1-210
BELGISCHE SENAAT
GEWONE ZITTING 1997-1998
____
BEKNOPT VERSLAG
PLENAIRE VERGADERING
Ochtendvergadering - Donderdag 16 juli 1998
________
De vergadering wordt om 9.05 u. geopend.
WETSONTWERP BETREFFENDE DE JURIDISCHE
EERSTE- EN TWEEDELIJNSBIJSTAND
Algemene bespreking
De heer Bourgeois (CVP), verslaggever. - Dit ontwerp
werd op 30 april 1998 door de Kamer goedgekeurd. In de commissie
verduidelijkte de minister dat dit ontwerp de nota van de regering over de
toegang tot justitie op mensenmaat uitvoert en dat het het resultaat is
van het overleg dat binnen de commissie van justitie van de Kamer over de
partijgrenzen heen heeft plaatsgevonden om tot een beter systeem van
juridische bijstand te komen.
De voorgestelde hervorming is tweeledig. Ten eerste komt er in elk
gerechtelijk arrondissement een bijkomend aanbod aan juridische
eerstelijnsbijstand waarbij een synergie tussen de verschillende actoren
wordt betracht. Ten tweede wordt de juridische tweedelijnsafstand geüniformiseerd
en doorzichtig gemaakt. Het geheel wordt ondergebracht in een nieuw deel
van het Gerechtelijk Wetboek.
In een eerste hoofdstuk worden de begrippen omschreven. Een tweede
hoofdstuk richt een commissie voor juridische bijstand op in elk
arrondissement. Die commissie wordt paritair samengesteld uit
vertegenwoordigers van de OCMW's en andere plaatselijke organisaties voor
juridische bijstand. De commissie moet zitdagen organiseren, de coördinatie
tussen de organsaties bevorderen en het aanbod van bijstand bekendmaken.
Een derde hoofdstuk regelt de eerstelijnsbijstand. Die wordt verleend door
advocaten die zich daartoe bereid hebben verklaard. Daarbij geldt een
volgverbod. Er is een vergoeding verschuldigd maar niet voor
minvermogenden. Een vierde hoofdstuk regelt de tweedelijnsbijstand. Het
bestaande pro-deosysteem zal nog enkel worden verleend door advocaten die
zich daartoe bereid hebben verklaard voor een voorkeurmaterie. Er moeten
wachtdiensten worden georganiseerd.
Zowel voor de eerste- als tweedelijnsbijstand geldt een uniforme
verslaggeving. De financiële middelen voor het nieuwe systeem zijn
reeds vastgelegd in het meerjarenplan voor justitie. Volgens de minister
is het de bedoeling dit ontwerp zo snel mogelijk op het terrein te
realiseren.
Tijdens de algemene bespreking werd gevraagd of de regering rekening had
gehouden met de wettelijke opdracht van de OCMW's om rechtshulp te bieden.
Volgens de minister is het niet de bedoeling de bijstand door de OCMW's te
vervangen. Het is de bedoeling bijkomende rechtshulp aan te bieden. De
commissies voor juridische bijstand zullen daartoe bijdragen. Deze kan
bijvoorbeeld de decentralisatie van de rechtshulp voorstellen. Voor de
verslagen werd verduidelijkt dat deze tot doel hebben inzicht te
verschaffen over de aanwending van de financiële middelen. Deze
informatie laat ook toe de specifieke noden te kennen en preventief te
werken. De verslagen mogen geen afbreuk doen aan het beroepsgeheim van de
advocaat.
Er werd opgemerkt dat in het huidig systeem alle advocaten tot bijstand
verplicht zijn, terwijl dat in het nieuwe systeem niet het geval zal zijn.
Bestaat het gevaar niet dat er een tekort aan vrijwilligers ontstaat ?
De minister antwoordde dat zich nog nooit een tekort heeft voorgedaan en
dat vertrouwen aan de balies moet worden geschonken. Er werd ook opgemerkt
dat voor advocaten-stagiairs de pro-deodossiers een deel van hun opleiding
uitmaken en dat zij daarom verplicht moeten worden zich op de lijst in te
schrijven. Het zou wel eens kunnen zijn dat bepaalde advocatenkantoren hun
stagiairs verbieden zich in te schrijven. De minister antwoordde dat één
van de kritieken op het huidige systeem is dat stagiairs niet altijd de
nodige beroepsbekwaamheid hebben om de minvermogende rechtszoekenden naar
behoren te verdedigen.
Verder werd de vraag gesteld of de vrije keuze van advocaat nog wel
gewaarborgd zal zijn. De minister gaf aan dat het bureau voor juridische
bijstand als filter voor de aanvragen optreedt, maar dat het steeds
mogelijk blijft voor de rechtzoekende om zich in dringende gevallen
rechtstreeks te wenden tot een advocaat van wie men weet dat hij op de
lijst voorkomt.
Aangaande de vraag naar de ratio legis van het volgverbod voor een
advocaat die is opgetreden in het kader van de juridische
eerstelijnsbijstand, zei de minister dat het de bedoeling is de advocaten
die deze bijstand verlenen, te vergoeden op forfaitaire basis. Bij de
tweedelijnsbijstand zal dit gebeuren op basis van de effectieve
prestaties. Om een ongewenste belangenvermenging tussen de eerste- en
tweedelijnsbijstand te voorkomen, was het bijgevolg noodzakelijk een
volgverbod in te schrijven.
Door de commissie voor de justitie werden er verscheidene amendementen
aanvaard. Zo werd een amendement aanvaard dat bepaalt dat enkel erkende
organisaties voor juridische bijstand kunnen worden vertegenwoordigd in de
paritair samengestelde commissie voor juridische bijstand. Een amendement
dat ertoe strekte het aantal leden dat moet zetelen in deze commissie in
de wet vast te stellen, werd verworpen.
Eveneens werd er een amendement ingediend waarbij werd voorgesteld dat de
commissie voor juridische bijstand tevens zou moeten toezien op de
kwaliteit van de prestaties van niet-advocaten alsook dat deze commissie
juridische informatie zou verspreiden.
Dat amendement dat aan de balies opdroeg de maatregelen te nemen die nodig
zijn om de lijst met advocaten die eerstelijnsbijstand verrichten aan te
vullen, werd verworpen.
Verder werd een amendement ingediend dat de minvermogende rechtszoekende
de mogelijkheid gaf zich te wenden tot een advocaat die niet op de lijst
voorkomt van zij die juridische tweedelijnsbijstand verlenen. Het
amendement werd verworpen. Een amendement dat voorzag in de mogelijkheid
voor de rechtzoekende om zich te laten bijstaan door een tolk werd
aangenomen. Een amendement dat voorzag in de opstelling van vaste barema's
voor de vergoeding van prestaties verricht in het kader van
tweedelijnsbijstand, werd verworpen.
Verder werden er amendementen ingediend aangaande de documenten die door
de minvermogende moeten worden voorgelegd voor het bekomen van de
juridische tweedelijnsbijstand. Uiteindelijk werd een amendement van de
regering goedgekeurd waarin staat dat de stukken die zullen moeten worden
voorgelegd, zullen worden bepaald in een in Ministerraad overlegd besluit.
Tenslotte werd een amendement aanvaard waardoor de wet in haar geheel ten
laatste op 31 december 1999 in werking zal treden.
Het geamendeerde ontwerp werd met 7 stemmen bij 4 onthoudingen aangenomen.
Nu zal ik nog spreken namens mijn fractie. Het volstaat niet rechten toe
te kennen om de zwakkeren te beschermen. Er moet ook voor gezorgd worden
dat deze rechten effectief kunnen worden uitgeoefend.
De betekenis van dit wetsontwerp kan geïllustreerd worden aan de hand
van de bedragen die voor de goede werking ervan ter beschikking worden
gesteld. Zo zal het bedrag voor de eerstelijnsbijstand opgetrokken worden
van 43 miljoen tot 104 miljoen in 2000; de middelen voor de Justitiehuizen
worden opgetrokken van 40 miljoen tot 110 miljoen in 2000. Tenslotte
worden voor de tweedelijnsbijstand de thans voorziene 598 miljoen in 2000
verhoogd tot 1,8 miljard.
Ook de wijze waarop het ganse systeem is uitgewerkt, bijvoorbeeld door
rekening te houden met reeds bestaande initiatieven, zorgt voor het
welslagen ervan. Het feit dat wordt gewerkt op basis van vrijwilligheid en
met voorkeurmateries, draagt ertoe bij dat de hulp die zal worden verleend
van hoogstaande kwaliteit zal zijn.
De CVP-fractie zal dit wetsontwerp dan ook met overtuiging goedkeuren.
(Applaus.)
Mevrouw Merchiers (SP). - Niettegenstaande de kosteloze
verdediging van behoeftigen reeds zeer lang bestaat, was deze rechtshulp
niet zo goed georganiseerd. De SP is van oordeel dat het bestaande systeem
van pro-deoadvocaten moet worden aangevuld met een verruimde
eerstelijnsbijstand. Daarnaast moeten er voor de tweedelijnsbijstand
objectieve criteria worden uitgewerkt. De krachtlijnen van dit wetsontwerp
komen in grote mate tegemoet aan deze verzuchtingen.
Vooreerst wordt voorzien in de uniformisering van de voorwaarden voor de
toegang tot de rechtshulp. Daarnaast worden de opdrachten van het bureau
voor consultatie en verdediging verruimd. Er komt ook een vereenvoudiging
van de procedure voor de indiening van rechtsbijstand. Tenslotte wordt een
beroepsprocedure uitgewerkt voor een nieuw op te richten commissie.
Vernieuwend is dat deze commissie paritair is samengesteld uit
vertegenwoordigers van de balie, vertegenwoordigers van de OCMW's en van
erkende organisaties die juridische bijstand verlenen.
Voor de SP moet de verdere ontwikkeling van de rechtshulp aan de
maatschappelijk en economisch zwakkeren blijvend worden getoetst aan de
elementen uit het Algemeen verslag over de armoede.
De uitgangspunten voor de hervorming van het pro-deosysteem zijn het
optrekken van de financiële middelen voor de rechtsbijstand
enerzijds, en anderzijds het opheffen van het onderscheid tussen advocaten
en advocaten-stagiairs in het kader van het al dan niet volledig kosteloze
rechtsbijstand.
De Orde van de Advocaten zal jaarlijks een lijst opstellen met de
advocaten die prestaties wensen te verrichten in het raam van de door het
bureau georganiseerde tweedelijnsbijstand. Ook dit komt tegemoet aan de
verzuchtingen van het verslag over de armoede.
De rechtzoekende kan zich door een tolk laten bijstaan, onder de
voorwaarden die worden bepaald in het Wetboek van strafvordering en in de
wetgeving inzake verblijf en de vestiging van vreemdelingen. Voor het
verkrijgen van kosteloze juridische tweedelijnsbijstand moet een
verklaring van onvermogen worden voorgelegd. Het verheugt ons dat die
verklaring wordt afgelegd voor de politiecommissaris en niet voor de
maatschappelijke werkers van de OCMW's. Niet elke onbemiddelde
rechtzoekende is een OCMW-client.
De hervorming van de juridische eerste- en tweedelijnsbijstand maakt de
rechtshulp toegankelijker. Daarom zal de SP dit ontwerp met overtuiging
goedkeuren. (Applaus.)
De heer Desmedt (PRL-FDF) (in het Frans). - Wij steunen
dit ontwerp dat de juridische bijstand op twee niveau's organiseert :
een eerste en een tweedelijnsbijstand. De eerste wordt verleend door
commissies voor juridische bijstand; de tweede door bureaus voor
juridische bijstand die bijstand zullen verlenen in het kader van een
gerechtelijke procedure. De pariteit tussen de vertegenwoordigers van de
balie en de vertegenwoordigers van de instellingen voor juridische
bijstand binnen de commissie voor juridische bijstand maakt het mogelijk
om alle huidige actoren hierbij te betrekken.
Het bureau voor juridische bijstand vervangt het huidige bureau voor
rechtsbijstand. Alvorens een beroep te kunnen doen op dit bureau moet men
zich echter tot de commissie richten.
De advocaten die meewerken in deze regeling zijn vrijwilligers en niet
langer stagiaires. Als er niet voldoende vrijwilligers zijn leek het ons
nuttig dat de orde van advocaten dit tekort kan opvullen. De commissie
heeft ons daarin niet gevolgd. Ik dring er bij de minister op aan dat de
vrijwilligers behoorlijk vergoed worden.
Twee zaken in verband met dit ontwerp betreur ik : enerzijds lijkt de
rechtbank van eerste aanleg volgens mij logischer dan de arbeidsrechtbank
als beroepsinstelling. Anderzijds zou de juridische eerstelijnsbijstand
volledig gratis moeten zijn. De nieuwe regeling betekent in feite een stap
achteruit vergeleken bij de huidige. Het is betreurenswaardig dat voor de
eerstelijnsbijstand moet worden betaald en dat de burger verplicht wordt
zijn staat van behoeftigheid te bewijzen om gratis advies of hulp te
krijgen. Toch zal de PRL-FDF dit overigens uitstekende ontwerp goedkeuren.
Mevrouw Delcourt-Pêtre (PSC) (in het Frans). - De
enorme stijging van het aantal rechtsgeschillen toont aan dat wij het
steeds moeilijker hebben om conflicten op te lossen. In het licht van die
evolutie wordt het steeds moeilijker om de gelijke toegang tot het gerecht
te waarborgen.
In de pro-deoregeling wordt deze gelijkheid dikwijls bedreigd. Het aantal
pro-deogeschillen is in volume toegenomen; door het grote aantal
stagedoende advocaten is het moeilijk om een persoonlijke clientèle
samen te stellen en neemt de afhankelijkheid ten opzichte van de
stagemeester toe, wat moeilijk verzoend kan worden met een inzet voor de
minstgegoeden.
De hervorming van de juridische bijstand is een zeer oude eis van de PSC.
Dit ontwerp moet het de minvermogenden mogelijk maken zich te laten
bijstaan door een advocaat die beschikbaar is en die vooral vastbesloten
is zich voor hun dossier in te zetten. De sterke punten van het ontwerp
zijn het overleg en de coördinatie tussen alle organisaties die sinds
lang de juridische eerstelijnsbijstand verzekeren, zoals de OCMW's en de
sociale diensten. Het ontwerp slaat bruggen tussen de actoren van de
eerste lijn en de professionelen.
Het ontwerp heeft de dienstverlening door verschillende actoren gecoördineerd,
om de toegang tot de informatie logisch en gedecentraliseerd te maken.
Dankzij het voluntariaat zorgt het ontwerp ervoor dat de advocaten
degelijk werk leveren. Goede wil vostaat echter niet om de minvermogenden
kwaliteit te bieden; de advocaten moeten ook menselijk, sociaal en
professioneel gevormd zijn.
Wat indien er onvoldoende kandidaten zijn ? Kan men er halve
aanstellen en mogen deze aangestelde advocaten weigeren onder voorwendsel
dat de rechtsbijstand vrijwillig moet zijn ? Mevr. Jeanmoye heeft een
amendement ingediend dat het de balies mogelijk maakt de nodige
maatregelen te treffen. Het amendement werd door de minister verworpen.
In het kader van de juridische tweedelijnsbijstand kan de
rechtsonderhorige die niet de taal spreekt van de procedure en niet kan
worden bijgestaan door een advocaat die zijn taal kent vragen te worden
bijgestaan door een tolk. Dat is een wijziging van het oorspronkelijke
ontwerp die door de commissie werd aangenomen.
