5-114

5-114

Belgische Senaat

5-114

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 18 JULI 2013 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken met het oog op de oprichting van een DNA-gegevensbank "Vermiste personen" (van mevrouw Inge Faes c.s.; Stuk 5-1633)

Mondelinge vragen

Wetsontwerp betreffende de prospectie, de exploratie en de exploitatie van de rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht (Stuk 5-2192) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp houdende invoeging van de bepalingen die aangelegenheden regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, in de wet van (...) betreffende de prospectie, de exploratie en de exploitatie van rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht (Stuk 5-2193)

Mondelinge vragen

Wetsontwerp tot versterking van de bescherming van de afnemers van financiële producten en diensten alsook van de bevoegdheden van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten en houdende diverse bepalingen (I) (Stuk 5-2214) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp tot versterking van de bescherming van de afnemers van financiële producten en diensten alsook van de bevoegdheden van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten en houdende diverse bepalingen (II) (Stuk 5-2215)

Wetsontwerp met betrekking tot de certificatie van een geregistreerd kassasysteem in de horecasector (Stuk 5-2220) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp houdende wijziging van de artikelen 2, 126 en 145 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en van artikel 90decies van het Wetboek van strafvordering (Stuk 5-2222) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (Stuk 5-2224) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp tot instelling van de militaire loopbaan van beperkte duur (Stuk 5-2216) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de krijgsmacht en tot wijziging van sommige bepalingen betreffende het statuut van het militair personeel (Stuk 5-2217) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen (Stuk 5-2227) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (Stuk 5-2218) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het sociaal strafrecht (Stuk 5-2219)

Wetsontwerp betreffende de modernisering van het arbeidsrecht en houdende diverse bepalingen (Stuk 5-2221) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp houdende de Spoorcodex (Stuk 5-2210) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp houdende invoeging van een titel 7/1 in de wet van (...) houdende de Spoorcodex, voor wat betreft de aangelegenheden als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet (Stuk 5-2211)

Wetsontwerp tot creatie van het kader voor het invoeren van intelligente vervoerssystemen en tot wijziging van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid (Stuk 5-2225) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp tot bekrachtiging van het koninklijk besluit van 21 december 2012 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 juli 2002 betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen (Stuk 5-2229) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank (Stuk 5-1189)

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken met het oog op de oprichting van een DNA-gegevensbank "Vermiste personen" (van mevrouw Inge Faes c.s.; Stuk 5-1633)

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's (van de heren Guido De Padt en Yoeri Vastersavendts; Stuk 5-2159)

Wetsontwerp tot aanpassing van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding met het oog op de omvorming ervan tot een federaal Centrum voor de analyse van de migratiestromen, de bescherming van de grondrechten van de vreemdelingen en de strijd tegen de mensenhandel (Stuk 5-2213) (Evocatieprocedure)

Voorstel van resolutie betreffende de toestand van de mensenrechten in Colombia (van mevrouw Olga Zrihen; Stuk 5-1833)

Voorstel van resolutie betreffende het op btw-vlak aanmoedigen van het wegschenken van voedseloverschotten (Stuk 5-2205)

Inoverwegingneming van voorstellen

Regeling van de werkzaamheden

Berichten van verhindering


Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune

(De vergadering wordt geopend om 14.10 uur.)

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken met het oog op de oprichting van een DNA-gegevensbank "Vermiste personen" (van mevrouw Inge Faes c.s.; Stuk 5-1633)

Voorstel tot terugzending

Mevrouw Inge Faes (N-VA). - Wij hebben een amendement ingediend op het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken met het oog op de oprichting van een DNA-gegevensbank "Vermiste personen". Ik vraag om het wetsvoorstel terug te zenden naar de commissie voor de Justitie, zodat het amendement kan worden besproken en het voorstel daarna in plenaire vergadering kan worden behandeld.

De voorzitster. - Aangezien niemand bezwaar heeft tegen het voorstel tot terugzending van mevrouw Faes, wordt het wetsvoorstel teruggezonden naar de commissie voor de Justitie.

-Tot terugzending wordt besloten.

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Bart Laeremans aan de staatssecretaris voor Staatshervorming en staatssecretaris voor de Regie der gebouwen en Duurzame Ontwikkeling over «de werklastmeting voor het arrondissement Brussel» (nr. 5-1106)

De heer Bart Laeremans (VB). - In het kader van de hervorming van het gerechtelijke arrondissement Brussel nam de regering eind juni kennis van het rapport van KPMG. Dat werd meteen aan de betrokken magistraten bezorgd voor een reactie. Hierop verschenen in de Franstalige pers artikelen met verontwaardigde reacties omdat uit de werklastmeting was gebleken dat de 80/20-verhouding vals is en dat naar de oorspronkelijke 66/33-verhouding moet worden teruggekeerd.

Dat is exact wat wij altijd gezegd hebben. Wij krijgen dus eindelijk gelijk en dan nog wel van een onafhankelijk onderzoeksbureau met een ijzersterke professionele reputatie.

Als de persberichten juist zijn, dan betekent dat hoe dan ook dat de Franstalige rechtbanken veel te veel magistraten en griffiers hebben gekregen en de Nederlandstalige rechtbanken veel te weinig. Het volstaat in dat geval niet dat het aantal Nederlandstalige magistraten en griffiers opnieuw wordt verhoogd. Het teveel aan Franstalige magistraten moet tegelijk worden geschrapt. Het kan immers niet dat rechten en belangrijke functies worden verworven op basis van bedrog. Dat er bedrog is gepleegd is overduidelijk. De staatssecretaris weet dat maar al te goed.

In een normale democratie zou een dergelijk rapport meteen ter beschikking worden gesteld van de parlementsleden. In dit geval werd echter beslist het rapport eerst nog voor te leggen aan de stuurgroep van de korpschefs en nadien aan het zogenoemde monitoringcomité, waarin de acht partijvoorzitters van de zogenaamde Comori en de staatssecretaris zetelen. Blijkbaar moesten de resultaten van de studie nog worden gevalideerd en geïnterpreteerd. Ik vrees dan ook ten zeerste voor nieuwe manipulaties.

Wat zijn de werkelijke resultaten van de KPMG-studie voor de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank en de rechtbank van koophandel? Mogen we dat rapport nu eindelijk zien? Ik hoop dat de staatssecretaris het bij heeft en het ons kan overhandigen.

Welke conclusies trekt het monitoringcomité, zowel voor de Nederlandstalige als voor de Franstalige formatie? Is de staatssecretaris bereid die formaties te herzien?

De heer Servais Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, en voor de Regie der gebouwen en Duurzame Ontwikkeling. - Collega Laeremans neemt sterke woorden zoals bedrog in de mond. Vorig jaar rond deze tijd is al uitvoerig van gedachten gewisseld over de wetsvoorstellen betreffende de splitsing van de rechtbanken te Brussel en van de parketten van Brussel en Halle-Vilvoorde. Ik verwijs dan ook naar de verklaringen die ik toen heb afgelegd en beschouw die als herhaald.

De vraag die de heer Laeremans nu tot mij heeft gericht, stemt vrijwel volledig overeen met zijn vraag aan de minister van Justitie. Het is die minister die voor de werklastmeting bevoegd is; zij voert die meting uit in samenwerking met haar departement en verzorgt er de follow-up van. Ik verwijs dus voor dat aspect naar het antwoord van de minister van Justitie en beschouw ook dat antwoord als herhaald. Overigens weet ik dat de heer Laeremans, als ervaren parlementslid, reeds over de tekst van de minister van Justitie beschikt. Als hij het antwoord niet voor zich heeft liggen, heeft hij het in elk geval nog in zijn in zijn geheugen.

Aangezien het monitoringcomité nog niet is bijeengekomen, is het nog niet tot conclusies kunnen komen. Het comité komt zo meteen samen. Na dit antwoord ga ik er onmiddellijk heen.

De heer Bart Laeremans (VB). - Uiteraard weet ik wat minister Turtelboom daarstraks in de commissie op mijn vraag om uitleg heeft geantwoord. Alleen was het helemaal niet zeker dat ik die vraag nog kon stellen. Ik heb daarvoor moeten vechten, want het was goed mogelijk dat de vragen in de commissie werden uitgesteld. Bovendien waren mijn vragen vanochtend gedetailleerder en specifieker. In de plenaire vergadering kunnen we maar een beperkt aantal vragen stellen.

Het grote probleem is dat de zogenaamde Comori-werkgroep op 17 juli zou samenkomen, zodat we vandaag uitsluitsel zouden hebben en over de zaak konden debatteren. Uit het antwoord heb ik begrepen dat die vergadering naar vandaag is uitgesteld en dat maakt een hemelsbreed verschil. Vanavond gaat het parlement immers met zomerreces en hebben wij dus geen controlemogelijkheid meer. Dat is bijzonder pijnlijk, zeker in dit dossier dat mij, zoals iedereen weet, zeer na aan het hart ligt. Ik wil absoluut voorkomen dat de Vlamingen in Brussel en Halle-Vilvoorde worden opgescheept met een 20/80-verhouding, die totaal niet met de werkelijkheid overeenstemt en fundamenteel oneerlijk is. Nogmaals, dit is geen akkefietje. Er is een immens verschil tussen een verhouding 20/80 en 33/66. Op basis van valse verhoudingen en dus van bedrog zijn er wel 220 Vlaamse jobs verloren gegaan.

Ik wil het KPMG-rapport, dat hopelijk evenwichtig is, graag zien en ik hoop dat de regering het na het Comori-beraad ter beschikking zal stellen en dat de staatssecretaris de correctheid heeft om ermee rekening te houden en een einde te maken aan de verschrikkelijke benadeling van de Nederlandstaligen en de enorme bevoordeling van de Franstaligen.

Mondelinge vraag van mevrouw Marie Arena aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over «de nieuwe uitbraak van gevechten in Noord-Kivu» (nr. 5-1104)

Mevrouw Marie Arena (PS). - Sinds zondag 14 juli 2013 zijn in Oost-Congo, op nauwelijks tien kilometer van Goma, de hoofdstad van de provincie Noord-Kivu, weer gevechten aan de gang tussen de rebellen van M23 en het Congolese leger, de FARDC.

Volgens vele waarnemers zijn de aanvallers zwaar bewapend en gedragen ze zich als zeer ervaren strijders. Het Congolese leger zegt dat het geconfronteerd wordt met een coalitie van Mai-Mai-strijders en met Oegandese rebellen. Verschillende bronnen, waaronder de gouverneur van Noord-Kivu, melden de aanwezigheid van strijders afkomstig uit Somalië, Darfoer en Zuid-Soedan.

De veiligheid is dus drastisch verslechterd op een moment dat de interventiebrigade van de Verenigde Naties, belast met het uitschakelen van alle gewapende groepen in het land, zich aan het installeren is. Men kan zich vragen stellen over een aantal feiten met betrekking tot de installatie van die interventiebrigade. De gevolgen voor de burgerbevolking laten weer het ergste vrezen.

Mijnheer de minister, kunt u ons informeren over de diplomatieke houding van ons land? In welke mate kan ons land een rol spelen in het herstellen van de rust in de regio, zowel in het kader van zijn bilaterale diplomatieke betrekkingen als op multilateraal vlak, en in het bijzonder op Europees niveau? Welke maatregelen zal ons land nemen om conflicten in die regio te voorkomen? Hoe had men de spanningen kunnen herkennen? Tot slot, door de volksverhuizingen verslechtert de humanitaire toestand; welke eerstelijnsmaatregelen kunnen er worden genomen om de bevolking die het slachtoffer is van dit nieuwe conflict ter hulp te komen?

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken. - Zondag werd ik door de Congolese eerste minister, de heer Matata, op de hoogte gebracht van de strijd rond Goma. Ik heb een communiqué verspreid om te waarschuwen, maar ook om op te roepen tot kalmte. Ik heb met betrekking tot dit onderwerp contacten gelegd, onder meer met de Verenigde Naties.

Net als u ben ik natuurlijk heel bezorgd over de heropflakkering van het geweld, want ik denk vooral aan de gevolgen voor de burgerbevolking. Er zijn niet alleen gewapende conflicten tussen de rebellen en het Congolese leger, maar er is ook het geweld tegen de burgerbevolking in Oost-Congo.

De belangrijkste rol van België is deze kwestie op de internationale agenda te houden. Ik richt mij zoveel mogelijk tot mijn partners bij de Europese Unie, de Verenigde Naties en de internationale gemeenschap, alsook tot de Afrikaanse landen die bij de vredesinitiatieven betrokken zijn, om zich verder in te zetten voor een duurzame oplossing.

Ik zal dat maandag op de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie ook nog doen, waar ik gevraagd heb de situatie in het gebied van de Grote Meren op de agenda te zetten. We zullen hierover een debat voeren en besluiten aannemen. Ik heb de speciale gezant voor de Grote Meren gevraagd volgende week naar New York te reizen om deel te nemen aan het debat van de Veiligheidsraad, voorgezeten door de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, John Kerry. In augustus zal ik naar Congo reizen. In september is er een vergadering van het regionaal monitoringmechanisme in de marge van de Algemene Vergadering in New York. Er was een eerste vergadering bij de viering van het vijftigjarig bestaan van de Afrikaanse Unie in Addis Abeba.

We vragen in de eerste plaats dat het geweld stopt en dat de dialoog en het vertrouwen tussen de landen in de regio worden hersteld. Ik steun het optreden van de Verenigde Naties met de geïntegreerde brigade binnen de MONUSCO, die nu concreet zal moeten optreden op het terrein om een einde te maken aan het geweld. Ik steun de speciale gezant van de secretaris-generaal, Mary Robinson, evenals de gemeenschappelijke inzet van de Afrikaanse Unie, de SADC en de CIRGL, de Internationale conferentie voor de Grote Meren.

Het gemeenschappelijk bezoek van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en van de voorzitter van de Wereldbank was een sterk en aanmoedigend signaal. Naast een onmiddellijke actie om het geweld te doen stoppen, moet tegelijkertijd een veiligheids- en ontwikkelingsbeleid worden gevoerd. De gemeenschappelijke actie van de Verenigde Naties en van de Wereldbank is in dat opzicht een uitstekend signaal.

Er moet een inspanning worden geleverd om de infrastructuren voor de handel en voor de gewestelijke samenwerking opnieuw op te bouwen; dat is trouwens één van de programmapunten dat door de voorzitter van de Wereldbank werd uitgewerkt. Ook de problemen van de vluchtelingen, het eigendomsrecht, het beheer van de natuurlijke hulpbronnen en de grensbewaking moeten worden aangepakt. Dit zijn essentiële elementen die de toestand in het gebied kunnen verbeteren.

Op nationaal vlak is het essentieel dat de DRC vanaf nu de noodzakelijke hervormingen doorvoert, waartoe zij zich in het akkoord van Addis Abeba heeft verbonden.

Ik ben van plan dit opnieuw ter sprake te brengen tijdens mijn bezoek in augustus.

De hervormingen hebben betrekking op de veiligheid - politie, leger, justitie -, de verkiezingscyclus, met de nieuwe onafhankelijke nationale kiescommissie en de nationale verzoening, met de start van nationaal overleg.

Mijn departement steunt verschillende initiatieven in Oost-Congo voor de hulp aan de bevolking in het kader van de preventieve diplomatie en versterking van de vrede. We zullen opnieuw steun verlenen aan het ziekenhuis van Panzi in Bukavu, dat vrouwen behandelt die het slachtoffer zijn van geweld in de regio.

Op humanitair vlak steunt de Belgische ontwikkelingssamenwerking verschillende organisaties zoals het VN-Bureau voor de coördinatie van humanitaire zaken (OCHA), het Wereldvoedselprogramma, (WFP) of nog het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen, (UNHCR), voor een bedrag van ongeveer 20 miljoen euro. We onderzoeken of meer specifieke operaties nodig zijn, afhankelijk van de evolutie van de toestand op het terrein.

Er moet een onmiddellijke reactie komen om het geweld te doen stoppen en humanitaire hulp te bieden aan de bevolking. De hervorming binnen de DRC moet worden aangemoedigd. Er moet met de Wereldbank en de Verenigde Naties een programma worden uitgewerkt op middellange en lange termijn, en alle buurlanden van de regio moeten overtuigd worden om naar een oplossing te zoeken.

Ik weet dat dit in sommige buurlanden reacties zal uitlokken, maar zolang er geen echte medewerking en vertrouwen is van alle landen uit het gebied, zal er geen einde komen aan het geweld.

Mevrouw Marie Arena (PS). - De burgerbevolking moet een prioriteit blijven. Het diplomatieke overleg met alle landen uit de regio is van groot belang. Rwanda stelt de brigade van de Verenigde Naties ter discussie. We zullen dus moeten oppassen voor de houding van dat land in de Veiligheidsraad.

Het is geen toeval dat misdaadorganisaties betrokken zijn bij het exporteren van de natuurlijke rijkdommen naar Azië. Er moet toezicht komen op het verantwoordelijk gedrag van ondernemingen en men moet ervoor zorgen dat de due diligence-regels van de OESO worden nageleefd.

We moeten ook aandacht hebben voor nieuwe actoren, zoals Somalië en Zuid-Soedan, die tot nu toe geen partners waren in deze regio. We moeten voortaan rekening houden met de actoren die een geopolitieke en geostrategische positie met betrekking tot Kivu aan het innemen zijn.

Mondelinge vraag van de heer Wilfried Vandaele aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over «de veiling van de 800 MHz-band en de monitoring» (nr. 5-1110)

De heer Wilfried Vandaele (N-VA). - Ik heb vroeger reeds vragen over dit onderwerp gesteld, waarop de minister toen heeft geantwoord dat het overlegcomité van 24 april 2013 de veiling van de 800 MHz-band voor mobiele 4G-frequenties heeft goedgekeurd. Daarbij werd ook beslist dat met het oog op toekomstige veilingen het gebruik van die frequenties, onder andere van de 700 MHZ-band, de komende jaren zal worden gemonitord. Hoe dat moet gebeuren, werd niet beslist op het overlegcomité. De monitoring heeft tot doel de verhouding tussen het aandeel media en het aandeel telecom in kaart te brengen, waarbij de mediatoepassingen aan de gemeenschappen ten goede komen en het telecomgedeelte aan de federale overheid.

Ondertussen is aangekondigd dat de veiling zelf in november zal plaatsvinden. Op de website van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie (BIPT) is enkele weken geleden daarom een informatiememorandum gepubliceerd, waarin kandidaten de nodige inlichtingen kunnen vinden. In dat memorandum is echter geen informatie te vinden over de beslissing van het overlegcomité om het frequentiegebruik permanent te monitoren. Nochtans lijkt het mij dringend nodig dat ook dat aspect wordt uitgewerkt.

Welke actie heeft de minister al ondernomen om de monitoring op de sporen te zetten en hoe zal hij de sector en de andere betrokken overheden daarbij betrekken?

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee. - Er bestaat een hardnekkig misverstand dat ik uit de weg wil ruimen. Voor alle duidelijkheid, de verkoop van licenties heeft niet echt iets met het gebruik te maken. Het advies van de Raad van State is op dat punt trouwens heel duidelijk. De gemeenschappen zijn bevoegd voor de media en de federale overheid voor telecommunicatie. De verkoop van licenties wat ook het gebruik ervan mag zijn, is tot op vandaag een federale bevoegdheid.

Voorlopig werden nog geen actiepunten uitgewerkt voor het monitoren van die frequenties met het oog op toekomstige veilingen. De prioriteiten van de het BIPT gaan momenteel uit naar de organisatie van de veiling van de 800 MHz-band en dat is een tijdrovende en intensieve aangelegenheid. Als de veiling gebeurd is, zal het BIPT via een publieke consultatie een voorstel van monitoring uitwerken. De sector krijgt de kans om daarop te reageren en het resultaat zal aan de minister worden voorgelegd die wetgevende voorstellen aan het overlegcomité zal voorleggen, maar dat zal niet voor het eind van het jaar gebeuren.

De heer Wilfried Vandaele (N-VA). - Het is belangrijk dat de monitoring gebeurt, en ook tijdig gebeurt, al geef ik toe dat er daarvoor nog even tijd is. De monitoring kan nuttig zijn om op termijn tot een correcte verdeelsleutel te komen. Of die in het voordeel is van de gemeenschappen, dan wel van de federale overheid, zullen we dan wel zien. Dat houdt het leven spannend.

Mondelinge vraag van mevrouw Olga Zrihen aan de minister van Werk over «de indiening van de aanvraag bij het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering ten voordele van Duferco» (nr. 5-1103)

Mevrouw Olga Zrihen (PS). - In de maand maart heb ik de minister een vraag gesteld over de sluiting van Duferco en de afdankingen bij NLMK. De beslissing om de fabriek te sluiten kwam helaas bovenop andere sociale bloedbaden in ons land die uiteindelijk slechts de gevolgen zijn van de wereldwijde economische crisis.

Tijdens de gedachtewisseling hierover in de plenaire vergadering ging een specifieke vraag over het inschakelen van het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG). De minister wees erop dat pas een beroep kan gedaan worden op het Fonds wanneer de werknemers ontslagen zijn. Dat is helaas het geval.

Bij de oprichting van de taskforce op 9 juli in La Louvière werd gezegd dat een beroep op het EFG zou worden gedaan via de kabinetten van de Waalse ministers Marcourt en Antoine.

Volgens de verordening zijn het de lidstaten die aanvragen indienen bij het EFG. Wat het dossier Duferco-NLMK te La Louvière betreft, moet deze aanvraag ingediend worden door de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, die het contactpunt is.

Werd de minister door de bevoegde gewestelijke overheid voor Werk en Economie verzocht om steun te vragen bij het EFG en welke procedures zal ze aanvatten om dit dossier tot een goed einde te brengen? Moet het Europees parlement betrokken worden bij deze procedure?

Konden er al andere concrete maatregelen genomen worden om de getroffen werknemers bij te staan?

Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. - Ik heb nog geen officiële aanvraag ontvangen voor Duferco-NLMK. Het dossier wordt nog voorbereid door de bevoegde Waalse overheidsinstanties, die het zullen indienen bij de betrokken Waalse ministers. Er zijn nog geen gegevens bekend over de inhoud van het dossier.

Van zodra ik het dossier officieel ontvang, zal ik het indienen bij de bevoegde dienst van de Europese Commissie en deze vraag ten volle ondersteunen. De EGF-dienst werd trouwens informeel op de hoogte gebracht dat er een aanvraag voor Duferco kan worden verwacht.

Wat het tweede deel van uw eerste vraag betreft, wens ik te beklemtonen dat de aanvragen bij de Europese Commissie worden ingediend en niet bij het Europees Parlement. Zodra een dossier is goedgekeurd door de Commissie, wordt het voorgelegd aan het Europees Parlement. Dit is een automatische procedure die een gevolg is van het feit dat het EGF buiten het meerjarig financieel kader 2007-2013 functioneert. Tot dusver heeft het Europees Parlement nog nooit een aanvraag geweigerd.

Deze omslachtige goedkeuringsprocedure is er jammer genoeg de oorzaak van dat er veel tijd verloopt tussen het indienen van een vraag en de storting van de toegekende ondersteuning.

Wat uw tweede vraag betreft, gaat het om de maatregelen die gewoonlijk worden genomen inzake herstructurering, namelijk bijstand aan de ontslagen werknemers via de werkgelegenheidscel en de outplacementdiensten. De begeleiding van de getroffen werknemers behoort trouwens tot de bevoegdheid van mijn regionale collega.

Uiteraard zal ook de taskforce die recent werd opgericht met alle betrokken actoren, een belangrijke rol spelen in het zoeken naar nieuwe opportuniteiten.

Mevrouw Olga Zrihen (PS). - Ik dank de minister voor het antwoord. Ik weet dat de procedure loopt en dat ze het dossier binnenkort zal ontvangen van de gewestelijke overheid. De minister geeft ook aan dat de procedure lang is en dat het Europees Parlement hierbij wordt betrokken omdat er buiten het financieel kader wordt gewerkt.

Niettemin is het van belang dat voor regio's in moeilijkheden de dossiers goed opgevolgd en snel behandeld worden. Ik denk bijvoorbeeld ook aan ArcelorMittal, Carsid en Ford Genk.

In La Louvière, waar ik woon, kampen bijna duizend werknemers met grote sociaaleconomische moeilijkheden.

Het klopt dat de reconversiecel al actief is en dat de werknemers begeleid worden, maar met de steun van het EFG zou het misschien mogelijk zijn om nieuwe banen te scheppen en misschien ook nieuwe bedrijven op te richten.

De tijd dringt dus. De commissie Werkgelegenheid en sociale zaken van het Europees Parlement zal in september al bijeenkomen. Ik hoop dat het zomerreces de behandeling van deze problematiek niet zal vertragen.

