4-80 | Belgische Senaat | 4-80 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Bijzondere opvolgingscommissie belast met het onderzoek naar de financiële en bankcrisis
Inoverwegingneming van voorstellen
In overweging genomen voorstellen
Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen
Voorzitter: de heer Armand De Decker
(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor om samen met de Kamer van volksvertegenwoordigers een bijzondere opvolgingscommissie belast met het onderzoek naar de financiële en bankcrisis op te richten.
De commissie bestaat uit elf leden en evenveel plaatsvervangers die de Kamer van volksvertegenwoordigers onder haar leden aanwijst volgens de regel van de evenredige vertegenwoordiging van de politieke fracties, en uit tien leden en evenveel plaatsvervangers die de Senaat onder zijn leden volgens dezelfde regel aanwijst.
De overige politieke fracties van de twee Kamers kunnen elk één lid aanwijzen dat, zonder stemrecht, aan de werkzaamheden van de bijzondere opvolgingscommissie deelneemt.
Mag ik u verzoeken mij de kandidaturen te bezorgen? (Instemming)
De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.
Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.
Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Ten laatste op 30 juni moeten de belastingaangiften zijn ingediend. Omdat het invullen van het aangifteformulier er dit jaar opnieuw een stuk moeilijker op werd gemaakt, richten blijkbaar steeds meer mensen zich tot de ambtenaren van Financiën om hen daarbij te helpen. Naar ik hoor, worden sommige kantoren daardoor overrompeld door belastingplichtigen die hulp zoeken bij de ambtenaren van Financiën. Vooral in Antwerpen, waar ik woon, is dat het geval. Urenlange wachtrijen zijn hiervan het gevolg, met alle ongemakken en wrevel van dien bij de burgers en de ambtenaren. En uiteindelijk zijn ook de ambtenaren hiervan de dupe omdat ze, wanneer de burgers bij hen komen, als pispaal fungeren.
Als klap op de vuurpijl liet Tax-on-web het zopas ook nog afweten. Mijn collega in de Kamer, Hagen Goyvaerts, stelde daarover gisteren in de commissie al een vraag. Het blijkt een structureel probleem te zijn en dat maakt het voor burgers en ambtenaren veel moeilijker om via die weg aangifte te doen.
Daarbij komt nog dat zich in sommige kantoren in Vlaanderen - en daar wil ik vandaag de nadruk op leggen - nogal wat anderstaligen aanmelden die geen Nederlands kennen en bediend willen worden in het Engels, Frans, Arabisch of nog een andere taal. Dan wordt de situatie voor de ambtenaren van Financiën natuurlijk al helemaal onmogelijk. Temeer omdat nogal wat anderstaligen bijzondere arrogant reageren wanneer ambtenaren hen verder in het Nederlands te woord staan en vragen voor een tolk te zorgen indien ze het Nederlands niet machtig zijn. De taalwetgeving is wat dat betreft nochtans duidelijk: gewestelijke diensten in eentalig Vlaamse gemeenten mogen uitsluitend het Nederlands gebruiken.
Daarom heb ik volgende vragen.
Worden sommige diensten van Financiën inderdaad overstelpt door burgers die om hulp vragen? Zo ja, waar zijn er vooral problemen? Is de toeloop groter dan in andere jaren? Zijn de diensten voldoende bemand om de toestroom aan te kunnen en indien niet, overweegt de minister het probleem onmiddellijk te verhelpen en ook voor komende jaren voorzieningen te treffen?
Wat zijn de oorzaken van het falen van Tax-on-web? Binnen welke termijn werd het probleem opgelost en kan het in de toekomst nog gebeuren of is het definitief opgelost?
Wordt er, gelet op de problemen, overwogen om de termijn waarbinnen de aangiftes kunnen worden ingediend, te verlengen?
Heeft de minister weet van onbehoorlijk gedrag van burgers tegenover ambtenaren van Financiën en hoe omvangrijk is het probleem desgevallend? Welke maatregelen kunnen er worden genomen in de gevallen waar het de spuigaten uitloopt?
Wat de taalproblematiek betreft: hoe treedt het departement op om de anderstaligen ervan op de hoogte te brengen dat de ambtenaren van Financiën in Vlaanderen enkel het Nederlands mogen gebruiken en dat wie de taal niet machtig is een tolk moet meebrengen?
De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. - Elk jaar opnieuw stelt de FOD Financiën vast dat hoe dichter de einddatum voor het indienen van de aangifte in de personenbelasting nadert, hoe meer burgers een beroep doen op de ambtenaren van Financiën om hen bij te staan bij het invullen van die aangifte. In het kader van de dienstverlening aan de burger stellen die ambtenaren alles in het werk om aan de steeds toenemende vraag om hulp bij de invulling van de aangiften te voldoen. De diensten kregen dan ook instructies om de burgers maximaal te helpen met hun fiscale verplichtingen.
Ik wens te benadrukken dat Tax-on-web in 2009 een zeer groot succes is. Rond 30 juni 2009 zullen de definitieve cijfers bekend zijn, maar nu al ziet het er goed uit. Vandaag, een uur geleden, hadden 958 584 belastingplichtigen al hun elektronische aangifte naar de FOD Financiën doorgestuurd. Dat is dus een succes, alleen worden er veel meer vragen gesteld over tijdelijke technische problemen dan over het succes van de toepassing. Maar misschien is dat normaal. Op maandag 15 juni is er een technisch incident geweest met een van de netwerksystemen. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord in de kamercommissie voor de Financiën en de Begroting op de vraag van Hagen Goyvaerts op 17 juni. Het ging daarbij concreet om een probleem met een defecte glasdraad die soms wel en soms niet een signaal gaf.
Daardoor was de toegangsduur tot de databaseservers op sommige momenten veel langer dan normaal. Onder meer de trafiek tussen de twee datacenters was verstoord. De defecte link werd verwijderd en hersteld. De Tax-on-web-applicatie is blijven draaien, maar op bepaalde tijdstippen hebben gebruikers de connectie met het systeem verloren. Ook werden op bepaalde momenten sterk vertraagde responstijden vastgesteld. Dat heeft zonder twijfel een impact gehad voor de gebruikers. Rond 17.30 uur was het probleem gediagnosticeerd en werkte de applicatie opnieuw met normale responstijden, zodat de burgers 's avonds zonder storingen hun aangifte via Tax-on-web hebben kunnen invullen.
De datum van de indiening van de aangifte in de personenbelasting blijft bepaald op 30 juni 2009, behoudens voor belastingconsulenten en volmachthouders, waarvoor de datum van indiening, maar dan wel via Tax-on-web, is bepaald op 31 oktober 2009.
De ambtenaren van de FOD Financiën zijn gehouden aan de toepassing van de taalwetgeving. Er wordt toegezien op een correcte toepassing.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - Het is positief dat zoveel burgers hun belastingaangifte via Tax-on-web indienen. Dat neemt echter niet weg dat het werk van de ambtenaren-controleurs blijft liggen omdat ze zeer veel belastingplichtigen moeten helpen bij het invullen van de papieren aangifte.
Het recente technische probleem bij Tax-on-web is inderdaad snel opgelost. Blijft de vraag of soortgelijk probleem zich nog kan voordoen? Zijn er maatregelen genomen om zo een probleem volgend jaar in juni te voorkomen?
Door wie en hoe wordt de naleving van de taalwetgeving gecontroleerd?
De heer Tony Van Parys (CD&V). - Er is heel wat te doen over een aantal korpschefs van de zonale politie, vooral in de grote steden. Met een betere selectieprocedure zouden een aantal problemen kunnen worden voorkomen. Zo doen de feiten ten laste van de korpschef van de Gentse politie vragen rijzen omtrent die selectieprocedure. De burgemeester van Gent deelde op 16 maart jongstleden mee dat de minister van Binnenlandse Zaken hieromtrent een onderzoek voert en dat de leden van de selectiecommissie een schriftelijke verklaring zouden afleggen.
Wat zijn de resultaten van het onderzoek dat de minister voerde naar de selectie en de selectieprocedure die aanleiding gaf tot de benoeming van de korpschef van de zonale politie Gent?
Welke verklaringen werden door de leden van de selectiecommissie afgelegd? Hoe beoordeelde de Inspecteur-generaal van de federale politie de selectie en de selectieprocedure?
Moet de selectieprocedure niet gewijzigd worden? Is het niet raadzaam ten behoeve van de integriteit van de politie in een veiligheidsonderzoek te voorzien?
Is het niet noodzakelijk bij de federale en de zonale politie te voorzien in een bureau integriteit met een meldpunt integriteit?
De heer Guido De Padt, minister van Binnenlandse Zaken. - Voor de eerste twee vragen van de heer Van Parys verwijs ik naar mijn uitvoerig antwoord van 10 juni laatstleden in de commissie voor de Binnenlandse Zaken van de Kamer, waar collega Verherstraeten mij gelijkaardige vragen stelde. Daaruit blijkt dat de huidige regelgeving een aantal garanties biedt inzake de objectiviteit van de selectieprocedure.
In tegenstelling tot wat de pers daarover bericht, heb ik nooit zelf een onderzoek gevoerd naar de manier waarop de bewuste selectie is gebeurd. Ik heb wel van mensen die aanwezig waren op de recente bijeenkomst van de begeleidingscommissie van het Comité P vernomen dat het Comité P daar wel een toezichtsonderzoek rond heeft opgezet. Ik heb de stukken daarvan bij het Comité P en bij de Kamer opgevraagd. Als dat geoorloofd is, wil ik de stukken van het Comité P graag aan de heer Van Parys bezorgen.
In opvolging van het evaluatierapport van 10 jaar geïntegreerde politie dat recentelijk door de Federale Politieraad is opgemaakt ten behoeve van mijzelf en van andere organen, bekijken we op het ogenblik hoe we de tuchtprocedure, onder meer van korpschefs en mandatarissen, zouden kunnen bijsturen. Ik kan daar nu alleen over zeggen dat we, en dan vooral ikzelf als minister van Binnenlandse Zaken, wat korter op de bal willen kunnen spelen, vooral wanneer er voorlopige schorsingen worden uitgesproken. We willen vooral nagaan hoe we daar meer de hand aan kunnen houden en of we mogelijk het injunctierecht kunnen aanwenden, wanneer men op het niveau van het korps in gebreke blijft.
De heer Van Parys had ook een vraag over de integriteit van de politie en het veiligheidsonderzoek bij de politie. Overeenkomstig de actuele reglementering dienen de kandidaat-korpschefs een attest voor te leggen waaruit blijkt dat ze niet het voorwerp zijn geweest van een evaluatie met melding `onvoldoende' en geen zware tuchtstraf hebben opgelopen. Een veiligheidsonderzoek kan inderdaad bepaalde risico's aanwijzen. Er kan eventueel worden overwogen om dit op te nemen als een onderdeel van de selectie voor korpschefs. Dat vraagt evenwel een diepgaande analyse.
Inzake de opportuniteit van een bureau integriteit met een meldpunt integriteit, kan ik meedelen dat er bij de geïntegreerde politie al enkele maanden een expertise- en adviespunt integriteit actief is ten behoeve van de mandaathouders. Het is een intern en niet-permanent orgaan, dat adviserend en ondersteunend werkt voor de mandaathouders van de lokale en federale politie. Het adviespunt is samengesteld uit personeelsleden van zowel de lokale als de federale politie en wordt samengeroepen of geconsulteerd wanneer er een vraag wordt gesteld.
Mandaathouders kunnen een vraag of een casus met betrekking tot een integriteitskwestie indienen en de casus of de vraag wordt dan geanalyseerd of beoordeeld aan de hand van een aantal criteria opgenomen in een leeswijzer. Een dergelijk advies is niet bindend voor de adviesvrager die, als mandaathouder, uiteraard zelf uiteindelijk de beslissing moet nemen en daar de verantwoordelijkheid voor zal dragen. Het advies beperkt zich strikt tot de vraag. Het adviespunt is geen onderzoeksorgaan. Het werkt binnen een proactief of preventief kader. Het is niet de bedoeling adviezen te geven over feiten die zich al hebben voorgedaan, of daden die reeds gesteld zijn, laat staan waarover reeds onderzoeken lopen. Dat expertise- en adviespunt integriteit heeft al enkele vragen behandeld. Daardoor hebben we de werking van het adviespunt een eerste maal kunnen evalueren en waar nodig verbeteren.
Met het oog op een kwaliteitsvolle werking werd ter zake overleg gepleegd met externe diensten zoals de Algemene Inspectie. Momenteel loopt er ook nog een overleg met de deontologische commissie.
De heer Tony Van Parys (CD&V). - Uit het antwoord van de minister besluit ik dat hij nooit een onderzoek heeft verricht over de selectie en de selectiecommissie. Verder zal ik de minister dank weten om me de stukken van het Comité P zo spoedig mogelijk te bezorgen. Tot slot zegt de minister dat een veiligheidsonderzoek nuttig kan zijn. Ik dring aan op een dergelijk onderzoek. In het geval van Gent verklaarde iemand uit de selectiecommissie in de pers dat de kandidaat die uiteindelijk werd gekozen uitzonderlijke zwakheden en neigingen tot zelfdestructie vertoonde. Wie in een selectiecommissie zetelt, draagt verantwoordelijkheid en mag een dergelijke persoon niet kiezen. Via een veiligheidsonderzoek kunnen de gegevens die noodzakelijk zijn voor een objectieve selectie worden onderzocht.
De heer Jean-Paul Procureur (cdH). - Blijkbaar heeft de minister de bedoeling om steeds meer een beroep te doen op vrijwillige bemiddelaars om te komen tot veiligere buurtnetwerken.
De bemiddelaars zullen een belangrijke rol vervullen in het veiligheidsbeleid want hun opdracht zal erin bestaan het werk van de politie te verlichten en problemen inzake burenruzies en stedelijke overlast van hen over te nemen. De Ministerraad heeft 435 000 euro voor het project vrijgemaakt. Dat bedrag zal hoofdzakelijk dienen om de 120 gezochte vrijwilligers gedurende één jaar te vergoeden, hun een opleiding en een aangepaste stage te geven, een Nederlandstalige en een Franstalige coördinator aan te stellen, de projecten te ondersteunen en een informatiegids op te stellen.
Welk statuut zullen die vrijwillige bemiddelaars hebben?
