedgekeurd door de Ministerraad én over de versie gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, kan zij vaststellen of er al dan niet substantiële wijzigingen zijn gebeurd. Indien er substantiële verschillen zijn, moet de minister meedelen op welke punten de tekst is gewijzigd en waarom de tekst niet opnieuw aan de Ministerraad is voorgelegd.

Als ik mij vergis en de tekst toch opnieuw ter beraadslaging aan de Ministerraad is voorgelegd, dan wil ik graag weten op welke datum die Ministerraad heeft plaatsgegrepen, zodat ik kan nagaan welke beslissing de Ministerraad over dit gewijzigd koninklijk besluit heeft genomen.

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

Mijn diensten delen me mee dat ze geen kennis hebben van het proces-verbaal waarnaar senator Coveliers verwijst. Ik kan er dus ook moeilijk commentaar op geven.

Dit gezegd zijnde, bevestig ik dat, wat de huidige praktijk betreft, de rondzendbrief van de eerste minister van 21 december 2007 betreffende de werking van de Ministerraad het volgende bepaalt: `In de notificatie van de beslissing kan worden gesteld dat een dossier, na advies van de Raad van State, opnieuw aan de Raad moet worden voorgelegd, maar wanneer echter de Raad van State fundamentele opmerkingen maakt, moet het dossier in ieder geval opnieuw aan de Ministerraad worden voorgelegd, zelfs indien dit niet eerder formeel op de Ministerraad werd beslist. Het is de minister-dossierbeheerder die ter zake zijn politieke verantwoordelijkheid moet nemen.'

Volgens de Kanselarij van de eerste minister bestond er geen dergelijke rondzendbrief in 1967, maar golden er wel verspreide instructies van 1958. Op basis van een eerste onderzoek vermelden die de Raad van State niet. Dat sluit echter niet uit dat destijds ter zake bijzondere gebruiken bestonden, maar zelf heb ik daar geen weet van. Het is hoe dan ook onmogelijk om vandaag de houding van de toenmalige minister te beoordelen op basis van regels die toen misschien nog niet in voege waren.

Het komt me in elk geval voor dat de minister die deze besluiten aan de Koning voorgelegd heeft, zijn politieke verantwoordelijkheid heeft genomen door het dossier geen tweede maal aan de Ministerraad voor te leggen. Ik heb er geen kennis van dat andere leden van de toenmalige regering hem dat zouden hebben verweten. Onder die voorwaarden lijkt het me moeilijk om een oordeel te vellen over een keuze van meer dan veertig jaar geleden, waarbij de ministers van de toenmalige regering zelf geen vragen hadden.

De heer Hugo Coveliers (VB). - Met veel genoegen heb ik het antwoord van de minister beluisterd. Spontaan rijzen bij mij al een reeks andere vragen als ik hoor dat de toenmalige minister zijn politieke verantwoordelijkheid heeft genomen.

Dat is de vraag niet. De ultieme vraag is of er aan de koninklijke besluiten iets veranderd is of niet. Indien in 1968 een minister er geen graten in zag om koninklijke besluiten te laten veranderen en vervolgens te laten ondertekenen, is het mogelijk dat anno 2009 bepaalde rechtbanken er wel graten in zien om die koninklijke besluiten toe te passen. Met een zeer recent arrest kan ik immers illustreren dat een Hof of een rechtbank niet gehouden zijn om een koninklijk besluit toe te passen dat niet met toepassing van of conform met een wet is genomen. Daarover gaat het mij en daarover zal ik na het zomerreces wellicht nog enkele vragen stellen.

Vraag om uitleg van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de uitvoeringsbesluiten van de wet van 21 april 2007 tot aanwijzing van de vertegenwoordigers van de thuisverpleegkundigen in de overeenkomstencommissie verpleegkundigen-verzekeringsinstellingen» (nr. 4-1008)

De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.

De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - De wet van 21 april 2007 tot aanwijzing van de vertegenwoordigers van de thuisverpleegkundigen in de overeenkomstencommissie verpleegkundigen-verzekeringsinstellingen werd door latere programmawetten gewijzigd, onder andere om de datum van inwerkingtreding te verschuiven naar 31 december 2009. Het is tevens nog wachten op de uitvoeringsbesluiten.

De wet treedt ten laatste op 31 december 2009 in voege. Heeft de minister er zicht op in hoeverre de wet vroeger in werking kan treden? Hoe ver staat het met de uitvoeringsbesluiten?

Hoe zal de hoofdinspecteur van de sociale inspectie nagaan of de voorwaarden van representativiteit vervuld zijn? Hoe zal hij nagaan of de beroepsverenigingen uitsluitend zelfstandige werkende leden in hoofdberoep tellen, aangezien er nog geen kadaster van verpleegkundigen is?

Wat indien een verpleegkundige aangesloten is als zelfstandige verpleegkundige, maar ondertussen ook in dienstverband is gaan werken? Moet de betrokken vereniging dan vrezen voor haar representativiteit of kan men er van uitgaan dat leden die ter goeder trouw aanvaard werden, maar bij controle geen of niet langer zelfstandige in hoofdberoep blijken te zijn, bij de tellingen worden geschrapt? Artikel 3 bepaalt dat de Koning de nadere regels van de telling vastlegt. Is de minister bereid, of acht zij het nodig, om in die besluiten de ratio legis rond artikel 4, §2 te verduidelijken teneinde mogelijke misverstanden te voorkomen?

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

De nieuwe procedure voor de aanwijzing van de vertegenwoordigers van de thuisverpleegkundigen in de Overeenkomstencommissie verpleegkundigen-verzekeringsinstellingen zal nog in 2009 starten. De ontwerpen van de uitvoeringsbesluiten - in dit geval het koninklijk besluit en het ministerieel besluit - zijn bijna klaar. Mijn medewerkers bekijken nog enkele technische punten. Gelet op de etappes van de reglementaire procedure moeten de teksten uiterlijk in de loop van november worden gepubliceerd.

De wet van 21 april 2007 werd gewijzigd, zodat nu de Koning de ambtenaren aanwijst die de controle zullen uitvoeren. In principe zullen dat twee attachés-sociale inspecteurs van het RIZIV zijn. De ene zal van de Nederlandse taalrol zijn en de andere van de Franse taalrol. Ze worden bij naam aangewezen door de leidend ambtenaar van de Dienst voor administratieve controle van het RIZIV. Zij zullen de informatie controleren die de kandidaat-organisaties zullen moeten bezorgen aan het RIZIV. Die informatie omvat onder meer statutaire documenten, een lijst met de aangesloten leden en bewijzen dat die leden hun bijdrage hebben betaald.

De lijst met aangesloten leden zal worden vergeleken met gegevens van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ), om na te gaan of die leden als zelfstandigen in hoofdberoep kunnen worden beschouwd.

De beroepsorganisatie zal een lijst met aangesloten leden moeten bezorgen op een datum die wordt vermeld in het ministerieel besluit. Het zal die lijst zijn die gebruikt wordt voor de controle en niet de aanpassingen die na deze datum eventueel zijn aangebracht.

Wat het vorige punt betreft, kan ik u gerust stellen dat deze kwestie tot de technische punten behoort die mijn medewerkers nog aandachtig onderzoeken om alle misverstanden te voorkomen. Een en ander zal aan de beroepsorganisaties worden meegedeeld voor de publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Vraag om uitleg van mevrouw Els Schelfhout aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken over «de Belgische bijdrage aan vrije en transparante verkiezingen in 2010 in Rwanda» (nr. 4-1004)

De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.

Mevrouw Els Schelfhout (CD&V). - 2010 is een verkiezingsjaar voor de regio van de Grote Meren. Zowel in de DRC als in Burundi en in Rwanda worden verkiezingen georganiseerd.

In Rwanda vinden in augustus volgend jaar presidentsverkiezingen plaats. De vorige verkiezingen onder het FPR, namelijk de presidentsverkiezingen in 2003 en de parlementsverkiezingen in 2008, werden gekenmerkt door de criminalisering van de politieke oppositie, het belemmeren van de persvrijheid, het creëren van een sfeer van angst en vrees onder de bevolking en de afwezigheid van een onafhankelijke en transparante verkiezingscommissie.