Ik zal hier in september op terugkomen om de stand van zaken te kennen en ik hoop dat we in dit dossier, zoals in andere, op de steun van de minister kunnen rekenen. Het gaat immers om duizend gezinnen uit een streek die in grote moeilijkheden verkeert.

Mondelinge vraag van mevrouw Zakia Khattabi aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden over «het nieuwe akkoord inzake het Gewestelijk Expresnet» (nr. 5-1105)

Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). - Enkele weken geleden stelde ik de minister een vraag over het Brusselse Expresnet. De minister antwoordde mij dat het GEN voor hem prioritair was, dat de onderhandelingen met de gewestelijke overheden liepen en dat die in juli zouden zijn afgerond. Volgens de jongste berichten heeft de minister woord gehouden. Dat is uitzonderlijk en mag dus worden benadrukt.

Ik wil graag meer weten over het akkoord dat werd gesloten. De Brusselaars legden verschillende eisen op tafel: betere bedieningen binnen Brussel dankzij een betere exploitatie van de bestaande lijnen en stations, bijkomende haltes in de nabijheid van bepaalde strategische zones en een betere verspreiding van de bedieningen over gans het Brusselse Gewest, niet alleen met het oog op een betere mobiliteit voor de Brusselaars, maar ook om de werknemers naar de economische regio's buiten de hoofdstad te vervoeren.

Hoe komt het akkoord aan die eisen tegemoet? Hoe zal de NMBS, via de realisatie van het GEN, een bijdrage leveren aan de oplossing van het eeuwige fileprobleem in onze hoofdstad? Voorziet het akkoord meer in het bijzonder in een snelle en gedeeltelijke ingebruikname van de reeds operationele GEN-lijnen in afwachting van de algemene ingebruikname van het GEN?

De heer Jean-Pascal Labille, minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden. - Ik betreur de lekken in de pers. De primeur moet voor de regering zijn die zich morgen over het dossier buigt. Ik ben tevreden over de uitstekende samenwerking tussen mijn teams en de Brusselse overheden, met inbegrip van de MIVB. Dat mag ook eens worden benadrukt.

In de laatste versie van het ontwerp van investeringsplan dat de NMBS me heeft bezorgd was het einde van de GEN-werken voorzien tegen 2025. Ik heb al meermaals onderstreept dat het me waanzinnig lijkt om over mobiliteit te spreken als de werken pas na 2025 voltooid zullen zijn.

Dit project is een van mijn prioriteiten. Om die reden heb ik Infrabel gevraagd om op basis van de werkhypotheses die ik heb meegedeeld, na te gaan in welke mate de werken konden worden versneld.

Er is een financiële oplossing voorgesteld om de termijn voor de werken aan lijn L161 te verkorten tot einde 2021. Voor lijn L124 zou het eventueel mogelijk zijn de werken tegen einde 2023 te voltooien, op voorwaarde dat de bouwvergunning onverwijld wordt uitgereikt. Het verkrijgen van de vergunningen is een van de redenen waarom de tenuitvoerlegging van het GEN achterstand heeft opgelopen.

We zullen het einde van de werken niet moeten afwachten om een deel van het GEN-aanbod in gebruik te zien. Het einde van de werken aan de Schuman-Josaphattunnel is voorzien voor einde 2015 en tegen 2016 zal de lijn L50A op vier sporen zijn gebracht.

Wat de bedieningen binnen en de doortocht door Brussel betreft werd tijdens de onderhandelingen met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een aanzet tot een oplossing gevonden: het doel is de bestaande infrastructuur maximaal te gebruiken.

In het ontwerp van MIP was reeds 270 miljoen euro ingeschreven voor werken om de doorstroming en de capaciteit van de Noord-Zuidverbinding te verbeteren. In het MIP dat ik voorstel is voor Brussel ook 460 miljoen euro opgenomen uit de gewestelijke reserves. Dat moet een betere doortocht door en bediening van Brussel mogelijk maken ten voordele van de pendelaars en de Brusselaars. Over de concrete toewijzing van de enveloppe zal worden beslist na een grondig onderzoek, samen met alle betrokken partners.

Ten slotte heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest me onlangs een prioriteitenlijst bezorgd die overeenstemt met de enveloppe van 450 miljoen euro. Daarvan is een bedrag van 50 miljoen in cofinanciering gereserveerd in het ontwerp van MIP. Een van die prioriteiten is de aanleg van nieuwe GEN-haltes die een efficiënte verbinding met het MIVB-netwerk moeten verzekeren. Ik ben daar blij mee.

Het ontwerp van investeringsplan staat vrijdag op de agenda van de Ministerraad.

Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). - Ik dank de minister en ben net als hij verheugd over de goede samenwerking met het Brussels Gewest.

De berichten in de pers kwamen er na een lek en de minister is in afwachting van de vergadering van de regering niet bereid meer informatie te geven. Ik ben alleszins blij met wat hij wel heeft willen meedelen, zoals het feit dat er denksporen bestaan om tegemoet te komen aan de Brusselse eisen, waaronder de aanleg van extra haltes.

Voor het overige zal ik na de vergadering van de Ministerraad meer precieze vragen stellen.

Wetsontwerp betreffende de prospectie, de exploratie en de exploitatie van de rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht (Stuk 5-2192) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp houdende invoeging van de bepalingen die aangelegenheden regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, in de wet van (...) betreffende de prospectie, de exploratie en de exploitatie van rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht (Stuk 5-2193)

Algemene bespreking

De voorzitster. - Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming)

Het woord is aan de heer Bellot voor een mondeling verslag.

De heer François Bellot (MR), corapporteur. - Het eerste wetsontwerp, dat betrekking heeft op de prospectie, de exploratie en de exploitatie van rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, betreft aangelegenheden zoals bedoeld in artikel 78 van de Grondwet; het is op 27 mei 2013 door de regering ingediend in de Kamer van Volksvertegenwoordigers en op 5 juli 2013 door de Senaat geëvoceerd.

Het tweede ontwerp is een wijziging van de eerste wet teneinde een artikel en een hoofdstuk in te voegen die aangelegenheden betreffen zoals bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

De commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden heeft beide wetsontwerpen besproken op 3 en 16 juli.

De wet voorziet in de rechtsbasis voor de verantwoordelijkheden die voorzien zijn in artikel 139, in paragraaf 4 van artikel 153 en in paragraaf 4 van artikel 4 van Bijlage III bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. Concreet maakt deze rechtsbasis het, voor natuurlijke personen die beschikken over de Belgische nationaliteit of rechtspersonen die zijn opgericht onder Belgisch recht, mogelijk om de waarborg van de Belgische Staat te krijgen, de nodige voorwaarde om contracten te sluiten met de Internationale Zeebodemautoriteit betreffende de exploratie en exploitatie van de minerale rijkdommen op de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de nationale rechtsmacht.

Voorliggende bepalingen betreffen enkel de exploratie, maar er zal gewerkt worden aan de voorwaarden voor de exploitatie. Voorwaarde om tot exploratie te kunnen overgaan is dat een bedrijf een contract sluit met de Autoriteit. Dit contract wordt enkel gesloten door de organen van de Autoriteit, die onder andere nagaan of de lidstaat over de nodige waarborgen beschikt. Zo worden de activiteiten van een bedrijf gekaderd en wordt verzekerd dat die in lijn zijn met de voorwaarden van het Verdrag, zodat de Belgische Staat niet aansprakelijk kan worden gesteld.

Het wetsontwerp voorziet in die bepalingen in lijn met het internationaal kader; het toezicht zelf wordt uitgevoerd door de Zeebodemautoriteit.

Het wetsontwerp regelt eveneens de nodige bijdragen, met inbegrip van de kosten voor de administratieve controle en de beoordeling van de milieurapporten.

Deze wetgeving bouwt voort op de bestaande wetgeving die van toepassing is in België voor de exploitatie van zand en grind, alsook voor de andere industriële activiteiten.

Mevrouw Sabine Vermeulen (N-VA), corapporteur. - Tijdens de bespreking namen drie leden het woord.

Ikzelf merkte op dat door de groeiende schaarste aan grondstoffen opnieuw veel bedrijven op de diepzeekar springen, terwijl ondertussen te weinig wordt nagedacht over het meer en beter recycleren van deze schaars geworden grondstoffen.

België heeft heel wat bedrijven die expertise en kennis hebben op het vlak van exploratie. Zo heeft bijvoorbeeld het bedrijf G-Tec Sea Mineral Resources, gespecialiseerd in offshore geologie, een vergunning gekregen van de Internationale Zeebodemautoriteit. Het is wel opmerkelijk dat dit bedrijf al in juli 2012 een toezegging kreeg voor een vergunning en daarbij ook het voorontwerp van wet ontving, terwijl de parlementen vrolijk gepasseerd werden. In januari 2013 kon het bedrijf dan ook al een contract ondertekenen. Het wetsontwerp is dus op het lijf van dat bedrijf geschreven.

Wat de borgstelling betreft, wacht België een uitvoerige controleopdracht om te bevestigen dat de contractanten hun verplichtingen nakomen. Hoe zal België controleren of deze ondernemingen zich kilometers diep in de Stille Oceaan aan de regels houden? Hoe zal België controleren dat die bedrijven zich niet buiten de concessie wagen? Gezien het specifieke karakter van de industrie lijkt het erop dat enkel het bedrijf zichzelf kan controleren.

Onze fractie is ervan overtuigd dat innovatie moet worden ondersteund. Die bedrijven zullen echter geen investeringen doen als die in de toekomst niet rendabel worden. Het is dus belangrijk om zeer waakzaam te blijven en de controleopdracht correct uit te voeren. Het risico op een milieuramp door exploratie en exploitatie is immers reëel. Ontginning van de diepzeebodem is misschien een economische prioriteit, maar we mogen niet ten prooi vallen aan ecologisch optimisme.

Staatssecretaris Crombez verduidelijkte dat het wetsontwerp over exploratie gaat en dat het nog niet duidelijk is op welke termijn sprake zal zijn van exploitatie. Hij zei ook dat de controleopdracht via de Verenigde Naties gaat, net omdat we buiten de eigen rechtsgrond optreden.

Staatssecretaris Crombez is het er wel mee eens dat we moeten opletten met ecologisch optimisme, maar dat het risico op een ramp niet mag worden overdreven.

Ik heb daarop gerepliceerd dat exploitatie er wel zit aan te komen. Er is al een eerste mijnbouwbedrijf actief vóór de kust van Papoea-Nieuw-Guinea. De werken zijn momenteel stilgelegd wegens financiële problemen en na groot protest van politici en wetenschappers.

Tijdens een tweede besprekingsronde herhaalde collega Hellings dezelfde bezorgdheden. Hij stelde ook dat het voorstel op het lijf van één bepaald bedrijf geschreven is en dat patronage gegeven wordt aan één bepaald bedrijf. Collega Hellings trekt de werkwijze van minister Vande Lanotte in twijfel en verwijst als bijkomend voorbeeld ook naar een pas ingediende resolutie van de heer Anciaux over de bescherming van de Noordpool. De door de minister genomen maatregelen inzake de Noordpool zijn in strijd met de ingediende resolutie van zijn partijgenoot.

Staatssecretaris Crombez verduidelijkte dat het wetsvoorstel mogelijkheden biedt voor verschillende bedrijven en verwees naar een eerder antwoord aan mezelf.

Mevrouw Piryns betreurde op haar beurt dat de minister geen extra uitleg wenste te geven en sloot zich aan bij de opmerkingen van de heer Hellings.

Het wetsontwerp in zijn geheel werd aangenomen met zes stemmen tegen één, bij twee onthoudingen.

De heer Benoit Hellings (Ecolo). - Ik ga niet alles herhalen wat in de commissie is gezegd, maar bij één zeer belangrijk punt wil ik wel even stilstaan. De heer Crombez heeft heel de vergadering lang ontkend dat de wet op maat van de onderneming G-Tec is gemaakt. In het certificaat van borgstelling die de Internationale Zeebodemautoriteit, ISA, aan G-Tec heeft uitgereikt staat echter met betrekking tot de instemming met dat certificaat door de heer Vande Lanotte en vervolgens door de heren Vande Lanotte en Reynders in mei en juni 2012 dat de "borgstellende Staat verklaart dat ze werk maakt van een wetgeving om haar verantwoordelijkheden in die hoedanigheid op te nemen".

Volgens het rapport van de Verenigde Naties geeft de ISA aan dat België wetgevende maatregelen zal nemen, ook al stemt het in met een akkoord op maat. Dat zijn we nu aan het doen.

Als de heer Crombez hier, en vervolgens de heer Vande Lanotte in de Kamer, zeggen dat deze wetgeving niet op maat is gemaakt, dan klopt dat dus niet.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp betreffende de prospectie de exploratie en de exploitatie van de rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht (Stuk 5-2192) (Evocatieprocedure)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2838/4.)

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp houdende invoeging van de bepalingen die aangelegenheden regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, in de wet van (...) betreffende de prospectie, de exploratie en de exploitatie van rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht (Stuk 5-2193)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2839/3.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Gérard Deprez aan de minister van Justitie over «het uitvoeren van DNA-analyses in München» (nr. 5-1107)

De voorzitster. - Mevrouw Maggie De Block, staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, antwoordt.

De heer Gérard Deprez (MR). - Volgens de cijfers van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie - NICC - zijn de uitgaven voor genetische expertises tussen 2000 en 2010 van ongeveer drie miljoen euro gestegen naar tien miljoen euro. Door het aannemen van de wet van 7 november 2011 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken zal de DNA-gegevensbank worden uitgebreid. Het NICC raamt dat elk jaar meer dan 5 000 extra DNA-profielen van veroordeelden zullen moeten worden opgesteld. Aangezien onze laboratoria meer dan 300 euro voor een onderzoek aanrekenen, zal dus elk jaar anderhalf miljoen euro extra moeten worden betaald.

Om de kosten van deze hervorming te beperken, heeft de minister van Justitie beslist een Europese aanbesteding uit te schrijven om alle profielen van veroordeelden op te stellen in één laboratorium. Een Duits bedrijf uit München heeft de aanbesteding gewonnen. Aangezien voor een onderzoek in Duitsland slechts 30 euro wordt aangerekend, tegen 300 euro bij ons, zou deze delokalisatie een mooie besparing opleveren.

Men zou zich kunnen afvragen waarom onze laboratoria dergelijke hoge tarieven hanteren. Het ministerieel besluit van 11 juni 1999 heeft de honoraria voor onderzoekshandelingen in strafzaken vastgesteld en het tarief voor elke handeling bepaald, waardoor prijzenconcurrentie werd uitgesloten. Die tarieven voor DNA-onderzoek, die nochtans abnormaal hoog zijn ten opzichte van de tarieven die andere landen toepassen, zullen overigens jaarlijks geïndexeerd worden. Het koninklijk besluit van 27 april 2007 heeft de schaal der honoraria in strafzaken gewijzigd. Het tarief voor het genetisch onderzoek van een staal van één spoor werd van 382 euro verlaagd tot 100 euro. Wegens allerhande druk werd op 20 november 2007 echter een nieuw koninklijk besluit aangenomen waarin de prijs van het genetisch onderzoek van een staal werd vastgesteld op 390 euro.

Als ons land ongeveer 8 000 profielen van veroordeelden telt per jaar, vertegenwoordigt dit met de huidige schaal een jaarlijkse factuur van 2,4 miljoen euro. Door de prijs van het onderzoek te verlagen tot 100 euro per veroordeelde had men een besparing van 1,6 miljoen kunnen realiseren, waarmee men de toename van het aantal veroordeelden als gevolg van het aannemen van de wet van 2011 had kunnen compenseren.

Zouden de huidige schalen niet moeten worden verlaagd, ongeacht het systeem dat u in de toekomst wil toepassen?

Zult u, gelet op de voorspelbare uitbreiding van de DNA-gegevensbanken een beroep blijven doen op de negen erkende Belgische laboratoria die de bij koninklijk besluit vastgestelde schalen toepassen of zult u kiezen voor een systeem van aanbesteding voor de verschillende categorieën van genetisch onderzoek?

Mevrouw Maggie De Block, staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding. - Ik lees het antwoord van minister Turtelboom.

Ik ben mij bewust van de hoge bedragen die worden betaald voor prestaties met betrekking tot de DNA-onderzoeken, buiten het DNA van de veroordeelden; ze werden vastgesteld in een periode waarin de DNA-onderzoeken belangrijke investeringen vergden vanwege de laboratoria. De huidige tarieven zullen opnieuw worden bestudeerd om de reële kostprijs van de DNA-onderzoeken te bepalen en de tarieven zullen worden aangepast.

Wat uw tweede vraag betreft, verwijs ik naar de markt voor DNA-onderzoeken van veroordeelden met het oog op de integratie van hun DNA-profiel in de DNA-gegevensbank "Veroordeelden". Niet alle veroordeelden zijn daarbij betrokken, maar alleen degenen die veroordeeld werden voor één van de strafbare feiten bepaald in artikel 5 van de DNA-wet. Wanneer de nieuwe wet van 7 november 2011 in werking zal treden, zal deze lijst uitgebreider zijn. Om de kosten te drukken, werd een openbare aanbesteding uitgeschreven.

Die onderaanbesteding geldt alleen voor de veroordeelden indien de kosten niet ten laste vallen van de gerechtskosten stricto sensu. In het verslag aan de Koning bij het ontwerp van koninklijk besluit wordt immers bepaald dat de gerechtskosten geen betrekking hebben op de handelingen die vereist zijn en uitgevoerd worden tot de beslissing in kracht van gewijsde getreden is. De kosten die verband houden met het opstellen van het DNA-profiel van de veroordeelden voor wie deze maatregel niet moest worden toegepast in het hen betreffende onderzoek, zijn dus eigenlijk niet langer gerechtskosten.

De toewijzing van een overheidsopdracht plaatst het laboratorium dat DNA-onderzoek uitvoert overigens in een contractuele relatie ten opzichte van de overheid, wat de onafhankelijkheid van dat laboratorium in gevaar kan brengen. Daarom zullen we tijdens de duur van het onderzoek niet via een aanbesteding werken voor de sporen en verdachten. Voor die onderzoeken moeten we dus blijven werken met de negen erkende laboratoria.

De overgangsbepaling in het nieuwe koninklijk besluit meldt in dat opzicht dat de laboratoria die thans erkend zijn, hun erkenning behouden tot een jaar na de inwerkingtreding van het besluit. Het nieuwe koninklijk besluit maakt de erkenningsvoorwaarden strenger en het is de bedoeling dat alle laboratoria een nieuwe erkenning aanvragen op basis van dat nieuwe koninklijk besluit. Om al deze redenen wordt op dit ogenblik niet overwogen om een nieuwe procedure voor een openbare aanbesteding te beginnen.

Een eventuele vermindering van de uitgaven voor DNA-onderzoeken - niet van de tarieven - moet deel uitmaken van het groter geheel van het actieplan dat opgestart werd met het oog op een betere beheersing van de gerechtskosten. In het kader daarvan moet evenwel rekening worden gehouden met alle aspecten en criteria die een invloed kunnen hebben op dit activiteitendomein.

De heer Gérard Deprez (MR). - Ik neem akte van het vrij technische en beargumenteerde antwoord van de minister. Ik zal het zorgvuldig bestuderen om te weten of het al dan niet moet worden verdiept.

Mondelinge vraag van mevrouw Helga Stevens aan de minister van Justitie over «de uitspraak in kort geding met betrekking tot de internering» (nr. 5-1109)

De voorzitster. - Mevrouw Maggie De Block, staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, antwoordt.

Mevrouw Helga Stevens (N-VA). - Op 10 juli beval een rechter in kort geding in Luik dat een geïnterneerde onmiddellijk van een gevangenis naar een gesloten inrichting moest worden overgeplaatst. De persoon in kwestie wachtte al een jaar op die overplaatsing en bovendien stond hij op de vijfenvijftigste plaats op de wachtlijst. Volgens zijn advocaat kon het dan ook nog wel enkele jaren duren alvorens hij effectief naar de instelling van Paifve kon. De man moest eigenlijk al in juli 2012 verhuisd zijn.

Een wachttijd van meer dan een jaar was voor de rechter volstrekt onaanvaardbaar. Hij gaf dan ook het volgende mee: "Ik krijg altijd dezelfde uitleg te horen: te weinig middelen, te veel zaken, het vraagt tijd ... In feite gaat het om politieke en budgettaire keuzes" en "De omstandigheden in de psychiatrische vleugels van gevangenissen zijn niet geschikt voor de opvang van geïnterneerden, ondanks de goede wil en de toewijding van het verzorgend personeel". Bovendien is volgens de rechter in de gevangenis van Lantin momenteel niet eens een psychiater actief.

De aanklacht van de betrokken rechter en het vonnis zijn niet mals en vormen een ernstig precedent.

Het aantal gevangenen met een ernstige geestesstoornis of een mentale handicap, die geen adequate ondersteuning krijgen is zeer hoog. De minister mag dan ook meer dergelijke uitspraken verwachten. We weten daarenboven ook dat de nieuwe psychiatrische forensische centra niet alle geïnterneerden zullen kunnen opvangen. Meer dan zeshonderd mensen zullen nog steeds in dezelfde situatie als vandaag verkeren; dat wil zeggen dat ze zonder adequate zorg en ondersteuning in de gevangenis verblijven.

Wat is de reactie van de minister op dit vonnis?

Zal ze de werking en de omkadering in de psychiatrische annexen van de gevangenis evalueren en bijsturen?

Zullen nu eindelijk extra middelen worden vrijgemaakt voor een betere omkadering in die annexen door een uitbreiding van de zorgequipes?

Plant de minister, voor zover nodig, hierover overleg met de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid?

Mevrouw Maggie De Block, staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding. - Ik lees het antwoord van minister Turtelboom.

Ik wil om te beginnen een correctie aanbrengen met betrekking tot de vermeende afwezigheid van een psychiater in de gevangenis van Lantin. Dat is volstrekt onjuist. Er zijn meerdere psychiaters aanwezig, namelijk twee voor de zorgequipe en één voor expertise.

De wachtlijsten zijn inderdaad lang wegens onvoldoende capaciteit. Geïnterneerden verblijven te lang in de psychiatrische annexen. Hoewel er zorgteams aanwezig zijn in de psychiatrische annexen, is dit niet vergelijkbaar met de zorg die geboden wordt in een psychiatrisch ziekenhuis of in een forensisch psychiatrisch centrum. Het blijft een tijdelijke oplossing in afwachting tot plaatsing.

Investeringen in bijkomende capaciteit blijven dus een prioriteit. Eens deze nieuwe capaciteit er is, zullen er geen wachtlijsten meer zijn en zullen er minder geïnterneerden in de gevangenis verblijven, waardoor de zorgteams op een veel efficiëntere manier kunnen werken.

In Vlaanderen zal de capaciteit toenemen met bijna vijfhonderd plaatsen. De opening van het forensisch psychiatrisch centrum in Gent is voorzien in april 2014 en na de zomer zal de eerste steen gelegd worden van het forensisch psychiatrisch centrum in Antwerpen. De veel betere en snellere opvang van geïnterneerden in Vlaanderen in een aangepaste infrastructuur, zal ervoor moeten zorgen dat ze veel gemakkelijker doorstromen naar het gewone zorgcircuit.

In Wallonië wordt nagedacht over de uitbreiding van de capaciteit van Paifve. De capaciteitsuitbreiding met driehonderd plaatsen is opgenomen in het masterplan tris dat momenteel door de regering wordt besproken. Deze bijkomende plaatsen zouden de capaciteit en de situatie langs Waalse zijde aanzienlijk moeten verbeteren.

Er zitten momenteel een 1 100 geïnterneerden in de Belgische penitentiaire inrichtingen. Door de bijna vijfhonderd bijkomende plaatsen in de forensische psychiatrische centra aan Vlaamse zijde en de eventuele uitbreiding van de instelling te Paifve met driehonderd eenheden is er een langetermijnoplossing in het vooruitzicht.

Overigens verblijft niet elke geïnterneerde in afwachting in een psychiatrische annex. Er zijn onder de penitentiaire inrichtingen ook instellingen ter bescherming van de maatschappij, zoals in Merksplas bijvoorbeeld, waar geïnterneerden qua zorg reeds beter omkaderd worden en therapie kunnen volgen.

In een aantal gevallen aanvaardt het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens overigens de detentie in een psychiatrische annex, bijvoorbeeld wanneer de geïnterneerde zijn proces afwacht, indien er gewacht wordt op een plaatsingsbeslissing door de Commissie ter bescherming van de maatschappij of gedurende een redelijke termijn na de plaatsingsbeslissing door die commissie.

Mijn prioriteit is dus om te investeren in de forensische psychiatrische centra en in de instelling te Paifve. Eens die nieuwe capaciteit beschikbaar is, zullen we bekijken of er nog meer middelen moeten komen voor de zorgteams.