Zal het bedrag van 1 500 voor de gemeenten die tot het project toetreden volstaan om voldoende kandidaten te vinden?
Hoeveel gemeenten zijn al tot het project toegetreden?
Staan sommige steden en gemeenten nogal terughoudend tegenover het project? Zo ja, waarom?
Zal de aanstelling van twee coördinatoren niet tot dubbel werk leiden aangezien het departement Grootstedenbeleid in 2006 een taskforce heeft opgericht om de bemiddelingsprocedure te begeleiden?
De heer Guido De Padt, minister van Binnenlandse Zaken. - De bemiddelaars zullen het statuut krijgen omschreven in de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers.
De bemiddelaars zullen aan de gemeentelijke administratie worden toegevoegd en niet aan de FOD Binnenlandse Zaken. De praktische modaliteiten zullen door de lokale overheden, in overleg met mijn administratie, worden vastgelegd.
De financiële impuls van 1500 euro lijkt me ruimschoots voldoende. Het project is gericht op vrijwillige bemiddelaars, wat slechts beperkte werkingskosten met zich meebrengt.
Hoewel meerdere steden en gemeenten reeds informeel hun interesse voor het project hebben getoond, hebben ze nog niet tot het project kunnen toetreden. Ik herinner eraan dat de Ministerraad pas op 12 juni 2009 de beslissing heeft genomen. In de loop van volgende week zal mijn administratie aan de burgemeesters van de 589 Belgische gemeenten een brief sturen waarin hun wordt voorgesteld tot het project toe te treden. Op basis van de antwoorden zal een `transparante' verdeling worden gemaakt.
Er werd me nog niet gemeld dat er sprake zou zijn van terughoudendheid.
Het project biedt een extra steun aan de steden en de gemeenten die de wijkbemiddeling willen bevorderen. Het brengt de bestaande bemiddelingsprojecten niet in gevaar.
De aanstelling van twee coördinatoren maakt het werk van de taskforce die het departement Grotestedenbeleid in 2006 heeft opgericht, niet overbodig. Enerzijds houdt de taskforce zich alleen bezig met de specifieke bemiddeling met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties. Anderzijds sluit het nieuwe bemiddelingsproject aan bij de ruimere wijkbemiddeling.
Ook wil ik een overleg organiseren zodat we kunnen beschikken over de theoretische kennis en de best practices van de deskundige actoren ter zake. Met dat voor ogen zal mijn administratie een netwerk voor kennisuitwisseling instellen.
Mevrouw Els Schelfhout (CD&V). - Sinds de recente militaire operaties van de Congolese autoriteiten - met steun van de MONUC - in Oost-Congo tegen de FDLR (Kivu) en het LRA, constateren humanitaire organisaties een ernstige verslechtering van de veiligheids- en humanitaire situatie voor de burgerbevolking. Sinds de start van de militaire operaties zijn 250 000 mensen in Noord-Kivu hun huis ontvlucht. In Zuid-Kivu zijn reeds 120 000 mensen gevlucht als gevolg van de militaire confrontaties en de wraakacties van de FDLR. Honderden vrouwen en meisjes zijn verkracht en honderden burgers werden gedood. De grootschalige aanvallen van de FDLR gaan gepaard met plunderingen, verkrachtingen, moorden en het afbranden van huizen en soms zelfs hele dorpen. Ook het Congolese leger pleegt gruweldaden en is zijn belofte om kindsoldaten buiten het nationaal leger te houden niet nagekomen.
Gewapende groepen terroriseren ook de bevolking in de provincie Haut-Uele, een deel van de vroegere provincie Orientale, waar rebellen van het LRA de afgelopen maanden honderden burgers hebben gedood en meer dan duizend burgers ertoe hebben gedwongen te vluchten.
De aanvallen van de FDLR en de FARDC op humanitaire organisaties nemen ook toe. Dinsdag laatstleden nog schoten soldaten van het Congolese regeringsleger in de richting van de VN-basis in Pinga, Noord-Kivu. Dat soort van aanvallen heeft er al toe geleid dat sommige organisaties hun activiteiten moeten stopzetten, met de vermindering van humanitaire hulp tot gevolg. De organisaties zijn bezorgd omdat de vrouwen, kinderen en mannen die op de vlucht werden gejaagd, door de beperkte capaciteit vaak geen toegang hebben tot de meest elementaire hulp.
De toenadering tussen de DRC en Rwanda in december 2008 kunnen misschien een basis vormen voor een betere regionale samenwerking om het probleem van de gewapende groepen op te lossen. De huidige nadruk op een militaire strategie verhoogt echter aanzienlijk de risico's voor de burgerbevolking en draagt weinig bij tot een duurzame vrede.
Sinds de gezamenlijke operaties lijkt de internationale gemeenschap te geloven dat het einde van het conflict in Oost-Congo in zicht is. De donoren hebben tot hiertoe zeer traag gereageerd op de desastreuze impact van de operaties op de bevolking. Nochtans is de humanitaire situatie vandaag nog ernstiger dan tijdens Nkunda's offensief eind 2008. Het is dan ook niet het moment voor België en de andere actoren van de internationale gemeenschap die actief zijn in de regio, om de kop in het zand te steken.
Wat is de houding van België ten aanzien van de humanitaire situatie in Oost-Congo als gevolg van de operaties tegen de FDLR en het LRA?
Wat is België op bilateraal en multilateraal vlak bereid te doen inzake de veiligheid van de Belgische en andere humanitaire organisaties zodat ze de meest elementaire hulp kunnen blijven verschaffen aan de burgerbevolking?
Is België bereid om, eventueel samen met de andere EU-lidstaten, er bij de Congolese autoriteiten en de MONUC op aan te dringen onmiddellijk stappen te doen om de negatieve impact van de militaire operaties op de burgerbevolking te minimaliseren?
Is België bereid om op korte termijn en samen met de overige EU-lidstaten en de VN een rol te spelen in de totstandkoming van een echte dialoog tussen de DRC, Rwanda en de FDLR, wetende dat de militaire aanpak geen duurzame oplossing biedt voor het conflict in Oost-Congo?
De heer Charles Michel, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - België deelt de bezorgdheid rond de humanitaire situatie in Oost-Congo die het gevolg is van de militaire operaties tegen de FDLR en het LRA. De minister van Buitenlandse Zaken en ik hebben nota genomen van de standpunten die een reeks nationale en internationale ngo's hierover de voorbije dagen hebben ingenomen.
België heeft zopas via ontwikkelingssamenwerking 1,5 miljoen euro aan het gemeenschappelijk humanitair fonds voor de DRC bijgedragen en 2 miljoen euro aan het Central Emergency Response Fund. Voor voedselhulp draagt België 6,5 miljoen euro aan het World Food Programme bij en 2 miljoen euro via het FAO. België draagt eveneens bij tot het algemene budget van het Office for the Coordination of Humanitarian Affairs, OCHA, waarvan de activiteiten zich voor een groot deel in de DRC afspelen. Op de begroting van Buitenlandse Zaken heeft minister De Gucht onlangs 2,5 miljoen euro voor VN-organisaties en 2 miljoen euro voor de repatriëring van vluchtelingen uitgetrokken. Hiermee werden tot nog toe noodhulp- en re-integratieprojecten gefinancierd van verschillende organisaties zoals UNHCR, Oxfam-Solidariteit, Handicap International en UNICEF. Andere projecten liggen ter studie. Daarnaast wordt via de Belgische ngo Memisa in de regio jaarlijks een voorraad noodhulpgoederen ter waarde van 1,25 miljoen euro aangelegd. In geval van een nieuwe noodtoestand kunnen die snel worden ingezet.
Volgens OCHA hindert de groeiende onveiligheid de humanitaire hulpverleningsprogramma's inderdaad zeer sterk.
België heeft van bij de aanvang van de operaties consequent zijn bekommernis geuit over de impact ervan op de humanitaire situatie. Ons land heeft aan de Congolese autoriteiten en aan de MONUC laten weten dat de negatieve impact van de militaire operaties op de burgerbevolking beperkt moet blijven. De minister van Buitenlandse Zaken heeft dit trouwens nog vorige maand ter sprake gebracht in Brussel tijdens zijn laatste onderhoud met Alan Doss, de bijzondere vertegenwoordiger van de VN in de DRC.
België heeft zich van meet af aan onomwonden sceptisch uitgelaten over de militaire operaties. Een zuiver militaire aanpak van het probleem van de FDLR biedt geen duurzame oplossing. In dit verband citeer ik de persverklaring uitgegeven na de vergadering van het kernkabinet van 4 februari jongstleden: `De ontwapening en ontmanteling van de gewapende groepen actief in Oost-Congo is van fundamenteel belang. België is steeds van oordeel geweest dat een louter militaire aanpak van de problemen in Oost-Congo haalbaar, noch aangewezen was. Wel is België net als andere landen steeds van oordeel geweest dat militaire druk aangewezen was als één van de middelen om de FDLR te bewegen tot het instappen in de logica van het Nairobiproces, te weten de terugkeer naar Rwanda of de hervestiging elders in de DRC.'
Toen wij hierover bij aanvang van de operaties met onze Congolese en Rwandese collega's hebben gesproken, werd ons trouwens uitgelegd dat de militaire operaties deel uitmaakten van een ruimere niet louter militaire strategie. De militaire druk had tot doel de familie van de strijders te scheiden en vervolgens de strijders van hun bevelhebbers. Dat moest terugkeer en/of relocatie in de hand werken. Er werd overigens ook van uitgegaan dat de DRC en de MONUC na het vertrek van de Rwandese troepen de druk zouden overnemen. Vandaag stellen we, niet geheel onverwacht, vast dat dit een moeilijke klus blijkt.
Het is van belang dat een geloofwaardige militaire druk gekoppeld wordt aan een exitmogelijkheid voor de FDLR. Een communicatiekanaal met de FDLR is dan ook wenselijk, maar dat betekent nog niet dat we politieke onderhandelingen moeten aanknopen. De voorwaarden van terugkeer en/of relocatie in de DRC bespreken, zoals voorzien in het communiqué van Nairobi, moet volstaan.
Mevrouw Els Schelfhout (CD&V). - Ik wens nog een opmerking in de kantlijn te plaatsen bij de uitspraak van de minister over het louter militaire ingrijpen. Ik ben het met hem eens dat louter militair ingrijpen geen oplossing biedt en al helemaal niet als men het initiatief aan het Congolese leger laat. Louter humanitair ingrijpen biedt evenmin enige garantie op een duurzame, structurele oplossing op termijn. Daarom pleit ik nadrukkelijk voor meer politieke pressie. Er moet in een langetermijnvisie worden gewerkt aan een politieke, onderhandelde oplossing.
Dat betekent dat de Europese Unie concrete stappen moet doen om de negatieve impact van het militaire ingrijpen op de burgerbevolking te minimaliseren. Hopelijk zal België daartoe het voortouw blijven nemen, zoals het dat ook in de afgelopen maanden heeft gedaan.
Tevens moet er bij de MONUC op worden aangedrongen dat zeer duidelijke voorwaarden worden gesteld voor verdere samenwerking en ondersteuning van militaire operaties. Ook bij de Congolese overheid moet duidelijk worden gesteld dat er nieuwe inspanningen moeten worden geleverd om structurele oplossingen te vinden en dat betekent dat er tussen alle betrokken partijen moet worden gecommuniceerd.
De heer Charles Michel, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - Ik deel in hoge mate uw beschouwingen. Misschien moet ik er nog twee aspecten aan toevoegen.
Ten eerste zijn we voortdurend in contact met de Congolese overheid. Vandaag had ik een vergadering met de Congolese minister van Landsverdediging, die in België was en een samenwerkingsakkoord met minister De Crem heeft gesloten.
Ten tweede ben ik het ermee eens dat we binnen de Europese Unie zeer actief moeten zijn. Enkele weken geleden nam ik met de Congolese minister voor Internationale en regionale samenwerking, de heer Tshibanda, het initiatief om een belangrijke vergadering te organiseren met een aantal Europese landen die, zoals België, zeer actief zijn in Congo. Het is de bedoeling de situatie in al haar aspecten te bekijken, zowel de militaire als de andere. Natuurlijk is er een speciale relatie tussen het aspect `ontwikkeling en vrede' en het aspect `militaire operaties'. De Belgische regering streeft naar een coherente aanpak ter zake.
Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). - Gisteren had in een gezamenlijke commissie Buitenlandse Betrekkingen van Kamer en Senaat een gedachtewisseling plaats met de heer Dominique de Crombrugghe, Bijzonder Evaluator van de Internationale samenwerking. Hij stelde daar zijn rapport voor ter evaluatie van het Belgisch Ontwikkelingsbeleid in de periode 2006-2008.
Na kennisname van zijn rapport en de verdere toelichting van de Bijzonder Evaluator werd duidelijk dat het mandaat van de heer de Crombrugghe ten einde loopt en dat hij momenteel in een verlengingsperiode zit van zes maanden ten behoeve van de dienst. Die beslissing zou genomen zijn zonder de objectieve evaluatie van zijn functie af te wachten, een evaluatie waar de Bijzonder Evaluator zelf om had gevraagd.
De functie van de Bijzonder Evaluator werd in 1999 in het leven geroepen via een koninklijk besluit tot benoeming van een `Bijzonder Evaluator van de internationale samenwerking' bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking, en tot de vaststelling van zijn administratief en geldelijk statuut.
De functie werd toen gecreëerd op aanvraag van de Bijzondere Commissie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers belast met de opvolging van de problemen van het Algemeen Bestuur voor de Ontwikkelingssamenwerking (ABOS). Die Commissie besliste hiertoe om niet meer te maken te hebben met wantoestanden, de zogenaamde `witte olifanten'. Het is dus van groot belang dat er een onafhankelijke evaluator op post blijft om de herhaling van wantoestanden te vermijden, maar ook om ons ontwikkelingsbeleid steeds te blijven herbekijken en verbeteren. Enkel zo kan België een beleid blijven voeren dat een effectieve invloed heeft in de praktijk.
Er zou nu een nieuw koninklijk besluit in de maak zijn dat het koninklijk besluit van 4 april 2003 ter aanstelling van de Bijzonder Evaluator moet vervangen.
Hoe belangrijk acht de minister de functie van `Bijzonder Evaluator van de Internationale samenwerking' ten aanzien van het beleid, rekening houdend met de gebeurtenissen uit het verleden?