Bij de komende verkiezingen zal de oppositie in Rwanda en uit de diaspora alvast met twee voorspelbare obstakels worden geconfronteerd: moeilijkheden bij de erkenning en de registratie van politieke groeperingen als politieke partij en een gebrek aan beweegruimte die voor vrije en veilige deelname aan de verkiezingscampagne onontbeerlijk is.

Het Rwandese regime wordt vaak geprezen om zijn economische ontwikkeling. De grote ongelijkheid in die ontwikkeling wijst er echter op dat dit maar een façade is van een autoritair regime dat een democratische cultuur - waaraan vrije en transparante verkiezingen en ruimte voor oppositie inherent zijn - en de vrije werking van mensenrechtenactivisten en journalisten belemmert. Onvoorwaardelijke diplomatieke en ontwikkelingssamenwerking met zo'n regime draagt eigenlijk bij tot de instabiliteit in Rwanda en in de regio van de Grote Meren.

Ik heb vernomen dat bepaalde staten de intentie hebben in hun ambassade in Kigali iemand aan te stellen die zal instaan voor de opvolging van het verkiezingsproces in Rwanda. Aangezien ons land reeds de intentie getoond heeft om zich te engageren in de organisatie van de verkiezingen in DRC en Burundi, onder meer door het vrijmaken van financiële middelen, zou ik graag vernemen wat de intenties zijn voor de presidentsverkiezingen in Rwanda.

Zal België ook middelen ter beschikking stellen voor de organisatie van de presidentsverkiezingen in Rwanda? Zo ja, welke, en zijn daar voorwaarden aan verbonden, eventueel gebaseerd op de aanbevelingen uit het rapport van de EU-observatiemissie dat begin dit jaar verschenen is?

Wat is ons land bereid te doen om de registratie van politieke partijen uit de oppositie te vergemakkelijken? Zullen de Belgische ambassadeur in Rwanda en de Belgisch gezant voor de regio van de Grote Meren het verkiezingsproces actief volgen? Is ons land bereid bilateraal en via de Europese Unie bij de Rwandese autoriteiten aandacht te vragen voor de verbetering van de situatie van de politieke oppositie, de mensenrechtenactivisten en de journalisten en druk uit te oefenen voor een vrij en veilig verkiezingsproces?

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de minister van Buitenlandse zaken.

Mijn diensten zullen de presidentsverkiezingen in Rwanda in 2010 van nabij volgen. We beschouwen die verkiezingen immers als een belangrijke aanwijzing voor de democratisering in dat land, die we altijd proberen te steunen.

We hebben de parlementsverkiezingen van september 2008 met belangstelling gevolgd en we hebben het rapport van de Europese waarnemers aandachtig gelezen. Dat rapport bevat inderdaad een reeks aanbevelingen om het kiessysteem en de democratie in Rwanda te verbeteren. De omvang van onze financiële steun aan de organisatie van de verkiezingen zal afhangen van de mate waarin de National Electoral Commission van Rwanda deze aanbevelingen uitvoert.

We wensen onze inzet voor vrije en democratische verkiezingen in Rwanda ook uit te drukken in financiële steun voor de media en het middenveld, onder andere voor bewustmaking en observatie. Tot nog toe hebben we relatief weinig concrete steunaanvragen gekregen. Het is dan ook nog te vroeg om precies te zeggen welke programma's op een Belgische bijdrage zullen kunnen rekenen.

Het is evident dat onze diplomaten zullen blijven pleiten voor de vrije ontwikkeling van politieke partijen en, meer in het algemeen, voor de bescherming van de mensenrechten, waaronder het recht op vrije meningsuiting. Daarvoor zullen we ongetwijfeld kunnen rekenen op de steun van de andere EU-lidstaten. Dat laatste punt zal bijzonder belangrijk zijn omdat de volgende Rwandese verkiezingen zullen samenvallen met het Belgische voorzitterschap van de Europese Raad.

Specifieke aandacht moet ook gaan naar de Europese observatiemissie waarin Belgische parlementsleden een belangrijke rol kunnen spelen.

Mevrouw Els Schelfhout (CD&V). - De intenties zijn goed. Ik mis echter concrete antwoorden. Zo zal de omvang van eventuele steun afhangen van de mate waarin de National Electoral Commission de aanbevelingen uit het rapport van de Europese waarnemers bij de verkiezingen van 2008 uitvoert. Wie zal dat controleren?

Diplomaten zullen pleiten voor het recht op vrije meningsuiting. Ik verneem echter niet of onze diplomaten de oppositiekandidaten indien nodig ook zullen kunnen beschermen. Ik stel ook vast dat er plannen zijn voor een observatiemissie. Ik zal dat alles van nabij volgen. Ik hoop dat de volgende maanden meer duidelijkheid zullen brengen.

Vraag om uitleg van mevrouw Nele Jansegers aan de vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over «het taalgebruik door Infrabel bij de verspreiding van folders» (nr. 4-998)

De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.

Mevrouw Nele Jansegers (VB). - Op lijn 161 Brussel-Ottignies worden werkzaamheden gepland die gevolgen hebben voor de dienstverlening. Om de reizigers daarvan op de hoogte te brengen, heeft Infrabel in een aantal gemeenten een folder verspreid. Ik verneem dat de folder die in een aantal eentalige Vlaamse gemeenten werd verspreid, in het Nederlands en het Frans is opgesteld.

Artikel 40, 2e lid, van de taalwet bestuurszaken bepaalt dat berichten en mededelingen die centrale diensten rechtstreeks aan het publiek richten, in het Nederlands en in het Frans moeten worden opgesteld. De Vaste Commissie voor Taaltoezicht van haar kant heeft een vaste rechtspraak ontwikkeld volgens welke in eentalige gebieden dergelijke berichten en mededelingen alleen in de taal van het gebied mogen worden opgesteld. Ik verwijs onder meer naar de adviezen 22 233 van 2 oktober 1991, 26 180 van 9 februari 1995 en 34 016 van 28 november 2002.

Daarnaast bestaat ook de mogelijkheid dat niet artikel 40, 2de lid, van de taalwet bestuurszaken, maar artikel 40, 1ste lid, van die wet van toepassing is, met name wanneer de folder door bemiddeling van de plaatselijke diensten, De Post bijvoorbeeld, verspreid zou zijn. In dat geval zegt de taalwet duidelijk dat de regeling van de plaatselijke diensten van toepassing is en dat is dan wel zeer duidelijk de taal van het taalgebied.

In welke gemeenten werd de folder verspreid en gebeurde dat in al die gemeenten via tweetalige berichtgeving? Op welke wijze werd die folder bezorgd? Gebeurde dat via De Post of rechtstreeks door Infrabel? Indien Infrabel de folder zelf bezorgde, moet dan niet de vaste rechtspraak van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht wordt gevolgd volgens welke dat in eentalige gebieden in de taal van het gebied moet gebeuren?

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van minister Vanackere.

Midden juni heeft Infrabel inderdaad huis-aan-huisfolders laten bezorgen naar aanleiding van de werkzaamheden aan het Gewestelijk ExpresNet tussen Etterbeek en Terhulpen. De brochure werd verdeeld in de gemeenten Etterbeek, Watermaal-Bosvoorde, Hoeilaart en Terhulpen. Infrabel wou op die manier de bewoners uitleg geven over het verloop van de werkzaamheden en meer bepaald over het werk dat 's nachts wordt uitgevoerd.

De folder werd door een privébedrijf bezorgd volgens de richtlijnen die door Infrabel werden opgegeven. Aangezien hierbij gemeenten van de drie gewesten betrokken waren en om de kosten van het drukwerk en de bezorging te beperken, heeft Infrabel beslist om alleen maar een tweetalige huis-aan-huisfolder te maken. Voor Infrabel bleek dit efficiënter. Die werkwijze strookt echter niet met de beschikkingen van de taalwetgeving en dat werd door Infrabel uit het oog verloren. In de toekomst zal Infrabel daarom niet meer voor die oplossing kiezen.

Mevrouw Nele Jansegers (VB). - Het verheugt me dat Infrabel in de toekomst de taalwetgeving zal naleven.