(Voorzitter: de heer Louis Ide, eerste ondervoorzitter.)

Mevrouw Helga Stevens (N-VA). - Ik heb niet echt een antwoord gekregen op mijn vraag over de zorgequipes. Ook na de opening van de nieuwe forensische psychiatrische centra zullen nog altijd vijf tot zeshonderd geïnterneerden in een gewone gevangenis verblijven, al dan niet in een psychiatrische annex. De planning van minister Turtelboom is goed, maar het probleem dat de huidige omkadering in de gevangenissen te wensen overlaat, blijft bestaan.

Mevrouw Maggie De Block, staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding. - Ik zal de opmerking aan minister Turtelboom meedelen.

Mondelinge vraag van mevrouw Fatiha Saïdi aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over «de Afghaanse onderdanen die illegaal in België verblijven» (nr. 5-1102)

Mevrouw Fatiha Saïdi (PS). - De verenigingswereld vreest dat tijdens het parlementair reces een collectieve uitwijzing naar Afghanistan zal plaatsvinden. De verdedigers van de mensenrechten leiden dat af uit de arrestaties van talrijke Afghaanse burgers en uit het feit dat sommigen van hen in het terugkeercentrum van Holsbeek worden geplaatst.

Op de site van de FOD Buitenlandse Zaken over de veiligheidssituatie in risicolanden staat nochtans dat reizen naar Afghanistan sterk worden afgeraden wegens occasionele aanvallen en aanslagen.

De landenfiche waarschuwt de burgers verder voor de veiligheid in Kaboel, die problematisch blijft, ook al is ze gevoelig beter dan in de andere steden en gebieden van het land. Er wordt misschien van uitgegaan dat een vreemdeling niet dezelfde voorzorgen moet nemen als een onderdaan, maar in 2011 en 2012 waren de Afghanen de grootste groep asielaanvragers. In 2013 bevindt dat land zich nog in de top-drie wat het aantal asielaanvragen betreft.

Het laatste activiteitenverslag van de CGVS vermeldt dat de Afghanen de voornaamste groep zijn waaraan een vluchtelingenstatuut of subsidiaire bescherming wordt toegekend. Het zou dus op zijn minst verbazingwekkend, en zelfs betwistbaar zijn, dat ons land enerzijds oordeelt dat de situatie in Afghanistan de bescherming van vluchtelingen uit dat land rechtvaardigt, en anderzijds dat de situatie veilig genoeg is om er mensen terug naartoe te sturen.

Op welke manier wordt er beslist om over te gaan tot een collectieve uitwijzing? Wordt er rekening gehouden met het verbod van uitzetting, een verbod waar België op internationaal vlak aan gebonden is?

Mevrouw Maggie De Block, staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding. - Er is nooit van sprake geweest om een collectieve vlucht van illegale personen naar Afghanistan te organiseren. Dat is een verzinsel.

Tijdens het eerste semester van 2013 heeft het CGVS aan 250 personen afkomstig uit Afghanistan het statuut van vluchteling en aan 395 personen uit dat land de subsidiaire bescherming verleend. Dat aantal vertegenwoordigt 54% van de beslissingen.

Voor de kwetsbare categorieën, zoals de niet-begeleide minderjarigen en de alleenstaande vrouwen ligt het percentage gunstige beslissingen nog hoger. Bovendien toont een vergelijking op Europese schaal aan dat de erkenningsgraad in België hoog is.

Het CGVS onderzoekt de toekenning van het statuut van vluchteling of de subsidiaire bescherming zorgvuldig, geval per geval. Het baseert zich op de gezaghebbende bronnen in de guidelines van het Hoog-Commissariaat van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen uit Afghanistan en op de gegevens verzameld door zijn eigen onderzoeks-en documentatiecentrum. Het houdt steeds rekening met de eventuele gevaren van een repatriëring. Tot slot respecteren alle betrokken instanties vanzelfsprekend het principe van niet-uitzetting.

Mevrouw Fatiha Saïdi (PS). - Ik dank de staatssecretaris voor deze verduidelijking. Haar antwoord stelt me helemaal tevreden. Ik zal de informatie verspreiden om te trachten de druk weg te nemen die is ontstaan door foute beweringen.

Mondelinge vraag van mevrouw Cindy Franssen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de legionellabesmettingen in vakantieverblijven» (nr. 5-1101)

De voorzitter. - De heer Philippe Courard, staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, en voor Wetenschapsbeleid, antwoordt.

Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). - Uit een niet-publieke databank van het ECDC, het European Centre for Disease Prevention and Control, dat afhangt van de Europese Commissie, zou blijken dat zeker 753 Europese hotels, campings of appartementen tussen 1990 en 2011 gekampt hebben met legionellabesmettingen.

De legionellabacterie, die de dodelijke veteranenziekte kan veroorzaken, komt vooral voor in water tussen 25 en 45 graden Celsius dat lang stilstaat, in slecht onderhouden zwembaden, bubbelbaden of sproei-installaties, of leidingen die al even niet zijn gebruikt. Besmetting gebeurt via het inademen van besmette druppeltjes waternevel. Symptomen variëren van koorts en spierpijn tot een longontsteking.

De Belgische FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu verbaast zich erover dat de databank van het ECDC niet publiek is. Die verbazing is terecht, aangezien het ECDC de opdracht heeft te communiceren over bestaande en opkomende besmettingen die een risico vormen voor de volksgezondheid. Het ECDC moet ook in samenwerking met de nationale gezondheidsinstanties toezicht houden op besmettingen en tijdig waarschuwen.

Tijdens de zomervakantie zullen mensen weer volop het zuiden opzoeken.

Heeft de minister al aan het ECDC gevraagd waarom de databank nog niet is vrijgegeven?

Zal ze het ECDC verzoeken om de databank alsnog publiek te maken, de nationale gezondheidsinstanties over de inhoud ervan te informeren en toe te lichten welke concrete acties het reeds heeft ondernomen opdat de burger veilig op vakantie kan gaan?

De heer Philippe Courard, staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, en voor Wetenschapsbeleid. - Voor gevallen van legionellabesmetting bestaat er een verplichte meldingsplicht. Die melding moet gebeuren bij de federale autoriteiten.

In het kader van de Europese surveillance-verplichtingen brengt België het ECDC op de hoogte, wanneer Belgische patiënten mogelijkerwijze besmet werden in een toeristische infrastructuur in het buitenland.

Ons land ontvangt ook de meldingen van besmettingen die zouden kunnen hebben plaatsgevonden in een Belgische toeristische infrastructuur.

Die informatie-uitwisseling maakt het mogelijk bij problemen de nodige maatregelen te nemen.

Aangezien het hier een gemeenschapsbevoegdheid betreft, nodig ik mevrouw Franssen uit zich tot het gemeenschapsniveau te wenden.

Ook zijn er regels voor het publiek maken van de plaatsen waar besmettingsgevallen zijn gesignaleerd. Die regels worden op Europees vlak bepaald.

De informatie wordt openbaar bekendgemaakt wanneer zich op minder dan twee jaar tijd ten minste twee gevallen hebben voorgedaan in een toeristische infrastructuur die niet heeft kunnen aantonen dat haar installaties niet besmet zijn.

Er bestaat dus geen geheime databank. De transparantie wordt immers gegarandeerd volgens de regels waarop ik daarnet heb gewezen.

Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). - Het antwoord van de staatssecretaris heeft mij niet veel wijzer gemaakt. Het is mij bekend dat ons land nauwkeurig te werk gaat. Toch kan ik er niet omheen dat Jan Eyckmans, de woordvoerder van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu in de media uiting heeft gegeven aan zijn verbazing en het gebrek aan informatie.

Met het oog op de volksgezondheid moeten vakantiegangers kunnen weten of een vakantiebestemming veilig is voor hun gezondheid. Het is zeker niet de bedoeling een massahysterie of heksenjacht te ontketenen, maar het is belangrijk te weten in welke hotels of campings zich regelmatig legionellabesmettingen voordoen.

Als Europa wel systematisch de touroperators op de hoogte brengt, maar de federale overheidsdiensten niet, is er volgens mij wel degelijk een probleem met de communicatie. Dat aan een en ander ook gemeenschapsbevoegdheden zijn verbonden, spreekt vanzelf. Maar als de reeds genoemde woordvoerder zelf meer transparantie nodig vindt, dan vind ik dat de minister daarop moet aandringen bij de Europese instanties.

Mondelinge vraag van de heer Jacques Brotchi aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het coronavirus en de pelgrimstocht naar Mekka» (nr. 5-1108)

De voorzitter. - De heer Philippe Courard, staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, en voor Wetenschapsbeleid, antwoordt.

De heer Jacques Brotchi (MR). - Dit jaar werd de pelgrimstocht naar de heilige stad Mekka in verband gebracht het met coronavirus.

De Franse algemene directie Volksgezondheid meldt dat oudere personen, zwangere vrouwen en personen met een chronische aandoening, zoals hartziekten of diabetes, geen visa kunnen bekomen om naar Mekka te reizen.

De beperkingen van de Franse overheid hebben betrekking op de kleine pelgrimstocht die op 10 juli begint en op de grote pelgrimstocht van oktober. Frankrijk volgt de aanbevelingen van het Saudi-Arabische ministerie van Volksgezondheid, dat ongerust is over de verspreiding van het Middle East Respiratory Syndrome Coronavirus (MERS-CoV).

Dit nieuwe coronavirus, het zesde dat tot hiertoe bekend is, werd in 2012 in Saudi-Arabië ontdekt. Van de 81 gevallen die geregistreerd zijn, zijn er al 45 mensen overleden. In Saudi-Arabië alleen zijn er 38 overlijdens geteld. Eind mei is er ook in Frankrijk iemand aan de ziekte overleden.

De informatie over dit nieuwe virus blijft schaars. De oorsprong ervan is onbekend. Naar het schijnt kan het virus bij aanhoudend contact overgedragen worden van mens tot mens. Het vooruitzicht van de bijeenkomst van miljoenen moslimpelgrims uit de hele wereld in de loop van de zomer en in het najaar baart dus zorgen.

Uit de gegevens die nu beschikbaar zijn, blijkt dat het om een niet al te besmettelijk virus gaat, maar het is in elk geval een probleem dat de hele wereld aangaat.

De symptomen van dit nieuwe virus zijn nog niet precies bekend. Meestal gaat het om longontstekingen, longaandoeningen en infecties van de onderste luchtwegen. Er is momenteel nog geen epidemie. Er zijn slechts twee gevallen gemeld van secundaire besmetting. De infectiehaard lijkt beperkt te zijn tot het Arabisch schiereiland.

Behalve de waarschijnlijke plaats waar het virus is ontstaan, weten we niet waar het virus vandaan komt. De eerste berichten dateren van negen maanden geleden en tot nu toe zijn er, niettegenstaande het hoge aantal sterfgevallen, weinig gevallen gerapporteerd.

We moeten dus waakzaam zijn, vooral omdat er momenteel geen enkele behandeling of vaccin is.

Zijn de internationale gezondheidsinstellingen ingeschakeld om meer te weten te komen over dit nieuwe virus? De Wereldgezondheidsorganisatie heeft hierover dinsdag jongstleden spoedberaad gehouden, maar heeft geen reisbeperkingen geformuleerd. Ze vraagt de gezondheidsautoriteiten wel elke persoon met symptomen die eigen zijn aan de ziekte, zoals hoest, ademhalingsproblemen, meer dan 38 graden koorts of nierinsufficiëntie heel aandachtig te volgen. Dit zijn banale symptomen, maar wie uit Mekka komt, moet zich bij dergelijke symptomen toch ongerust maken.

Momenteel legt ons Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid geen beperkingen op en houdt het zich aan de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake elementaire hygiënerichtlijnen.

In België is er inderdaad nog geen geval ontdekt. Is het echter niet raadzaam om, naar analogie met onze Franse buren, het voorzorgsprincipe te hanteren en in afwachting van meer informatie over het virus voor bepaalde categorieën zwakke en kwetsbare reizigers enige voorzichtigheid aan de dag te leggen?

De heer Philippe Courard, staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, en voor Wetenschapsbeleid. - Na de laatste vergadering van de Risk Assessment Group en conform de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie werd een bijgewerkt communiqué gericht tot de Saniport - de diensten van de FOD Volksgezondheid in de luchthavens -, aan de imams van de Belgische moskeeën, de gezondheidsinspecteurs en infectiologen, reisbureaus, de repatriëringdiensten, de reisziekenhuizen, de ziekenhuizen en de huisartsen om hen aan de aanbevelingen te herinneren. Iedereen werd duidelijk geïnformeerd, ook de reizigers. In een speciale folder werd meegedeeld dat er geen negatief reisadvies is voor het Arabisch schiereiland. Er wordt echter wel aangeraden reizen uit te stellen of tenminste een arts te raadplegen in geval van een zwakke gezondheid (hoge leeftijd, kanker, chronische ziekte, enzovoort.

Alle informatie bevindt zich eveneens op de website van de FOD. Er werd speciaal een pagina gecreëerd voor de beroepsmensen.

We nemen dus een voorzichtige houding aan, overeenkomstig de aanbevelingen van de WHO, met wie voor het beheer van deze crisis nauw wordt samengewerkt. Ik heb trouwens het bericht van AFP gelezen waarin staat dat de Franse algemene directie Volksgezondheid dit jaar, als gevolg van de beslissing van het ministerie van Volksgezondheid van Saudi-Arabië, geen visa uitreikt aan bepaalde zwakke personen voor een pelgrimstocht naar Mekka.

Ik raad u aan mijn collega van Buitenlandse Zaken, Didier Reynders, te vragen of hij van plan is gelijkaardige maatregelen te nemen voor ons land.

De heer Jacques Brotchi (MR). - Mijn vraag ging niet zozeer over de visa.

Ik noteer dat er informatie wordt rondgestuurd en dat alle betrokkenen op de hoogte zijn.

Mijn vraag ging hoofdzakelijk over de bescherming van onze moslimlandgenoten bij hun terugkeer uit Mekka. De symptomen die ik heb beschreven, moeten onmiddellijk hun aandacht trekken en hen ertoe aanzetten zich te laten verzorgen, voordat hun toestand ernstig wordt. Als het virus besmettelijk zou zijn, kunnen door een snelle reactie aangepaste afzonderingsmaatregelen worden genomen om een verspreiding van de ziekte te voorkomen.

Mondelinge vraag van mevrouw Elke Sleurs aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de medicijnen op de Belgische markt» (nr. 5-1111)

De voorzitter. - De heer Philippe Courard, staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, en voor Wetenschapsbeleid, antwoordt.

Mevrouw Elke Sleurs (N-VA). - Uit een recente studie van sectororganisatie pharma.be blijkt dat internationale farmaceutische bedrijven België steeds vaker links laten liggen bij het lanceren van nieuwe medicijnen. De voorbije drie jaar zijn er 91 nieuwe geneesmiddelen op de Europese markt gekomen en meer dan de helft daarvan is op het moment in België niet beschikbaar, ofwel omdat de beslissing tot terugbetaling zeer lang op zich laat wachten, ofwel omdat de ziekteverzekering heeft beslist het medicijn helemaal niet terug te betalen. Gevolg daarvan is dat meer en meer farmaceutische bedrijven zich niet de moeite getroosten een aanvraag tot terugbetaling in te dienen en het medicijn gewoon helemaal niet in België lanceren. Dat laatste is het geval voor een kwart van de nieuwe medicijnen. Pharma.be merkt dat de Belgische ziekteverzekering kritischer is geworden en dat het terugbetalingstarief zeer laag ligt.

Ook de Belgische tak van het Zwitserse bedrijf Roche bevestigt dat er wordt gediscussieerd over de vraag of medicijnen al dan niet op de Belgische markt worden gebracht. Vroeger stond België bekend om de aanwezigheid van de nieuwste en meest innoverende technieken, maar die tijd lijkt stilaan toch achter ons te liggen. De sector merkt ook nog op dat het opvallend is dat het terugbetalingstarief voor innovatieve medicijnen in België vrij laag ligt in vergelijking met andere landen, terwijl dat voor generische middelen hoog is.

In tijden van crisis is de beslissing over de terugbetaling van een medicijn vaak een moeilijke afweging, maar de visie achter het huidige terugbetalingsbeleid is mij niet helemaal duidelijk. En als de bevolking daardoor dan geen toegang heeft tot een steeds substantiëler deel van de nieuwere medicijnen, dan heb ik volgende vragen.

Voor hoeveel geneesmiddelen, en dan bedoel ik new chemical entities, waarvoor sinds 2011 een vergunning werd aangevraagd, is ook een aanvraag tot terugbetaling ingediend? Voor hoeveel van die aanvragen is er nog geen akkoord gegeven?

De heer Philippe Courard, staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's. - De studie over de toegankelijkheid tot recente geneesmiddelen in België bevestigt in de eerste plaats dat er in België goed over de prijzen wordt onderhandeld en dat de ziekteverzekering rigoureus wordt beheerd. Sommigen vragen zich af of dat ten koste is van de toegang tot innoverende geneesmiddelen en dus van de gezondheid van de burger. Heel duidelijk niet. De toegang tot innoverende geneesmiddelen in ons land is uitstekend.

Internationale vergelijkingen zijn vaak bedrieglijk, omdat de systemen verschillend zijn. In Duitsland bijvoorbeeld wordt elk nieuw geneesmiddel onmiddellijk op de markt gebracht. In theorie is het dus beschikbaar, maar in de praktijk wordt het niet per definitie terugbetaald en dus ook niet altijd verkocht. Daarnaast zorgen de talrijke systemen van prijsovereenkomsten tussen firma's en ziekenhuizen ervoor dat de prijzen moeilijk te vergelijken zijn.

In de praktijk wordt slechts vijf procent van de geneesmiddelen door de Terugbetalingscommissie voor Geneesmiddelen geweigerd. Meestal omdat het geneesmiddel in kwestie een veelvoud kost van bestaande medicijnen, zonder een grote meerwaarde te bieden.

Dat neemt niet weg dat we wel aandacht moeten hebben voor het signaal van de farmaceutische industrie en dat we moeten blijven waken over de goede toegang tot medicatie. De minister van Volksgezondheid werkt daarom op verschillende terreinen om ten eerste de procedures te verkorten en een geneesmiddel zo snel mogelijk toegankelijk te maken, en ten tweede om de theoretische prijs van een geneesmiddel hoog te houden met een terugbetalingstarief dat redelijk is voor het Riziv. Op die manier zijn er geen negatieve gevolgen voor de verkoop in het buitenland.

Mevrouw Elke Sleurs (N-VA). - Ik blijf op mijn honger, want ik kreeg geen antwoord op mijn vraag. Evenmin kreeg ik zicht op het bestaan van een duidelijke visie. Het klopt dat het moeilijk is om een goed evenwicht te vinden, maar we moeten opletten om niet uit de markt te worden geprezen. Ik raad de minister dus aan om dringend werk te maken van een degelijk terugbetalingsbeleid. Alle mogelijke en eventueel ook goedkopere geneesmiddelen moeten op de markt komen en voor de bevolking beschikbaar zijn.

Mondelinge vraag van de heer André du Bus de Warnaffe aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid over «de verkoop van schilderijen door het museum Van Buuren» (nr. 5-1100)

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). - Ik heb deze vraag ingediend vóór het museum Van Buuren in het nieuws gekomen is door een diefstal. Volgens mij blijft ze dus in wezen relevant.

De raad van bestuur van het museum Van Buuren zou beslist hebben een belangrijk gedeelte van zijn collectie kunstwerken te verkopen. Volgens de informatie waarover ik beschik, zouden de betrokken kunstwerken niet zijn buitgemaakt bij de recente diefstal.

Het gaat uiteraard niet om de verkoop van zeer bekende werken, maar het betreft toch schilderijen van Spilliaert, Wouters, Van de Woestyne, Permeke, enzovoort. Een heel Belgisch patrimonium dreigt dus ons land te verlaten.

Dat patrimonium zou volgens mij de federale collecties van het Koninklijk museum voor Moderne Kunst en van het Koninklijk museum voor Oude Kunst perfect kunnen aanvullen, op voorwaarde dat die musea over de nodige middelen beschikken om ze aan te kopen. Hebben wij er geen belang bij dat deze representatieve kunstwerken van een bepaald tijdperk in België en indien mogelijk in Brussel blijven, in het kader van de federale bevoegdheden?

Kunt u bevestigen dat het museum Van Buuren een vijftigtal van zijn artistieke werken van de hand doet en dat een openbare verkoop reeds werd vastgesteld op 8 oktober 2013, om de investering voor de restauratie van de tuinen en het interieur van het gebouw te financieren? Deze restauratie heeft drie miljoen euro gekost, waarvan 80% gesubsidieerd wordt door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Om de financiering van het saldo te betalen, wil het museum deze kunstwerken verkopen.

Heeft de federale overheid contact opgenomen met het museum Van Buuren en is ze van plan maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat dit unieke patrimonium in België blijft, bijvoorbeeld door de twee genoemde musea werken te laten aankopen?

De heer Philippe Courard, staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, en voor Wetenschapsbeleid. - Ik heb inderdaad via De Standaard en La Libre Belgique vernomen dat het museum Van Buuren te Ukkel van plan is vijftig kunstwerken te verkopen om de financiering van de renovatie te vervolledigen.

Het museum heeft aangekondigd dat de verkoop op 8 oktober zou plaatsvinden bij Brussels Art Auctions.

Het museum Van Buuren is een particuliere instelling en kan dus vrij over zijn patrimonium beschikken.

De kwestie van de bescherming of een mogelijk verbod tot uitvoer behoort tot de bevoegdheid van de gemeenschappen.

De Koninklijke musea voor Schone Kunsten van België werden niet geraadpleegd en beschikken jammer genoeg niet over het nodige budget om de werken uit deze collectie aan te kopen.

Ik vind het evenwel net als u droevig dat Belgische kunstwerken bij dergelijke veilingen het land dreigen te verlaten, ook al zegt de conservatrice van het museum, mevrouw Anspach, dat de werken zich op dit ogenblik in het depot bevinden.

Nadat ik uw vraag heb ontvangen heb ik ook, eveneens via de pers, vernomen dat een aantal schilderijen gestolen werden in dat museum. Ik weet uiteraard niet welk gevolg die diefstal zal hebben voor de geplande verkoop van een gedeelte van de collectie.

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). - De Koninklijke musea voor Oude Kunst en voor Moderne Kunst zouden proactief contact kunnen opnemen met musea die een gedeelte van hun collectie van de hand willen doen, vooral als ze daarmee hun collecties zouden kunnen aanvullen.

Ik hoop overigens dat ze kunnen deelnemen aan de openbare verkoop en zo de kans krijgen om kwalitatief hoogstaande werken te verwerven.

Mondelinge vraag van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «een voor het publiek toegankelijke databank voor gestolen kunst» (nr. 5-1112)

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - In het museum van Buuren in Ukkel werden deze week een tiental kunstwerken gestolen, waaronder een duur schilderij van Kees van Dongen en een doek van James Ensor.

In tegenstelling tot vele andere landen bestaat er bij ons nog steeds geen voor het publiek toegankelijk databank voor gestolen kunst. Nochtans keurde de Senaat in maart 2011 unaniem een voorstel van resolutie goed ter oprichting van een nationale, publiek toegankelijke databank voor gestolen kunst en antiek (Stuk 5-29).

Voor de slachtoffers van een kunstdiefstal is het ontbreken van een dergelijke politiedatabank een gemiste kans. Tijdens de hoorzittingen naar aanleiding van het voorstel van resolutie bleek zelfs dat de politiediensten geen rechtstreekse toegang hebben tot de bestaande interne databank voor gestolen kunst van de kunstcel van de federale politie.

Indien men van de bestaande interne databank gestolen kunst vertrekt, zou de kostprijs voor het opzetten van een voor het publiek toegankelijke databank 330 000 euro bedragen. Die databank is eenvoudig te realiseren. De diverse speurders die we in de commissie hoorden, zijn er tevens van overtuigd dat zo'n databank kunstdiefstallen zal ontmoedigen. Een werk waarvan men weet dat het is gestolen, is onverkoopbaar. Bovendien is de kans groter dat de verzamelaar het kan terugvinden.

Kan de minister aangeven hoever het staat met de oprichting van de voor het publiek toegankelijke databank voor gestolen kunst en antiek, gelet op de unaniem goedgekeurde resolutie, de succesvolle voorbeelden uit het buitenland en de expliciete vraag van de speurders? Komt deze databank er snel en zo ja, wanneer? Zo niet, waarom niet? Welke andere maatregelen zal de minister dan nemen om het cultuurpatrimonium van elkeen te beschermen?

Is de bestaande databank van de kunstcel dan de federale politie vandaag al toegankelijk voor alle politiediensten? Zo niet, waarom niet? Hoe zal de minister dat verhelpen?

Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. - Ik verwijs naar mijn antwoord op een vraag om uitleg in de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden van 13 maart 2012.

De deskundigendatabank ARTIST van de federale gerechtelijke politie bevat gespecialiseerde gegevens en kwaliteitsvolle foto's van gestolen waardevolle kunstvoorwerpen en antiek. Ze is alleen toegankelijk voor de personeelsleden van de centrale dienst Kunst en Antiek van de federale politie. Het inbrengen van nieuwe foto's en gegevens in de databank en de exploitatie van die informatie is immers een gespecialiseerde materie. Alleen op die manier kan men de inhoudelijke kwaliteit van de databank waarborgen. De lokale en de federale politie kan de databank weliswaar consulteren via de centrale dienst.

De databank is exclusief ontwikkeld voor politiediensten; ze bevat politiële informatie die alleen bestemd is voor de politie. De huidige wet laat niet toe dat het publiek toegang krijgt tot die informatie. De toegang tot de databank uitbreiden tot alle diensten van de federale en lokale politie is natuurlijk een optie.

Momenteel wordt het wetsontwerp voor de wijziging van artikel 44 van de wet op het politieambt voorbereid. Dat opent misschien nieuwe mogelijkheden. Een deel van de gegevens van de databank moet in elk geval alleen toegankelijk blijven voor de politiediensten. Als we alle burgers de mogelijkheid willen geven een databank voor kunstdiefstallen te raadplegen, zullen er naast wetgevende initiatieven dus bijkomende financiële middelen nodig zijn.

Het project maakt deel uit van een reeks informaticaprojecten die in de toekomst, afhankelijk van de prioriteiten en de budgettaire mogelijkheden, gerealiseerd kunnen worden.

Enkele andere aanbevelingen van de resolutie ter oprichting van een nationale, publiek toegankelijke databank voor gestolen kunst en antiek goed van maart 2011 werden gevolgd. De federale gerechtelijke politie geeft bijvoorbeeld systematisch gegevens van de databank ARTIST door aan Interpol en wisselt gegevens uit met de buurlanden.

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Ik dank de minister voor het antwoord. Zullen we in het najaar het ontwerp op het politieambt kunnen bespreken? De resolutie werd immers al twee jaar geleden goedgekeurd. Graag een concrete planning.

Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. - Een werkgroep heeft meer dan tien jaar aan het ontwerp gewerkt. Het betreft een gevoelige materie. Het ontwerp wordt momenteel in de Ministerraad besproken. Ik hoop dat het zo snel mogelijk groen licht krijgt.

Wetsontwerp tot versterking van de bescherming van de afnemers van financiële producten en diensten alsook van de bevoegdheden van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten en houdende diverse bepalingen (I) (Stuk 5-2214) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp tot versterking van de bescherming van de afnemers van financiële producten en diensten alsook van de bevoegdheden van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten en houdende diverse bepalingen (II) (Stuk 5-2215)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming)

Het woord is aan de heer Rik Daems voor een mondeling verslag.

De heer Rik Daems (Open Vld), corapporteur. - Staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude, de heer John Crombez, heeft een uiteenzetting gehouden in de commissie. Het eerste ontwerp handelt over de versterking van de bevoegdheden van de FSMA inzake de bescherming van de afnemers van financiële producten en diensten en inzake markttoezicht en over de verplichtingen die financiële dienstverleners moeten naleven ter bescherming van de belangen van hun cliënten. Het bevat ook enkele bepalingen die verband houden met burgerlijke sancties. Het tweede wetsontwerp gaat in principe enkel over bepalingen die moeten worden geactualiseerd.

In de algemene bespreking kwamen de heer Laaouej, de heer Bellot, mevrouw Maes en ikzelf aan het woord. Beide ontwerpen werden goedgekeurd met tien stemmen bij één onthouding.

Tijdens de bespreking in de commissie heeft de regering zich er formeel toe geëngageerd om bij het begin van het komende parlementaire jaar enkele aspecten van de bestrijding van economisch vernietigende speculatie, in het bijzonder shorting, aan te pakken.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2872/5.)

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2873/3.)

-De artikelen 1 tot 13 worden zonder opmerking aangenomen.

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Wetsontwerp met betrekking tot de certificatie van een geregistreerd kassasysteem in de horecasector (Stuk 5-2220) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Het woord is aan de heer Claes voor een mondeling verslag.

De heer Dirk Claes (CD&V), corapporteur. - De heer John Crombez, staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude, heeft in de commissie uitgelegd wat het wetsontwerp inhoudt. Op 1 januari 2014 wordt de geregistreerde kassa in de horecasector ingevoerd. De invoering gebeurt in een eerste fase vrijwillig, maar is vanaf 1 januari 2015 verplicht in elke horecazaak waarin meer dan tien procent van de omzet gerealiseerd wordt door de verkoop van voeding.

Mevrouw Maes heeft als enige een vraag gesteld over de invoering van dat systeem. Ze vroeg wat er zal gebeuren als het systeem defect is. De staatssecretaris antwoordde dat in zo'n geval de horecazaak gedurende drie maanden met het oude systeem van bonnetjes mag werken.

Collega Daems gaf een interessante uiteenzetting over het belang van de cultuur en van de verscheidenheid in de horecasector. Hij onderstreepte dat de horecasector het niet gemakkelijk heeft. Hij noemde enkele pittoreske namen van cafeetjes waar hij graag "in de blauwe rook" vertoeft en die hij niet wil zien verdwijnen.

Hij zei dat we met dit kassasysteem ervoor moeten opletten dat sommige horecazaken die het nu al moeilijk hebben, niet helemaal ten dode zijn opgeschreven. De regering moet voldoende begeleidingsmaatregelen nemen om het horecaplan en de afspraken hieromtrent na te leven. Hij pleit ervoor dat het systeem wordt geëvalueerd en kort op de bal te spelen, zodat de werkgelegenheid in deze sector op peil blijft.

Collega Laaouej stelde dat de btw-vermindering van 21 tot 12% die op 1 januari 2010 werd ingevoerd, de regering al 750 miljoen euro heeft gekost. Hij voegde eraan toe dat op het ogenblik dat die btw-vermindering werd ingevoerd, met de sector werd afgesproken om het kassasysteem in te voeren. Die afspraak moet worden nagekomen. Hij uitte zijn bezorgdheid voor de sector, zeker in Brussel, omdat het een bijzonder levendige sector is die werkgelegenheid biedt aan mensen die minder lang gestudeerd hebben en aan allochtonen.

De heer Ahmed Laaouej (PS). - Ik wens twee zaken te verduidelijken. De 750 miljoen die ik heb genoemd, zijn berekend vanaf de inwerkingtreding van de verlaging van het btw-tarief, namelijk 1 januari 2010. Wat de laaggekwalificeerde werkzoekenden betreft die werk kunnen vinden in de horeca, heb ik geen onderscheid gemaakt tussen allochtonen en autochtonen.

De heer Dirk Claes (CD&V). - Collega Piryns merkte op dat in onze samenleving alles blijkbaar groot en gestandaardiseerd moet zijn. Ze benadrukte dat we de typische sfeer van onze horecazaken moeten bewaren, zodat ook voldoende streekgebonden producten worden aangeboden.

Ik vroeg de regering bijkomende maatregelen te nemen zodat de horeca rendabel kan blijven. Horecazaken moeten winst kunnen maken, want anders zal niemand nog zo'n zaak willen uitbaten.

De minister antwoordde dat al heel wat maatregelen zijn genomen, maar hij engageerde er zich ook toe om een evaluatie te maken. Hij wil erop toezien dat de rendabiliteit in de horeca niet onder druk komt te staan. Volgens de minister hebben nu vooral de middelgrote restaurants het zeer moeilijk; daarom zijn een aantal maatregelen specifiek op die zaken gericht. De minister zei ook dat de horecazaken die op 1 januari 2014 vrijwillig het systeem toepassen, onmiddellijk een lastenvermindering kunnen genieten. De andere zullen moeten wachten tot 1 januari 2015.

De heer Rik Daems (Open Vld). - Ik betreur dat de staatssecretaris niet aanwezig is want ik had hem graag een paar vragen gesteld, onder meer over het kwaliteitslabel dat in Oostende is ingevoerd en over het principe van de level playing field dat ook in commissie ter sprake is gekomen.

Ik ben niet gelukkig met het ontwerp dat ter stemming voorligt, maar aangezien daarover een akkoord is bij de meerderheid, zal ik het respecteren.

De invoering van het geregistreerde kassasysteem moet gepaard gaan met begeleidende maatregelen. Een aantal daarvan zijn al in werking getreden, een aantal andere nog niet. Ik denk dan aan de uitwerking van vaste contracten, de regeling van gelegenheidsarbeid en nog andere aspecten. De staatssecretaris heeft er zich in de commissie toe verbonden die tweede reeks maatregelen uitwerking te geven bij de programmawet die eind van het jaar in werking treedt.

Bij deze bespreking wil ik graag eer betonen aan het kleine café en het zogenaamde "maison du peuple" zoals die respectievelijk in Vlaanderen en in Wallonië bestonden, en vooral aan hun uitbaters. En dan denk ik bij bijvoorbeeld aan Lien van de Lodde, een vrouw die tot op hoge leeftijd in Rillaar café hield, en die getrouwd was met de Lodde, met wie mijn vader kaart ging spelen, weliswaar in het Frans, terwijl de rest van het café Nederlands sprak! Ik vermeld ook Miet Kok van de Blauwe Schuit, in Aarschot. Die mensen stonden voor volkse cafés die vandaag jammer genoeg verdwenen zijn. Ook collega Sannen heeft erop gewezen dat er in het centrum van zijn gemeente die toch 12 000 inwoners telt, geen enkel café meer bestaat.

Ik ben geen caféloper, maar ik vind dat een goed café, waar een fatsoenlijke pint wordt getapt met een behoorlijke schuimkraag, tot ons cultuurpatrimonium behoort. Spijtig genoeg gaat die traditie verloren.

Het feit dat de kassa verplicht wordt zodra meer dan 10% van de omzet uit voeding bestaat, betekent voor vele uitbaters een probleem van kostenstructuur. De minister geeft toe dat dat probleem nog niet helemaal is opgelost en dus is het ook normaal dat ik niet helemaal tevreden met het resultaat. Ik zal er dan ook nauwlettend op toezien dat tegen het einde van het jaar de door de regering beloofde flankerende maatregelen worden genomen.

Zoals ik in de commissie al zei, mag je van mij verwachten dat ik een oneindige reeks - misschien wel 8000 - amendementen ga indienen als de regering haar engagementen niet nakomt. Wie mij kent, weet dat ik in zo een geval heel vervelend kan zijn. Het is een waarschuwing die ik graag meegeef omdat de horeca mij na aan het hart ligt.

Ondanks de vrees dat een stuk van ons cultuurpatrimonium, onder meer ook door de crisis, echt in gevaar is en daarom ondersteund moet worden, zullen we de regeringsbeslissing loyaal nakomen. Maar ik zou het echt wel spijtig vinden dat we evolueren naar een soort eenheidsworst, de zogenaamde betere brasserie, die zijn klanten enkel nog opgewarmde, kant-en-klaardiepvriesproducten voorschotelt.

In dit verband zouden de collega's zich eens kunnen afvragen of het nieuwe Franse label `fait maison' geen goed alternatief is. Het label staat voor gerechten die op basis van verse producten met liefde zijn klaargemaakt. Bij zo een formule kan dan rekening worden gehouden met een level playing field, waarbij een product tot stand wordt gebracht niet alleen op basis van kosten, maar ook op basis van kwaliteit. Versta me niet verkeerd, daarmee heb ik niet gezegd dat de industriële keuken per definitie slecht is.

De horecasector is een reuzengroot bedrijf dat meer dan 200 000 werknemers telt. Het is de enige sector die alle Belgen als klant heeft. Ik hoop dat iedereen hier er alles zal aan doen opdat die sector weer de wind in de zeilen krijgt zodat we in de toekomst niet moeten zitten kniezen bij een broodje gezond en een pintje zonder schuim!

(Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune.)

Mevrouw Freya Piryns (Groen). - Ik dank de heer Claes voor zijn mondelinge verslag, dat een vrij getrouwe weergave was van de debatten in de commissie. Toch wil ik de politieke boodschap die ik in de commissie heb gebracht, hier nog even naar voren brengen.

Uiteraard zijn authentieke en verse producten en streekproducten belangrijk. Hopelijk vinden we manieren om die te blijven beschermen en om ervoor te zorgen dat onze horeca die kan blijven aanbieden. De horeca schreeuwt al jaren uit dat hij slechts moeilijk kan overleven. Gelukkig waren de commissieleden en de staatssecretaris het erover eens om een grondig debat te organiseren over alle maatregelen die de afgelopen jaren voor de horeca zijn genomen.

Zo werd ongeveer een jaar geleden de btw verlaagd. Hierbij werden beloftes gedaan en effecten in het vooruitzicht gesteld. De vraag is of die aangekondigde effecten inzake de werkgelegenheid en de overlevingskansen van de sector zijn bewaarheid. Het is een beetje jammer dat de ene maatregel na de andere wordt genomen, zonder dat eens bij de gevolgen wordt stilgestaan.

Mijn fractie steunt de nobele hoofddoelstelling van de regering en de staatssecretaris om via het registreerde kassasysteem een groot deel van het zwartwerk, dat in de horeca nu eenmaal bestaat, aan te pakken.

Ik zit dus met een dubbel gevoel. Enerzijds heb ik begrip voor de moeilijkheden waarmee de sector kampt en voor de vraag naar een meer algemeen debat. Anderzijds kan ik mij vinden in de doelstelling die met het voorliggende wetsontwerp wordt nagestreefd. Om die reden zal mijn fractie zich onthouden.

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). - Net als collega Daems vind ik het zeer belangrijk zuurstof te geven aan een sector in nood. De horeca lijdt onder de hoge loonkosten. Collega Daems en ikzelf hebben dan ook een wetsvoorstel ingediend waardoor de uitbaters in de horecasector de mogelijkheid krijgen om gelegenheidspersoneel en vast personeel overuren te laten presteren ten belope van 500 euro per maand tegen betaling van een bevrijdende solidariteitsbijdrage van 25%. Die budgettair neutrale maatregel zou onmiddellijk een positief effect sorteren.

Ik hoor vandaag talrijke senatoren aangeven dat ze de sector de hand willen reiken. Welnu, ik vraag dan ook ons wetsvoorstel in oktober zo snel mogelijk op de agenda te plaatsen en goed te keuren.

De heer Ahmed Laaouej (PS). - Ik neem akte van het feit dat de heer Daems in staat is 8000 amendementen op te stellen. Wat een prestatie!

Wat zijn wens betreft in verband met de uitwerking van een label "fait maison", stel ik hem voor dat we in de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden zouden samenwerken om te proberen snel een oplossing te vinden die een positief signaal zou geven aan de horecasector.

De heer Dirk Claes (CD&V), corapporteur. - Zoals ik straks al opmerkte is er een gevaar voor ketenvorming. Kleine horecazaken dreigen namelijk te verdwijnen en te worden opgenomen in grote ketens met een industriële manier van werken.

Een tweede gevaar bestaat erin dat de openingsuren drastisch zullen inkrimpen en dat de beschikbaarheid van de horecazaken daaronder zal lijden. Een gekapte dienst zal niet tegen te houden zijn en meer en meer voorkomen.

Ten derde mag het, zoals de staatssecretaris al heeft aangegeven, niet de bedoeling zijn om iemand met twaalf stielen en dertien ongelukken nogmaals een horecazaak te laten beginnen. Starters moeten goed worden opgeleid; het is nodig dat de sector daar op professionele wijze werk van maakt. Dat kan uiteraard haaks staan op onze horecacultuur, maar die richting is onvermijdelijk.

Ten slotte vraagt de horeca zich af waarom ook niet andere sectoren, zoals apothekers, een kassasysteem moeten invoeren. Als een sector die het al moeilijk heeft, het voorbeeld moet geven, waarom het systeem dan ook niet opleggen in andere sectoren waar het veel beter gaat?

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2902/5.)

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Wetsontwerp houdende wijziging van de artikelen 2, 126 en 145 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en van artikel 90decies van het Wetboek van strafvordering (Stuk 5-2222) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

De voorzitster. - Het woord is aan mevrouw Fauzaya Talhaoui voor een mondeling verslag.

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (sp.a), corapporteur. - Het voorliggende ontwerp gaat over de uitvoering van drie Europese richtlijnen, respectievelijk uit 2002, 2005 en 2006, over de verwerking van persoonsgegevens en bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector van de elektronische communicatie, de zogenaamde datarichtlijnen. Gisteren heeft de Kamer het ontwerp naar de Senaat overgezonden en deze ochtend is het besproken in de commissie voor Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

De staatssecretaris heeft naar aanleiding van het debat in de Kamer nogmaals toegelicht waarover het wetsontwerp gaat. Het ontwerp heeft op geen enkele wijze betrekking op het bewaren van de inhoud van de communicatie, maar enkel op de data die de operatoren thans bijhouden. Het gaat dus veeleer om de bewaring van communicatiegegevens via internet, internettelefonie en e-mailverkeer. Het ontwerp bepaalt de termijn van bewaring op twaalf maanden.

Ook vandaag bevat artikel 126 van de telecomwet reeds de verplichting data te bewaren met het oog op het opsporen en beteugelen van strafbare feiten.

Het huidige ontwerp voorziet eveneens in het beteugelen van kwaadwillige oproepen naar nooddiensten, maar ook dat is niet nieuw.

Ten slotte zal een evaluatieverslag aan het parlement worden overgezonden.

Tijdens de algemene bespreking hebben verschillende leden het woord genomen.

Mevrouw Maes van de N-VA-fractie had vragen bij de zeer ruime bevoegdheden die het ontwerp aan de Koning toekent in verband met de definitie van de gegevens ter identificatie van de eindgebruikers, de gebruikte communicatiediensten en de gebruikte eindapparatuur. Zij betreurt dat de Koning dat allemaal moet regelen, terwijl deze taak normalerwijze een prerogatief is van het parlement.

Net zoals meerdere andere commissieleden had ze ook vragen bij de termijn van twaalf maanden. In de richtlijn had de Europese Commissie voorgesteld om bij de implementatie een termijn tussen zes en vierentwintig maanden te hanteren. In het ontwerp wordt geopteerd voor een termijn van twaalf maanden.

Collega Hellings gaf heel wat kritische opmerkingen bij het ontwerp en diende enkele amendementen in. Zo vroeg hij zich af of het wetsontwerp niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, over het privéleven, en waarom we niet hebben gekozen voor de termijn van zes maanden, zoals de Europese Commissie voorstelt.

Hij vergeleek het ontwerp met gelijkaardige wetten in andere landen. Heel wat grondwettelijke hoven, meer bepaald in Roemenië Bulgarije, Tsjechië en Duitsland, hebben immers kanttekeningen gemaakt bij het feit dat de richtlijn en de omzetting ervan in nationale wetgeving de grenzen van de grondrechten aftasten.

Hij vroeg zich ook af of hotspots aan de regelgeving worden onderworpen en of de privacy dan niet nog meer wordt geschonden. Hij vroeg ook of de procureur en de onderzoeksrechter niet veel vlugger moeten worden betrokken bij het bewaren en opvragen van de data. Hij wees ook op het algemene principe van proportionaliteit, finaliteit en subsidiariteit, dat altijd van kracht is bij het aftoetsen van grondrechten.

Collega Daems stelde een vraag over het verschil tussen publieke internetadressen en privé-e-mailadressen.

Mevrouw Piryns vroeg zich af waarom deze wetgeving zo snel door het parlement moet worden gejaagd, een vraag waar we eigenlijk allemaal een beetje mee zitten. Het gaat toch om een zeer fundamentele wetgeving waarvoor we de nodige tijd moeten nemen en die we aan een nader onderzoek zouden moeten onderwerpen.

De staatssecretaris heeft zo goed mogelijk op alle opmerkingen geantwoord. In verband met de bewaartijd en de privacy wees hij er ook op dat daardoor niet alleen bewijzen van schuld, maar ook van onschuld kunnen worden geleverd. Bovendien houden de verschillende telecomoperatoren al zo lang gegevens bij. Het wetsontwerp werkt nu de grijze zones weg en geeft duidelijke regels voor het bewaren van de gegevens.

De regering heeft geopteerd voor een bewaartermijn van twaalf maanden, omdat uit onderzoek is gebleken dat met een termijn van zes maanden maar 20 tot 25% van de gevallen kunnen worden opgelost, terwijl een termijn van twaalf maanden leidt tot een oplossingsgraad van meer dan 60%.

De staatssecretaris stelde ons bovendien gerust met de mededeling dat over twee jaar een evaluatieverslag aan het parlement zal worden voorgelegd. Op dat ogenblik wordt ook bepaald of de termijn van twaalf maanden al dan niet moet worden verlengd tot 24 maanden.

Na het antwoord van de staatssecretaris kwamen de amendementen van collega Hellings aan bod. Ik heb ze daarnet al aangehaald en hij zal ze ongetwijfeld zo meteen ook zelf bespreken. Geen van de amendementen werd aangenomen.

Het wetsontwerp in zijn geheel werd goedgekeurd met 9 stemmen voor en 2 tegen.

Voor het verslag werd vertrouwen gegeven aan de rapporteurs.

De heer Benoit Hellings (Ecolo). - De belangrijkste bezwaren van Ecolo en Groen hebben uiteraard te maken met de timing. Reeds in oktober 2009 heb ik een vraag gesteld over de omzetting van deze richtlijn van 2006. In juli 2013 legt men ons echter in alle haast een tekst voor in de hoop dat we hem snel goedkeuren, zonder parlementair debat en zonder hoorzittingen met de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het wetsontwerp wil immers het fundamentele recht op de eerbiediging van het privéleven gedeeltelijk op losse schroeven zetten.

De timing is ook ongelukkig omdat we ons, enerzijds, nog in volle PRISM-schandaal bevinden en men ons, anderzijds, een wetsontwerp van slechts enkele artikelen voorlegt, vergezeld van een twintigtal bladzijden koninklijke besluiten die de kern van de omzetting uitmaken. Dat is jammer, omdat de eerbiediging van het privéleven overeenkomstig artikel 22 van de Grondwet door een wet moet worden geregeld, door ons dus.

De omzetting gaat overigens verder dan wat de richtlijn ons oplegt, vooral wat de inhoud betreft. De wet verplicht de operatoren van vaste telefonie, mobiele telefonie of internet uiteraard niet de inhoud van de communicaties te bewaren. Ook al heeft de staatssecretaris geprobeerd ons gerust te stellen, er is altijd een uitzondering mogelijk: via een andere richtlijn en dus een andere wet kan men deze gegevens over de inhoud blijvend bewaren. Als wetgever moeten wij de toepassing van de richtlijn afbakenen om ervoor te zorgen dat alleen de communicatiegegevens en niet de inhoud ervan gedurende een jaar kunnen worden bewaard. Dat is de zin van het amendement dat ik heb ingediend.

Ook de duur vinden wij problematisch. Volgens de richtlijn moeten de gegevens zes maanden worden bewaard, volgens de minister twaalf maanden. We hebben lang gediscussieerd over het feit dat de Computer Crime Unit meent dat de gegevens twaalf maanden moeten worden bewaard om hem in staat te stellen meer misdaden en problemen op te lossen. Ik heb informatie ingewonnen bij de operatoren. Zij bevinden zich dus in een illegale situatie omdat ze al bepaalde gegevens overgedragen hebben. Zo hebben Belgacom, Telenet en Mobistar deze gegevens al doorgespeeld tegen eind 2009: 69,3% van de aanvragen heeft betrekking op delicten van nul tot drie maanden oud, 22,7% heeft betrekking op delicten van drie tot zes maanden oud en 4,1% heeft betrekking op delicten van zes tot negen maanden oud.

Met andere woorden, volgens de operatoren die nu reeds samenwerken met de politie hebben meer dan 90% van de gevallen betrekking op delicten van nul tot zes maanden oud. Het is dus een kwestie van proportionaliteit: men kan delicten perfect verhinderen en de daders ervan vinden als de gegevens maar zes maanden worden bewaard.

Ook rijst de vraag over het aantal personen die toegang hebben tot deze gegevens. Ik dien in dat verband opnieuw een amendement in. Het ontwerp bepaalt immers dat de politie, het gerecht, de Veiligheid van de Staat en de Ombudsdienst voor Telecommunicatie toegang kunnen krijgen tot deze gegevens. Wij stellen voor dat alleen de directies van deze instellingen daartoe gemachtigd zijn, volgens een strikte administratieve procedure. Er moet immers op worden toegezien dat die gegevens niet onbeperkt worden rondgestuurd, en dus niet naar personen van een lager niveau. De verantwoordelijkheid voor het aanvragen van gegevens moet in elk geval bij de chefs van de diensten berusten en niet bij gewone ambtenaren.