Is de minister bereid de verlengingsperiode van het mandaat van de evaluator alsnog te verlengen tot eind december zodat toch rekening kan worden gehouden met de resultaten van het evaluatierapport over zijn dienst?
Wat zal de verankering zijn van het nieuwe koninklijk besluit, rekening houdend met het feit dat de Bijzonder Evaluator onder het huidige koninklijk besluit duidelijk objectief en onafhankelijk kan handelen?
De heer Charles Michel, minister van Ontwikkelingssamenwerking. - De wet Internationale Samenwerking heeft de oprichting van een externe evaluatie opgelegd. Deze wetsbepaling wordt organiek uitgewerkt in een koninklijk besluit. Door de externe evaluatie op te nemen in de wet van 1999 werd duidelijk bepaald dat evaluatie bijzonder belangrijk is voor de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Ik ben het daar helemaal mee eens. In mijn beleidsverklaring leg ik immers de nadruk op de verhoging van de prijs-kwaliteitverhouding van onze samenwerking, dat wil zeggen, resultaten halen tegen een redelijke kostprijs. Het is precies de bedoeling van de evaluatie om te onderzoeken of de Belgische ontwikkelingssamenwerking de vooropgestelde resultaten inderdaad haalt. Voor de geloofwaardigheid van de ontwikkelingssamenwerking is het essentieel dat dit onderzoek door een onafhankelijke dienst wordt uitgevoerd.
De regering heeft bij beslissing van de Ministerraad van 8 mei het mandaat van de heer de Crombrugghe met zes maanden verlengd. Een dergelijke verlenging met zes maanden is conform de regeling voor managementfuncties bij de federale overheid. De bedoeling is dat het nieuwe koninklijke besluit dat de dienst Bijzondere Evaluatie regelt, zo snel mogelijk kan worden voorgelegd aan de Ministerraad, zodat er in september een nieuwe selectie voor de functie van Bijzonder Evaluator komt.
Mevrouw Temmerman verwijst naar een evaluatie van de dienst, die momenteel zou worden uitgevoerd. Dat is niet helemaal correct. De dienst wordt nu niet extern geëvalueerd. Er is wel een zogenaamde peer review door andere evaluatiediensten van de DAC gepland. Het is sinds enkele jaren de gewoonte dat de evaluatiediensten van DAC-landen elkaar geregeld doorlichten. Een of twee landen komen dan op bezoek bij de evaluatiedienst die wordt doorgelicht en maken aanbevelingen om de werking verder te optimaliseren. Een echte evaluatie is dit niet, maar eerder een ondersteuning die de verschillende evaluatiediensten van de DAC-landen elkaar geven. Ongetwijfeld zal deze peer review nuttige aanbevelingen opleveren. De resultaten van deze studie zijn evenwel niet noodzakelijk om het koninklijk besluit te actualiseren. Het kader waarbinnen DAC-evaluaties werken is bekend, en de aanbevelingen van vorige peer reviews zijn publiek beschikbaar. We beschikken dus over voldoende elementen om het koninklijk besluit te actualiseren.
Deze vraag naar een peer review werd overigens voor het eerst besproken op het interne beheerscomité van DGOS op 11 mei 2009, dus nadat de beslissing van de Ministerraad, namelijk op 8 mei, over de bijzondere evaluatie was genomen.
De onafhankelijkheid van de Bijzonder Evaluator is essentieel. Het koninklijk besluit van 2003 moest wegens vormvereisten worden bijgewerkt. Uitgerekend over de procedure van de hernieuwing van het mandaat van Bijzonder Evaluator is in het bestaande koninklijk besluit niets geregeld. Het is de bedoeling om zijn onafhankelijkheid nog te versterken, niet alleen door het mandaat te verduidelijken, maar ook door de middelen die nodig zijn voor de uitvoering van dat mandaat in het koninklijk besluit te verankeren.
Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). - Ik ben blij met het positieve antwoord. Ik denk echter niet dat het om een misverstand gaat. Uit de gedachtewisseling met de Bijzonder Evaluator bleek dat het ging om een peer review met onder meer Nederlandse en Canadese reviewers. Heel wat leden van de commissie vonden het jammer dat door het tijdschema met hun bevindingen geen rekening kon worden gehouden in de nadere omschrijving van het ambt van Bijzonder Evaluator. Ik hoop niettemin dat met de evaluatie rekening wordt gehouden.
De voorzitter. - De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen, antwoordt.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Nadat de voorbije weken weer verschillende denksporen werden gelanceerd om een staatshervorming, of beter gezegd een aanzet daartoe, vlot te krijgen, heeft de Vlaamse formateur Kris Peeters in zijn onderhandelingsnota `Actie in Vlaanderen' nu voorgesteld om de discussie daarover in het Overlegcomité te voeren: `De nieuwe Vlaamse Regering zal de staatshervorming agenderen op het Overlegcomité: in de schoot van het Overlegcomité wordt de bereidwilligheid van de Franstaligen om mee te werken getoetst en worden de afspraken gemaakt over de methodologie, de doelstellingen en de materies voor een verdere staatshervorming.'
In het programma `De keien van de Wetstraat' lanceerde de eerste minister nochtans een heel ander voorstel om de staatshervorming vlot te krijgen. Een zogenaamd comité der wijzen zou hiermee worden belast.
Wat is het standpunt van de premier over de mogelijkheid om de staatshervorming via het Overlegcomité nieuw leven in te blazen? Is hij het eens met een dergelijke werkwijze?
De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen. - Ik lees het antwoord van de eerste minister.
Ik heb kennis en akte genomen van het voorstel in de onderhandelingsnota van Kris Peeters om, wanneer de nieuwe Vlaamse Regering is geïnstalleerd, de staatshervorming te agenderen op het Overlegcomité, met de bedoeling daar afspraken te maken over `de methodologie, de doelstellingen en de materies voor een verdere staatshervorming'. Alle opties zijn dus open.
Volgens artikel 5, §4 van het huishoudelijk reglement van het Overlegcomité, kunnen de leden van het Overlegcomité `op de agenda alle punten brengen waarvan zij de bespreking wensen'.
Als de nieuwe Vlaamse Regering handelt zoals in de onderhandelingsnota wordt voorgesteld, lijkt het mij niet meer dan normaal dat het Overlegcomité dat agendapunt bespreekt.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Ik had dit antwoord wel verwacht. Vanzelfsprekend kan alles op de agenda van het Overlegcomité worden gezet. Mijn vraag is of de federale regering bereid is om die optie ernstig te overwegen. Daarop heb ik geen antwoord gekregen.
De voorzitter. - De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen, antwoordt.
Mevrouw Isabelle Durant (Ecolo). - Ik betreur dat noch de minister van Buitenlandse Zaken, noch de eerste minister naar de Senaat is gekomen, terwijl ze wel in de Kamer aanwezig waren.
Mijn vraag gaat over de Europese Raad van vandaag, die een standpunt zal moeten innemen over de benoeming van de voorzitter van de Europese Commissie. Ik heb het niet over de grond van de zaak, maar over de vorm: op welk ogenblik zal de voorzitter van de Europese Commissie worden voorgedragen en op welk ogenblik zal het Europees Parlement zijn kandidatuur moeten bekrachtigen?
Het lijkt me dwaas dat de Europese Raad vandaag aan het Europees Parlement voorstelt om de heer Barroso of om wie dan ook te benoemen, in toepassing van de procedures van het verdrag van Nice. Het lijkt er immers op dat het verdrag van Lissabon binnen enkele maanden in werking zal treden. Dat mogen we toch hopen na de positieve signalen die onder andere uit Ierland komen.
Het is logisch om de aanwijzing van de voorzitter van de Commissie op te nemen in het pakket van beslissingen die moeten worden genomen in toepassing van het verdrag van Lissabon, zoals de aanwijzing van de Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid en de Europese commissarissen, en de omschrijving van de werkprogramma's. Ongeacht wie voorzitter van de Commissie wordt, uiteindelijk is het zijn beleidsverklaring die telt.
Welk standpunt zal België vanavond in de Europese Raad innemen? Zal het de onmiddellijke aanwijzing van de voorzitter van de Commissie en de ratificatie op 14 juli verdedigen of zal het zo wijs zijn om de beslissing tot oktober uit te stellen, tot na de ratificatie van het verdrag van Lissabon? Ik neem aan dat dit punt op de Ministerraad is besproken en ik hoop dat de heren Van Rompuy en De Gucht een duidelijk en verstandig standpunt zullen innemen.
De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen. - Ik lees het antwoord van de eerste minister.
De voordracht van een voorzitter van de Europese Commissie is vanzelfsprekend zeer belangrijk.
Op basis van de contacten die ik de jongste weken en dagen heb gehad, kan ik meedelen dat drie elementen de situatie kenmerken.
Ten eerste zijn de 27 Lidstaten het erover eens dat het Tsjechische voorzitterschap José Manuel Barroso voordraagt als voorzitter van de Europese Commissie. Bijgevolg geniet hij zeer brede steun.
Ten tweede willen de 27 Lidstaten dat het Europees Parlement zich zo snel mogelijk uitspreekt met het oog op de noodzakelijke continuïteit van de werking van de Europese Commissie. Het nieuw verkozen Europees Parlement zal op 15 juli samenkomen. Dat is ook de datum die de meerderheid van de staats- en regeringsleiders voor ogen hebben. Vanzelfsprekend bepaalt het Parlement hoe en wanneer het zich uitspreekt.
Ten derde behoudt de Europese Raad het initiatief voor de voordracht. Als hij vandaag of morgen iemand wil voordragen, kan hij dat doen op basis van het verdrag van Nice.
Mevrouw Isabelle Durant (Ecolo). - Het antwoord zegt vanzelfsprekend niets over de politieke intentie van de eerste minister. Ongeacht de kwaliteiten van de heer Barroso lijkt het me wenselijk dat de beslissingen in een globaal pakket worden genomen, conform het verdrag van Lissabon.
Als ik het goed begrijp, zal België op de Europese Raad vanavond eens te meer geen standpunt innemen en zal het zich tot technische argumenten beperken. Ik betreur ten zeerste dat ons land, dat binnenkort het voorzitterschap van de Unie zal waarnemen, een dergelijke weifelende houding aanneemt in materies die dermate belangrijk zijn voor de toekomst van de Unie en voor de verdere samenwerking tussen de Commissie, het Parlement en de Raad.
Ik kan nu reeds aankondigen dat de groene familie in het Europees Parlement wel een zeer duidelijk standpunt zal innemen.
Mevrouw Freya Piryns (Groen!). - Ik hoop dat de voorzitter het mij niet kwalijk neemt, maar ik wil mijn mondelinge vraag met een week uitstellen. Ik heb met eigen ogen gezien dat de premier aanwezig was in de Kamer en zelfs de tijd had om in de koffiekamer rustig een gesprek te voeren. Dat is overigens zijn goed recht.
Mijn vraag gaat over de impasse waarin het dossier asiel en migratie nu al maanden of zelfs jaren is terechtgekomen. Ik wil ze dan ook rechtstreeks aan de eerste minister stellen. Het heeft immers duidelijk geen zin om vragen te stellen aan de bevoegde ministers; zij hebben hun onwil of onkunde al herhaaldelijk aangetoond. De enige die nog op mijn vraag een antwoord kan geven is de premier zelf.
De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen. - Ik heb begrip voor de opmerkingen van mevrouw Piryns. Het feit dat de premier om 14 uur in de Kamer aanwezig was, betekent niet dat hij om 15 of 16 uur in de Senaat aanwezig kan zijn. Zijn persoonlijke agenda maakte het hem onmogelijk om persoonlijk op de vraag van mevrouw Piryns te antwoorden.
Mevrouw Freya Piryns (Groen!). - Ik wil de zaak niet op de spits drijven, maar ik heb zelf gezien dat de premier iets na 15 uur in de koffiekamer aanwezig was. Hij had dus snel even naar hier kunnen komen om op de vragen te antwoorden. Het dossier is belangrijk genoeg en er moet eindelijk een oplossing komen. Ik hoop dat de premier achter de schermen aan een oplossing werkt.
De voorzitter. - De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen, antwoordt.
De heer Philippe Monfils (MR). - Ik wil deze vraag nogmaals stellen omdat de opeenvolgende ministers nooit een antwoord gaven en er dus niets verandert.
In oktober 2008 ondervroeg ik minister Vandeurzen over de kwaadwilligheid van de overheden om de wapenwet toe te passen en over de vergissingen bij de toepassing van artikel 11, 1º van de wet op het voorhanden hebben van wapens zonder munitie. Die mogelijkheid werd ingevoerd door de wet van 2008. De heer Vandeurzen antwoordde dat dergelijke problemen niet overal bestaan en dat de provinciediensten voldoende waren geïnformeerd.
De overgangsperiode waarin men het voorhanden hebben van wapens zonder munitie kon aangeven, is nu voorbij en de beslissingen moeten nu door de gouverneurs worden genomen. Verschillende wapenbezitters hebben me echter op de hoogte gebracht van foute beslissingen in hun dossier.
Ik geef een voorbeeld zonder de naam van de betrokkene te noemen, maar ik ben bereid de brief aan de minister te bezorgen. Het betreft een brief van de gouverneur van Waals-Brabant die stelt dat een vraag tot het voorhanden hebben van een wapen zonder munitie slechts kan worden ingewilligd aan mensen die een wapen in hun vermogen willen behouden waarvoor een vergunning bestaat. Dat is fout. Artikel 11/1 van de wet bepaalt: `Een vergunning tot het voorhanden hebben wordt ook afgegeven aan de personen die wensen een wapen in hun vermogen te behouden, waarvoor een vergunning was afgegeven of waarvoor geen vergunning vereist was voor de inwerkingtreding van deze wet.'
Wanneer iemand die een wapen voorhanden heeft dat niet aan een vergunning was onderworpen voordat de wet de vergunning voor een wapen zonder munitie opgelegde, wordt hem die vergunning geweigerd. De betrokken persoon is dan verplicht het wapen aan een wapenhandelaar over te dragen of het te doen neutraliseren op de proefbank voor vuurwapens. Dergelijke vergissingen gebeuren frequent en dat is onaanvaardbaar.
