3-43

3-43

Belgische Senaat

3-43

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 12 FEBRUARI 2004 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


In memoriam de heer Arthur Gilson, minister van Staat.

Verzoekschrift

Commissie voor taalinspectie bij het leger

Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Wetsontwerp houdende toekenning van aanvullende voordelen inzake rustpensioen aan personen die werden aangesteld om een management- of staffunctie uit te oefenen in een overheidsdienst (Stuk 3-443) (Evocatieprocedure)

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 42 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren (van mevrouw Christine Defraigne, Stuk 3-300)

Vraag om uitleg van mevrouw Anne-Marie Lizin aan de minister van Werk en Pensioenen over «de regeringsbeslissingen in verband met de langdurig werklozen» (nr. 3-126)

Stemmingen

Regeling van de werkzaamheden

Stemmingen

Vraag om uitleg van mevrouw Christel Geerts aan de minister van Werk en Pensioenen over «de dienstencheques» (nr. 3-132)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Financiën over «de toepassing van het koninklijk besluit van 8 november 1989 op de openbare overnameaanbiedingen en de wijzigingen in de controle op vennootschappen en de noodzakelijke verduidelijkingen» (nr. 3-133)

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven en aan de staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het werk over «het pesten binnen de overheidsbedrijven» (nr. 3-131)

Vraag om uitleg van de heer Christian Brotcorne aan de minister van Middenstand en Landbouw over «de 9,32 miljoen Europese landbouwsubsidies die België moet terugbetalen» (nr. 3-135)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «de bespreking van het jaarlijks verslag van de Regering over de opvolging van de Wereldvrouwenconferentie in Peking in 1995» (nr. 3-121)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «de aandacht voor de gelijke kansen voor mannen en vrouwen op de agenda van het Iers Europees Voorzitterschap» (nr. 3-134)

Vraag om uitleg van de heer Christian Brotcorne aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «de invoering van een bestelsysteem voor alle federale diensten» (nr. 3-130)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de preventieve opsporing van baarmoederhalskanker» (nr. 3-111)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de stijging van het aantal zwaarlijvige tieners in ons land» (nr. 3-122)

Vraag om uitleg van de heer Berni Collas aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de publicatie op het Internet van gecoördineerde teksten in het Duits» (nr. 3-129)

Berichten van verhindering

Bijlage


Voorzitter: de heer Armand De Decker

(De vergadering wordt geopend om 15.15 uur.)

In memoriam de heer Arthur Gilson, minister van Staat.

De voorzitter (voor de staande vergadering). - De Senaat staat vandaag stil bij het overlijden van Arthur Gilson, Minister van Staat en erevolksvertegenwoordiger.

Arthur Gilson overleed op 3 februari jongstleden. Met hem is een man heengegaan die als weinig anderen begaan was met het vreedzame samenleven van de taalgemeenschappen in dit land, een onvermoeibaar en bezielend bruggenbouwer.

Het is allicht vermetel voor te houden dat die voorbestemdheid van Arthur Gilson reeds in zijn prilste levensjaren doorschemert, maar toch: hij werd geboren op 27 februari 1915 in Antwerpen in een Franstalig gezin. Op achtjarige leeftijd volgt hij het ouderlijke gezin naar Brussel en daar, in en rond de hoofdstad, zou hij zich voorgoed vestigen: in Etterbeek, Elsene, Eigenbrakel, Ohain - stuk voor stuk gemeenten op en rond de taalgrens.

Na studies in de filosofie en de rechtsgeleerdheid wordt Arthur Gilson onder de wapens geroepen. Wanneer zijn dienstplicht ten einde loopt, breekt de Tweede Wereldoorlog uit. In 1940 wordt hij als krijgsgevangene naar Nürnberg weggevoerd. Als hij vrijkomt, legt hij voor het Brusselse Hof van Beroep de eed van advocaat af. Hij zou aan de balie verbonden blijven, waar zijn groot talent als redenaar en als pleiter al spoedig beloond werd met de beroemde prijs `Paul Janson'.

In de nadagen van de Tweede Wereldoorlog treedt de politicus Gilson voor het eerst voor het voetlicht. De bakermat van deze politieke roeping ligt bij `La Relève', een politieke denk- en discussiegroep die, onder meer, een belangrijke rol speelde bij de oprichting van de CVP-PSC. Ook andere jonge intellectuelen als Pierre Harmel en Raymond Scheyven vinden in `La Relève' een ideaal forum. In deze uitgelezen denkgroep verfijnt Arthur Gilson zich in de kunst om mensen met uiteenlopende meningen en belangen nader tot elkaar te brengen.

Van meet af aan ontpopt Arthur Gilson zich als politiek denker en doener. Reeds in 1944 - toen de oorlog nauwelijks afgelopen was - is hij raadslid van het Comité van Openbare Onderstand in Etterbeek. Twee jaar later wordt hij in diezelfde gemeente op de PSC-lijst verkozen tot gemeenteraadslid. Twaalf jaar lang oefent hij dat mandaat uit tot hij in 1958 besluit zich in Elsene te vestigen en zich daar te laten verkiezen. Wanneer Arthur Gilson in 1964 de actieve gemeentepolitiek vaarwel zegt, sluit hij een twintigjarig engagement af. Het hoeft geen betoog dat die bedrijvigheid op het lokale bestuursniveau een gedroomd praktijkseminarie vormde voor het ministerambt van Binnenlandse Zaken dat hij enkele jaren later zou bekleden.

Reeds in 1946 maakt Arthur Gilson ook op het nationale forum zijn opwachting. De dertigjarige wordt verkozen tot volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Brussel. Een eerste aandachtspunt van het jonge kamerlid betreft de Europese integratie. Hij zou al spoedig zijn talent en zijn kennis ten dienste stellen van diverse Europese en internationale organisaties. Hij was bijzonder actief bij de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa en bij de Assemblee van de West-Europese Unie. In 1954 is hij ook Belgisch afgevaardigde bij de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties en, een jaar later, bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

Die levendige belangstelling voor internationale betrekkingen maakt van Arthur Gilson een aandachtig deelnemer aan 's lands defensiebeleid. In 1953 heeft hij zitting in de gemengde commissie belast met het verstrekken van advies inzake de duur van de actieve legerdienst. In 1956 zit hij het Belgisch Militair Parlementair Comité van de NAVO voor.

Het sprekerstalent en de dossierkennis van Arthur Gilson blijven niet onopgemerkt en in juni 1958 biedt Gaston Eyskens hem in een homogene CVP-PSC-minderheidsregering de portefeuille van Landsverdediging aan. Nauwelijks een maand later verwerft Arthur Gilson bekendheid als `de man van de 12 maanden', wanneer het Parlement zijn wetsontwerp ter verkorting van de diensttijd van 15 tot 12 maanden goedkeurt.

Bij de verruiming van de regering tot een katholiek-liberaal kabinet behoudt Arthur Gilson zijn ministerfunctie. In het raam van het NAVO-moderniseringsprogramma voert hij verdere legerhervormingen door.

Vanaf 1959 wordt de agenda van de Belgische politiek, en niet in het minst die van Arthur Gilson, beheerst door het onafhankelijkheidsstreven in Kongo. Als Minister van Landsverdediging is hij nauw betrokken bij de onderhandelingen met Kongolese politici aan de beroemde `Ronde tafel'. Intussen werkt hij een plan uit om de veiligheid van de Belgen in het onafhankelijke Kongo te waarborgen. Dan breken de dramatische julidagen van 1960 aan. Op 6 juli 1960 slaat het Kongolese leger aan het muiten. Het leven van veel Belgen loopt gevaar en de regering neemt het besluit gewapenderhand op te treden om de landgenoten te beschermen. Gilson organiseert een luchtbrug waarmee de troepen naar Kongo worden gebracht en vele landgenoten worden gerepatrieerd.

Na de parlementsverkiezingen van 1961 wordt Gilson Minister van Binnenlandse Zaken en van het Openbaar Ambt in de regering Lefèvre-Spaak. Eens te meer wacht hem een netelige en weinig dankbare opdracht: de wettelijke regeling van de taalpolitieke problemen. Het zou zijn politieke levenswerk worden, een taak waarin hij zijn persoonlijk belang wegcijfert ten bate van het staatsbelang. Arthur Gilson dient drie historische wetsontwerpen in: het eerste legt de taalgrens vast en de twee andere regelen het taalgebruik in bestuurszaken en in het onderwijs.

Zelden heeft een wetgevend initiatief zoveel passies verwekt, in het Parlement en in de publieke opinie. De indiening van de taalontwerpen was, gelet op de evolutie van de Vlaams-Waalse verhoudingen, noodzakelijk, maar getuigde niettemin van durf en moed. Gilson was echter een man die vocht voor wat hij als een rechtvaardige zaak zag, en dat laatste gold bij uitstek voor de pacificatie van de communautaire tweespalt. Hij wist zijn ontwerpen door het Parlement te loodsen, al diende hij zich wel neer te leggen bij een grondige amendering, met name van de taalgrenswet. Gilson waarschuwde ervoor dat de overheveling van Komen en Moeskroen naar Henegouwen en van de Voerstreek naar Limburg de taalvrede niet zou waarborgen. De geschiedenis heeft hem stellig geen ongelijk gegeven. Toch is de wet op het taalgebruik in bestuurszaken niet meer weg te denken in de stabilisering van de verhoudingen tussen Vlamingen en Franstaligen.

Tijdens zijn ambt treft hij ook een aantal rationalisatiemaatregelen op gemeentelijk vlak en brengt hij een hervorming van de administratie tot stand.

Bij de parlementsverkiezingen van 1965 wordt Gilson, vanop een onverkiesbaar gewaande dertiende plaats, dankzij zijn talrijke voorkeurstemmen, herkozen tot volksvertegenwoordiger.