Een onderzoekscommissie van het Amerikaanse Congres voert thans een onderzoek uit naar de oorzaken van het PRISM-schandaal. Hoewel slechts 22 personen op de hoogte waren van de PRISM-software en ze toepasten, hebben de gegevens die ze bevatte wereldwijd de voorpagina's van de kranten gehaald. Met voorliggend ontwerp weten we niet wie toegang zal hebben tot de gegevens. We kunnen ons dan ook een beeld vormen van de mogelijke lekken en dus de inbreuken op een fundamenteel recht voor tal van burgers. Alle burgers gebruiken immers hun telefoon, hun computer en het internet.

We worden geconfronteerd met een wijziging van de paradigma's. In het begin waren er aanwijzingen nodig of een begin van bewijs opdat de politie en het gerecht die aanwijzingen of dat begin van bewijs zouden proberen te bevestigen of te ontkrachten, om vervolgens een onderzoek in te stellen naar de persoon die verdacht wordt van het vergrijp of de misdaad. Dat kan nu ook al met de bijzondere onderzoeksmethodes en, onder andere, met de methodes die gebruikt worden door de Veiligheid van de Staat en de federale politie.

Met dit ontwerp keert men de werkwijze om. Men verzamelt eerst alle gegevens en voert ze in bestanden in, om er dan de waarschijnlijkheid van de eventuele schuld van personen uit af te leiden. Dat betekent dus dat men er a priori van uitgaat dat iedereen schuldig zou kunnen zijn en dat het dus nodig is over iedereen gegevens te verzamelen. Wanneer er een aanwijzing bestaat, laat onze wetgeving nu al toe om iemand, binnen strikte grenzen, af te luisteren, op vraag van een procureur of een onderzoeksrechter.

Dit ontwerp strekt ertoe ernstige strafbare feiten te vervolgen. We hebben evenwel een amendement ingediend om het soort strafbaar feit te verduidelijken dat zou moeten worden vervolgd.

Mevrouw Zoe Lofgren, afgevaardigde voor de Democraten in het Congres van de VS heeft gezegd dat de NSA in het kader van PRISM metadata, oproepnummers, gespreksduur, ... van miljoenen Amerikanen heeft verzameld. Ze voegde eraan toe dat de Amerikaanse wet, die na het Watergate-schandaal in 1978 de telefoontap en het verzamelen van gegevens mogelijk heeft gemaakt, dit slechts toeliet indien er een vermoeden bestond dat een bepaalde persoon zou kunnen overgaan tot terroristische activiteiten of misdaden. Door gegevens te verzamelen alsof het een gigantische hooiberg betreft waarin een speld verborgen ligt, gaat de NSA volgens haar te ver. De enige verantwoording van de inlichtingendiensten voor het bezit van deze miljoenen gegevens, is dat ze nuttig kunnen zijn.

Voorliggend wetsontwerp is paradoxaal. De burgers zullen zelf betalen voor het toezicht dat op hen wordt uitgeoefend. Het is immers evident dat het onderhoud en de mobilisatie van de servers om de gegevens gedurende twaalf maanden te bewaren, de operatoren geld zal kosten en dat ze dat uiteraard zullen doorrekenen aan de klant.

De meerderheid zal met kennis van zaken kunnen stemmen!

De heer Alain Courtois (MR). - Zoals telkens wanneer we spreken over telefoontap, wil ik terugkomen op één van mijn belangrijkste bekommernissen. Ons land is één van de weinige landen waar de telecomoperatoren de kosten voor de telefoontap aanrekenen aan het departement Justitie. Ik vind dat niet normaal; de operatoren zouden die kosten zelf moeten dragen als blijk van nationale solidariteit.

De heer Benoit Hellings (Ecolo). - De opmerking van de heer Courtois toont aan hoe weinig de senatoren begrijpen van de bepalingen waarover we stemmen.

De kosten voor het gebruik van de bijzondere opsporingsmethodes of de methodes voor het verzamelen van gegevens door de federale politie en de Veiligheid van de Staat vallen ten laste van de belastingplichtigen. Dat is volkomen normaal.

Het ontwerp dat we nu bespreken, heeft echter geen betrekking op het afluisteren van een persoon die verdacht wordt van een misdaad, maar op het verzamelen van gegevens van alle burgers die het net van de mobiele telefonie, de vaste telefonie of het internet gebruiken. Dat is iets heel anders, mijnheer Courtois.

In dit geval zijn het de operatoren die de kosten van een dienstverlening die de staat hen vraagt, zullen betalen en doorrekenen aan hun klanten, namelijk gegevens verzamelen volgens regels die onvoldoende strikt zijn. De burgers zullen dus betalen voor het toezicht dat op hen wordt uitgeoefend.

De heer Alain Courtois (MR). - Ik wijs de heer Hellings erop dat ik, gelet op mijn vroegere professionele ervaringen, zeer goed weet hoe de telefoontap verloopt. Telkens wanneer de discussie over dat onderwerp gaat, preciseer ik dat volgens mij de operatoren geen facturen mogen zenden naar de onderzoeksmagistraten of de parketten. Die praktijk verschilt van die in de andere landen. Ik heb het echter wel over legale telefoontap, in het kader van een vordering. Die kosten mogen niet worden aangerekend aan het departement Justitie.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2921/4.)

De voorzitster. - Op artikel 5 heeft de heer Hellings de amendementen 3, 4, 5, 6, 9 en 12 ingediend (zie stuk 5-2222/2).

-De stemming over de amendementen wordt aangehouden.

-De aangehouden stemmingen en de stemming over het wetsontwerp in zijn geheel hebben later plaats.

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (Stuk 5-2224) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo), rapporteur. - dit ontwerp werd toegelicht door de vertegenwoordigster van vice-eersteminister en minister van Binnenlandse zaken Milquet. Het strekt ertoe de geldigheid van de zonale veiligheidsplannen, die door de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie voor de periode 2009-2012 werden goedgekeurd, met één jaar te verlengen.

Het doel is rekening te houden met de nieuwe zonale veiligheidsraden, die ingevolge de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2012 werden geïnstalleerd, zodat ze hun eigen prioritieten kunnen vastleggen inzake veiligheid. Aldus zullen de nieuwe zonale veiligheidsplannen in 2013 worden voorbereid. Zo kunnen de cycli van de zonale veiligheidsplannen afgestemd worden op die van de strategische plannen voor veiligheid en preventie, die ook van kracht worden op 1 januari 2014.

De ingeroepen dringende noodzaak vloeit voort uit het feit dat de procedure voor de indiening en goedkeuring van de zonale veiligheidsplannen beperkt is in de tijd; artikel 37 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus bepaalt immers dat de ministers van Binnenlandse zaken en van Justitie binnen de twee maanden na de indiening ervan de zonale veiligheidsplannen moeten goedkeuren.

Om ervoor te zorgen dat de vierjarenplannen op 1 januari 2014 kunnen ingaan, moeten ze bij de administraties van Justitie en Binnenlandse zaken uiterlijk op 30 september 2013 worden ingediend. De zonale veiligheidsplannen zullen met ingang van 1 januari 2013 in werking treden, omwille van de rechtszekerheid voor de zones voor de voorgaande zes maanden.

Dankzij de invoering van artikel 256bis zal de goedkeuringsprocedure van de toekomstige zonale veiligheidsplannen beter kunnen georganiseerd worden, met name via een circulaire over de indiening en de goedkeuring van die plannen.

Het ontwerp werd in zijn geheel door de 11 leden eenparig aangenomen. Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor een mondeling verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2926/5.)

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Wetsontwerp tot instelling van de militaire loopbaan van beperkte duur (Stuk 5-2216) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de krijgsmacht en tot wijziging van sommige bepalingen betreffende het statuut van het militair personeel (Stuk 5-2217) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

De voorzitster. - Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming)

Het woord is aan mevrouw Matz voor een mondeling verslag.

Mevrouw Vanessa Matz (cdH), corapporteur. - Ik zal de belangrijkste elementen van dit vrij lijvige verslag overlopen.

De commissie heeft twee vergaderingen gewijd aan de bespreking van deze wetsontwerpen. In zijn uiteenzetting wees de minister erop dat sinds 2007, het jaar van de laatste grote wijzigingen aan het statuut van de militairen, de omstandigheden sterk gewijzigd zijn. Daarom moet niet alleen het huidige personeelsstatuut aangepast worden, maar moet er ook actie ondernomen worden om in de toekomst voldoende jongeren aan te trekken op de arbeidsmarkt.

Het regeerakkoord van 2011 stelt ter zake: "Om een gezonde leeftijdsstructuur te bekomen en de operationaliteit te waarborgen zal een nieuw statuut voor beroepsmilitairen opgesteld worden, dat onder meer jonge militairen voor een korte duur laat rekruteren. De herziening van het militair statuut zal bijgevolg worden verdergezet, onder meer wat betreft de mogelijkheid om een militaire loopbaan van het korte type in te voeren, zonder afbreuk te doen aan een belangrijke vereenvoudiging van deze reglementering".

In uitvoering van dit regeerakkoord en om tegemoet te komen aan de noden van Defensie, wordt een wetsontwerp voorgelegd dat de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de krijgsmacht zal moderniseren op het vlak van de personeelsstructuur, het personeelsmanagement, de militaire geschiktheid, de interne werving en de overgang.

Het tweede wetsontwerp dat wordt voorgelegd zal een statuut van beperkte duur instellen. Dit statuut zal toelaten om jongeren gedurende een periode die tot acht jaar kan oplopen, te binden aan Defensie, wat een gunstig effect zal hebben op de leeftijdspiramide.

Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan onder andere de attractiviteit van deze militaire loopbaan, de mogelijkheid tot mobiliteit en de opleiding.

Het lijkt raadzaam de dringendheid van de inwerkingtreding van de voorliggende wetsontwerpen te benadrukken. Het huidige artikel 272 bepaalt dat de wet van 28 februari 2007 immers tegen uiterlijk 31 december 2013 in werking treedt. Op deze datum zullen dan ook, via de opheffingsbepalingen, alle huidige wetten die het personeelsstatuut van de militairen bepalen, worden opgeheven.

Bijgevolg zou een wetgevende achterstand dienaangaande betekenen dat vanaf 1 januari 2014 niet langer enige consistente en bijgewerkte wettelijke grondslag zou bestaan voor het statuut van de militairen. De regelgevingsteksten zijn een tweede reden die de urgentie van de inwerkingtreding verantwoordt. Tegen 31 december 2013 moeten immers alle uitvoeringsbesluiten en andere regelgevingen concreet vorm hebben gekregen.

De krachtlijnen van de actualisering van de wet van 2007 hebben te maken met de personeelsstructuur, het competentiemanagement, de permanente evaluatie van de militairen op professioneel, fysiek en medisch vlak, de interne rekrutering, namelijk de interne verticale en horizontale overplaatsing. Sommige termijnen worden verlengd, met name inzake ontslag en re-integratie. Tot slot zijn er ook wijzigingen in verband met de begeleidingsmaatregelen voor militairen op het einde van hun contract van bepaalde duur.

Verschillende sprekers wezen op het belang van de twee ontwerpen. Ze hekelden evenwel de snelheid waarmee ze werden behandeld, dat geldt trouwens in het algemeen voor het werk van de voorbije dagen. De minister verantwoordde deze gang van zaken door het feit dat alle teksten klaar moeten zijn tegen 31 december.

Twee sprekers wezen op de absolute noodzaak van het statuut voor bepaalde duur met het oog op het omkeren van de leeftijdspiramide en het aantrekkelijk maken van een betrekking bij defensie voor jongeren.

Er werden sommige vragen gesteld over de verworven rechten, onder andere door de heer Anciaux. De minister stelde hem gerust. Er werd ook gevraagd of de fysieke omkadering volstond.

De amendementen ingediend door de N-VA werden verworpen. De ontwerpen werden deze morgen in de commissie aangenomen.

De heer Bert Anciaux (sp.a), corapporteur. - Ondanks de korte tijdspanne om de ontwerpen te behandelen, hadden we in de commissie toch de mogelijkheid om een aantal punten en bezorgdheden te bespreken. Onder meer de problematiek van de taalwetgeving kwam aan bod, met de amendementen die collega De Groote had ingediend. Het klopt dat ook andere partijen gevoelig waren voor de argumenten van de N-VA. De minister stelde evenwel uitdrukkelijk dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande taalwetgeving. Met die geruststelling werden de ontwerpen uiteindelijk aangenomen. Ook binnen het leger zelf werden de ontwerpen voldoende besproken. Alle verworven rechten blijven behouden. Bijgevolg betekenen beide ontwerpen voor veruit de meeste commissieleden een vooruitgang en een modernisering en konden ze op de steun van een ruime meerderheid rekenen.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp tot instelling van de militaire loopbaan van beperkte duur (Stuk 5-2216) (Evocatieprocedure)

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-2878/6.)

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de krijgsmacht en tot wijziging van sommige bepalingen betreffende het statuut van het militair personeel (Stuk 5-2217) (Evocatieprocedure)

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-2879/7.)

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen (Stuk 5-2227) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

De heer Francis Delpérée (cdH), rapporteur. - Het voorliggende wetsontwerp heeft betrekking op het gebruik der talen, daar het de formule regelt voor de bekrachtiging en de afkondiging van wetten door de nieuwe koning.

U weet wat de bekrachtiging inhoudt. Het is een akte van de derde tak van de wetgevende macht die erin bestaat dat de Koning, en dus zijn regering, de wil die door de twee kamers is uitgedrukt, bijtreedt. Die bekrachtiging door de Koning kan gaan over een monocamerale wet, als goedkeuring van de wil uitgedrukt door de Kamer van volksvertegenwoordigers, of over een bicamerale wet, als goedkeuring van de wil uitgedrukt door de beide kamers. Deze werkwijze is vastgelegd in de artikelen 74, 77 en 78 van de Grondwet.

De afkondiging is de akte waarmee de Koning, handelend als drager van de uitvoerende macht, de een nieuwe wet officieel invoert en het bevel geeft om de bepalingen van die wet toe te passen.

De tekst die aldus bekrachtigd en afgekondigd is, kan dan worden gepubliceerd. Dat is de derde stap waarmee de nieuwe wet algemeen bekend wordt gemaakt.

Bij het begin van de regeerperiode van een nieuwe koning, moest de wetgever de nieuwe formule voor de bekrachtiging en de afkondiging vastleggen, en bepalen dat die wet aanstaande zondag in werking treedt. Hij zal in een speciaal nummer van het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd.

De commissie voor de Justitie heeft zowel de Franstalige als de Nederlandstalige versie van die wet besproken. Sommige collega's vroegen zich af hoe het staatshoofd de wetten moet ondertekenen. Wellicht zal hij de schrijfwijze kiezen die hem het best lijkt, gelet op zijn nieuwe functies.

Sommige van onze collega's namen deze bespreking te baat om de opdracht, de bevoegdheden en de macht van de koning aan te kaarten, maar dat is een heel andere zaak; anderen beriepen zich op de noodzaak om te besparen om de invoering van een elektronische bekrachtiging en afkondiging voor te stellen.

De minister van Justitie vond dat deze mogelijkheid moet worden onderzocht, maar gaf aan dat ze ook juridische problemen zou kunnen opleveren evenals archiefproblemen die nog moeten worden opgelost. Het amendement hierover werd dus niet goedgekeurd.

De tekst werd in de commissie aangenomen door op één na alle leden.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik dank de verslaggever voor zijn correct overzicht van de bespreking in de commissie. Het is inderdaad zo dat sommigen in de commissie de gelegenheid te baat namen om een debat over de monarchie te houden. Volgens mij was dat niet de juiste plaats daarvoor. Ook de modernisering van de monarchie werd aangebracht. Ik vind dat we dat debat in alle openheid en oprechtheid moeten durven voeren, maar eventuele aanpassingen vergen ook een aanpassing van de grondwet. We kunnen die punten volgend jaar bij de herziening van de grondwet bespreken. Na de parlementsverkiezingen kunnen we dan bekijken in hoeverre sommige grondwetsartikels dienen te worden aangepast aan de situatie zoals die eigenlijk vandaag al is. In tegenstelling met wat sommige collega's beweren, speelt de monarchie eigenlijk vandaag al een protocollaire rol en heeft de Koning geen politieke functie meer. Dat was vroeger wel anders. Beide debatten moeten in een democratie uiteraard kunnen worden aangegaan, maar niet in het kader van dit wetsontwerp.

Tijdens de bespreking kwam duidelijk de wil tot uiting om de naam van de Koning in de twee talen te vermelden bij de bekrachtiging van wetten. In het Frans heeft men het over `sanctionner une loi'. In het Nederlands wordt het woord sanctioneren vandaag meestal gebruikt in de betekenis van `een straf opleggen'.

De heer Francis Delpérée (cdH). - In het Frans heeft het woord `sanctionner' ook twee betekenissen. In positieve zin betekent het de wil van iemand anders bijtreden en in negatieve zin betekent het bestraffen.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - In het Nederlands is alleen de negatieve betekenis overgebleven. De vroegere betekenis "heilig maken" is in onbruik geraakt.

Kortom, het is goed dat de Koning de wetten tekent in het Nederlands en in het Frans. Voor sommigen gaat het om een banaliteit, voor anderen is het een uiting van de modernisering van het koningschap. Een week geleden ging men er nog van uit dat het alleen in het Frans zou gebeuren.

De sp.a-fractie staat achter het amendement van de heer Vanlouwe aangaande de elektronische handtekening. Het vraagt echter wel wat tijd om de consequenties daarvan te onderzoeken en na te gaan of dit eventueel in een andere wet moet worden opgenomen.

Ik pleit voor een elektronische handtekening zodat bij een verblijf van de Koning in het buitenland de te ondertekenen documenten niet meer per vliegtuig moeten worden verstuurd. Het is zeker niet onze bedoeling de elektronische handtekening naar sint-juttemis te verschuiven, maar we moeten het probleem ook niet overhaast afhandelen. Ik pleit voor een grondig debat in oktober.

De sp.a zal dit wetsontwerp steunen.

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). - Als republikeinse partij is de N-VA tegen de erfopvolging van vader op zoon. Wij vinden dat het beter is dat een staatshoofd via verkiezingen aan de macht komt en eventueel afgestraft wordt als hij of zij de taak niet op een correcte wijze vervult.

Dit is een van de zovele wetsontwerpen die snel moeten worden goedgekeurd omdat we in dit complexe land een Koning krijgen met één naam, maar met twee schrijfwijzen; een schrijfwijze voor Vlaanderen en één voor Franstalig België. Hoe gek kan het zijn. Misschien zou het relevanter zijn te discussiëren over hoe iets efficiënt kan worden aangepakt.

Als republikeinse partij beseffen we dat er op het ogenblik in ons land jammer genoeg geen meerderheid is om een presidentieel regime in te voeren, maar vinden dat het op zijn minst noodzakelijk is om de rol van de Koning te moderniseren en in te perken tot een louter protocollaire functie.

Een van onze voorstellen in dat verband is de elektronische handtekening. Aangezien het de wens van de meerderheid is dat de Koning ook in de toekomst alle wetten moet bekrachtigen, stellen wij voor om de bekrachtiging via een elektronische handtekening te laten verlopen. Dat is eenvoudiger. Ik blijf er wel bij dat het efficiënter zou zijn dat niet de Koning, maar wel bijvoorbeeld de voorzitter van de Kamer of de Senaat de wetten bekrachtigt.

Het systeem van de elektronische handtekening is niet nieuw. Het is gebaseerd op de wet van 20 oktober 2000 waarbij een elektronische handtekening geacht wordt een volwaardige handtekening te zijn. In het Burgerlijk Wetboek werd in artikel 1322 een bepaling ingevoegd, waarin staat dat een geheel van elektronische gegevens dat aan een bepaald persoon kan worden toegerekend en het behoud van de integriteit van de inhoud van de akte aantoont, voldoet aan de vereiste van een handtekening.

Iedereen die in het bedrijfsleven actief is, maakt reeds gebruik van een elektronische handtekening. Ook voor de bekrachtiging en afkondiging van wetten is een dergelijke elektronische handtekening mogelijk. Het is een bijzonder nuttig, efficiënt en kostenbesparend instrument en biedt de mogelijkheid om snel en eenvoudig te werken.

Onder koning Albert II werden er heel wat zogenaamde koeriersvluchten vanuit Melsbroek naar de verschillende vakantieadressen van de koning ingelegd, zodat de koning van daaruit wetten of koninklijke besluiten kon ondertekenen. Via diverse parlementaire vragen zijn wij te weten gekomen dat dit vorig jaar zestigduizend euro heeft gekost. Er moesten vliegtuigen worden gecharterd en personeel worden ingeschakeld opdat de koning de wetten vanuit zijn vakantiebestemming kon ondertekenen. Tegelijkertijd werd het land geconfronteerd met een moeilijke begrotingscontrole! Het voorgestelde systeem had al kunnen worden ingevoerd, want het bestaat al sinds 2000. Blijkbaar heeft de regering er echter niet aan gedacht.

De formulering van artikel 1322 van het Burgerlijk Wetboek kan worden gebruikt. Ons amendement beoogt de elektronische handtekening toe te laten voor het ondertekenen van wetten en besluiten.

In de Kamer heeft mevrouw Turtelboom bevestigd dat dit een goed voorstel is, maar ze wou het niet op een drafje afhandelen. Ik stel echter vast dat er vandaag heel wat wetten ter stemming voorliggen die de regering wel op een drafje afgehandeld wil zien. Dit voorstel, dat door mevrouw Turtelboom, en ook door collega Anciaux, wordt erkend als een goed voorstel inzake modernisering en kostenbesparing verdient steun. Ik hoop daarom dat de meerderheidspartijen toch nog even nadenken en het vandaag goedkeuren.

De heer Bart Laeremans (VB). - We hebben vanochtend al stevig gediscussieerd over dit wetsontwerp. De minister zei dat het een technisch ontwerp betreft, waarbij het niet op zijn plaats zou zijn om over de inhoud van de koninklijke functie te spreken. Collega Anciaux, die vroeger nog voorzitter was van de Volksunie, een partij die de functie van de Koning aan banden wou leggen, komt vandaag iets vertellen dat kant noch wal raakt. Het kwam mij bijna voor als vloeken in de kerk toen ik hem hoorde zeggen dat de Koning in de praktijk zijn functie protocollair is beginnen invullen. Die uitspraak is hilarisch, en compleet in strijd met de waarheid. De heer Anciaux weet immers dat de Koning de voorbije jaren zeker een zeer belangrijke politieke rol heeft gespeeld en nog altijd speelt. Ik denk bijvoorbeeld aan zijn kersttoespraak waarin hij alle Vlaams-nationalisten in de hoek heeft gezet als populisten van de jaren 1930. Dat is een politieke uitspraak bij uitstek. Ik denk ook aan de regeringsvorming waarbij hij zeker sinds 2010 een ongelooflijk zware rol heeft gespeeld. Er kunnen boeken worden geschreven over de rol die de Koning de voorbije jaren heeft gespeeld en die geleid heeft tot een unicum in jaren, namelijk dat we nu een regering hebben die niet eens gesteund wordt door de helft van de Vlaamse Kamerleden en Senatoren. De aftredende Koning heeft dus wel degelijk een belangrijke politieke rol gespeeld. Nu we spreken over de koninklijke handtekening, was het dus wel het ogenblik om ook de functies van de Koning te bespreken. Daarvoor is een dosis politieke moed nodig, en die heeft de heer Anciaux al een aantal jaren niet meer.

De koninklijke handtekening is geen louter formalisme, het is een belangrijk deel van het politieke proces. Ik denk bijvoorbeeld aan de grote crisis die we in 1990 gekend hebben met de abortuswet. Vanmorgen heeft de heer Mahoux nog gezegd dat het toen helemaal niet om een "crisette", ging, maar om een "crise majeure", omdat de Koning weigerde zijn handtekening te plaatsen onder deze wet. Zijn handtekening is dus, jammer genoeg, fundamenteel in het democratisch proces van het land.

Vorig jaar rond deze tijd werden op het koninklijk paleis de regering en een aantal parlementsleden uitgenodigd, namelijk de leden van de Comori, de partijen die onder elkaar de staatshervorming bedisselen. Ze werden daar ontvangen voor de officiële plaatsing van de koninklijke handtekening. De andere parlementsleden kregen de zwartepiet doorgeschoven. Blijkbaar zijn er goede en slechte parlementsleden. Een echt staatshoofd die naam waardig, dat zichzelf en zijn volk respecteert, staat boven het politieke gewoel, niet middenin. Het was voor mij de grootste vernedering, de grootste krenking van mijn parlementaire waardigheid sinds ik sedert 1995 zitting heb in het parlement. Ik vind dat het niet kan dat een staatshoofd partij trekt, dat hij sommige politici met veel aplomb en luister op het paleis ontvangt vóór de camera's, en dat hij niets te maken wil hebben met de anderen: de slechteriken, de dommeriken, de viezeriken.

