1-210

BELGISCHE SENAAT


GEWONE ZITTING 1997-1998
____


BEKNOPT VERSLAG


PLENAIRE VERGADERING

Ochtendvergadering - Donderdag 16 juli 1998

________



INHOUD




JURIDISCHE EERSTE- EN TWEEDELIJNSBIJSTAND
Algemene bespreking. (Sprekers : de heren Bourgeois, rapporteur; mevrouw Merchiers, de heer Desmedt, mevrouw Delcourt-Pêtre en de heer Van Parys, minister van justitie.)
Artikelsgewijze bespreking. - Aangehouden stemmingen.

VOORSTEL VAN BIJZONDERE WET TOT WIJZIGING VAN DE BIJZONDERE WET VAN 8 AUGUSTUS 1980 TOT HERVORMING DER INSTELLINGEN;

WIJZIGING VAN DE NIEUWE GEMEENTEWET, DE GEMEENTEKIESWET, DE WET VAN 19 OKTOBER 1921 TOT REGELING VAN DE PROVINCIERAADSVERKIEZINGEN, DE WET VAN 11 APRIL 1994 TOT ORGANISATIE VAN DE GEAUTOMATISEERDE STEMMING EN DE WET VAN 7 JULI 1994 BETREFFENDE DE BEPERKING EN DE CONTROLE VAN DE VERKIEZINGSUITGAVEN;

WIJZIGING VAN DE NIEUWE GEMEENTEWET TENEINDE HET OPRICHTEN VAN STADSDEELRADEN MOGELIJK TE MAKEN
Algemene bespreking. (Sprekers : mevrouw Van der Wildt, rapporteur; de heer Caluwé, mevrouw Cornet d'Elzius, de heer Happart, mevrouw Jeanmoye, de heren Erdman et Verreycken.)
Artikelsgewijze bespreking. - Aangehouden stemmingen.

BIJZONDERE WET TOT BEPERKING VAN DE CUMULATIE VAN HET MANDAAT VAN LID VAN DE VLAAMSE RAAD, VAN DE FRANSE GEMEENSCHAPSRAAD, VAN DE WAALSE GEWESTRAAD, VAN DE BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJKE RAAD EN DE RAAD VAN DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP MET ANDERE AMBTEN;

BEPERKING VAN DE CUMULATIE VAN HET MANDAAT VAN FEDERAAL PARLEMENTSLID EN EUROPEES PARLEMENTSLID MET ANDERE AMBTEN;

WIJZIGING VAN DE WET VAN 6 AUGUSTUS 1931 HOUDENDE VASTSTELLING VAN DE ONVERENIGBAARHEDEN EN ONTZEGGINGEN BETREFFENDE DE MINISTERS, GEWEZEN MINISTERS EN MINISTERS VAN STAAT, ALSMEDE DE LEDEN EN GEWEZEN LEDEN VAN DE WETGEVENDE KAMERS TENEINDE EEN AANTAL NIEUWE ONVERENIGBAARHEDEN EN ONTZEGGINGEN ALSOOK NIEUWE VERPLICHTINGEN INZAKE DE INDIENING VAN EEN LIJST VAN MANDATEN, AMBTEN EN BEROEPEN VAST TE STELLEN;

BEPERKING VAN DE CUMULATIE VAN HET AMBT VAN BESTENDIG AFGEVAARDIGDE MET ANDERE AMBTEN EN TOT HARMONISERING VAN HET FINANCIEEL EN FISCAAL STATUUT VAN DE BESTENDIG AFGEVAARDIGDE;

BURGERRECHTELIJKE EN STRAFRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN BURGEMEESTERS EN SCHEPENEN;

VERBETERING VAN HET STELSEL VAN POLITIEK VERLOF VOOR GEMEENTERAADSLEDEN, PROVINCIERAADSLEDEN, BURGEMEESTERS EN SCHEPENEN IN DE OPENBARE EN DE PARTICULIERE SECTOR;

AANPASSING AAN DE HERVORMING DER INSTELLINGEN VAN DE WET VAN 18 SEPTEMBER 1986 TOT INSTELLING VAN HET POLITIEK VERLOF VOOR DE PERSONEELSLEDEN VAN DE OVERHEIDSDIENSTEN;

VERBETERING VAN DE BEZOLDIGINGSREGELING EN VAN HET SOCIAAL STATUUT VAN DE LOKALE VERKOZENEN
Algemene bespreking. (Sprekers : mevrouw Jeanmoye en heer Pinoie, rapporteurs; de heer Foret, mevrouw Leduc, mevrouw Thijs en de heer Istasse.)

REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN





_____________







VOORZITTER : DE HEER MOENS,
EERSTE ONDERVOORZITTER


____



De vergadering wordt om 9.05 u. geopend.





WETSONTWERP BETREFFENDE DE JURIDISCHE
EERSTE- EN TWEEDELIJNSBIJSTAND


Algemene bespreking


De heer Bourgeois (CVP), verslaggever. - Dit ontwerp werd op 30 april 1998 door de Kamer goedgekeurd. In de commissie verduidelijkte de minister dat dit ontwerp de nota van de regering over de toegang tot justitie op mensenmaat uitvoert en dat het het resultaat is van het overleg dat binnen de commissie van justitie van de Kamer over de partijgrenzen heen heeft plaatsgevonden om tot een beter systeem van juridische bijstand te komen.

De voorgestelde hervorming is tweeledig. Ten eerste komt er in elk gerechtelijk arrondissement een bijkomend aanbod aan juridische eerstelijnsbijstand waarbij een synergie tussen de verschillende actoren wordt betracht. Ten tweede wordt de juridische tweedelijnsafstand geüniformiseerd en doorzichtig gemaakt. Het geheel wordt ondergebracht in een nieuw deel van het Gerechtelijk Wetboek.

In een eerste hoofdstuk worden de begrippen omschreven. Een tweede hoofdstuk richt een commissie voor juridische bijstand op in elk arrondissement. Die commissie wordt paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de OCMW's en andere plaatselijke organisaties voor juridische bijstand. De commissie moet zitdagen organiseren, de coördinatie tussen de organsaties bevorderen en het aanbod van bijstand bekendmaken. Een derde hoofdstuk regelt de eerstelijnsbijstand. Die wordt verleend door advocaten die zich daartoe bereid hebben verklaard. Daarbij geldt een volgverbod. Er is een vergoeding verschuldigd maar niet voor minvermogenden. Een vierde hoofdstuk regelt de tweedelijnsbijstand. Het bestaande pro-deosysteem zal nog enkel worden verleend door advocaten die zich daartoe bereid hebben verklaard voor een voorkeurmaterie. Er moeten wachtdiensten worden georganiseerd.

Zowel voor de eerste- als tweedelijnsbijstand geldt een uniforme verslaggeving. De financiële middelen voor het nieuwe systeem zijn reeds vastgelegd in het meerjarenplan voor justitie. Volgens de minister is het de bedoeling dit ontwerp zo snel mogelijk op het terrein te realiseren.

Tijdens de algemene bespreking werd gevraagd of de regering rekening had gehouden met de wettelijke opdracht van de OCMW's om rechtshulp te bieden. Volgens de minister is het niet de bedoeling de bijstand door de OCMW's te vervangen. Het is de bedoeling bijkomende rechtshulp aan te bieden. De commissies voor juridische bijstand zullen daartoe bijdragen. Deze kan bijvoorbeeld de decentralisatie van de rechtshulp voorstellen. Voor de verslagen werd verduidelijkt dat deze tot doel hebben inzicht te verschaffen over de aanwending van de financiële middelen. Deze informatie laat ook toe de specifieke noden te kennen en preventief te werken. De verslagen mogen geen afbreuk doen aan het beroepsgeheim van de advocaat.

Er werd opgemerkt dat in het huidig systeem alle advocaten tot bijstand verplicht zijn, terwijl dat in het nieuwe systeem niet het geval zal zijn. Bestaat het gevaar niet dat er een tekort aan vrijwilligers ontstaat ? De minister antwoordde dat zich nog nooit een tekort heeft voorgedaan en dat vertrouwen aan de balies moet worden geschonken. Er werd ook opgemerkt dat voor advocaten-stagiairs de pro-deodossiers een deel van hun opleiding uitmaken en dat zij daarom verplicht moeten worden zich op de lijst in te schrijven. Het zou wel eens kunnen zijn dat bepaalde advocatenkantoren hun stagiairs verbieden zich in te schrijven. De minister antwoordde dat één van de kritieken op het huidige systeem is dat stagiairs niet altijd de nodige beroepsbekwaamheid hebben om de minvermogende rechtszoekenden naar behoren te verdedigen.

Verder werd de vraag gesteld of de vrije keuze van advocaat nog wel gewaarborgd zal zijn. De minister gaf aan dat het bureau voor juridische bijstand als filter voor de aanvragen optreedt, maar dat het steeds mogelijk blijft voor de rechtzoekende om zich in dringende gevallen rechtstreeks te wenden tot een advocaat van wie men weet dat hij op de lijst voorkomt.

Aangaande de vraag naar de ratio legis van het volgverbod voor een advocaat die is opgetreden in het kader van de juridische eerstelijnsbijstand, zei de minister dat het de bedoeling is de advocaten die deze bijstand verlenen, te vergoeden op forfaitaire basis. Bij de tweedelijnsbijstand zal dit gebeuren op basis van de effectieve prestaties. Om een ongewenste belangenvermenging tussen de eerste- en tweedelijnsbijstand te voorkomen, was het bijgevolg noodzakelijk een volgverbod in te schrijven.

Door de commissie voor de justitie werden er verscheidene amendementen aanvaard. Zo werd een amendement aanvaard dat bepaalt dat enkel erkende organisaties voor juridische bijstand kunnen worden vertegenwoordigd in de paritair samengestelde commissie voor juridische bijstand. Een amendement dat ertoe strekte het aantal leden dat moet zetelen in deze commissie in de wet vast te stellen, werd verworpen.

Eveneens werd er een amendement ingediend waarbij werd voorgesteld dat de commissie voor juridische bijstand tevens zou moeten toezien op de kwaliteit van de prestaties van niet-advocaten alsook dat deze commissie juridische informatie zou verspreiden.

Dat amendement dat aan de balies opdroeg de maatregelen te nemen die nodig zijn om de lijst met advocaten die eerstelijnsbijstand verrichten aan te vullen, werd verworpen.

Verder werd een amendement ingediend dat de minvermogende rechtszoekende de mogelijkheid gaf zich te wenden tot een advocaat die niet op de lijst voorkomt van zij die juridische tweedelijnsbijstand verlenen. Het amendement werd verworpen. Een amendement dat voorzag in de mogelijkheid voor de rechtzoekende om zich te laten bijstaan door een tolk werd aangenomen. Een amendement dat voorzag in de opstelling van vaste barema's voor de vergoeding van prestaties verricht in het kader van tweedelijnsbijstand, werd verworpen.

Verder werden er amendementen ingediend aangaande de documenten die door de minvermogende moeten worden voorgelegd voor het bekomen van de juridische tweedelijnsbijstand. Uiteindelijk werd een amendement van de regering goedgekeurd waarin staat dat de stukken die zullen moeten worden voorgelegd, zullen worden bepaald in een in Ministerraad overlegd besluit.

Tenslotte werd een amendement aanvaard waardoor de wet in haar geheel ten laatste op 31 december 1999 in werking zal treden.

Het geamendeerde ontwerp werd met 7 stemmen bij 4 onthoudingen aangenomen.

Nu zal ik nog spreken namens mijn fractie. Het volstaat niet rechten toe te kennen om de zwakkeren te beschermen. Er moet ook voor gezorgd worden dat deze rechten effectief kunnen worden uitgeoefend.

De betekenis van dit wetsontwerp kan geïllustreerd worden aan de hand van de bedragen die voor de goede werking ervan ter beschikking worden gesteld. Zo zal het bedrag voor de eerstelijnsbijstand opgetrokken worden van 43 miljoen tot 104 miljoen in 2000; de middelen voor de Justitiehuizen worden opgetrokken van 40 miljoen tot 110 miljoen in 2000. Tenslotte worden voor de tweedelijnsbijstand de thans voorziene 598 miljoen in 2000 verhoogd tot 1,8 miljard.

Ook de wijze waarop het ganse systeem is uitgewerkt, bijvoorbeeld door rekening te houden met reeds bestaande initiatieven, zorgt voor het welslagen ervan. Het feit dat wordt gewerkt op basis van vrijwilligheid en met voorkeurmateries, draagt ertoe bij dat de hulp die zal worden verleend van hoogstaande kwaliteit zal zijn.

De CVP-fractie zal dit wetsontwerp dan ook met overtuiging goedkeuren. (Applaus.)

Mevrouw Merchiers (SP). - Niettegenstaande de kosteloze verdediging van behoeftigen reeds zeer lang bestaat, was deze rechtshulp niet zo goed georganiseerd. De SP is van oordeel dat het bestaande systeem van pro-deoadvocaten moet worden aangevuld met een verruimde eerstelijnsbijstand. Daarnaast moeten er voor de tweedelijnsbijstand objectieve criteria worden uitgewerkt. De krachtlijnen van dit wetsontwerp komen in grote mate tegemoet aan deze verzuchtingen.

Vooreerst wordt voorzien in de uniformisering van de voorwaarden voor de toegang tot de rechtshulp. Daarnaast worden de opdrachten van het bureau voor consultatie en verdediging verruimd. Er komt ook een vereenvoudiging van de procedure voor de indiening van rechtsbijstand. Tenslotte wordt een beroepsprocedure uitgewerkt voor een nieuw op te richten commissie. Vernieuwend is dat deze commissie paritair is samengesteld uit vertegenwoordigers van de balie, vertegenwoordigers van de OCMW's en van erkende organisaties die juridische bijstand verlenen.

Voor de SP moet de verdere ontwikkeling van de rechtshulp aan de maatschappelijk en economisch zwakkeren blijvend worden getoetst aan de elementen uit het Algemeen verslag over de armoede.

De uitgangspunten voor de hervorming van het pro-deosysteem zijn het optrekken van de financiële middelen voor de rechtsbijstand enerzijds, en anderzijds het opheffen van het onderscheid tussen advocaten en advocaten-stagiairs in het kader van het al dan niet volledig kosteloze rechtsbijstand.

De Orde van de Advocaten zal jaarlijks een lijst opstellen met de advocaten die prestaties wensen te verrichten in het raam van de door het bureau georganiseerde tweedelijnsbijstand. Ook dit komt tegemoet aan de verzuchtingen van het verslag over de armoede.

De rechtzoekende kan zich door een tolk laten bijstaan, onder de voorwaarden die worden bepaald in het Wetboek van strafvordering en in de wetgeving inzake verblijf en de vestiging van vreemdelingen. Voor het verkrijgen van kosteloze juridische tweedelijnsbijstand moet een verklaring van onvermogen worden voorgelegd. Het verheugt ons dat die verklaring wordt afgelegd voor de politiecommissaris en niet voor de maatschappelijke werkers van de OCMW's. Niet elke onbemiddelde rechtzoekende is een OCMW-client.

De hervorming van de juridische eerste- en tweedelijnsbijstand maakt de rechtshulp toegankelijker. Daarom zal de SP dit ontwerp met overtuiging goedkeuren. (Applaus.)