Vraag om uitleg van de heer Tony Van Parys aan de minister van Justitie over «het project tot verbetering van het beheer van de gerechtskosten» (nr. 4-999)

De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.

De heer Tony Van Parys (CD&V). - De Commissie voor de modernisering van de rechterlijke orde heeft een zeer interessante studie gemaakt over de gerechtskosten in de periode van 2000 tot 2007. Het is een bijzonder handig instrument voor de parketten en de parketten-generaal.

Het rapport werd voorgesteld op 4 juni 2008. Ter gelegenheid van die bijeenkomst werd een samenwerkingsprotocol gesloten met de minister van Justitie met betrekking tot de verbetering van het beheer van de gerechtskosten. De bedoeling was om na te gaan hoe die gerechtskosten beter kunnen worden beheerst zonder de kwaliteit te beïnvloeden.

Wanneer zal die samenwerkingsovereenkomst in een concreet project worden omgezet? Wat zal het project concreet inhouden? Hoe zal het beheer van de gerechtskosten worden verbeterd?

(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van minister De Clerck.

Naar aanleiding van de studie over de gerechtskosten door de Commissie voor de modernisering van de rechterlijke orde hebben de minister van Justitie, de voorzitter van de FOD Justitie en de voorzitter van genoemde commissie op 30 juni 2009 een protocol gesloten. Dat protocol heeft een dubbel doel: enerzijds de informatie, de medewerking, de opleiding en de bewustmaking van de gerechtelijke overheden bevorderen en anderzijds acties ter verbetering van de uitgavenketen ondersteunen.

In verband met de eerste doelstelling stellen we maar al te vaak vast dat de direct betrokkenen nog onvoldoende beseffen dat een betere justitie inderdaad onschatbaar is, maar meteen ook een prijs heeft. Het gaat om een bewustmakingsproces en dat vergt tijd. Toch legt het protocol een timing op en moeten de Commissie voor de modernisering en de Dienst gerechtskosten van de FOD Justitie tegen eind 2009 een eerste balans en evaluatie opmaken.

In verband met de tweede doelstelling wordt aan de commissie gevraagd te helpen bij het uittekenen van een nieuw administratief proces voor de beheersing en zichtbaarheid van de kosten.

De voornaamste kenmerken van dat nieuwe proces zijn de volgende. De verbintenissen moeten veel beter worden opgevolgd. Opdrachten voor expertise en andere onderzoeksopdrachten moeten worden geboekt op het ogenblik dat ze worden uitgevaardigd.

De gebruikte documenten moeten worden gestandaardiseerd. Er moeten uniforme boekingen en controlefiches komen.

Er moet een geëigende controleprocedure worden ingesteld en in voorkomend geval moet het betalingscircuit worden gewijzigd.

De verantwoordelijkheid van de diverse actoren, van politiediensten, over magistraten, griffiepersoneel en parketten tot de dienst gerechtskosten, moet scherper worden afgelijnd.

Meer zorg moet worden gedragen voor de terugvordering van de gemaakte kosten.

Dit alles moet met moderne middelen kunnen worden aangepakt. Over het tweede actiepunt moet er uiterlijk 30 september al een tussentijds verslag komen.

Vraag om uitleg van de heer Tony Van Parys aan de minister van Justitie over «de transparantie op de producten van de Rechterlijke Orde» (nr. 4-1000)

De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.

De heer Tony Van Parys (CD&V). - Op 4 juni 2008 heeft de Commissie voor de modernisering van de rechterlijke orde een protocol ondertekend met de minister van Justitie over wat men noemt `de bijdrage tot de transparantie op de producten van de rechterlijke Orde'. Dit protocol heeft tot op heden geen verder gevolg gekregen. Zo staat althans te lezen in het activiteitenverslag van de Commissie voor de modernisering van de rechterlijke orde.

De vraag is dan ook wanneer dit protocol zal worden uitgevoerd. Wat zal het project houdende `bijdrage tot de transparantie van de producten van de Rechterlijke Orde' concreet inhouden en wat zal daarvan de toegevoegde waarde zijn?

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de minister.

Op 4 juni 2008 heeft mijn voorganger, Jo Vandeurzen, met de Commissie voor modernisering van de Rechterlijke Orde inderdaad een protocol gesloten. Daarbij zijn met de Commissie in het kader van haar opdrachten ter ondersteuning van de modernisering van de rechterlijke orde afspraken gemaakt rond de uitvoering van vier opdrachten, die naderhand verder zouden worden uitgewerkt in concrete protocolakkoorden.

Dit is inmiddels gebeurd voor drie van de vier opdrachten, namelijk de ontwikkeling en implementatie van een werklastmeetinstrument voor de zetel, het opstellen van functiebeschrijvingen voor het gerechtspersoneel van niveau A en B en de verbetering van het beheer van de gerechtskosten.

Omtrent de vierde opdracht, bijdragen tot de transparantie op de producten van de rechterlijke orde, zijn voorlopig nog geen verdere afspraken gemaakt. Deze opdracht past in de realisatie van een beter beheer van de middelen en beoogt de ontwikkeling van een meetinstrument voor de kostprijs van gerechtelijke activiteiten, onder meer inzake personeel en materieel.

Deze opdracht houdt immers verband met de vraag naar het eventuele vervolg dat na afloop moet worden gegeven aan een eerste project, getiteld JustPax. De CMRO heeft dit project in 2007 gestart in samenspraak en samenwerking met het Koninklijk Verbond van de vrede- en politierechters en de Koninklijke Federatie van hoofd griffiers. Het beoogt de ontwikkeling van een instrument dat zicht geeft op de totale kostprijs van de vredegerechten, de kostprijs per vredegerecht, de kostprijs per product en de kostprijs per product per vredegerecht. De door het model voortgebrachte resultaten voor elk van de negentien proefsites zijn thans voor opmerkingen aan de vrederechters en hoofdgriffiers doorgestuurd. Na het gerechtelijk verlof wordt het bijbehorende rapport opgesteld. Hiertoe behoort ook een deel extrapolatie en benchmarking.

Eenmaal dit project afgerond, zal op basis van een evaluatie met de CMRO moeten worden nagegaan of en hoe aan dit project een vervolg kan worden gegeven. Verschillende opties zullen in overweging moeten worden genomen. Men zal vooral ook rekening moeten houden met de vooropgestelde hervormingen van het gerechtelijke landschap. Dit zal immers moeten worden gekoppeld aan de ontwikkeling van een algemeen meetinstrumentarium, onder meer inzake werklast en kostprijs.

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister van Justitie over «de vrijlating door procedurefouten in de zaak van de `cannabisboer'» (nr. 4-1011)

De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Op 24 juni lees ik in de krant: `Drugsboer uit Zandvoorde vrij door procedurefouten'. Het avondjournaal van diezelfde dag bracht beelden van de betrokkene, zittend op een caféterras en genietend van het zonnetje. De huiszoeking waarbij de speurders 17 500 plantjes vonden, goed voor een jaaromzet van 5 miljoen euro, zou namelijk niet rechtsgeldig zijn. De kans zou dan ook groot zijn dat alle bewijzen, bekentenissen en inbeslagnames die naar aanleiding van deze huiszoeking werden verkregen, tenietgedaan moeten worden.

Wordt de geloofwaardigheid van justitie niet ernstig aangetast wanneer de grootste cannabisplantage van het land wordt opgerold en de daders enkele dagen later vrij rondlopen? Dit is jammer genoeg niet het eerste incident waarbij personen die van zeer ernstige feiten worden verdacht, vrijuit lijken te gaan wegens van bewezen of beweerde procedurefouten.

Is het niet raadzaam dringend werk te maken van een adequate en totale regeling voor procedurefouten die een beter evenwicht verzekert tussen de rechten van de verdachten en het algemeen belang?

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de minister van Justitie.

Er is in de pers al veel over deze zaak geschreven en zelf heb ik vorige week in de Kamer een vraag hierover uitvoerig beantwoord.

Natuurlijk is het voor het imago van justitie niet goed als dergelijke zaken gebeuren. De publieke opinie begrijpt dit niet. Rechtsregels dienen nageleefd te worden.