Na de verkiezingen van 1968 wordt de beloofde coöptatie van Gilson tot senator niet doorgevoerd. Zo komt een abrupt einde aan de actieve en schitterende politieke loopbaan van Arthur Gilson, een loopbaan die bijna een kwarteeuw beslaat.

Gilson is dan 53, en met de veerkracht en het dynamisme die hem eigen zijn, legt hij zich opnieuw op zijn eerste roeping toe, het ambt van advocaat.

In de leefwereld van Gilson is er evenwel veel meer dan alleen politiek en balie. Twintig jaar doceert hij aan het Institut Catholique des Hautes Études Commerciales te Brussel. Hij maakt deel uit van verschillende politieke denkgroepen en culturele verenigingen en wordt erelid van de Cercle Royal Gaulois. Ook op gezegende leeftijd blijft hij een te duchten tennisser.

De denker Gilson laat de politiek ook na 1968 niet los. In diverse publicaties bezint hij zich over de lokale besturen, de staatshervorming, de democratie.

Velen gaan bij hem te rade en inspireren zich aan zijn bezorgdheid voor de levensvatbaarheid van het land en de politieke structuur die het schraagt. Hij, de architect van de taalgrens, huisde de laatste jaren in een woning die opgetrokken was op zeven meter van de taalgrens. Mijn tuinhek, grapte hij wel eens, is de taalgrens. De symboliek kan niemand ontgaan. Steeds is Arthur Gilson een bemiddelaar gebleven die erkende dat sommige factoren de gemeenschappen van dit land scheiden, doch tevens onvermoeibaar aandacht vroeg voor al wat ze bindt. Hij is altijd een verzoener geweest, die pleitte voor begrip en dialoog, vooral over de taalgrens heen.

Dit talent van verzoener, hartstochtelijk aan België gehecht, heeft Zijne Majesteit de Koning willen erkennen door hem de titel van Minister van Staat te verlenen.

De Hoge Vergadering betuigt zijn hier aanwezige familie haar oprecht medeleven.

(De vergadering neemt een minuut stilte in acht.)

Verzoekschrift

De voorzitter. - Bij brief van 27 januari 2004 heeft de heer M. Verhaegen, burgemeester van Hulshout aan de Senaat overgezonden, een verzoekschrift ter ondersteuning van het actieplan van de Staten-Generaal van burgemeesters en schepenen van het arrondissement Halle-Vilvoorde met betrekking tot de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Commissie voor taalinspectie bij het leger

De voorzitter. - Bij brief van 14 januari 2004 verzoekt de minister van Landsverdediging de Senaat over te gaan tot de aanwijzing van de leden die deel zullen uitmaken van de Commissie voor taalinspectie bij het leger.

Overeenkomstig artikel 31bis van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, bestaat deze commissie uit een voorzitter, een ondervoorzitter en zeven leden, die voor een periode van vier jaar door de Koning benoemd worden.

De voorzitter, de ondervoorzitter en vier leden worden gekozen onder de leden van de Wetgevende Kamers die deel uitmaken van de commissies voor Landsverdediging.

De ondervoorzitter behoort tot een andere assemblee en tot een andere taalgroep dan de voorzitter.

Tijdens de vorige zittingsperiode wezen de Senaat en de Kamer elk drie leden aan.

Het Bureau stelt voor de heren Devolder, Happart en Lionel Vandenberghe aan te wijzen. (Instemming)

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

(Voorzitter: de heer Staf Nimmegeers, eerste ondervoorzitter.)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van mevrouw Clotilde Nyssens aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de invoering van een tariefstructuur voor de erelonen van advocaten en notarissen» (nr. 3-199)

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Volgens de pers heeft de Europese Commissie besloten om stelsels van vaste honoraria en vastgestelde barema's voor vrije beroepen in het algemeen te verbieden. In België bestaan er bij koninklijk besluit vastgestelde barema's voor notariële akten en bij sommige balies hebben de orden van de advocaten indicatieve barema's vastgesteld. De geplande hervormingen met betrekking tot de toegang tot de justitie, of het nu gaat om de mutualisering of om de verhaalbaarheid van de honoraria, zijn moeilijk denkbaar zonder een vorm van tariefstructuur voor deze laatste.

Welk standpunt verdedigt België op Europees niveau wat de toepassing van het concurrentiebeginsel voor de vrije beroepen betreft? Heeft de minister deelgenomen aan de vergaderingen die hierover door de Europese Commissie werden belegd? Is ons stelsel conform het gemeenschapsrecht? Is het koninklijk besluit houdende het tarief van de honoraria voor notarissen verenigbaar met het standpunt van de Europese Commissie? Hoe staat het met de advocaten? Hoe staat het met de ideeën die de minister in haar ontwerpen heeft ontwikkeld?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Het mededingingsrecht is al jaren van toepassing op de vrije beroepen. België is niet tegen dat beginsel gekant, maar die voorschriften mogen geen afbraak doen aan de fundamentele waarden van de vrije beroepen, met name het algemeen belang van de samenleving en niet het individueel profijt.

Het standpunt van de Europese Commissie stemt overeen met de huidige toestand inzake advocatenhonoraria in België. Het indicatieve barema van de nationale orde werd in 1995 afgeschaft precies om tegemoet te komen aan de voorschriften van de Europese wetgeving. In een arrest van 19 februari 2002 heeft het Gerechtshof erkend dat de artikelen 5 en 85 van het Verdrag van de Europese Gemeenschap niet verbieden dat een Lidstaat op basis van een voorstel van een beroepsorde, een wetgeving of een regelgeving goedkeurt tot vaststelling van minima en maxima honoraria.

Ik ben mij ervan bewust dat het ontbreken van vooraf vastgestelde tarieven niet bevorderlijk is voor de duidelijkheid en de transparantie en ik ben er dus voorstander van dat op basis van voorstellen van de orden een niet bindend barema wordt vastgesteld. De invoering van een barema zou mijn inziens de transparantie ten goede komen en nuttig zijn voor de mutualisering van de gerechtelijke risico's.

Momenteel is er in België geen enkele wet die de Koning de bevoegdheid verleent om een barema voor de advocaten vast te stellen. Een barema zou de kostenraming vergemakkelijken en zou kunnen voorkomen dat sommige rechtsonderhorigen afzien van een procedure louter en alleen omdat ze door de mogelijke kosten ervan worden afgeschrikt.

Een raadpleging van een advocaat is meestal een dringende aangelegenheid. Bovendien zijn bij de keuze van een advocaat zijn juridische en menselijke kwaliteiten bepalend, veeleer dan de prijs. De tariefschaal zou wel nuttig zijn in het kader van de mutualisering van gerechtelijke risico's.

Ik zal verder samenwerken met de verschillende orden rond al deze problemen die met elkaar in verband staan: de algemene toegang tot justitie, de invoering van een barema, de zekerheid van de honoraria. Wij hebben daarover van gedachten gewisseld op een congres van de Franstalige Orde van advocaten. Het denkwerk wordt dus voortgezet.

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Als de minister voorstander is van een barema, dan moet ze een besluit uitvaardigen.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - We moeten beginnen met een wetgevend initiatief.

Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Er zal dus een wet komen en daarna zullen de vereiste uitvoeringsbesluiten volgen. Ik stel tot mijn voldoening vast dat u een dergelijk initiatief niet uitsluit.

Mondelinge vraag van mevrouw Christine Defraigne aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de opflakkering van het antisemitisme in België» (nr. 3-201)

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - De laatste jaren is er in België een manifeste opflakkering van antisemitisme. Dat werd trouwens aan de kaak gesteld in het rapport van de Raad van Europa dat twee weken geleden is verschenen. Op datzelfde tijdstip verschenen in de pers berichten over zware incidenten waarvan leden van de joodse gemeenschap in België het slachtoffer waren.

Ook de antisemitische scheldwoorden naar de spelers van een Israëlische ploeg tijdens een internationale voetbalwedstrijd in Hasselt liggen nog vers in het geheugen. Het verheugt me dat het parket van Hasselt een onderzoek heeft ingesteld naar deze verontrustende feiten. Minister Arena heeft eveneens beslist deze zaak aan te pakken. Ze heeft het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding ingeschakeld.

Het angstklimaat dat in de omgeving van de joodse Maïmonide-school in Brussel heerst, is nog verontrustender. De directie van die school heeft de leerlingen verboden om naar het metrostation Lemonnier te gaan omdat sommige leerlingen er werden beledigd en zelfs geslagen.

Ik ben ervan overtuigd dat de minister eveneens ontsteld is door het feit dat mensen van één van onze gemeenschappen bepaalde openbare plaatsen moeten mijden om niet het slachtoffer te worden van verbale en zelfs fysieke agressie. De minister heeft wellicht de noodkreet van het Centre communautaire laïc juif aan de politici gehoord. Het centrum zegt dat zijn leden het gevoel hebben alleen te staan tegenover het antisemitisch geweld.

Ik heb vernomen dat de minister vorige vrijdag vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap heeft ontmoet in verband met dat probleem. Welke maatregelen zal de minister treffen om de huidige situatie te verhelpen? De Franse regering heeft vorige week beslist om 15 miljoen euro vrij te maken om de veiligheid rond joodse scholen en synagogen te verzekeren. Denkt de minister aan een gelijkaardig initiatief?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - Ik ben verheugd dat mevrouw Arena het werk in het kader van het `gedeeld burgerschap' voortzet. Met dat initiatief wordt de wens benadrukt dat alle belangrijke culturen en religies in ons land samenwerken aan gelijkheid van rechten, met eerbied voor elkaar. De dialoog in dat kader wordt door iedereen gewenst.

Naast dit belangrijke preventiewerk moet er ook dringend worden opgetreden tegen daden van racisme en antisemitisme. Die zijn onaanvaardbaar.