Zelfs voor zijn afscheidslunch op het paleis moesten we vaststellen dat, tenzij ik mij zou vergissen, de Koning bepaalde partijen niet heeft uitgenodigd, zeker de onze niet en ik denk ook de N-VA niet. Dat is toch wel beneden alle peil! Het is gênant, het toont aan wie de vriendjes zijn, wie naar het diner mag komen.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - U mag zondag komen.

De heer Bart Laeremans (VB). - Ik zal zondag met alle plezier thuis blijven. De Koning had evenwel de beleefdheid kunnen hebben om de confederalistische partij uit te nodigen.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Laat de N-VA dat dan zelf zeggen.

(Voorzitter: de heer Armand De Decker, ondervoorzitter.)

De heer Bart Laeremans (VB). - Wij zouden inderdaad niet gegaan zijn, maar ik stel vast dat enkel de vriendjes van de Comori-partijen uitgenodigd zijn en dat de confederalisten die toch nog altijd een klein beetje in België geloven, ook niet uitgenodigd zijn.

Daarnet in de commissie hebben we kritische opmerkingen aangevoerd, met name dat die handtekening van de koning zeer belangrijk is en dat het nu het goede moment is om die bevoegdheid te ontnemen of de koninklijk macht minstens in te perken, na jaren van palaveren over het evolueren naar een louter protocollaire functie. Daar is niets van terechtgekomen. Later zal het de Koning zijn die zelf de inperking van zijn eigen bevoegdheden zal moeten ondertekenen. Dat zal veel moed vergen van de politicus die daarmee naar het paleis moet trekken.

Als antwoord kregen we van de minister een uitvoerige, bijna lyrische uiteenzetting over de etymologie van de naam Filip, die de naam was van de vader van Alexander de Grote, en waaraan een hele reeks kwaliteiten verbonden zouden zijn, die we evenwel niet kunnen associëren met de persoon van de nieuwe koning. We geloven niet dat hij zo plots die omslag kan maken.

Als men dan toch Griekse woorden wil analyseren, laten we dan even kijken naar de betekenis van het woord democratie. In een democratie regeert het volk en bepaalt het volk wie in de regering zit en niet het koningshuis. Dat zou pas een opmerkelijk signaal zijn, dat we eindelijk de democratie in dit land zouden invoeren. Maar dat gebeurt niet, België is nooit een echte democratie geweest, want de Vlaamse meerderheid werd altijd aan banden gelegd. Voor ons kan een echte democratie enkel gepaard gaan met de verkiezing van het staatshoofd als vertegenwoordiger van het land. Daarom kiezen we voor de republiek als staatsvorm. Om die reden zijn we ook niet gehecht aan België. Zolang België bestaat zal het een koninkrijk blijven omdat langs Franstalige zijde niemand eraan denkt de koning te vervangen door een verkozen staatshoofd.

Daarom besluit ik: leve de Vlaamse republiek!

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2940/4.)

De voorzitter. - De heer Vanlouwe heeft amendement 1 ingediend (zie stuk 5-2227/2) dat ertoe strekt een nieuw artikel 2/1 in te voegen.

-De stemming over het amendement wordt aangehouden.

-De aangehouden stemming en de stemming over het wetsontwerp in zijn geheel hebben later plaats.

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (Stuk 5-2218) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Het woord is aan de heer Daems voor een mondeling verslag.

De heer Rik Daems (Open Vld), corapporteur namens de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden. - De staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude, de heer Crombez, en de staatsecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten, de heer Bogaert, gaven een inleidende uiteenzetting.

Het ontwerp bevat heel wat maatregelen. Zowat alle collega's hebben aangegeven dat de budgettaire inspanning die met dit ontwerp wordt gerealiseerd zeer omvangrijk is. Over de grenzen van oppositie en meerderheid heen werd de mening gedeeld dat België, met de deelstaten, budgettair op het goede spoor zit. Dat wordt ook door de financiële markten erkend.

De heren Laaouej, Bellot, Schouppe en Mampaka, mevrouw Maes en ik zelf namen het woord.

Een van de elementen die bijzondere aandacht kreeg, was de fairness tax. De minister van Financiën heeft op enkele specifieke vragen daarover van de heer Schouppe antwoord gegeven.

Ik maak van deze gelegenheid gebruik om twee vragen te richten aan de minister zodat het antwoord in het verslag kan worden opgenomen. De voorliggende tekst kan immers zo worden geïnterpreteerd dat een dubbele belasting wordt gecreëerd. Krachtens een andere mogelijke interpretatie zouden reeds belaste of vrijgestelde bedragen nogmaals worden belast.

De eerste vraag heeft betrekking op een aanvulling van artikel 207, lid 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen. De initiële bedoeling van die aanvulling met de woorden `noch op de dividenden als bedoeld in 219ter' strekt ertoe dat geen aftrekken zoals vorige verliezen, een notionele intrestaftrek, octrooiaftrek, investeringsaftrek en andere kunnen worden afgetrokken van de dividenden welke als berekeningsgrondslag voor de fairness tax worden gebruikt. Evenwel leidt voormelde mogelijks ongelukkig geformuleerde aanvulling tot andere niet-beoogde effecten, met name tot een belastingheffing in de fairness tax aan 5%, maar ook tot een bijkomende, dubbele belastingheffing in de vennootschapsbelasting aan 33,99%. Kan de minister toelichting geven zodat die onduidelijkheid, mocht ze al bestaan, kan worden weggewerkt?

De tweede vraag heeft betrekking op de definitie van de noemer in artikel 219ter, §4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, die aanleiding kan geven tot verwarring - en volgens mij dat ook doet - en in voorkomend geval kan leiden tot een niet-gewilde belasting van uitdrukkelijk vrijgestelde of afzonderlijke belaste inkomsten. Het gaat onder meer om inkomsten zoals meerwaarden op aandelen, inkomsten uit een tax shelter, de terugbetaling van niet-aftrekbare belastingen en winstcorrecties ingevolge artikel 185, §2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, die onrechtstreeks zouden worden onderworpen aan de fairness tax, hoewel ze uitdrukkelijk van vennootschapsbelasting zijn uitgesloten.

Ik heb de minister cijfervoorbeelden gegeven. Als hij na het aanvullende verslag van de heer Laaouej zo vriendelijk wil zijn om duidelijkheid te verschaffen over beide punten, dan zou dat het parlementaire werk ten goede komen.

De heer Ahmed Laaouej (PS), corapporteur namens de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden. - De heer Daems heeft de algemene structuur van het voorliggende wetsontwerp geschetst. Hij heeft daarnaast enkele punten aangestipt.

Ik voeg er één punt aan toe, namelijk de invoering van de bepaling met het oog op een optimaal begrip van de problematiek van juridische structuren die ons interne recht niet kent, bijvoorbeeld de trusts, waaraan bijzondere aandacht wordt besteed in het wetsontwerp. Dat is een positieve evolutie.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Het wetsontwerp bevat heel wat bepalingen, die de staatssecretarissen Bogaert en Crombez in de commissie hebben toegelicht.

Voor de zoveelste maal dient de regering een wetsontwerp in met maatregelen in het kader van een begrotingscontrole. In tegenstelling tot heel wat andere EU-landen is de Belgische regering erin geslaagd ernstige besparingen door te voeren zonder de mensen echt pijn te doen. Ik beweer niet dat de burgers niets zullen voelen, maar in vergelijking met andere landen komen ze er zeker goed van af.

In de commissie is gesproken over een verhouding van 60% besparingen en 40% nieuwe belastingen. In 2014 zal het gaan om 70% besparingen en 30% nieuwe belastingen.

Een belangrijk maatregel is dat advocaten btw-plichtig worden. Ik maak me in dat verband wat zorgen over de betaalbaarheid van juridische bijstand voor mensen die het financieel moeilijk hebben. Daarvoor moet echt een oplossing worden gezocht. Ik heb van de minister van Financiën begrepen dat met de balies wordt nagegaan op welke manier de rechtshulp kan worden gevrijwaard en of verzachtende maatregelen mogelijk zijn.

Ik wil nog even uitweiden over één specifiek punt. In Kamer en Senaat is veel gesproken over het advies van de Raad van State waaruit bleek dat de uitzonderingsbepalingen voor de KMO's inzake de fairness tax onvoldoende waren gemotiveerd.

Op het ogenblik echter worden de KMO's al op heel vele domeinen apart behandeld. In de commissievergadering heeft staatssecretaris Bogaert omstandig aangetoond dat er nu al heel vele uitzonderingsmaatregelen voor KMO's bestaan.

De fairness tax is gericht op de bedrijven die tot dusver geen belastingen betalen, maar wel dividenden uitkeren. De inkomsten die ze oplevert, zullen opnieuw worden geïnjecteerd in de economie, met name in steunmaatregelen voor KMO's. Dat moet toch de goedkeuring van de overgrote meerderheid van de collega's kunnen wegdragen.

De fairness tax kadert in een internationale tendens om belastingen te heffen wanneer er grote bedrijfswinsten worden uitgekeerd. Dat staat te lezen in aanbevelingen van de OESO en zal eveneens aan de orde zijn op de komende top van de G20. Zoals collega Schouppe reeds heeft aangetoond, wordt de fairness tax niet geheven op al belaste reserves en zal ze pas vanaf 2014 ingang vinden.

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld), rapporteur namens de commissie voor de Sociale Aangelegenheden. - Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (Stuk Kamer, nr. 53-2891/001). Het werd op 17 juli 2013 door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen met 88 tegen 49 stemmen. Het werd op 18 juli 2013 overgezonden aan de Senaat en op dezelfde dag geëvoceerd.

De commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft het wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 16 en 18 juli 2013 in aanwezigheid van mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, en van minister Monica De Coninck, minister van Werk. Met toepassing van artikel 27, 1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie de bespreking van dit wetsontwerp aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De aan de commissie voor de Sociale Aangelegenheden toegewezen artikelen van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen in hun geheel worden aangenomen met 7 tegen 2 stemmen. Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van een mondeling verslag aan de plenaire vergadering.

Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). - Ik ben gechoqueerd door de uitspraak van de heer Anciaux die er zich over verheugt dat deze regering als enige in Europa erin slaagt ervoor te zorgen dat de mensen de gevolgen van de crisis niet voelen. Ik geloof best dat wij die gevolgen niet persoonlijk voelen. Terloops wil ik erop wijzen dat we toch maar hebben beslist om de kleine maatregel die we genomen hadden om bij te dragen aan de gemeenschappelijke inspanning, niet te handhaven. Alvorens zo schaamteloos te zeggen dat de mensen de gevolgen van de crisis niet voelen, zou de heer Anciaux misschien eens kunnen gaan praten met de mensen op straat.

Ik vermeld enkele van de jongste maatregelen: degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen, verstrenging van de voorwaarden voor tijdskrediet, verlenging van de wachttijd.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Dat is plat populisme. Dat ben ik van u niet gewoon.

Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). - Dat is geen populisme, het is de realiteit. Durven beweren dat België erin geslaagd is om de burger de gevolgen van de getroffen maatregelen niet te laten voelen, dat is schaamteloos, mijnheer Anciaux!

De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. - Ik antwoord graag op de vragen van de heer Daems.

Zijn eerste vraag betrof het risico op dubbele belasting. Volgens de berekening bepaald in amendement nummer 17 - artikel 45 (nieuw) - wordt de grondslag voor de afzonderlijke aanslag gevormd door het positieve verschil tussen het voor het belastbare tijdperk bruto uitgekeerde dividend, enerzijds, en het uiteindelijke fiscale resultaat dat daadwerkelijk onderworpen is aan het tarief in de vennootschapsbelasting, anderzijds.

Dat betekent dat de belastbare basis die finaal dient voor de vennootschapsbelasting, niet opgenomen wordt in de grondslag van de afzonderlijke aanslag. Die wordt er precies van afgetrokken, waardoor er geen sprake kan zijn van een dubbele belasting.

De bepaling in het artikel 207, tweede lid van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992 zoals ingevoerd door amendement nummer 15 - artikel 43 (nieuw) - bevestigt dat de fairness tax een afzonderlijke aanslag is.

Hierdoor zijn de aftrek en compensatie van vorige verliezen niet van toepassing op de grondslag van de fairness tax. Ik verwijs hierbij ook naar de bepalingen van artikel 219ter, §1, 2e lid, van het ontwerp, die duidelijk vastleggen dat de grondslag van de fairness tax op geen enkele manier kan worden verminderd. De toevoeging in artikel 207 is slechts ten overvloede de bevestiging hiervan.

Dan kom ik nu tot het antwoord op de tweede vraag. Artikel 219ter, §4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen bepaalt hoe de "noemer" moet worden berekend. Er wordt daar verwezen naar "het resultaat van het belastbaar tijdperk na de eerste bewerking". Zo wordt het ook verduidelijkt in de verantwoording. Er kan geen onduidelijkheid bestaan over de bedoeling van deze wetsbepaling.

Artikel 74 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen bepaalt hoe het resultaat van het belastbaar tijdperk na de eerste bewerking moet worden vastgesteld. De eerste interpretatie in het voorbeeld van de heer Daems geeft dus de bedoeling van de wetsbepalingen weer.

Ik kom dan bij de opmerking van de heer Anciaux dat het wetsontwerp volgens de Raad van State onvoldoende verantwoordt waarom de fairness tax alleen op grote ondernemingen wordt toegepast. Ik merk op dat er in ons Wetboek van de inkomstenbelastingen bij herhaling een onderscheid wordt gemaakt tussen grote en kleine ondernemingen in de zin van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen. Zo kan ik verwijzen naar de verhoogde aftrekbaarheid van kosten voor beveiliging en bewaking, in artikel 185quater, naar de vrijstelling voor de investeringsreserve, in artikel 194quater, naar het opleggen van afschrijvingen op maandbasis in de plaats van op jaarbasis, in artikel 196, naar de regels inzake de investeringsaftrek, in artikel 201, naar de hogere rente voor de aftrek voor risicokapitaal, in artikel 205quater, en ten slotte naar de onlangs ingevoerde verlaging van het tarief in de personenbelasting tot 15% voor dividenden van nieuwe aandelen op naam die ononderbroken in volle eigendom zijn gehouden vanaf de kapitaalinbreng en de regeling ter zake voor de liquidatiebonus.

Voor de fairness tax geldt in het bijzonder dat rekening moet worden gehouden met de internationale evolutie. Op internationaal vlak moet het onderscheid tussen grote en kleine ondernemingen immers worden beschouwd in het kader van het BEPS-actieplan, het Addressing Base Erosion and Profit Shifting Plan, dat de OESO op 25 juni 2013 heeft goedgekeurd. Het plan wordt ook gedragen door de G20 die het op hun vergadering van 19 en 20 juli zullen bespreken. Het BEPS-actieplan focust op maatregelen om belastingfraude en belastingontduiking in de internationale context beter te bestrijden. Momenteel worden zes acties van het plan als prioritair beschouwd, waaronder de aanbeveling om de erosie van de belastbare basis te beperken die voortkomt uit het gebruik dat ondernemingen kunnen maken van de verschillende nationale wetten. In het bijzonder multinationals en grote ondernemingen, die een belangrijke mobiele internationale activiteit hebben en dus gebruik kunnen maken van de verschillende nationale wetgevingen, behoren tot de doelgroep.

De voorgestelde fairness tax zal inderdaad tot resultaat hebben dat een onderneming die de Belgische fiscale wetgeving toepast om winsten te kunnen uitkeren, terwijl die winsten nauwelijks worden belast, alsnog aan een belasting wordt onderworpen. Het is dus in het kader van de internationale evolutie verantwoord dat de maatregel enkel wordt toegepast op de grote ondernemingen en niet op de KMO's, zoals gedefinieerd door artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen.

De heer Rik Daems (Open Vld). - Ik dank de minister voor zijn antwoord, dat de zaken heeft verduidelijkt.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissies is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2891/8.)

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het sociaal strafrecht (Stuk 5-2219)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Het woord is aan mevrouw Saïdi voor een mondeling verslag.

Mevrouw Fatiha Saïdi (PS), rapporteur. - Dit verplicht bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering en werd er eenparig aangenomen op 17 juli 2013 door de 138 aanwezige leden. Het werd aan de Senaat overgezonden op 18 juli 2013.

De commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat heeft de behandeling van dit wetsontwerp aangevat voor de eindstemming in de Kamer. De commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft vergaderd op 16 en 18 juli 2013 in aanwezigheid van de minister van werk, mevrouw Monica De Coninck.

De minister van Werk verklaarde dat voorliggend wetontwerp gewoon een aanvulling van artikel 2 van de wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het sociaal strafwetboek regelt, die tot doel heeft een beroepsmogelijkheid te installeren tegen de mededeling van sociale inspecteurs in het kader van hun bevoegdheid tot instelling van een hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling in het geval van tewerkstelling van illegalen.

De wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het sociaal strafrecht voorziet, in haar artikel 2, in de mogelijkheid voor eenieder die van oordeel is dat zijn rechten worden geschaad beroep aan te tekenen tegen de maatregelen die zijn genomen door, onder andere, de sociaal inspecteurs. De bevoegdheid in kwestie van de sociale inspecteurs werd opgenomen in het Strafwetboek, en bovendien legde de Europese Unie de verplichting op een systeem van hoofdelijke aansprakelijkheid in te voeren. Dat systeem dat in België werd ingevoerd is evenwel niet nieuw.

De minister wees ook op de draagwijdte van artikel 49/2 van het Sociaal Strafwetboek waardoor de sociaal inspecteurs de aannemers, bedoeld in artikel 35/9 en 35/10 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, schriftelijk in kennis kunnen stellen dat hun rechtstreekse of onrechtstreekse onderaannemer, een of meer illegaal verblijvende onderdanen van derde landen tewerkstelt.

Verder kunnen de sociaal inspecteurs de opdrachtgevers bedoeld in artikel 35/11 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, schriftelijk in kennis stellen dat hun aannemer of onderaannemer, een of meer illegaal verblijvende onderdanen van derde landen tewerkstelt.

Die kennisgeving vermeldt het aantal en de identiteit van de illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, de identiteit en het adres van de werkgever die de illegaal verblijvende onderdanen van derde landen heeft tewerkgesteld, de plaats waar de illegaal verblijvende onderdanen van derde landen de bedoelde prestaties hebben geleverd en tot slot de identiteit en het adres van de bestemmeling van de kennisgeving.

De artikelen 1 tot 3 en het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het sociaal strafrecht in zijn geheel worden aangenomen met 8 stemmen tegen 1 stem. De tekst aangenomen door de commissie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2892/4.)

-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Wetsontwerp betreffende de modernisering van het arbeidsrecht en houdende diverse bepalingen (Stuk 5-2221) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Het woord is aan mevrouw Detiège voor een mondeling verslag.

Mevrouw Leona Detiège (sp.a), rapporteur. - Dit wetsontwerp werd gisteren 17 juli 2013 door de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurd. Het wetsontwerp werd vandaag 18 juli 2013 aan de Senaat overgezonden en geëvoceerd.

De commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft het wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 16 en 18 juli 2013, in aanwezigheid van mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. De minister gaf aan dat het ontwerp de omzetting in wet bevat van het deelakkoord dat de groep van tien op 22 februari 2013 sloot over de modernisering van het arbeidsrecht. Daarnaast geeft het ook een wettelijke basis voor de uitvoering van het deelakkoord dat diezelfde dag bereikt werd over de verlenging van een aantal lopende akkoorden.

Het ontwerp werd uitgewerkt in zeer nauwe samenwerking met de sociale partners binnen de NAR, die tijdens de omzetting van de deelakkoorden in legistieke teksten nog een aantal preciseringen en verfijningen aanbrachten.

Het onderdeel over de modernisering van het arbeidsrecht omvat een wijziging van de arbeidswet van 16 maart 1971, waardoor de zogenaamde interne grens en het overurenkrediet worden opgetrokken. Volgens de huidige regels mag een werknemer in de loop van een trimester maximaal 65 overschrijdende uren boven de normale wekelijkse arbeidsduur cumuleren. Via voorliggend wetsontwerp wordt deze overurengrens nu wettelijk vastgelegd op 78 uur per trimester en 91 indien referteperiode wordt verlengd tot één jaar. Die jaargrens van 91 uren kan worden opgetrokken tot 130 uren. Bij sectorale cao kan deze maximale grens op 143 uren worden gebracht. De bijkomende uren geven, behalve recht op een overloon, ook recht op inhaalrust.

Daarnaast wordt ook de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen aangepast op het vlak van de annualisering van de arbeidstijd. Het wetsontwerp zorgt ervoor dat cao's, die de referteperiodes in het artikel 26bis van de arbeidswet verlengen, automatisch in het arbeidsreglement worden ingevoegd, zonder dat nog een procedure tot wijziging van het arbeidsreglement is vereist.

In de wetten van 24 december 1999 en van 27 december 2006 worden een aantal voorbijgestreefde artikelen geschrapt.

De termijn voor de bijdragevrijstelling voor eenmalige innovatiepremies wordt verlengd tot 1 januari 2015.

Tijdens de algemene bespreking vroeg mevrouw Sleurs waarom de regering niet van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd volledig te implementeren. Die richtlijn betreft onder meer de rusttijden, waarvan in bepaalde omstandigheden kan worden afgeweken. De aangelegenheid is niet zonder belang, met name voor de verpleegkundigen.

Minister De Coninck antwoordde dat ze goed van deze problematiek op de hoogte is. Ze wenst nu geen stappen te doen, maar ze zou de bekommernis in het achterhoofd houden wanneer de onderhandelingen over ander voorstellen zouden plaatsvinden.

Het wetsontwerp betreffende de modernisering van het arbeidsrecht en houdende diverse bepalingen in werd aangenomen met 8 stemmen tegen 1. Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van een mondeling verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2904/4.)

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Wetsontwerp houdende de Spoorcodex (Stuk 5-2210) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp houdende invoeging van een titel 7/1 in de wet van (...) houdende de Spoorcodex, voor wat betreft de aangelegenheden als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet (Stuk 5-2211)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming)

Het woord is aan de heer Bellot voor een mondeling verslag.

De heer François Bellot (MR), corapporteur. - Sinds de inwerkingtreding van richtlijn 91/440 van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, zijn er een aantal Europese richtlijnen uitgevaardigd. Die richtlijnen hebben geleid tot het aannemen van verschillende wetten in België. Als gevolg van die talrijke omzettingen in Belgisch recht van de Europese richtlijnen inzake veiligheid op het spoor, interoperabiliteit en gebruik van de spoorweginfrastructuur kan het huidige regelgevend kader soms onduidelijk zijn, omdat er veel teksten zijn over hetzelfde onderwerp.

Het voorliggend ontwerp strekt ertoe de volgende wetten te coördineren: de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur, de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen en de wet van 26 januari 2010 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Gemeenschap.

De algemene doelstelling bestaat erin een samenhangende en bevattelijker wettekst op te stellen. De drie betrokken wetten bevatten immers veel kruisverwijzingen die ertoe kunnen leiden dat de spoorwegreglementering moeilijk te begrijpen is. Aangezien de betrokken wettelijke bepalingen een onderdeel vormen van een algemeen kader van geleidelijke openstelling voor de concurrentie in de spoorwegsector, moet worden gezorgd voor de harmonisatie van de gebruikte terminologie en van de toepassingsgebieden.

Sommige artikelen moeten eveneens verduidelijkt of zelfs verbeterd worden omdat ze louter vormelijke fouten bevatten die mettertijd aan het licht zijn gekomen. Bovendien moeten andere substantiële wijzigingen ondergebracht worden in het kader van deze spoorwegwetten, met name als gevolg van de vragen en opmerkingen van de Europese Commissie. Het is immers noodzakelijk ervoor te zorgen dat de Belgische staat volledig voldoet aan zijn Europese verplichtingen.

Sommige inhoudelijke wijzigingen zijn ook onontbeerlijk gebleken als gevolg van concrete problemen die opgedoken zijn bij de toepassing van wetgevende principes in de spoorwegmaterie. Het lag dan ook voor de hand om dat te verhelpen, rekening houdend met de verworven ervaring sinds het ogenblik dat de wetten waarop dit wetsontwerp slaat, werden aangenomen.

Er werd ook beslist de wijze waarop de verschillende bepalingen zich tot elkaar verhouden te herzien, teneinde ervoor te zorgen dat de teksten bevattelijker en duidelijker zijn. Die codificatie biedt ook de mogelijkheid de toekomst voor te bereiden door de omzetting te vergemakkelijken van de richtlijn van 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte. Die richtlijn strekt ertoe het eerste spoorwegpakket grondig te hervormen. Ze is gepubliceerd in december 2012 en moet tegen juni 2015 worden omgezet door de lidstaten.