Toch is het voorbarig om het dossier nu al als definitief verloren op te geven. De definitieve behandeling is immers uitgesteld naar 22 september 2009 om alle partijen de kans te geven hun standpunt hieromtrent mee te delen.

Het parket-generaal zal het dossier dan ook zeer grondig bestuderen en een schriftelijke vordering opstellen, die in voorkomend geval elementen zal kunnen bevatten die het dossier nog overeind houden. Finaal kan dan tegen dit arrest nog een cassatieberoep worden ingesteld.

De problematiek betreft een oud zeer. Een huiszoeking is een onderzoeksmaatregel die een inbreuk pleegt op de onschendbaarheid van de woning en op het recht op eerbiediging van de woning. Een inbreuk hierop kan alleen plaatsvinden in die gevallen door de wet bepaald en in de vorm die de wet voorschrijft. Bewijselementen verkregen via een huiszoeking die niet geschied is conform de wettelijke regels, zijn door onrechtmatigheid aangetast.

Aan de andere kant is justitie mensenwerk en zijn menselijke fouten nooit volledig uit te sluiten. In ernstige dossiers wordt dit als maatschappelijk onrechtvaardig aangevoeld. Het debat omtrent de nietigheden en de gevolgen ervan verdient een nader onderzoek.

Zoals ik vorige week in de Kamer verklaarde moet het algemene deel van ons Wetboek van strafvordering herzien worden. Er moet bekeken worden hoe, rekening houdend met het Antigoonarrest van het Hof van Cassatie, de juiste afweging kan worden gemaakt tussen de vormgebreken en de grond van de zaak. Dit debat kunnen we niet langer uit de weg gaan. Het Parlement dient hiervoor de nodige initiatieven te nemen.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Een aantal van de recente problemen in verband met gerechtelijke procedurefouten had waarschijnlijk kunnen worden vermeden als de Kamer werk had gemaakt van het ontwerp van Strafproceswet dat de Senaat in de vorige legislatuur op initiatief van senator Vandenberghe goedgekeurd heeft. Procedurefouten zoals in deze zaak zouden dan niet zulke proporties hebben aangenomen.

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister van Justitie over «de berisping van de daders in de zaak Simon Wijffels» (nr. 4-1012)

De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - De twee Oekraïense broers die twee jaar geleden de Gentse scholier Simon Wijffels neerstaken, zijn schuldig bevonden aan poging tot moord. De jongens kregen enkel een berisping.

Een groot deel van de publieke opinie beschouwt een dergelijke straf als volstrekt in onevenwicht met de ernst van de feiten.

De geloofwaardigheid van justitie lijdt ook onder een dergelijke gang van zaken.

Anderzijds zien we steeds meer dat rechters via hun vonnissen de aandacht van de wetgever en de minister vragen voor problemen waarmee zij worden geconfronteerd en die een goede rechtsbedeling hinderen.

Welke maatregelen zal de minister nemen om de diverse problemen die aan het licht komen aan te pakken en te beletten dat het vertrouwen van de burger in justitie verder wordt aangetast?

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van minister De Clerck.

De wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, zoals onlangs hervormd door de wetten van 15 mei en 13 juni 2006, voorziet in een brede waaier aan maatregelen, gaande tot een plaatsing in een gesloten instelling, en staat in bepaalde gevallen een onttrekking aan de jeugdrechter toe ten bate van ofwel een bijzondere kamer van de jeugdrechtbank ofwel van een assisenhof dat het strafrecht toepast indien geen enkele educatieve maatregel geschikt lijkt te zijn.

De keuze van een bepaalde maatregel boven een andere behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de rechter en wordt gestuurd door de subsidiariteits- en proportionaliteitscriteria die in de wet vervat zijn, rekening houdend met de specifieke elementen van elke zaak.

De huidige wettelijke regelgeving, zoals hervormd in 2006, is het resultaat van grondige debatten in het federaal Parlement.

In het dossier in kwestie heeft de rechter meerdere voorlopige maatregelen uitgesproken voordat het definitieve vonnis werd uitgesproken.

Zo werden de twee broers gedurende meerdere maanden geplaatst alvorens ze uiteindelijk opnieuw naar hun familiale omgeving mochten terugkeren, mits enkele voorwaarden werden nageleefd.

Het probleem in dit dossier is reeds aangehaald: de familie van de twee minderjarigen werd uit het land gezet terwijl de jeugdrechtbank haar definitieve oordeel nog niet had geveld.

Dergelijke situaties zouden zich in de toekomst niet meer mogen voordoen, aangezien een werkgroep bestaande uit leden van de kabinetten en van de bevoegde diensten momenteel werkt aan een verbetering van de informatie-uitwisseling tussen de Dienst Vreemdelingenzaken en de parketten.

Het vonnis waarover u mij hier aanspreekt, werd uitgesproken terwijl de twee minderjarigen uit het land waren gezet. Daarenboven is het niet mijn taak om de inhoud van een vonnis te becommentariëren dat werd geveld conform een van de mogelijkheden waarin de wet voorziet.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord. Het wordt allemaal nog meer flou en een imbroglio, nu er commissies en werkgroepen worden opgericht opdat dergelijke zaken niet meer zouden gebeuren.

Vraag om uitleg van de heer Freddy Van Gaever aan de minister van Klimaat en Energie over «de stand van zaken omtrent het dossier van de uitstap uit de kernenergie» (nr. 4-1009)

De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.

De heer Freddy Van Gaever (VB). - Ik herhaal bijna tekstueel mijn vraag van twee jaar geleden. Toen heb ik gezegd dat al die groene energie - en versta me niet verkeerd, ik ben een voorstander van groene energie - slechts een fractie van onze behoeften dekt. Twee jaar later kunnen we alleen maar vaststellen dat én de fotovoltaïsche cellen, én de windmolentjes, én de biomassa, én het betrekken van methaangas uit varkensmest, maar een fractie van onze behoeften dekken.

Als we uit de economische crisis raken, zal de groene energie zelfs niet volstaan om de extra energiebehoefte te dekken. Kerncentrales blijven tot op vandaag en zullen ook in de toekomst broodnodig blijven.

Ik herhaal dus mijn vragen.

Wat is de stand van zaken in de discussie over het ongedaan maken van de wet op de kernuitstap?

Wordt de bouw van nieuwe nucleaire centrales onderzocht en wat is het standpunt van de regering ter zake?

Wat is de kostprijs van windmolens en in hoeverre is de optie windmolens rendabel? In hoeverre wordt ernaar gestreefd om de productie van windenergie een permanent karakter te geven?

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de minister.

De regering heeft een groep experts, de GEMIX, ermee belast een verslag en aanbevelingen voor te bereiden over de ideale energiemix voor België. Het nucleaire vraagstuk maakt deel uit van de globale problematiek van de ideale energiemix. Het voorlopige verslag van die groep is afgeleverd op 30 juni en zal nu met de experts worden besproken bij de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Federale Commissie Duurzame Ontwikkeling. Het eindverslag wordt uiterlijk 15 oktober 2009 verwacht. Op dat ogenblik zal de vraag van de uitstap uit kernenergie aan bod komen.

De rapporten van GEMIX hebben de eventuele aanbouw van een nieuwe kerncentrale in België niet in overweging genomen, gelet op de grote onzekerheid over de reële operationele kosten van de nieuwe generatie reactoren en omdat zo een nieuwe centrale volgens hen niet tot een evenwichtige energiemix van België bijdraagt. Bovendien bepaalt de wet van 31 januari 2003 houdende de geleidelijke uitstap uit kernenergie in artikel 3 uitdrukkelijk dat geen enkele nieuwe nucleaire centrale bestemd voor de industriële elektriciteitsproductie door splijting van kernbrandstoffen, kan worden opgericht en/of in exploitatie gesteld.