Het is ook onjuist te stellen dat de lokale besturen over onvoldoende personeel beschikken. Ik heb vastgesteld dat het personeel aandacht heeft voor wapens die niet werden aangegeven, het huidige centraal wapenregister met zijn gegevens vergelijkt, personen aanschrijft die hun vergunning niet hebben aangevraagd en eist dat zij hun wapens inleveren op straffe van een proces-verbaal. Enerzijds wordt de wet niet toegepast, maar anderzijds is men streng wanneer het goed uitkomt.
De wet is de wet. Het is me ter ore gekomen dat sommige diensten van de gouverneur en bepaalde politiecommissarissen niet van die wet houden. Ik houd niet van snelheidsbeperkingen, maar als ik 180 km per uur rijd en een agent me tegenhoudt, zal ik me niet kunnen verantwoorden door te zeggen dat de wet me niet aanstaat. Ik zou het zelfs normaal vinden dat die agent me mijn rijbewijs afneemt.
Het is onaanvaardbaar dat de overheden er alles aan doen om de wet niet toe te passen enkel omdat die hen niet bevalt.
Wat zal de minister aan die toestand doen? Is hij zich bewust van die problemen? Werden er maatregelen genomen? Werden er duidelijke instructies aan de gouverneurs gegeven? Wat zal hij doen als de gouverneurs de instructies niet naleven of de wet op een afwijkende manier toepassen? Ik kan me niet in de plaats van de minister stellen, maar ik heb een commissaris aangeschreven om hem te vragen de laatste versie van de wet te lezen, wat hij duidelijk niet had gedaan. Gelukkig heeft men niet geëist om mijn onschendbaarheid op te heffen ...
We hebben er stilaan genoeg van. Deze wet werd na rijp beraad door 90% van de parlementsleden goedgekeurd. Ze moet dus worden toegepast en de ambtenaren moeten zich niet bemoeien met de gegrondheid van een wet die zo goed als unaniem door het parlement werd goedgekeurd!
De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen. - Ik lees het antwoord van de minister van Justitie.
Een van de belangrijkste redenen waarom de wet voorziet in een beroepsmogelijkheid bij mijn diensten tegen beslissingen van de gouverneurs inzake vergunningen voor het voorhanden hebben van wapens, is de bezorgdheid om de wet in het hele land correct en eenvormig toe te passen.
De Federale Wapendienst behandelt tal van beroepen en ontvangt nu stilaan de eerste dossiers betreffende het passief wapenbezit, zoals ingevoerd door de wet van 25 juli 2008.
We stellen nochtans vast dat de overgrote meerderheid van de beroepen ongegrond is, hetzij omdat de betrokkene een gevaar betekent voor de openbare orde, hetzij omdat hij niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden. Bij de herziening van de beslissing van een gouverneur berust de betwiste beslissing dikwijls op foute informatie. Er kan niet worden gesproken over een bedoeling om de wet slecht toe te passen.
Het is juist dat er in sommige provincies nog een grote achterstand is in de behandeling van de aanvragen.
De personen die zich benadeeld voelen door een beslissing van de gouverneur of het uitblijven van een beslissing hebben de mogelijkheid een beroep in te dienen. Dat zal op een correcte manier en met respect voor de letter en de geest van de wet worden behandeld.
De Federale Wapendienst komt nog steeds elke maand bijeen met de provinciale diensten om de behandeling van de dossiers te uniformeren, praktische gedragslijnen vast te leggen en de inhoud van de wet uit te leggen.
De heer Philippe Monfils (MR). - Indien de minister echt die materie wil regelen via een beroep bij het orgaan dat het administratieve toezicht heeft, zullen wij daarvan systematisch gebruik maken. Telkens wanneer dat nodig is, zal ik de betrokkene vragen een beroep bij de minister in te dienen. Die zal dan snel overbelast zijn.
Volgens mij is het verkieslijk duidelijk aan de politiediensten en aan de diensten van de gouverneur uit te leggen hoe de wet werkt en de manier waarop ze wordt toegepast te controleren. Er zouden dan nog maar enkele beroepen overblijven.
Indien de minister het probleem wil behandelen via beroepen, wat een absurditeit is binnen het administratieve recht, zullen wij dat mededelen aan iedereen die problemen ervaart. Ze zullen dan onmiddellijk een beroep bij de minister indienen en dat betekent voor de minister en zijn diensten tijdverlies. Ze zullen overbelast raken en er zal bijkomend personeel nodig zijn.
De voorzitter. - De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen, antwoordt.
De heer Pol Van Den Driessche (CD&V). - De voorbije weken werden twee grote drugsbendes opgerold, een eerste in Zonnebeke en een tweede in Lommel. Bij de bende die zondag op de camping Parelstrand werd opgepakt, heeft het federaal parket een enorme hoeveelheid cocaïne, xtc en cannabis in beslag genomen voor een geschatte waarde van 40 miljoen euro.
De opgepakte kopstukken van de bende wonen in kasten van villa's, met alle luxe, zeer dure antieke meubelen en sierstukken en een uitgebreid luxueus wagenpark. Bij de huiszoeking trof men bovendien 165 000 euro cashgeld aan.
Die enorme luxe en die geldbedragen staan in schril contrast met de grote ellende die het dealen van drugs veroorzaakt bij de drugsgebruikers, die ten koste van hun fysieke en psychische gezondheid door de drugsbaronnen worden uitgemolken en kapotgemaakt.
Als die criminelen worden vervolgd en in rechte moeten verschijnen, komen ze zelden oog in oog te staan met de slachtoffers of hun familieleden. Bij een verkeersongeval of een geweldmisdrijf is dat wel het geval. De confrontatie met de gevolgen van hun daden doet velen tot inkeer komen. Zo was er onlangs het getuigenis van de jonge autobestuurder die na spookrijden en dronken sturen een dodelijk ongeval veroorzaakte. Door de confrontatie met de feiten kwam hij tot inkeer en zei hij echt wel zijn lesje te hebben geleerd. Hij gaf tevens toe dat zijn fout onvergeeflijk was en zei dat hij eeuwig spijt zou hebben van het voorval.
Daarom zou naar alternatieven moeten worden gezocht om ook in drugszaken de daders te confronteren met de honderden slachtoffers en het immense leed dat hun handel veroorzaakt. Zo kan eraan worden gedacht om drugsdealers te verplichten om bovenop hun straf een tijd door te brengen in een hulpverleningscentrum voor verslaafde drugsgebruikers.
Hebben de minister of zijn voorgangers reeds initiatieven genomen om veroordeelde drugsdealers te confronteren met de slachtoffers van dat dealen? Acht de minister het mogelijk veroordeelde dealers te verplichten, bovenop hun straf, een bepaalde periode door te brengen in een hulpverleningscentrum voor verslaafde drugsgebruikers, in de - misschien ijdele - hoop dat ze tot inkeer komen? Nu krijgen ze een gevangenisstraf, betalen ze een boete en nemen ze hun handeltje weer op.
De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen. - Ik lees het antwoord van de minister.
Ik dank senator Van Den Driessche dat hij dit belangrijke maatschappelijke probleem onder onze aandacht brengt.
De jongste jaren is een geleidelijke verandering merkbaar in het denken over de doelstellingen en het nut van straffen en dergelijke. In de zoektocht naar oplossingen werd onder meer het vormingsvoorstel `Slachtoffer in beeld', afgekort SIB, ontwikkeld. Deze vorming heeft tot doel een kleine groep van daders te laten werken rond de gevolgen van de feiten, met de nadruk op de gevolgen voor de slachtoffers. SIB wil bijdragen tot zinvolle, constructieve reacties op strafbare feiten, die gericht zijn op herstel. SIB wil de slachtofferdimensie in de leefwereld van de daders binnenbrengen. De vorming is opgebouwd rond drie doelen: de dader bewuster maken van de mogelijke gevolgen van misdrijven voor slachtoffers, het inlevingsvermogen van de dader trachten te versterken en de dader stimuleren zijn verantwoordelijkheid op te nemen. Het programma richt zich echter niet uitdrukkelijk op drugsdelicten.
De vorming wordt in de Vlaamse Gemeenschap georganiseerd door de Federatie Autonome Centra Algemeen Welzijnswerk.
De vorming wordt gesubsidieerd door het departement Justitie in het kader van het koninklijk besluit van 17 december 2003 betreffende de subsidiëring van instellingen die voorzien in een gespecialiseerde begeleiding voor burgers die betrokken zijn in een gerechtelijke procedure. De federatie vroeg een verlenging aan, die werd goedgekeurd voor het werkingsjaar 2009.
Op de vraag of we veroordeelde dealers kunnen verplichten bovenop hun straf een bepaalde periode in een hulpverleningscentrum door te brengen, moet ik een genuanceerd antwoord geven. De straffen die door een rechtbank kunnen worden opgelegd, zijn bepaald in het Strafwetboek. Drugsdealers dienen zich uiteraard voor de correctionele rechtbank te verantwoorden en daar kunnen volgende straffen worden opgelegd: de gevangenisstraf, de werkstraf, de geldboete of de bijzondere verbeurdverklaring.
Conform de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie kunnen deze straffen volledig of deels voorwaardelijk worden uitgesproken en gekoppeld aan de naleving van bijzondere voorwaarden. Ook in het kader van de strafuitvoering kunnen aan de vervroegde invrijheidstelling voorwaarden worden verbonden.
Hieruit blijkt dat er volgende mogelijkheden zijn om drugsdealers te verplichten een tijd in een hulpverleningscentrum voor drugsverslaafden door te brengen. We kunnen hen een werkstraf opleggen in een hulpverleningscentrum voor verslaafde drugsgebruikers. Zo'n werkstraf kan echter niet worden gecombineerd met een gevangenisstraf en is volgens de minister van Justitie niet noodzakelijk de meest adequate bestraffing voor drugsdealers.
Een andere mogelijkheid bestaat erin wel degelijk een gevangenisstraf op te leggen, die echter deels voorwaardelijk is en gekoppeld aan bepaalde voorwaarden. De rechter beslist echter volkomen autonoom welke voorwaarden hem opportuun lijken. Systematisch opleggen dat een zekere tijd in een hulpverleningscentrum voor verslaafden moet worden doorgebracht, is dan ook moeilijk realiseerbaar, bij gebrek aan juridische en praktische omkadering.
Wel kunnen we overwegen een cursus `Slachtoffer in beeld' specifiek voor drugsdealers op te leggen. Het zijn echter de welzijnsdepartementen van de gemeenschappen en niet Justitie die in de eerste plaats een dergelijk nieuw vormingsaanbod moeten creëren. De suggestie om Slachtoffer in beeld op die manier te verruimen is in elk geval positief ontvangen en ik zal er ook aandacht voor vragen in het overleg tussen de gemeenschappen en de minister van Justitie.
De heer Pol Van Den Driessche (CD&V). - Ik dank de minister omdat hij bereid is mijn suggestie te overwegen. Ik wil toch nog het volgende beklemtonen. Een man of vrouw die in dronken toestand een dodelijk verkeersslachtoffer maakt, doet iets verschrikkelijks en begaat een misdrijf, maar ik ga ervan uit dat hij of zij het niet willens en wetens deed, dat hij of zij zich niet heeft bedronken met de bedoeling daarna iemand dood te rijden. Drugsdealers - en dan heb ik het niet over een joint, maar over echt zware stuff - weten echter zeer goed wat de gevolgen van hun daden zijn. Ze weten dat ze tot ellende leiden. Daarom vraag ik de minister met aandrang mijn suggestie mee te nemen.
De voorzitter. - De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen, antwoordt.
Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - De gevangenis in Antwerpen is al meermaals in de media gekomen wegens sociale onrust. Zeggen dat deze situatie wordt veroorzaakt door overbevolking en de daaruit voortvloeiende gevaarlijke werksituatie voor de cipiers, is een open deur intrappen. Meermaals worden de cipiers dan ook tot acties aangezet. Nu blijken de vakorganisaties opnieuw actie te overwegen, omdat een ministeriële rondzendbrief werd afgeschaft die de vergoeding regelt voor cipiers die door agressie van gevangenen werkonbekwaam zijn.
Die cipiers zien aldus hun vergoeding afgeschaft, wat tot 300 euro aan inkomensverlies per maand kan betekenen.
Waarom trok de minister de rondzendbrief in?
Is er al een vervangende rondzendbrief klaar? Zo ja, wordt die dan onmiddellijk toegepast en zo neen, waarom niet? Als die nog niet klaar is, wat is daarvan de oorzaak?
Welke oplossing wordt in het vooruitzicht gesteld?
Hoeveel gedetineerden verblijven er momenteel in de gevangenis van Antwerpen? Wat is de huidige capaciteit? In februari zouden er 308 gedetineerden te veel hebben verbleven. Wat is de actuele situatie?
De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen. - Ik lees het antwoord van de minister van Justitie.
De rondzendbrief waarover het gaat dateert van 14 december 2006. Hij werd niet ingetrokken, maar is niet meer van toepassing omdat de betaling van de onregelmatige prestaties in het kader van een erkend arbeidsongeval moet gebeuren conform de bestaande reglementering.
In het kader van de besprekingen van het globaal eisendossier 2007-2011, heeft de minister van Justitie het principe naar voren geschoven dat de geldende regelgeving dient gerespecteerd te worden. In punt 2.4 van het protocol van voorakkoord van 19 december 2008 werd opgenomen dat de regeling over de betaling van onregelmatige prestaties in het kader van een erkend arbeidsongeval moet gebeuren binnen de bestaande reglementering.
De stopzetting van de doorbetaling van de onregelmatige prestaties bij een afwezigheid na arbeidsongeval van meer dan 30 werkdagen, is vervat in de dienstnota nummer 2009/007 van 3 maart 2009, die het gevolg is van dit protocol van voorakkoord, ondertekend voor akkoord door ACV en ACOD.
Deze toelagen werden voordien niet-conform met de regelgeving betaald tijdens de hele duur van de periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid na een erkend arbeidsongeval, terwijl deze toelagen niet langer kunnen worden betaald indien de onderbreking meer dan 30 werkdagen duurt, overeenkomstig de vaststaande rechtspraak van het Hof van Cassatie.
Concreet verliest een personeelslid het recht op de betaling van de onregelmatige prestaties die niet gepresteerd werden vanaf het ogenblik dat de afwezigheid langer duurt dan 30 werkdagen, opeenvolgend of onderbroken, voor hetzelfde ongeval en dit vanaf het begin van de afwezigheid.