Een tweede ontwerp dat in de commissie is aangenomen, voorziet in een
beroepsmogelijkheid bij de arbeidsrechtbank indien de juridische
tweedelijnsbijstand wordt geweigerd. Dit amendement brengt de
beroepsprocedure dichter bij de procedure in geval van betwisting over de
toekenning van het bestaansminimum.
Na deze amendementen moet de tekst onvoorwaardelijk worden goedgekeurd,
want hij beantwoordt aan talrijke verzuchtingen, zoals een voor ieder
toegankelijke justitie en een betere verdediging van de minvermogenden. De
PSC zal dit ontwerp goedkeuren.
De heer Van Parys, minister van justitie. - Ik dank de
rapporteur voor zijn uitvoerig verslag.
De inbreng van het parlement en vooral van de Senaat in dit ontwerp is
bijzonder groot geweest. Dit resulteert in een ontwerp dat tegemoet komt
aan een basisbehoefte, namelijk de toegang tot het gerecht verzekeren voor
de minst begoeden.
Dit wetsontwerp slaagt erin verschillende actoren te doen samenwerken :
de balie, de OCMW's en de particuliere organisaties. Dit alles moet leiden
tot een kwalitatief hoogstaande dienstverlening. De regering moet daarvoor
nu de nodige middelen ter beschikking stellen. In het meerjarenplan werd
in een miljard voorzien.
Ik hoop dat dit wetsontwerp met de grootst mogelijke meerderheid zal
worden goedgekeurd.
Wat het amendement van de heren Foret en Desmedt betreft, wil ik erop
wijzen dat voor de eerste lijn een forfaitair bedrag aangerekend kan
worden, maar dat de minvermogenden niet moeten betalen. Ik vraag dus de
verwerping van dit amendement.
- De algemene bespreking is gesloten.
Bij artikel 4 :
In het tweede deel van hetzelfde Wetboek, worden in een boek IIbis
(nieuw), met als opschrift « Juridische eerste- en
tweedelijnsbijstand », de volgende bepalingen ingevoegd :
« HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 508/1 :
Voor de toepassing van dit boek wordt verstaan onder :
1° juridische eerstelijnsbijstand : de juridische bijstand die
verleend wordt in de vorm van praktische inlichtingen, juridische
informatie, een eerste juridisch advies of de verwijzing naar een
gespecialiseerde instantie of organisatie;
2° juridische tweedelijnsbijstand : de juridische bijstand die
wordt verleend aan een natuurlijke persoon in de vorm van een omstandig
juridisch advies, bijstand al dan niet in het kader van een procedure of
bijstand bij een geding met inbegrip van de vertegenwoordiging in de zin
van artikel 728;
3° commissie voor juridische bijstand : de commissie bedoeld in
artikel 508/2;
4° bureau voor juridische bijstand : het bureau bedoeld in
artikel 508/7;
5° organisatie voor juridische bijstand : elke organisatie die
in een gerechtelijk arrondissement juridische eerstelijnsbijstand
verleent.
HOOFDSTUK II. - Commissie voor juridische bijstand
Artikel 508/2 :
§ 1. In elk gerechtelijk arrondissement is er een commissie voor
juridische bijstand. In het gerechtelijk arrondissement Brussel zijn er
twee commissies : de Nederlandse commissie voor juridische bijstand
en de Franse commissie voor juridische bijstand.
De commissie voor juridische bijstand heeft rechtspersoonlijkheid en stelt
haar huishoudelijk reglement op.
§ 2. De commissie heeft haar zetel in de hoofdplaats van het
arrondissement of in enige andere plaats die zij aanwijst.
§ 3. De commissie is paritair samengesteld uit eensdeels
vertegenwoordigers van de balie die worden aangewezen door de Orde van
Advocaten van het betrokken gerechtelijk arrondissement en anderdeels
vertegenwoordigers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en
erkende organisaties voor juridische bijstand.
De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere
regels van erkenning van de organisaties voor juridische bijstand, de
samenstelling en de werking van de commissie.
Artikel 508/3 :
De commissie voor juridische bijstand heeft tot taak :
1° de zitdagen voor juridische eerstelijnsbijstand van advocaten te
organiseren en ervoor te zorgen dat die diensten indien nodig worden
gedecentraliseerd;
2° het overleg en de coördinatie te bevorderen tussen de
organisaties voor juridische bijstand, en de doorverwijzing naar
gespecialiseerde organisaties te vergemakkelijken, zulks onder meer door
het sluiten van overeenkomsten in de hand te werken;
3° te zorgen voor de verspreiding van informatie over het bestaan van
en de toegangsvoorwaarden tot de juridische bijstand, in het bijzonder bij
de sociaal meest kwetsbare groepen.
Die verspreiding geschiedt op de plaatsen waar de juridische bijstand
wordt verleend evenals onder meer in de griffies, bij de parketten, de
gerechtsdeurwaarders, in de gemeentebesturen en de openbare centra voor
maatschappelijk welzijn van het gerechtelijk arrondissement;
4° de aanbevelingen te doen die zij nodig acht rekening houdend met
de verslagen die bedoeld zijn in de artikelen 508/6 en 508/11, en die
aanbevelingen en verslagen over te zenden aan de minister van justitie.
Artikel 508/4 :
Het Rijk kent een subsidie toe aan de commissies voor juridische bijstand
op basis van objectieve criteria, vastgesteld bij een in Ministerraad
overlegd koninklijk besluit.
HOOFDSTUK III. - Juridische eerstelijnsbijstand
Artikel 508/5 :
§ 1. Onverminderd de door andere organisaties voor juridische
bijstand verleende juridische eerstelijnsbijstand worden de zitdagen voor
juridische eerstelijnsbijstand gehouden door advocaten.
De Orde van Advocaten stelt jaarlijks een lijst op met de advocaten die
prestaties wensen te verrichten in het raam van de juridische
eerstelijnsbijstand.
De lijst vermeldt de voorkeurmateries die de advocaten opgeven en die zij
staven of waarvoor zij zich ertoe verbinden een opleiding te volgen die
door de Raad van de Orde of de in artikel 488 bedoelde overheden wordt
georganiseerd.
Tegen de weigering tot inschrijving op de lijst kan beroep worden
ingesteld overeenkomstig artikel 469bis.
De Orde zendt de lijst van de advocaten over naar de commissie voor
juridische bijstand.
§ 2. Om de verleende juridische bijstand te dekken, zal aan de
aanvrager een vaste bijdrage worden gevraagd die de Koning vaststelt nadat
Hij het advies heeft ingewonnen van de in artikel 488 bedoelde overheden.
Die bijdrage is niet verschuldigd door de personen wier inkomsten
onvoldoende zijn noch door de met hen gelijkgestelde personen.
De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit het bedrag van
die inkomsten, welke bewijsstukken moeten worden overgelegd en wie de
gelijkgestelde personen zijn.
De controle op het feit of is voldaan aan de voorwaarden inzake
kosteloosheid van de juridische eerstelijnsbijstand geschiedt door de
advocaat.
§ 3. Indien de doorverwijzing naar een organisatie voor juridische
bijstand of naar de juridische tweedelijnsbijstand aangewezen lijkt, wordt
zulks onmiddellijk medegedeeld aan de aanvrager. De organisatie of het
bureau voor juridische bijstand (...) worden hiervan overwijld in kennis
gesteld.
§ 4. De Orde van Advocaten ziet toe op de kwaliteit van de prestaties
die door de advocaten worden verstrekt in het kader van de juridische
eerstelijnsbijstand.
Ingevolge van tekortkoming kan de Raad van de Orde met een met redenen
omklede beslissing een advocaat schrappen van de in § 1 bedoelde
lijst, volgens de bij de artikelen 465 tot 469 bepaalde procedure.
Artikel 508/6 :
Onverminderd de regels inzake beroepsgeheim, zijn de advocaten die
juridische eerstelijnsbijstand verlenen ertoe gehouden om, volgens de
nadere regels die door de minister van justitie worden vastgesteld in
overleg met de in artikel 488 bedoelde overheden, aan de commissie voor
juridische bijstand een jaarverslag over te zenden over hun prestatie in
dat verband.
Zij doen aan het bureau beknopt verslag over de consulten die zij hebben
gegeven.
HOOFDSTUK IV. - Gedeeltelijk
of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand
Afdeling I. - Organisatie
Artikel 508/7 :
Bij elke balie stelt de Raad van de Orde van Advocaten een bureau voor
juridische bijstand in volgens de nadere regels en de voorwaarden die hij
bepaalt.
Het bureau heeft onder meer tot taak om wachtdiensten te organiseren.
De Orde van Advocaten stelt jaarlijks een lijst op met de advocaten die in
hoofdzaak of in bijkomende orde prestaties wensen te verrichten in het
raam van de door het bureau georganiseerde juridische tweedelijnsbijstand.
De lijst vermeldt de voorkeurmateries die de advocaten opgeven en die zij
staven of waarvoor zij zich ertoe verbinden een opleiding te volgen die
door de Raad van de Orde of de in artikel 488 bedoelde overheden wordt
georganiseerd.
Tegen de weigering tot inschrijving op de lijst kan beroep worden
ingesteld overeenkomstig artikel 469bis.
Het bureau zendt de lijst van de advocaten over aan de commissie voor
juridische bijstand.
Artikel 508/8 :
De Orde van Advocaten ziet toe op de kwaliteit van de prestaties die door
de advocaten worden verstrekt in het kader van de juridische
tweedelijnsbijstand.
In geval van tekortkoming kan de Raad van de Orde van Advocaten met een
met redenen omklede beslissing een advocaat schrappen van de in artikel
508/7 bedoelde lijst, volgens de bij de artikelen 465 tot 469 bepaalde
procedure.
Artikel 508/9 :
§ 1. Voor het verkrijgen van gedeeltelijk of volledig kosteloze
juridische tweedelijnsbijstand verwijzen de personen die de juridische
eerstelijnsbijstand verlenen de aanvrager door naar het bureau.
Het bureau wijst een advocaat aan, die de aanvrager heeft gekozen op de in
artikel 508/7 bedoelde lijst. Het bureau stelt de advocaat in kennis van
zijn aanwijzing.
De advocaat wiens naam op de lijst voorkomt en tot wie een rechtzoekende
zich heeft gewend zonder zich eerst bij het bureau aan te melden, vraagt
aan het bureau de toestemming om aan zijn cliënt de juridische
tweedelijnsbijstand te verlenen, indien hij van oordeel is dat deze
aanspraak kan maken op gedeeltelijke of volledige kosteloosheid. De
advocaat zendt de in artikel 508/13 bedoelde stukken over aan het bureau.
In spoedeisende gevallen mag de persoon die geen advocaat heeft zich
rechtstreeks tot de advocaat van de wachtdienst wenden. Die advocaat
verleent hem juridische bijstand en vraagt aan het bureau bevestiging van
zijn aanwijzing.
§ 2. Een advocaat die optreedt met toepassing van dit hoofdstuk, mag
zich in geen geval rechtstreeks tot de rechthebbende richten met het oog
op de betaling van de honoraria en kosten, tenzij het bureau hem in
spoedeisende gevallen toestemming verleent om voorschotten te innen.
Artikel 508/10 :
Wanneer de begunstigde de taal van de procedure niet spreekt, stelt het
bureau hem voor zover mogelijk een advocaat voor die zijn taal spreekt of
een andere taal die hij begrijpt en bij ontstentenis hiervan een tolk,
overeenkomstig de bepalingen van artikel 184bis van het Wetboek
van strafvordering, ongeacht de aard van de procedure.
Artikel 508/11 :
De advocaten moeten geregeld aan het bureau verslag doen, op de wijze die
door de minister van justitie wordt bepaald in overleg met de in artikel
488 bedoelde overheden.
Het bureau zendt jaarlijks een verslag inzake de werking van de juridische
tweedelijnsbijstand over aan de commissie voor juridische bijstand en aan
de minister van justitie, op de wijze die deze laatste bepaalt.
Artikel 508/12 :
Behalve in spoedeisende gevallen of wanneer het bureau er uitdrukkelijk
mee heeft ingestemd, is het de advocaten verboden juridische
tweedelijnsbijstand te verlenen voor de zaken waarin ze zijn opgetreden in
het raam van de in artikel 508/4 bedoelde juridische eerstelijnsbijstand.
Afdeling II. - Toekenning van de gedeeltelijke
of volledige kosteloosheid
Art. 508/13 :
De juridische tweedelijnsbijstand kan gedeeltelijk of volledig kosteloos
zijn voor wie over onvoldoende inkomsten beschikt en voor de met hen
gelijkgestelde personen.
De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit het bedrag van
die inkomsten, de over te leggen bewijsstukken en wie gelijkgesteld wordt
met de personen met onvoldoende inkomsten.
Het bureau gaat na of voldaan is aan de voorwaarden inzake kosteloosheid.
Het bureau bewaart een afschrift van de stukken.
Art. 508/14 :
De aanvraag tot gedeeltelijke of volledige kosteloosheid wordt mondeling
of schriftelijk gedaan door de aanvrager of zijn advocaat wiens naam
voorkomt op de lijst bedoeld in artikel 508/7.
Behalve in spoedeisende gevallen worden alle in artikel 508/13 bedoelde
bewijsstukken bij de aanvraag gevoegd.
In spoedeisende gevallen kan door het bureau het voordeel van de
gedeeltelijke of volledige kosteloosheid voorlopig worden toegekend aan de
aanvrager. In dat geval bepaalt het bureau de termijn voor het indienen
van de in artikel 508/13 bedoelde bewijsstukken.
In spoedeisende gevallen kan door het bureau het voordeel van de
gedeeltelijke of volledige kosteloosheid voorlopig worden toegekend aan de
aanvrager. In dat geval bepaalt het bureau de termijn voor het indienen
van de in artikel 508/13 bedoelde bewijsstukken.
Het bureau oordeelt op stukken bij zijn beslissing over de aanvraag tot
gedeeltelijke of volledige kosteloosheid. De aanvrager of, in voorkomend
geval, zijn advocaat, wordt gehoord op zijn verzoek of indien het bureau
dat nodig acht.
Kennelijk ongegronde aanvragen worden geweigerd.
Art. 508/15 :
Behoudens in spoedeisende gevallen wordt aan de aanvrager en, in
voorkomend geval, aan zijn advocaat kennis gegeven van de beslissing
binnen vijftien dagen na de aanvraag.
Elke beslissing tot weigering wordt met redenen omkleed.
De kennisgeving ervan moet nuttige informatie bevatten om het beroep
bepaald bij artikel 508/16 in te stellen.
Art. 508/16 :
De aanvrager kan binnen een maand na de in artikel 508/15 bedoelde
kennisgeving beroep instellen bij de arbeidsrechtbank tegen een beslissing
tot weigering.
Art. 508/17 :
Zo de aanvrager gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische
tweedelijnsbijstand is toegekend en hij een verzoek tot rechtsbijstand
wenst in te dienen, zendt zijn advocaat de voor de toekenning van de
juridische bijstand ingediende stukken onverwijld over aan de bevoegde
rechtbank.
Art. 508/18 :
Het bureau kan een einde maken aan de juridische tweedelijnsbijstand
wanneer de begunstigde niet langer voldoet aan de voorwaarden bepaald bij
artikel 508/13 of wanneer hij kennelijk geen medewerking verleent bij de
verdediging van zijn belangen.
De advocaat dient daartoe een gemotiveerd verzoek in bij het bureau.