Wat betreft de kostprijs van de windmolens is het uiterst moeilijk exacte cijfers te geven. Veel factoren spelen daarbij een rol: de inplanting van de windmolen, onshore of offshore, de exacte lokalisering - gemiddeld aantal werkingsuren per jaar, de omvang ervan en dus de nominale productiecapaciteit. Voor windenergie bestaan er ook tal van steunmaatregelen die variëren naargelang van de regio, onshore of offshore, rechtstreekse investeringssteun, hetzij groene stroomcertificaten - of in voorkomend geval offshorecertificaten, bijzondere modaliteiten voor de productieverschillen, kosten voor aansluiting op het net, verplichte aankoop van aldus opgewekte stroom enzovoort, waardoor prijsvergelijking met andere vormen van stroomopwekking uiterst ingewikkeld wordt. Ook het feit dat windenergie geen CO2-uitstoot veroorzaakt in een markt waar deze externe kosten nu via het ETS geïnternaliseerd zijn, heeft een invloed op de vergelijking van kosten van windenergie en van andere fossiele energiebronnen.

De heer Freddy Van Gaever (VB). - Ik kan alleen maar vaststellen dat ik op geen enkele van mijn drie vragen een concreet antwoord heb gekregen.

Op mijn eerste vraag over de wet over de kernuitstap kreeg ik alleen als antwoord dat experts werden belast met het maken van een studie. Dat is rond de pot draaien. Ik geloof niet dat er nu nog experts moeten worden aangesteld die zich in een studie moeten afvragen of we kernenergie nodig hebben. Iedereen weet dat België het zich niet kan veroorloven om de kerncentrales te sluiten om helemaal afhankelijk te worden van het buitenland en onze energiefactuur pijlsnel de hoogte te zien ingaan.

Op mijn tweede vraag over het standpunt van de regering in verband met het bouwen van een nieuwe kerncentrale kreeg ik als antwoord dat daarover nog geen duidelijke beslissing kan worden genomen omdat we niet weten wat de kosten zijn. Het is niet de taak van de regering na te gaan wat de kosten van een nieuwe kerncentrale zijn. Dat is het probleem van de investeerders. Investeerders willen centrales van de nieuwe generatie bouwen, die veilig en performant zijn.

Wat mijn derde vraag betreft, weet ik ook wel dat sommige windmolens performanter zijn dan andere, dat de windkracht en de inplanting een rol spelen. Zelfs mijn kleinkinderen weten dat. Daarover ging mijn vraag niet, mijn vraag was of windenergie rendabel is. Ik zal zelf het antwoord geven: die energiebron is niet rendabel.

Op mijn vraag in hoeverre ernaar gestreefd wordt de windproductie een permanent karakter te geven, werd ook niet geantwoord. Ik zal zelf een aanzet geven: de miljoenen voor zinloze subsidies voor windmolens zouden beter gebruikt worden om de universiteiten te laten onderzoeken hoe windmolens in alle omstandigheden energie kunnen produceren, dus ook als er geen wind is. Ik denk aan het gebruik van tegengewichten waarbij op het moment dat er wind is die tegengewichten naar boven worden gehaald en wanneer er geen wind is de kinetische energie van die tegengewichten te gebruiken. Dat is positief denken.

Ik ben ontgoocheld in het antwoord, maar ik stel de vriendelijkheid waarmee de staatssecretaris het antwoord heeft gelezen, op prijs.

Vraag om uitleg van mevrouw Els Schelfhout aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «de voorbereidingfase van de gemengde commissie België-DRC» (nr. 4-1005)

De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.

Mevrouw Els Schelfhout (CD&V). - Na de moeilijke periode die de Belgisch-Congolese verhoudingen het afgelopen jaar kenmerkte, meende ik dat er opnieuw beweging kwam in de samenwerking tussen ons land en de DRC. Het nieuw Indicatief Samenwerkingsprogramma voor 2010-2014 dat toegespitst zou worden op de actuele noden van de DRC, is in die zin een signaal, of zou dat moeten zijn.

Niettemin zijn de indirecte actoren, de ngo's, en ikzelf zeer bezorgd over hoe de beslissingen rond de drie prioritaire sectoren, namelijk wegen en bruggen, landbouw en onderwijs, tot stand zijn gekomen, over de snelheid waarmee dit proces veel vroeger dan gepland in gang wordt gezet, en over het beperkte tijdsbestek waarbinnen die indirecte actoren aan de onderhandelingen kunnen deelnemen. In het huidige scenario vrezen zij dat de tijdspanne waarbinnen het proces moet worden voltooid, negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en doeltreffendheid van de toekomstige Belgisch-Congolese samenwerking.

Graag zou ik dan ook de aandacht van de minister willen vragen voor de noodzaak om het proces dat moet leiden tot een nieuw Indicatief Samenwerkingsprogramma voor de DRC, op te nemen in het geheel van de verbintenissen en afspraken die de Belgische regering is aangegaan: namelijk de Verklaring van Parijs, de Accra-agenda en het akkoord van 4 mei tussen de minister en de ngo-vertegenwoordigers, waarin expliciet vermeld staat dat `het principe van democratisch ownership zich niet beperkt tot de regering van het partnerland, maar ook betrekking heeft op het parlement, de lokale overheden, de burgermaatschappij en de plaatselijke bevolking'.

Ten slotte legt de instructienota voor de attachés ter voorbereiding van de gemengde commissies van begin 2009 een proces van negen maanden vast, met inbegrip van een diagnosefase van veertien weken, waarbij Belgische en lokale indirecte actoren in het betreffende land worden betrokken.

Ons land heeft zich ertoe verbonden het aantal sectoren waarin de Belgische ontwikkelingssamenwerking actief is, in Centraal-Afrika tot drie te beperken. Aangezien een keuze is gemaakt voor wegen, landbouw en onderwijs, valt gezondheidszorg uit de boot. De minister deelde mee dat er een exitstrategie komt. Ik vind dat een onbegrijpelijke keuze, zeker voor een land als de Democratische Republiek Congo, waar één op vier kinderen voor zijn vijfde jaar sterft en waar één op zeven moeders overlijdt ten gevolge van zwangerschap en/of bevalling.

In welke mate werd de beslissing omtrent de drie genoemde sectoren ingegeven door de belangen van de betrokken Congolese bevolking en in welke mate werd die beslissing genomen in dialoog met die bevolking? Vond er met andere woorden een consultatiefase plaats?

Werd de beslissing ook voorafgegaan door een analyse van de expertise en prioriteiten van andere donoren in de DRC? Zo ja, welke resultaten van die analyse hebben ertoe aangezet om voor de drie bovengenoemde sectoren te kiezen?

Is de minister alsnog bereid de indirecte actoren meer tijd te geven zodat ze op een kwalitatieve manier met de partners uit de Congolese civiele maatschappij kunnen deelnemen aan het voorbereidingsproces van de gemengde commissie België-DRC?

Kan de minister een duidelijk beeld geven van de exitstrategie die hij voor ogen heeft voor de Belgische ondersteuning van gezondheidszorg in DRC? Over welke periode ziet hij die gespreid? Op welke manier zal worden afgebouwd? Welke EU- of internationale donoren zullen de lacune opvullen en werden hierover inmiddels concrete afspraken gemaakt? Welke?

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de minister van Ontwikkelingssamenwerking.

Zowel minister Tshibanda, mijn Congolese ambtgenoot, als ikzelf gaan akkoord om de Belgisch-Congolese samenwerking beter in te passen in de internationale principes over de doelmatigheid van de hulp. De Verklaring van Parijs en de Accra Agenda for Action (AAA) worden de expliciete referentietermen voor het toekomstige Indicatieve Samenwerkingsprogramma, zoals trouwens vastgelegd in de gezamenlijke verklaring die mijn collega en ik op 29 april 2009 hebben ondertekend.

Tijdens deze ontmoeting zijn we samen tot de vaststelling gekomen dat de Belgisch-Congolese samenwerking erg versnipperd is, wat de doelmatigheid van die hulp aanzienlijk vermindert. Een concentratie van de gouvernementele samenwerking, rekening houdend met de prioriteiten van de Congolese partner, is dus broodnodig.

Op basis van die prioriteiten werd gekozen voor de sectoren onderwijs, landbouw en plattelandswegen. Hierbij werd rekening gehouden met de ervaring van de Belgische samenwerking, maar ook met de aanwezigheid van andere donoren. De besprekingen en analyses van de komende weken zullen deze keuzes moeten bevestigen en verder uitdiepen.