Ik wens elke gemeenschap te ontmoeten om haar specifieke problemen te onderzoeken. De onaanvaardbare gebeurtenissen in Hasselt waren de aanleiding tot de vergadering die ik met de joodse gemeenschap heb gehouden.

We hebben samen beslist om veel actiever samen te werken om het fenomeen een halt toe te roepen. Ik heb beloofd de gerechtelijke autoriteiten te sensibiliseren via de referentiemagistraten bij de parketten-generaal. Die magistraten coördineren de vervolgingen in de strijd tegen racisme en xenofobie. We zullen hen samenroepen om een gesprek te voeren over het vervolgingsbeleid en over het doorsturen van gegevens in dat verband.

We zullen doorgaan met het bieden van politiebescherming in de omgeving van bepaalde religieuze plaatsen en bepaalde joodse scholen. Ik heb de vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap trouwens verzocht om me de plaatsen aan te duiden die volgens hen onveilig zijn. Zo kunnen we de politiemaatregelen beter richten. Aangezien de vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap me op de hoogte hebben gebracht van een reeks klachten die zonder gevolg zijn gebleven, heb ik hen ook gevraagd me de dossiers te bezorgen, zodat ik kan nagaan wat er is gebeurd en kan oordelen of er in bepaalde dossiers eventueel sprake is van het bewust niet vervolgen.

Op dit moment zijn we bezig met de voorbereiding van het nationaal veiligheidsplan. Ik wil een coherent optreden van politie en justitie om de veiligheid in het algemeen te verzekeren. We zullen ook beslissen over concrete acties tegen deze bijzondere vorm van criminaliteit die tot elke prijs moet worden teruggedrongen. Ook de Staatsveiligheid is, in het kader van haar wettelijke opdrachten, zeer waakzaam voor extremistische bewegingen op ons grondgebied.

Mondelinge vraag van mevrouw Christine Defraigne aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de wet tot openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht» (nr. 3-204)

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Uit de voorbereidende werkzaamheden van de wet van 23 februari 2003 blijkt de wil van de wetgever en van de regering van weleer, om geen afbreuk te doen aan de beginselen van het internationaal privaatrecht die van toepassing zijn op het huwelijk. Eén van de fundamentele principes is dat de grondvoorwaarden voor het huwelijk ondergeschikt zijn aan het persoonlijk statuut van de echtgenoten, conform artikel 3 van het Burgerlijk Wetboek. Als beide echtgenoten dezelfde nationaliteit hebben, is er geen enkele moeilijkheid, want dan is de nationale wet van toepassing. Als de twee echtgenoten een verschillende nationaliteit hebben, dan moet elkeen voldoen aan de voorwaarden die door zijn nationale wet worden opgelegd.

Met haar rondzendbrief van 23 januari 2004 heeft de minister de rondzendbrief van haar voorganger gewijzigd. Zij zet er een volkomen nieuwe interpretatie van de wet in uiteen. Ik citeer: "Ingeval, overeenkomstig een bepaling van het nationale recht van de echtgenoten of van één van hen, het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht is verboden, is die bepaling evenwel niet van toepassing ten voordele van de Belgische wet, voorzover één van de toekomstige echtgenoten Belg is of zijn gewone verblijfplaats in België heeft." En verder: "Het verbod van een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht is immers discriminerend en in strijd met onze internationale openbare rechtsorde."

De publicatie van de rondzendbrief valt samen met de discussies die in de commissie voor de Justitie worden gevoerd over het Wetboek van Internationaal Privaatrecht. De minister weet dat een amendement werd ingediend dat ertoe strekt de wet van de Staat waar de toekomstige echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben, op de huwelijkssluiting toe te passen. Dat amendement werd niet besproken. Ik heb vernomen dat sommige ambtenaren van Burgerlijke Stand weigeren de rondzendbrief toe te passen en twee personen van hetzelfde geslacht te huwen als één van beiden of beiden noch Belg, noch Nederlander zijn. Zij beroepen zich daarvoor op de ratio legis van de wet van 23 februari 2003.

We zouden hier lang kunnen discussiëren over het karakter dat een rondzendbrief moet hebben. Een rondzendbrief mag in geen geval nieuwe regels opleggen. Het zou dan immers om een vermomde regelgeving gaan. Die kan door de Raad van State worden vernietigd, hetzij omdat ze uitgaat van een onbevoegde overheid, hetzij wegens vormverzuim.

Het vernieuwende element in de rondzendbrief is de verwijzing naar de internationale openbare orde. Volgens mij is dat enkel mogelijk als er een zware onverenigbaarheid is tussen de vreemde wet en de lex fori. De buitenlandse wet kan enkel terzijde worden geschoven als de Staat waar het rechtscollege is gevestigd waarvoor het geschil aanhangig is gemaakt, een "als wezenlijk beoordeeld wetgevend beleid" kan aanvoeren. Kan het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht worden beschouwd als een "als wezenlijk beoordeeld wetgevend beleid"?

De rondzendbrief van de minister is zonder enige twijfel lovenswaardig. Elk paar dat wenst te huwen, zou dat moeten kunnen. Gelet op de juridische kritiek waaraan de rondzendbrief blootstaat, vrees ik echter dat zij de homoseksuele gemeenschap valse hoop heeft gegeven.

Zou de minister enige stabiliteit in deze materie kunnen verzekeren? Als zij haar rondzendbrief handhaaft in weerwil van alle juridische kritiek, vreest zij dan niet dat de ambtenaren van burgerlijke stand die er afwijzend tegenover staan, schorsings- en vernietigingsberoepen zullen indienen? Vreest zij niet dat België een Eldorado voor huwelijkstoerisme zal worden, aangezien de minister zich niet langer tot de nationaliteitsvoorwaarde beperkt, maar ook de verblijfplaats aanvoert? Men wekt valse hoop bij de homogemeenschap en geeft homoseksuele koppels een vergiftigd geschenk, als blijkt dat ze hun huwelijk niet kunnen laten overschrijven, als één of beide partners buitenlander zijn.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie. - De rondzendbrief van 27 januari jongstleden wijzigt geen enkele bestaande rechtsregel. Hij raakt niet aan de verwijzingsregel die naar internationaal privaatrecht bepaalt welke wet van toepassing is op de grondvoorwaarden van het huwelijk. Daartoe verwijzen we naar de wet van de Staat waarvan betrokkenen de nationaliteit hebben. De wet van 23 februari 2003 stelt het huwelijk open voor personen van hetzelfde geslacht. De debatten die naar aanleiding hiervan werden gevoerd, tonen genoegzaam aan hoezeer die wet de fundamenten van die instelling heeft veranderd. Ik wijs erop dat in de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie wordt bepaald dat discriminatie op grond van seksuele geaardheid strafbaar is. Het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht is wettelijk helemaal erkend en valt onder de regelgeving over het huwelijk die, zoals u zelf hebt gezegd, tot onze basiswetgeving behoort.

We moeten in dezen dus rekening houden met de evolutie van de openbare orde. Het begrip `uitzondering betreffende de openbare orde' is een evolutief begrip. We hebben dat vroeger nog meegemaakt met de echtscheiding. Tot in 1970 konden Italianen niet uit de echt scheiden. De Ieren hebben zelfs moeten wachten tot 1996. Tot de echtscheiding in die landen mogelijk was, hebben Belgische rechters de wetten die echtscheiding verboden ter zijde geschoven, voor zover er een nauwe band met België bestond. Hetzelfde geldt vandaag voor het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht.

Uw ongerustheid over het Eldorado van het huwelijkstoerisme deel ik niet. De wet, bevestigd door de rondzendbrief, maakt dat onmogelijk want de vreemde wet mag alleen terzijde worden geschoven als er een nauwe band is met België. Ze heeft uitsluitend betrekking op huwelijken tussen twee personen van hetzelfde geslacht waarvan er één de Belgische nationaliteit heeft of zijn gewone verblijfplaats in België heeft.

Mevrouw Defraigne beweert dat sommige ambtenaren van Burgerlijke Stand zouden weigeren om de rondzendbrief toe te passen. Ik ben daarvan niet op de hoogte, maar ik zal daarover inlichtingen inwinnen.

Wat de valse hoop die we homoparen zouden geven betreft, nodigt mijn rondzendbrief, net als die van mijn voorganger, de ambtenaren van Burgerlijke Stand die een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht voltrekken uit om de betrokkenen uitgebreid voor te lichten over de juridische consequenties van hun situatie in het buitenland. Hun huwelijk dreigt immers niet te worden erkend in hun land van herkomst.

Het is u niet onbekend dat de Senaatscommissie voor de Justitie heel wat tijd, aandacht en werk heeft besteed aan het wetsvoorstel houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht. Twee weken geleden heb ik een amendement ingediend op artikel 46 om de bestaande regel te bevestigen.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Volgens de minister wijzigt haar rondzendbrief geen enkele bestaande rechtsregel. Hopelijk is mijn vrees ongegrond, maar er dreigt toch een gevaar wanneer men de Belgische internationale openbare orde aanvoert; in mijn ogen is dat immers een nieuw begrip dat niet voorkomt in de voorbereidende werkzaamheden van de wet van 23 februari 2003. De minister beweert dat er geen Eldorado komt, omdat naar de Belgische wet wordt verwezen, maar zij voert wel de gewone verblijfplaats als criterium in, terwijl naar internationaal privaatrecht gewoonlijk de nationaliteit in aanmerking wordt genomen. Daarover moet nog dieper worden nagedacht.

Mondelinge vraag van mevrouw Sfia Bouarfa aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en aan de minister van Mobiliteit en Sociale Economie over «de naleving door de Verenigde Staten van de internationale overeenkomsten over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer» (nr. 3-196)

Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Een recente richtlijn van de Europese Unie maakt het de luchtvaartmaatschappijen mogelijk om aan de Amerikaanse veiligheidsdiensten - de CIA, het FBI en de politiediensten - een lijst te bezorgen met de namen en adressen van de passagiers met bestemming Verenigde Staten. Een groot deel van de Amerikaanse bevolking, talrijke verenigingen, prominenten uit de politieke en de kunstwereld, intellectuelen en andersglobalisten wijzen ons op de uitschuivers van de politiediensten en het gerecht in de VS.