Het bureau geeft de begunstigde kennis van het verzoek en nodigt hem uit
zijn opmerkingen te maken.
Elke beslissing tot ontheffing wordt bij een ter post aangetekende brief
ter kennis van de begunstigde gebracht. Tegen die beslissing kan beroep
worden ingesteld.
De artikelen 508/15 en 508/16 zijn van toepassing.
HOOFDSTUK V. - De vergoeding van de advocaten
Art. 508/19 :
§ 1. De advocaten belast met de gedeeltelijk of volledig kosteloze
juridische tweedelijnsbijstand doen verslag aan het bureau over elke
behandelde zaak woorvoor zij in dit raam prestaties hebben verricht.
Het bureau kent voor die prestaties aan de advocaten punten toe en het
doet hierover verslag aan de stafhouder.
De stafhouder deelt het totaal van de punten van de balie mee aan de in
artikel 488 bedoelde overheden die het totaal van de punten van alle
balies meedelen aan de minister van justitie.
§ 2. Zodra hij de mededeling heeft ontvangen van de informatie
bedoeld in § 1, kan de minister van justitie een controle laten
uitvoeren op de wijze die hij bepaalt na raadpleging van de in artikel 488
bedoelde overheden. Hij gelast de betaling van de vergoeding aan die
overheden die via de Ordes van Advocaten voor de verdeling ervan zorgen.
HOOFDSTUK VI. - Terugvordering
van de rijksvergoeding. Recht van de advocaten
op de volledige betaling van honoraria en kosten
Art. 508/20 :
§ 1. Onverminderd strafrechtelijke sancties kan de vergoeding
verleend voor de juridische tweedelijnsbijstand door de Schatkist van de
bijgestane persoon worden teruggevorderd :
1° indien blijkt dat zich een wijziging heeft voorgedaan in zijn
vermogen, inkomsten of lasten en hij derhalve in staat is te betalen;
2° wanneer de rechtzoekende voordeel heeft gehaald uit het optreden
van de advocaat, zodanig dat, mocht dat voordeel hebben bestaan op de dag
van de aanvraag, die bijstand hem niet zou zijn toegekend;
3° indien de bijstand is verleend op grond van valse verklaringen of
door andere bedrieglijke middelen is verkregen.
In dat geval bepaalt het bureau de staat van kosten en honoraria die de
advocaat nog kan vorderen van de begunstigde.
§ 2. Ingeval de begunstigde recht heeft op een tegemoetkoming binnen
het raam van een rechtsbijstandsverzekering, stelt de aangewezen advocaat
het bureau hiervan in kennis en treedt de Schatkist in de rechten van de
begunstigde ten belope van het door haar gedragen bedrag van de verleende
juridische bijstand.
Ingeval de begunstigde voornoemde tegemoetkoming heeft ontvangen, vordert
de Schatkist op hem het bedrag van de verleende juridische bijstand terug.
Ingeval de advocaat van de begunstigde voornoemde tegemoetkoming heeft
ontvangen, vordert de Schatkist op hem het bedrag van de verleende
juridische bijstand terug.
§ 3. De terugvordering bedoeld in § 1 van dit artikel verjaart
na een termijn van vijf jaar te rekenen van de beslissing tot verlening
van de gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische bijstand, zonder dat
de verjaringstermijn korter kan zijn dan één jaar, te
rekenen van de ontvanger van de vergoeding door de advocaat.
HOOFDSTUK VII. - De ambtshalve
toevoeging van advocaten
Art. 508/21 (vroeger artikel 508/22) :
Telkens wanneer krachtens de wet een advocaat ambtshalve moet worden
toegevoegd, gebeurd de aanwijzing door de stafhouder of door het bureau,
behoudens de uitzonderingen waarin de wet voorziet.
Art. 508/22 (vroeger artikel 508/23) :
Wanneer de persoon die moet worden bijgestaan niet voldoet aan de in
artikel 508/13 bedoelde inkomensvoorwaarden, wijst de stafhouder naar
keuze van die persoon een advocaat aan. In de gevallen die hij spoedeisend
acht, wijst de stafhouder een advocaat aan die deelneemt aan de in artikel
508/7 bedoelde wachtdiensten.
Artikel 459 is van toepassing op de honoraria van deze advocaat.
Ingeval de bijgestane persoon nalaat of weigert te betalen, wordt aan de
ambtshalve toegevoegde advocaat een rijksvergoeding toegekend wegens de
werkzaamheden waarvoor de toevoeging heeft plaatsgehad.
In geval van gedeeltelijke betaling van de honoraria door de bijgestane
persoon wordt de vergoeding verminderd met het betaalde bedrag.
Wanneer een vergoeding wordt toegekend zijn de hoofdstukken V en VI van
toepassing.
Art. 508/23 (vroeger artikel 508/24) :
Wanneer de bijgestane persoon voldoet aan de bij artikel 508/13 bepaalde
inkomensvoorwaarden, wijst het bureau een advocaat aan uit de in artikel
508/7 bedoelde lijst.
In de gevallen die hij spoedeisend acht, wijst de stafhouder een advocaat
aan die is ingeschreven op de in artikel 508/7 bedoelde lijst en geeft hij
hiervan kennis aan het bureau.
Voor het overige zijn de hoofdstukken IV en VI van toepassing. »
De Voorzitter. - De heren Desmedt en Foret hebben
ingediend een amendement (nr. 35) dat ertoe strekt in het voorgestelde
artikel 508-5 de volgende wijzigingen aan te brengen :
A. In § 1 de woorden « worden de zitdagen voor
juridische eerstelijnsbijstand gehouden door advocaten »
vervangen door de woorden « worden de zitdagen voor kosteloze
juridische eerstelijnsbijstand gehouden door advocaten ».
B. Paragraaf 2 doen vervallen.
De heren Goris en Coveliers hebben ingediend een amendement (nr. 28) dat
ertoe strekt in het derde lid van § 1 van artikel 508/9 de woorden « wiens
naam op de lijst voorkomt en te doen vervallen ».
Een tweede amendement van de heren Goris en Coveliers (nr. 29) strekt
ertoe in het eerste lid van artikel 508/14 de zinsnede « wiens
naam voorkomt op de lijst bedoeld in artikel 508/7 te doen vervallen.
Een derde amendement van de heren Goris en Coveliers (nr. 30) strekt ertoe
het eerste lid van artikel 508/24 te vervangen als volgt :
« Wanneer de bijgestane persoon voldoet aan de bij artikel
508/13 bepaalde inkomensvoorwaarden en niet gerechtigd is op een
tegemoetkoming binnen het raam van een rechtsbijstandsverzekering, wijst
het bureau een advocaat aan, zoals voorzien in artikel 508/9. »
Bij artikel 6 (nieuw) :
Artikel 676 van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen als volgt :
« Artikel 676. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad
overlegd besluit welke bewijsstukken moeten worden overgelegd voor de
toepassing van dit boek.
Voor de toepassing van deze bepaling kunnen de ambtenaren van het bestuur
van financiën ontslagen worden van de geheimhouding die hun opgelegd
is bij de gecoördineerde wetten op de inkomstenbelastingen. »
De Voorzitter. - De heer Goris en cs. heeft ingediend
een amendement (nr. 37) dat ertoe strekt dit artikel te vervangen als
volgt :
« Artikel 6. Het 3° van artikel 676 van het Gerechtelijk
Wetboek wordt vervangen als volgt :
» 3° een schriftelijke verklaring, onder ede bevestigd, waarin
hij een omstandige opgave doet van zijn bestaansmiddelen, zijn lasten, de
hoofdbestanddelen van zijn vermogen en de wijzigingen die zijn inkomsten
mochten hebben ondergaan in de loop van het jaar waarin de aanvraag wordt
ingediend. »
Bij artikel 9 :
De Koning bepaalt gelijke inkomensvoorwaarden voor het verkrijgen van het
in boek IIIbis van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde recht op
gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische bijstand en van de in de
artikelen 664 tot 699 van hetzelfde Wetboek bedoelde rechtsbijstand,
alsook welke identieke bewijsstukken voor beide moeten worden overlegd.
De Voorzitter. - De heren Desmedt en Foret hebben
ingediend een amendement (nr. 36) dat ertoe strekt in dit artikel de
woorden « op gedeeltelijke of volledig kosteloze juridische
bijstand » vervangen door de woorden « op juridische
tweedelijnsbijstand ».
- De stemming over de amendementen en over de artikelen wordt
aangehouden.
- De overige artikelen worden zonder opmerking aangenomen.
VOORSTEL VAN BIJZONDERE WET TOT WIJZIGING VAN DE
BIJZONDERE WET VAN 8 AUGUSTUS 1980 TOT HERVORMING DER INSTELLINGEN.
WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN DE NIEUWE
GEMEENTEWET, DE GEMEENTEKIESWET ? DE WET VAN 19 OKTBOER 1921 TOT
REGELING VAN DE PROVINCIERAADSVERKIEZIGINGEN ? DE WET VAN 11 APRIL
1994 TOT ORGANISATIE VAN DE GEAUTOMATISEERDE STEMMINGEN EN DE WET VAN 7
JULI 1994 BETREFFENDE DE BEPERKING EN DE CONTROLE VAN DE
VERKIEZINGSUITGAVEN VOOR DE VERKIEZING VAN DE PROVINCIERADEN EN DE
GEMEENTERADEN EN VOOR DE RECHTSTREEKSE VERKIEZINGEN VAN DE RADEN VOOR
MAATSCHAPPELIJK WELZIJN, STREKKENDE TOT DE OPRICHTING VAN DISTRICTEN EN DE
ORGANISATIE VAN DE RECHTSTREEKSE VERKIEZING VAN HUN RADEN.
WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN DE NIEUWE
GEMEENTEWET, TENEINDE DE OPRICHTING VAN STADSDEELRADEN MOGELIJK TE MAKEN
Algemene bespreking
Mevrouw Van der Wildt (SP) (in het Frans). - Aan de
basis van deze wetsvoorstellen lag de fusie-operatie van Antwerpen van
1982. De stad die 460 000 inwoners telde, had een gedecentraliseerd
niveau nodig. Daarom werden districtsraden opgericht die fungeren als
adviesraden voor de gemeenteraad.
De bijzondere wet laat de gemeente toe om binnengemeentelijke territoriale
organen op te richten. Het administratief toezicht kent zij toe aan de
gewesten. De Raad van State maakte hiertegen bezwaar omdat artikel 41 van
de Grondwet daarin niet voorzag. De indieners wezen erop dat artikel 41
onlosmakelijk verbonden is met artikel 162 van de Grondwet dat de Gewesten
toelaat het administratief toezicht op de gemeenten te regelen. Artikel 7
van de bijzondere wet bepaalde bovendien dat het toezicht door de gewesten
op de gemeenten wordt uitgebreid tot onderdelen van die gemeentelijke
entiteit.
Dit voorstel werd in de commissie aangenomen met zes stemmen tegen twee
bij één onthouding.
Voorzitter : de heer Verhofstadt
De oprichting van de districtsgraden wordt geregeld bij gewone wet in een
voorstel van dezelfde auteurs.
De structuur die aan de districten wordt gegeven stemt zoveel mogelijk
overeen met wat geldt voor de gemeenten. Het systeem van de getrapte
verkiezingen lokte opmerkingen uit van de Raad van State. Het
parallellisme met de gemeenteraad en de provincieraad rechtvaardigt
volgens de indieners deze getrapte verkiezingen.
Het aantal opmerkingen van de leden bij de commissievergadering was niet
gering. Vooral de bevoegdheden, de omschrijving van de gedecentraliseerde
bevoegdheden, de verantwoordelijkheden, de relatie tussen de gemeenteraad
en de districtsraden, de financiële implicaties en de budgetten
lokten vele bedenkingen uit.
Het scenario volgens hetwelk er zich andere politieke meerderheden in de
districtsraden zouden vormen dan in de gemeenteraad, werd druk besproken.
Om willekeur en misbruiken te voorkomen zullen alle districtsraden van
eenzelfde stad hetzelfde bevoegdheidspakket toegewezen krijgen. De
gemeenteraad kan ingrijpen als de zaken uit de hand lopen.
Over de vraag of in de wet een negatieve dan wel een positieve lijst van
bevoegdheden moet worden ingeschreven, werd lang gediscussieerd. Het was
ook niet voor alle leden evident dat de gewesten rechtstreeks aan de
districten bevoegdheden konden delegeren.
Vele leden waren bang dat de districtsraden zouden ontsnappen aan de
politieke controle van de gemeente. Sommige leden waren dan ook
voorstander van een defusie.
Voor een aantal leden stelde een gelijktijdige organisatie van
gemeenteraads- en districtsraadverkiezingen een probleem. De nieuwe
gemeenteraad zal de districtsraden moeten oprichten en installeren. De
indieners die ervaring hebben met de adviserende districtsraden in
Antwerpen, vinden een proefperiode voor besturen die dit systeem willen
invoeren aangewezen. Mocht een aantal steden in 2001 toch districtsraden
willen verkiezen, dan kunnen bij eenvoudige aanpassing van de wet
tussentijdse verkiezingen georganiseerd worden.
Artikel 2 bevat de aanvulling van de nieuwe gemeentewet aangaande de
binnengemeentelijke territoriale organen. De artikelen 330 tot en met 352
worden toegevoegd en bevatten de organisatie en bevoegdheidsverdelingen
van de districtsraden. Hierbij werden door de auteurs amendementen
ingediend om de tekst te verduidelijken. Ze werden aanvaard. Belangrijk is
het amendement op artikel 340, dat een betere structuur geeft aan de
delegaties en een rechtstreekse toewijzing van bevoegdheden door de
gewesten, de gemeenschappen en de federale staat aan de districtsraden
verbiedt. Indien deze een delegatie geven aan de gemeenteraad kan deze
slechts worden gesubdelegeerd als dit door de wet of het decreet wordt
mogelijk gemaakt. Het amendement van de heer Boutmans om stemrecht aan
niet EU-vreemdelingen te geven, werd niet aanvaard.
Artikel 3 bevat de wijzigingen van de gemeentekieswet. Ook hier werden
amendementen aanvaard om rekening te houden met de opmerkingen van de Raad
van State of ter verduidelijking van de tekst. Artikel 4 bevat enkele
technische wijzigingen aan de wet betreffende de
provincieraadsverkiezingen. De artikelen 5 tot en met 14 gaan over de
geautomatiseerde stemming. Artikel 7 werd bij amendement geschrapt. Alle
andere artikelen werden aangenomen. De commissie heeft het geamendeerde
voorstel aangenomen met 10 stemmen tegen 1. Hierdoor vervalt het
wetsvoorstel van de heer Verreycken. (Applaus.)
De heer Caluwé (CVP). - Ik feliciteer de
verslaggeefster voor haar uitstekend en bevattelijk verslag.
Ik sta eerst even stil bij het voorstel van bijzondere wet. Een
oorspronkelijk wetsvoorstel om districtsraden in te voeren werd door de
Raad van State ongrondwettelijk verklaard op grond van het oude artikel 41
van de Grondwet. Om die reden werd artikel 41 aangepast. Omdat in het
Noorden van het land anders werd gedacht over de districten dan in het
Zuiden, werden de gewesten bevoegd gemaakt om voorwaarden te bepalen. De
indieners van het voorstel tot herziening van het grondwetsartikel wilden
in de bijzondere wet het vereiste aantal inwoners inschrijven alsmede de
bevoegdheden van de gewesten enerzijds en de gemeenten anderzijds
omschrijven. In de kamer werd het voorstel van grondwetsartikel van de
Senaat geamendeerd in die zin dat alleen de gemeenten met meer dan
honderdduizend inwoners in aanmerking komen en dat initiatieven tot
oprichting van districten alleen kunnen uitgaan van de gemeenteraad.