De procedure met de verschillende stappen ter voorbereiding van het Internationaal Samenwerkingsprogramma die in de richtlijnen zijn vastgelegd, zal worden gevolgd. Plattelandswegen en onderwijs werden eerder al aangegeven als sectoren waarin België over een comparatief voordeel beschikt en waarvoor tot op heden weinig donoren hun interesse kenbaar maakten.

Ons land is al aanwezig in de landbouwsector via twee grote interventies. Zo steunt het gedurende vijf jaar de sector van de zaadproductie voor 5 miljoen euro. Ons land steunt ook gedurende vijf jaar een project rond ambachtelijke visvangst en piscicultuur in Katanga met 5 miljoen euro. In de basisnota moeten echter nog enkele belangrijke vraagstukken worden opgelost, zoals de landbouw ten behoeve van de bevoorrading van de steden, de agrobosbouw en het verband met de agro-industrie.

Ter voorbereiding van het Internationaal Samenwerkingsprogramma is een werkscenario vastgelegd over zeven maanden. Daarin zijn ook consultaties met de indirecte actoren gepland. In dit verband vonden in Kinshasa reeds enkele contacten plaats met verschillende actieve ngo's; een tweede overleg zal op 3 juli plaatsvinden.

De gezondheidssector heeft aanzienlijke behoeften en was in de DRC in 2007 en 2008 dan ook goed voor 13% of 400 miljoen dollar van de totale donorhulp. Ter vergelijking: het jaarlijkse engagement van België in het kader van het lopend Internationaal Samenwerkingsprogramma in die sector bedraagt 14,6 miljoen euro. Niet minder dan twintig donoren zijn op het moment actief in de gezondheidssector, waardoor er weinig gevaar bestaat dat de sector door de donoren wordt verlaten. Alhoewel de gezondheidssector geen deel uitmaakt van de drie voorgestelde prioritaire sectoren, ben ik toch met mijn ambtsgenoot Tshibanda overeengekomen dat enkele gerichte acties op het vlak van gezondheid zullen worden verlengd, met als doel de continuïteit te verzekeren. Dat betekent dat de Belgische Ontwikkelingssamenwerking aanwezig blijft op die domeinen van de gezondheidssector waar niemand anders actief is. Ik denk hier in het bijzonder aan onze steun aan de strijd tegen de slaapziekte. Daarnaast zullen ook de indirecte actoren in de sector blijvend worden gefinancierd en dat voor een bedrag van ongeveer 9 miljoen euro per jaar.

Mevrouw Els Schelfhout (CD&V). - De minister merkt op dat de samenwerking versnipperd is en dat ze minder doeltreffend wordt. Ik zie daarin echter geen argumenten om ons uit de gezondheidssector terug te trekken, des te meer omdat de minister erkent dat de behoeften in die sector enorm zijn. Waarom is België enkel nog bereid om concrete projecten ter zake te steunen? Wij hebben heel wat meer in onze mars dan alleen het bestrijden van de slaapziekte.

Een van de nieuwe, andere donoren is China. Dat land heeft dezelfde prioritaire sectoren gekozen als België, namelijk wegenbouw, landbouw en onderwijs. Gezondheidszorg en goed bestuur zijn blijkbaar niet langer een prioriteit, noch voor België, noch voor China. Ik heb daar heel wat vragen bij.

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over «de aankoop van drugs via internet» (nr. 4-1010)

De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Vorige week stelde ik deze vraag aan mevrouw Onkelinx, die antwoordde dat het eigenlijk een vraag was voor de minister van Ondernemen en Vereenvoudigen. Daarom stel ik mijn vraag nu aan minister Van Quickenborne.

Uit recente berichten blijkt dat cannabis en andere drugs, zoals partydrugs en dergelijke, vrij gemakkelijk via het internet kunnen worden aangekocht, ook door minderjarigen.

Ondertussen staat het wetenschappelijk steeds duidelijker vast dat cannabis, in het bijzonder voor onze jongeren, zeer nefaste gevolgen heeft. Nog deze week zond de BBC een wetenschappelijk programma uit waarin werd aangetoond dat cannabisgebruik vóór je achttiende zorgt voor blijvend letsel aan het geheugen. De schade die het roken van één jointje aanricht is te vergelijken met de gevolgen van een slaapmiddel, drie pinten en een half tot een heel pakje sigaretten tegelijk. Ook toenmalig minister van Volksgezondheid Rudy Demotte gebruikte op donderdag 11 januari 2007 in de Kamer die vergelijking in zijn antwoord op een vraag van een kamerlid over een op komst zijnde anticannabiscampagne.

In Het Nieuwsblad van 18 maart 2009 verklaart de VAD echter dat `één jointje per dag voor een volwassene geen probleem hoeft te zijn'. Concreet beweert deze overheidsorganisatie dus `dat een half pakje tot een pakje sigaretten per dag geen probleem hoeft te zijn'! Deze boodschap gaat uiteraard in tegen alle inspanningen die de overheid levert om de schade voor de volksgezondheid door roken te verminderen. Ze ondermijnt alle inspanningen die door zoveel initiatieven worden geleverd, zoals gratis telefonische hulplijnen en begeleiding van artsen bij het stoppen met roken.

Wat is de minister van plan te doen tegen de verkoop van drugs via het internet?

Vindt de minister dat de VAD zo'n boodschap aan de samenleving mag geven of moet ze met spoed worden bijgestuurd?

Vindt de minister niet dat een betere en ernstige informatiecampagne over onder andere cannabis tot de prioriteit behoort om de exponentiële toename van drugsgebruik te counteren?

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de minister van Justitie.

Het onderwerp dat mevrouw Van Ermen aankaart is intussen bekend. Ik heb hierover reeds meerdere parlementaire vragen beantwoord. Het heeft niet alleen betrekking op de problematiek van de gerechtelijke aanpak van het aanbod van illegale producten, maar ook op het fenomeen internet met zijn positieve en negatieve effecten.

Bepaalde websites die online verschillende producten aanbieden, van consumptiemateriaal tot producten die een effect hebben dat vergelijkbaar is met cannabis, maar geen cannabis zijn, geven sommige criminelen ook de gelegenheid van hun zichtbaarheid gebruik te maken om illegale producten te verkopen. Door de gemakkelijke toegang die de moderne informatica biedt, vormen deze sites - waarop strafbare feiten worden gepleegd - een ernstige bedreiging voor de jongeren in onze maatschappij, die op deze wijze een gemakkelijke manier vinden om aan, onder meer, cannabis te komen.

In het verleden hebben de politiediensten reeds dergelijke sites ontdekt en ze bleven niet inactief tegenover dit fenomeen.

Als dergelijke sites worden ontdekt, kunnen de auteurs worden opgespoord en de toegang tot de sites worden geblokkeerd.

Het aanbod en de verkoop van illegale producten zijn immers strafbaar conform de Belgische drugswetgeving. Ook het aanbod en de verkoop via het internet vallen onder deze strafrechtelijke bepalingen.

Indien voldaan is aan de bevoegdheidsregels, kunnen dus de nodige gerechtelijke onderzoeken en vervolgingen worden ingesteld. De VAD valt niet onder het ministerie van Justitie. Dit is mijns inziens een vraag die door Volksgezondheid dient beantwoord te worden.

De derde vraag heeft betrekking op aspecten van preventie en volksgezondheid en valt onder de bevoegdheid van de minister van Volksgezondheid en de gemeenschappen.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Ik dank minister De Clerck voor zijn vriendelijke antwoord.

Vraag om uitleg van de heer Marc Elsen aan de minister van Migratie- en Asielbeleid over «de rol van het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen» (nr. 4-995)

De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.

De heer Marc Elsen (cdH). - Sinds de herziening van de asielprocedure in 2006 is het Commissariaat-Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen, het CGVS, de enige overheid die beschikt over de bevoegdheid van onderzoeksrechter. Uit de voorbereidende werkzaamheden blijkt overigens duidelijk de bedoeling van de wetgever om asielaanvragen alleen door het CGVS te laten behandelen. Die instantie moet dus het onderzoek voeren op grond waarvan iemand het statuut van vluchteling wordt toegestaan of geweigerd.