In afwachting van een specifieke reglementaire bepaling die van toepassing is op de buitendiensten van DG EPI, wordt aan de penitentiaire inrichtingen gevraagd vanaf 1 maart 2009 een lijst van de arbeidsongevallen bij te houden voor de toepassing van het voorstel van reglementering.
Elke penitentiaire inrichting moet maandelijks aan de juridische cel van de dienst P&O een lijst met de desbetreffende personeelsleden overmaken.
De datum van 1 maart 2009 wordt weerhouden als datum van inwerkingtreding met terugwerkende kracht van het voorstel dat thans wordt uitgewerkt.
De betaling zal enkel mogelijk zijn vanaf het moment dat daarvoor een reglementaire basis bestaat. In protocol nr. 340 van 14 mei 2009 staat dat de aanpassing van de reglementering uiterlijk 1 maart 2010 moet worden voltooid, met het oog op de retroactieve toepassing op 1 maart 2009.
Op 18 juni 2009 verblijven in de gevangenis van Antwerpen 683 mannelijke gedetineerden onder het gewone regime. Bij een capaciteit van 365 betekent dat een overbezetting van 87%. Er zijn 20 mannelijke gedetineerden onder beperkte detentie. Er is een capaciteit van 26, dus een bezetting van 77%. Er zijn 45 vrouwelijke gedetineerden op een capaciteit van 48, dus een bezettingsgraad van 94%.
Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Ik dank de minister voor zijn uitgebreide maar ook vrij technische antwoord. Alvorens daarop te reageren wil ik het rustig nalezen.
Het verheugt me alleszins dat er op het eerste gezicht geen probleem is met de betaling van de cipiers.
De heer Freddy Van Gaever (VB). - Hier staat een zeer geduldig man. In het voorbije jaar heb ik al vier of vijf maal dezelfde vraag gesteld. Wat is het advies van de Federale Commissie voor de Verkeersveiligheid over de vraag of frontstuurcabines niet veel gevaarlijker zijn dan de zogenaamde torpedo- of langsnuitcabines. Persoonlijk ken ik het antwoord al meer dan vijftig jaar. Meer dan vijftig jaar geleden was ik namelijk een van de eerste chauffeurs in België die met zo'n gevaarlijke frontstuurcabine reed. In de meeste landen van Europa zullen de meeste chauffeurs hetzelfde antwoord geven als ik.
Dat neemt niet weg dat ik met veel belangstelling uitkijk naar het advies dat de staatssecretaris hopelijk intussen heeft ontvangen van de Federale Commissie voor de Verkeersveiligheid.
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - De werkgroep zwaar vervoer van de Federale Commissie voor de Verkeersveiligheid heeft op 30 april de problematiek van de veiligheid van torpedotrucks besproken. Het verslag van deze werkgroep werd op 4 juni besproken in de plenaire vergadering van de Federale Commissie, die de conclusies van dat verslag heeft overgenomen.
Torpedotrucks zijn een bijna uitgestorven soort. In België zouden er nog een duizendtal van rondrijden. Ze worden inderdaad benadeeld door de Europese reglementering inzake de maximale lengte van de voertuigcombinaties, die in het voordeel speelt van de frontstuurtrucks.
Er zijn echter onvoldoende elementen om te zeggen dat frontstuurtrucks onveiliger zijn dan torpedotrucks of omgekeerd. Ook frontstuurtrucks moeten aan een aantal veiligheidsnormen voor de chauffeurs voldoen. Torpedotrucks hebben ook bepaalde nadelen, die te maken hebben met het grotere gewicht op de achterassen door hun langere wielbasis, de beperktere manoeuvreerbaarheid en de grotere dode hoek voor fietsers en voetgangers. Ook zijn er bepaalde implicaties voor de infrastructuur die meer rekening houdt met de frontstuurtrucks.
Naast de veiligheidsaspecten moeten ook het brandstofverbruik en de emissies per laadeenheid worden bekeken. Daarvoor blijft de laadlengte en de laadcapaciteit van frontstuurtrucks essentieel.
Ten slotte kan ik nog zeggen dat er in Europa geen enkele aanzet is tot het ter discussie stellen van de huidige reglementering inzake de lengte en het gewicht in relatie tot de torpedotrucks, behalve dan voor de zogenaamde ecocombis, wat in se niets te maken heeft met de problematiek van de torpedotrucks.
Ik ben dan ook niet van plan om, bij gebrek aan voldoende aanleiding, deze problematiek aan te kaarten op Europees niveau. Ik wil niet als een Don Quichot tekeer gaan, noch vechten tegen de bierkaai.
De heer Freddy Van Gaever (VB). - Ik ben sprakeloos. Ik verlang van de staatssecretaris helemaal niet dat hij Don Quichot speelt. Al zijn argumenten zijn zinloos. Wat heeft een torpedotruck te maken met emissie en met brandstofverbruik? De staatssecretaris geeft als argument dat in België nog slecht duizend torpedotrucks rijden. Dat is precies een bevestiging van het probleem: er rijden er praktisch geen omdat de wet het onmogelijk maakt rendabel te rijden met een torpedotruck. Ik ben zeer ontgoocheld over het antwoord. Het antwoord biedt me stof om dit probleem nog meer onder de aandacht te brengen, zeker nu ik de zinloze adviezen heb gehoord van de federale commissie van zogenaamde specialisten.
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik kan de ontgoocheling van de heer Van Gaever begrijpen, maar hij moet ook begrijpen dat, als ik niet het gevoel heb dat ik binnen de Europese Raad enige kans van succes heb om het reglement te laten wijzigen, ik me daar niet voor zal inspannen. Het is nu eenmaal een bijna onmogelijke taak om 27 leden van gedachten te doen veranderen als daar geen voedingsbodem voor is.
De heer Freddy Van Gaever (VB). - Ik ben meer dan dertig jaar geleden naar de VS getrokken en heb er dit probleem aangekaart bij Ralph Nader, de eeuwige derde presidentskandidaat. Hij is er wel in geslaagd de wet in de VS te doen veranderen. In de VS gaat de wetgeving nu zelfs verder: voor schoolbussen zijn cabines met motor vooraan zelfs verplicht. Als in het grootste transportland ter wereld die wet tot stand komt, zie ik niet in waarom de minister denkt Don Quichot te zijn als hij in Europa voor wetgeving ten gunste van torpedotrucks ijvert.
De heer Philippe Mahoux (PS). - In januari van dit jaar heb ik een vraag gesteld over sommige misbruiken in de transportsector. De staatssecretaris antwoordde dat op Europees niveau wordt onderhandeld over de toegang tot de internationale markt van het goederenvervoer over de weg.
Op 23 april jongstleden heeft het Europees Parlement inderdaad de cabotage goedgekeurd. Er mogen nu drie cabotagetransporten worden uitgevoerd onmiddellijk na een internationaal transport.
Duitsland en Frankrijk hebben maatregelen genomen tegen de uitwassen in de sector.
(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)
Volgens de vakbonden is dat een belangrijke stap om een einde te stellen aan bepaalde praktijken. Zo richten transportfirma's schijnfilialen op in Oost-Europa om hen in de Belgische transportsector te introduceren; vervolgens ontslaan ze hun Belgische chauffeurs. Zo kunnen ze via een omweg de wetgeving van het land van oorsprong met betrekking tot de loonschalen en de arbeidsreglementering toepassen, met inbegrip van de regels inzake de rij- en rusttijden. Dat leidt tot onveilige toestanden, niet alleen voor de werknemers in kwestie, maar ook voor de andere weggebruikers.
De nieuwe richtlijn zal pas zes maanden na publicatie in werking treden, dus ten vroegste tegen het einde van het jaar.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het koninklijk besluit dat de staatssecretaris in zijn antwoord in januari aankondigde?
De staatssecretaris heeft toen ook beloofd dat hij het aantal controles en de vastgestelde inbreuken zou bestuderen. Heeft hij hierover verdere informatie?
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Zoals ik in januari reeds aangaf, is alles in het werk gesteld om een koninklijk besluit te nemen waarin de voorwaarden worden vastgelegd volgens welke transportfirma's uit andere EU of EER-landen worden toegelaten tot het binnenlandse goederenvervoer over de weg.
Op basis van dat ontwerp van besluit is het cabotagevervoer op Belgisch grondgebied enkel toegestaan na een internationaal transport van maximaal drie cabotagetransporten in een periode van zeven dagen na de laatste lossing van het internationale transport.
De voorgestelde regels zijn grotendeels gebaseerd op de principes die de Europese Unie heeft aangenomen.
De Inspectie van Financiën heeft op 31 maart 2009 een gunstig advies verleend. De Ministerraad heeft het ontwerp op 3 april 2009 goedgekeurd.
Op 9 april heb ik het advies van de gewesten gevraagd.
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft op 28 mei 2009 een gunstig advies verleend, het Waals Gewest en het Vlaams Gewest hebben dat respectievelijk op 27 mei 2009 en 3 juni 2009 gedaan.
Vanmiddag heb ik het dringende advies van de Raad van State gevraagd. Ik hoop dat het koninklijk besluit tegen het einde van de maand kan worden gepubliceerd.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Zo kunnen de aangekondigde maatregelen worden gerealiseerd. Ik hoop dat de Raad van State zich aan de termijn houdt en dat de staatssecretaris zodra hij het advies heeft, het dossier zo snel mogelijk afrondt.
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:
Donderdag 25 juni 2009 om 15 uur
Inoverwegingneming van voorstellen.
Actualiteitendebat en mondelinge vragen.
Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van artikel 26 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof; Stuk 4-12/7 en 8.
Wetsvoorstel houdende wijziging van de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's (van de heer Filip Anthuenis en mevrouw Nele Lijnen); Stuk 4-1149/1 tot 4.
Evaluatie van de wet tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's; Stuk 4-1114/1.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI tot regeling van het notarisambt om het jaarlijks aantal kandidaat-notarissen op te trekken (van de heer Francis Delpérée); Stuk 4-1322/1 en 2.
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 207bis van het Gerechtelijk Wetboek, houdende de regeling van de toegang tot de functie van plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep (van de heer Francis Delpérée); Stuk 4-1337/1 tot 4.
Belangenconflict tussen het Waals Parlement en de Kamer van volksvertegenwoordigers naar aanleiding van de wetsvoorstellen tot wijziging van de kieswetgeving met het oog op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde (Stuk Kamer, nr. 52-37/1-18 en 52-39/1-15); Stuk 4-1286/1 en 4-1287/1.
Vanaf 17.30 uur:
Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten.
Naamstemming over het ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van artikel 26 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof; Stuk 4-12/7 en 8. (Stemming met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, van de Grondwet).
Vragen om uitleg:
-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.
De voorzitter. - De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Reeds geruime tijd biedt Electrabel in zijn reclame zelf een energieaudit aan. Het doel van een energieaudit is energiebesparende maatregelen voor te stellen en het energieverbruik te optimaliseren.
De aangeboden energieaudit wordt echter niet door Electrabel zelf uitgevoerd, maar door de naamloze vennootschap Imtech Infra. Hij kost 200 euro. Aan klanten die de audit aanvragen, wordt in de marge van een schrijven meegedeeld dat de energieaudit geen recht geeft op belastingaftrek. Nochtans is een energieaudit volgens artikel 145.24 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en het desbetreffende koninklijk besluit, juist een uitgave waarvoor belastingvermindering kan gelden.
Klopt het dat die audit niet voor belastingvermindering in aanmerking komt? Zo ja, wat is hiervoor de reden?
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik lees het antwoord van minister Reynders.
Krachtens artikel 145.24, §1, 7º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 kan een belastingvermindering worden verleend voor uitgaven voor een energieaudit van een woning waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder, vruchtgebruiker of huurder is, wanneer deze uitgaven tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald voor een rationeler energiegebruik in die woning.
De prestaties die aan de basis liggen van voormelde uitgaven voor een energieaudit van een woning moeten krachtens artikel 63.11, §1, 2º, van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 92 worden uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke gewestelijke wetgeving.
Tot nog toe hebben alleen het Waals en het Vlaams Gewest een dergelijke wetgeving ingevoerd.
Volgens de uitvoeringsvoorwaarden voor een energieaudit van een woning gelegen in het Waals of het Vlaams Gewest, moet de energieaudit onder meer worden uitgevoerd door een door het Waals Gewest erkende energieauditeur, respectievelijk door een door het Vlaams Gewest erkende energiedeskundige.
Na raadpleging van recente door het Waals en het Vlaams Gewest gepubliceerde lijsten van erkende energieauditeurs, respectievelijk energiedeskundigen, is mijn administratie tot de bevinding gekomen dat de door het geachte lid aangehaalde onderneming niet in voormelde lijsten is opgenomen en dus niet kan worden beschouwd als een door het Waals of het Vlaams Gewest erkende energieauditeur, respectievelijk energiedeskundige. De uitgave voor een energieaudit van een woning uitgevoerd door deze onderneming komt in de huidige stand van zaken bijgevolg niet in aanmerking voor de belastingvermindering als bedoeld in artikel 145.24, §1, 7º, Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Het is betreurenswaardig dat de grootste energieleverancier in ons land samenwerkt met een energieauditeur die niet door de overheid is erkend. Dat leidt tot misverstanden bij de gebruikers. We zullen hieraan de nodige ruchtbaarheid geven.
De voorzitter. - De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister antwoordt.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - In de aanloop naar de voorbije regionale en Europese verkiezingen kreeg ik vragen van Belgen in het buitenland over hoe ze in het buitenland konden stemmen. Men kon dat doen door zich ten laatste op 8 april 2009 hiervoor in te schrijven. U raadt het al, de meeste vragen van Belgen in het buitenland kreeg ik pas toen die datum al voorbij was!
De toelichting over stemmen in het buitenland is terug te vinden op de website van Buitenlandse Zaken. Toch heeft het overgrote deel van de betrokkenen niet de reflex om tijdig inlichtingen in te winnen. Ik meen mij trouwens te herinneren dat in het verleden Belgen in het buitenland werden aangeschreven.
Graag had ik een antwoord gehad op volgende vragen.
Werden in het verleden Belgen in het buitenland via hun ambassade op de hoogte gebracht van de inschrijvingsprocedure?
Zo neen, acht de minister die procedure opportuun in de toekomst?
Zo ja, is er deze keer iets misgelopen? Wat is er misgelopen en hoe zal dat voortaan worden voorkomen?