Toch blijven de gewesten voor een aantal materies bevoegd namelijk om te
bepalen wie bevoegd is om de vraag van de gemeenteraad te ontvangen en om
bijkomende voorwaarden te stellen. Zo zouden de gemeenten kunnen worden
verplicht vooraf de over te dragen bevoegdheden op te sommen. Ook de wijze
van een eventuele afschaffing van de districten en de indeling van het
grondgebied van de gemeente moeten bij decreet worden geregeld. De
gewesten zijn eveneens bevoegd voor het administratief toezicht. Eigenlijk
is het overbodig om dit uitdrukkelijk te vermelden gelet op artikel 162
van de Grondwet en artikel 7 van de bijzondere wet op de hervorming van de
instellingen.
Toch is het nuttig dit uitdrukkelijk in de bijzondere wet op te nemen om
alle twijfel weg te nemen. Die twijfel bestond immers zelfs bij de Raad
van State die meende dat artikel 162 van de Grondwet diende te worden
gewijzigd. De Raad vergat blijkbaar dat het nieuwe artikel 41 van de
Grondwet een impliciete wijziging van artikel 162 inhield.
De CVP zal met overtuiging het voorstel van bijzondere wet goedkeuren.
Het voorstel van gewone wet wijzigt de gemeentewet en de gemeentekieswet.
Het was de bedoeling de regeling voor de gemeenteraden zoveel mogelijk te
copiëren. De districtsraadsverkiezingen zullen tegelijk met de
gemeenteraadsverkiezingen plaatshebben. Op de analogie bestaan enkele
uitzonderingen. Zo zal de voorzitter uit en door de districtsraad worden
verkozen en niet door de Koning worden benoemd, zoals de burgemeester. Het
aantal leden wordt bepaald op twee derde van wat het aantal zou zijn
geweest voor een gemeenteraad. Voor de zetelverdeling wordt het stelsel
D'Hondt gevolgd. De gemeenteraad kan delegeren aan de districtsraad, het
college aan het Bureau en de burgemeester aan de voorzitter. Voor de
effectieve uitvoering van dit voorstel zullen in de toekomst nog talrijke
wetten moeten worden gewijzigd. Bevoegdheden inzake personeel, belastingen
en politie kunnen niet worden overgedragen.
Veel opmerkingen van de Raad van State werden opgevangen via amendementen.
Dat geldt echter niet voor alle opmerkingen. Terzake werd bij het verslag
een juridische nota gevoegd.
Een eerste opmerking heeft betrekking op het feit dat de Grondwet bepaalt
dat voor de binnengemeentelijke territoriale organen « hun leden
rechtstreeks verkozen worden ». Dat is het gevolg van de
amendering van de oorspronkelijke ontwerptekst van het artikel 41 van de
Grondwet in de Kamer. Voor de oorspronkelijke indieners was de
rechtstreekse verkiezing van de raden van de binnengemeentelijke
territoriale organen evident door de samenlezing met artikel 162. De Kamer
oordeelde dat het raadzaam was om de vereiste van rechtstreekse verkiezing
ook in artikel 41 in te schrijven. In de formulering is echter een fout
geslopen : in plaats van te stellen « hun raden worden
rechtstreeks verkozen » werd de uitdrukking « hun
leden worden rechtstreeks verkozen » gebruikt. Uit het
Kamerverslag blijkt evenwel duidelijk dat ook de Kamer van oordeel was dat
de structuur van de binnengemeentelijke territoriale organen gelijk zou
lopen met die van de gemeenten.
Zelfs bij een letterlijke interpretatie van de nieuwe tekst van artikel 41
is er geen probleem. De enige reden waarom de Grondwet moest worden
gewijzigd voor de instelling van districtsraden met beslissingsbevoegdheid
is het feit dat artikel 41 van de Grondwet de regeling van de uitsluitend
gemeentelijke belangen voorbehield aan de gemeenteraden.
Door de herziening van artikel 41 van de Grondwet kunnen er in steden met
meer dan 100 000 inwoners binnengemeentelijke territoriale organen
worden opgericht, die aangelegenheden van gemeentelijk belang kunnen
regelen. De leden van deze organen moeten rechtstreeks worden verkozen.
Uiteraard moeten enkel die organen rechtstreeks verkozen zijn die de
bevoegdheden uitoefenen die uitsluitend toekwamen aan de gemeenteraden. De
nieuwe grondwetsbepaling kan niet zo begrepen worden dat voortaan elk
binnengemeentelijk territoriaal orgaan rechtstreeks verkozen moet worden.
Trouwens de bureaus van de districtsraden en de voorzitters van de
districtsraden krijgen volgens dit wetsvoorstel geen dergelijke
bevoegdheden.
Verder moet er op gewezen worden dat alle leden van de diverse entiteiten
rechtstreeks worden verkozen tot districtsraadlid. Het wetsvoorstel wijkt
voor de districten op dit punt af van wat geldt voor de gemeenten. De wet
maakt het mogelijk een burgemeester aan te stellen die niet in de raad
verkozen werd.
Het wetsvoorstel daarentegen schrijft voor dat de leden van het bureau en
de voorzitter van de districtsraad door en uit de raad verkozen worden.
Een tweede bezwaar van de Raad van State heeft betrekking op het feit dat
de Grondwet voorschrijft dat de wet de bevoegdheden van de
binnengemeentelijke territoriale organen bepaalt, terwijl in dit
wetsvoorstel ervoor wordt gekozen dat het de gemeenteraad, het
schepencollege en de burgemeester zijn die bevoegdheden overdragen,
weliswaar met wettelijke beperkingen.
De indieners van het oorspronkelijke voorstel tot herziening van artikel
41 van de grondwet hadden zich laten inspireren door het stelsel van de
agglomeraties.
Ook zij regelen gemeentelijke aangelegenheden. Het verschil bestaat er
enkel in dat in het geval van een agglomeratie de gemeenten bevoegdheden
naar een bovengemeentelijk orgaan delegeren, terwijl het bij de districten
gaat om een binnengemeentelijke delegatie.
De rechtsfiguren die men gebruikt, kunnen echter dezelfde zijn. Artikel
165 van de Grondwet schrijft voor dat de wet de bevoegdheid van
agglomeraties en federaties bepaalt. De uitvoeringswet van dit artikel
heeft evenwel de mogelijkheid ingebouwd dat gemeenten een aantal van hun
bevoegdheden kunnen overdragen aan de agglomeratie. Daarbij wordt geen
wettelijke interventie meer voorzien.
Met het woordje « bevoegdheden » wordt zowel in het
grondwetsartikel 165 als in het artikel 41 in de eerste plaats bedoeld dat
de wet de formele en de instrumentele bevoegdheden van deze organen
vastlegt. Het ligt geenszins in de bedoeling ook de materiële
bevoegdheden uitdrukkelijk bij wet te bepalen. Voor zover het woordje « bevoegdheden »
toch slaat op materiële bevoegdheden, moet erop worden gewezen dat de
grondwetgever machtigt om alle aangelegenheden van gemeentelijk belang
over te hevelen aan de districtsraden.
Wel is het duidelijk dat elke bevoegdheidstoewijzing een wettelijke basis
moet hebben. Daarom wordt er een opsomming gemaakt van de overheden die
bevoegdheden kunnen toewijzen.
Tenslotte merkt de Raad van State ook op dat het wetsvoorstel de
mogelijkheid openlaat dat aangelegenheden die door hogere overheden naar
de gemeenten gedecentraliseerd worden, door de districten zouden worden
uitgeoefend. Deze bepaling lijkt - volgens de Raad van State - in strijd
te zijn met een passage uit het Kamerverslag. Vermoedelijk geeft het
Kamerverslag ook hier niet exact weer wat de bedoeling geweest is van de
Kamer. De algemene principes over de delegatie laten niet toe dat een
orgaan waaraan een bevoegdheid werd gedelegeerd, deze bevoegdheid zonder
machtiging van delegerende overheid aan een ander orgaan zou
toevertrouwen. Vermoedelijk heeft de Kamer enkel aan dat principe willen
herinneren.
Dit waren enkele juridische bedenkingen. Wij zouden het ten zeerste
betreuren dat juridische muggenzifterij de totstandkoming van deze
hervorming zouden beletten. Het idee om in grote steden districtsraden op
te richten, was een uiting van nieuwe politieke cultuur nog vóór
deze uitdrukking bestond. Het gaat om een parlementair initiatief over de
grenzen van meerderheid en oppositie. Wij hopen dan ook dat dit voorstel
op een ruime meerderheid zal mogen rekenen.
Mevrouw Cornet d'Elzius (PRL-FDF) (in het Frans). - Bij
de stemming over de herziening van artikel 41 van de Grondwet op 27
februari 1997 had de PRL/FDF fundamentele kritiek op de oprichting van de
binnengemeentelijke territoriale organen.
Vooreerst maakt de creatie van een nieuwe bevoegdheidslaag de
institutionele structuur van de Belgische Staat nog ingewikkelder. Men had
beter erkend dat sommige gemeentefusies niet zo gelukkig waren en ze
gewoon weer ongedaan gemaakt. Voorts is het systeem voor de oprichting van
binnengemeentelijke territoriale organen onduidelijk en ingewikkeld. De
techniek van de bijzondere wet en het bijzonder decreet maakt artikel 41
van de Grondwet zeer ondoorzichtig. Bovendien bevat deze regeling al een
voorteken van de regionalisering van de gemeente- en provinciewet.
Zoals wij ons destijds verzet hebben tegen de aanneming van artikel 41 van
de Grondwet, verzetten wij ons nu tegen de aanneming van de twee
toepassingswetten waarover wij ons vandaag moeten uitspreken.
Wat de bijzondere wet betreft, is het voorliggende voorstel
ongrondwettelijk. Zoals de Raad van State onderstreepte, kon de
organisatie en de uitoefening van het toezicht op de binnengemeentelijke
territoriale organen niet bij decreet geregeld worden.
Deze ongrondwettelijkheid vloeit voort uit het feit dat men om
partijpolitieke redenen de binnengemeentelijke territoriale organen niet
heeft willen invoegen in artikel 162 van de Grondwet.
Wat de gewone wet betreft, bevat het voorstel de aanpassingen van de
wetgeving die nodig werden geacht voor de concrete invoering van de
binnengemeentelijke territoriale organen. Men weet evenwel nog niet of een
gemeenteraad gebonden is door de beslissing genomen door een voorgaande
raad om districten op te richten. Kunnen de gemeenteraden de districten
die ze hebben opgericht ook weer afschaffen ? Zo ja, moeten zij ze
alle afschaffen of kunnen ze er ook sommige van afschaffen ? Men mag
niet uit het oog verliezen dat in de districten andere meerderheden kunnen
gelden dan in de gemeenteraad. Dan kan de verleiding groot zijn voor de
gemeenteraad om sommige vijandige districten groot zijn voor de
gemeenteraad om sommige vijandige districten te laten verdwijnen.
Aan de gemeente wordt een belangrijke bevoegdheid over de districten
toegekend : beslissing tot oprichting, omschrijving van sommige
bevoegdheden, toekenning van financiële middelen, maar de gemeenten
worden geenszins verplicht om de districten op gelijke voet te behandelen.
Het is bovendien illusoir te denken dat de oprichting van
binnengemeentelijke territoriale organen niets zal kosten. Wat zal het
gevolg zijn van het wegvallen van de schaalvoordelen ? Welke
vergoeding zullen de mandatarissen van de binnengemeentelijke territoriale
organen krijgen ? Welke infrastructuur zal noodzakelijk zijn ?
Aanvankelijk voorzag het wetsvoorstel in de toekenning van drie soorten
bevoegdheden : het regelen van materies van gemeentelijk belang in de
mate dat dit door de gemeenteraad wordt toegestaan, het regelen van
materies die uitdrukkelijk worden overgedragen aan de gemeenten op
voorwaarde dat de overheid die de bevoegdheid overdroeg daarmee instemt en
tenslotte het regelen van materies die rechtstreeks toebedeeld werden aan
de binnengemeentelijke territoriale organen door of krachtens een wet of
een decreet.
De raad van State heeft de toekenning aan de binnengemeentelijke
territoriale organen van andere bevoegdheden dan die van gemeentelijk
belang afgewezen omdat dit strijdig is met artikel 41 van de Grondwet. De
amendementen die in de commissie werden ingediend lijken ontoereikend.
De PRL-FDF weigert zich in een institutioneel en financieel avontuur te
storten waarover onvoldoende werd nagedacht, dat onvoldoende voorbereid is
en dat tot enig doel heeft de verdoken defusie van de Antwerpse gemeente.
Met vuur spelen in een politiek kruitvat als Antwerpen kan zware gevolgen
hebben. (Applaus.)
De heer Happart (PS) (in het Frans). - Het wetsvoorstel
is ondertekend door parlementsleden van de Vlaamse Gemeenschap, wat laat
vermoeden dat de voorgestelde regeling de grote Vlaamse gemeenten betreft
en in het bijzonder Antwerpen. Het feit dat men via rechtstreekse
verkiezingen overgaat tot de oprichting van districten kan voor de
gemeentelijke overheid problemen opleveren, zoals de concurrentie tussen
deze overheid en het district, bijvoorbeeld. De districtsraden en de
bureaus van de districten zouden beloften kunnen doen waar de gemeente dan
moet voor opdraaien. Zal dit alles meer gaan kosten ? Zullen de
districten een aparte rechtspersoonlijkheid hebben ?
Wat zal hun statuut zijn ? Het is positief dat de districten het
bestuur dichterbij de burger brengen maar als ze een tegenwicht gaan
vormen dreigen er snel conflicten te ontstaan. In hoeverre is de gemeente
gehouden tot uitvoering van beslissingen van de districten ?
Er zijn nog een aantal open vragen; de PS zal dit voorstel niettemin
goedkeuren. Wij zullen dan zien wat er in Antwerpen gebeurt.
Mevrouw Jeanmoye (PSC) (in het Frans). - Het
wetsvoorstel van de heer Caluwé strekt ertoe artikel 41 van de
Grondwet uit te voeren dat de PSC-fractie vorig jaar heeft goedgekeurd,
met dien verstande dat deze grondwetsherziening niet kan beschouwd worden
als een eerste stap op weg naar de regionalisering van de gemeentewet.
Als de bestuurlijke eenheden te groot zijn, heeft dit tot gevolg dat de
politieke mandatarissen niet altijd op de hoogte zijn van de
bekommernissen van de bevolking. De oprichting van districtsraden vormt
een antwoord op dit democratisch deficit. In andere Europese landen werden
binnengemeentelijke administratieve structuren opgericht.
In de commissie heeft men het vooral gehad over de bevoegdheden van die
districtsraden.
Bij de herziening van artikel 41 van de Grondwet heeft de PSC-fractie
benadrukt dat de oprichting van die nieuwe entiteiten niet tot een
uitholling van de bevoegdheden van de gemeenteraden mocht leiden. Omdat
het moeilijk is om een lijst met de bevoegdheden van de gemeenteraden op
te stellen, hebben wij ons bij de gekozen oplossing aangesloten, namelijk
om elke gemeenteraad te laten beslissen over de bevoegdheden die hij wil
afstaan.