De strijd tegen het terrorisme is sinds 11 september een prioriteit, maar de paranoia in dat land heeft een hoogtepunt bereikt. Mensen worden opgepakt en opgesloten op basis van hun uiterlijk of hun naam, zonder enig respect voor de rechten van de verdediging. Nochtans is de Amerikaanse grondwet een van de beste ter wereld en garandeert ze het vermoeden van onschuld.

Wat gaat de minister doen aan de verspreiding van de passagierslijsten, die een aantasting is van de persoonlijke levenssfeer en die onze eigen wetgeving terzake in gevaar brengt? Heeft hij de nog bestaande Belgische luchtvaartmaatschappijen de toestemming gegeven de lijsten te overhandigen?

De heer Bert Anciaux, minister van Mobiliteit en Sociale Economie. - Eerst een praktische opmerking: alle vluchten van België naar de VS worden door Amerikaanse maatschappijen verzorgd. Die voelen zich verplicht om de Amerikaanse bevelen op te volgen.

Als ze vanuit België opereren, zijn deze Amerikaanse maatschappijen echter ook onderworpen aan de Belgische wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Om die reden verwijs ik dan ook naar het antwoord van minister van Justitie Onkelinx en van mezelf op de vraag die mevrouw Zoé Genot op 9 februari in de Kamer stelde over hetzelfde onderwerp. In dit antwoord stond dat de vertegenwoordigers van de Europese Commissie reeds maanden met de Amerikanen onderhandelen over een oplossing voor dit probleem. Een eventueel akkoord zal op 16 februari eerstkomende aan de lidstaten ter goedkeuring worden voorgelegd. Ik zal dus na die datum meer informatie kunnen geven.

Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Ik vond toch dat ik een vraag over dit probleem moest stellen, ook al zijn er bijna geen Belgische luchtvaartmaatschappijen meer en vertrekken vanuit Brussel geen Belgische vluchten meer naar de VS. Ik ben blij dat de minister van Justitie in de Kamer duidelijk heeft geantwoord dat er geen sprake van is dat België passagierslijsten overhandigt aan welk land dan ook. We mogen geen teksten goedkeuren die onze eigen wetgeving in gevaar dreigen te brengen, teneinde tegemoet te komen aan een dictaat van een land dat geen inspanning doet om met Europa, laat staan met België, samen te werken.

We moeten vertrouwen stellen in de politiediensten en de douanediensten in de luchthavens. Ik hoop dat de wet van 1992 volledig wordt nageleefd. Ik had liever een antwoord gekregen van de minister van Buitenlandse Zaken. Dan had ik hem erop kunnen wijzen dat de VS nog iets kunnen leren over de naleving van de parlementaire en de diplomatieke onschendbaarheid. Sommige diplomaten reizen momenteel liever niet via de VS.

Tijdens een parlementaire missie met de PS-fractie hebben we een ongelukkige ervaring gehad. Hoewel we ons dienstpaspoort toonden, werden we gefouilleerd zonder dat rekening werd gehouden met onze parlementaire onschendbaarheid. De VS hebben nochtans de internationale overeenkomsten terzake ondertekend. De Belgische ambassadeurs in verschillende Latijns-Amerikaanse landen hebben ons gezegd dat er inderdaad geen respect is voor diplomaten. De Amerikaanse volharding in de strijd tegen het terrorisme en het algemene gebrek aan respect waarvan dit land blijkt geeft, baren mij zorgen.

Mondelinge vraag van de heer Frank Creyelman aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven en aan de minister van Mobiliteit en Sociale Economie over «de capaciteit van de treinen bij gratis woon-werkverkeer» (nr. 3-202)

De heer Frank Creyelman (VL. BLOK). - Om het gebruik van het openbaar vervoer te promoten, lanceert de minister het gratis woon-werkverkeer. Vanaf volgende maand kunnen de ambtenaren en werknemers van de autonome overheidsbedrijven gratis van en naar het werk sporen. De eerste protocolakkoorden met Belgacom en luchthavenuitbater BIAC werden gisteren ondertekend. Van de 210.000 overheidswerknemers pendelen er zo'n 60.000 per trein, maar de minister verwacht met de gratis treinabonnementen een verdubbeling.

De NMBS tracht de instroom op te vangen door de aankoop van 210 nieuwe dubbeldeksrijtuigen, die goed zijn voor 25.000 extra zitplaatsen. Momenteel rijden daarvan echter al 170 rijtuigen rond, de resterende 40 rijtuigen volgen. Tegen 1 maart komen er dus maximum 4.800 zitplaatsen bij. Gezien de overheid vandaag al niet kan zorgen voor voldoende zitplaatsen in de piekuren, zal ze ruimschoots tekortschieten om de bijkomende pendelaars een treinzitje te bieden.

De NMBS zou een bijkomende bestelling van 110 tot 130 dubbeldekkers willen plaatsen, maar hierover is nog steeds geen akkoord met de Brugse spoorbouwer Bombardier bereikt. Een van de heikele punten is de prijs. Intussen staan hierdoor 150 banen op de tocht.

Wanneer worden de resterende 40 dubbeldeksrijtuigen operationeel? Hoe gaat de NMBS de instroom van de bijkomende 60.000 pendelaars in de piekuren opvangen en welke garanties tot kwaliteitsvolle dienstverlening krijgen de huidige klanten van de NMBS, die nu vaak al verplicht worden staand te pendelen? Hoever staat het met de onderhandelingen voor het bijkomende order van 110 rijtuigen? Klopt het dat wordt overwogen een andere constructeur dan Bombardier te kiezen. Zijn er al gesprekken met andere constructeurs? Zo ja met wie?

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - De laatst te leveren dubbeldekkers zullen tussen 15 februari en 30 april ingezet worden. Momenteel hebben 55.000 werknemers gratis woon-werkverkeer. Daarnaast zullen ongeveer 60.000 werknemers die nu al met de trein naar het werk gaan, vanaf 1 maart gratis reizen. Er komen dus geen 60.000 reizigers bij. Er is een structureel tekort aan zitplaatsen, maar daar zullen we de komende maanden extra aandacht aan besteden. Moderne piekuurtreinen en het geleidelijk aan gebruiken van dubbeldekstreinen zouden de toename van het aantal pendelaars moeten kunnen opvangen.

Over de nieuwe treinstellen wordt momenteel onderhandeld. De NMBS is geïnteresseerd in de aankoop, maar er is nog geen overeenstemming over de prijs. Een akkoord over de prijs en over de technische elementen kan trouwens nog enkele maanden uitblijven. Ik heb de indruk dat er een strijd aan de gang is tussen de partijen. Bombardier vraagt 30% meer dan oorspronkelijk voorzien.

De heer Frank Creyelman (VL. BLOK). - Het was wellicht toch beter geweest eerst te zorgen voor voldoende rijtuigen en pas nadien het initiatief aan te kondigen. Nu worden de reizigers afgeschrikt. Het antwoord over Bombardier is in elk geval duidelijk.

Mondelinge vraag van de heer Etienne Schouppe aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven over «de prefinanciering van de Liefkenshoekspoortunnel» (nr. 3-203)

De heer Etienne Schouppe (CD&V). - Ik heb niet de gewoonte een minister te ondervragen naar aanleiding van een of ander krantenartikel. Uit ervaring weet ik echter dat als in Gazet van Antwerpen een artikel over de spoorwegen verschijnt, de journalist die het geschreven heeft, beschikt over wat men noemt `een doorgaans goed ingelichte bron'.

Deze week stond in Gazet van Antwerpen dat de Vlaamse regering in een brief een formele weigering uitsprak aangaande de prefinanciering van de Liefkenshoektunnel. Voor het jaar 2004 zou ze in ieder geval categorisch weigeren wat dan ook te prefinancieren. Voor ons wordt daarmee duidelijk dat de Vlaamse regering kennelijk nog helemaal niet rond is met het principe zelf van de prefinanciering. Toen we het hier hadden over de begroting van de NMBS en de specifieke investeringen voor het goederenvervoer, zijn we misschien niet met een kluitje in het riet gestuurd, maar wel met de belofte dat aangaande de investeringen voor het goederenvervoer de Vlaamse regering naar een regime van prefinanciering zou gaan waarbij de intrestlasten gedragen zouden worden door Vlaanderen en de leningslast door de NMBS volgens een vooraf vastgelegd schema.

Nu is zowel voor de NMBS als voor de Vlaamse regering de problematiek van de schuldgraad een bijzonder delicate aangelegenheid. Dat is geen recent probleem, maar al heel lang een heikel punt. Wie juridisch en boekhoudkundig een lening aangaat voor dat soort investeringen, laadt een odium op zich, gelet op de precaire budgettaire toestand van onze federale en regionale instellingen en de publieke belangstelling voor hun schuldgraad.

Het zal wel voor iedereen duidelijk zijn dat investeringen op de linker Schelde-oever maar een klein rendement kunnen hebben, als het overbrengen van goederen vandaar naar de rechteroever niet in optimale omstandigheden kan gebeuren.

Transporteconomisch gezien is klaar zijn tegen 2009 of 2010 eigenlijk al te laat om de investeringen voor het Deurganckdok op de linkeroever optimaal te laten renderen. Nu dat stramien om politieke redenen toch is vastgelegd, rijst de vraag of de werkzaamheden tijdig en volgens het overeengekomen schema kunnen worden uitgevoerd. Anders gezegd, zullen de investeringen tegen 2009 of 2010 afgewerkt zijn?