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Ziehier het antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken.
De wetgever heeft duidelijk een onderscheid gemaakt tussen de procedure die moet worden gevolgd bij de federale verkiezingen enerzijds en die voor de Europese en regionale verkiezingen anderzijds.
Artikel 180bis van het Kieswetboek voorziet er uitdrukkelijk in dat voor de federale verkiezingen elke in het consulair bevolkingsregister ingeschreven landgenoot door de bevoegde diplomatieke zending of consulaire post uitgenodigd wordt zich te laten registreren als kiezer in een Belgische gemeente. Gezien de wettelijke verplichting, worden uiteraard alle ingeschreven landgenoten aangeschreven.
Voor de Europese verkiezingen kunnen enkel de landgenoten die binnen de Europese Unie wonen deelnemen aan de stemming. Er bestaat geen wettelijke verplichting om zich te laten registreren. Daarenboven kunnen de Belgen binnen de Europese Unie hun stem uitbrengen in hun woonplaats, iets wat een zeer grote meerderheid verkiest.
Belgen die in het buitenland wonen, kunnen niet deelnemen aan de regionale verkiezingen.
Informatie over de Europese en regionale verkiezingen was sedert begin februari beschikbaar op de website van Buitenlandse Zaken en van onze zendingen en posten sedert begin februari.
In de voorbereiding van de verkiezingen van 7 juni is dus niets misgelopen, alles is conform de wettelijke voorschriften verlopen.
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Het was niet mijn stelling dat er per definitie iets was misgelopen. Ik stel vooral vast dat een aantal kiezers niet wisten hoe hun stem uit te brengen en dat ze daar niet persoonlijk over zijn geïnformeerd.
Op dat aspect van mijn vraag heb ik geen antwoord gekregen, maar ik neem aan dat dit moeilijk ligt voor de heer Schouppe die namens de minister heeft geantwoord.
De voorzitter. - De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Ik citeer een artikel uit De Standaard van 4 juni 2009 over een internationale studie waaraan wetenschappers uit zeventien landen, waaronder ook Belgische aidslabs, hebben meegewerkt.
`Toeristen die terugkomen van een verblijf in Zuid-Europa of migranten die zich in een ander land vestigen, zijn de voornaamste oorzaak van de internationale verspreiding van het aidsvirus, hiv, op het Europese continent. Dat blijkt uit een internationale studie waaraan wetenschappers uit zeventien landen hebben meegewerkt. De onderzoekers kunnen met zogeheten fylogeografie het spoor van virussen heel nauwkeurig volgen, aldus een persmededeling van de KULeuven. Belgische aidslabs werkten aan de studie mee.
De studie concentreerde zich op de meest voorkomende variant van hiv in Europa, hiv-1 subtype B. De onderzoekers maken een onderscheid tussen `exportlanden', `importlanden' en landen waar het virus zowel wordt geëxporteerd als geïmporteerd.
Spanje, Griekenland, Servië en Portugal zijn de grootste exportlanden. Vanuit Spanje en Griekenland wordt het virus het meest verspreid door toeristen die die landen bezoeken. In Servië zijn het reizende Serviërs zelf die het virus verspreiden. Vanuit Portugal loopt het spoor grotendeels naar Luxemburg: niet verbazend aangezien 13 procent van de Luxemburgse bevolking van oorsprong Portugees is.
De landen waar het aidsvirus vooral `geïmporteerd' wordt, zijn België, Oostenrijk en Luxemburg. In Denemarken, Duitsland, Israël, Italië, Noorwegen, Nederland, Zweden, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk steekt het virus in twee richtingen de grens over.
In Polen is migratie dan weer niet van belang. Daar steekt het virus nauwelijks de grens over, maar wordt hiv vooral binnen het land zelf verspreid, voornamelijk door drugsgebruikers.'
Zal de minister bijkomende maatregelen nemen om deze vorm van importpathologie uit Europa in de toekomst te voorkomen?
Welke beleidsmaatregelen denkt de minister te nemen op basis van de gegevens waaruit blijkt dat voornamelijk mensen uit zwart Afrika, die vaak asiel aanvragen, een hoge incidentie vertonen van hiv?
Wat is het gemiddelde prijskaartje voor antivirale middelen voor één patiënt op jaarbasis?
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
Stellen dat hiv/aids in ons land enkel een importpathologie zou zijn, is niet correct en een foutieve interpretatie van een veel complexere toestand. Een van de belangrijkste kenmerken van een pandemie zoals aids is dat de besmettingen gebeuren over de grenzen heen en op alle continenten. De huidige mondialisering werkt dit proces in de hand.
België wordt ook getroffen door deze pandemie, maar in mindere mate dan vele andere landen. In België worden verschillende manieren van overdracht waargenomen en ook verschillende bevolkingsgroepen worden getroffen. In tegenstelling met de bewering van mevrouw Van Ermen is de huidige evolutie in België er eerder een van verhoogde overdracht onder Belgen.
De strijd tegen aids vraagt interventies op verschillende domeinen, zoals de promotie van preventieve methodes, correcte informatie van de bevolking en het vroegtijdig opsporen van besmettingen. Om zo efficiënt mogelijk te zijn, moeten deze methodes toegankelijk zijn voor alle bevolkingsgroepen op ons grondgebied, ongeacht hun leeftijd, geslacht of nationaliteit.
Volgens de gegevens van 2008 bedraagt de gemiddelde kostprijs van een behandeling 11 260 euro per jaar.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Preventie is een Vlaamse bevoegdheid. De behandeling wordt echter door het RIZIV betaald en is dus een federale bevoegdheid.
Antwerpen is een metropool met 147 nationaliteiten, onder meer ook wegens de aanwezigheid van het Tropisch Instituut, waar met hiv besmette asielzoekers zich kunnen laten behandelen. Artikel 9ter, van de wet van 15 december 1980 verplicht ons ertoe die mensen te behandelen tegen de overeengekomen bedragen. Natuurlijk is preventie nodig. Wij moeten echter rekening houden met de gevolgen voor de federale kas. De internationale studie wijst uit dat wij vooral een importland zijn voor nieuwe gevallen. Ik vind het spijtig dat de minister daarop niet heeft geantwoord.
De voorzitter. - De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Uit recente berichten blijkt dat cannabis en andere drugs, partydrugs en dergelijke, vrij gemakkelijk kunnen worden aangekocht via het internet, ook door minderjarigen.
Ondertussen staat steeds duidelijker wetenschappelijk vast dat cannabis, vooral voor jongeren, een zeer nefaste werking heeft. De schade die cannabis aanricht, is vergelijkbaar met een slaapmiddel, drie glazen bier, en een half tot een heel pakje sigaretten: dat allemaal tegelijk door het roken van één joint.
De vergelijking met 20 sigaretten werd overigens ook op 11 januari 2007 in de Kamer gebruikt door toenmalig minister van Volksgezondheid Rudy Demotte in antwoord op een vraag over een op til zijnde anticannabiscampagne.
Verder heeft de VAD, de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen, in Het Nieuwsblad van 18 maart 2009 verklaard dat `een jointje per dag voor een volwassene geen probleem hoeft te zijn'.
Concreet betekent dit dat een overheidsorganisatie beweert `dat een half pakje tot een pakje sigaretten per dag geen probleem hoeft te zijn'.
Deze boodschap gaat uiteraard in tegen alle inspanningen die door de overheid worden geleverd om de schadelijke gevolgen van het roken voor de volksgezondheid te verminderen en te beperken. Zij ondermijnt immers alle inspanningen die door zoveel initiatieven worden geleverd. Ik verwijs onder meer naar de gratis telefoonhulplijnen en begeleiding voor rookstop.
Wat zal de minister doen tegen de verkoop van drugs via het internet?
Vindt de minister dat de VAD een dergelijke boodschap mag geven aan de samenleving en moet die boodschap niet zo spoedig mogelijk worden bijgestuurd?
Vindt de minister niet dat een betere en ernstige informatiecampagne over onder meer cannabis prioritair is om de exponentiële toename van het drugsgebruik te counteren?
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.
Wat de eerste vraag betreft: de verkoop van drugs via het internet is een bevoegdheid van de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, de heer Vincent Van Quickenborne.
Betreffende de tweede vraag wil ik graag duidelijk zijn: het gebruik van cannabis schaadt de gezondheid en brengt risico's met zich mee. Correcte informatie is dus belangrijk. De FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu herhaalt in alle communicatie dat het gebruik van drugs af te raden is. De uitspraken van de VAD zijn uiteraard voor rekening van de vereniging zelf.
Sinds 2007 wordt een jaarlijks terugkerende informatiecampagne `drugs' gesubsidieerd. De eerste campagne 2007-2008 richtte zich op het middelengebruik in het algemeen en was gericht op het grote publiek: gebruik van alle drugs - met inbegrip van cannabis - bij alle leeftijdsgroepen. De bedoeling van de eerste campagne was om mensen te laten stilstaan bij het gebruik van alcohol en andere psychoactieve middelen.
Voor de tweede, huidige campagne 2008-2009 werd de prioriteit gelegd bij alcohol en jongeren. Andere voorlichtingsacties over meer specifieke thema's zullen later worden georganiseerd.
De stijging van het gebruik van cannabis is een realiteit waarvoor ik zeer aandachtig zal zijn. Bij de verdere uitwerking van de voorlichtingsacties over de meer specifieke thema's kan ik eventueel rekening houden met het thema cannabis bij jongeren. Hiertoe dien ik echter het nodige overleg te plegen met experts ter zake teneinde de beleidsprioriteiten te bepalen.
Momenteel loopt een onderzoek in samenwerking met andere Europese landen waar de MDFT-behandeling - Multidimensional Family Therapy - wordt getest voor jongeren met een cannabisprobleem. De resultaten worden in de loop van 2010 verwacht.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Ik kijk uit naar de resultaten van de studie die minister Onkelinx heeft gelast.
Samen met andere medici stel ik vast dat longemfyseem, blaasjes op de longen, die normaal bij zestigplussers voorkomen, nu ook worden vastgesteld bij jointjesrokers tussen 20 en 28 jaar. Zij zijn voor de rest van hun leven gehandicapt.
Ook weten we dat cannabis het DNA beschadigt. Internationale studies hebben aangetoond dat er bij de jeugd een schrikbarend verhoogde incidentie van teelbalkanker is. Ook zijn er de vele psychogene stoornissen.
Het is dus van belang, ook met het oog op de sociale zekerheid, dat in het beleid aandacht wordt besteed aan de gevaren van cannabis. Het is dan ook bedroevend dat de VAD uitspraken doet die tegen het federale beleid ingaan.
De voorzitter. - De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Binnen het budget medische materialen en implantaten stelt de Technische raad implantaten dat er een bezuiniging van 32 miljoen euro moet komen. 25 miljoen euro, of 80% van de bezuiniging, wordt gehaald in de cardiologie en hartchirurgie. Daarbinnen vallen de klappen voornamelijk in de cardiale elektrofysiologie, het subspecialisme dat daadwerkelijk levens redt en patiënten definitief geneest, namelijk 15,7 miljoen euro of quasi 50% van de geplande ingrepen.
De orthopedische prothesen, oor- en oogprotheses en dergelijke worden duidelijk ontzien. De pacemakerprijzen moeten met 10 tot 18% omlaag en voor de ICD's plant men opnieuw een bezuiniging van 8 à 15%, hoewel van het voorziene aantal ICD's van 1500 per jaar slechts 1360 zullen worden geplaatst omdat de cardiologen reeds zeer conservatief implanteren.
Men voorziet een reductie in de terugbetaling van ablatiemateriaal van 37%, terwijl we slechts sedert anderhalf jaar eindelijk een gedeeltelijke en in vergelijking met het ons omringende buitenland zeer lage terugbetaling hebben. In 2007 werd na vijftien jaar behandeling van patiënten door middel van radiofrequentiekatheterablatie (RFCA) zonder enige vergoeding 5 miljoen euro vrijgemaakt om het hierbij gebruikte materiaal gedeeltelijk te vergoeden.
Nu gaat men in de budgetten snoeien, hoewel er meer wetenschappelijke indicaties zijn. Bovendien doet de vergrijzing van de bevolking de incidentie stijgen van onder meer voorkamerfibrillaties, waarvoor in vele gevallen ablatie nodig is en eventueel het plaatsen van een pacemaker levensnoodzakelijk is.
In Nederland begreep men dat de gezondheid van de bevolking toeneemt dankzij die medische technische hulpmiddelen en dat dit budget dientengevolge omhoog moest.
Een verdere daling van de tarieven zal het onmogelijk maken dat de Vlaamse hartcentra deze curatieve en innovatieve therapie aan hun patiënten kunnen blijven aanbieden.
Graag had ik vernomen waarom deze besparingsmaatregelen werden ingevoerd zonder overleg met alle betrokken partijen? Gezondheidseconomie is de toekomst. Heeft men uitgerekend wat de economische weerslag is op onze sociale zekerheid als patiënten in de toekomst zullen moeten wachten op hun ablatie, ICD of pacemaker of als ze een CVA doormaken ingevolge onbehandelde aritmie? Ik ben al 37 jaar arts en cardioloog en kijk dan ook nieuwsgierig uit naar het antwoord.
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik lees het antwoord van de minister.
Bij de vaststelling van de begroting 2009 heeft de regering beslist dat uiterlijk tegen 30 juni 2009 een besparing van 40 miljoen euro moest worden gevonden binnen de sector implantaten. Het is evenwel niet juist te beweren dat deze maatregelen zonder overleg werden genomen. Integendeel, de regering heeft expliciet mandaat gegeven aan de ziekenfondsen en aan de vertegenwoordigers van de producenten van het materiaal om deze besparingen uit te werken. Deze besparingsvoorstellen werden voorbereid in een beperkte werkgroep van de Technische raad voor implantaten, met geregeld overleg met UNAMEC en mijn beleidscel, en er werd gerapporteerd aan de Technische raad voor implantaten en aan de overeenkomstencommissie leveraars van implantaten en aan de ziekenfondsen.
De partners van het RIZIV-overleg in de Technische Raad voor implantaten hebben alle verstrekkingen overlopen en zijn tot de uiteindelijke voorstellen van besparingen gekomen.
Aangezien de besparingen niet ten laste van de patiënten kunnen vallen, zullen er vooral op het niveau van de nomenclatuur maatregelen worden genomen.