Wij hebben erop aangedrongen dat twee beveiligingen worden ingebouwd :
de gemeenten moeten aan alle districtsraden dezelfde bevoegdheden afstaan
en de bevoegdheid over aangelegenheden zoals personeelsformatie, de
tuchtregeling, de gemeentebegroting, de gemeenterekeningen en de
gemeentelijke fiscaliteit zal niet mogen worden overgedragen. Het spreekt
voor zich dat, nu er interpolitiezones worden opgericht, het onlogisch zou
zijn de politiebevoegdheid van de burgemeester aan de voorzitters van de
districtsraden over te dragen.
De Raad van State heeft geoordeeld dat aan de districtsraden geen
gedecentraliseerde bevoegdheden kunnen worden opgedragen. Die beperking is
te absoluut gesteld, gelet op het grote aantal bevoegdheden dat de
gemeenten uitoefenen en de moeilijkheid om tussen gedecentraliseerde
aangelegenheden en aangelegenheden van gemeentelijk belang een duidelijk
onderscheid te maken. Ik heb een amendement ingediend tot schrapping van
de artikelen die het andere overheden mogelijk maken om rechtstreeks
bevoegdheden aan de districtraden op te dragen.
Artikel 41 van de Grondwet bepaalt immers duidelijk dat de gemeenteraden
beslissen over de oprichting - en dus ook over de opheffing - van de
districtsraden. Het zal niet eenvoudig zijn die districtsraden op te
richten. Daarvoor is bovendien een bijzonder decreet nodig en een besluit
van de betrokken gemeenteraden. De districtsraden zullen wellicht in de
eerste plaats worden opgericht waar het democratisch deficit reeds
zichtbaar is geworden en waar reeds raadgevende districtsraden bestaan en
goed functioneren. Mijn fractie zal dit wetsontwerp goedkeuren.
De heer Erdman (SP). - De afwezigheid van de regering
bevestigt dat zij ons vertrouwt. De behandeling van deze voorstellen
vandaag bewijst dat als een brede politieke consensus over een
wetswijziging bestaat, een parlementaire dynamiek ontwikkeld kan worden
waardoor het onverhoopte wordt gerealiseerd. Ik dank de commissie
binnenlandse zaken die dit mogelijk maakte.
Het uitstekende verslag van mevrouw Van der Wildt toont aan dat we
vertrokken zijn van een zuiver Antwerpse benadering. Na de fusie ontstond
in Antwerpen een kloof tussen mandatarissen en burgers zodat adviesraden
werden opgericht die als spreekbuis moesten dienen voor de lokale
bevolking. Het stadhuis was te ver weg. De adviesraden werden een
klaagmuur. Mettertijd kregen zij meer bevoegdheden en middelen. Tenslotte
kwam de vraag naar een democratische uitbouw ervan.
Wij zijn er in geslaagd artikel 41 van de Grondwet aan te passen zodat
binnengemeentelijke organen kunnen worden opgericht. De technische
begeleiding was hierbij zeer belangrijk, evenals de juridische toetsing
bij de Raad van State. De tekst werd verfijnd en aangepast aan het advies
van de Raad.
Ingaand op de opmerkingen van sommige commissieleden, werden technische
amendementen ingediend. Zo bestond er dubbelzinnigheid over de vraag of de
bevoegdheden van alle districtsraden binnen dezelfde gemeente dezelfde
moeten zijn. Dit werd verduidelijkt.
Inspiratie zoekend in het Antwerpse voorbeeld, raad ik de andere steden
die ook districtsraden willen oprichten aan eerst te experimenteren met
adviserende raden.
Ik hoop dat de Senaat deze democratiserende wetsvoorstellen zal
goedkeuren.
De heer Verreycken (Vlaams Blok). - Ik betreur
allereerste dat geopteerd werd voor de benaming districtsraden. Ik had een
meer begrijpelijke term verkozen, stadsdeel bijvoorbeeld.
Reeds tijdens de vorige legislatuur had ik de oprichting van
stadsdeelraden voorgesteld. Ik was ook gedurende lange tijd lid van een
districtsraad. Kan mijn terreinkennis wellicht verklaren waarom dit
dossier nogal eigenaardig werd behandeld ? Ik diende al in 1995 een
wetsvoorstel in dat dan in 1998 gevolgd werd door het voorstel-Caluwé.
Nochtans werd mijn voorstel aan het andere voorstel toegevoegd. Als
indiener van het voorstel 1995 werd ik er ook niet van op de hoogte
gebracht dat dit in de commissie werd behandeld. Mijn collega's hebben het
evenmin op de commissieagenda teruggevonden.
Ik heb het volste vertrouwen in het commissielid van het Vlaams Blok in
die bevoegde commissie maar na zijn opmerking is mijn voorstel nog niet op
de agenda geraakt. Toch wordt dit voorstel nu in de plenaire vergadering
geagendeerd. Ik zoek evenwel geen vertragingsprocedures omdat de grond van
de zaak belangrijk is. Nochtans was er gisteren nog een klap op de
vuurpijl toen de commissievoorzitter opnieuw een uitstel van de
commissievergadering oplegde. Dit getuigt van een sfeer van een totaal
gebrek aan respect voor de collega's senatoren.
Het Vlaams Blok zal zowel het voorstel van bijzondere wet als het gewone
wetsvoorstel goedkeuren omdat de stadsdeelraden een noodzaak zijn.
Antwerpen heeft getoond dat het systeem goed kan werken. De
aanspreekbaarheid van de mandatarissen is nu onbestaande. Bovendien komen
de verschillen in politieke voorkeur in de verschillende stadsdelen niet
tot uiting. Eén lid van onze fractie zal zich bij de stemming over
de gewone wet onthouden om ons misprijzen uit te drukken over de
handelswijze van de commissievoorzitter. (Applaus bij het Vlaams
Blok.)
Artikelsgewijze bespreking
De artikelen van het voorstel van bijzondere wet worden zonder opmerkingen
aangenomen.
Over het geheel zal later worden gestemd.
De Voorzitter. - We gaan nu over tot de artikelsgewijze
bespreking van het gewone voorstel.
Bij artikel 2 :
De nieuwe gemeentewet wordt aangevuld met een titel XVI, luidend als volgt :
« Titel XVI. - De binnengemeentelijke territoriale organen als
bedoeld in artikel 41 van de Grondwet.
HOOFDSTUK I. - Het bestuur van het district
Art. 330. Elk districtsbestuur omvat een raad, districtsraad genoemd, een
bureau en een voorzitter.
Art. 331. § 1. In gemeenten met meer dan 100 000 inwoners
kunnen, op initiatief van de gemeenteraad, binnengemeentelijke
territoriale organen worden opgericht. De leden van de districtsraden
worden voor zes jaar gekozen door de vergadering van de
gemeenteraadskiezers die in de bevolkingsregisters van de gemeente zijn
ingeschreven als wonende in de betrokken gebiedsomschrijving. De
verkiezingen worden georganiseerd op dezelfde dag als de
gemeenteraadsverkiezingen. De verkiezing wordt geregeld door de bepalingen
opgenomen in de gemeentekieswet.
§ 2. Het aantal voor de districtsraden te verkiezen leden wordt
bepaald op twee derden van het aantal zetels bepaald in artikel 8
toegepast op de overeenkomstige gebiedsomschrijvingen. Het resultaat van
deze deling wordt afgerond naar het hoger oneven getal. Artikel 5 is van
overeenkomstige toepassing.
§ 3. De bepalingen van de artikelen 2, 4, 7, 9, 10, 11, 12, § 1,
12bis, 17, 22, 71, 73, 75, 76, 77, 80 en 81 betreffende de
gemeenteraden en hun leden zijn van overeenkomstige toepassing op de
districtsraden en hun leden, evenwel met dien verstande dat :
1° in artikel 10, tweede, vierde en zesde lid, artikel 11, eerste en
tweede lid, artikel 75, tweede lid, artikel 76 en artikel 77, tweede en
vijfde lid, het bureau van de districtsraad in de plaats treedt van het
college van burgemeester en schepenen;
2° in artikel 80 de voorzitter van de districtsraad in de plaats
treedt van de burgemeester.
§ 4. Er bestaat een onverenigbaarheid tussen het mandaat van
gemeenteraadslid en lid van de districtsraad. De tot gemeenteraadslid
verkozene kan het mandaat van gemeenteraadslid niet opnemen.
Art. 332. § 1. De districtsraden kiezen uit hun midden een voorzitter
en de leden van het bureau. Een lid van het college van burgemeester en
schepenen zit de installatievergadering voor tot wanneer het bureau wordt
verkozen. De verkiezing gebeurt door goedkeuring van een lijst van
kandidaten. De verkozenen van de raad kunnen dergelijke lijsten
voordragen. Dit dient te gebeuren door een gedagtekende akte van
voordracht neer te leggen in de handen van de voorzitter van de raad,
uiterlijk drie dagen vóór de vergadering waar het bureau
wordt verkozen. Om ontvankelijk te zijn moeten op een voordrachtlijst
zoveel kandidaten voorkomen als er leden deel uitmaken van het bureau van
de districtsraad. De akte van voordracht moet ondertekend zijn door ten
minste een meerderheid van hen die op dezelfde lijst werden verkozen en
door de kandidaten die op de voordrachtlijst voor het bureau voorkomen.
Ook ingeval op de voordrachtlijst kandidaten voorkomen die verkozen werden
op verschillende lijsten, moet de voordrachtlijst telkens ondertekend zijn
door de meerderheid van de verkozenen van elke lijst waarvan zich een
verkozene als kandidaat op de voordrachtlijst voor het districtsbureau
bevindt. Ingeval de lijst waarop het kandidaat-bureaulid voorkwam slechts
twee verkozenen telt, volstaat, voor de naleving van het voorgaande, de
handtekening van één onder hen. Behoudens ingeval van
overlijden van, of afstand van het mandaat van districtraadslid door een
voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één akte van
voordracht ondertekenen. Ingeval van overlijden van, of afstand van het
mandaat van districtsraad door een voorgedragen kandidaat kunnen er, tot
op de samenkomst van de districtsraad ter verkiezing van het bureau,
nieuwe lijsten worden ingediend bij de voorzitter van de vergadering. Deze
lijsten moeten aan de bovenvermelde voorwaarden beantwoorden.
De eerste op de voordachtlijst vermelde naam wordt bij verkiezing
automatisch voorzitter van de districtsraad. De rangorde van de leden van
het bureau stemt overeen met de rangorde waarin de lijst werd opgemaakt.
De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte
meerderheid. Wanneer er slechts één lijst werd voorgedragen,
geschiedt de stemming in één ronde; in elk ander geval en
indien na twee stemmingen geen lijst de meerderheid heeft gekregen,
geschiedt de herstemming over de twee lijsten die de meeste stemmen hebben
behaald; staken de stemmen bij herstemming, dan is de lijst die de jongste
kandidaat bevat, verkozen.
Deze installatievergadering wordt samengeroepen door het college van
burgemeester en schepenen van de gemeente, ten laatste op 31 januari van
het jaar waarin het mandaat van de nieuw verkozen districtsraad ingaat.
§ 2. Bij een tussentijdse vacature voor het lidmaatschap van het
bureau of het voorzitterschap tengevolge van ontslag of overlijden, gaat
de raad binnen drie maanden over tot opvolging. De verkozenen voor de raad
kunnen daartoe kandidaten voordragen. Hiervoor dient per mandaat een
gedagtekende akte van voordracht te worden neergelegd in de handen van de
voorzitter van de raad, uiterlijk drie dagen vóór de
vergadering waar de verkiezing op de agenda staat.
Om ontvankelijk te zijn, moeten de akten van voordracht ondertekend zijn
door ten minste een meerderheid van hen die op dezelfde lijst werden
verkozen en door de voorgedragen kandidaat. Ingeval de lijst waarop het
kandidaat-bureaulid of de kandidaat-voorzitter voorkomt, slechts twee
verkozenen telt, volstaat, voor de naleving van het voorgaande, de
handtekening van één onder hen. Behoudens ingeval van
overlijden van, of afstand van het mandaat van districtsraadslid door een
voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één akte van
voordracht ondertekenen voor hetzelfde mandaat.
De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte
meerderheid, door zoveel afzonderlijke stemmingen als er tijdens de
vergadering van de raad mandaten te begeven zijn.
Wanneer voor een te begeven mandaat slechts één kandidaat
werd voorgedragen geschiedt de stemming in één ronde; in elk
ander geval en indien na twee stemmingen geen kandidaat de meerderheid
heeft verkregen, geschiedt de herstemming over de twee kandidaten die de
meeste stemmen hebben behaald; staken de stemmen bij de herstemming, dan
is de oudste in jaren verkozen.
§ 3. Het aantal leden van het bureau, met inbegrip van de voorzitter,
wordt bepaald op twee derden van het aantal leden bepaald door artikel 16
toegepast voor de overeenkomstige gebiedsomschrijving, met een maximum van
vijf; bij breuk wordt afgerond naar het hoger aantal. Artikel 5 is van
overeenkomstige toepassing.
§ 4. De bepalingen van de artikelen 3, 4, 14, 14bis, 17, 18,
19, 20, 21, 22, 72, 74, 80, 81 en 83 zijn voor zover zij respectievelijk
de burgemeester en de schepenen betreffende ook van toepassing
respectievelijk op de voorzitter en op de leden van het bureau met dien
verstande dat :
1° in artikel 18, tweede tot vierde lid, het bureau in de plaats
treedt van het college van burgemeester en schepenen en de wijze van
vervanging ingeval van verhindering, bedoeld in het laatste lid, die is
welke bepaald wordt door § 2 van dit artikel;
2° de wedde van de leden van het bureau en van de voorzitter wordt
bepaald door de Koning, daarbij kan rekening gehouden worden met de omvang
van de bevoegdheden die aan de districten toegewezen worden, alsook met
het inwonersaantal van het district;
3° de in artikel 22 voor het ontslag van een schepen opgenomen
regeling zowel geldt voor de voorzitter als voor de leden van het bureau;
het ontslag wordt ingediend bij de districtsraad;
4° in artikel 80, derde lid, het lid van het schepencollege dat de
installatievergadering, voorzit in de plaats treedt van de burgemeester,
voor wat de eedafneming van de leden van het bureau betreft, en in artikel
80, vierde lid, het lid van het schepencollege die de
installatievergadering voorzit in de plaats treedt van de
provinciegouverneur, voor wat de eedafneming van de voorzitter betreft;
5° de in artikel 83 voor de schorsing en de afzetting van de
schepenen opgenomen bepalingen gelden zowel voor de voorzitter als voor de
leden van het bureau.
Art. 333. § 1. Er is in elk districtsbestuur een secretaris.
§ 2. De districtssecretaris wordt door de gemeenteraad aangewezen op
de wijze bepaald in artikel 25, § 1.
§ 3. De bepalingen van de artikelen 25, § 2, 26, 26bis, §
1, 27, 50, 108, 108bis, 109 en 111 zijn van overeenkomstige
toepassing op de secretaris met dien verstande dat :
1° in deze bepalingen de gemeenteraad moet worden vervangen door de
districtsraad, het college van burgemeester en schepenen door het bureau
van de districtsraad en de burgemeester door de voorzitter;
2° het door de gemeenteraad goedgekeurd, administratief en geldelijk
statuut ook van toepassing is op de secretaris;
3° de gemeentelijke organen bevoegd blijven in tuchtaangelegenheden
jegens de secretaris waarbij echter voorafgaandelijk advies aan het bureau
van de districtsraad moet worden gevraagd.