De Dienst Vreemdelingenzaken van zijn kant is belast met de registratie van asielaanvragen. Zijn rol blijft, met andere woorden, beperkt tot het administratieve aspect van de aanvraag.

In de praktijk komen talloze asielaanvragen niet bij het CGVS terecht; ze krijgen dus geen behandeling ten gronde, maar de routinebehandeling door de Dienst Vreemdelingenzaken.

Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer die dienst nieuwe elementen moet opsporen om over de ontvankelijkheid van meervoudige aanvragen te kunnen oordelen.

De incoherentie bestaat erin dat de Dienst Vreemdelingenzaken een beslissing neemt terwijl hij, enerzijds, noch over de bevoegdheid van een onderzoeksrechter, noch over de bevoegdheid van een speurder beschikt en, anderzijds, evenmin de oorspronkelijke aanvraag heeft kunnen bekijken.

Kortom eventueel nieuwe elementen worden nooit grondig bekeken.

Aldus klasseert de Dienst Vreemdelingenzaken tal van asielaanvragen zonder gevolg. Die zijn dan ook niet vatbaar voor een enig beroep bij een rechtscollege met volle rechtsmacht.

In zijn rapport van 2008 wijst de federale ombudsman erop dat de Dienst Vreemdelingenzaken geregeld de wet van 29 juli 1991 overtreedt. Die wet betreft de formele motivering van administratieve handelingen die een minimale bescherming van de burger tegen administratieve willekeur verzekeren. Om de klassering zonder gevolg van een meervoudige aanvraag te rechtvaardigen, beperkt de Dienst Vreemdelingenzaken zich ertoe de betrokkene naar de desbetreffende wetsartikelen te verwijzen.

Als het antwoord van de dienst - de verwijzing naar de wetsartikelen - geen hout snijdt, is het dan niet precies omdat het niet zijn taak is argumenten aan te brengen en zijn eigenlijke taak, namelijk meervoudige aanvragen al dan niet ontvankelijk verklaren, aan herziening toe is?

Moeten de bevoegdheden van de CGVS en die van de Dienst Vreemdelingenzaken niet worden verduidelijkt? Is de minister voornemens om in die zin op te treden?

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord voor van minister Turtelboom.

Met de wet van 15 september 2006 werd een nieuwe asielprocedure ingevoerd krachtens welke de Dienst Vreemdelingenzaken de meervoudige asielaanvragen moet onderzoeken. Concreet komt het erop neer dat de Dienst Vreemdelingenzaken onderzoekt of er al dan niet nieuwe elementen worden aangebracht tot ondersteuning van een eerder verworpen asielaanvraag. Het onderzoek heeft overigens geen betrekking op de relevantie van die nieuwe elementen.

De wetgever heeft bijgevolg de toegang tot de asielprocedure beperkt tot die asielaanvragen die een nieuw onderzoek verdienen. De Dienst Vreemdelingenzaken speelt in dat geval de rol van filter.

Als de asielaanvrager geen nieuwe elementen aanbrengt, weigert de Dienst Vreemdelingenzaken de asielaanvraag in overweging te nemen. Het gaat steeds om een beslissing die gemotiveerd wordt in rechte - dat wil zeggen met verwijzing naar desbetreffende wetsartikelen - en gemotiveerd in feite. Die laatste motivatie mag op straffe van nietigheid niet ontbreken, maar het spreekt voor zich dat ze beknopt mag zijn als de asielaanvrager geen elementen aanbrengt.

Tegen de beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken om de inoverwegingneming van een aanvraag te weigeren, kan een beroep tot vernietiging worden aangetekend bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, de RVV. Uit cijfers van die RVV blijkt dat slechts 5% van die beslissingen geannuleerd worden, wat aantoont dat de overgrote meerderheid van de beslissingen van de Dienst Vreemdelingenzaken correct gemotiveerd zijn.

Bijna 40% van de meervoudige aanvragen zijn gericht aan het CGVS omdat er inderdaad sprake is van nieuwe elementen.

De wet bepaalt ondubbelzinnig de respectieve bevoegdheden van de Dienst Vreemdelingenzaken en van het CGVS. Er is dus geen enkele reden om de bevoegdheden van de Dienst Vreemdelingenzaken inzake meervoudige asielaanvragen te herzien.

Het lijkt me niet opportuun om het CGVS met het onderzoek van de meervoudige aanvragen te belasten: zo dreigt men een dienst die het hoofd moet bieden aan een stijging van het aantal asielaanvragen, nutteloos te overbelasten. Ik ben overigens zo vrij om het opschrift van uw vraag `alle regularisatieaanvragen' te vervangen door `alle asielaanvragen', want een regularisatieaanvraag kan in geen geval worden gelijkgeschakeld met een aanvraag om internationale bescherming.

Ik kan alleen maar instemmen met de wil van de wetgever die bij wet van 15 september 2006 van het CGVS de centrale instantie heeft willen maken die aanvragen om internationale bescherming behandelt. Dat de Dienst Vreemdelingenzaken de aanvragen filtert, lijkt me volkomen legitiem, temeer daar sommige asielaanvragers openlijk verklaren dat ze met een nieuwe aanvraag alleen hun recht op materiële hulp in een open centrum verlengd willen zien.

Op het ogenblik wordt een verhoging van het aantal meervoudige aanvragen genoteerd. Ze maken 30% uit van de maandelijkse asielaanvragen en het gemiddeld aantal aanvragen per persoon bedraagt momenteel vijf. Het maximum beloopt 19 aanvragen door een zelfde persoon.

Ik blijf er dus van overtuigd dat we, naar het voorbeeld van andere lidstaten en zoals de Europese richtlijn inzake opvangvoorwaarden het voorschrijft, moeten nadenken over mogelijkheden om de materiële hulp te beperken in geval van meervoudige asielaanvragen.

De heer Marc Elsen (cdH). - Aangezien de bevoegde minister afwezig is, kan ik moeilijk een repliek formuleren en aangeven welke elementen van het antwoord ik niet relevant acht. Ik zal dus opnieuw vragen moeten stellen.

Desalniettemin is het vandaag absoluut noodzakelijk om de rol van de verschillende actoren te preciseren. De procedures zijn uitzonderlijk complex en iedereen raakt erin verward.

Wat een zaak aan het rollen brengt zijn in voorkomend geval de nieuwe elementen en precies daarmee rijzen er problemen. Vanaf wanneer en in welke mate oordeelt men dat een element nieuw is en dat het de heropening van de procedure rechtvaardigt? Het komt me voor dat bepaalde elementen die als nieuw in aanmerking kunnen komen, vrij snel verticaal worden geklasseerd.

U hebt verwezen naar statistische elementen, meer bepaald naar het percentage van met succes gevoerde beroepsprocedures. Aangezien het aantal beroepen wegens de complexe procedure beperkt is, hebben die statistieken slechts een relatief belang. Over het algemeen kan men met cijfers trouwens bewijzen wat men wil.

De minister heeft erop gewezen dat we moeten nadenken over een beperking van de materiële hulp. Ik blijf benadrukken dat het uitwerken van de bewuste rondzendbrief met precieze regularisatiecriteria de eerste spoedeisende opdracht is. Als we die criteria toepassen, kunnen we verschillende achterpoortjes voor eventuele verlenging van materiële hulp sluiten. Ik zal daarop later nog terugkomen.

Vraag om uitleg van mevrouw Nahima Lanjri aan de minister van Migratie- en Asielbeleid over «een nieuwe omzendbrief over de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen» (nr. 4-1002)

De voorzitter. - De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt.

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - De niet-begeleide minderjarige vreemdelingen vormen een bijzonder kwetsbare groep onder de vreemdelingen zonder geldige verblijfsdocumenten. Het betreft minderjarige personen die niet begeleid worden door hun ouders of door een voogd en die niet uit een land van de Europese Economische Ruimte komen. Deze personen moeten, om als niet-begeleide minderjarige vreemdeling erkend te worden, ofwel de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling hebben gevraagd, ofwel niet voldoen aan de voorwaarden inzake toegang tot en verblijf op het grondgebied.