De heer Desmedt (PRL-FDF) (in het Frans). - Wij steunen dit ontwerp dat de juridische bijstand op twee niveau's organiseert : een eerste en een tweedelijnsbijstand. De eerste wordt verleend door commissies voor juridische bijstand; de tweede door bureaus voor juridische bijstand die bijstand zullen verlenen in het kader van een gerechtelijke procedure. De pariteit tussen de vertegenwoordigers van de balie en de vertegenwoordigers van de instellingen voor juridische bijstand binnen de commissie voor juridische bijstand maakt het mogelijk om alle huidige actoren hierbij te betrekken.

Het bureau voor juridische bijstand vervangt het huidige bureau voor rechtsbijstand. Alvorens een beroep te kunnen doen op dit bureau moet men zich echter tot de commissie richten.

De advocaten die meewerken in deze regeling zijn vrijwilligers en niet langer stagiaires. Als er niet voldoende vrijwilligers zijn leek het ons nuttig dat de orde van advocaten dit tekort kan opvullen. De commissie heeft ons daarin niet gevolgd. Ik dring er bij de minister op aan dat de vrijwilligers behoorlijk vergoed worden.

Twee zaken in verband met dit ontwerp betreur ik : enerzijds lijkt de rechtbank van eerste aanleg volgens mij logischer dan de arbeidsrechtbank als beroepsinstelling. Anderzijds zou de juridische eerstelijnsbijstand volledig gratis moeten zijn. De nieuwe regeling betekent in feite een stap achteruit vergeleken bij de huidige. Het is betreurenswaardig dat voor de eerstelijnsbijstand moet worden betaald en dat de burger verplicht wordt zijn staat van behoeftigheid te bewijzen om gratis advies of hulp te krijgen. Toch zal de PRL-FDF dit overigens uitstekende ontwerp goedkeuren.

Mevrouw Delcourt-Pêtre (PSC) (in het Frans). - De enorme stijging van het aantal rechtsgeschillen toont aan dat wij het steeds moeilijker hebben om conflicten op te lossen. In het licht van die evolutie wordt het steeds moeilijker om de gelijke toegang tot het gerecht te waarborgen.

In de pro-deoregeling wordt deze gelijkheid dikwijls bedreigd. Het aantal pro-deogeschillen is in volume toegenomen; door het grote aantal stagedoende advocaten is het moeilijk om een persoonlijke clientèle samen te stellen en neemt de afhankelijkheid ten opzichte van de stagemeester toe, wat moeilijk verzoend kan worden met een inzet voor de minstgegoeden.

De hervorming van de juridische bijstand is een zeer oude eis van de PSC. Dit ontwerp moet het de minvermogenden mogelijk maken zich te laten bijstaan door een advocaat die beschikbaar is en die vooral vastbesloten is zich voor hun dossier in te zetten. De sterke punten van het ontwerp zijn het overleg en de coördinatie tussen alle organisaties die sinds lang de juridische eerstelijnsbijstand verzekeren, zoals de OCMW's en de sociale diensten. Het ontwerp slaat bruggen tussen de actoren van de eerste lijn en de professionelen.

Het ontwerp heeft de dienstverlening door verschillende actoren gecoördineerd, om de toegang tot de informatie logisch en gedecentraliseerd te maken.

Dankzij het voluntariaat zorgt het ontwerp ervoor dat de advocaten degelijk werk leveren. Goede wil vostaat echter niet om de minvermogenden kwaliteit te bieden; de advocaten moeten ook menselijk, sociaal en professioneel gevormd zijn.

Wat indien er onvoldoende kandidaten zijn ? Kan men er halve aanstellen en mogen deze aangestelde advocaten weigeren onder voorwendsel dat de rechtsbijstand vrijwillig moet zijn ? Mevr. Jeanmoye heeft een amendement ingediend dat het de balies mogelijk maakt de nodige maatregelen te treffen. Het amendement werd door de minister verworpen.

In het kader van de juridische tweedelijnsbijstand kan de rechtsonderhorige die niet de taal spreekt van de procedure en niet kan worden bijgestaan door een advocaat die zijn taal kent vragen te worden bijgestaan door een tolk. Dat is een wijziging van het oorspronkelijke ontwerp die door de commissie werd aangenomen.

Een tweede ontwerp dat in de commissie is aangenomen, voorziet in een beroepsmogelijkheid bij de arbeidsrechtbank indien de juridische tweedelijnsbijstand wordt geweigerd. Dit amendement brengt de beroepsprocedure dichter bij de procedure in geval van betwisting over de toekenning van het bestaansminimum.

Na deze amendementen moet de tekst onvoorwaardelijk worden goedgekeurd, want hij beantwoordt aan talrijke verzuchtingen, zoals een voor ieder toegankelijke justitie en een betere verdediging van de minvermogenden. De PSC zal dit ontwerp goedkeuren.

De heer Van Parys, minister van justitie. - Ik dank de rapporteur voor zijn uitvoerig verslag.

De inbreng van het parlement en vooral van de Senaat in dit ontwerp is bijzonder groot geweest. Dit resulteert in een ontwerp dat tegemoet komt aan een basisbehoefte, namelijk de toegang tot het gerecht verzekeren voor de minst begoeden.

Dit wetsontwerp slaagt erin verschillende actoren te doen samenwerken : de balie, de OCMW's en de particuliere organisaties. Dit alles moet leiden tot een kwalitatief hoogstaande dienstverlening. De regering moet daarvoor nu de nodige middelen ter beschikking stellen. In het meerjarenplan werd in een miljard voorzien.

Ik hoop dat dit wetsontwerp met de grootst mogelijke meerderheid zal worden goedgekeurd.

Wat het amendement van de heren Foret en Desmedt betreft, wil ik erop wijzen dat voor de eerste lijn een forfaitair bedrag aangerekend kan worden, maar dat de minvermogenden niet moeten betalen. Ik vraag dus de verwerping van dit amendement.

- De algemene bespreking is gesloten.

Bij artikel 4 :

In het tweede deel van hetzelfde Wetboek, worden in een boek IIbis (nieuw), met als opschrift « Juridische eerste- en tweedelijnsbijstand », de volgende bepalingen ingevoegd :

« HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling


Artikel 508/1 :

Voor de toepassing van dit boek wordt verstaan onder :

1° juridische eerstelijnsbijstand : de juridische bijstand die verleend wordt in de vorm van praktische inlichtingen, juridische informatie, een eerste juridisch advies of de verwijzing naar een gespecialiseerde instantie of organisatie;

2° juridische tweedelijnsbijstand : de juridische bijstand die wordt verleend aan een natuurlijke persoon in de vorm van een omstandig juridisch advies, bijstand al dan niet in het kader van een procedure of bijstand bij een geding met inbegrip van de vertegenwoordiging in de zin van artikel 728;

3° commissie voor juridische bijstand : de commissie bedoeld in artikel 508/2;

4° bureau voor juridische bijstand : het bureau bedoeld in artikel 508/7;

5° organisatie voor juridische bijstand : elke organisatie die in een gerechtelijk arrondissement juridische eerstelijnsbijstand verleent.

HOOFDSTUK II. - Commissie voor juridische bijstand


Artikel 508/2 :

§ 1. In elk gerechtelijk arrondissement is er een commissie voor juridische bijstand. In het gerechtelijk arrondissement Brussel zijn er twee commissies : de Nederlandse commissie voor juridische bijstand en de Franse commissie voor juridische bijstand.

De commissie voor juridische bijstand heeft rechtspersoonlijkheid en stelt haar huishoudelijk reglement op.

§ 2. De commissie heeft haar zetel in de hoofdplaats van het arrondissement of in enige andere plaats die zij aanwijst.

§ 3. De commissie is paritair samengesteld uit eensdeels vertegenwoordigers van de balie die worden aangewezen door de Orde van Advocaten van het betrokken gerechtelijk arrondissement en anderdeels vertegenwoordigers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en erkende organisaties voor juridische bijstand.

De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere regels van erkenning van de organisaties voor juridische bijstand, de samenstelling en de werking van de commissie.

Artikel 508/3 :

De commissie voor juridische bijstand heeft tot taak :

1° de zitdagen voor juridische eerstelijnsbijstand van advocaten te organiseren en ervoor te zorgen dat die diensten indien nodig worden gedecentraliseerd;

2° het overleg en de coördinatie te bevorderen tussen de organisaties voor juridische bijstand, en de doorverwijzing naar gespecialiseerde organisaties te vergemakkelijken, zulks onder meer door het sluiten van overeenkomsten in de hand te werken;

3° te zorgen voor de verspreiding van informatie over het bestaan van en de toegangsvoorwaarden tot de juridische bijstand, in het bijzonder bij de sociaal meest kwetsbare groepen.

Die verspreiding geschiedt op de plaatsen waar de juridische bijstand wordt verleend evenals onder meer in de griffies, bij de parketten, de gerechtsdeurwaarders, in de gemeentebesturen en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het gerechtelijk arrondissement;

4° de aanbevelingen te doen die zij nodig acht rekening houdend met de verslagen die bedoeld zijn in de artikelen 508/6 en 508/11, en die aanbevelingen en verslagen over te zenden aan de minister van justitie.

Artikel 508/4 :

Het Rijk kent een subsidie toe aan de commissies voor juridische bijstand op basis van objectieve criteria, vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

HOOFDSTUK III. - Juridische eerstelijnsbijstand


Artikel 508/5 :

§ 1. Onverminderd de door andere organisaties voor juridische bijstand verleende juridische eerstelijnsbijstand worden de zitdagen voor juridische eerstelijnsbijstand gehouden door advocaten.

De Orde van Advocaten stelt jaarlijks een lijst op met de advocaten die prestaties wensen te verrichten in het raam van de juridische eerstelijnsbijstand.

De lijst vermeldt de voorkeurmateries die de advocaten opgeven en die zij staven of waarvoor zij zich ertoe verbinden een opleiding te volgen die door de Raad van de Orde of de in artikel 488 bedoelde overheden wordt georganiseerd.

Tegen de weigering tot inschrijving op de lijst kan beroep worden ingesteld overeenkomstig artikel 469bis.

De Orde zendt de lijst van de advocaten over naar de commissie voor juridische bijstand.

§ 2. Om de verleende juridische bijstand te dekken, zal aan de aanvrager een vaste bijdrage worden gevraagd die de Koning vaststelt nadat Hij het advies heeft ingewonnen van de in artikel 488 bedoelde overheden. Die bijdrage is niet verschuldigd door de personen wier inkomsten onvoldoende zijn noch door de met hen gelijkgestelde personen.

De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit het bedrag van die inkomsten, welke bewijsstukken moeten worden overgelegd en wie de gelijkgestelde personen zijn.

De controle op het feit of is voldaan aan de voorwaarden inzake kosteloosheid van de juridische eerstelijnsbijstand geschiedt door de advocaat.

§ 3. Indien de doorverwijzing naar een organisatie voor juridische bijstand of naar de juridische tweedelijnsbijstand aangewezen lijkt, wordt zulks onmiddellijk medegedeeld aan de aanvrager. De organisatie of het bureau voor juridische bijstand (...) worden hiervan overwijld in kennis gesteld.

§ 4. De Orde van Advocaten ziet toe op de kwaliteit van de prestaties die door de advocaten worden verstrekt in het kader van de juridische eerstelijnsbijstand.

Ingevolge van tekortkoming kan de Raad van de Orde met een met redenen omklede beslissing een advocaat schrappen van de in § 1 bedoelde lijst, volgens de bij de artikelen 465 tot 469 bepaalde procedure.

Artikel 508/6 :

Onverminderd de regels inzake beroepsgeheim, zijn de advocaten die juridische eerstelijnsbijstand verlenen ertoe gehouden om, volgens de nadere regels die door de minister van justitie worden vastgesteld in overleg met de in artikel 488 bedoelde overheden, aan de commissie voor juridische bijstand een jaarverslag over te zenden over hun prestatie in dat verband.

Zij doen aan het bureau beknopt verslag over de consulten die zij hebben gegeven.

HOOFDSTUK IV. - Gedeeltelijk
of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand


Afdeling I. - Organisatie


Artikel 508/7 :

Bij elke balie stelt de Raad van de Orde van Advocaten een bureau voor juridische bijstand in volgens de nadere regels en de voorwaarden die hij bepaalt.

Het bureau heeft onder meer tot taak om wachtdiensten te organiseren.

De Orde van Advocaten stelt jaarlijks een lijst op met de advocaten die in hoofdzaak of in bijkomende orde prestaties wensen te verrichten in het raam van de door het bureau georganiseerde juridische tweedelijnsbijstand.

De lijst vermeldt de voorkeurmateries die de advocaten opgeven en die zij staven of waarvoor zij zich ertoe verbinden een opleiding te volgen die door de Raad van de Orde of de in artikel 488 bedoelde overheden wordt georganiseerd.

Tegen de weigering tot inschrijving op de lijst kan beroep worden ingesteld overeenkomstig artikel 469bis.

Het bureau zendt de lijst van de advocaten over aan de commissie voor juridische bijstand.

Artikel 508/8 :

De Orde van Advocaten ziet toe op de kwaliteit van de prestaties die door de advocaten worden verstrekt in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand.

In geval van tekortkoming kan de Raad van de Orde van Advocaten met een met redenen omklede beslissing een advocaat schrappen van de in artikel 508/7 bedoelde lijst, volgens de bij de artikelen 465 tot 469 bepaalde procedure.

Artikel 508/9 :

§ 1. Voor het verkrijgen van gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand verwijzen de personen die de juridische eerstelijnsbijstand verlenen de aanvrager door naar het bureau.

Het bureau wijst een advocaat aan, die de aanvrager heeft gekozen op de in artikel 508/7 bedoelde lijst. Het bureau stelt de advocaat in kennis van zijn aanwijzing.

De advocaat wiens naam op de lijst voorkomt en tot wie een rechtzoekende zich heeft gewend zonder zich eerst bij het bureau aan te melden, vraagt aan het bureau de toestemming om aan zijn cliënt de juridische tweedelijnsbijstand te verlenen, indien hij van oordeel is dat deze aanspraak kan maken op gedeeltelijke of volledige kosteloosheid. De advocaat zendt de in artikel 508/13 bedoelde stukken over aan het bureau.

In spoedeisende gevallen mag de persoon die geen advocaat heeft zich rechtstreeks tot de advocaat van de wachtdienst wenden. Die advocaat verleent hem juridische bijstand en vraagt aan het bureau bevestiging van zijn aanwijzing.

§ 2. Een advocaat die optreedt met toepassing van dit hoofdstuk, mag zich in geen geval rechtstreeks tot de rechthebbende richten met het oog op de betaling van de honoraria en kosten, tenzij het bureau hem in spoedeisende gevallen toestemming verleent om voorschotten te innen.

Artikel 508/10 :

Wanneer de begunstigde de taal van de procedure niet spreekt, stelt het bureau hem voor zover mogelijk een advocaat voor die zijn taal spreekt of een andere taal die hij begrijpt en bij ontstentenis hiervan een tolk, overeenkomstig de bepalingen van artikel 184bis van het Wetboek van strafvordering, ongeacht de aard van de procedure.

Artikel 508/11 :

De advocaten moeten geregeld aan het bureau verslag doen, op de wijze die door de minister van justitie wordt bepaald in overleg met de in artikel 488 bedoelde overheden.

Het bureau zendt jaarlijks een verslag inzake de werking van de juridische tweedelijnsbijstand over aan de commissie voor juridische bijstand en aan de minister van justitie, op de wijze die deze laatste bepaalt.