HOOFDSTUK II. - Vergaderingen,
beraadslagingen,
besluiten van de districtsraden
Art. 334. § 1. De bepalingen van de artikelen 84 tot 101 zijn van
overeenkomstige toepassing op de districtsraden met dien verstande dat in
deze bepalingen de gemeenteraadsleden of de gemeenteraad moet worden
vervangen door de leden van de districtsraden of de districtsraad, het
college van burgemeester en schepenen door het bureau en de burgemeester
door de voorzitter.
§ 2. De ingevolge artikel 84 aan de leden van de districtsraden
toekomende rechten betreffen alleen het bestuur en de instellingen van het
district.
Art. 335. Aan de gemeenteraadsleden en aan de inwoners van het district of
aan de ambtenaar die daartoe opdracht heeft gekregen, hetzij van de
provinciegouverneur of van de bestendige deputatie van de provincieraad,
hetzij van de burgemeester of van het college van burgemeester en
schepenen, mag niet worden geweigerd ter plaatse inzage te nemen van de
besluiten van de districtsraad.
HOOFDSTUK III. - Vergaderingen,
beraadslagingen
en besluiten van het bureau
Art. 336. De bepalingen van de artikelen 103 tot 106 zijn van
overeenkomstige toepassing op de vergaderingen, beraadslagingen en
besluiten van het bureau, met dien verstande dat de voorzitter optreedt in
de plaats van de burgemeester en dat het college van burgemeester en
schepenen wordt vervangen door het bureau.
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen
toepasselijk op de akten van de districtoverheden
Art. 337. Het opmaken en de bekendmaking van de akten van de
districtsraden en van hun bureaus, geschiedt op dezelfde wijze als bepaald
voor de akten van de gemeenteraden en colleges doch de organen van het
district treden hier in de plaats van de gemeenteraad en van het college.
Art. 338. De reglementen en verordeningen van de districtsraad worden door
de voorzitter bekendgemaakt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 112.
Zij zijn verbindend overeenkomstig het bepaalde in artikel 114.
HOOFDSTUK V. - Bevoegdheden
Art. 339. De handelingen van de districtsraden, van het bureau en van de
voorzitter mogen niet in strijd zijn met de Grondwet, de wetten en de
besluiten van de federale overheid, de decreten, de ordonnanties, de
reglementen en de besluiten van de gewesten en gemeenschappen noch met de
besluiten van de provinciale overheden, noch met de besluiten van de
gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen.
Art. 340. § 1. 1° De gemeenteraad kan bevoegdheden van
gemeentelijk belang waarover hij beschikt en die hij nader bepaalt,
overdragen aan de districtsraden.
2° De gemeenteraad kan bevoegdheden die hem door andere overheden
werden opgedragen, overdragen aan de districtsraden voor zover de regel
die de gemeenteraad deze bevoegdheid toewees, de raad daartoe machtigt.
3° Wanneer een hogere overheid de uitvoering van een bepaalde regel
heeft opgedragen aan de gemeenteraad, kan de raad deze opdracht overdragen
aan de districtsraden voor zover de regel die de gemeenteraad deze
opdracht toewees, de raad daartoe machtigt.
§ 2. 1° Het college van burgemeester en schepenen kan
bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover het beschikt en die het
nader bepaalt, overdragen aan de bureaus van de districtsraden.
2° Het college van burgemeester en schepenen kan bevoegdheden die het
door andere overheden werden opgedragen, overdragen aan de bureaus van de
districtsraden voor zover de regel die het college deze bevoegdheid
toewees, het college daartoe machtigt.
3° Wanneer een andere overheid of de gemeenteraad de uitvoering van
een bepaalde regel heeft opgedragen aan het college van burgemeester en
schepenen, kan het college deze opdracht overdragen aan de bureaus van de
districtsraden voor zover de regel die het college deze opdracht toewees,
het college daartoe machtigt.
§ 3. 1° De burgemeester kan bevoegdheden van gemeentelijk belang
waarover hij beschikt en die hij nader bepaalt, overdragen aan de
voorzitters van de districten.
2° De burgemeester kan bevoegdheden die hem door andere overheden
werden opgedragen, overdragen aan de voorzitters van de districten voor
zover de regel die de burgemeester deze bevoegdheid toewees, hem daartoe
machtigt.
3° Wanneer een andere overheid, de gemeenteraad of het college van
burgemeester en schepenen de uitvoering van een bepaalde regel heeft
opgedragen aan de burgemeester, kan de burgemeester deze opdracht
overdragen aan de voorzitters van de districten voor zover de regel die de
burgemeester deze opdracht toewees, hem daartoe machtigt.
§ 4. Aangelegenheden betreffende de personeelsformatie van de
gemeente, de tuchtregeling, de gemeentebegrotingen, de gemeenterekeningen
en de gemeentebelastingen kunnen niet in aanmerking komen voor die
bevoegdheidsoverdracht.
§ 5. In afwijking van § 3, kunnen de bevoegdheden van de
burgemeester inzake politieaangelegenheden niet in aanmerking komen voor
bevoegdheidsoverdracht aan de voorzitters van de districten.
§ 6. Bij de toewijzing van de bevoegdheden moeten alle districten op
een gelijke wijze behandeld worden. De gemeentelijke overheden zorgen
ervoor dat het personeel en de financiële middelen die de districten
op grond van de artikelen 346 en 347 van deze wet, ter beschikking gesteld
worden, in overeenstemming zijn met de bevoegdheden die hem toevertrouwd
worden.
Art. 341. Indien naar het oordeel van de gemeenteraad een stedelijk belang
in het district voorzieningen vordert waaromtrent de districtsraad op
grond van artikel 340 bevoegd is, verleent deze aan de uitvoering daarvan
medewerking zoals door de gemeenteraad in zijn desbetreffende besluit is
bepaald.
De districtsraad neemt daartoe alle uitvoeringsbesluiten.
Tot de in het eerste lid bedoelde medewerking is de districtsraad gehouden
onmiddellijk nadat hem het besluit van de gemeenteraad is medegedeeld.
Wordt de districtsraad de medewerking geweigerd, dan start een
overlegprocedure waarin een reglement voorziet dat door de gemeenteraad
wordt opgesteld. Eindigt deze overlegprocedure niet met een consensus, dan
kunnen burgemeester en schepenen voorzien in de uitvoering van de
beslissing van de gemeenteraad door het gebruik van de daartoe op de
begroting van het district ingeschreven kredieten. Dit geschiedt eerst
nadat de districtsraad zijn weigering aan het gemeentebestuur heeft
kenbaar gemaakt. Het daartoe strekkende besluit wordt genomen in de eerste
vergadering van de districtsraad volgend op de mededeling van het besluit
van de gemeenteraad. Het niet-verlenen van antwoord vanwege de
districtsraad in de eerste vergadering volgend op de mededeling van het
besluit van de gemeenteraad wordt beschouwd als een weigering.
Bij hoogdringendheid die uitdrukkelijk gemotiveerd wordt of in geval van
dwingende en onvoorziene omstandigheden, kan de gemeenteraad, in
afwachting van het eerste tot en met het vierde lid, het college van
burgemeester en schepenen de uitvoering van de nodige voorzieningen
opdragen, ook al behoren deze tot de bevoegdheid van een districtsraad.
Art. 342. De artikelen 118, 119 en 120 en 120bis zijn eveneens van
toepassing op de districtsraden met dien verstande dat :
1° ook de gemeenteraad met toepassing van artikel 118 een voorafgaand
onderzoek kan voorschrijven;
2° reglementen en politieverordeningen eveneens niet strijdig mogen
zijn met de besluiten van het schepencollege en de gemeenteraad. De
politieverordeningen moeten bovendien goedgekeurd worden door de
gemeenteraad vooraleer zij van toepassing kunnen zijn.
3° in de tekst het woord « gemeenteraad » moet
verstaan worden als « districtsraad » en het woord « gemeente »
als « district ».
Art. 343. Benevens de beslissingsbevoegdheden waarover de districtsraad
beschikt op grond van deze wet, heeft de districtsraad ook een algemene
adviesbevoegdheid voor alle aangelegenheden die betrekking hebben op het
district.
Art. 344. § 1. Het bureau van de districtsraad is belast met :
1° het beheer van de inrichtingen die door het district werden
opgericht;
2° de leiding van de werken van het district.
§ 2. Het schepencollege kan de bureaus van de districten belasten met :
1° het beheer van gemeentelijke inrichtingen die in het district
gelegen zijn;
2° de vaststelling van de rooilijnen, met inachtname van de
bepalingen van artikel 113, 6°;
3° het beheer van eigendommen van de gemeente die in het district
gelegen zijn;
4° het doen onderhouden van buurtwegen en waterlopen, met inachtname
van de bepalingen van artikel 123, 11°.
§ 3. De artikelen 125 en 126 zijn van overeenkomstige toepassing op
het bureau van de districtsraad, met dien verstande dat de voorzitter
optreedt in de plaats van de burgemeester en dat het college van
burgemeester en schepenen wordt vervangen door het bureau.
Art. 345. Elke districtsraad doet een voorstel voor een eigen
personeelsformatie die rekening houdt met de eigen behoeften en die als
zodanig deel uitmaakt van de door de gemeenteraad voor de gehele gemeente
vastgestelde personeelsformatie. De districtsraad doet voorstellen doch de
uiteindelijke beslissingsbevoegdheid blijft bij het gemeentebestuur.
Na goedkeuring van de personeelsformatie door de gemeenteraad wordt het
personeel voor de districten ter beschikking gesteld door het college van
burgemeester en schepenen.
Deze personeelsleden, die tewerkgesteld zijn in de districtsbesturen,
blijven deel uitmaken van het gemeentelijk personeelsbestand en zij hebben
het recht om binnen de gestelde voorwaarden mee te dingen voor andere
ambten. Het toezicht zoals bepaald in artikel 123, 10°, van de nieuwe
gemeentewet ten aanzien van het aan het district geaffecteerde personeel,
wordt uitgeoefend door het bureau van de districtsraad.
De gemeentelijke organen blijven bevoegd in tuchtaangelegenheden, zij
treden op na voorafgaandelijk advies van het bureau van de districtsraad.
Art. 346. De gemeenteraad bepaalt de criteria op grond waarvan jaarlijks
een algemene dotatie en/of specifieke dotaties uit de gemeentebegroting
worden verstrekt aan de districten.
Art. 347. De districtsraden moeten steeds vooraf advies uitbrengen over de
manier waarop de financiering van de districten moet gebeuren.
Art. 348. De bepalingen betreffende de begrotingen en rekeningen van de
gemeenten zijn van toepassing op de begrotingen en de rekeningen van de
districten; in het bijzonder :
gebeuren de vastleggingen en de betalingsopdrachten binnen de goedgekeurde
begrotingen van het district door het bureau van het district;
staat de plaatselijke ontvanger in verband met bevoegdheden van de
districtsraad of het bureau van de districtsraad onder het gezag van het
bureau van de districtraad;
is artikel 99, § 2, van overeenkomstige toepassing op de goedkeuring
van de begroting en de jaarrekening van de districtsraad, met dien
verstande dat de gemeenteraad moet vervangen worden door de districtsraad;
is artikel 136bis van overeenkomstige toepassing, met dien
verstande dat de ontvanger ook door het bureau van de districtsraad kan
worden gehoord over al de aangelegenheden die een financiële of
budgettaire weerslag hebben met betrekking tot het bestuur van het
district;
zijn de artikelen 240 en 241 van overeenkomstige toepassing op de
rekeningen en de begrotingen van de districten, met dien verstande dat de
gemeenteraad moet worden vervangen door de betreffende districtsraden
waarbij de maand oktober in artikel 241, § 1, moet worden vervangen
door de maand september;
is artikel 242 van overeenkomstige toepassing op de begrotingen en de
rekeningen van de districten, waarbij de neerlegging op het districtshuis
gebeurt en waarbij het bureau van het district voor de aanplakking zorgt;
is artikel 252 over het begrotingsevenwicht van overeenkomstige toepassing
op de begrotingen van de districten.
Art. 349. De voorzitters van de districtsraden kunnen door het college van
burgemeester en schepenen voor overleg worden samengeroepen telkens de
toestand dit vereist. Zulk overleg is alleszins verplicht jaarlijks voor
het opmaken van de gemeentebegroting evenals voor de vaststelling van de
personeelsformatie die ter beschikking wordt gesteld van de
districtsraden. Met het oog op dit overleg vormen de voorzitters
gezamenlijk de conferentie van de voorzitters.
Art. 350. De districtsraad heeft het recht om mits naleving van het door
de gemeenteraad aangenomen huishoudelijk reglement punten toe te voegen
aan de agenda van de gemeenteraad, voor zover die betrekking hebben op die
zaken van gemeentelijk belang die tot zijn bevoegdheid behoren.
Art. 351. De artikelen 318 tot 329 betreffende de gemeentelijke
volksraadpleging zijn van toepassing voor de districtsraden, voor zover
het over aangelegenheden van gemeentelijk belang gaat die tot hun
bevoegdheid behoren. In deze artikelen treden de districtsraad en het
bureau op in de plaats van de gemeenteraad en van het college van
burgemeester en schepenen. »
De Voorzitter. - De heer Boutmans heeft ingediend een
amendement (nr. 1) dat ertoe strekt :
A. Paragraaf 1 van het voorgestelde artikel 331 NGW aan te vullen
met een tweede lid, luidende :
« Nochtans, voor zover de Grondwet het toestaat, maken alle
meerderjarige bewoners deel uit van het kiescollege en zijn zij ook
verkiesbaar. »
B. Het voorgestelde artikel 331 NGW aan te vullen met een §
5, luidende :
« De Koning bepaalt de nadere regelen ter uitvoering van deze
bepalingen. »
De heer Boutmans (Agalev). - In het vooruitzicht van de
komende grondswetwijziging willen wij de mogelijkheid om kiesrecht te
verlenen aan alle inwoners van de gemeente zo breed mogelijk maken.
- De stemming over het amendement en het artikel wordt aangehouden.
- De overige artikelen van het wetsvoorstel worden zonder opmerkingen
aangenomen.