Daarom heb ik voor de minister volgende concrete vragen. Ik weet dat ze ook al in het Vlaams Parlement zijn gesteld, maar toch vernam ik ook in de Senaat graag rechtstreeks een antwoord van de minister.

Bestaat er een formele afspraak tussen de Vlaamse regering en de NMBS omtrent de prefinanciering van de werkzaamheden aan de Liefkenshoektunnel? Welke bezwaren voert de Vlaamse regering aan om die prefinanciering vandaag nog niet te formaliseren? Is er al een politieke afspraak gemaakt tussen de Vlaamse regering en de NMBS over het juridisch en boekhoudkundig op zich nemen van de prefinanciering? Dat is immers de hamvraag en de hete brij waar de twee partijen de hele tijd omheen dansen. Kan de minister bevestigen dat de prefinanciering alleszins dit jaar geregeld zal zijn? Dat is absoluut nodig om ervoor te zorgen dat de studies, die een behoorlijk percentage van de globale kost bedragen, zonder hinder kunnen worden voortgezet, zodat het werk volgend jaar van start kan gaan.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - De Vlaamse regering heeft zich op het Overlegcomité formeel geëngageerd voor de prefinanciering. Die prefinanciering moet juridisch worden uitgewerkt. Het eerste project waarvoor een juridische regeling wordt uitgewerkt is het Diaboloproject. De uitwerking van die regeling is volop aan de gang. We hopen ze klaar te hebben over enkele weken zodat de akten kunnen worden verleden. Na het Diaboloproject beginnen we met de uitwerking van een juridische regeling voor de prefinanciering van de Liefkenshoektunnel. Noch de NMBS, noch het gewest zullen lenen. We zoeken naar de gepaste constructie. Ik heb daar enkele ideeën over, die in de komende maanden zullen worden besproken.

De juridische regeling heeft geen gevolg voor de werkzaamheden. De studies waren in ieder geval gepland voor 2004, en de werkzaamheden voor 2005. Voor de studies is geen prefinanciering gepland. Dat was trouwens niet nodig. De prefinanciering moet beginnen zodra moet worden geleend, namelijk bij de aanvang van de werkzaamheden. In 2005 zal ook nog een deel van de studies van 2004 moeten worden betaald. Dat zal geen probleem zijn aangezien er in 2004 niet veel zal moeten worden betaald. De belangrijkste betalingen zullen pas plaatsvinden vanaf 2005. Die betalingen moeten worden geprefinancierd.

Alles verloopt volgens schema. Op dit moment heeft de NMBS geen nood aan een prefinanciering omdat de uitgaven die ze nu moet doen, opgenomen zijn in de begroting. Er is geen brief geweest van het Vlaamse gewest aan de NMBS of omgekeerd.

Pas als in 2005 de werken starten is er nood aan financiering. Er zal vanuit de regering geen probleem rijzen. De regering werkt aan de juridische uitwerking, onder meer met specialisten van het Instituut van de Nationale Rekeningen. Voor alle duidelijkheid zeg ik nogmaals dat noch het gewest, noch de NMBS zullen lenen.

De heer Etienne Schouppe (CD&V). - Op het Diaboloproject zal ik nog terugkomen als de financieringsregeling van het project ter sprake zal komen. De formule die thans wordt voorbereid is niet de meest geschikte. De studiekosten in verband met de investeringen in de haven van Antwerpen, lopen makkelijk op tot 15% van de totale kosten. Die kosten moeten vandaag worden betaald. De NMBS heeft zich geëngageerd om die kosten te betalen. De technische diensten werken voort, maar er heerst totale onzekerheid over de financiering.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - Dat is onjuist.

De heer Etienne Schouppe (CD&V). - Er moet duidelijkheid zijn over de prefinanciering en over de afspraken tussen het Vlaamse gewest en de NMBS voor groen licht wordt gegeven voor de start van de werkzaamheden. Het engagement van de federale regering moet zich zo snel mogelijk vertalen in een duidelijk engagement van de Vlaamse regering ten aanzien van de NMBS. Het volstaat niet dat de federale regering beloftes doet. De Vlaamse regering moet tot uitvoering kunnen overgaan.

Mondelinge vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de procedure om 2500 bijkomende operationele politieambtenaren op straat te laten functioneren» (nr. 3-192)

De voorzitter. - Mevrouw Fientje Moerman, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, antwoordt namens de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.

De heer Ludwig Vandenhove (SP.A-SPIRIT). - Ik betreur dat ook deze week weer de ene na de andere publieke verklaring over de politiehervorming wordt afgelegd. Men zou zich daarvan beter onthouden. Het wordt voor mij als burgemeester en als voorzitter van de Senaatscommissie voor de Binnenlandse Zaken moeilijk buiten die discussie te blijven.

Het zou beter zijn om de politiehervorming rustig haar gang te laten gaan. Een werkgroep evalueert dat proces overigens geregeld.

Mijn vraag betreft de 2500 federale politieambtenaren die volgens de regeringsverklaring het operationeel corps moeten versterken. In Info nieuws, een officieel document van de federale politie dat onder alle politiediensten wordt verspreid, wordt deze week een voorstel geformuleerd om 2500 administratieve krachten de straat op te sturen. Het voorstel stoelt geheel op vrijwilligheid, maar het vooropgezette aantal van 2500 eenheden wordt niet gehaald. Een officieel document van de federale politie spreekt dus eigenlijk de doelstellingen van de regeringsverklaring tegen. Dat punt in de regeringsverklaring werd deze week nog bevestigd en ikzelf blijf er ten volle achter staan.

Kent de minister van Binnenlandse Zaken de inhoud van dat document, die haaks staat op de regeringsverklaring en op de publieke verklaringen?

Binnen welke termijn denkt de regering haar belofte waar te maken?

Dinsdag, nog vóór de verklaring van de premier en van de minister, heb ik de minister van Binnenlandse Zaken verzocht om de grote baas van de federale politie te horen in de Senaatscommissie voor de Binnenlandse Zaken. Ik wil graag van de minister vernemen hoe de federale politie denkt 2500 bijkomende politieambtenaren op het terrein te kunnen sturen en binnen welke termijn.

Mevrouw Fientje Moerman, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - Ik vind het volkomen logisch dat de heer Vandenhove de regering hierover ondervraagt, want in de regeringsverklaring wordt inderdaad bepaald dat de capaciteit van de lokale politie tegen het einde van de regeerperiode met 2500 fulltime eenheden moet worden verhoogd. Voor alle duidelijkheid wil ik vooraf stellen dat dit niet betekent dat er 2500 bijkomende fulltime politieagenten in dienst worden genomen.

De concrete vertaling van de leuze `meer blauw op straat' zal haar beslag krijgen in een hele reeks maatregelen waaronder personeelsverschuivingen die de operationele inzetbaarheid van de lokale politie verhogen. Op die manier kan de capaciteit van de lokale politie zoveel mogelijk worden voorbehouden voor haar kerntaak, namelijk de basispolitiezorg.

Het gaat over de volgende concrete maatregelen:

Ten eerste, moeten politieagenten maximaal op het terrein worden ingezet. Administratieve en logistieke taken moeten zo veel mogelijk door burgerpersoneel worden uitgevoerd.

Daarom kreeg de federale politie de opdracht om in de komende zes jaar 1080 operationele personeelsleden uit de CALOG-bedieningen naar reëel operationele bedieningen over te hevelen.

Een gelijksoortige operatie in de lokale korpsen moet eveneens een belangrijke operationele capaciteit vrijmaken. In diezelfde filosofie kunnen burgers worden ingezet voor de bemanning van de arrondissementele informatiekruispunten en van de communicatie- en informatiecentra. Om die grootschalige operatie vlot te doen verlopen, werd een hele reeks begeleidingsmaatregelen uitgewerkt waarover met de syndicaten overleg is gepleegd. Ze maken een vlekkeloze overgang van het CALOG-werk naar het operationele werk op het terrein mogelijk en zorgen ook voor de continuïteit in de werking van de niet-operationele diensten.

Ten tweede, door de installatie van het veiligheidskorps zullen de voorleiding, het vervoer en de bewaking van gevangenen in het kader van het strafproces zoveel mogelijk aan de lokale politie worden onttrokken.

De minister van Justitie spant zich momenteel in om de veiligheidsbeambten aan te werven. Ongeveer 60 beambten werden al in dienst genomen.

Ten derde, over de arbeidstijdregeling van de politieagenten werd met de syndicale organisaties onderhandeld. De agenten zullen flexibeler en dus meer op het terrein kunnen worden ingezet. Hetzelfde zal worden bereikt met een betere bestrijding van het absenteïsme. Die wijzigingen werden negatief onthaald door de syndicaten en zijn onder meer de oorzaak van de sociale onrust bij de politie.

Ten vierde, het systeem van de gehypothekeerde capaciteit wordt zoveel mogelijk afgebouwd. Het systeem houdt in dat elke lokale politie een deel van de capaciteit moet vrijhouden om steun te verlenen aan andere politiezones bij omvangrijke opdrachten van de bestuurlijke politie. Naast een grotere interzonale samenwerking komt het erop neer de federale reserve zodanig te oriënteren dat de belasting van de lokale politie tot een minimum wordt teruggebracht. In die zin werd reeds voorzien in een budget voor de versterking van de federale reserve om die in een eerste fase met 65 personen te kunnen uitbreiden.

Voorts zal de bevoegdheid van de hulpagenten worden uitgebreid.

Ook de interzonale samenwerking moet blijvend worden geïntensifieerd, onder meer door de oprichting van één enkel slachtofferonthaal voor meerdere zones.

De Commissie voor begeleiding van de politiehervorming op lokaal niveau buigt zich momenteel en in samenwerking met de procureurs des Konings, over de problematiek van de kantschriften. Een groot deel van de beschikbare capaciteit van de lokale politie gaat immers naar de uitvoering van kantschriften van het parket, die vaak van administratieve aard zijn.