Artikel 508/12 :

Behalve in spoedeisende gevallen of wanneer het bureau er uitdrukkelijk mee heeft ingestemd, is het de advocaten verboden juridische tweedelijnsbijstand te verlenen voor de zaken waarin ze zijn opgetreden in het raam van de in artikel 508/4 bedoelde juridische eerstelijnsbijstand.



Afdeling II. - Toekenning van de gedeeltelijke
of volledige kosteloosheid


Art. 508/13 :

De juridische tweedelijnsbijstand kan gedeeltelijk of volledig kosteloos zijn voor wie over onvoldoende inkomsten beschikt en voor de met hen gelijkgestelde personen.

De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit het bedrag van die inkomsten, de over te leggen bewijsstukken en wie gelijkgesteld wordt met de personen met onvoldoende inkomsten.

Het bureau gaat na of voldaan is aan de voorwaarden inzake kosteloosheid.

Het bureau bewaart een afschrift van de stukken.

Art. 508/14 :

De aanvraag tot gedeeltelijke of volledige kosteloosheid wordt mondeling of schriftelijk gedaan door de aanvrager of zijn advocaat wiens naam voorkomt op de lijst bedoeld in artikel 508/7.

Behalve in spoedeisende gevallen worden alle in artikel 508/13 bedoelde bewijsstukken bij de aanvraag gevoegd.

In spoedeisende gevallen kan door het bureau het voordeel van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid voorlopig worden toegekend aan de aanvrager. In dat geval bepaalt het bureau de termijn voor het indienen van de in artikel 508/13 bedoelde bewijsstukken.

In spoedeisende gevallen kan door het bureau het voordeel van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid voorlopig worden toegekend aan de aanvrager. In dat geval bepaalt het bureau de termijn voor het indienen van de in artikel 508/13 bedoelde bewijsstukken.

Het bureau oordeelt op stukken bij zijn beslissing over de aanvraag tot gedeeltelijke of volledige kosteloosheid. De aanvrager of, in voorkomend geval, zijn advocaat, wordt gehoord op zijn verzoek of indien het bureau dat nodig acht.

Kennelijk ongegronde aanvragen worden geweigerd.

Art. 508/15 :

Behoudens in spoedeisende gevallen wordt aan de aanvrager en, in voorkomend geval, aan zijn advocaat kennis gegeven van de beslissing binnen vijftien dagen na de aanvraag.

Elke beslissing tot weigering wordt met redenen omkleed.

De kennisgeving ervan moet nuttige informatie bevatten om het beroep bepaald bij artikel 508/16 in te stellen.

Art. 508/16 :

De aanvrager kan binnen een maand na de in artikel 508/15 bedoelde kennisgeving beroep instellen bij de arbeidsrechtbank tegen een beslissing tot weigering.

Art. 508/17 :

Zo de aanvrager gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand is toegekend en hij een verzoek tot rechtsbijstand wenst in te dienen, zendt zijn advocaat de voor de toekenning van de juridische bijstand ingediende stukken onverwijld over aan de bevoegde rechtbank.

Art. 508/18 :

Het bureau kan een einde maken aan de juridische tweedelijnsbijstand wanneer de begunstigde niet langer voldoet aan de voorwaarden bepaald bij artikel 508/13 of wanneer hij kennelijk geen medewerking verleent bij de verdediging van zijn belangen.

De advocaat dient daartoe een gemotiveerd verzoek in bij het bureau.

Het bureau geeft de begunstigde kennis van het verzoek en nodigt hem uit zijn opmerkingen te maken.

Elke beslissing tot ontheffing wordt bij een ter post aangetekende brief ter kennis van de begunstigde gebracht. Tegen die beslissing kan beroep worden ingesteld.

De artikelen 508/15 en 508/16 zijn van toepassing.

HOOFDSTUK V. - De vergoeding van de advocaten


Art. 508/19 :

§ 1. De advocaten belast met de gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand doen verslag aan het bureau over elke behandelde zaak woorvoor zij in dit raam prestaties hebben verricht.

Het bureau kent voor die prestaties aan de advocaten punten toe en het doet hierover verslag aan de stafhouder.

De stafhouder deelt het totaal van de punten van de balie mee aan de in artikel 488 bedoelde overheden die het totaal van de punten van alle balies meedelen aan de minister van justitie.

§ 2. Zodra hij de mededeling heeft ontvangen van de informatie bedoeld in § 1, kan de minister van justitie een controle laten uitvoeren op de wijze die hij bepaalt na raadpleging van de in artikel 488 bedoelde overheden. Hij gelast de betaling van de vergoeding aan die overheden die via de Ordes van Advocaten voor de verdeling ervan zorgen.



HOOFDSTUK VI. - Terugvordering
van de rijksvergoeding. Recht van de advocaten
op de volledige betaling van honoraria en kosten


Art. 508/20 :

§ 1. Onverminderd strafrechtelijke sancties kan de vergoeding verleend voor de juridische tweedelijnsbijstand door de Schatkist van de bijgestane persoon worden teruggevorderd :

1° indien blijkt dat zich een wijziging heeft voorgedaan in zijn vermogen, inkomsten of lasten en hij derhalve in staat is te betalen;

2° wanneer de rechtzoekende voordeel heeft gehaald uit het optreden van de advocaat, zodanig dat, mocht dat voordeel hebben bestaan op de dag van de aanvraag, die bijstand hem niet zou zijn toegekend;

3° indien de bijstand is verleend op grond van valse verklaringen of door andere bedrieglijke middelen is verkregen.

In dat geval bepaalt het bureau de staat van kosten en honoraria die de advocaat nog kan vorderen van de begunstigde.

§ 2. Ingeval de begunstigde recht heeft op een tegemoetkoming binnen het raam van een rechtsbijstandsverzekering, stelt de aangewezen advocaat het bureau hiervan in kennis en treedt de Schatkist in de rechten van de begunstigde ten belope van het door haar gedragen bedrag van de verleende juridische bijstand.

Ingeval de begunstigde voornoemde tegemoetkoming heeft ontvangen, vordert de Schatkist op hem het bedrag van de verleende juridische bijstand terug.

Ingeval de advocaat van de begunstigde voornoemde tegemoetkoming heeft ontvangen, vordert de Schatkist op hem het bedrag van de verleende juridische bijstand terug.

§ 3. De terugvordering bedoeld in § 1 van dit artikel verjaart na een termijn van vijf jaar te rekenen van de beslissing tot verlening van de gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische bijstand, zonder dat de verjaringstermijn korter kan zijn dan één jaar, te rekenen van de ontvanger van de vergoeding door de advocaat.

HOOFDSTUK VII. - De ambtshalve
toevoeging van advocaten


Art. 508/21 (vroeger artikel 508/22) :

Telkens wanneer krachtens de wet een advocaat ambtshalve moet worden toegevoegd, gebeurd de aanwijzing door de stafhouder of door het bureau, behoudens de uitzonderingen waarin de wet voorziet.

Art. 508/22 (vroeger artikel 508/23) :

Wanneer de persoon die moet worden bijgestaan niet voldoet aan de in artikel 508/13 bedoelde inkomensvoorwaarden, wijst de stafhouder naar keuze van die persoon een advocaat aan. In de gevallen die hij spoedeisend acht, wijst de stafhouder een advocaat aan die deelneemt aan de in artikel 508/7 bedoelde wachtdiensten.

Artikel 459 is van toepassing op de honoraria van deze advocaat.

Ingeval de bijgestane persoon nalaat of weigert te betalen, wordt aan de ambtshalve toegevoegde advocaat een rijksvergoeding toegekend wegens de werkzaamheden waarvoor de toevoeging heeft plaatsgehad.

In geval van gedeeltelijke betaling van de honoraria door de bijgestane persoon wordt de vergoeding verminderd met het betaalde bedrag.

Wanneer een vergoeding wordt toegekend zijn de hoofdstukken V en VI van toepassing.

Art. 508/23 (vroeger artikel 508/24) :

Wanneer de bijgestane persoon voldoet aan de bij artikel 508/13 bepaalde inkomensvoorwaarden, wijst het bureau een advocaat aan uit de in artikel 508/7 bedoelde lijst.

In de gevallen die hij spoedeisend acht, wijst de stafhouder een advocaat aan die is ingeschreven op de in artikel 508/7 bedoelde lijst en geeft hij hiervan kennis aan het bureau.

Voor het overige zijn de hoofdstukken IV en VI van toepassing. »

De Voorzitter. - De heren Desmedt en Foret hebben ingediend een amendement (nr. 35) dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 508-5 de volgende wijzigingen aan te brengen :

A. In § 1 de woorden « worden de zitdagen voor juridische eerstelijnsbijstand gehouden door advocaten » vervangen door de woorden « worden de zitdagen voor kosteloze juridische eerstelijnsbijstand gehouden door advocaten ».

B. Paragraaf 2 doen vervallen.

De heren Goris en Coveliers hebben ingediend een amendement (nr. 28) dat ertoe strekt in het derde lid van § 1 van artikel 508/9 de woorden « wiens naam op de lijst voorkomt en te doen vervallen ».

Een tweede amendement van de heren Goris en Coveliers (nr. 29) strekt ertoe in het eerste lid van artikel 508/14 de zinsnede « wiens naam voorkomt op de lijst bedoeld in artikel 508/7 te doen vervallen.

Een derde amendement van de heren Goris en Coveliers (nr. 30) strekt ertoe het eerste lid van artikel 508/24 te vervangen als volgt :

« Wanneer de bijgestane persoon voldoet aan de bij artikel 508/13 bepaalde inkomensvoorwaarden en niet gerechtigd is op een tegemoetkoming binnen het raam van een rechtsbijstandsverzekering, wijst het bureau een advocaat aan, zoals voorzien in artikel 508/9. »

Bij artikel 6 (nieuw) :

Artikel 676 van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Artikel 676. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit welke bewijsstukken moeten worden overgelegd voor de toepassing van dit boek.

Voor de toepassing van deze bepaling kunnen de ambtenaren van het bestuur van financiën ontslagen worden van de geheimhouding die hun opgelegd is bij de gecoördineerde wetten op de inkomstenbelastingen. »

De Voorzitter. - De heer Goris en cs. heeft ingediend een amendement (nr. 37) dat ertoe strekt dit artikel te vervangen als volgt :

« Artikel 6. Het 3° van artikel 676 van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen als volgt :

» 3° een schriftelijke verklaring, onder ede bevestigd, waarin hij een omstandige opgave doet van zijn bestaansmiddelen, zijn lasten, de hoofdbestanddelen van zijn vermogen en de wijzigingen die zijn inkomsten mochten hebben ondergaan in de loop van het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend. »

Bij artikel 9 :

De Koning bepaalt gelijke inkomensvoorwaarden voor het verkrijgen van het in boek IIIbis van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde recht op gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische bijstand en van de in de artikelen 664 tot 699 van hetzelfde Wetboek bedoelde rechtsbijstand, alsook welke identieke bewijsstukken voor beide moeten worden overlegd.

De Voorzitter. - De heren Desmedt en Foret hebben ingediend een amendement (nr. 36) dat ertoe strekt in dit artikel de woorden « op gedeeltelijke of volledig kosteloze juridische bijstand » vervangen door de woorden « op juridische tweedelijnsbijstand ».

- De stemming over de amendementen en over de artikelen wordt aangehouden.

- De overige artikelen worden zonder opmerking aangenomen.







VOORSTEL VAN BIJZONDERE WET TOT WIJZIGING VAN DE BIJZONDERE WET VAN 8 AUGUSTUS 1980 TOT HERVORMING DER INSTELLINGEN.

WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN DE NIEUWE GEMEENTEWET, DE GEMEENTEKIESWET ? DE WET VAN 19 OKTBOER 1921 TOT REGELING VAN DE PROVINCIERAADSVERKIEZIGINGEN ? DE WET VAN 11 APRIL 1994 TOT ORGANISATIE VAN DE GEAUTOMATISEERDE STEMMINGEN EN DE WET VAN 7 JULI 1994 BETREFFENDE DE BEPERKING EN DE CONTROLE VAN DE VERKIEZINGSUITGAVEN VOOR DE VERKIEZING VAN DE PROVINCIERADEN EN DE GEMEENTERADEN EN VOOR DE RECHTSTREEKSE VERKIEZINGEN VAN DE RADEN VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN, STREKKENDE TOT DE OPRICHTING VAN DISTRICTEN EN DE ORGANISATIE VAN DE RECHTSTREEKSE VERKIEZING VAN HUN RADEN.

WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN DE NIEUWE GEMEENTEWET, TENEINDE DE OPRICHTING VAN STADSDEELRADEN MOGELIJK TE MAKEN

Algemene bespreking


Mevrouw Van der Wildt (SP) (in het Frans). - Aan de basis van deze wetsvoorstellen lag de fusie-operatie van Antwerpen van 1982. De stad die 460 000 inwoners telde, had een gedecentraliseerd niveau nodig. Daarom werden districtsraden opgericht die fungeren als adviesraden voor de gemeenteraad.

De bijzondere wet laat de gemeente toe om binnengemeentelijke territoriale organen op te richten. Het administratief toezicht kent zij toe aan de gewesten. De Raad van State maakte hiertegen bezwaar omdat artikel 41 van de Grondwet daarin niet voorzag. De indieners wezen erop dat artikel 41 onlosmakelijk verbonden is met artikel 162 van de Grondwet dat de Gewesten toelaat het administratief toezicht op de gemeenten te regelen. Artikel 7 van de bijzondere wet bepaalde bovendien dat het toezicht door de gewesten op de gemeenten wordt uitgebreid tot onderdelen van die gemeentelijke entiteit.

Dit voorstel werd in de commissie aangenomen met zes stemmen tegen twee bij één onthouding.



Voorzitter : de heer Verhofstadt


De oprichting van de districtsgraden wordt geregeld bij gewone wet in een voorstel van dezelfde auteurs.

De structuur die aan de districten wordt gegeven stemt zoveel mogelijk overeen met wat geldt voor de gemeenten. Het systeem van de getrapte verkiezingen lokte opmerkingen uit van de Raad van State. Het parallellisme met de gemeenteraad en de provincieraad rechtvaardigt volgens de indieners deze getrapte verkiezingen.

Het aantal opmerkingen van de leden bij de commissievergadering was niet gering. Vooral de bevoegdheden, de omschrijving van de gedecentraliseerde bevoegdheden, de verantwoordelijkheden, de relatie tussen de gemeenteraad en de districtsraden, de financiële implicaties en de budgetten lokten vele bedenkingen uit.

Het scenario volgens hetwelk er zich andere politieke meerderheden in de districtsraden zouden vormen dan in de gemeenteraad, werd druk besproken. Om willekeur en misbruiken te voorkomen zullen alle districtsraden van eenzelfde stad hetzelfde bevoegdheidspakket toegewezen krijgen. De gemeenteraad kan ingrijpen als de zaken uit de hand lopen.

Over de vraag of in de wet een negatieve dan wel een positieve lijst van bevoegdheden moet worden ingeschreven, werd lang gediscussieerd. Het was ook niet voor alle leden evident dat de gewesten rechtstreeks aan de districten bevoegdheden konden delegeren.

Vele leden waren bang dat de districtsraden zouden ontsnappen aan de politieke controle van de gemeente. Sommige leden waren dan ook voorstander van een defusie.