VOORSTEL VAN BIJZONDERE WET TOT BEPERKING VAN DE
CUMULATIE VAN HET MANDAAT VAN LID VAN DE VLAAMSE RAAD, VAN DE FRANSE
GEMEENSCHAPSRAAD, VAN DE WAALSE GEWESTRAAD, VAN DE BRUSSELSE
HOOFDSTEDELIJKE RAAD EN DE RAAD VAN DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP MET ANDERE
AMBTEN (van de heer Philippe Busquin cs.);
WETSVOORSTEL TOT BEPERKING VAN DE CUMULATIE VAN
HET MANDAAT VAN FEDERAAL PARLEMENTSLID EN EUROPEES PARLEMENTSLID MET
ANDERE AMBTEN (van de heer Philippe Busquin cs.);
WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN DE WET VAN 6
AUGUSTUS 1931 HOUDENDE VASTSTELLING VAN DE ONVERENIGBAARHEDEN EN
ONTZEGGINGEN BETREFFENDE DE MINISTERS, GEWEZEN MINISTERS EN MINISTERS VAN
STAAT, ALSMEDE DE LEDEN EN GEWEZEN LEDEN VAN DE WETGEVENDE KAMERS TENEINDE
EEN AANTAL NIEUWE ONVERENIGBAARHEDEN EN ONTZEGGINGEN ALSOOK NIEUWE
VERPLICHTINGEN INZAKE DE INDIENING VAN EEN LIJST VAN MANDATEN, AMBTEN EN
BEROEPEN VAST TE STELLEN (van de heren Eddy Boutmans et José
Daras);
WETSVOORSTEL TOT BEPERKING VAN DE CUMULATIE VAN
HET AMBT VAN BESTENDIG AFGEVAARDIGDE MET ANDERE AMBTEN EN TOT
HARMONISERING VAN HET FINANCIEEL EN FISCAAL STATUUT VAN DE BESTENDIG
AFGEVAARDIGDE (van de heer Philippe Busquin cs.);
WETSVOORSTEL BETREFFENDE DE BURGERRECHTELIJKE EN
STRAFRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN BURGEMEESTERS EN SCHEPENEN (van de
heer Philippe Busquin cs.);
WETSVOORSTEL TOT VERBETERING VAN HET STELSEL VAN
POLITIEK VERLOF VOOR GEMEENTERAADSLEDEN, PROVINCIERAADSLEDEN,
BURGEMEESTERS EN SCHEPENEN IN DE OPENBARE EN DE PARTICULIERE SECTOR (van
de heer Philippe Busquin cs.);
WETSVOORSTEL STREKKEN OM DE WET VAN 18 SEPTEMBER
1986 TOT INSTELLING VAN HET POLITIEK VERLOF VOOR DE PERSONEELSLEDEN VAN DE
OVERHEIDSDIENSTEN AAN TE PASSEN AAN DE HERVORMING DER INSTELLINGEN (van de
heer José Daras cs.);
WETSVOORSTEL TOT VERBETERING VAN DE
BEZOLDIGINGSREGELING EN VAN HET SOCIAAL STATUUT VAN DE LOKALE VERKOZENEN
(van de heer Philippe Busquin cs.)
Algemene bespreking
Mevrouw Jeanmoye (PSC), verslaggever (in het Frans). - De
verschillende wetsvoorstellen die wij thans bespreken, strekken ertoe de
kwaliteit van de democratische beleidsvoering te waarborgen en de burger
een gelijke toegang te garanderen in zijn betrekkingen met de
instellingen.
Ik zal alleen dieper ingaan op de wetsvoorstellen tot beperking van de
cumulatie van het mandaat van lid van een parlementaire vergadering met
andere ambten. De heer Pinoie zal de overige voorstellen behandelen.
Voorzitter : de heer Moens, ondervoorzitter
Mevrouw Leduc en de heer Vergote waren van mening dat de federale wetgever
zijn bevoegdheden overschrijdt wanneer hij de cumulatie van ambten regelt
voor de leden van de raden van de deelgebieden die over constitutieve
autonomie beschikken. Zij hebben gevraagd om over die bevoegdheidskwestie
het adviesvan de Raad van State in te winnen. Dat verzoek is afgewezen,
aangezien de overige leden van de commissie ervan uitgingen dat de
bijzondere wetgever gemachtigd is om de onverenigbaarheden waarin de wet
van 8 augustus 1980 voorziet uit te breiden. Niets belet de gewestelijke
raden om aanvullende onverenigbaarheden in te voeren.
De wetsvoorstellen betreffende de cumulatie van mandaten strekken ertoe de
cumulatie van inkomens maar ook de cumulatie van bevoegdheden te beperken.
De overleggroep-Langendries heeft afgezien van het schrappen van de
mogelijkheid voor een parlemenslid om in een lokaal uitvoerend orgaan een
rol te spelen omdat het belangrijk is dat het parlement bestaat uit mensen
die met de plaatselijke realiteit voeling hebben.
Beroepsactiviteiten buiten de openbare sector worden in deze
wetsvoorstellen niet geviseerd. De inkomens uit zulke activiteiten worden
dan ook niet meegerekend voor de beperking van de vergoedingen die aan een
politiek mandaat zijn verbonden. Over het begrip bezoldigd uitvoerend
mandaat zijn vele vragen gesteld. Aan het eind van de bespreking heeft men
geconcludeerd dat dit begrip geen betrekking heeft op mandaten die
inherent zijn aan een ambt, noch op mandaten uitgeoefend in een raadgevend
orgaan, noch op onbezoldigde mandaten. De wetsontwerpen hebben wel
betrekking op de mandaten uitgeoefend als vertegenwoordiger van de Staat,
een Gemeenschap, een Gewest, een provincie of een gemeente indien dat
mandaat een zekere macht verleent of indien het gaat om gewone mandaten
waaraan een vergoeding van meer dan 20 000 frank per maand is
verbonden.
Verscheidene amendementen tot uitbreiding van het verbod op cumulatie of
tot invoering van een lijst met functies waarvan de cumulatie voor
parlementsleden verboden wordt, zijn niet aangenomen.
Toch zijn sommige amendementen aangenomen. Het eerste, ingediend door de
heer Istasse, strekt ertoe de bepaling betreffende de Duitse
Gemeenschapsraad op te heffen in het voorstel van de bijzondere wet tot
beperking van de cumulatie van het mandaat van lid van de onderscheiden
gemeenschaps- en gewestraden. De Duitse Gemeenschapsraad werd immers niet
geraadpleegd, hoewel zulks nodig is voor elke wijziging van de wet
betreffende die gemeenschap. Het tweede amendement ingediend door mezelf
en medeondertekend door drie andere fracties, is eenparig aangenomen. Het
betreft artikel 2 van het wetsvoorstel tot beperking van de cumulatie van
het mandaat van federaal parlementslid en Europees parlementslid met
andere ambten. Door dat amendement wordt de reikwijdte van de
onverenigbaarheden van artikel 2 verduidelijkt door te stellen dat het
alleen gaat om federale overheidsbesturen en om autonome
overheidsbedrijven die van de federale overheid afhangen.
De filosofie van de wet van 1931 bestaat er immers in te beletten dat het
parlementslid zichzelf moet controleren. De reikwijdte daarvan moet hier
worden geïnterpreteerd omdat ze tot uiteenlopende interpretaties
aanleiding heeft gegeven.
Overigens is de kwestie van de voordelen in natura die de bestendige
gedeputeerden genieten een onderdeel van de interne organisatie van de
provincies.
De drie wetsvoorstellen zouden in werking moeten treden na de volgende
parlementsverkiezingen voor de parlementsleden en na de volgende
provincieraadsverkiezingen voor de bestendige gedeputeerden. In de
commissie zijn die voorstellen door de negen aanwezige leden eenparig
aangenomen. (Applaus.)
De heer Pinoie (SP), verslaggever. - De bespreking over
het wetsvoorstel betreffende de burgerrechtelijke aansprakelijkheid en de
strafrechtelijke verantwoordelijkheid van burgemeesters en schepenen
spitste zich vooral toe op het voorgestelde algemeen plafond van 1/10 000
van de gewone ontvangsten van de gemeente voor wat betreft het bedrag van
de geldboete dat voor rekening van de gemeente komt. De bespreking leidde
tot het indienen van een amendement dat ertoe strekt het in artikel 3
voorziene criterium te vervangen door een vast bedrag van 500 frank
verhoogd met de opdeciemen. Dit amendement werd eenparig aangenomen. Een
amendement op artikel 4 dat ertoe strekt een verzekering voor
rechtsbijstand op te leggen werd eveneens eenparig aangenomen. Een
amendement op artikel 3 dat uitdrukkelijk bepaalt dat de gemeenten enkel
burgerrechterlijk aansprakelijk zijn voor onopzettelijke misdrijven van
burgemeesters en schepenen wanneer ze als organen van de gemeente
optreden, werd eenparig verworpen. Het geamendeerde wetsvoorstel werd
eenparig aangenomen.
Tijdens de algemene bespreking van het wetsvoorstel tot verbetering van
het stelsel van politiek verlof voor gemeenteraadsleden,
provincieraadsleden, burgemeesters en schepenen in de openbare en de
particuliere sector werd door een lid de bevoegdheid van de federale
wetgever betwist inzake de regeling van het politiek verlof voor
gemeenschaps- en gewestraden.
Voor de meerderheid van de commissieleden was het duidelijk dat de thans
voorgestelde wijzigingen enkel gelden voor die overheidsdiensten waarvoor
de federale wetgever bevoegd is. Het voorstel om het advies van de Raad
van State in te winnen werd dan ook verworpen. Op artikel 7 werd een
amendement ingediend teneinde het aantal dagen vrijstelling van dienst en
het aantal dagen facultatief verlof voor gemeenteraadsleden in gemeenten
met meer dan 80 000 inwoners te verdubbelen. Na de bespreking trokken
de indieners hun amendement in.
Er werd afgesproken dit amendement samen met het wetsvoorstel tot
wijziging van de wet van 19 juli 1996 tot instelling van een verlof voor
de uitoefening van een politiek mandaat en het wetsvoorstel tot
verbetering van het stelsel van politiek verlof voor gemeenteraadsleden,
provincieraadsleden, burgemeesters en schepenen in de openbare en de
particuliere sector voor te leggen aan de werkgroep-Busquin teneinde een
politiek akkoord over deze voorstellen te bereiken. Het geamendeerde
wetsvoorstel werd eenparig aangenomen. Door deze goedkeuring vervalt het
wetsvoorstel ingediend door de heer Daras.
Het wetsvoorstel tot verbetering van de bezoldigingsregeling en van het
sociaal statuut van de lokaal verkozenen bepaalt het minimum en het
maximum van de presentiegelden van de gemeenteraadsleden. De wedden van
burgemeesters en schepenen worden door de Koning vastgesteld.
Tenslotte wordt een oplossing gegeven voor burgemeesters en schepenen die
niet krachtens een ander sociaal of beroepstatuut zijn beschermd. Het
amendement om de voorgestelde beschermingsbepaling vroeger in werking te
laten treden werd in de commissie eenparig aangenomen. Het gemandeerde
wetsvoorstel werd eveneens eenparig aangenomen.
Nu ga ik over tot het standpunt van de SP-fractie. Deze wetsvoorstellen
zijn de vruchten van een politiek akkoord bereikt in de
overleggroep-Langendries. De SP-fractie zal deze wetsvoorstellen dan ook
goedkeuren.
De regeling van het politiek verlof voor personeelsleden in
overheidsdiensten verbetert voor gemeenteraadsleden, burgemeesters en
schepenen. Voor de verkozenen die werkzaam zijn in de particuliere sector,
worden slechts twee bepalingen voorzien : de verloven kunnen worden
opgesplitst en de arbeidsovereenkomst kan worden opgeschorst voor de
uitoefening van een uitvoerend mandaat. Aan het aantal dagen verlof wordt
voor laatstgenoemden niets veranderd. Er bestaat dus een groot onevenwicht
ten opzichte van de verbetering voor verkozenen die werkzaam zijn in de
overheidsdiensten. De SP rekent erop dat ook hier een verbetering wordt
aangebracht.
Na de tweede wereldoorlog begon de in de vorige eeuw ontloken
democratisering haar vruchten af te werpen. De wet tot instelling van een
verlof voor een politiek mandaat van 1976 is daar een onderdeel van. De
jongste jaren is de democratisering enigszins gestagneerd en worden
politieke instellingen en mandatarissen voortdurend onder vuur genomen.
Het beste antwoord daarop is een radicale democratisering en openheid.
Wie als werknemer in een economisch ondergeschikte positie verkeert kan
zonder dwingend optreden van de overheid niet aan een democratisch
besluitvormingsproces deelnemen. Vandaar dit voorstel om het politiek
verlof uit te breiden tot werknemers uit de particuliere sector. Het
voorstel dat ik samen met collega Hostekint in juni 1995 heb ingediend zal
nu ook voorgelegd worden aan de werkgroep Busquin. Het strekt tot
uitbreiding van het aantal dagen politiek verlof voor werknemers in de
particuliere sector en tot afschaffing van de afhouding van maximaal de
helft van de presentiegelden om de werkgever te vergoeden voor het
politiek verlof van zijn werknemer.
Zopas werd een amendement rondgedeeld waarbij het inkomen van een
mandataris die van een vervangingsinkomen leeft, wordt aangevuld met een
vergoeding boven het thans geldende plafond. De SP schaart zich achter dit
amendement en hoopt dat het ook naar de werkgroep-Busquin zal worden
overgezonden. (Applaus.)
De heer Foret (PRL-FDF) (in het Frans). - Aan het einde
van deze zitting kunnen wij de versnelde democratisering van het Belgische
politiek systeem toejuichen. In slechts enkele maanden zal het parlement
zeer belangrijk wetgevend werk hebben gerealiseerd om de burgers een
nieuwe visie te geven van hun openbare mandatarissen.
Vandaag zullen wij dan, door de goedkeuring van nieuwe voorstellen, nog
een stap zetten die de burger dichter bij het beleid brengt.
De huidige voorstellen vloeien rechtstreeks voort uit de Staten-generaal
van de democratie. De algemene strekking ervan zou zoveel mogelijk mensen
in staat moeten stellen een verkiesbaar ambt uit te oefenen, vooral in de
gemeenten en de provincies. Daartoe komen twee opties in aanmerking :
enerzijds, het opleggen van een drastische beperking van de cumulatie van
mandaten en anderzijds een herwaardering van het geldelijk en sociaal
statuut van de locale mandatarissen.
De ingestelde regeling beklemtoont de ware aard van het parlementaire
mandaat. Door deze bepaling zal het aantal uitstekende
volksvertegenwoordigers of senatoren-burgemeesters in onze assemblees niet
afnemen, maar zullen deze ambten verdeeld worden over een groter aantal
burgers die zich actief willen inzetten voor de uitoefening van een
openbaar ambt.
Ik ben verheugd over de bepalingen met betrekking tot de burgerlijke en
strafrechtelijke aansprakelijkheid van burgemeesters en schepenen. De
persoonlijke aansprakelijkheid van de burgemeesters en de schepenen wordt
meer en meer ingeroepen, wat een belangrijke rem kan betekenen op
initiatieven en vernieuwing in het gemeentelijke beheer, en dit ten nadele
van de bevolking. Volgens mij komen de ontworpen teksten voldoende
tegemoet aan deze bezorgdheid door de gemeente inspraak te verlenen
wanneer de burgerlijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt
ingeroepen.
Een derde verwezenlijking van de Staten-generaal van de democratie is de
herwaardering van het geldelijk en sociaal statuut van de lokale
mandatarissen. De enige kleine gemeenten zijn die met een laag
bevolkingsaantal. Dat de herwaardering vooral geschiedt ten gunste van
gemeenten met minder dan 50 000 inwoners lijkt mij billijk. Er was
een groot verschil in wedde tussen de burgemeesters en schepenen van grote
gemeenten en die van hun collega's van kleinere gemeenten. Door de
voorstellen van vandaag wordt de financiële inspanning op de juiste
plaats geleverd.
De instelling van nieuwe faciliteiten voor de uitoefening van een politiek
mandaat door meer mogelijkheden van politiek verlof, zowel in de privé-
als in de overheidssector, loopt parallel met de geldelijke herwaardering.
Thans haken te veel kandidaten af die hun bevoegdheid en hun goede wil ter
beschikking willen stellen door de uitoefening van een gemeentelijk of
provinciaal mandaat. Mag men het risico lopen om zijn beroepsactiviteiten
in de schaal te werpen voor een slecht betaald mandaat dat te veel zorgen
en tijd vergt ? Met de nieuwe wetgeving zal minder worden geaarzeld.