De keuze voor coronaire stents is niet nieuw. Het voorstel van nomenclatuuraanpassing is door het Verzekeringscomité teruggestuurd omdat de terugbetalingsforfaits te hoog waren in vergelijking met de bedragen uit de KCE-studie. Om de correctie niet uit te stellen tot het voorstel herwerkt is, heeft de Technische Raad beslist de huidige forfaits zowel voor de gewone stents als voor de drug-eluting stents nu al te verlagen.
Voor de hartstimulatoren heeft een vergelijking met het buitenland geleid tot prijsverminderingen. Voor de ICD's was die prijsverlaging vorig jaar al aangekondigd, toen het aantal eerste defibrillatoren werd verhoogd en de Technische Raad voor implantaten daarvoor een bijkomend budget van 5,9 miljoen euro moest uittrekken.
De besparing bij de ablatiekatheters is te wijten aan een veel hoger uitgavenniveau dan initieel was geraamd bij de invoering van de terugbetaling ervan. Door de forfaits te verlagen wordt dit gecorrigeerd.
Ondertussen zijn er al contacten geweest met specialisten van de Belgian Heart Rhythm Association over de besparingen in de elektrofysiologie. Er is afgesproken begin juli 2009 een werkgroep samen te roepen bestaande uit terreinspecialisten en vertegenwoordigers van de Technische Raad voor implantaten. Bij eventuele andere en nieuwe indicaties kan die werkgroep een aanpassing van de terugbetaling aan de gewijzigde medische praktijk voorstellen. Daarbij zullen zowel de volumes als de kwaliteitgaranties aan bod komen.
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Ik wil hier toch mijn verantwoordelijkheid nemen namens de patiënten en de aandacht vestigen op de zeer negatieve gevolgen van bepaalde besparingen. Voetballer Anthony Van Loo uit Roeselaere - hij stond niet op een wachtlijst en kreeg zijn ICD - overleefde veertien dagen geleden zijn hartstilstand. Hij had zijn ICD duidelijk nodig!
We komen in België tot eigenaardige toestanden. Vijftien jaar lang werd een ablatiekatheter niet terugbetaald. Opeens kwam er daarvoor wel geld vrij en de hartcentra stelden zich erop in dat ze het geld voor ablatiekatheters konden recupereren. Opeens komt er een einde aan die regeling.
Voor handelsschepen kunnen verzekeringen worden afgesloten die ze indekken tegen koerswijzigingen van de dollar tijdens de overtocht van Europa naar Amerika. Hartcentra daarentegen kunnen zich niet verzekeren tegen de humeurwisselingen van het beleid, met alle gevolgen van dien.
Wat met de patiënten die niet meer kunnen worden behandeld met curatieve ablaties? Dat betekent concreet voor hen meer controles, meer medicatie en een verlies aan levenskwaliteit. Als die patiënten naar het buitenland moeten, is dat enorm duur. Als de patiënt zelf moet betalen, ontstaat er een geneeskunde met twee snelheden, wat minister Onkelinx niet wil. Bijgevolg moet de industrie betalen. Het is ridicuul kathetermateriaal met 21% te belasten, alsof het om een luxeproduct gaat en niet om een levensnoodzakelijk iets. Hoe valt dat trouwens te rijmen met het feit dat de overheid wel miljoenen aan de banken geeft of alle hormonale producten en borstimplantaten voor geslachtsverandering terugbetaalt?
Ik bestrijd dat alle actoren op het terrein werden uitgenodigd. Ik wéét namelijk dat dat niet zo is. De industrie heeft haar best gedaan en heeft geen indexverhoging van 4% gevraagd. Ze wilde een reserve van 152 miljoen euro bewaren voor innovatieve technieken.
Er worden in België veel regels gemaakt, maar ze worden niet gecontroleerd en overtredingen worden niet bestraft. Wij weten welke centra met verkeerde indicaties werken en op een verkeerde manier stents plaatsen, maar die worden niet gecontroleerd.
Overigens ligt in België het aantal ICD's veel lager dan in de ons omringende landen. Door allerlei dwaze maatregelen daalt het medische quality label hier schrikbarend, terwijl we al 25% onder het West-Europese gemiddelde zitten.
Wat heeft het voor zin in de ene begroting te besparen, als je het uitgespaarde geld via een andere begroting moet uitgeven? Dank zij een ICD kan een patiënt redelijk snel opnieuw aan het werk en zijn de kosten voor de sociale zekerheid lager. Waarom zou je dat soort ingreep dan niet aanmoedigen? Conclusie: er moet meer in de breedte worden gedacht.
De voorzitter. - De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt.
De heer Philippe Monfils (MR). - Het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid, het OFO, heeft als opdracht voortgezette opleidingen te organiseren voor ambtenaren tijdens hun beroepsloopbaan. Het gaat om een zeer belangrijk instrument.
Ik heb vernomen dat de opleidingen van het OFO niet altijd het verhoopte resultaat opleveren en vaak worden uitgesteld. Dat is het geval voor de gecertificeerde opleiding `Budgetbeheer - C - test' die in 2007 had moeten starten. Een ander voorbeeld is dat van de opleiding `Uw kennis doorgeven', bestemd voor ambtenaren die de pensioenleeftijd naderen: de OFO-directie kan niet zeggen wanneer de eerste sessies zullen starten.
Ambtenaren die binnenkort met pensioen gaan, zullen de opleiding bijgevolg niet kunnen volgen en dus ook hun kennis niet aan hun jongere collega's kunnen doorgeven.
Na een meerkeuzetoets op 5 mei 2009 werd aan de deelnemers gezegd dat gemiddeld drie, soms zes maanden, op de resultaten moet worden gewacht. Van een slechte organisatie gesproken!
Is de minister op de hoogte van de vertragingen bij de organisatie van opleidingen en de analyse van de resultaten? Wat zijn de oorzaken van die slechte werking? Welke maatregelen zal hij nemen om de werking te verbeteren van een instituut dat een wezenlijke opdracht binnen de overheid heeft te vervullen?
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik lees het antwoord van minister Vanackere.
Het verheugt me dat u vindt dat het OFO bijdraagt tot de doelmatigheid van de federale overheidsdiensten.
De jongste jaren hebben ongeveer 25 000 ambtenaren OFO-opleidingen gevolgd: standaardopleidingen, opleidingen op maat, opleidingen met het oog op overgangsexamens of gecertificeerde opleidingen. De deelnemers zijn in het algemeen tevreden en dat geldt ook voor de opleidingsverantwoordelijken in de organisaties die klant zijn van het OFO.
Bij de organisatie van gecertificeerde opleidingen worden inderdaad aanzienlijke vertragingen vastgesteld. Mijn administratie houdt me op de hoogte. Sinds mijn aanstelling als minister van Ambtenarenzaken is deze kwestie overigens altijd al een prioriteit geweest.
Die vertraging was onvermijdelijk. Verschillende jaren al staat het OFO voor een onmogelijke opdracht. Op zeer korte tijd werden gecertificeerde opleidingen ingericht als onderdeel van de hervorming van de loopbaan voor alle niveaus van vrijwel alle federale ambtenaren, met de bedoeling de voortgezette opleiding aan te moedigen. Die doelstelling was spijtig genoeg niet haalbaar binnen de vooropgestelde termijn. Elke gecertificeerde opleiding moest immers door het OFO worden georganiseerd.
Het OFO zorgt in de mate van het mogelijke voor de organisatie van gecertificeerde opleidingen. De organisatiestructuur van het OFO werd volledig gewijzigd en aangepast aan de nieuwe toestand. De catalogus van gecertificeerde opleidingen werd gerationaliseerd en het aantal opleidingen werd beperkt om een beter beheer mogelijk te maken. De gecertificeerde opleidingen zullen voortaan veeleer gericht zijn op de ontwikkeling van generische dan van technische competenties, een domein waar het OFO sinds jaren een sterke positie heeft opgebouwd.
Om aan de vraag naar de ontwikkeling van technische competenties te kunnen beantwoorden, bereid ik een wijziging van de regelgeving voor. De gecertificeerde opleidingen zullen niet meer door het OFO, maar door de diensten zelf georganiseerd kunnen worden. Het ontwerp van koninklijk besluit zal binnenkort op de Ministerraad worden besproken. Ambtenaren van verschillende niveaus zullen erkende opleidingen kunnen volgen buiten het OFO of hun eigen organisatie. Al die maatregelen zullen ertoe bijdragen dat vertragingen worden weggewerkt. Het OFO zal niet aarzelen de diensten die daarom vragen bij te staan en te ondersteunen.
We mogen de problemen niet veralgemenen. Sommige opleidingen lopen vertraging op omdat geen geschikte lesgevers worden gevonden; andere beginnen wel op de geplande datum. De opleiding `Uw kennis doorgeven' bijvoorbeeld, die in de eerste plaats bestemd is voor ambtenaren die binnenkort met pensioen gaan, werd in juni opgestart voor de niveaus A en B. Dertig deelnemers, vijftien Nederlandstaligen en vijftien Franstaligen, zijn met de opleiding begonnen. De ambtenaren hadden zich eind april ingeschreven en gaan uiterlijk op 1 oktober 2009 met pensioen.
Een gelijkaardige opleiding voor de ambtenaren van de niveaus C en D die gepland was voor juni, moest tot september worden uitgesteld om redenen van kwaliteit. Het is de bedoeling dat soort opleidingen geregeld aan te bieden, maandelijks indien nodig, zodat ambtenaren van de niveaus A, B, C en D ze vóór hun pensionering kunnen volgen.
Ik begrijp de vragen naar een snelle follow-up van een opleiding of van het slagen in een test voor het verkrijgen van een premie. We moeten echter aandacht hebben voor de prioriteit van sommige vragen. Welke opleiding zal ik volgen rekening houdend met bepaalde tekortkomingen? Hoe zal ik ervoor zorgen dat mijn opleiding een duurzaam effect heeft op mijn werkplek?
Ik vraag me dan ook af of het voorbestaan van de gecertificeerde opleidingen niet in gevaar wordt gebracht door de koppeling van premies aan het al dan niet slagen in een opleiding. Ik zal hiervoor zeer binnenkort werkgroepen oprichten waarvan ook vakbondsorganisaties deel zullen uitmaken.
De heer Philippe Monfils (MR). - Ik zal het dossier verder opvolgen en nagaan wat de minister de komende maanden zal doen om de werking van het Instituut te verbeteren. Ik denk meer bepaald aan de werkgroepen.
De voorzitter. - De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - In de loop van het jaar 2005 heeft mijn partij aan de hand van schriftelijke vragen een omstandig onderzoek verricht naar de verdeling van de betrekkingen over de taalgroepen in de federale wetenschappelijke instellingen. De vaststellingen die we toen hebben gedaan, waren verbijsterend. Hoewel dit land ruw geschat 60% Nederlandstaligen telt en 40% Franstaligen, waren de betrekkingen in de federale wetenschappelijke instellingen in 2005 voor 46,5% toebedeeld aan Vlamingen en voor 53,5% aan Franstaligen. Dat was met andere woorden de omgekeerde wereld. Daarmee werd overigens niet eens de pariteit gehaald die volgens de wet nochtans is voorgeschreven.
Ik heb daar toen de bevoegde minister, de heer Verwilghen, over ondervraagd. Die erkende de problemen en beloofde er ook iets aan te doen. `In een eerste fase wordt het herstel van het evenwicht nagestreefd, waar mogelijk door natuurlijke afvloeiingen en binnen het kader van de huidige wervingsmogelijkheden. Om stapsgewijs te komen tot een billijke verdeling van de betrekkingen, in overeenstemming met de nieuw vast te stellen taalkaders, zullen in de loop van de volgende maanden passende - dus ook budgettaire - maatregelen worden uitgewerkt met de HR-verantwoordelijken van de diensten van het Federaal Wetenschapsbeleid en met de nieuwe instellingshoofden', zo zei althans minister Verwilghen in antwoord op mijn vraag van 7 juli 2005, vier jaar geleden. Verder zei hij nog op diezelfde datum: `Daarnaast heb ik ook ingestemd met een voorstel voor de concrete maatregelen die dringend moeten worden genomen om het evenwicht te garanderen. Ik heb mijn administratie gevraagd om het dossier zo snel mogelijk voor te bereiden.' Het was dus duidelijk dat de minister van zin was een en ander snel recht te trekken.
Inmiddels zijn wij vier jaar verder. Het toeval wil dat onze collega Olivier Maingain, ongetwijfeld met andere verwachtingen voor ogen, in de Kamer de vraag over de taalverhoudingen opnieuw heeft gesteld voor een tiental federale wetenschappelijke instellingen. Die vraag werd gesteld en beantwoord op 1 december 2007. Tien federale wetenschappelijke instellingen zijn ze niet allemaal, maar de resultaten voor die tien zijn nog altijd verbijsterend. Na drie jaar, met name op 1 december 2007, blijkt voor acht van de tien instellingen nog altijd niet eens de pariteit bereikt te zijn. Voor vijf van de tien instellingen blijkt er een beetje vooruitgang te zijn geboekt, maar dat gebeurt tergend traag en is nog altijd absoluut onvoldoende.
Wat echter nog verbijsterender is, is dat er drie instellingen zijn waar er een achteruitgang werd geboekt in die drie jaar tijd. Bij de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis was er op 1 januari 2005 een verhouding van 45,63% Nederlandstaligen tegenover 54,37% Franstaligen. Op 1 december 2007 blijkt dat 44% Nederlandstaligen en 56% Franstaligen te zijn geworden. Bij de Koninklijke Bibliotheek was dat in 2005 46,91% Nederlandstaligen tegenover 53,09% Franstaligen; eind 2007 evolueerde dat naar 45% Nederlandstaligen tegenover 55% Franstaligen. Voor het Algemeen Rijksarchief bestond er in 2005, wettelijk gezien tenminste, een klein voordeel voor de Vlamingen met 52,88% Nederlandstaligen tegenover 47,12% Franstaligen; nu is dat omgebogen naar 49% Nederlandstaligen tegenover 51% Franstaligen.
Hoe is het mogelijk dat de taalverhoudingen in die drie instellingen nog meer werden scheefgetrokken ten nadele van de Nederlandstaligen, ondanks de duidelijke politieke wil en blijkbaar ook ondanks de instructies van toenmalig minister Verwilghen om, op zijn minst wettelijk gezien, de zaak op korte termijn recht te trekken?