Een aantal belangrijke punten werden aangestipt tijdens de algemene bespreking. Alle leden hebben onderstreept dat die codificatie zeer belangrijk is en de nodige duidelijkheid biedt. Mevrouw Talhaoui, de heer Schouppe en ikzelf hebben enkele verduidelijkingen gevraagd. De staatssecretaris heeft ons de gewenste details gegeven.

De leden van de commissie hebben het ontwerp aangenomen met acht stemmen bij één onthouding.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp houdende de Spoorcodex (Stuk 5-2210) (Evocatieprocedure)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2855/5.)

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp houdende invoeging van een titel 7/1 in de wet van (...) houdende de Spoorcodex, voor wat betreft de aangelegenheden als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet (Stuk 5-2211)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2856/1.)

-De artikelen 1 tot 8 worden zonder opmerking aangenomen.

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Wetsontwerp tot creatie van het kader voor het invoeren van intelligente vervoerssystemen en tot wijziging van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid (Stuk 5-2225) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

De heer Richard Miller (MR), corapporteur. - De commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden van de Senaat heeft het wetsontwerp tot creatie van het kader voor het invoeren van intelligente vervoerssystemen en tot wijziging van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid onderzocht.

Door de richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende het kader voor het invoeren van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen, de zogenaamde ITS-richtlijn, werd een grote stap gedaan naar de invoering van intelligente vervoerssystemen op het grondgebied van de Europese Unie.

De ratio legis van de ITS-richtlijn kan als volgt worden samengevat: "Intelligente vervoerssystemen zijn geavanceerde toepassingen die, zonder intelligentie als zodanig te belichamen, gericht zijn op het aanbieden van innovatieve diensten inzake verschillende vervoerswijzen en verkeersbeheer en die uiteenlopende gebruikers in staat stellen zich beter te informeren en veiliger, meer gecoördineerd en `slimmer' gebruik te maken van vervoersnetwerken."

Die richtlijn is des te belangrijk daar België een internationaal verkeerscentrum is. Ons wegen- en snelwegennet heeft een grote dichtheid en wordt bovendien zeer intens gebruikt.

De federale regering is dus, in overleg met de gewesten, overgegaan tot de omzetting van de richtlijn.

Het huidige wetsontwerp omvat ook de geharmoniseerde terbeschikkingstelling van een interoperabele noodoproepdienst - eCall - in heel de Europese Unie via het nummer 112.

Verschillende commissieleden - de heren Schouppe, Daems, Bellot en ikzelf - hebben vragen gesteld over de bepalingen betreffende de waarborgen voor het respect van de fundamentele rechten zoals de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en, uiteraard, van het recht vrij te gaan en te staan.

Alle sprekers hebben gewezen op de noodzaak van de bepalingen van het wetsontwerp teneinde de veiligheid en de doorstroming van het verkeer te verhogen, maar ook om de technologische evolutie van de vervoerswijzen te kunnen integreren.

De staatssecretaris was het daar roerend mee eens en antwoordde dat, in overeenstemming met het advies van de Raad van State, dat aanbeveelt rekening te houden met het advies van de Commissie ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de tekst van het wetsontwerp de verschillende punten van het verslag van voormelde commissie heeft geïntegreerd.

Het ontwerp werd aangenomen met negen stemmen voor bij één onthouding.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2943/4.)

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Wetsontwerp tot bekrachtiging van het koninklijk besluit van 21 december 2012 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 juli 2002 betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen (Stuk 5-2229) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Het woord is aan mevrouw Winckel voor een mondeling verslag.

Mevrouw Fabienne Winckel (PS), corapporteur. - De voorliggende tekst valt onder de optioneel bicamerale procedure. Het wetsvoorstel werd op 17 juli in de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen en vandaag overgezonden aan de Senaat.

In zijn inleidende uiteenzetting verklaarde de heer Wathelet, staatssecretaris, dat de voorliggende bepalingen strekken tot bekrachtiging van een koninklijk besluit van 21 december 2012, dat met inachtneming van de bevoegdheidsverdeling op 1 augustus 2012 retroactief in werking is getreden.

Conform de elektriciteitswet moet het koninklijk besluit worden bekrachtigd binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding ervan, met name uiterlijk op 31 juli 2013, zo niet zou de wetgever de markt van de hernieuwbare energie in verwarring brengen.

Er werden geen opmerkingen gemaakt over de bepalingen tijdens de algemene bespreking. De tekst werd dus eenparig aangenomen door de elf aanwezige leden.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor een mondeling verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2948/3.)

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Wetsontwerp betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank (Stuk 5-1189)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Het woord is aan mevrouw Khattabi voor een mondeling verslag.

Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo), corapporteur. - De tekst werd ons door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden.

De belangrijkste amendementen hebben betrekking op drie elementen. Indien nodig kan mevrouw Defraigne een verduidelijking of een correctie aanbrengen.

Een eerste element heeft betrekking op het feit dat de functies van het openbaar ministerie in geval van verlof of ziekte worden uitgevoerd door vervangende magistraten die geen opleiding hebben gevolgd.

Een tweede element betreft de bevoegdheid van de familierechtbank inzake vereffening en verdeling. Na een grondige bespreking in de commissie voor de Justitie van de Senaat werd beslist dat de vereffening en de verdeling onder bepaalde voorwaarden niet meer behandeld wordt door de familierechtbank.

Het derde element gaat over het begrip "paar". De notie "feitelijk samenwonende" wordt geschrapt, alleen wettelijk samenwonende paren kunnen voor de familierechtbank verschijnen. Feitelijk samenwonenden kunnen zich niet tot deze rechtbank wenden. Deze bepaling gaf aanleiding tot algemene verbazing in de commissie, want hiermee wordt een realiteit in onze samenleving miskend en wordt een deel van onze bevolking de facto uitgesloten.

Tijdens de besprekingen werd benadrukt dat de bevoegdheden van de Senaat steeds verder verschrompelen, maar dat alle senatoren willen dat, zolang de Senaat bestaat, hun werk wordt gerespecteerd. Het is niet de eerste keer dat een commissie deze opmerking maakt.

Een lid van de oppositie protesteerde tegen de manier waarop we hebben moeten werken. Het verslag van de Kamer was niet ter beschikking en het was dus niet gemakkelijk te achterhalen welke wijzigingen er aan de oorspronkelijke tekst werden aangebracht. Het wetsontwerp werd uiteindelijk aangenomen met één onthouding en één tegenstem.

Mevrouw Els Van Hoof (CD&V), corapporteur. - Ter aanvulling van het uitstekende verslag van mevrouw Khattabi, kan ik nog zeggen dat het wetsontwerp werd aangenomen met 10 stemmen voor bij 1 tegenstem en 1 onthouding.

De commissieleden zijn blij dat het wetsontwerp uiteindelijk werd goedgekeurd, maar betreuren de wijze waarop de discussie moest worden gevoerd en het gebrek aan coherentie tussen Kamer en Senaat. Het probleem van de juridische definitie van een "paar", of "couple" in het Frans, moet inderdaad verder worden uitgeklaard. We hebben echter geopteerd deze discussie nu niet te voeren om de stemming over het wetsontwerp niet op de lange baan te schuiven.

Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo), corapporteur. - Ik wens nog een toelichting te geven bij mijn onthouding bij de stemming in de commissie. Ze heeft geen betrekking op de inhoud van het ontwerp. Ik wou enkel mijn ongenoegen uiten over de manier waarop de besprekingen in de commissie werden georganiseerd. Het verslag van de Kamer was niet ter beschikking en de minister herinnerde zich niet welke elementen gewijzigd waren.

In de plenaire vergadering zullen we de tekst echter wel steunen.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-682/22.)

-De artikelen 1 tot 274 worden zonder opmerking aangenomen.

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken met het oog op de oprichting van een DNA-gegevensbank "Vermiste personen" (van mevrouw Inge Faes c.s.; Stuk 5-1633)

Algemene bespreking

De heer Guy Swennen (sp.a), rapporteur. - Ik verwijs naar het schriftelijk verslag van voor de terugzending naar de commissie.

Op basis van de brief van de voorzitter van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer werden echter tijdens de bespreking vanmiddag in de commissie voor de Justitie nog twee amendementen ingediend. Het eerste amendement betreft de definitie van een onrustwekkende verdwijning; het verwijst naar de criteria die ook door de procureur des Konings worden gebruikt. Een tweede amendement betreft de mogelijkheid voor de bloedverwanten om de verwijdering van hun gegevens uit de DNA-gegevensbank "Vermiste personen" te vragen.

Beide amendementen en het geamendeerde wetsvoorstel in zijn geheel werden in de commissie voor de Justitie eenparig aangenomen.

Mevrouw Inge Faes (N-VA). - Ik dank de rapporteur voor de toelichting, evenals de minister van Justitie en de collega's voor de constructieve samenwerking in de commissie. Het voorstel is een stap voorwaarts om vermiste personen sneller op te sporen en onzekerheid bij de familieleden weg te nemen.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het wetsvoorstel. Zie stuk 5-1633/1.)

-De artikelen 1 tot 9 worden zonder opmerking aangenomen.

-De stemming over het wetsvoorstel in zijn geheel heeft later plaats.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's (van de heren Guido De Padt en Yoeri Vastersavendts; Stuk 5-2159)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Het woord is aan de heer Claes voor een mondeling verslag.

De heer Dirk Claes (CD&V), rapporteur. - Het voorstel maakt nummerplaatherkenning via mobiele camera's, bijvoorbeeld een camera geïnstalleerd op een wagen, mogelijk. Dat is met de huidige camerawetgeving niet toegestaan. In sommige politiezones gebeurt het toch, maar dat is onrechtmatig. Om dat te regelen moet de wetgeving op de bewakingscamera's worden aangepast. Het zou de derde aanpassing zijn: de wetgeving dateert van 2007 en werd al aangepast in 2009.

Minister Milquet bereidt eveneens een wetsontwerp voor om de wetgeving op de bewakingscamera's te wijzigen. Het bevat ongeveer dezelfde doelstellingen. Er werd met de minister afgesproken om het huidige voorstel, na amendering op voorstel van de minister, ter stemming voor te leggen. Daarna kan het naar de Kamer worden overgezonden. Indien de minister haar wetsontwerp alsnog in de Kamer indient, vervalt het voorliggende voorstel. Indien dat niet het geval is, is op zijn minst de nummerplaatherkenning via mobiele camera's geregeld.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden, zie stuk 5-2159/1.)

-De artikelen 1 tot 4 worden zonder opmerking aangenomen.

-De stemming over het wetsvoorstel in zijn geheel heeft later plaats.

Wetsontwerp tot aanpassing van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding met het oog op de omvorming ervan tot een federaal Centrum voor de analyse van de migratiestromen, de bescherming van de grondrechten van de vreemdelingen en de strijd tegen de mensenhandel (Stuk 5-2213) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Het woord is aan Mevrouw Matz voor een mondeling verslag.

Mevrouw Vanessa Matz (cdH), rapporteur. - Ik verwijs naar het schriftelijk verslag.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-2859/5.)

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Voorstel van resolutie betreffende de toestand van de mensenrechten in Colombia (van mevrouw Olga Zrihen; Stuk 5-1833)

Bespreking

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-1833/4.)

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik wil hulde brengen aan enkele hardwerkende collega's in de commissie. Het voorstel van resolutie werd oorspronkelijk ingediend door mevrouw Zrihen. De commissie heeft de resolutie besproken op 4 en 18 juni en op 2 en 9 juli 2013.

In haar inleidende uiteenzetting verwijst collega Zrihen naar de situatie in Colombia, een land van 43 miljoen inwoners, waar al meer dan vijftig jaar een gewapend conflict aan de gang is. In het conflict zijn 3,5 tot 5,5 miljoen mensen ontheemd, en worden de fundamentele mensenrechten systematisch met de voeten getreden. Het betreft zware schendingen van de mensenrechten - moord, systematische buitengerechtelijke executies, verdwijningen, militaire inlijving van minderjarigen, en dergelijke meer. Die schendingen blijven vaak ongestraft. Colombia blijft een gevaarlijk land voor mensenrechtenactivisten. Onder meer in 2009 brak een schandaal uit waarbij aan het licht kwam dat het Departamento Administrativo de Seguridad (DAS) zonder gerechtelijke machtiging een grote operatie uitvoerde om tegenstanders van de regering zowel in Colombia als in de rest van de wereld te bespioneren en, eufemistisch uitgedrukt, te "neutraliseren", met andere woorden af te maken.

Collega Zrihen riep op om niet onverschillig te blijven voor de situatie in Colombia.

Tijdens de algemene bespreking wees collega Zrihen er ook op dat de resolutie, die dateert van exact een jaar geleden, geactualiseerd moest worden en dat ze daarvoor amendementen zou indienen. Ook collega Matz was van mening dat de resolutie geactualiseerd moest worden en heeft daarvoor verschillende amendementen ingediend. Collega Vermeulen wees erop dat ze het voorstel van resolutie kon bijtreden op het vlak van de verwijzing naar de mensenrechten en de rechtsstaat, maar dat ze bedenkingen had bij de economische en sociale eisen in de tekst.

Collega Mahoux was van oordeel dat de situatie in Colombia evolueert, maar dat de problemen in het land zeker nog niet opgelost zijn. Collega De Gucht heeft in de algemene bespreking een lange uiteenzetting gehouden over het jaarrapport van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten en verwees naar een aantal inspanningen die de Colombiaanse regering heeft geleverd op het vlak van mensenrechten, maar waarvan sommige nog vertaald moeten worden op het terrein. Hij had daarover veel bijkomende informatie, die in de commissie werd besproken en waarnaar in het verslag uitdrukkelijk wordt verwezen. Collega Verstreken verwees naar gesprekken die hij met inwoners van Colombia heeft gevoerd en waaruit bleek dat het er de laatste tijd beter aan toegaat, weliswaar stap voor stap.

Er zijn bijzonder veel amendementen ingediend, vooral door collega Zrihen zelf. Eigenlijk is de oorspronkelijke tekst volledig geamendeerd. Er werden veel bijkomende besprekingen gevoerd, ook over de considerans waarvoor collega Zrihen amendementen 10 en 46 heeft ingediend. De meeste amendementen werden aangenomen met acht stemmen voor bij één onthouding.

Bij punt 1 diende collega Zrihen amendement 43 in, bij punt B amendement 44, bij punt C amendement 45. Bij punt Cbis, een nieuw punt, diende collega Zrihen amendement 11 in. Bij punt Dbis diende collega Matz amendement 36 in. Bij punt E diende collega Zrihen amendement 47 in, dat werd aangenomen met zeven stemmen, bij twee onthoudingen. Collega Zrihen diende ook amendementen 48, 49 en 50 in. De collega's De Gucht en Vastersavendts hebben amendement 20 ingediend, collega Zrihen amendement 51, collega Matz amendement 38, de collega's De Gucht en Vastersavendts amendement 22. Dan volgde een vrij uitgebreide bespreking, onder meer met collega Hellings. Ik heb begrepen dat collega Hellings het amendement dat hij in de commissie had ingediend, opnieuw in de plenaire vergadering zal indienen en wellicht ook kort zal toelichten.

Er volgden opnieuw een aantal amendementen van de collega's Zrihen en Matz, alsook amendementen van de collega's Douifi en Hellings. Tot slot was er nog een betoog van voorzitter De Decker, naar aanleiding van de gesprekken die hij met inwoners van Colombia heeft gevoerd en waaruit bleek dat de situatie er stilaan verbetert.

Amendement 59 van collega Hellings werd verworpen, maar amendement 22 werd aangenomen. Collega Zrihen heeft dan ook nog de amendementen 52, 53, 54 en 55 ingediend, die alle werden aangenomen.

Er waren ook nog de amendementen 41 en 42 van collega Matz, en van de collega's De Gucht en Vastersavendts de amendementen 24, 28 en 30. Daarnaast had collega Zrihen nogmaals een reeks amendementen ingediend.

Door al die amendementen die ik niet zal voorlezen, kreeg de resolutie een volledig nieuwe inhoud, die rekening houdt met alle opmerkingen, die duidelijk geactualiseerd is en die ook de stappen voorwaarts belicht. Er werd ook een oproep aan de regering gericht om de problematiek in Colombia ernstig te nemen en initiatieven te ontwikkelen.

Uiteindelijk werd het volledig geamendeerde voorstel van resolutie aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding en die ene onthouding zal straks wel worden toegelicht.

Mevrouw Olga Zrihen (PS). - We hebben deze resolutie betreffende de toestand van de mensenrechten in Colombia meer dan een jaar geleden ingediend, los van de actualiteit, maar met aandacht voor de bijdrage die onze assemblee, en meer bepaald de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen, kan leveren.

We willen onze verantwoordelijkheid opnemen wanneer zich in een land waarmee we bijzondere banden hebben of waar ook ter wereld dramatische situaties voordoen.

Iedereen weet in welke rampzalige humanitaire toestand de jarenlange gewapende conflicten Colombia hebben doen belanden.

Al meer dan vijftig jaar heerst er een gewapend conflict tussen gewapende oppositiegroepen, paramilitairen en de veiligheidstroepen van de regering.

Het voortduren van dit gewapend conflict leidde tot een diepe humanitaire en sociale crisis en tot tal van mensenrechtenschendingen. Daarvan was de burgerbevolking, vooral in landelijk gebieden, het eerste en voornaamste slachtoffer, en in het bijzonder kwetsbare groepen zoals vrouwen, kinderen, mensenrechtenverdedigers, vakbondsmensen, autochtone en afro-Colombiaanse gemeenschappen, maar ook boeren en landbouwgemeenschappen.

Deze resolutie, die tot stand gekomen is dankzij de medewerking van mijn collega's in de commissie en hun vaste wil om op dit stuk vooruitgang te boeken, heeft tot doel ervoor te zorgen dat schendingen niet ongestraft blijven en dat de Colombiaanse justitie voor een billijke schadevergoeding voor de slachtoffers kan zorgen.

Momenteel is de Colombiaanse samenleving volop in beweging. De vredesbesprekingen die in Oslo officieel van start zijn gegaan op 8 oktober en die ten gronde onder toezicht van Cuba en Noorwegen in La Havana zijn aangevat op 19 november 2012 gaan over democratisering van de samenleving, demilitarisatie, een onafhankelijke justitie en het beëindigen van het dramatisch economisch onevenwicht.

Er werden vredesonderhandelingen opgestart over vijf onderdelen: plattelandsontwikkeling, waarborgen voor de uitoefening van de politieke oppositie en de inspraak van burgers, beëindiging van het wapengeweld en re-integratie van de FARC in het burgerleven, bestrijding van drugstrafiek en ondersteuning van de rechten van slachtoffers.

Economische ontwikkeling kan evenwel niet losgekoppeld worden van dit proces. Het is ook duidelijk dat de weerslag van de economische ontwikkeling nog niet merkbaar is. Ondanks goede macro-economische prestaties blijft de armoede in het land bijzonder groot. Meer dan drie miljoen mensen zijn op de vlucht gegaan voor het geweld en de werkloosheidscijfers, hoewel ze nu wel aan het dalen zijn, blijven hoog. De armoedegraad in Colombia blijft structureel hoog en meer dan 40% van de actieve bevolking is aan de slag in de informele tewerkstelling, met alle gevolgen van dien voor een economie in opbouw.

Ondanks deze politieke en economische overwegingen, blijft de naleving van de mensenrechten een centrale rol vervullen in ons voorstel van resolutie. Ze is de kern van de maatschappelijke evolutie in Colombia. Daarom overloop ik enkele van de punten die in dit verband in de resolutie zijn opgenomen.

Het gaat erom de Colombiaanse regering aan te moedigen om aanhoudende zware schendingen van de mensenrechten gerechtelijk en systematisch te vervolgen, door wie ze ook worden gepleegd. Dat moet ook gebeuren door het nemen van wetgevende initiatieven om ernstige mensenrechtenschendingen, door wie ook gepleegd, te vervolgen, en om meer rechten toe te kennen aan slachtoffers en hen inzagerecht te verschaffen in de lopende onderzoeken. Het is van groot belang dat heel duidelijk voorop te stellen.

Voorts moet de Colombiaanse regering worden opgeroepen om verder te gaan met reële en doeltreffende maatregelen die een einde moeten maken aan het ongestraft blijven van misdaden gepleegd door alle betrokkenen in het conflict en om het recht van de slachtoffers op waarheid, rechtvaardigheid en herstelbetalingen in acht te nemen. Dat moet in nauw overleg gebeuren tussen de regering en het middenveld, zodat de schendingen van de mensenrechten structureel worden aangepakt en de nodige maatregelen worden getroffen om de rechten en vrijheden van de Colombiaanse bevolking en de inheemse volken op structurele wijze aan bod te laten komen.

Er moet dus een duurzame economische ontwikkeling worden nagestreefd, waarbij alle rechten en vrijheden van de burgers, de pers en de verenigingen in de praktijk worden gewaarborgd.

De resolutie betreffende Colombia die we samen hebben bijgewerkt, kon ook niet voorbijgaan aan de vrijhandelsverdragen. We zullen ons binnenkort moeten uitspreken over de vrijhandelsovereenkomst die tot stand is gekomen door toedoen van de EU, Colombia en Peru en het Europees Parlement. Het Parlement ratificeerde de overeenkomst in december van vorig jaar. Ik hoop dat we de engagementen die we via deze resolutie op ons zullen nemen, dan ook gestand zullen doen. Het is van fundamenteel belang dat België een progressief standpunt inneemt inzake de toepassing van dat vrijhandelsakkoord. We zullen ook waakzaam moeten zijn en de zaak goed opvolgen, ook in dit geval los van de actualiteit.

De sociale aspecten en de invloed op het milieu van de handelsovereenkomsten vormen een fundamentele pijler van het Europese handelsbeleid. Dat blijkt duidelijk uit de Global Europe-strategie van de Europese Unie. Maar het mag niet bij woorden alleen blijven. België heeft zich ertoe geëngageerd zich in te zetten voor duurzame ontwikkeling, internationale arbeidsnormen en behoorlijke arbeidsvoorwaarden buiten de EU. Samen met andere lidstaten moet ons land zich meer dan ooit opwerpen als verdediger van bilaterale overeenkomsten waarin voldoende waarborgen zijn opgenomen voor duurzame ontwikkeling en de concrete, even duurzame opvolging daarvan.

Tot slot wil ik nog even stilstaan bij het pragmatisme dat door de collega's uit alle politieke families aan de dag werd gelegd, zodat deze tekst kon worden behandeld, geanalyseerd, besproken, en goedgekeurd binnen termijnen die het mogelijk hebben gemaakt om hem voor het einde van deze parlementaire zittingsperiode af te ronden. De tekst werd eenparig aangenomen bij één onthouding. Ik hoop dat we ook in de plenaire vergadering blijk kunnen geven van eensgezindheid en solidariteit om aan te geven dat we degelijk werk willen verrichten en onze verantwoordelijkheid willen opnemen.

Ik dank de diensten voor de snelle en efficiënte uitvoering van hun werk.

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). - Mevrouw Zrihen klaagt in haar resolutie terecht enkele problemen aan die zich hebben voorgedaan en voor een deel nog steeds voordoen in Colombia. De Open Vld-fractie staat achter dit voorstel van resolutie. Collega's uit meerderheid en oppositie hebben zich constructief opgesteld om te komen tot een actualisering van de resolutie met aandacht voor de vooruitgang die in Colombia is geboekt en voor het werk dat nog op stapel staat.

Colombia heeft inderdaad een woelig verleden, maar de regering levert wel degelijk inspanningen om een land met een toekomst voor zijn burgers op te bouwen. De regering ijvert voor een vreedzaam land waarin ze niet langer de Escobars, Medellinkartels, de FARC of andere paramilitaire milities hoeft te vrezen. De vredesonderhandelingen met de FARC zijn een bewijs van de inspanningen die de overheid levert om te komen tot een veilige samenleving. Bij die vredesonderhandelingen mag amnestie niet a priori uitgesloten worden. Anders loopt men immers het gevaar dat paramilitairen opnieuw kiezen voor de wapens in plaats van voor de onderhandelingstafel.

De regering ijvert ook voor een land waarin de mensenrechten gerespecteerd worden. De oprichting van het National System for Human Rights om de inspanningen van verschillende actoren op het vlak van mensenrechten te coördineren is slechts een van de stappen op weg naar een samenleving die de mensenrechten wel degelijk respecteert.

De regering ijvert voor een welvarend land waarin armoede bestreden wordt en elk lid van de samenleving kan delen in de welvaart. De economische groei van 4% die in het afgelopen jaar, ondanks de aanwezigheid van paramilitaire groepen, werd opgetekend, is een aanwijzing van de welvaartsgroei. Het terugdringen van de armoede van 45% naar 34% van de bevolking toont aan dat niet enkel gestreefd wordt naar meer welvaart maar ook naar meer gelijke kansen.