Er worden ook een aantal maatregelen uitgewerkt om bij te dragen tot een administratieve vereenvoudiging. Een vereenvoudiging van het mobiliteitsstelsel van de agenten ligt momenteel ter tafel in het onderhandelingscomité met de syndicaten.

Meer in het algemeen en in aansluiting op het voorgaande, zal erop worden toegezien dat zowel de operationele als de niet-operationele steun van de federale politie maximaal wordt afgestemd op de behoeften en verwachtingen van de lokale component van de geïntegreerde politie. De bestuurlijke directeur-coördinator, heeft hierbij een belangrijke rol te vervullen.

De heer Ludwig Vandenhove (SP.A-SPIRIT). - Ik sta achter de maatregelen die de minister naar voren brengt, onder meer het plan om de bijkomende 2500 agenten op straat te krijgen. Dat belet echter niet dat ik de minister in de volgende weken opnieuw zal ondervragen. Zijn antwoord bevestigd dat er een tegenstelling blijft bestaan tussen de visie van de meerderheid en die van de federale politie. In de rondzendbrief, de interne nota die de federale politie naar alle korpsen heeft gestuurd, wordt het getal van 1080 manschappen ook vermeld, maar er wordt duidelijk gezegd dat ze vrijwillig kunnen kiezen. Er zal dus altijd een discrepantie blijven tussen het aantal waarop de meerderheid zich baseert en het aantal waar de federale politie van uitgaat.

Ik vraag de minister om volgende week tijdens zijn communicatie met de grote baas van de federale politie de zaak uit te klaren.

Mondelinge vraag van mevrouw Erika Thijs aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de voertuigen die bij schemer en in het donker geflitst worden» (nr. 3-200)

De voorzitter. - Mevrouw Fientje Moerman, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid antwoordt namens de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Op de parketten en bij de federale politie zou een nota circuleren waarin staat dat fotograferen van voertuigen door een flitspaal bij schemer en in het donker voor de vaststelling onbruikbaar zou zijn.

Als er geflitst wordt, ziet men immers enkel de nummerplaat, maar niet de auto en kan dus het type auto en de kleur van het voertuig niet worden vastgesteld.

In principe moet er altijd overeenstemming zijn tussen auto en nummerplaat.

Is de minister op de hoogte van een dergelijke nota?

Als die nota klopt, zijn alle PV's die zijn opgesteld voor overtredingen vastgesteld met een flitspaal 's avonds of 's nachts dan ongeldig?

Zo ja, hoe wordt dat probleem dan opgelost?

Mevrouw Fientje Moerman, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - Navraag bij de federale politie leert mij dat de nota waarnaar u verwijst, niet bestaat. De homologatieattesten die mijn diensten - de diensten van economie dus en niet die van minister Dewael - voor bepaalde onbemande camera's met name RLC's of roodlichtcamera's afleveren, bevatten volgende vermelding: "Zolang de roodlichtinstallatie niet voorzien wordt van bijkomende slave-flitsen zijn de fotografische nachtopnamen onbruikbaar".

Op uw tweede vraag kan ik antwoorden dat bovengenoemde vermelding uitsluitend geldt voor onbemande roodlichtcamera's, dus niet voor de snelheidscamera's. Bij bepaalde weers- en verlichtingsomstandigheden kan het gebeuren dat er geen PV wordt opgesteld omdat nummerplaat en voertuig te weinig zichtbaar zijn op de foto.

Alle onbemande camera's zullen worden aangepast zodat ook 's nachts kan worden geflitst.

Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik kan het bestaan van die nota niet bewijzen, maar bestuurders die de verkeersboete niet betalen worden niet vervolgd als enkel de nummerplaat van het voertuig op de foto zichtbaar is.

Mondelinge vraag van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het feit dat we in België het veiligste donorbloed ter wereld hebben en de risico's terzake» (nr. 3-191)

Mondelinge vraag van de heer Jan Van Duppen aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de medische vragenlijst voor bloeddonoren van het Rode Kruis» (nr. 3-193)

De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Een aantal leden van de Kamer hebben, op aandringen van de homobeweging, gevraagd iets te veranderen aan de aanvaarding van bloeddonoren. Dat heeft me getroffen omdat wij in ons land het veiligste bloed ter wereld hebben. Het beleid van het Rode Kruis is zeer strikt. Mensen die bloed moeten krijgen, kunnen dat nu op een veilige manier krijgen. Ik vrees dat onschuldigen het slachtoffer dreigen te worden van de profileringsdrang van sommigen. We kunnen de verschillen in de HIV-cijfers tussen diverse groepen niet negeren. Daar moeten we ons bij neerleggen. De cijfers zijn veel hoger bij homofielen, bij mensen die uit Afrika komen, bij mensen die verbleven in een risicogebied en bij intraveneuze druggebruikers. Bloeddonoren moeten bij voorkeur tot de groep met de allerlaagste HIV-prevalentie behoren. Voor de eerste drie weken bestaan er immers geen valabele tests.

De bloedbanken moeten kiezen. Ofwel sluiten ze mensen uit die er eerlijk van overtuigd zijn goede, risicovrije bloedgevers te zijn, of ze nemen het risico mensen te aanvaarden waarvan de eerlijke overtuiging door elementen buiten hun controle niet samenvalt met de werkelijke situatie. De ervaring in de aids-kliniek leert dat veel homoseksuele mannen met HIV besmet raakten binnen een vaste relatie, ook als één van beide partners denkt dat het om een monogame relatie gaat.

Moeten we dat risico niet elimineren door te vragen dat mannen met homoseksuele contacten geen bloed geven? Is dat een belemmering voor de emancipatie van homomannen? Is dat een discriminatie? Neen. Het is wel een onderscheid maken tussen mensen die deel uitmaken van netwerken waarin veel HIV circuleert en netwerken met weinig HIV. Het verschil tussen hetero's en homo's loopt op tot een factor 200.

Aanvaardt de minister de stelling dat HIV meer aanwezig is in netwerken van homoseksuele mannen dan in heteroseksuele netwerken en dat we die diversiteit moeten aanvaarden? Al moeten we ook proberen dat met preventie teniet te doen?

Vindt hij het niet beter dat het Rode Kruis een autonoom beleid voert op basis van wetenschappelijke argumenten en zonder politieke bemoeienis? Ik werd de jongste weken aangesproken door wetenschappers die HIV onderzoeken en ook door homofiele mensen die vragen de toestand te laten zoals hij nu is.

Daarom wil ik de minister vragen zijn initiatief om een brief te schrijven aan het Rode Kruis om homomannen toch bloed te laten geven, in te trekken.

De heer Jan Van Duppen (SP.A-SPIRIT). - Ik kan mij aansluiten bij de stelling van collega Vankrunkelsven dat door een jarenlang goed georganiseerd systeem van vrijwillige bloedinzameling door de transfusiecentra van het Rode Kruis ons land meer dan selfsupporting is gebleven in bloed en bloedproducten en bovendien kwalitatief een van de beste en veiligste bloedinzamelingen heeft in heel de wereld.

Dat is een bijzonder essentiële en mooie vorm van solidariteit tussen mensen die bereid zijn elkaar zelfs het eigen bloed ter beschikking te stellen.

Wij kunnen niet anders dan ook hier nogmaals de nadruk te leggen op de vrijwilligheid en de verantwoordelijkheid van de vele honderdduizenden bloeddonoren die dat al die jaren mogelijk hebben gemaakt.

Het heeft in tijden van sluipende virale aandoeningen, zoals HIV-besmettingen, meegebracht dat besmettingen met ernstige virale aandoeningen via transfusiebloed in, ons land slechts zeer beperkt hebben plaatsgehad. De kans op besmet bloed stijgt immers wanneer het element van vrijwilligheid en verantwoordelijkheid plaats moet maken voor financiële stimuli, tot zelfs handelspraktijken. Dat is in vele landen over de hele wereld gebleken.

Ook de minister van Volksgezondheid zal ongetwijfeld bijzonder tevreden zijn over de situatie in ons land.

Eén van de hulpmiddelen om die situatie te behouden is de medische vragenlijst die vrijwillige bloeddonoren wordt voorgelegd en die zij omstandig moeten beantwoorden en ondertekenen met een verklaring naar waarheid en begrip. In die vragenlijst staan echter een aantal betwistbare vragen in verband met gedragingen van de donor of de seksuele partner van de donor die voor aanpassing vatbaar zijn.

Zo wordt er gevraagd of betrokkene bijvoorbeeld een acupunctuurbehandeling heeft ondergaan, terwijl eenieder intussen zou mogen weten dat acupunctuurnaalden in ons land bij behandeling door een medicus steeds steriel zijn en dat bovendien geen holle naalden gebruikt worden maar bolle, waardoor in 99% van de gevallen een acupunctuurnaald geen bloedvat door- noch aanprikt.

In de bijlage over `aidsinformatie' wordt een actieve oproep gedaan tot het veilig houden van bloedtransfusies met een terechte toelichting over aids HIV en de zogenaamde window of blinde periode, die tot zes maanden kan aanslepen, waarbinnen een mogelijke HIV besmetting niet kan worden aangetoond. Er wordt in de informatiebrief melding gemaakt van een absoluut verbod op bloed geven wanneer de potentiële donor als man sinds 1977 seks gehad heeft met andere mannen of wanneer de vrijwillige bloedgeefster partner is geworden van een man in die situatie.

Betrokken mogelijke vrijwillige bloedgevers protesteren terecht tegen deze omschrijving wegens discriminatie. De omschrijving `seks gehad hebben met een andere man' is zeer onduidelijk in die zin dat niet toegelicht wordt over welke vormen van seks het hier gaat. Risicovolle vormen van seksuele handelingen zijn die waarbij de mogelijkheid dat virussen via zaadvocht, vaginaal vocht en/of bloed in de bloedbaan van de partners terecht komt, groter wordt. Anaal - maar ook vaginaal - slijmvlies maakt bij risicovolle handelingen meer kans op scheurtjes, kloven en andere slijmvliesbeschadigingen, en dit komt niet enkel voor bij mannelijke homo's maar evenzeer bij heteroseksuele contacten.