Voor een aantal leden stelde een gelijktijdige organisatie van gemeenteraads- en districtsraadverkiezingen een probleem. De nieuwe gemeenteraad zal de districtsraden moeten oprichten en installeren. De indieners die ervaring hebben met de adviserende districtsraden in Antwerpen, vinden een proefperiode voor besturen die dit systeem willen invoeren aangewezen. Mocht een aantal steden in 2001 toch districtsraden willen verkiezen, dan kunnen bij eenvoudige aanpassing van de wet tussentijdse verkiezingen georganiseerd worden.

Artikel 2 bevat de aanvulling van de nieuwe gemeentewet aangaande de binnengemeentelijke territoriale organen. De artikelen 330 tot en met 352 worden toegevoegd en bevatten de organisatie en bevoegdheidsverdelingen van de districtsraden. Hierbij werden door de auteurs amendementen ingediend om de tekst te verduidelijken. Ze werden aanvaard. Belangrijk is het amendement op artikel 340, dat een betere structuur geeft aan de delegaties en een rechtstreekse toewijzing van bevoegdheden door de gewesten, de gemeenschappen en de federale staat aan de districtsraden verbiedt. Indien deze een delegatie geven aan de gemeenteraad kan deze slechts worden gesubdelegeerd als dit door de wet of het decreet wordt mogelijk gemaakt. Het amendement van de heer Boutmans om stemrecht aan niet EU-vreemdelingen te geven, werd niet aanvaard.

Artikel 3 bevat de wijzigingen van de gemeentekieswet. Ook hier werden amendementen aanvaard om rekening te houden met de opmerkingen van de Raad van State of ter verduidelijking van de tekst. Artikel 4 bevat enkele technische wijzigingen aan de wet betreffende de provincieraadsverkiezingen. De artikelen 5 tot en met 14 gaan over de geautomatiseerde stemming. Artikel 7 werd bij amendement geschrapt. Alle andere artikelen werden aangenomen. De commissie heeft het geamendeerde voorstel aangenomen met 10 stemmen tegen 1. Hierdoor vervalt het wetsvoorstel van de heer Verreycken. (Applaus.)

De heer Caluwé (CVP). - Ik feliciteer de verslaggeefster voor haar uitstekend en bevattelijk verslag.

Ik sta eerst even stil bij het voorstel van bijzondere wet. Een oorspronkelijk wetsvoorstel om districtsraden in te voeren werd door de Raad van State ongrondwettelijk verklaard op grond van het oude artikel 41 van de Grondwet. Om die reden werd artikel 41 aangepast. Omdat in het Noorden van het land anders werd gedacht over de districten dan in het Zuiden, werden de gewesten bevoegd gemaakt om voorwaarden te bepalen. De indieners van het voorstel tot herziening van het grondwetsartikel wilden in de bijzondere wet het vereiste aantal inwoners inschrijven alsmede de bevoegdheden van de gewesten enerzijds en de gemeenten anderzijds omschrijven. In de kamer werd het voorstel van grondwetsartikel van de Senaat geamendeerd in die zin dat alleen de gemeenten met meer dan honderdduizend inwoners in aanmerking komen en dat initiatieven tot oprichting van districten alleen kunnen uitgaan van de gemeenteraad.

Toch blijven de gewesten voor een aantal materies bevoegd namelijk om te bepalen wie bevoegd is om de vraag van de gemeenteraad te ontvangen en om bijkomende voorwaarden te stellen. Zo zouden de gemeenten kunnen worden verplicht vooraf de over te dragen bevoegdheden op te sommen. Ook de wijze van een eventuele afschaffing van de districten en de indeling van het grondgebied van de gemeente moeten bij decreet worden geregeld. De gewesten zijn eveneens bevoegd voor het administratief toezicht. Eigenlijk is het overbodig om dit uitdrukkelijk te vermelden gelet op artikel 162 van de Grondwet en artikel 7 van de bijzondere wet op de hervorming van de instellingen.

Toch is het nuttig dit uitdrukkelijk in de bijzondere wet op te nemen om alle twijfel weg te nemen. Die twijfel bestond immers zelfs bij de Raad van State die meende dat artikel 162 van de Grondwet diende te worden gewijzigd. De Raad vergat blijkbaar dat het nieuwe artikel 41 van de Grondwet een impliciete wijziging van artikel 162 inhield.

De CVP zal met overtuiging het voorstel van bijzondere wet goedkeuren.

Het voorstel van gewone wet wijzigt de gemeentewet en de gemeentekieswet. Het was de bedoeling de regeling voor de gemeenteraden zoveel mogelijk te copiëren. De districtsraadsverkiezingen zullen tegelijk met de gemeenteraadsverkiezingen plaatshebben. Op de analogie bestaan enkele uitzonderingen. Zo zal de voorzitter uit en door de districtsraad worden verkozen en niet door de Koning worden benoemd, zoals de burgemeester. Het aantal leden wordt bepaald op twee derde van wat het aantal zou zijn geweest voor een gemeenteraad. Voor de zetelverdeling wordt het stelsel D'Hondt gevolgd. De gemeenteraad kan delegeren aan de districtsraad, het college aan het Bureau en de burgemeester aan de voorzitter. Voor de effectieve uitvoering van dit voorstel zullen in de toekomst nog talrijke wetten moeten worden gewijzigd. Bevoegdheden inzake personeel, belastingen en politie kunnen niet worden overgedragen.

Veel opmerkingen van de Raad van State werden opgevangen via amendementen. Dat geldt echter niet voor alle opmerkingen. Terzake werd bij het verslag een juridische nota gevoegd.

Een eerste opmerking heeft betrekking op het feit dat de Grondwet bepaalt dat voor de binnengemeentelijke territoriale organen « hun leden rechtstreeks verkozen worden ». Dat is het gevolg van de amendering van de oorspronkelijke ontwerptekst van het artikel 41 van de Grondwet in de Kamer. Voor de oorspronkelijke indieners was de rechtstreekse verkiezing van de raden van de binnengemeentelijke territoriale organen evident door de samenlezing met artikel 162. De Kamer oordeelde dat het raadzaam was om de vereiste van rechtstreekse verkiezing ook in artikel 41 in te schrijven. In de formulering is echter een fout geslopen : in plaats van te stellen « hun raden worden rechtstreeks verkozen » werd de uitdrukking « hun leden worden rechtstreeks verkozen » gebruikt. Uit het Kamerverslag blijkt evenwel duidelijk dat ook de Kamer van oordeel was dat de structuur van de binnengemeentelijke territoriale organen gelijk zou lopen met die van de gemeenten.

Zelfs bij een letterlijke interpretatie van de nieuwe tekst van artikel 41 is er geen probleem. De enige reden waarom de Grondwet moest worden gewijzigd voor de instelling van districtsraden met beslissingsbevoegdheid is het feit dat artikel 41 van de Grondwet de regeling van de uitsluitend gemeentelijke belangen voorbehield aan de gemeenteraden.

Door de herziening van artikel 41 van de Grondwet kunnen er in steden met meer dan 100 000 inwoners binnengemeentelijke territoriale organen worden opgericht, die aangelegenheden van gemeentelijk belang kunnen regelen. De leden van deze organen moeten rechtstreeks worden verkozen. Uiteraard moeten enkel die organen rechtstreeks verkozen zijn die de bevoegdheden uitoefenen die uitsluitend toekwamen aan de gemeenteraden. De nieuwe grondwetsbepaling kan niet zo begrepen worden dat voortaan elk binnengemeentelijk territoriaal orgaan rechtstreeks verkozen moet worden. Trouwens de bureaus van de districtsraden en de voorzitters van de districtsraden krijgen volgens dit wetsvoorstel geen dergelijke bevoegdheden.

Verder moet er op gewezen worden dat alle leden van de diverse entiteiten rechtstreeks worden verkozen tot districtsraadlid. Het wetsvoorstel wijkt voor de districten op dit punt af van wat geldt voor de gemeenten. De wet maakt het mogelijk een burgemeester aan te stellen die niet in de raad verkozen werd.

Het wetsvoorstel daarentegen schrijft voor dat de leden van het bureau en de voorzitter van de districtsraad door en uit de raad verkozen worden.

Een tweede bezwaar van de Raad van State heeft betrekking op het feit dat de Grondwet voorschrijft dat de wet de bevoegdheden van de binnengemeentelijke territoriale organen bepaalt, terwijl in dit wetsvoorstel ervoor wordt gekozen dat het de gemeenteraad, het schepencollege en de burgemeester zijn die bevoegdheden overdragen, weliswaar met wettelijke beperkingen.

De indieners van het oorspronkelijke voorstel tot herziening van artikel 41 van de grondwet hadden zich laten inspireren door het stelsel van de agglomeraties.

Ook zij regelen gemeentelijke aangelegenheden. Het verschil bestaat er enkel in dat in het geval van een agglomeratie de gemeenten bevoegdheden naar een bovengemeentelijk orgaan delegeren, terwijl het bij de districten gaat om een binnengemeentelijke delegatie.

De rechtsfiguren die men gebruikt, kunnen echter dezelfde zijn. Artikel 165 van de Grondwet schrijft voor dat de wet de bevoegdheid van agglomeraties en federaties bepaalt. De uitvoeringswet van dit artikel heeft evenwel de mogelijkheid ingebouwd dat gemeenten een aantal van hun bevoegdheden kunnen overdragen aan de agglomeratie. Daarbij wordt geen wettelijke interventie meer voorzien.

Met het woordje « bevoegdheden » wordt zowel in het grondwetsartikel 165 als in het artikel 41 in de eerste plaats bedoeld dat de wet de formele en de instrumentele bevoegdheden van deze organen vastlegt. Het ligt geenszins in de bedoeling ook de materiële bevoegdheden uitdrukkelijk bij wet te bepalen. Voor zover het woordje « bevoegdheden » toch slaat op materiële bevoegdheden, moet erop worden gewezen dat de grondwetgever machtigt om alle aangelegenheden van gemeentelijk belang over te hevelen aan de districtsraden.

Wel is het duidelijk dat elke bevoegdheidstoewijzing een wettelijke basis moet hebben. Daarom wordt er een opsomming gemaakt van de overheden die bevoegdheden kunnen toewijzen.

Tenslotte merkt de Raad van State ook op dat het wetsvoorstel de mogelijkheid openlaat dat aangelegenheden die door hogere overheden naar de gemeenten gedecentraliseerd worden, door de districten zouden worden uitgeoefend. Deze bepaling lijkt - volgens de Raad van State - in strijd te zijn met een passage uit het Kamerverslag. Vermoedelijk geeft het Kamerverslag ook hier niet exact weer wat de bedoeling geweest is van de Kamer. De algemene principes over de delegatie laten niet toe dat een orgaan waaraan een bevoegdheid werd gedelegeerd, deze bevoegdheid zonder machtiging van delegerende overheid aan een ander orgaan zou toevertrouwen. Vermoedelijk heeft de Kamer enkel aan dat principe willen herinneren.

Dit waren enkele juridische bedenkingen. Wij zouden het ten zeerste betreuren dat juridische muggenzifterij de totstandkoming van deze hervorming zouden beletten. Het idee om in grote steden districtsraden op te richten, was een uiting van nieuwe politieke cultuur nog vóór deze uitdrukking bestond. Het gaat om een parlementair initiatief over de grenzen van meerderheid en oppositie. Wij hopen dan ook dat dit voorstel op een ruime meerderheid zal mogen rekenen.

Mevrouw Cornet d'Elzius (PRL-FDF) (in het Frans). - Bij de stemming over de herziening van artikel 41 van de Grondwet op 27 februari 1997 had de PRL/FDF fundamentele kritiek op de oprichting van de binnengemeentelijke territoriale organen.

Vooreerst maakt de creatie van een nieuwe bevoegdheidslaag de institutionele structuur van de Belgische Staat nog ingewikkelder. Men had beter erkend dat sommige gemeentefusies niet zo gelukkig waren en ze gewoon weer ongedaan gemaakt. Voorts is het systeem voor de oprichting van binnengemeentelijke territoriale organen onduidelijk en ingewikkeld. De techniek van de bijzondere wet en het bijzonder decreet maakt artikel 41 van de Grondwet zeer ondoorzichtig. Bovendien bevat deze regeling al een voorteken van de regionalisering van de gemeente- en provinciewet.

Zoals wij ons destijds verzet hebben tegen de aanneming van artikel 41 van de Grondwet, verzetten wij ons nu tegen de aanneming van de twee toepassingswetten waarover wij ons vandaag moeten uitspreken.

Wat de bijzondere wet betreft, is het voorliggende voorstel ongrondwettelijk. Zoals de Raad van State onderstreepte, kon de organisatie en de uitoefening van het toezicht op de binnengemeentelijke territoriale organen niet bij decreet geregeld worden.

Deze ongrondwettelijkheid vloeit voort uit het feit dat men om partijpolitieke redenen de binnengemeentelijke territoriale organen niet heeft willen invoegen in artikel 162 van de Grondwet.

Wat de gewone wet betreft, bevat het voorstel de aanpassingen van de wetgeving die nodig werden geacht voor de concrete invoering van de binnengemeentelijke territoriale organen. Men weet evenwel nog niet of een gemeenteraad gebonden is door de beslissing genomen door een voorgaande raad om districten op te richten. Kunnen de gemeenteraden de districten die ze hebben opgericht ook weer afschaffen ? Zo ja, moeten zij ze alle afschaffen of kunnen ze er ook sommige van afschaffen ? Men mag niet uit het oog verliezen dat in de districten andere meerderheden kunnen gelden dan in de gemeenteraad. Dan kan de verleiding groot zijn voor de gemeenteraad om sommige vijandige districten groot zijn voor de gemeenteraad om sommige vijandige districten te laten verdwijnen.

Aan de gemeente wordt een belangrijke bevoegdheid over de districten toegekend : beslissing tot oprichting, omschrijving van sommige bevoegdheden, toekenning van financiële middelen, maar de gemeenten worden geenszins verplicht om de districten op gelijke voet te behandelen.

Het is bovendien illusoir te denken dat de oprichting van binnengemeentelijke territoriale organen niets zal kosten. Wat zal het gevolg zijn van het wegvallen van de schaalvoordelen ? Welke vergoeding zullen de mandatarissen van de binnengemeentelijke territoriale organen krijgen ? Welke infrastructuur zal noodzakelijk zijn ?

Aanvankelijk voorzag het wetsvoorstel in de toekenning van drie soorten bevoegdheden : het regelen van materies van gemeentelijk belang in de mate dat dit door de gemeenteraad wordt toegestaan, het regelen van materies die uitdrukkelijk worden overgedragen aan de gemeenten op voorwaarde dat de overheid die de bevoegdheid overdroeg daarmee instemt en tenslotte het regelen van materies die rechtstreeks toebedeeld werden aan de binnengemeentelijke territoriale organen door of krachtens een wet of een decreet.

De raad van State heeft de toekenning aan de binnengemeentelijke territoriale organen van andere bevoegdheden dan die van gemeentelijk belang afgewezen omdat dit strijdig is met artikel 41 van de Grondwet. De amendementen die in de commissie werden ingediend lijken ontoereikend.

De PRL-FDF weigert zich in een institutioneel en financieel avontuur te storten waarover onvoldoende werd nagedacht, dat onvoldoende voorbereid is en dat tot enig doel heeft de verdoken defusie van de Antwerpse gemeente. Met vuur spelen in een politiek kruitvat als Antwerpen kan zware gevolgen hebben. (Applaus.)