Ik wens nog even terug te komen op het amendement dat op initiatief van de
vertegenwoordigers van de Duitstalige Gemeenschap in de ontwerptekst is
ingevoegd. De gemeentelijke en provinciale raadsleden kregen twee
verlofdagen per maand voor de uitoefening van hun mandaat, terwijl een
parlementslid van de Duitstalige Gemeenschap slechts één dag
kreeg. Dat was een ongerijmdheid die door het amendement van de
PRL-FDF-fractie kan worden voorkomen.
Deze anomalie, die gelukkig werd gecorrigeerd, moet ons ertoe aanzetten de
precieze situatie van de politieke vertegenwoordigers van de Duitstalige
gemeenschap nauwkeurig te onderzoeken, wat de toegelaten cumulatie
betreft. Ik heb met genoegen vastgesteld dat de indieners van de teksten
binnenkort opnieuw aan het werk zullen gaan.
De zes voorstellen die wij vandaag bespreken vormen een nieuwe stap naar
het herstel van het democratische gehalte van onze maatschappij, wat
mogelijk wordt dankzij de gezamenlijke inspanningen van een aantal
politieke formaties zonder partij-politieke bijbedoelingen.
Vooral de gemeenten zullen voordeel halen uit deze nieuwe manier van
politiek bedrijven. Dit is een goede zaak, want het lokale niveau is de
basiseenheid van ons democratisch systeem.
Voor de PRL/FDF is de aanneming van deze teksten geen eindpunt. Wij moeten
onze inspanningen voortzetten om concrete gestalte te geven aan het nieuwe
politieke bewustzijn dat de Belgische bevolking van ons verwacht.
De PRL/FDF zal daar actief aan meewerken en zal de zes voorstellen dus
goedkeuren. (Applaus van talrijke leden.)
Mevrouw Leduc (VLD). - Ik wil eerst uiting geven aan
mijn ontevredenheid omdat de regering niet aanwezig is. Dit getuigt van
een zeker misprijzen voor de Senaat.
De heer Erdman (SP). - Hoewel ik niet optreed als
verdediger van de regering, wil ik er toch op wijzen dat als de Senaat
wetsvoorstellen bespreekt, de aanwezigheid van de regering niet vereist
is. De regering moet de werkzaamheden van de Senaat dragen in de andere
Kamer als de voorstellen ontwerpen zullen zijn. De afwezigheid van de
regering is daarentegen een blijk van vertrouwen in de goede werking van
de Senaat.
Mevrouw Leduc (VLD). - Namens de VLD-fractie protesteer
ik tegen de wijze waarop de voorstellen in de commissie werden behandeld.
De teksten moesten kost wat kost worden goedgekeurd. Een verzoek tot
raadpleging van de Raad van State werd zonder meer weggestemd.
De onverenigbaarheden, de sociale en de financiële positie van de
lokale mandatarissen en hun aansprakelijkheid, zijn reeds lang onderwerp
van discussie. Het debat over het statuut van de plaatselijk verkozenen
mag dan ook niet enkel worden gevoerd vanuit het financieel en sociaal
zekerheidsaspect.
Willen we hun rechtspositie regelen, dan moeten we eerst een duidelijke
visie hebben op hun functieomschrijving. Dit ontbreekt nog volledig. Te
veel schepenen stellen zich op als het diensthoofd van hun administratie.
Een goed bestuur veronderstelt een ruime delegatie van bevoegdheden naar
de ambtenaren.
Ik ben het er niet mee eens dat dit onderwerp het voorwerp moet zijn van
een ander debat. De taakinvulling van een uitvoerend mandaat houdt nauw
verband met de problematiek van de onverenigbaarheid tussen politieke
mandaten onderling en met andere functies. Daarom moet een duidelijke
tijdsbestendigheidsnorm worden vastgelegd. Het gaat daarbij niet enkel om
een cumul van politieke mandaten, maar ook over andere vormen van cumul
tussen een politiek mandaat enerzijds en een andere baan anderzijds. Enkel
in een beperkt aantal gevallen kan een lokaal politiek mandaat
gecombineerd worden met een ander werk. De vraag rijst dan ook of
topambtenaren, zonder politiek verlof te nemen, hun functie kunnen
combineren met een lokaal uitvoerend mandaat.
Deze redenering is ook van toepassing voor de federaal en gewestelijk
verkozenen die hun mandaat combineren met een baan in de privé-sector.
Het meest lovenswaardige is dat de voorstellen aandacht besteden aan het
statuut van de raadsleden, ook voor de gewone gemeenteraadsleden.
De vergoeding zal eindelijk in verhouding staan tot de inzet en de kosten
van de actieve raadsleden. Ook de werkvoorwaarden worden verbeterd vermits
de mogelijkheden tot politiek verlof worden uitgebreid.
Alle geïnteresseerde burgers moeten de mogelijkheid krijgen om
gedurende enkele jaren politiek actief te zijn. Dit kan slechts als er een
volledig cumulverbod komt of, in een eerste fase, een verbod tussen een
verkozen en een uitvoerend orgaan. De VLD zal daartoe de nodige
amendementen indienen.
Volgens het Hof van Cassatie zijn niet enkel de burgemeesters en de
schepenen, maar ook de gemeenteraadsleden onderworpen aan de regels van de
delictuele aansprakelijkheid uit het Burgerlijk Wetboek. Zij zijn echter
niet gevat door het voorstel. Dit voorstel dreigt overigens de
rechtsonzekerheid in de hand te werken. Daarom wilden wij het advies van
de Raad van State inwinnen.
Ik ben verrast door de houding van diegenen die in andere omstandigheden
de federale loyauteit verdedigen wanneer zij de bescherming van een
Gemeenschap of Gewest voor ogen hebben. De Grondwet kent het Vlaamse en
het Waalse Gewest in een beperkt aantal aangelegenheden de constitutieve
autonomie toe.
Volgens artikel 24bis, § 3, van de bijzondere wet van 8
augustus 1980 komt het aan de Vlaamse Raad en de Waalse Gewestraad toe om
bijkomende onverenigbaarheden in te stellen. Ik betwist dan ook de
stelling van de indieners dat de bijzondere wetgever op dit domein nog de
vrije hand heeft. Mocht dit zo zijn, dan verwordt de constitutieve
autonomie in deze materie tot een dode letter. Dit betaamt geenszins en
getuigt van weinig respect voor de geest van de staatshervorming.
Om al deze redenen zal de VLD de voorstellen niet goedkeuren behalve het
voorstel dat een gunstiger regime invoert voor de gemeenteraadsleden. (Applaus
bij de VLD.)
Mevrouw Thijs (CVP). - Al jaren spreekt men over de
herwaardering van het lokaal mandaat. Het moet er nu maar eens van komen.
De CVP onderschrijft de uitgangspunten van de voorstellen. Het doel moet
zijn dat alle bevolkingsgroepen zo goed mogelijk worden vertegenwoordigd.
Remmende factoren moeten worden weggewerkt.
Er bestaat reeds lang nood aan een coherent statuut voor de lokale
mandatarissen. Vooral de vergoedingen zijn allang niet meer aangepast.
Vele mandarissen worden gestraft door hun onbeschermd statuut. Daarom
moeten het fiscale en het sociale statuut worden aangepast en het politiek
verlof worden uitgebreid. Vooral de verbetering van het statuut van de
gemeenteraadsleden is een dringende zaak zowel qua vergoeding als qua tijd
die aan het mandaat kan worden besteed als qua werkomstandigheden.
Gemeenteraadsleden worden nu zeer slecht vergoed. Nochtans worden de taken
steeds omvangrijker en complexer. Het is positief dat nu twee aspecten
beter worden geregeld, namelijk de financiële situatie en de
uitbreiding van het politiek verlof. Voor de vergoedingen worden grenzen
vastgelegd maar binnen die grenzen blijven de gemeenten autonoom. De
vergoedingen gelden zowel voor de raad als voor de commissies. We moeten
rekening houden met de fiscale gevolgen van deze herwaardering waardoor
sommigen zelfs minder zouden krijgen dan nu. De regeling van het politiek
verlof zou moeten worden uitgebreid naar de particuliere sector en is in
de grote steden eigenlijk ontoereikend. Maar daarover bestaat nog geen
akkoord.
Ook de faciliteiten inzake omkadering en kosten moeten nog worden
geregeld. Voor de uitvoerende mandaten worden een geldelijk en sociaal
statuut aangepast, komt er een regeling voor de aansprakelijkheid en een
uitbreiding van het politiek verlof. Ook deze aanpassingen waren nodig ter
verhoging van de kwaliteit. Een verhoging van de wedde was nodig om de
toegang tot deze ambten voor iedereen te waarborgen. Ook hier zou het
politiek verlof moeten worden uitgebreid naar de particuliere-sector.
De bestaande discriminaties tussen mandatarissen met een gewoon
beroepsinkomen enerzijds en een vervangingsinkomen anderzijds moeten
worden aangepakt, evenals de nog bestaande discriminaties in sommige
gevallen inzake sociaal statuut. De CVP heeft terzake reeds initiatieven
genomen via mevrouw de Bethune en de heer Breyne maar de Raad van State
heeft hiertegen bezwaren geuit. Daarom werden amendementen ingediend
inzake de behandeling van vervangingsinkomens voor de overgangsperiode.
Die werden ingetrokken met de belofte dat de Kamer dit probleem zou
regelen bij de behandeling van deze voorstellen.
Een ander aspect is de nood aan en het recht op vorming. Inzake
onverenigbaarheden is het voorstel tot beperking van de cumulatie van
mandaten toe te juichen. In dit verband pleiten sommigen voor een totaal
verbod van de cumul tussen een parlementair mandaat en een uitvoerig
gemeentelijk mandaat. Nochtans kan de vermenging van beide mandaten de
mandataris dichter bij de burger brengen.
Het gaat om een globaal akkoord met vele positieve punten. Voor sommige
aspecten blijft bijschaving mogelijk en ik hoop dat dit in de toekomst zal
gebeuren. (Applaus bij de meerderheid.)
De heer Istasse (PS) (in het Frans). - Deze
wetsvoorstellen vinden hun oorsprong in de « Staten-generaal
voor de democratie » waar gedurende anderhalf jaar werd gezocht
naar middelen om de kloof tussen burger en openbare instellingen te
verminderen. Om de toegang tot de verschillende representatieve mandaten
en de efficiënte uitoefening ervan te garanderen waren een aantal
wetswijzigingen nodig. Die zijn van zeer groot belang, aangezien ze ook
betrekking hebben op de bijzondere wetten tot hervorming van de
instellingen.
De uitoefening van de macht heeft alleen dan ten volle betekenis wanneer
ze in optimale omstandigheden geschiedt. De houder van een mandaat moet
het kunnen uitoefenen zonder daarbij gehinderd te worden door bijkomende,
veeleisende of zelfs verlammende taken. Hij moet zich ook voldoende bewust
zijn van het belang van het mandaat zodat hij kan aanvaarden dat hij er
het grootste deel van zijn tijd en energie aan besteedt. Het is dus nodig
gebleken om een bijzondere bescherming tot stand te brengen, niet alleen
voor de mandatarissen maar ook voor de burger, door de burger te
beschermen tegen de nadelige gevolgen van een handeling die de normale
uitoefening van een politiek mandaat te buiten gaat.
Van de zes wetsvoorstellen hebben de eerste drie tot doel de cumulatie van
een politiek mandaat met andere functies te beperken. Een afzonderlijk
voorstel zal binnenkort worden ingediend voor de Duitstalige gemeenschap
aangezien de wet van 31 december 1983 voorziet in een bijzonder
overlegmechanisme met de Raad van deze gemeenschap. De andere voorstellen
strekken ertoe de lokale mandatarissen te herwaarderen, want die zijn
onontbeerlijk voor de goede werking van ons democratisch bestel.
Als algemene regel geldt dat een belangrijk politiek mandaat nog slechts
mag worden gecumuleerd met één ander bezoldigd uitvoerend
mandaat. Op die wijze kan de mandataris zich wijden aan zijn belangrijkste
verbintenissen. Er zullen dus nog altijd parlementsleden zijn die ook
burgemeester of schepen zijn. De parlementaire ervaring heeft immers het
belang aangetooond van de aanwezigheid van ervaren lokale mandatarissen in
de assemblees. De federale parlementaire vergoeding zal overigens als
referentie dienen, aangezien het toegestane inkomen niet hoger mag liggen
dan anderhalf maal de vergoeding van een lid van de Kamer van
volksvertegenwoordigers. Dit alles heeft geen betrekking op mandatarissen
die uit de privé-sector komen. Die moeten zelf verantwoordelijk
optreden want zij moeten in eer en geweten beslissen of ze naast hun
beroep nog een toepassing na de hernieuwing van de betokken mandaten.
Iedereen weet dus waar hij aan toe is als hij zich kandidaat stelt bij de
verkiezingen.
De aansprakelijkheid van burgemeesters en schepenen is thans een zeer
gevoelige zaak geworden. De aansprakelijkheid van deze mandatarissen wordt
immers steeds vaker ingeroepen, wat nadelig lijkt voor het algemeen
belang. Deze mandatarissen zijn immers steeds verscheurd tussen hun wil om
iets te ondernemen en de angst om onterecht te worden vervolgd.
Deze bezorgdheid kan bijzonder remmend werken op de vernieuwing en het
initiatief inzake gemeentelijk beleid en kan demotiverend werken.
De nieuwe aansprakelijkheidsregeling van de lokale mandataris voert een
procedure in waarbij de gemeente inspraak krijgt wanneer de burgerlijke of
strafrechtelijke aansprakelijkheid van de burgemeester of de schepen wordt
ingeroepen. Ze voert ook een regeling in van burgerlijke aansprakelijkheid
voor de geldboetes die worden opgelopen door de niet-recidiverende organen
van de gemeente, voor overtredingen begaan in de uitoefening van hun ambt
en ten belope van een bepaald bedrag. Ze verplicht de plaatselijke
besturen ook zich te verzekeren tegen de burgerlijke aansprakelijkheid van
burgemeesters en schepenen voor fouten begaan in de uitoefening van hun
ambt. De bescherming van de burger is dus verzekerd.
De verbetering van de voorwaarden inzake politiek verlof voor lokale
mandatarissen en de verbetering van hun financieel en sociaal statuut
zullen de aantrekkingskracht van gemeentelijke ambten doen toenemen en
burgers die zich ten dienste willen stellen. Dit begrip van
dienstverlening aan de bevolking is fundamenteel.
De voorstellen die ons vandaag worden voorgelegd vormen een geheel. Het
ene kan niet worden aangenomen zonder de andere. Ze kunnen worden
verbeterd, maar betekenen een belangrijke vooruitgang en komen tegemoet
aan de voorstellen van de « Staten-generaal van de democratie ».
Albert Camus schreef dat de democratie een politieke en sociale oefening
in bescheidenheid is. Het is belangrijk dat deze wijze en relevante
opmerking hier en nu kan worden gevolgd. (Applaus.)
REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN
De Voorzitter. - Ik stel voor de twee vragen om uitleg
die op de agenda van de ochtendvergadering staan samen te voegen met de
vragen voor deze namiddag. Wij zullen proberen ze vóór de
stemmingen te horen. (Instemming.)
- De vergadering wordt om 12.30 uur gesloten.
BERICHTEN VAN VERHINDERING
De heer Goris, wegens andere plichten, en Vandenbroek, om
gezondheidsredenen.