In die zin is mijn vraag aan de minister of het Rode Kruis niet bereid kan worden gevonden de vragenlijst te herschrijven. Die vragenlijst gaat immers al heel lang mee. Zo wordt bijvoorbeeld ook gevraagd of men het afgelopen jaar buiten Europa is geweest. Niet iedereen die deze vragen positief beantwoordt vertoont ook risicovol gedrag. Daarom is mijn vraag of de omschrijving van het risicovolle gedrag in de vragenlijst kan worden gespecificeerd naar de aard van het onbeschermd seksueel contact in plaats van naar het `als man al of niet seks hebben gehad met andere mannen'. Laat ons duidelijk zijn en ervoor zorgen dat een veilig en verantwoord bloedtransfusiegedrag houdbaar blijft in ons land.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Bijlage 1 van het epidemiologisch verslag `Overheid en HIV-infectie in België - Toestand op 31 december 2002' handelt over de evolutie van de overdracht van de ziekte bij volwassen Belgische aids-patiënten tussen 1991 en 2002. We lezen dat de overdracht van het HIV-virus door homoseksuele mannen de jongste tien jaar verminderd is van 59,4 naar 43,5 procent. De overdracht door heteroseksuele mannen en vrouwen is daarentegen gestegen van 27,2 naar 45,9 procent. We moeten bijgevolg zeer voorzichtig zijn met de bewering dat HIV meer voorkomt bij homoseksuelen dan bij heteroseksuelen. Een dergelijke bewering moet wetenschappelijk worden onderbouwd.

De problematiek moet algemeen worden benaderd. Hierbij gelden twee grote principes: allereerst moet de veiligheid en de kwaliteit van het bloed van de donoren worden verzekerd; als hieraan is voldaan, mag niet worden gediscrimineerd op grond van de levenswijze.

Het Rode Kruis moet zowel de homoseksuele als de heteroseksuele personen behandelen op basis van de anamnese der donoren. De mensen die een gevaarlijk seksueel gedrag vertonen, in het bijzonder die met vele partners, moeten worden uitgesloten. Een homoseksueel met een trouw relatiegedrag met slechts één partner is niet gevaarlijker dan een heteroseksueel persoon. Alles hangt af van zijn seksuele gedrag. Ik zal dat laten onderzoeken. Een vergadering zal plaatsvinden tussen het Rode Kruis en het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.

Ik vind het vanzelfsprekend dat hier alleen wetenschappelijke argumenten gelden. Die mogen echter geen morele veroordeling verbergen.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Het antwoord van de minister maakt me heel boos. Daaruit blijkt dat hij de situatie niet kent.

Ik heb heel veel begrip voor het seksueel gedrag van om het even wie, maar de bewering van de minister dat het probleem bij de homoseksuelen een beetje minder erg wordt en bij de heteroseksuelen groter, gaat niet op. De cijfers die hij aanhaalt zeggen ook niets over de herkomst van de betrokkenen. Uit een analyse van de cijfers over de Belgische besmette personen blijkt dat 67% van de geïnfecteerde mannen homoseksueel zijn.

Een tweede probleemgroep zijn de immigranten uit landen waar de problematiek endemisch is, dus vooral Afrikanen, die in ons land hulp komen zoeken of om andere redenen naar hier zijn gekomen. Op honderd immigranten uit een land waar 30% van de bevolking geïnfecteerd is, zijn logischerwijs dertig besmette personen. Uiteraard gebeurt de besmetting in Afrika vaker door heteroseksuele contacten.

Het is evident dat er zowel bij de homoseksuelen als bij de heteroseksuelen mensen zijn die op de vragenlijsten de waarheid invullen en anderen die niet de waarheid zeggen. Er zijn echter ook homoseksuele mannen die oprecht verklaren dat ze een monogame relatie hebben, terwijl wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat ze heel vaak toch worden geïnfecteerd omdat hun partner niet monogaam is. Het is wetenschappelijk bewezen dat homofiele mannen meer seksuele contacten hebben dan heteroseksuele personen en meer dan lesbiennes. Dat is een kwestie van hormonen. Daar kan niemand iets aan doen.

Bij even oprechte getuigenissen is de kans op een besmet staal groter bij een homoseksueel dan bij een heteroseksueel omdat de prevalentie in die eerste groep nu eenmaal veel groter is.

Om al die redenen vraag ik de politici zich niet in dit dossier te mengen. Het Rode Kruis pakt het probleem al 20 tot 30 jaar goed aan zodat België bovenaan staat in de wereld op het gebied van veiligheid van het bloed. Laat de organisatie haar eigen beleid bepalen en laten we de burgers niet in gevaar brengen. Dat moet de bekommernis zijn van de minister van Volksgezondheid.

De heer Jan Van Duppen (SP.A-SPIRIT). - Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag om het risicogedrag duidelijk te omschrijven en om elementen in de aids-informatiebrief en de vragenlijst aan de huidige situatie aan te passen. Alles gaat al jaren goed, maar toch zijn sommige elementen achterhaald door de feiten, waaronder ook wetenschappelijke ontwikkelingen. De minister moet daar oog voor hebben, temeer daar het anti-discriminatoir werkt.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik heb helemaal niet beweerd dat er voor de homogroepen minder risico's bestaan dan voor de andere. Ik heb alleen de cijfers aangehaald die bewijzen dat wie beweert dat het risico bij de heteroseksuele bevolking in het algemeen kleiner is, ongelijk heeft. Bijna 46% van de door het HIV-virus besmette personen zijn immers heteroseksuelen. Het doen voorkomen alsof er alleen risico's bestaan in de groep van homoseksuelen is onjuist.

Ik kan het Rode Kruis geen opdrachten geven, maar ik ben bereid te laten onderzoeken wat de risicofactor is en of de juiste vragen worden gesteld in de aids-informatiebrief vooraleer bloed wordt gegeven.

Leg me alleszins geen woorden in de mond die ik niet heb uitgesproken. Dat geldt eveneens voor de heer Van Duppen.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Het antwoord van de minister is in tegenspraak met de cijfers die op de website van zijn administratie terug te vinden zijn.

Wetsontwerp houdende toekenning van aanvullende voordelen inzake rustpensioen aan personen die werden aangesteld om een management- of staffunctie uit te oefenen in een overheidsdienst (Stuk 3-443) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

De voorzitter. - De heer Cornil verwijst naar zijn schriftelijk verslag.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Wij zullen ons onthouden, niet omdat we geen voorstander zijn van een aanvullend pensioen voor de personen die in de Copernicus-hervorming zijn gestapt en bijzondere mandaten op zich hebben genomen, maar wel omdat wij van oordeel zijn dat de oplossing te detaillistisch is en er geen algemeen systeem wordt uitgewerkt met het oog op een flexibilisering van het overheidsapparaat. Dit wetsontwerp is toepasbaar op bepaalde personen, maar in de toekomst zal voor ander overheidspersoneel weer een nieuw systeem van aanvullende pensioenen moeten worden uitgedokterd.

Daarenboven klagen we het misgebruik van het Fonds voor het evenwicht van de pensioenstelsels aan. Dat fonds is opgericht met het oog op een bijzondere solidariteitsbijdrage voor de laagste pensioenen.

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Werk en Pensioenen. - Ik zal de interessante discussie in commissie niet heropenen. Ik heb er nota genomen van de genuanceerde argumenten van de CD&V-fractie.

Hoewel ik mevrouw De Schamphelaere niet zal kunnen overtuigen, wil ik toch benadrukken dat het ontwerp geen perverse of omgekeerde solidariteit organiseert ten nadele van het Fonds voor het evenwicht van de pensioenstelsels. Op korte termijn zullen de managers in openbare dienst zelfs louter bijdragebetalers zijn inzake pensioenen.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 51-357/5.)

-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 42 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren (van mevrouw Christine Defraigne, Stuk 3-300)

Algemene bespreking

De voorzitter. - De heer Wilmots verwijst naar zijn schriftelijk verslag.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Uiteraard zullen we dit wetsvoorstel goedkeuren.

Het kabinet van minister Demotte bereidt een reeks wetsontwerpen voor die, enerzijds, meer rekening willen houden met de bescherming van dieren en die, anderzijds, betrekking hebben op de waarborgen die kunnen worden gegeven aan allen voor wie gezelschapsdieren een belangrijk element van hun welzijn zijn.

We hadden enkele vragen over het gebruik van het woord adoptie als het om dieren gaat. Die term moest nog worden verduidelijkt.

Als de term in zijn algemene betekenis wordt gebruikt, is er voor ons geen enkel probleem. We kunnen echter niet akkoord gaan met het gebruik van het juridische begrip `adoptie'.

Nu we enkele verduidelijkingen hebben gekregen, zullen we dit wetsvoorstel goedkeuren. We hadden verschillende contacten met verenigingen die zich bezighouden met het dierenwelzijn. Als een of ander lid van onze fractie zich bij de stemming onthoudt, dan is dat enkel om te onderstrepen dat de term adoptie in deze wettekst in zijn algemene, en niet in zijn strikt juridische betekenis wordt gebruikt.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Inhoudelijk zijn we het eens met het voorstel van mevrouw Defraigne, maar we hebben wel bezwaar tegen het gebruik van de term `adoptie' als het over dieren gaat. Daarom stemden we voor de terugzending naar de commissie. We gingen ervan uit dat er een oplossing zou worden gevonden, maar dat is niet gebeurd. Had men dan meer creativiteit van onze fractie verwacht? Wij dachten dat er een verbeterde tekst in de maak was, aangezien de meerderheid zelf gevraagd had om het voorstel naar de commissie terug te sturen. We zullen ons bij de stemming dan ook onthouden.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Ik vond het spijtig dat het voorstel naar de commissie werd teruggezonden. Bij de eerste bespreking hadden we al een discussie over de term `adoptie'. Ik heb toen gezegd dat er geen verwarring mogelijk is met adoptie in de zin van als wettig kind aannemen. In het Frans of in het Nederlands kan eenzelfde woord meerdere betekenissen hebben. Een van deze betekenissen is "het zich eigen, tot de zijne of het zijne maken". Als we een wetsontwerp of wetsvoorstel `aannemen' is dat uiteraard niet in de zin van wettiging door adoptie. We moeten de term in zijn algemene betekenis begrijpen.