De heer Happart (PS) (in het Frans). - Het wetsvoorstel is ondertekend door parlementsleden van de Vlaamse Gemeenschap, wat laat vermoeden dat de voorgestelde regeling de grote Vlaamse gemeenten betreft en in het bijzonder Antwerpen. Het feit dat men via rechtstreekse verkiezingen overgaat tot de oprichting van districten kan voor de gemeentelijke overheid problemen opleveren, zoals de concurrentie tussen deze overheid en het district, bijvoorbeeld. De districtsraden en de bureaus van de districten zouden beloften kunnen doen waar de gemeente dan moet voor opdraaien. Zal dit alles meer gaan kosten ? Zullen de districten een aparte rechtspersoonlijkheid hebben ?

Wat zal hun statuut zijn ? Het is positief dat de districten het bestuur dichterbij de burger brengen maar als ze een tegenwicht gaan vormen dreigen er snel conflicten te ontstaan. In hoeverre is de gemeente gehouden tot uitvoering van beslissingen van de districten ?

Er zijn nog een aantal open vragen; de PS zal dit voorstel niettemin goedkeuren. Wij zullen dan zien wat er in Antwerpen gebeurt.

Mevrouw Jeanmoye (PSC) (in het Frans). - Het wetsvoorstel van de heer Caluwé strekt ertoe artikel 41 van de Grondwet uit te voeren dat de PSC-fractie vorig jaar heeft goedgekeurd, met dien verstande dat deze grondwetsherziening niet kan beschouwd worden als een eerste stap op weg naar de regionalisering van de gemeentewet.

Als de bestuurlijke eenheden te groot zijn, heeft dit tot gevolg dat de politieke mandatarissen niet altijd op de hoogte zijn van de bekommernissen van de bevolking. De oprichting van districtsraden vormt een antwoord op dit democratisch deficit. In andere Europese landen werden binnengemeentelijke administratieve structuren opgericht.

In de commissie heeft men het vooral gehad over de bevoegdheden van die districtsraden.

Bij de herziening van artikel 41 van de Grondwet heeft de PSC-fractie benadrukt dat de oprichting van die nieuwe entiteiten niet tot een uitholling van de bevoegdheden van de gemeenteraden mocht leiden. Omdat het moeilijk is om een lijst met de bevoegdheden van de gemeenteraden op te stellen, hebben wij ons bij de gekozen oplossing aangesloten, namelijk om elke gemeenteraad te laten beslissen over de bevoegdheden die hij wil afstaan.

Wij hebben erop aangedrongen dat twee beveiligingen worden ingebouwd : de gemeenten moeten aan alle districtsraden dezelfde bevoegdheden afstaan en de bevoegdheid over aangelegenheden zoals personeelsformatie, de tuchtregeling, de gemeentebegroting, de gemeenterekeningen en de gemeentelijke fiscaliteit zal niet mogen worden overgedragen. Het spreekt voor zich dat, nu er interpolitiezones worden opgericht, het onlogisch zou zijn de politiebevoegdheid van de burgemeester aan de voorzitters van de districtsraden over te dragen.

De Raad van State heeft geoordeeld dat aan de districtsraden geen gedecentraliseerde bevoegdheden kunnen worden opgedragen. Die beperking is te absoluut gesteld, gelet op het grote aantal bevoegdheden dat de gemeenten uitoefenen en de moeilijkheid om tussen gedecentraliseerde aangelegenheden en aangelegenheden van gemeentelijk belang een duidelijk onderscheid te maken. Ik heb een amendement ingediend tot schrapping van de artikelen die het andere overheden mogelijk maken om rechtstreeks bevoegdheden aan de districtraden op te dragen.

Artikel 41 van de Grondwet bepaalt immers duidelijk dat de gemeenteraden beslissen over de oprichting - en dus ook over de opheffing - van de districtsraden. Het zal niet eenvoudig zijn die districtsraden op te richten. Daarvoor is bovendien een bijzonder decreet nodig en een besluit van de betrokken gemeenteraden. De districtsraden zullen wellicht in de eerste plaats worden opgericht waar het democratisch deficit reeds zichtbaar is geworden en waar reeds raadgevende districtsraden bestaan en goed functioneren. Mijn fractie zal dit wetsontwerp goedkeuren.

De heer Erdman (SP). - De afwezigheid van de regering bevestigt dat zij ons vertrouwt. De behandeling van deze voorstellen vandaag bewijst dat als een brede politieke consensus over een wetswijziging bestaat, een parlementaire dynamiek ontwikkeld kan worden waardoor het onverhoopte wordt gerealiseerd. Ik dank de commissie binnenlandse zaken die dit mogelijk maakte.

Het uitstekende verslag van mevrouw Van der Wildt toont aan dat we vertrokken zijn van een zuiver Antwerpse benadering. Na de fusie ontstond in Antwerpen een kloof tussen mandatarissen en burgers zodat adviesraden werden opgericht die als spreekbuis moesten dienen voor de lokale bevolking. Het stadhuis was te ver weg. De adviesraden werden een klaagmuur. Mettertijd kregen zij meer bevoegdheden en middelen. Tenslotte kwam de vraag naar een democratische uitbouw ervan.

Wij zijn er in geslaagd artikel 41 van de Grondwet aan te passen zodat binnengemeentelijke organen kunnen worden opgericht. De technische begeleiding was hierbij zeer belangrijk, evenals de juridische toetsing bij de Raad van State. De tekst werd verfijnd en aangepast aan het advies van de Raad.

Ingaand op de opmerkingen van sommige commissieleden, werden technische amendementen ingediend. Zo bestond er dubbelzinnigheid over de vraag of de bevoegdheden van alle districtsraden binnen dezelfde gemeente dezelfde moeten zijn. Dit werd verduidelijkt.

Inspiratie zoekend in het Antwerpse voorbeeld, raad ik de andere steden die ook districtsraden willen oprichten aan eerst te experimenteren met adviserende raden.

Ik hoop dat de Senaat deze democratiserende wetsvoorstellen zal goedkeuren.

De heer Verreycken (Vlaams Blok). - Ik betreur allereerste dat geopteerd werd voor de benaming districtsraden. Ik had een meer begrijpelijke term verkozen, stadsdeel bijvoorbeeld.

Reeds tijdens de vorige legislatuur had ik de oprichting van stadsdeelraden voorgesteld. Ik was ook gedurende lange tijd lid van een districtsraad. Kan mijn terreinkennis wellicht verklaren waarom dit dossier nogal eigenaardig werd behandeld ? Ik diende al in 1995 een wetsvoorstel in dat dan in 1998 gevolgd werd door het voorstel-Caluwé. Nochtans werd mijn voorstel aan het andere voorstel toegevoegd. Als indiener van het voorstel 1995 werd ik er ook niet van op de hoogte gebracht dat dit in de commissie werd behandeld. Mijn collega's hebben het evenmin op de commissieagenda teruggevonden.

Ik heb het volste vertrouwen in het commissielid van het Vlaams Blok in die bevoegde commissie maar na zijn opmerking is mijn voorstel nog niet op de agenda geraakt. Toch wordt dit voorstel nu in de plenaire vergadering geagendeerd. Ik zoek evenwel geen vertragingsprocedures omdat de grond van de zaak belangrijk is. Nochtans was er gisteren nog een klap op de vuurpijl toen de commissievoorzitter opnieuw een uitstel van de commissievergadering oplegde. Dit getuigt van een sfeer van een totaal gebrek aan respect voor de collega's senatoren.

Het Vlaams Blok zal zowel het voorstel van bijzondere wet als het gewone wetsvoorstel goedkeuren omdat de stadsdeelraden een noodzaak zijn. Antwerpen heeft getoond dat het systeem goed kan werken. De aanspreekbaarheid van de mandatarissen is nu onbestaande. Bovendien komen de verschillen in politieke voorkeur in de verschillende stadsdelen niet tot uiting. Eén lid van onze fractie zal zich bij de stemming over de gewone wet onthouden om ons misprijzen uit te drukken over de handelswijze van de commissievoorzitter. (Applaus bij het Vlaams Blok.)



Artikelsgewijze bespreking


De artikelen van het voorstel van bijzondere wet worden zonder opmerkingen aangenomen.

Over het geheel zal later worden gestemd.

De Voorzitter. - We gaan nu over tot de artikelsgewijze bespreking van het gewone voorstel.

Bij artikel 2 :

De nieuwe gemeentewet wordt aangevuld met een titel XVI, luidend als volgt :

« Titel XVI. - De binnengemeentelijke territoriale organen als bedoeld in artikel 41 van de Grondwet.

HOOFDSTUK I. - Het bestuur van het district


Art. 330. Elk districtsbestuur omvat een raad, districtsraad genoemd, een bureau en een voorzitter.

Art. 331. § 1. In gemeenten met meer dan 100 000 inwoners kunnen, op initiatief van de gemeenteraad, binnengemeentelijke territoriale organen worden opgericht. De leden van de districtsraden worden voor zes jaar gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers die in de bevolkingsregisters van de gemeente zijn ingeschreven als wonende in de betrokken gebiedsomschrijving. De verkiezingen worden georganiseerd op dezelfde dag als de gemeenteraadsverkiezingen. De verkiezing wordt geregeld door de bepalingen opgenomen in de gemeentekieswet.

§ 2. Het aantal voor de districtsraden te verkiezen leden wordt bepaald op twee derden van het aantal zetels bepaald in artikel 8 toegepast op de overeenkomstige gebiedsomschrijvingen. Het resultaat van deze deling wordt afgerond naar het hoger oneven getal. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.

§ 3. De bepalingen van de artikelen 2, 4, 7, 9, 10, 11, 12, § 1, 12bis, 17, 22, 71, 73, 75, 76, 77, 80 en 81 betreffende de gemeenteraden en hun leden zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraden en hun leden, evenwel met dien verstande dat :

1° in artikel 10, tweede, vierde en zesde lid, artikel 11, eerste en tweede lid, artikel 75, tweede lid, artikel 76 en artikel 77, tweede en vijfde lid, het bureau van de districtsraad in de plaats treedt van het college van burgemeester en schepenen;

2° in artikel 80 de voorzitter van de districtsraad in de plaats treedt van de burgemeester.

§ 4. Er bestaat een onverenigbaarheid tussen het mandaat van gemeenteraadslid en lid van de districtsraad. De tot gemeenteraadslid verkozene kan het mandaat van gemeenteraadslid niet opnemen.

Art. 332. § 1. De districtsraden kiezen uit hun midden een voorzitter en de leden van het bureau. Een lid van het college van burgemeester en schepenen zit de installatievergadering voor tot wanneer het bureau wordt verkozen. De verkiezing gebeurt door goedkeuring van een lijst van kandidaten. De verkozenen van de raad kunnen dergelijke lijsten voordragen. Dit dient te gebeuren door een gedagtekende akte van voordracht neer te leggen in de handen van de voorzitter van de raad, uiterlijk drie dagen vóór de vergadering waar het bureau wordt verkozen. Om ontvankelijk te zijn moeten op een voordrachtlijst zoveel kandidaten voorkomen als er leden deel uitmaken van het bureau van de districtsraad. De akte van voordracht moet ondertekend zijn door ten minste een meerderheid van hen die op dezelfde lijst werden verkozen en door de kandidaten die op de voordrachtlijst voor het bureau voorkomen. Ook ingeval op de voordrachtlijst kandidaten voorkomen die verkozen werden op verschillende lijsten, moet de voordrachtlijst telkens ondertekend zijn door de meerderheid van de verkozenen van elke lijst waarvan zich een verkozene als kandidaat op de voordrachtlijst voor het districtsbureau bevindt. Ingeval de lijst waarop het kandidaat-bureaulid voorkwam slechts twee verkozenen telt, volstaat, voor de naleving van het voorgaande, de handtekening van één onder hen. Behoudens ingeval van overlijden van, of afstand van het mandaat van districtraadslid door een voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Ingeval van overlijden van, of afstand van het mandaat van districtsraad door een voorgedragen kandidaat kunnen er, tot op de samenkomst van de districtsraad ter verkiezing van het bureau, nieuwe lijsten worden ingediend bij de voorzitter van de vergadering. Deze lijsten moeten aan de bovenvermelde voorwaarden beantwoorden.

De eerste op de voordachtlijst vermelde naam wordt bij verkiezing automatisch voorzitter van de districtsraad. De rangorde van de leden van het bureau stemt overeen met de rangorde waarin de lijst werd opgemaakt.

De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid. Wanneer er slechts één lijst werd voorgedragen, geschiedt de stemming in één ronde; in elk ander geval en indien na twee stemmingen geen lijst de meerderheid heeft gekregen, geschiedt de herstemming over de twee lijsten die de meeste stemmen hebben behaald; staken de stemmen bij herstemming, dan is de lijst die de jongste kandidaat bevat, verkozen.

Deze installatievergadering wordt samengeroepen door het college van burgemeester en schepenen van de gemeente, ten laatste op 31 januari van het jaar waarin het mandaat van de nieuw verkozen districtsraad ingaat.

§ 2. Bij een tussentijdse vacature voor het lidmaatschap van het bureau of het voorzitterschap tengevolge van ontslag of overlijden, gaat de raad binnen drie maanden over tot opvolging. De verkozenen voor de raad kunnen daartoe kandidaten voordragen. Hiervoor dient per mandaat een gedagtekende akte van voordracht te worden neergelegd in de handen van de voorzitter van de raad, uiterlijk drie dagen vóór de vergadering waar de verkiezing op de agenda staat.

Om ontvankelijk te zijn, moeten de akten van voordracht ondertekend zijn door ten minste een meerderheid van hen die op dezelfde lijst werden verkozen en door de voorgedragen kandidaat. Ingeval de lijst waarop het kandidaat-bureaulid of de kandidaat-voorzitter voorkomt, slechts twee verkozenen telt, volstaat, voor de naleving van het voorgaande, de handtekening van één onder hen. Behoudens ingeval van overlijden van, of afstand van het mandaat van districtsraadslid door een voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één akte van voordracht ondertekenen voor hetzelfde mandaat.

De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid, door zoveel afzonderlijke stemmingen als er tijdens de vergadering van de raad mandaten te begeven zijn.

Wanneer voor een te begeven mandaat slechts één kandidaat werd voorgedragen geschiedt de stemming in één ronde; in elk ander geval en indien na twee stemmingen geen kandidaat de meerderheid heeft verkregen, geschiedt de herstemming over de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald; staken de stemmen bij de herstemming, dan is de oudste in jaren verkozen.

§ 3. Het aantal leden van het bureau, met inbegrip van de voorzitter, wordt bepaald op twee derden van het aantal leden bepaald door artikel 16 toegepast voor de overeenkomstige gebiedsomschrijving, met een maximum van vijf; bij breuk wordt afgerond naar het hoger aantal. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.