De laatste circulaire betreffende het verblijf van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen dateert van september 2005. Ondertussen zou er wel gewerkt worden aan een nieuwe circulaire waarin een aantal zaken verduidelijkt zouden worden en rekening zou worden gehouden met de wijzigingen in de vreemdelingenwet naar aanleiding van de hervorming van de asielprocedure.

Belangrijk is echter dat bij het uitwerken van de circulaire rekening wordt gehouden met de verzuchtingen van de organisaties die zich bezig houden met het lot van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Deze hebben de laatste jaren immers veel ervaring opgedaan zodat ze goed weten waar zich eventuele problemen bevinden in verband met de verschillende procedures voor deze minderjarigen.

Klopt het dat er momenteel aan een nieuwe circulaire wordt gewerkt? Wordt die nog voorgelegd aan de Ministerraad? Wat zijn de grote verschillen met de vorige circulaire ? Wanneer zal hij gepubliceerd worden?

Wordt of werd er bij het opstellen van de circulaire overleg gepleegd met de organisaties op het terrein die zich bezighouden met het lot van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen? Is de minister nog van plan om deze mensen te horen? Heeft de minister eveneens overleg gepleegd met de ministers die op een andere manier betrokken zijn bij de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, met minister De Clerck als toezichthoudend minister, met minister Onkelinx voor de gezondheidszorg en met minister Arena voor het opvangbeleid?

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, belast met de Voorbereiding van het Europese Voorzitterschap, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van de minister van Migratie- en Asielbeleid.

De problematiek van de minderjarige vreemdelingen is een van mijn prioriteiten. Daarom heb ik een taskforce belast met het uitwerken van voorstellen rond de problematiek van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. De betrokken actoren zijn in die taskforce vertegenwoordigd.

Het lijkt me voorbarig om nu al uit te maken of een nieuwe circulaire nodig is dan wel of er andere, meer aangepaste maatregelen moeten komen. Sedert de circulaire van 2005 hebben zich in deze gevoelige kwestie nieuwe ontwikkelingen voorgedaan, zoals de wetswijziging van 15 september 2006. De vraag is op welke manier deze problematiek verder het best geregeld wordt, rekening houdend met de evolutie van de wetgeving en de ervaringen uit de praktijk. Sinds 1 juni 2009 verhoort de dienst Vreemdelingenzaken systematisch de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen bij het vastleggen een duurzame oplossing voor hun verblijf.

Ik meen dat de taskforce voldoende contacten heeft gelegd met de instanties die zich bezighouden met de problematiek van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, om tot een eventuele nieuwe regelgeving te komen. Ik zal niet nalaten mevrouw Lanjri daarvan op de hoogte te brengen.

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). - Ik had vernomen dat een circulaire wordt voorbereid, maar de minister antwoordt dat ze zich nog zal beraden of er een circulaire komt en dat die beslissing zal worden genomen op basis van de bevindingen van de taskforce.

Ik ben blij dat een taskforce zich bezighoudt met de problematiek van de niet-begeleide minderjarigen. In mijn resolutie met betrekking tot de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen had ik zelf de oprichting van een taskforce gevraagd, om uitvoering te geven aan alle aanbevelingen uit het rapport van Child Focus met betrekking tot de alleen reizende minderjarigen. De taskforce houdt zich echter enkel bezig met de alleen reizende minderjarige vreemdelingen. Die groep wordt op een zeventigtal jongeren per jaar geschat. Het totaal aantal niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, met inbegrip van hen die op een andere manier het land binnenkomen en die bijvoorbeeld samen met een volwassene reizen of het land binnengesmokkeld worden, wordt geschat op 1500 tot 2000 per jaar.

Ondertussen zijn in de praktijk bepaalde zaken veranderd, zonder dat de circulaire is aangepast of zonder andere wettelijke basis. Daarom vraag ik de minister te overwegen een nieuwe circulaire uit te vaardigen, maar dan wel nadat overleg is gepleegd met de sector en met de bevoegde ministers en na afloop van de hoorzittingen in de Senaat die volgende week van start gaan en waarop de verschillende pijnpunten zullen worden blootgelegd. Op die manier kan een gedegen en gedragen circulaire tot stand komen die rekening houdt met de situatie op het terrein.

De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op donderdag 9 juli om 15 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 20.25 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: de dames Lizin en Russo, om gezondheidsredenen, mevrouw Delvaux, in het buitenland, de heer Claes, wegens andere plichten.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage

Naamstemmingen

Stemming 1

Aanwezig: 51
Voor: 49
Tegen: 2
Onthoudingen: 0

Voor

Wouter Beke, Yves Buysse, Berni Collas, Christophe Collignon, Alain Courtois, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Caroline Désir, Roland Duchatelet, Isabelle Durant, Marc Elsen, Philippe Fontaine, Richard Fournaux, Céline Frémault, Louis Ide, Nele Jansegers, Geert Lambert, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Philippe Monfils, Marie Nagy, Caroline Persoons, Freya Piryns, Els Schelfhout, Franco Seminara, Ann Somers, Helga Stevens, Martine Taelman, Dominique Tilmans, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Karim Van Overmeire, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Olga Zrihen.

Tegen

Guy Swennen, Myriam Vanlerberghe.

Stemming 2

Aanwezig: 51
Voor: 36
Tegen: 7
Onthoudingen: 8

Voor

Wouter Beke, Berni Collas, Christophe Collignon, Alain Courtois, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Francis Delpérée, Caroline Désir, Roland Duchatelet, Marc Elsen, Philippe Fontaine, Richard Fournaux, Céline Frémault, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Philippe Monfils, Caroline Persoons, Els Schelfhout, Franco Seminara, Ann Somers, Guy Swennen, Martine Taelman, Dominique Tilmans, Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Olga Zrihen.

Tegen

Yves Buysse, Hugo Coveliers, Michel Delacroix, Nele Jansegers, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire.

Onthoudingen

José Daras, Isabelle Durant, Louis Ide, Geert Lambert, Marie Nagy, Freya Piryns, Helga Stevens, Lieve Van Ermen.

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 77 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot gelijkstelling van de graad van master in de rechten, master in het notariaat en master in het sociaal recht met respectievelijk een licentiaat of doctor in de rechten, een licentiaat in het notariaat en een licentiaat in het sociaal recht wat betreft de diplomavereisten voor juridische beroepen in wetten en reglementen die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet (van de heren Hugo Vandenberghe c.s.; Stuk 4-1377/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot invoeging van een onderafdeling IIquater decies in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, betreffende een belastingvermindering voor de uitgaven gemaakt voor een opleiding in het hoger onderwijs (van de heer Pol Van Den Driessche en mevrouw Els Schelfhout; Stuk 4-1375/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot gelijkstelling van de graad van master in de rechten, master in het notariaat en master in het sociaal recht met respectievelijk een licentiaat of doctor in de rechten, een licentiaat in het notariaat en een licentiaat in het sociaal recht wat betreft de diplomavereisten voor juridische beroepen in wetten en reglementen die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet (van de heren Hugo Vandenberghe c.s.; Stuk 4-1376/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, met het oog op de verbetering van de situatie van de begunstigden van een alimentatievordering (van mevrouw Els Schelfhout c.s.; Stuk 4-1379/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Intrekking van een voorstel

Mevrouw Martine Taelman heeft haar wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het onbetamelijk gedrag van een begunstigde (4-138), ingetrokken.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Samenstelling van commissies

Bij de Senaat zijn voorstellen ingediend tot wijziging van de samenstelling van bepaalde commissies:

Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden:

Commissie voor de Justitie:

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden:

Commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden:

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden:

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging:

Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen:

Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden:

Parlementaire overlegcommissie:

Controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen:

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

Grondwettelijk Hof - Arresten

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Grondwettelijk Hof - Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Parket-generaal

Bij brief van 17 juni 2009 heeft de Procureur-generaal te Brussel overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Parket-generaal te Brussel, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 5 juni 2009.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Hoge Raad voor de Justitie

Bij brief van 26 juni 2009, heeft de voorzitter van de Hoge Raad voor de Justitie, overeenkomstig de artikelen 259bis-12, §1, en 259bis-18 van het Gerechtelijk Wetboek, aan de Senaat overgezonden:

goedgekeurd door de algemene vergadering op 24 juni 2009.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.