De vooruitgang mag en moet worden onderstreept maar dat neemt niet weg dat het land nog steeds aangemoedigd moet worden om verder te gaan op de ingeslagen weg in de richting van een volwaardige democratische rechtsstaat met als doel een vredevolle welvarende samenleving met aandacht voor het respect van de mensenrechten.

Die weg is nog lang. Er moet op aangedrongen worden om blijvend in te zetten op het vredesproces, waarbij niet enkel de FARC maar ook alle ander paramilitaire groepen moeten worden betrokken. Het schenden van de mensenrechten is hiermee immers rechtstreeks gelinkt. Het grootste deel van de schendingen gebeurt door guerrillagroepen en paramilitairen. De mensenrechtenprincipes zijn al wel aanwezig, onder meer in de wet inzake slachtoffers en de teruggave van grond, maar die moeten nu omgezet worden in de praktijk. Ook sociaaleconomisch is er nog veel werk aan de winkel: er is nog veel sociale ongelijkheid in Colombia. Daarom ben ik blij dat mijn amendement 22 in de resolutie is opgenomen. Hoe men het ook draait of keert, welvaart kan pas herverdeeld worden indien er welvaart gecreëerd wordt. Vrijhandel is het beste instrument om dat te doen en de eerste voorwaarde daartoe.

De resolutie is een mooi voorbeeld van de samenwerking over de partijgrenzen heen. Ik dank collega Zrihen van harte voor haar inspanning.

De heer Benoit Hellings (Ecolo). - Ik wil eerst en vooral mevrouw Zrihen bedanken omdat ze de moed heeft gehad dit voorstel van resolutie, waarover veel discussie is gevoerd, in te dienen.

In de commissie heb ik mijn rol als oppositielid gespeeld en heb ik een reeks amendementen ingediend die niet werden aangenomen.

Vandaag kom ik terug op de inhoud. Mevrouw Zrihen heeft gesproken over de toekomstige uitdagingen van de bilaterale en multilaterale relaties van België met Colombia. Daartoe behoort een veelbesproken vrijhandelsakkoord tussen Colombia, de Europese Unie en Peru.

Ik had in de commissie een amendement ingediend dat ik opnieuw heb ingediend in de plenaire vergadering. Het strekt ertoe duidelijk te maken er in de handelsrelaties tussen België en Colombia een vrijhandelsakkoord bestaat dat in december laatstleden door het Europees parlement met een nipte meerderheid, die afhing van slechts één stem, is geratificeerd, wat veel zegt over de polemische aard van dit verdrag.

Een van de overwegingen van de resolutie - het oorspronkelijke punt M, dat intussen het punt P is geworden - gaf duidelijk de nefaste gevolgen aan van de toepassing van het vrijhandelsakkoord "voor de mensenrechten van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen, voor de sociale cohesie en voor het milieu". Die passage uit de oorspronkelijke tekst is verdwenen op vraag van de meerderheid.

De stemming van het Europees parlement heeft geleid tot protest van de internationale syndicale beweging en tot een grote mobilisatie van het Colombiaanse middenveld. Die mobilisatie wou de Europese parlementsleden erop wijzen dat het verdrag in kwestie onvoldoende garanties biedt voor de sociale, syndicale en milieurechten.

Ik geef een eenvoudig voorbeeld: het stappenplan met betrekking tot de mensenrechten, de sociale rechten en de milieurechten die het Europees parlement had geëist, werd opgesteld, maar zonder dat de lokale syndicale verenigingen, namelijk de Colombiaanse vakbonden, werden geraadpleegd. Een ander voorbeeld: de studie over de gevolgen die de Europese Unie eveneens had gevraagd alvorens dit akkoord te sluiten, toont aan dat de door dit akkoord beoogde liberalisering van de handel ten goede zal komen aan twee sectoren die reeds onder vuur liggen in Colombia, namelijk de agro-industrie, in het bijzonder de bananen-, biobrandstoffen- en palmolie-industrie, wegens haar ecologische en sociale gevolgen, en anderzijds de mijnindustrie, waarvan de activiteiten vooral het milieu en de lokale binnenlandse bevolking schade berokkenen. De mijnindustrie schendt immers het vaakst de syndicale rechten. Op wereldvlak is Colombia het land met het grootste aantal aanhoudingen van vakbondsmensen in verhouding tot het aantal inwoners.

De ondertekening van een vrijhandelsakkoord tussen de Europese Unie, Colombia en Peru, zonder Bolivia en Ecuador erbij te betrekken, zet een rem op de ontluikende regionale integratie. De Europese Unie, die een essentiële economische partner voor die regio's is, zaait verdeling tussen de Zuid-Amerikaanse partners in plaats van hen de mogelijkheid te bieden hun belangen gezamenlijk te verdedigen. De mogelijkheid voor de Zuid-Amerikanen om samen hun eigen integratie op te bouwen en hun belangen gezamenlijk te verdedigen, zoals we dat in Europa doen, vinden we als ecologisten bijzonder belangrijk.

Mijn fractie is van oordeel dat dit handelsakkoord dwingende bepalingen moet bevatten over de syndicale rechten, de mensenrechten en het milieu evenals participatiemechanismen, zodat het vrijhandelsakkoord een echt instrument wordt ter bevordering van waardig werk.

Het akkoord tussen de Europese Unie, Colombia en Peru vervult die voorwaarden op dit ogenblik niet. De regering zal dus op het moment van de ratificatie van het toekomstige vrijhandelsakkoord duidelijk moeten aangeven op welk punt dit akkoord een hefboom is waarmee de resultaten kunnen worden geboekt die in de resolutie waarover we vandaag gaan stemmen worden gevraagd.

We moeten niet blindelings een resolutie goedkeuren die zeer ambitieus is op het vlak van sociale rechten, milieu- en mensenrechten, om na een jaar of twee blindelings een vrijhandelsakkoord goed te keuren dat ingaat tegen alle engagementen die we nu aangaan.

Ik was het eens met de oorspronkelijke versie van de resolutie, maar ik betreur dat ze vandaag is afgezwakt. Mijn collega's van Ecolo en Groen zullen voor het voorstel stemmen, maar ik zal me onthouden. Ook al deel ik de initiële doelstellingen van mevrouw Zrihen, toch vind ik dat de tekst sterk is afgezwakt en een aantal problemen verhult.

Ik feliciteer niettemin mevrouw Zrihen.

Mevrouw Olga Zrihen (PS). - Ik wil geen polemiek beginnen, maar ik denk dat men zich niet mag concentreren op bepaalde punten en er andere vergeten.

De tekst preciseert dat er in elke geval rekening moet worden gehouden met de politieke, economische, sociale, culturele en milieurechten in het kader van de lopende onderhandelingen voor een vrijhandelsakkoord tussen de Europese Unie en Colombia. We vinden het essentieel dat er rekening wordt gehouden met de mensenrechten van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen, de sociale samenhang en het milieu. We vragen een kader waarmee alle uitspraken op het vlak van aanslagen op de mensenrechten kunnen worden geëerbiedigd.

Onze doelstelling bestaat erin vooruitgang te boeken op het niveau van het Europees Parlement, ook al weten we dat de krachtsverhouding niet altijd gunstig is voor landen in extreme moeilijkheden. Overigens staat het respect voor de mensenrechten in punt 2 van de criteria die door het Europees Parlement zijn uitgevaardigd.

De vraag is of we op gecoördineerde wijze vooruitgang boeken dan wel of we slechts het minimum doen? Mijn ervaring in het Europees Parlement heeft me geleerd dat men elke weg waarop een beetje vooruitgang kan worden geboekt, moet volgen. Ik hoop dat we zeer binnenkort, en niet alleen als de actualiteit er ons aan herinnert, kunnen terugkomen op dit vrijhandelsakkoord, dat we een opvolging kunnen verzekeren en onze samenwerking gestaag, en niet enkel sporadisch of tijdelijk, voortzetten.

De voorzitter. - De heer Hellings heeft amendement 63 ingediend (zie stuk 5-1833/5).

-De bespreking is gesloten.

-De stemming over het amendement wordt aangehouden.

-De aangehouden stemming en de stemming over het voorstel van resolutie hebben later plaats.

Voorstel van resolutie betreffende het op btw-vlak aanmoedigen van het wegschenken van voedseloverschotten (Stuk 5-2205)

Bespreking

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden, zie stuk 5-2205/1.)

De voorzitter. - Het woord is aan de heer Laaouej voor een mondeling verslag.

De heer Ahmed Laaouej (PS), corapporteur. - Ik heb de eer samen met mevrouw Franssen een mondeling verslag te geven van het voorstel van resolutie van de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden. Ik dank de heer Sannen: dankzij zijn organisatietalent kon de voorliggende resolutie worden aangenomen.

Het voorstel van resolutie is het resultaat van een debat dat op gang kwam naar aanleiding van de indiening van teksten door zowat alle partijen.

Een van die teksten was het wetsvoorstel van mevrouw Vanessa Matz c.s. dat ertoe strekte het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde te wijzigen teneinde een oplossing te vinden voor het probleem van de btw die kleinhandelaars verschuldigd zijn voor voedseldonaties aan voedselbanken en andere organisaties. Een andere tekst was het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, dat ik samen met anderen heb ingediend, en dat eveneens een oplossing beoogde in de richting van de btw-vrijstelling voor voedseldonaties aan voedselbanken. Ik wil de andere partijen die de tekst mede hebben ondertekend, overigens bedanken.

Ook was er het wetsvoorstel van mevrouw Thibaut c.s. tot vrijstelling van voedselschenkingen van de belasting over de toegevoegde waarde. Ten slotte was er het voorstel van resolutie van mevrouw Franssen, dat ertoe strekte de regering, en de minister van Financiën in het bijzonder, te vragen een administratieve oplossing voor het bovenvermelde probleem te vinden.

Al die teksten hadden tot doel een verbazende en paradoxale situatie te verhelpen. Er moet immers geen btw worden betaald als voedingsmiddelen worden vernietigd, maar wel in geval van een gift. Die paradox trok de aandacht van de meeste commissieleden.

Hierover werd van gedachten gewisseld met de vertegenwoordiger van de minister, de heer Bogaert. Die stelde vrij snel dat een wetswijziging niet het meest gepaste middel is, aangezien de Europese richtlijn die een gemeenschappelijk btw-systeem in alle EU-lidstaten instelt, een dergelijke vrijstelling niet toestaat. Hierop volgde een juridische discussie. Niet iedereen was het met de heer Bogaert eens, maar hij beloofde de situatie te bekijken. Vrij snel kwam hij terug naar de commissie om te melden dat hij aan een oplossing van administratieve aard dacht, zoals in Frankrijk. In plaats van de wet aan te passen dacht hij eraan om na overleg met de betrokken sector en de voedselbanken een interpretatieve circulaire op te stellen waarin wordt aangegeven dat, in bepaalde omstandigheden, de schenking van voedingsmiddelen door detailhandelaars aan voedselbanken kan worden vrijgesteld van btw.

Tijdens de bespreking namen de aanwezige fracties het woord, in het bijzonder de dames Matz, Thibaut en Franssen en de Open Vld-fractie. Hun uiteenzettingen hadden dezelfde strekking.

Wij zijn verheugd met de positieve evolutie in dit dossier en met het feit dat de vertegenwoordiger van de minister van Financiën een concrete oplossing heeft voorgesteld. Alle leden van de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden waren het dan ook eens om op basis van artikel 22.3 van het Reglement van de Senaat een voorstel van resolutie op te stellen. De heer Sannen stemde hiermee in.

Dan laat ik nu het woord aan mevrouw Franssen.

Mevrouw Cindy Franssen (CD&V), corapporteur. - Collega Laaouej heeft het gehad over de totstandkoming van het voorstel van resolutie. Ik ga kort in op de inhoud van de tekst, die grotendeels overeenstemt met het voorstel van resolutie dat ik heb ingediend en met de wetsvoorstellen van respectievelijk collega's Matz, Laaouej en Thibaut.

Voedselbanken en andere caritatieve organisaties spelen een belangrijke rol in het vermijden van acute armoede en in de bestrijding van voedselverlies. Door voedseloverschotten van warenhuizen te verdelen onder mensen in armoede ontstaat een win-winsituatie: zowel voedselarmoede als voedselverlies worden bestreden.

In deze moeilijke economische tijden zijn voedselbanken en andere caritatieve organisaties meer dan ooit nodig. Warenhuizen die voedsel wegschenken aan voedselbanken, vervullen een belangrijke taak en getuigen van maatschappelijk verantwoord ondernemen. De overheid dient het wegschenken van voedseloverschotten te bevorderen of zeker niet te hinderen. Vandaag de dag is dit echter niet het geval.

Warenhuizen die voedseloverschotten schenken aan een voedselbank, kunnen de btw die betaald werd bij de aankoop van de goederen, niet terugvorderen. Het weggeven van voedingsmiddelen aan voedselbanken wordt immers gelijkgesteld met een levering, waarop btw is verschuldigd. De btw is wel terug te vorderen indien de voedseloverschotten worden vernietigd of indien die goederen aan hulporganisaties buiten de Europese Unie worden geschonken.

Tijdens de commissievergadering van 9 juli 2013 kondigde staatssecretaris Bogaert aan dat de minister van Financiën zijn administratie de opdracht heeft gegeven een omzendbrief uit te werken waarin de omstandigheden, modaliteiten en voorwaarden waarbinnen de administratie geen btw meer zal eisen over de onttrekkingen die hiermee gepaard gaan, nader worden omschreven. Concreet betekent dit dat warenhuizen niet langer btw verschuldigd zijn bij schenkingen van onverkoopbare voedingsmiddelen, waardoor het voor hen interessanter wordt die goederen weg te schenken in plaats van te vernietigen.

De commissieleden konden zich vinden in de oplossing van minister Geens en ze waren van oordeel dat de circulaire zo snel mogelijk ten uitvoer moet worden gelegd. In het dispositief van het voorstel van resolutie staat dan ook dat de Senaat de regering vraagt met spoed een circulaire uit te werken die de omstandigheden, modaliteiten en voorwaarden nader zal omschrijven waarbinnen de administratie geen btw meer zal eisen over de onttrekkingen die hiermee gepaard gaan, waardoor warenhuizen geen btw meer verschuldigd zijn bij schenkingen van onverkoopbare voedingsmiddelen.

Tijdens de bespreking in de commissievergadering van 16 juli 2013 werden enkele amendementen toegevoegd, waarvan ik de twee belangrijkste zal toelichten.

Ten eerste werd een amendement van mevrouw Matz aanvaard waarin de regering wordt gevraagd om alcoholische dranken, tabak en tabaksproducten uit te sluiten.

Ook een amendement van de heer Laaouej werd aangenomen. Daarin wordt de regering gevraagd na te gaan of het dispositief kan worden uitgebreid naar de overige goederen die in primaire levensbehoeften voorzien.

De commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden heeft het voorstel van resolutie op 16 juli in zijn geheel aangenomen met tien stemmen bij twee onthoudingen.

(Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune.)

De heer Richard Miller (MR). - Mijn fractie is blij dat in de commissie een akkoord is bereikt over de gemeenschappelijke tekst. Dat was te danken aan de wijze waarop onze commissie werd voorgezeten.

Uit de Armoedebarometer 2013 blijkt dat de armoede in België jammer genoeg niet afneemt. Momenteel leeft nog steeds 15,3% van de Belgen met een inkomen onder de Europese armoederisicogrens. Het fenomeen treft bijna 20% van de Waalse bevolking, uiteraard met verschillen tussen de diverse steden.

Bovenop die vrij catastrofale cijfers komt nog de in mijn ogen schandelijke beslissing van de Europese Commissie om de hulp aan de voedselbanken te verminderen. Dat heeft de MR-fractie ertoe aangezet het wetsvoorstel van collega Laaouej mee te ondertekenen. De overheid moet immers alles in het werk stellen om schenkingen van voedseloverschotten te stimuleren.

Ik ga niet in detail in op de werkzaamheden in de commissie, aangezien de heer Laaouej al een verslag heeft gegeven. Net als collega Franssen verwijs ik naar het amendement van collega Bellot, waardoor het toepassingsgebied van de resolutie kon worden uitgebreid tot alle handelszaken in de voedingssector, en dus niet langer beperkt bleef tot de warenhuizen.

Mijn fractie vraagt dat de administratieve circulaire er zo snel mogelijk komt en dat wordt onderzocht of de btw-vrijstelling kan worden uitgebreid naar andere goederen die in primaire levensbehoeften voorzien, zoals dekens, kleding, shampoo en zeep.

Mevrouw Vanessa Matz (cdH). - Los van het voorstel van resolutie dat is aangenomen, vinden wij het belangrijk dat de minister heeft aangekondigd dat er een administratieve beslissing zal worden genomen om schenkingen vrij te stellen van btw kunnen.

Wij hebben als eersten een tekst ingediend die ertoe strekte een oplossing te vinden. Die is er nu en we hopen dat de minister die oplossing op zeer korte termijn kan uitvoeren.

Onze tekst had een ruimere draagwijdte. Vanaf het begin hebben wij ervoor gepleit om de maatregel uit te breiden tot andere giften dan voedseldonaties. Ik dank de collega's die op die oproep zijn ingegaan.

De heer Miller heeft aangegeven waarom die uitbreiding gerechtvaardigd is.

Het is altijd onze wens geweest de maatregel uit te breiden tot alle giften in natura, aangezien voedseldonaties niet de enige giften zijn waarmee rekening moet worden gehouden.

Voor ons is de voorliggende tekst het eindpunt van een voldragen dossier, met samenwerking tussen alle partijen, met een sterk voorzitterschap en met een minister die zich bewust was van de ernst van het probleem en die zich door de Franse regeling liet inspireren.

Het is een echt succesverhaal; vandaag, op de laatste vergaderdag, ronden we een dossier af waaraan we reeds meerdere maanden werken.

Ik hoop dat de gemeenten hiermee worden aangemoedigd om reglementen op te stellen waarbij warenhuizen worden verplicht hun overschotten weg te geven. Ze zullen voortaan geen fiscaal excuus meer kunnen inroepen.

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). - Mijn fractie is oprecht verheugd dat een oplossing is gevonden voor het probleem van de btw op voedingsmiddelen. Zoals de heer Laaouej al aangaf, werden meerdere wetsvoorstellen ingediend tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.

Hoe is het te begrijpen dat handelszaken in de sector van de distributie van voedingsmiddelen en goederen die in primaire levensbehoeften voorzien, hun onverkochte goederen liever weggooien dan ze aan liefdadigheidsorganisaties te schenken die zich om de armen bekommeren? Meerdere fracties hebben hierop een antwoord uitgewerkt.

Steeds meer kwetsbare huishoudens en gezinnen doen een beroep op voedselhulp via sociale restaurants, liefdadigheidsrestaurants, sociale kruideniers of andere distributievormen in openbare plaatsen.

In België doen meer dan 200 000 mensen een beroep op voedselhulp. Een deel van die voeding bestaat uit giften van warenhuizen en voedingsbedrijven, maar de hoofdbrok is afkomstig van het Europees programma voor voedselhulp aan de minstbedeelden.

Europa heeft beslist zijn bijdrage aan dat systeem terug te schroeven, ondanks massaal protest van onder meer de gewesten en België.

Momenteel doen de distributiebedrijven reeds giften aan voedselbanken of rechtstreeks aan liefdadigheidsrestaurants. Ze kunnen echter nog extra worden aangemoedigd door hen niet langer te verplichten btw te betalen.

We zijn blij dat er een administratieve regeling zal worden uitgewerkt. De drie wetsvoorstellen blijven op de agenda staan en vormen een drukkingsmiddel voor de regering. We zullen toezien dat de circulaire zo snel mogelijk ten uitvoer wordt gelegd.

De heer Ludo Sannen (sp.a). - De armoede neemt toe in onze samenleving en dat wordt nog versterkt door de economische crisis. Het nut van voedselbanken en andere caritatieve organisaties is bekend. De armoedeproblematiek zullen ze niet uit de wereld helpen, maar hun initiatieven verzachten wel voor heel wat mensen de gevolgen van de armoede. Gemeenschappen, gewesten en gemeenten zijn ermee bezig en nemen initiatieven. Ook Vlaams minister Lieten heeft op Vlaams niveau enkele initiatieven genomen. En dan is het raar vast te stellen dat wie voedsel weggeeft om de armoede een beetje te verzachten, btw moet betalen. Voedsel weggooien is dus makkelijker dan het uit te delen aan mensen die het nodig hebben.

Het is dan ook positief dat de regering en het parlement deze fiscale anomalie, dit kafkaiaans gegeven aanpakken. Tegelijkertijd is het een uitnodiging voor de commissie om op zoek te gaan naar meer ongewilde effecten van onze fiscaliteit. Er is op dat vlak nog heel wat werk te verrichten.

Ik wil ook wijzen op de goede samenwerking in de commissie en op het nut van het parlementaire werk. Door zelf een parlementair initiatief te nemen hebben mevrouw Matz, mevrouw Franssen, de heer Laaouej en mevrouw Thibaut de regering aangemoedigd om iets te doen aan een probleem dat we eigenlijk al kenden. Dankzij hun initiatieven heeft minister Geens beloofd dat er snel een circulaire wordt verstuurd om de btw op voedsel dat wordt weggeschonken, te elimineren.

In onze resolutie gaan we nog een stukje verder en vragen we ook dat de regering verder onderzoekt of dezelfde maatregel ook voor andere levensnoodzakelijke goederen kan worden genomen.

Ik dank alle collega's van de commissie, van meerderheid en oppositie, voor de mooie en goede samenwerking, waardoor we niet alleen bepaalde anomalieën in de fiscaliteit rechtzetten, maar als commissie voor de Economische Aangelegenheden het werkjaar ook kunnen afsluiten met een zeer sociale maatregel.

De heer Ahmed Laaouej (PS). - Ik heb al in mijn hoedanigheid van rapporteur gesproken, maar nu wil ik mijn persoonlijke en politieke visie geven over de belangrijke resolutie die we vandaag zullen goedkeuren.

Ik geef enkele cijfers: er wordt 3,5 miljoen ton voedsel verspild, uiteraard niet alleen door de kleinhandel, maar ook door de voedingsindustrie en de huishoudens. Dat cijfer geeft wel de omvang van de verspilling aan. In ons land ontvangen 250 000 mensen voedselhulp, in het bijzonder van de voedselbanken.

Dit alles toont het belang van het probleem en van ons verzoek aan de regering aan.

De situatie was compleet absurd. Het kostte minder om voedingsmiddelen te vernietigen dan om ze aan voedselbanken te schenken.

We hebben dus, via de verschillende ingediende wetsvoorstellen, creativiteit aan de dag gelegd. Elk van die voorstellen was legitiem en hield steek. Het valt te verdedigen dat ook een wettelijke oplossing kan worden gevonden.

Ook de regering is creatief geweest. Op basis van het Franse voorbeeld en van een beslissing van het Fiscaal Comité van de Europese Commissie meent ze dat een interpretatieve circulaire kan volstaan. Die oplossing lijkt me aanvaardbaar. Uiteraard wensen we dat die circulaire zo snel mogelijk wordt aangenomen want in tegenstelling tot wat wordt beweerd, is voedselhulp het hele jaar door nodig, en niet alleen in de winter.

Ik maak van de gelegenheid gebruik om de fractiecollega's te bedanken die tijdens de besprekingen een grote steun zijn geweest. De heer Miller heeft naar een ander debat verwezen. Ik verwijs in dit verband naar de initiatieven en vragen van onder meer collega's Marie Arena en Olga Zrihen over de voedselhulp op Europees niveau. Ik heb ook lof voor het werk van de Europese parlementsleden van de PS die ervoor ijveren dat de Commissie eindelijk het licht ziet en het begrotingskeurslijf afgooit dat ten koste gaat van de minstbedeelden. Ik wil ook allen bedanken die op gemeentelijk niveau initiatieven nemen - zoals in Herstal - om ervoor te zorgen dat onverkochte voedingsmiddelen ter beschikking van de voedselbanken worden gesteld.

Een laatste woord van dank gaat naar de heer Siquet en mevrouw Winckel, die de verschillende initiatieven van de commissie voor de Financiën en de voor Economische Aangelegenheden volop hebben gesteund, en naar mijn fractievoorzitter, de heer Mahoux, die mij vanaf het begin in dit dossier heeft gesteund.

-De bespreking is gesloten.

-De stemming over het voorstel van resolutie heeft later plaats.

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitster. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Zijn er opmerkingen?

Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissie die door het Bureau zijn aangewezen.

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage bij de avondvergadering opgenomen.)

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitster. - We zetten onze werkzaamheden voort vanavond om 19 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 18.50 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Lies Jans, om familiale redenen.

-Voor kennisgeving aangenomen.