§ 4. De bepalingen van de artikelen 3, 4, 14, 14bis, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 72, 74, 80, 81 en 83 zijn voor zover zij respectievelijk de burgemeester en de schepenen betreffende ook van toepassing respectievelijk op de voorzitter en op de leden van het bureau met dien verstande dat :

1° in artikel 18, tweede tot vierde lid, het bureau in de plaats treedt van het college van burgemeester en schepenen en de wijze van vervanging ingeval van verhindering, bedoeld in het laatste lid, die is welke bepaald wordt door § 2 van dit artikel;

2° de wedde van de leden van het bureau en van de voorzitter wordt bepaald door de Koning, daarbij kan rekening gehouden worden met de omvang van de bevoegdheden die aan de districten toegewezen worden, alsook met het inwonersaantal van het district;

3° de in artikel 22 voor het ontslag van een schepen opgenomen regeling zowel geldt voor de voorzitter als voor de leden van het bureau; het ontslag wordt ingediend bij de districtsraad;

4° in artikel 80, derde lid, het lid van het schepencollege dat de installatievergadering, voorzit in de plaats treedt van de burgemeester, voor wat de eedafneming van de leden van het bureau betreft, en in artikel 80, vierde lid, het lid van het schepencollege die de installatievergadering voorzit in de plaats treedt van de provinciegouverneur, voor wat de eedafneming van de voorzitter betreft;

5° de in artikel 83 voor de schorsing en de afzetting van de schepenen opgenomen bepalingen gelden zowel voor de voorzitter als voor de leden van het bureau.

Art. 333. § 1. Er is in elk districtsbestuur een secretaris.

§ 2. De districtssecretaris wordt door de gemeenteraad aangewezen op de wijze bepaald in artikel 25, § 1.

§ 3. De bepalingen van de artikelen 25, § 2, 26, 26bis, § 1, 27, 50, 108, 108bis, 109 en 111 zijn van overeenkomstige toepassing op de secretaris met dien verstande dat :

1° in deze bepalingen de gemeenteraad moet worden vervangen door de districtsraad, het college van burgemeester en schepenen door het bureau van de districtsraad en de burgemeester door de voorzitter;

2° het door de gemeenteraad goedgekeurd, administratief en geldelijk statuut ook van toepassing is op de secretaris;

3° de gemeentelijke organen bevoegd blijven in tuchtaangelegenheden jegens de secretaris waarbij echter voorafgaandelijk advies aan het bureau van de districtsraad moet worden gevraagd.

HOOFDSTUK II. - Vergaderingen, beraadslagingen,
besluiten van de districtsraden


Art. 334. § 1. De bepalingen van de artikelen 84 tot 101 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraden met dien verstande dat in deze bepalingen de gemeenteraadsleden of de gemeenteraad moet worden vervangen door de leden van de districtsraden of de districtsraad, het college van burgemeester en schepenen door het bureau en de burgemeester door de voorzitter.

§ 2. De ingevolge artikel 84 aan de leden van de districtsraden toekomende rechten betreffen alleen het bestuur en de instellingen van het district.

Art. 335. Aan de gemeenteraadsleden en aan de inwoners van het district of aan de ambtenaar die daartoe opdracht heeft gekregen, hetzij van de provinciegouverneur of van de bestendige deputatie van de provincieraad, hetzij van de burgemeester of van het college van burgemeester en schepenen, mag niet worden geweigerd ter plaatse inzage te nemen van de besluiten van de districtsraad.

HOOFDSTUK III. - Vergaderingen, beraadslagingen
en besluiten van het bureau


Art. 336. De bepalingen van de artikelen 103 tot 106 zijn van overeenkomstige toepassing op de vergaderingen, beraadslagingen en besluiten van het bureau, met dien verstande dat de voorzitter optreedt in de plaats van de burgemeester en dat het college van burgemeester en schepenen wordt vervangen door het bureau.

HOOFDSTUK IV. - Bepalingen
toepasselijk op de akten van de districtoverheden


Art. 337. Het opmaken en de bekendmaking van de akten van de districtsraden en van hun bureaus, geschiedt op dezelfde wijze als bepaald voor de akten van de gemeenteraden en colleges doch de organen van het district treden hier in de plaats van de gemeenteraad en van het college.

Art. 338. De reglementen en verordeningen van de districtsraad worden door de voorzitter bekendgemaakt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 112. Zij zijn verbindend overeenkomstig het bepaalde in artikel 114.

HOOFDSTUK V. - Bevoegdheden


Art. 339. De handelingen van de districtsraden, van het bureau en van de voorzitter mogen niet in strijd zijn met de Grondwet, de wetten en de besluiten van de federale overheid, de decreten, de ordonnanties, de reglementen en de besluiten van de gewesten en gemeenschappen noch met de besluiten van de provinciale overheden, noch met de besluiten van de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen.

Art. 340. § 1. 1° De gemeenteraad kan bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover hij beschikt en die hij nader bepaalt, overdragen aan de districtsraden.

2° De gemeenteraad kan bevoegdheden die hem door andere overheden werden opgedragen, overdragen aan de districtsraden voor zover de regel die de gemeenteraad deze bevoegdheid toewees, de raad daartoe machtigt.

3° Wanneer een hogere overheid de uitvoering van een bepaalde regel heeft opgedragen aan de gemeenteraad, kan de raad deze opdracht overdragen aan de districtsraden voor zover de regel die de gemeenteraad deze opdracht toewees, de raad daartoe machtigt.

§ 2. 1° Het college van burgemeester en schepenen kan bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover het beschikt en die het nader bepaalt, overdragen aan de bureaus van de districtsraden.

2° Het college van burgemeester en schepenen kan bevoegdheden die het door andere overheden werden opgedragen, overdragen aan de bureaus van de districtsraden voor zover de regel die het college deze bevoegdheid toewees, het college daartoe machtigt.

3° Wanneer een andere overheid of de gemeenteraad de uitvoering van een bepaalde regel heeft opgedragen aan het college van burgemeester en schepenen, kan het college deze opdracht overdragen aan de bureaus van de districtsraden voor zover de regel die het college deze opdracht toewees, het college daartoe machtigt.

§ 3. 1° De burgemeester kan bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover hij beschikt en die hij nader bepaalt, overdragen aan de voorzitters van de districten.

2° De burgemeester kan bevoegdheden die hem door andere overheden werden opgedragen, overdragen aan de voorzitters van de districten voor zover de regel die de burgemeester deze bevoegdheid toewees, hem daartoe machtigt.

3° Wanneer een andere overheid, de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen de uitvoering van een bepaalde regel heeft opgedragen aan de burgemeester, kan de burgemeester deze opdracht overdragen aan de voorzitters van de districten voor zover de regel die de burgemeester deze opdracht toewees, hem daartoe machtigt.

§ 4. Aangelegenheden betreffende de personeelsformatie van de gemeente, de tuchtregeling, de gemeentebegrotingen, de gemeenterekeningen en de gemeentebelastingen kunnen niet in aanmerking komen voor die bevoegdheidsoverdracht.

§ 5. In afwijking van § 3, kunnen de bevoegdheden van de burgemeester inzake politieaangelegenheden niet in aanmerking komen voor bevoegdheidsoverdracht aan de voorzitters van de districten.

§ 6. Bij de toewijzing van de bevoegdheden moeten alle districten op een gelijke wijze behandeld worden. De gemeentelijke overheden zorgen ervoor dat het personeel en de financiële middelen die de districten op grond van de artikelen 346 en 347 van deze wet, ter beschikking gesteld worden, in overeenstemming zijn met de bevoegdheden die hem toevertrouwd worden.

Art. 341. Indien naar het oordeel van de gemeenteraad een stedelijk belang in het district voorzieningen vordert waaromtrent de districtsraad op grond van artikel 340 bevoegd is, verleent deze aan de uitvoering daarvan medewerking zoals door de gemeenteraad in zijn desbetreffende besluit is bepaald.

De districtsraad neemt daartoe alle uitvoeringsbesluiten.

Tot de in het eerste lid bedoelde medewerking is de districtsraad gehouden onmiddellijk nadat hem het besluit van de gemeenteraad is medegedeeld.

Wordt de districtsraad de medewerking geweigerd, dan start een overlegprocedure waarin een reglement voorziet dat door de gemeenteraad wordt opgesteld. Eindigt deze overlegprocedure niet met een consensus, dan kunnen burgemeester en schepenen voorzien in de uitvoering van de beslissing van de gemeenteraad door het gebruik van de daartoe op de begroting van het district ingeschreven kredieten. Dit geschiedt eerst nadat de districtsraad zijn weigering aan het gemeentebestuur heeft kenbaar gemaakt. Het daartoe strekkende besluit wordt genomen in de eerste vergadering van de districtsraad volgend op de mededeling van het besluit van de gemeenteraad. Het niet-verlenen van antwoord vanwege de districtsraad in de eerste vergadering volgend op de mededeling van het besluit van de gemeenteraad wordt beschouwd als een weigering.

Bij hoogdringendheid die uitdrukkelijk gemotiveerd wordt of in geval van dwingende en onvoorziene omstandigheden, kan de gemeenteraad, in afwachting van het eerste tot en met het vierde lid, het college van burgemeester en schepenen de uitvoering van de nodige voorzieningen opdragen, ook al behoren deze tot de bevoegdheid van een districtsraad.

Art. 342. De artikelen 118, 119 en 120 en 120bis zijn eveneens van toepassing op de districtsraden met dien verstande dat :

1° ook de gemeenteraad met toepassing van artikel 118 een voorafgaand onderzoek kan voorschrijven;

2° reglementen en politieverordeningen eveneens niet strijdig mogen zijn met de besluiten van het schepencollege en de gemeenteraad. De politieverordeningen moeten bovendien goedgekeurd worden door de gemeenteraad vooraleer zij van toepassing kunnen zijn.

3° in de tekst het woord « gemeenteraad » moet verstaan worden als « districtsraad » en het woord « gemeente » als « district ».

Art. 343. Benevens de beslissingsbevoegdheden waarover de districtsraad beschikt op grond van deze wet, heeft de districtsraad ook een algemene adviesbevoegdheid voor alle aangelegenheden die betrekking hebben op het district.

Art. 344. § 1. Het bureau van de districtsraad is belast met :

1° het beheer van de inrichtingen die door het district werden opgericht;

2° de leiding van de werken van het district.

§ 2. Het schepencollege kan de bureaus van de districten belasten met :

1° het beheer van gemeentelijke inrichtingen die in het district gelegen zijn;

2° de vaststelling van de rooilijnen, met inachtname van de bepalingen van artikel 113, 6°;

3° het beheer van eigendommen van de gemeente die in het district gelegen zijn;

4° het doen onderhouden van buurtwegen en waterlopen, met inachtname van de bepalingen van artikel 123, 11°.

§ 3. De artikelen 125 en 126 zijn van overeenkomstige toepassing op het bureau van de districtsraad, met dien verstande dat de voorzitter optreedt in de plaats van de burgemeester en dat het college van burgemeester en schepenen wordt vervangen door het bureau.

Art. 345. Elke districtsraad doet een voorstel voor een eigen personeelsformatie die rekening houdt met de eigen behoeften en die als zodanig deel uitmaakt van de door de gemeenteraad voor de gehele gemeente vastgestelde personeelsformatie. De districtsraad doet voorstellen doch de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid blijft bij het gemeentebestuur.

Na goedkeuring van de personeelsformatie door de gemeenteraad wordt het personeel voor de districten ter beschikking gesteld door het college van burgemeester en schepenen.

Deze personeelsleden, die tewerkgesteld zijn in de districtsbesturen, blijven deel uitmaken van het gemeentelijk personeelsbestand en zij hebben het recht om binnen de gestelde voorwaarden mee te dingen voor andere ambten. Het toezicht zoals bepaald in artikel 123, 10°, van de nieuwe gemeentewet ten aanzien van het aan het district geaffecteerde personeel, wordt uitgeoefend door het bureau van de districtsraad.

De gemeentelijke organen blijven bevoegd in tuchtaangelegenheden, zij treden op na voorafgaandelijk advies van het bureau van de districtsraad.

Art. 346. De gemeenteraad bepaalt de criteria op grond waarvan jaarlijks een algemene dotatie en/of specifieke dotaties uit de gemeentebegroting worden verstrekt aan de districten.

Art. 347. De districtsraden moeten steeds vooraf advies uitbrengen over de manier waarop de financiering van de districten moet gebeuren.

Art. 348. De bepalingen betreffende de begrotingen en rekeningen van de gemeenten zijn van toepassing op de begrotingen en de rekeningen van de districten; in het bijzonder :

gebeuren de vastleggingen en de betalingsopdrachten binnen de goedgekeurde begrotingen van het district door het bureau van het district;

staat de plaatselijke ontvanger in verband met bevoegdheden van de districtsraad of het bureau van de districtsraad onder het gezag van het bureau van de districtraad;

is artikel 99, § 2, van overeenkomstige toepassing op de goedkeuring van de begroting en de jaarrekening van de districtsraad, met dien verstande dat de gemeenteraad moet vervangen worden door de districtsraad;

is artikel 136bis van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de ontvanger ook door het bureau van de districtsraad kan worden gehoord over al de aangelegenheden die een financiële of budgettaire weerslag hebben met betrekking tot het bestuur van het district;

zijn de artikelen 240 en 241 van overeenkomstige toepassing op de rekeningen en de begrotingen van de districten, met dien verstande dat de gemeenteraad moet worden vervangen door de betreffende districtsraden waarbij de maand oktober in artikel 241, § 1, moet worden vervangen door de maand september;

is artikel 242 van overeenkomstige toepassing op de begrotingen en de rekeningen van de districten, waarbij de neerlegging op het districtshuis gebeurt en waarbij het bureau van het district voor de aanplakking zorgt;

is artikel 252 over het begrotingsevenwicht van overeenkomstige toepassing op de begrotingen van de districten.

Art. 349. De voorzitters van de districtsraden kunnen door het college van burgemeester en schepenen voor overleg worden samengeroepen telkens de toestand dit vereist. Zulk overleg is alleszins verplicht jaarlijks voor het opmaken van de gemeentebegroting evenals voor de vaststelling van de personeelsformatie die ter beschikking wordt gesteld van de districtsraden. Met het oog op dit overleg vormen de voorzitters gezamenlijk de conferentie van de voorzitters.

Art. 350. De districtsraad heeft het recht om mits naleving van het door de gemeenteraad aangenomen huishoudelijk reglement punten toe te voegen aan de agenda van de gemeenteraad, voor zover die betrekking hebben op die zaken van gemeentelijk belang die tot zijn bevoegdheid behoren.

Art. 351. De artikelen 318 tot 329 betreffende de gemeentelijke volksraadpleging zijn van toepassing voor de districtsraden, voor zover het over aangelegenheden van gemeentelijk belang gaat die tot hun bevoegdheid behoren. In deze artikelen treden de districtsraad en het bureau op in de plaats van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en schepenen. »

De Voorzitter. - De heer Boutmans heeft ingediend een amendement (nr. 1) dat ertoe strekt :

A. Paragraaf 1 van het voorgestelde artikel 331 NGW aan te vullen met een tweede lid, luidende :

« Nochtans, voor zover de Grondwet het toestaat, maken alle meerderjarige bewoners deel uit van het kiescollege en zijn zij ook verkiesbaar. »

B. Het voorgestelde artikel 331 NGW aan te vullen met een § 5, luidende :

« De Koning bepaalt de nadere regelen ter uitvoering van deze bepalingen. »

De heer Boutmans (Agalev). - In het vooruitzicht van de komende grondswetwijziging willen wij de mogelijkheid om kiesrecht te verlenen aan alle inwoners van de gemeente zo breed mogelijk maken.

- De stemming over het amendement en het artikel wordt aangehouden.

- De overige artikelen van het wetsvoorstel worden zonder opmerkingen aangenomen.