Wie is daarvoor verantwoordelijk? Welke maatregelen overweegt de minister tegenover diegenen die daarvoor verantwoordelijk zijn? Ik verwijs in het bijzonder naar de artikelen 57 en 58 van de taalwet in bestuurszaken, die trouwens een wet van openbare orde is. Volgens die artikelen is elke beslissing die niet conform met de taalwetgeving is, nietig. Die artikelen staan al meer dan veertig jaar in de taalwet in bestuurszaken, maar zijn dode letter gebleven.
Welke maatregelen overweegt de minister om de wanverhoudingen in de federale wetenschappelijke instellingen in het algemeen, en wat de drie vernoemde instellingen in het bijzonder betreft, op korte termijn recht te trekken?
Kan de minister mij ten slotte meedelen wat de actuele taalverhoudingen zijn voor alle federale wetenschappelijke instellingen samen en voor elk van hen afzonderlijk?
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik lees het antwoord van de minister.
Er is nog steeds een onevenwicht van enkele procenten tussen het aantal Nederlandstalige en Franstalige personeelsleden. De oorzaken zijn grotendeels toe te schrijven aan twee factoren: enerzijds is het zeer moeilijk om Nederlandstalig uitvoerend personeel te vinden dat bereid is om in het Brussels Gewest te gaan werken. Dikwijls betreft het bewakings- en onderhoudspersoneel dat opteert voor kort woon-werkverkeer. De meeste geïnteresseerden zijn dus woonachtig in het Brussels Gewest.
Anderzijds wensen de federale wetenschappelijke instellingen zich te blijven profileren door de hoogstaande wetenschappelijke kennis van hun wetenschappers. Buitenlandse wetenschappers worden veelal op de Franstalige taalrol geplaatst. Veelal worden nieuwe vacatures in de beide landstalen bekendgemaakt. Op de arbeidsmarkt is evenwel niet altijd een kandidaat beschikbaar die de vereiste bekwaamheden bezit en bovendien tot de Nederlandstalige taalrol behoort. De arbeidsmarkt is zeer verschillend in het noorden en het zuiden van ons land.
Ik bevestig evenwel dat de federale wetenschappelijke instellingen alles in het werk stellen om een globaal evenwicht te bereiken tussen het aantal Franstaligen en het aantal Nederlandstaligen in dienst bij de federale wetenschappelijke instellingen.
De heer Joris Van Hauthem (VB). - Dit antwoord is niet alleen verbijsterend, het is ook belachelijk. Op den duur begrijpen we het niet meer: als de taalkaders bij de politie in Brussel niet opgevuld raken wegens gebrek aan tweetalige kandidaten, wordt er gezegd dat er onvoldoende Franstalige kandidaten worden gevonden die de andere landstaal machtig zijn. Dat argument wordt niet alleen gebruikt voor de politie, maar ook voor De Post en voor andere overheidsinstellingen.
Voor de federale wetenschappelijke instellingen zouden onvoldoende Nederlandstalige kandidaten te vinden zijn die tweetalig zijn. Wat een onzin! Wie in de Brusselse ziekenhuizen gaat kijken, ziet dat bijvoorbeeld in het AZ van Jette tweetalig personeel - het zijn Nederlandstaligen - werkt en dat Franstalige ziekenhuizen blijkbaar nog steeds geen tweetalig - Franstalig - personeel vinden.
Dit antwoord is om bij te huilen. Het is bovendien helemaal in tegenspraak met de belofte van de heer Verwilghen in 2005 om op korte termijn tenminste een poging te doen om een einde te maken aan de scheeftrekkingen. Mevrouw Laruelle heeft die bezorgdheid en die doelstelling blijkbaar niet. Ze haalt alleen drogredenen aan. Als het de Franstaligen goed uitkomt, zoeken ze altijd wel redenen om scheeftrekkingen te laten bestaan, maar dat is blijkbaar eigen aan ons land.
De voorzitter. - De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt.
De heer Berni Collas (MR). - De wet van 13 maart 2003 had tot doel de ontwikkeling van de tweede pijler te stimuleren door pensioenplannen op het niveau van de bedrijfstak of van de onderneming aan te moedigen. De wet maakte deel uit van de discussie over de betaalbaarheid van de pensioenen ingevolge de vergrijzing van de bevolking.
Mijn vraag handelt over de uitstap uit een groepsverzekering. Overeenkomstig artikel 27, §1, van de nieuwe wet kan een aangeslotene zijn reserves alleen afkopen of de uitbetaling van zijn prestaties verkrijgen op het ogenblik van zijn pensionering of vanaf het ogenblik waarop hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt.
Overeenkomstig artikel 61, §1, kunnen de aangeslotenen die vóór de inwerkingtreding van de wet een pensioentoezegging hadden gekregen vóór ze de leeftijd van 60 jaar hadden bereikt, tot 31 december 2009 van de oude voorwaarden blijven genieten. In de oude regelgeving was de looptijd van de polissen gebaseerd op een loopbaan van 35 jaar en was een vervroegde beëindiging mogelijk vanaf de leeftijd van 55 jaar. Ingevolge de nieuwe wet moeten sommige werknemers langer dan 35 jaar en minstens tot hun zestigste werken. Daarbij komt nog het risico op overlijden gedurende deze periode en dus ook van verlies van kapitaal. De uitkering bij overlijden is in het algemeen immers veel lager dan de opgebouwde reserves.
Bovendien dreigt een nieuwe wetswijziging te raken aan de notie van de groepsverzekering als kapitaal.
In de financiële sector dreigt een groot aantal banen verloren te gaan. In 2009 zullen de werknemers die willen vertrekken, dat nog in goede voorwaarden kunnen doen. Op het einde van de overgangsperiode zal de wet vrijwillig vertrek echter aanzienlijk bemoeilijken, daar men niet meer vóór zijn zestigste uit de groepsverzekering zal kunnen stappen.
In de betrokken milieus wordt dan ook gepleit voor een verlenging van de overgangsperiode met twee jaar zodat de herstructurering in goede sociale omstandigheden kan worden uitgevoerd.
Wat denkt de minister over die toestand?
Is zij bereid de wet Vandenbroucke te wijzigen zoals hoger aangegeven?
De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. - Ik lees het antwoord van de minister.
De toestand inzake pensioenen is zorgwekkend, enerzijds wegens de verwachte demografische evolutie van de Belgische bevolking, anderzijds wegens de economische en financiële crisis. Onvermijdelijk beperkt de crisis de middelen die nodig zijn om de pensioenkosten het hoofd te bieden.
De wet van 28 maart 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid wil de aanvullende pensioenen toegankelijk maken voor meer werknemers. Dat is echter niet het enige doel van de wet. Artikel 27, dat de afkoop of de uitbetaling van aanvullende pensioenen vóór de leeftijd van 60 jaar verbiedt, versterkt immers de bepalingen van de wet van 6 april 1995 die een voortijdige stopzetting van de beroepsactiviteit willen ontmoedigen.
De inwerkingtreding van artikel 27 na een overgangsperiode van 6 jaar, verhindert volgens mij de normale uitstap uit een groepsverzekering niet. Aangezien een groepsverzekering de werknemer een door zijn werkgever beloofd aanvullend pensioen garandeert, moet een normale uitstap veeleer gezien worden als de uitkering van een rente op het ogenblik van de pensionering dan als de uitbetaling van een kapitaal vóór de leeftijd van 60 jaar.
De uitkering van een kapitaal op het ogenblik dat een werkgever door de crisis plots een einde maakt aan het arbeidscontract, kan de financiële gevolgen voor de werknemer temperen. Toch mag niet uit het oog worden verloren dat dit kapitaal bedoeld is om de daling van de levensstandaard na de pensionering te beperken, op een ogenblik dat het veel moeilijker, zo niet onmogelijk zal zijn, om opnieuw op de arbeidsmarkt te komen.
Wat de financiering van de sociale zekerheid en dus ook van de pensioenen betreft, zijn een voldoende hoog wettelijk pensioen en de handhaving van de pensioenleeftijd alleen mogelijk op voorwaarde dat meer mensen actief blijven tussen 55 en 65 jaar. Door de mogelijkheid van afkoop van de reserves van een groepsverzekering vóór de leeftijd van 60 jaar te verlengen, wordt die noodzakelijke evolutie alleen maar tegengewerkt.
Dat prestaties worden berekend op basis van een loopbaan van 35 jaar of dat uitkeringen bij overlijden lager zijn dan de opgebouwde reserves, hangt af van de pensioenregeling. Die regelingen verschillen van de ene inrichter tot de andere en zouden samen met de werknemers in het kader van de wet op de aanvullende pensioenen moeten worden bekeken.
De heer Berni Collas (MR). - We moeten deze problematiek plaatsen in de huidige crisis. Iedereen weet hoe zwaar die crisis heeft toegeslagen in de bankwereld. Senator Vandenberghe zal als een van de actievere, bekwame leden van de Bijzondere Commissie belast met het onderzoek naar de financiële en bankcrisis dat zeker ook beklemtonen. Er staan ernstige herstructureringen voor de deur en er gaan heel wat ontslagen vallen.
De uitstap in het kader van de beroepsverzekering kost de Staat niets. Het is mijns inziens een win-winsituatie. Er is immers geen sprake van een werkloosheidsuitkering of van een brugpensioen.
Bij het uitwerken van een sociaal plan kan men zodoende tijdskredieten en brugpensioenen vermijden. Die sociale plannen zouden voor de banken wel eens een echt risico kunnen vormen.
Mijnheer de staatssecretaris, ik zou u om een dienst willen verzoeken en u vragen een afspraak te maken op het kabinet van de bevoegde minister. Ik zou namelijk graag met alle geïnteresseerden een kleine werkgroep oprichten. Ik ken een heleboel mensen in de betrokken kringen die enorm bezorgd zijn en pleiten voor een verlenging van de regeling met een of twee jaar om in deze overgangsperiode als het ware een Abfederung te vinden en minstens een gedeeltelijke oplossing voor de herstructureringen en ontslagen.
Kunt u voor mij een afspraak maken met minister Arena? Zo zouden de betrokkenen persoonlijk hun bezorgdheid kunnen uiten tegenover de minister.
De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende vergadering vindt plaats op donderdag 25 juni om 15 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 18 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Lizin en de heer Verwilghen, om gezondheidsredenen, de dames Lijnen en Smet, in het buitenland, mevrouw Jansegers, wegens andere plichten.
Wetsvoorstellen
Artikel 77 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 160, 193 en 214 van het Wetboek van strafvordering, wat betreft de verwijzing van de beklaagde in geval van een procedure van regeling van rechtsgebied (van de heer Tony Van Parys c.s.; Stuk 4-1361/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek inzake de aangifte van het doodgeboren kind (van mevrouw Martine Taelman; Stuk 4-1356/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, in functie van vrijwilligerswerk in het buitenland (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; Stuk 4-1359/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Voorstellen van resolutie
Voorstel van resolutie betreffende het proces achter gesloten deuren en de opsluiting van de Birmaanse oppositieleidster Aung San Suu Kyi na de vermeende schending van haar huisarrest (van mevrouw Olga Zrihen en de heer Philippe Mahoux; Stuk 4-1355/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Voorstel van resolutie betreffende het effect van de pauselijke uitspraken van 17 maart 2009 op het hiv/aidsbeleid in Afrika (van mevrouw Marleen Temmerman en de heer Patrik Vankrunkelsven; Stuk 4-1358/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Voorstel van resolutie met betrekking tot de invoering van de mogelijkheid voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren die de officiële pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, om jaarlijks 400 uren op jaarbasis te werken tegen een voordelig RSZ-tarief (van mevrouw Nele Lijnen; Stuk 4-1360/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:
-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.
De Senaat heeft bij boodschap van 18 juni 2009 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van het volgend wetsontwerp:
Wetsontwerp ter bevordering van een objectieve berekening van de door de ouders te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen (Stuk 4-1357/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij boodschap van 16 juni 2009 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp:
Wetsontwerp tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek der successierechten voor wat betreft de bevrijdende betaling bij een erfenis en de terbeschikkingstelling van een bepaald bedrag aan de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende (Stuk 4-1342/1).
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij boodschappen van 11 juni 2009 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:
Artikel 78 van de Grondwet
Wetsontwerp ter bevordering van een objectieve berekening van de door de ouders te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen (Stuk 4-1357/1).
-Het ontwerp werd ontvangen op 12 juni 2009; de uiterste datum voor evocatie is maandag 29 juni 2009.
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 11 juni 2009.
Kennisgeving
Wetsontwerp houdende instemming met volgende Internationale Akten:
1º Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, gedaan te Washington D. C. op 25 juni 2003;
2º Instrument, gedaan te Brussel op 16 december 2004, als bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, gedaan op 25 juni 2003, met betrekking tot de toepassing van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika aangaande de rechtshulp in strafzaken, ondertekend op 28 januari 1988 (van de Regering; Stuk 4-1183/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 11 juni 2009 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp houdende instemming met volgende Internationale Akten:
1º Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, gedaan te Washington D.C. op 25 juni 2003;
2º Instrument, gedaan te Brussel op 16 december 2004, als bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, gedaan op 25 juni 2003, met betrekking tot de toepassing van de Overeenkomst inzake uitlevering tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika, ondertekend op 27 april 1987 (van de Regering; Stuk 4-1184/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 11 juni 2009 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp tot uitstel van de datum van inwerkingtreding van de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek (van de heer Philippe Mahoux c.s.; Stuk 4-1288/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 11 juni 2009 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Bij brief van 8 juni 2009 heeft de eerste voorzitter van het Arbeidshof te Antwerpen, overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Arbeidshof te Antwerpen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 27 mei 2009.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 5 juni 2009 heeft de Procureur-generaal te Luik overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Parket-generaal te Luik, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 5 juni 2009.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 5 juni 2009 heeft de Procureur des Konings te Brussel overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Parket van de Procureur des Konings te Brussel, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 3 juni 2009.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Bij brief van 11 juni 2009 heeft de minister van Klimaat en Energie, aan de Senaat overgezonden, het beleidsverslag 2008 en, de jaarrekening en het verslag van het College van commissarissen.
-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Bij brief van 9 juni 2009 heeft de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, overeenkomstig artikel 52, 9º, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag 2008 van de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.
-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.