VOORSTEL VAN BIJZONDERE WET TOT BEPERKING VAN DE CUMULATIE VAN HET MANDAAT VAN LID VAN DE VLAAMSE RAAD, VAN DE FRANSE GEMEENSCHAPSRAAD, VAN DE WAALSE GEWESTRAAD, VAN DE BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJKE RAAD EN DE RAAD VAN DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP MET ANDERE AMBTEN (van de heer Philippe Busquin cs.);

WETSVOORSTEL TOT BEPERKING VAN DE CUMULATIE VAN HET MANDAAT VAN FEDERAAL PARLEMENTSLID EN EUROPEES PARLEMENTSLID MET ANDERE AMBTEN (van de heer Philippe Busquin cs.);

WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN DE WET VAN 6 AUGUSTUS 1931 HOUDENDE VASTSTELLING VAN DE ONVERENIGBAARHEDEN EN ONTZEGGINGEN BETREFFENDE DE MINISTERS, GEWEZEN MINISTERS EN MINISTERS VAN STAAT, ALSMEDE DE LEDEN EN GEWEZEN LEDEN VAN DE WETGEVENDE KAMERS TENEINDE EEN AANTAL NIEUWE ONVERENIGBAARHEDEN EN ONTZEGGINGEN ALSOOK NIEUWE VERPLICHTINGEN INZAKE DE INDIENING VAN EEN LIJST VAN MANDATEN, AMBTEN EN BEROEPEN VAST TE STELLEN (van de heren Eddy Boutmans et José Daras);

WETSVOORSTEL TOT BEPERKING VAN DE CUMULATIE VAN HET AMBT VAN BESTENDIG AFGEVAARDIGDE MET ANDERE AMBTEN EN TOT HARMONISERING VAN HET FINANCIEEL EN FISCAAL STATUUT VAN DE BESTENDIG AFGEVAARDIGDE (van de heer Philippe Busquin cs.);

WETSVOORSTEL BETREFFENDE DE BURGERRECHTELIJKE EN STRAFRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN BURGEMEESTERS EN SCHEPENEN (van de heer Philippe Busquin cs.);

WETSVOORSTEL TOT VERBETERING VAN HET STELSEL VAN POLITIEK VERLOF VOOR GEMEENTERAADSLEDEN, PROVINCIERAADSLEDEN, BURGEMEESTERS EN SCHEPENEN IN DE OPENBARE EN DE PARTICULIERE SECTOR (van de heer Philippe Busquin cs.);

WETSVOORSTEL STREKKEN OM DE WET VAN 18 SEPTEMBER 1986 TOT INSTELLING VAN HET POLITIEK VERLOF VOOR DE PERSONEELSLEDEN VAN DE OVERHEIDSDIENSTEN AAN TE PASSEN AAN DE HERVORMING DER INSTELLINGEN (van de heer José Daras cs.);

WETSVOORSTEL TOT VERBETERING VAN DE BEZOLDIGINGSREGELING EN VAN HET SOCIAAL STATUUT VAN DE LOKALE VERKOZENEN (van de heer Philippe Busquin cs.)



Algemene bespreking


Mevrouw Jeanmoye (PSC), verslaggever (in het Frans). - De verschillende wetsvoorstellen die wij thans bespreken, strekken ertoe de kwaliteit van de democratische beleidsvoering te waarborgen en de burger een gelijke toegang te garanderen in zijn betrekkingen met de instellingen.

Ik zal alleen dieper ingaan op de wetsvoorstellen tot beperking van de cumulatie van het mandaat van lid van een parlementaire vergadering met andere ambten. De heer Pinoie zal de overige voorstellen behandelen.



Voorzitter : de heer Moens, ondervoorzitter


Mevrouw Leduc en de heer Vergote waren van mening dat de federale wetgever zijn bevoegdheden overschrijdt wanneer hij de cumulatie van ambten regelt voor de leden van de raden van de deelgebieden die over constitutieve autonomie beschikken. Zij hebben gevraagd om over die bevoegdheidskwestie het adviesvan de Raad van State in te winnen. Dat verzoek is afgewezen, aangezien de overige leden van de commissie ervan uitgingen dat de bijzondere wetgever gemachtigd is om de onverenigbaarheden waarin de wet van 8 augustus 1980 voorziet uit te breiden. Niets belet de gewestelijke raden om aanvullende onverenigbaarheden in te voeren.

De wetsvoorstellen betreffende de cumulatie van mandaten strekken ertoe de cumulatie van inkomens maar ook de cumulatie van bevoegdheden te beperken. De overleggroep-Langendries heeft afgezien van het schrappen van de mogelijkheid voor een parlemenslid om in een lokaal uitvoerend orgaan een rol te spelen omdat het belangrijk is dat het parlement bestaat uit mensen die met de plaatselijke realiteit voeling hebben.

Beroepsactiviteiten buiten de openbare sector worden in deze wetsvoorstellen niet geviseerd. De inkomens uit zulke activiteiten worden dan ook niet meegerekend voor de beperking van de vergoedingen die aan een politiek mandaat zijn verbonden. Over het begrip bezoldigd uitvoerend mandaat zijn vele vragen gesteld. Aan het eind van de bespreking heeft men geconcludeerd dat dit begrip geen betrekking heeft op mandaten die inherent zijn aan een ambt, noch op mandaten uitgeoefend in een raadgevend orgaan, noch op onbezoldigde mandaten. De wetsontwerpen hebben wel betrekking op de mandaten uitgeoefend als vertegenwoordiger van de Staat, een Gemeenschap, een Gewest, een provincie of een gemeente indien dat mandaat een zekere macht verleent of indien het gaat om gewone mandaten waaraan een vergoeding van meer dan 20 000 frank per maand is verbonden.

Verscheidene amendementen tot uitbreiding van het verbod op cumulatie of tot invoering van een lijst met functies waarvan de cumulatie voor parlementsleden verboden wordt, zijn niet aangenomen.

Toch zijn sommige amendementen aangenomen. Het eerste, ingediend door de heer Istasse, strekt ertoe de bepaling betreffende de Duitse Gemeenschapsraad op te heffen in het voorstel van de bijzondere wet tot beperking van de cumulatie van het mandaat van lid van de onderscheiden gemeenschaps- en gewestraden. De Duitse Gemeenschapsraad werd immers niet geraadpleegd, hoewel zulks nodig is voor elke wijziging van de wet betreffende die gemeenschap. Het tweede amendement ingediend door mezelf en medeondertekend door drie andere fracties, is eenparig aangenomen. Het betreft artikel 2 van het wetsvoorstel tot beperking van de cumulatie van het mandaat van federaal parlementslid en Europees parlementslid met andere ambten. Door dat amendement wordt de reikwijdte van de onverenigbaarheden van artikel 2 verduidelijkt door te stellen dat het alleen gaat om federale overheidsbesturen en om autonome overheidsbedrijven die van de federale overheid afhangen.

De filosofie van de wet van 1931 bestaat er immers in te beletten dat het parlementslid zichzelf moet controleren. De reikwijdte daarvan moet hier worden geïnterpreteerd omdat ze tot uiteenlopende interpretaties aanleiding heeft gegeven.

Overigens is de kwestie van de voordelen in natura die de bestendige gedeputeerden genieten een onderdeel van de interne organisatie van de provincies.

De drie wetsvoorstellen zouden in werking moeten treden na de volgende parlementsverkiezingen voor de parlementsleden en na de volgende provincieraadsverkiezingen voor de bestendige gedeputeerden. In de commissie zijn die voorstellen door de negen aanwezige leden eenparig aangenomen. (Applaus.)

De heer Pinoie (SP), verslaggever. - De bespreking over het wetsvoorstel betreffende de burgerrechtelijke aansprakelijkheid en de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van burgemeesters en schepenen spitste zich vooral toe op het voorgestelde algemeen plafond van 1/10 000 van de gewone ontvangsten van de gemeente voor wat betreft het bedrag van de geldboete dat voor rekening van de gemeente komt. De bespreking leidde tot het indienen van een amendement dat ertoe strekt het in artikel 3 voorziene criterium te vervangen door een vast bedrag van 500 frank verhoogd met de opdeciemen. Dit amendement werd eenparig aangenomen. Een amendement op artikel 4 dat ertoe strekt een verzekering voor rechtsbijstand op te leggen werd eveneens eenparig aangenomen. Een amendement op artikel 3 dat uitdrukkelijk bepaalt dat de gemeenten enkel burgerrechterlijk aansprakelijk zijn voor onopzettelijke misdrijven van burgemeesters en schepenen wanneer ze als organen van de gemeente optreden, werd eenparig verworpen. Het geamendeerde wetsvoorstel werd eenparig aangenomen.

Tijdens de algemene bespreking van het wetsvoorstel tot verbetering van het stelsel van politiek verlof voor gemeenteraadsleden, provincieraadsleden, burgemeesters en schepenen in de openbare en de particuliere sector werd door een lid de bevoegdheid van de federale wetgever betwist inzake de regeling van het politiek verlof voor gemeenschaps- en gewestraden.

Voor de meerderheid van de commissieleden was het duidelijk dat de thans voorgestelde wijzigingen enkel gelden voor die overheidsdiensten waarvoor de federale wetgever bevoegd is. Het voorstel om het advies van de Raad van State in te winnen werd dan ook verworpen. Op artikel 7 werd een amendement ingediend teneinde het aantal dagen vrijstelling van dienst en het aantal dagen facultatief verlof voor gemeenteraadsleden in gemeenten met meer dan 80 000 inwoners te verdubbelen. Na de bespreking trokken de indieners hun amendement in.

Er werd afgesproken dit amendement samen met het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 19 juli 1996 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat en het wetsvoorstel tot verbetering van het stelsel van politiek verlof voor gemeenteraadsleden, provincieraadsleden, burgemeesters en schepenen in de openbare en de particuliere sector voor te leggen aan de werkgroep-Busquin teneinde een politiek akkoord over deze voorstellen te bereiken. Het geamendeerde wetsvoorstel werd eenparig aangenomen. Door deze goedkeuring vervalt het wetsvoorstel ingediend door de heer Daras.

Het wetsvoorstel tot verbetering van de bezoldigingsregeling en van het sociaal statuut van de lokaal verkozenen bepaalt het minimum en het maximum van de presentiegelden van de gemeenteraadsleden. De wedden van burgemeesters en schepenen worden door de Koning vastgesteld.

Tenslotte wordt een oplossing gegeven voor burgemeesters en schepenen die niet krachtens een ander sociaal of beroepstatuut zijn beschermd. Het amendement om de voorgestelde beschermingsbepaling vroeger in werking te laten treden werd in de commissie eenparig aangenomen. Het gemandeerde wetsvoorstel werd eveneens eenparig aangenomen.

Nu ga ik over tot het standpunt van de SP-fractie. Deze wetsvoorstellen zijn de vruchten van een politiek akkoord bereikt in de overleggroep-Langendries. De SP-fractie zal deze wetsvoorstellen dan ook goedkeuren.

De regeling van het politiek verlof voor personeelsleden in overheidsdiensten verbetert voor gemeenteraadsleden, burgemeesters en schepenen. Voor de verkozenen die werkzaam zijn in de particuliere sector, worden slechts twee bepalingen voorzien : de verloven kunnen worden opgesplitst en de arbeidsovereenkomst kan worden opgeschorst voor de uitoefening van een uitvoerend mandaat. Aan het aantal dagen verlof wordt voor laatstgenoemden niets veranderd. Er bestaat dus een groot onevenwicht ten opzichte van de verbetering voor verkozenen die werkzaam zijn in de overheidsdiensten. De SP rekent erop dat ook hier een verbetering wordt aangebracht.

Na de tweede wereldoorlog begon de in de vorige eeuw ontloken democratisering haar vruchten af te werpen. De wet tot instelling van een verlof voor een politiek mandaat van 1976 is daar een onderdeel van. De jongste jaren is de democratisering enigszins gestagneerd en worden politieke instellingen en mandatarissen voortdurend onder vuur genomen. Het beste antwoord daarop is een radicale democratisering en openheid.

Wie als werknemer in een economisch ondergeschikte positie verkeert kan zonder dwingend optreden van de overheid niet aan een democratisch besluitvormingsproces deelnemen. Vandaar dit voorstel om het politiek verlof uit te breiden tot werknemers uit de particuliere sector. Het voorstel dat ik samen met collega Hostekint in juni 1995 heb ingediend zal nu ook voorgelegd worden aan de werkgroep Busquin. Het strekt tot uitbreiding van het aantal dagen politiek verlof voor werknemers in de particuliere sector en tot afschaffing van de afhouding van maximaal de helft van de presentiegelden om de werkgever te vergoeden voor het politiek verlof van zijn werknemer.

Zopas werd een amendement rondgedeeld waarbij het inkomen van een mandataris die van een vervangingsinkomen leeft, wordt aangevuld met een vergoeding boven het thans geldende plafond. De SP schaart zich achter dit amendement en hoopt dat het ook naar de werkgroep-Busquin zal worden overgezonden. (Applaus.)

De heer Foret (PRL-FDF) (in het Frans). - Aan het einde van deze zitting kunnen wij de versnelde democratisering van het Belgische politiek systeem toejuichen. In slechts enkele maanden zal het parlement zeer belangrijk wetgevend werk hebben gerealiseerd om de burgers een nieuwe visie te geven van hun openbare mandatarissen.

Vandaag zullen wij dan, door de goedkeuring van nieuwe voorstellen, nog een stap zetten die de burger dichter bij het beleid brengt.

De huidige voorstellen vloeien rechtstreeks voort uit de Staten-generaal van de democratie. De algemene strekking ervan zou zoveel mogelijk mensen in staat moeten stellen een verkiesbaar ambt uit te oefenen, vooral in de gemeenten en de provincies. Daartoe komen twee opties in aanmerking : enerzijds, het opleggen van een drastische beperking van de cumulatie van mandaten en anderzijds een herwaardering van het geldelijk en sociaal statuut van de locale mandatarissen.

De ingestelde regeling beklemtoont de ware aard van het parlementaire mandaat. Door deze bepaling zal het aantal uitstekende volksvertegenwoordigers of senatoren-burgemeesters in onze assemblees niet afnemen, maar zullen deze ambten verdeeld worden over een groter aantal burgers die zich actief willen inzetten voor de uitoefening van een openbaar ambt.

Ik ben verheugd over de bepalingen met betrekking tot de burgerlijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van burgemeesters en schepenen. De persoonlijke aansprakelijkheid van de burgemeesters en de schepenen wordt meer en meer ingeroepen, wat een belangrijke rem kan betekenen op initiatieven en vernieuwing in het gemeentelijke beheer, en dit ten nadele van de bevolking. Volgens mij komen de ontworpen teksten voldoende tegemoet aan deze bezorgdheid door de gemeente inspraak te verlenen wanneer de burgerlijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt ingeroepen.

Een derde verwezenlijking van de Staten-generaal van de democratie is de herwaardering van het geldelijk en sociaal statuut van de lokale mandatarissen. De enige kleine gemeenten zijn die met een laag bevolkingsaantal. Dat de herwaardering vooral geschiedt ten gunste van gemeenten met minder dan 50 000 inwoners lijkt mij billijk. Er was een groot verschil in wedde tussen de burgemeesters en schepenen van grote gemeenten en die van hun collega's van kleinere gemeenten. Door de voorstellen van vandaag wordt de financiële inspanning op de juiste plaats geleverd.

De instelling van nieuwe faciliteiten voor de uitoefening van een politiek mandaat door meer mogelijkheden van politiek verlof, zowel in de privé- als in de overheidssector, loopt parallel met de geldelijke herwaardering.

Thans haken te veel kandidaten af die hun bevoegdheid en hun goede wil ter beschikking willen stellen door de uitoefening van een gemeentelijk of provinciaal mandaat. Mag men het risico lopen om zijn beroepsactiviteiten in de schaal te werpen voor een slecht betaald mandaat dat te veel zorgen en tijd vergt ? Met de nieuwe wetgeving zal minder worden geaarzeld.

Ik wens nog even terug te komen op het amendement dat op initiatief van de vertegenwoordigers van de Duitstalige Gemeenschap in de ontwerptekst is ingevoegd. De gemeentelijke en provinciale raadsleden kregen twee verlofdagen per maand voor de uitoefening van hun mandaat, terwijl een parlementslid van de Duitstalige Gemeenschap slechts één dag kreeg. Dat was een ongerijmdheid die door het amendement van de PRL-FDF-fractie kan worden voorkomen.

Deze anomalie, die gelukkig werd gecorrigeerd, moet ons ertoe aanzetten de precieze situatie van de politieke vertegenwoordigers van de Duitstalige gemeenschap nauwkeurig te onderzoeken, wat de toegelaten cumulatie betreft. Ik heb met genoegen vastgesteld dat de indieners van de teksten binnenkort opnieuw aan het werk zullen gaan.

De zes voorstellen die wij vandaag bespreken vormen een nieuwe stap naar het herstel van het democratische gehalte van onze maatschappij, wat mogelijk wordt dankzij de gezamenlijke inspanningen van een aantal politieke formaties zonder partij-politieke bijbedoelingen.

Vooral de gemeenten zullen voordeel halen uit deze nieuwe manier van politiek bedrijven. Dit is een goede zaak, want het lokale niveau is de basiseenheid van ons democratisch systeem.

Voor de PRL/FDF is de aanneming van deze teksten geen eindpunt. Wij moeten onze inspanningen voortzetten om concrete gestalte te geven aan het nieuwe politieke bewustzijn dat de Belgische bevolking van ons verwacht.

De PRL/FDF zal daar actief aan meewerken en zal de zes voorstellen dus goedkeuren. (Applaus van talrijke leden.)

Mevrouw Leduc (VLD). - Ik wil eerst uiting geven aan mijn ontevredenheid omdat de regering niet aanwezig is. Dit getuigt van een zeker misprijzen voor de Senaat.

De heer Erdman (SP). - Hoewel ik niet optreed als verdediger van de regering, wil ik er toch op wijzen dat als de Senaat wetsvoorstellen bespreekt, de aanwezigheid van de regering niet vereist is. De regering moet de werkzaamheden van de Senaat dragen in de andere Kamer als de voorstellen ontwerpen zullen zijn. De afwezigheid van de regering is daarentegen een blijk van vertrouwen in de goede werking van de Senaat.

Mevrouw Leduc (VLD). - Namens de VLD-fractie protesteer ik tegen de wijze waarop de voorstellen in de commissie werden behandeld. De teksten moesten kost wat kost worden goedgekeurd. Een verzoek tot raadpleging van de Raad van State werd zonder meer weggestemd.

De onverenigbaarheden, de sociale en de financiële positie van de lokale mandatarissen en hun aansprakelijkheid, zijn reeds lang onderwerp van discussie. Het debat over het statuut van de plaatselijk verkozenen mag dan ook niet enkel worden gevoerd vanuit het financieel en sociaal zekerheidsaspect.

Willen we hun rechtspositie regelen, dan moeten we eerst een duidelijke visie hebben op hun functieomschrijving. Dit ontbreekt nog volledig. Te veel schepenen stellen zich op als het diensthoofd van hun administratie. Een goed bestuur veronderstelt een ruime delegatie van bevoegdheden naar de ambtenaren.

Ik ben het er niet mee eens dat dit onderwerp het voorwerp moet zijn van een ander debat. De taakinvulling van een uitvoerend mandaat houdt nauw verband met de problematiek van de onverenigbaarheid tussen politieke mandaten onderling en met andere functies. Daarom moet een duidelijke tijdsbestendigheidsnorm worden vastgelegd. Het gaat daarbij niet enkel om een cumul van politieke mandaten, maar ook over andere vormen van cumul tussen een politiek mandaat enerzijds en een andere baan anderzijds. Enkel in een beperkt aantal gevallen kan een lokaal politiek mandaat gecombineerd worden met een ander werk. De vraag rijst dan ook of topambtenaren, zonder politiek verlof te nemen, hun functie kunnen combineren met een lokaal uitvoerend mandaat.

Deze redenering is ook van toepassing voor de federaal en gewestelijk verkozenen die hun mandaat combineren met een baan in de privé-sector. Het meest lovenswaardige is dat de voorstellen aandacht besteden aan het statuut van de raadsleden, ook voor de gewone gemeenteraadsleden.

De vergoeding zal eindelijk in verhouding staan tot de inzet en de kosten van de actieve raadsleden. Ook de werkvoorwaarden worden verbeterd vermits de mogelijkheden tot politiek verlof worden uitgebreid.

Alle geïnteresseerde burgers moeten de mogelijkheid krijgen om gedurende enkele jaren politiek actief te zijn. Dit kan slechts als er een volledig cumulverbod komt of, in een eerste fase, een verbod tussen een verkozen en een uitvoerend orgaan. De VLD zal daartoe de nodige amendementen indienen.

Volgens het Hof van Cassatie zijn niet enkel de burgemeesters en de schepenen, maar ook de gemeenteraadsleden onderworpen aan de regels van de delictuele aansprakelijkheid uit het Burgerlijk Wetboek. Zij zijn echter niet gevat door het voorstel. Dit voorstel dreigt overigens de rechtsonzekerheid in de hand te werken. Daarom wilden wij het advies van de Raad van State inwinnen.

Ik ben verrast door de houding van diegenen die in andere omstandigheden de federale loyauteit verdedigen wanneer zij de bescherming van een Gemeenschap of Gewest voor ogen hebben. De Grondwet kent het Vlaamse en het Waalse Gewest in een beperkt aantal aangelegenheden de constitutieve autonomie toe.

Volgens artikel 24bis, § 3, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 komt het aan de Vlaamse Raad en de Waalse Gewestraad toe om bijkomende onverenigbaarheden in te stellen. Ik betwist dan ook de stelling van de indieners dat de bijzondere wetgever op dit domein nog de vrije hand heeft. Mocht dit zo zijn, dan verwordt de constitutieve autonomie in deze materie tot een dode letter. Dit betaamt geenszins en getuigt van weinig respect voor de geest van de staatshervorming.

Om al deze redenen zal de VLD de voorstellen niet goedkeuren behalve het voorstel dat een gunstiger regime invoert voor de gemeenteraadsleden. (Applaus bij de VLD.)

Mevrouw Thijs (CVP). - Al jaren spreekt men over de herwaardering van het lokaal mandaat. Het moet er nu maar eens van komen. De CVP onderschrijft de uitgangspunten van de voorstellen. Het doel moet zijn dat alle bevolkingsgroepen zo goed mogelijk worden vertegenwoordigd. Remmende factoren moeten worden weggewerkt.

Er bestaat reeds lang nood aan een coherent statuut voor de lokale mandatarissen. Vooral de vergoedingen zijn allang niet meer aangepast. Vele mandarissen worden gestraft door hun onbeschermd statuut. Daarom moeten het fiscale en het sociale statuut worden aangepast en het politiek verlof worden uitgebreid. Vooral de verbetering van het statuut van de gemeenteraadsleden is een dringende zaak zowel qua vergoeding als qua tijd die aan het mandaat kan worden besteed als qua werkomstandigheden.

Gemeenteraadsleden worden nu zeer slecht vergoed. Nochtans worden de taken steeds omvangrijker en complexer. Het is positief dat nu twee aspecten beter worden geregeld, namelijk de financiële situatie en de uitbreiding van het politiek verlof. Voor de vergoedingen worden grenzen vastgelegd maar binnen die grenzen blijven de gemeenten autonoom. De vergoedingen gelden zowel voor de raad als voor de commissies. We moeten rekening houden met de fiscale gevolgen van deze herwaardering waardoor sommigen zelfs minder zouden krijgen dan nu. De regeling van het politiek verlof zou moeten worden uitgebreid naar de particuliere sector en is in de grote steden eigenlijk ontoereikend. Maar daarover bestaat nog geen akkoord.

Ook de faciliteiten inzake omkadering en kosten moeten nog worden geregeld. Voor de uitvoerende mandaten worden een geldelijk en sociaal statuut aangepast, komt er een regeling voor de aansprakelijkheid en een uitbreiding van het politiek verlof. Ook deze aanpassingen waren nodig ter verhoging van de kwaliteit. Een verhoging van de wedde was nodig om de toegang tot deze ambten voor iedereen te waarborgen. Ook hier zou het politiek verlof moeten worden uitgebreid naar de particuliere-sector.

De bestaande discriminaties tussen mandatarissen met een gewoon beroepsinkomen enerzijds en een vervangingsinkomen anderzijds moeten worden aangepakt, evenals de nog bestaande discriminaties in sommige gevallen inzake sociaal statuut. De CVP heeft terzake reeds initiatieven genomen via mevrouw de Bethune en de heer Breyne maar de Raad van State heeft hiertegen bezwaren geuit. Daarom werden amendementen ingediend inzake de behandeling van vervangingsinkomens voor de overgangsperiode. Die werden ingetrokken met de belofte dat de Kamer dit probleem zou regelen bij de behandeling van deze voorstellen.

Een ander aspect is de nood aan en het recht op vorming. Inzake onverenigbaarheden is het voorstel tot beperking van de cumulatie van mandaten toe te juichen. In dit verband pleiten sommigen voor een totaal verbod van de cumul tussen een parlementair mandaat en een uitvoerig gemeentelijk mandaat. Nochtans kan de vermenging van beide mandaten de mandataris dichter bij de burger brengen.

Het gaat om een globaal akkoord met vele positieve punten. Voor sommige aspecten blijft bijschaving mogelijk en ik hoop dat dit in de toekomst zal gebeuren. (Applaus bij de meerderheid.)

De heer Istasse (PS) (in het Frans). - Deze wetsvoorstellen vinden hun oorsprong in de « Staten-generaal voor de democratie » waar gedurende anderhalf jaar werd gezocht naar middelen om de kloof tussen burger en openbare instellingen te verminderen. Om de toegang tot de verschillende representatieve mandaten en de efficiënte uitoefening ervan te garanderen waren een aantal wetswijzigingen nodig. Die zijn van zeer groot belang, aangezien ze ook betrekking hebben op de bijzondere wetten tot hervorming van de instellingen.

De uitoefening van de macht heeft alleen dan ten volle betekenis wanneer ze in optimale omstandigheden geschiedt. De houder van een mandaat moet het kunnen uitoefenen zonder daarbij gehinderd te worden door bijkomende, veeleisende of zelfs verlammende taken. Hij moet zich ook voldoende bewust zijn van het belang van het mandaat zodat hij kan aanvaarden dat hij er het grootste deel van zijn tijd en energie aan besteedt. Het is dus nodig gebleken om een bijzondere bescherming tot stand te brengen, niet alleen voor de mandatarissen maar ook voor de burger, door de burger te beschermen tegen de nadelige gevolgen van een handeling die de normale uitoefening van een politiek mandaat te buiten gaat.

Van de zes wetsvoorstellen hebben de eerste drie tot doel de cumulatie van een politiek mandaat met andere functies te beperken. Een afzonderlijk voorstel zal binnenkort worden ingediend voor de Duitstalige gemeenschap aangezien de wet van 31 december 1983 voorziet in een bijzonder overlegmechanisme met de Raad van deze gemeenschap. De andere voorstellen strekken ertoe de lokale mandatarissen te herwaarderen, want die zijn onontbeerlijk voor de goede werking van ons democratisch bestel.

Als algemene regel geldt dat een belangrijk politiek mandaat nog slechts mag worden gecumuleerd met één ander bezoldigd uitvoerend mandaat. Op die wijze kan de mandataris zich wijden aan zijn belangrijkste verbintenissen. Er zullen dus nog altijd parlementsleden zijn die ook burgemeester of schepen zijn. De parlementaire ervaring heeft immers het belang aangetooond van de aanwezigheid van ervaren lokale mandatarissen in de assemblees. De federale parlementaire vergoeding zal overigens als referentie dienen, aangezien het toegestane inkomen niet hoger mag liggen dan anderhalf maal de vergoeding van een lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Dit alles heeft geen betrekking op mandatarissen die uit de privé-sector komen. Die moeten zelf verantwoordelijk optreden want zij moeten in eer en geweten beslissen of ze naast hun beroep nog een toepassing na de hernieuwing van de betokken mandaten. Iedereen weet dus waar hij aan toe is als hij zich kandidaat stelt bij de verkiezingen.

De aansprakelijkheid van burgemeesters en schepenen is thans een zeer gevoelige zaak geworden. De aansprakelijkheid van deze mandatarissen wordt immers steeds vaker ingeroepen, wat nadelig lijkt voor het algemeen belang. Deze mandatarissen zijn immers steeds verscheurd tussen hun wil om iets te ondernemen en de angst om onterecht te worden vervolgd.

Deze bezorgdheid kan bijzonder remmend werken op de vernieuwing en het initiatief inzake gemeentelijk beleid en kan demotiverend werken.

De nieuwe aansprakelijkheidsregeling van de lokale mandataris voert een procedure in waarbij de gemeente inspraak krijgt wanneer de burgerlijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid van de burgemeester of de schepen wordt ingeroepen. Ze voert ook een regeling in van burgerlijke aansprakelijkheid voor de geldboetes die worden opgelopen door de niet-recidiverende organen van de gemeente, voor overtredingen begaan in de uitoefening van hun ambt en ten belope van een bepaald bedrag. Ze verplicht de plaatselijke besturen ook zich te verzekeren tegen de burgerlijke aansprakelijkheid van burgemeesters en schepenen voor fouten begaan in de uitoefening van hun ambt. De bescherming van de burger is dus verzekerd.

De verbetering van de voorwaarden inzake politiek verlof voor lokale mandatarissen en de verbetering van hun financieel en sociaal statuut zullen de aantrekkingskracht van gemeentelijke ambten doen toenemen en burgers die zich ten dienste willen stellen. Dit begrip van dienstverlening aan de bevolking is fundamenteel.

De voorstellen die ons vandaag worden voorgelegd vormen een geheel. Het ene kan niet worden aangenomen zonder de andere. Ze kunnen worden verbeterd, maar betekenen een belangrijke vooruitgang en komen tegemoet aan de voorstellen van de « Staten-generaal van de democratie ».

Albert Camus schreef dat de democratie een politieke en sociale oefening in bescheidenheid is. Het is belangrijk dat deze wijze en relevante opmerking hier en nu kan worden gevolgd. (Applaus.)





REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN



De Voorzitter. - Ik stel voor de twee vragen om uitleg die op de agenda van de ochtendvergadering staan samen te voegen met de vragen voor deze namiddag. Wij zullen proberen ze vóór de stemmingen te horen. (Instemming.)

- De vergadering wordt om 12.30 uur gesloten.





BERICHTEN VAN VERHINDERING



De heer Goris, wegens andere plichten, en Vandenbroek, om gezondheidsredenen.





Het Beknopt Verslag geeft een samenvatting van de debatten


Het volledig verslag verschijnt in de Parlementaire Handelingen