Ik heb ook vastgesteld dat in artikel 20 van het koninklijk besluit van 17 februari 1997 houdende de erkenningsvoorwaarden voor hondenkwekerijen, kattenkwekerijen en dierenasielen, dat indertijd door de ministers Di Rupo en Vande Lanotte werd uitgevaardigd, de term `adoptie' uitdrukkelijk wordt vermeld.

Bovendien is in bepaalde contracten tussen particulieren en dierenorganisaties sprake van `adoptie', een term die sterker is dan `plaatsing' zoals voorgesteld in een amendement dat de heer Cornil in de commissie heeft ingediend. Het woord `adoptie' wijst op responsabilisering en heeft ook een morele draagwijdte.

We hebben dus blijk gegeven van creativiteit. Ik vind het spijtig dat de heer Cornil voor en tegen dezelfde tekst stemt. Het verheugt me dat de heer Mahoux, om niet te zeggen de heer `Matou', redelijker is geworden, dat hij onze goede bedoelingen begrijpt en dat hij mensen uit de sector heeft ontmoet.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik heb altijd al enig wantrouwen gekoesterd tegenover woordspelingen over gelaatsuitdrukkingen en namen.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Het was een koosnaampje, mijnheer Mahoux.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Ik ontken de misleidende interpretatie die mevrouw Defraigne elders aan de betekenis van onze stem heeft gegeven.

Ik herhaal dat we voor dit dossier, dat voor een groot deel van onze medeburgers heel belangrijk is, niet op mevrouw Defraigne hebben gewacht. We zijn gevoelig voor het probleem van de dierenbescherming en weten dat gezelschapsdieren voor alleenstaanden heel belangrijk zijn.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Ik ben blij dat te horen, mijnheer Mahoux.

De heer Philippe Mahoux (PS). - Wat mij betreft, is het incident gesloten.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Ik ben tevreden dat het gezond verstand zegeviert.

-De algemene bespreking is gesloten.

Artikelsgewijze bespreking

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, zie stuk 3-300/4.)

-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

-Over het wetsvoorstel in zijn geheel wordt later gestemd.

Vraag om uitleg van mevrouw Anne-Marie Lizin aan de minister van Werk en Pensioenen over «de regeringsbeslissingen in verband met de langdurig werklozen» (nr. 3-126)

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik wilde mijn vraag vorige week al stellen. Ondertussen hebben de rechtstreeks betrokkenen onze vragen al aan de minister kunnen voorleggen.

Niettemin wens ik wat meer te vernemen over de akkoorden die werden afgesloten, ook al lijken de vakbondsorganisaties, of minstens toch één daarvan, gerustgesteld.

Het zal inderdaad niet mogelijk zijn elke langdurig werkloze op te roepen. Hoe zullen de eerste oproepingslijsten worden opgesteld? Blijft het beheerscomité van de RVA bevoegd voor de toe te passen criteria of zullen die op onpartijdige wijze worden vastgelegd?

De vakbondsorganisaties zijn tevreden dat sommige categorieën niet meer door de gelaakte maatregel geviseerd worden, meer bepaald de vijftigplussers, de deeltijdse werknemers, de PWA'ers en de werklozen die niet onder één of ander plan vallen.

Zal de minister bij de oproepingen rekening houden met een weigering tot het volgen van een opleiding, een eventueel tuchtrechtelijk of een gerechtelijk dossier ten laste van de betrokkene?

Er bestaan gewestelijke akkoorden met FOREM en de BGDA, maar zal de minister voldoende informatie krijgen? Op welke manier zullen deze gegevens worden medegedeeld en op welk niveau? Hoe zal een werkloze kunnen aantonen dat hij voldoende moeite doet? Welke min of meer kwantificeerbare variabelen zullen worden gebruikt?

Ik heb het gevoel dat men evolueert van een arbeidswetgeving die een absoluut recht op werkloosheid toekent na een loopbaan van twintig jaar naar een concept dat een langere loopbaan oplegt. Ik hoop dat de minister het tegenovergestelde zal kunnen aantonen. Zo niet zou dit een grote achteruitgang betekenen. Aanvankelijk werd geen melding gemaakt van de duur van de loopbaan en van de leeftijd van de werkloze. Het jongste regeringsakkoord zou dit hebben gewijzigd. Ik hoop dat de deeltijdse werknemers niet worden geviseerd.

We zijn bovendien ongerust over het lot van de werkloze die opgeroepen wordt omdat hij een ongunstig dossier heeft. Wat zal men met hem doen? Hoe zal men hem opnieuw kunnen motiveren?

Hoe zullen de 120 banen voor bemiddelaars die de regering in het leven heeft geroepen, over de verschillende arrondissementen worden gespreid?

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - We hebben gisteren in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden een interessante hoorzitting gehad met vertegenwoordigers van de verschillende gewestelijke diensten, van de RVA en van de sociale partners. We hebben al twee keer een uiteenzetting gehad in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden over de beslissing van de `superministerraad', maar toch er is nog geen duidelijkheid.

Volgens de minister staan de gewesten in voor de begeleiding, die - in overeenstemming met de Europese richtlijn - beter zal worden aangepakt. Er zal ook in fasen worden gewerkt. Het kan duren tot 2007 vooraleer alle werklozen onder de vijftig voor begeleiding worden opgeroepen. Ook de federale RVA zal de controle beter uitbouwen dan nu op basis van artikel 80.

De twee `treinen' vertrekken dus tegelijkertijd, maar de sporen lopen parallel. Volgens sommige sociale partners en volgens de diensten voor arbeidsbemiddeling van Brussel en Wallonië zijn controle en sancties echter niet mogelijk zonder begeleiding. Dat is in tegenspraak met het principe van de minister.

Hoe verhouden de gewestelijke begeleiding en de federale controle zich in het plan van de minister? Wat is de betekenis van die twee treinen die apart vertrekken? Zijn sancties mogelijk wanneer de gewestdiensten in gebreke blijven inzake begeleiding?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Werk en Pensioenen. - Ik hoop dat mevrouw Lizin het me niet kwalijk neemt dat ik de volgorde even omdraai en begin met de vraag die verwijst naar de discussie gisteren in de commissie. De zaak is heel duidelijk. De gewesten en de Duitstalige gemeenschap zijn bevoegd voor begeleiding, vorming en opleiding van werkzoekenden.

(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)

De federale overheid heeft daarover niets te zeggen. Dat is de homogene bevoegdheid van de gewesten en de Duitstalige gemeenschap. De bevoegdheid van de federale overheid heeft betrekking op de sociale zekerheid, met name uitkeringen betalen aan werklozen en controleren of de mensen die deze uitkering krijgen, er ook recht op hebben. Dat is de homogene bevoegdheid van de federale overheid.

Deze twee bevoegdheden overlappen elkaar niet; ze zijn volkomen gescheiden. Dat is duidelijk. Precies daarom heb ik het beeld gebruikt van twee sporen die naast elkaar liggen. Op het federale spoor lanceren we een locomotief van opvolging van werklozen, waarbij met de werklozen nagegaan wordt of deze mensen effectief naar werk blijven zoeken en er ook inspanningen voor doen. Op het spoor van de gewesten en de Duitstalige gemeenschap moet een andere locomotief vertrekken, die van systematische begeleiding van alle werkzoekenden.

De politieke afspraak is dat die twee locomotieven tegelijk moeten vertrekken. De federale overheid moet ervan verzekerd zijn dat de andere locomotief vertrekt. Anders is de aanpak nogal beperkt en eenzijdig. Ik heb er wel het volgende aan toegevoegd. Als de locomotieven vertrokken zijn en plots beslist een gewest de begeleiding stop te zetten, dan zal de federale locomotief uiteraard niet stilvallen. Ik wens niet gegijzeld te worden door beslissingen die achteraf niet worden uitgevoerd. Het politieke akkoord van de sociale partners en de federale regering is geconditioneerd door het feit dat er ook een dispositief komt van begeleiding in de gewesten.

Mevrouw Lizin vraagt welke leeftijdsgroep er eerst zal worden benaderd. Zijn dat de 18-jarigen, de jonge langdurig werklozen, of zal nog een ander criterium worden gehanteerd? Ik kan daar nu nog niet op antwoorden.

Ik wil het federale instrumentarium afstemmen op de mogelijkheden van de gewesten om een individuele begeleiding te organiseren. Er moet dus ook een coördinatie komen voor de details van de operaties. Er zal in het overleg tussen de federale, regionale en communautaire overheden moeten worden gesproken over de prioriteiten die eerst aan bod zullen komen en over het tempo dat zal worden gevolgd. Dat lijkt mij belangrijker dan de managementvereisten.

Mevrouw Lizin vraagt of de RVA in verband met de inspanningen van de werkloze ook met juridische en disciplinaire elementen rekening zal houden. Het antwoord is negatief. We werken aan een vrij nauwkeurig leesrooster voor de inspanningen die de werkloze heeft geleverd inzake sollicitaties, contacten met de gewestelijke instanties voor bemiddeling en plaatsing en met werkgevers. Er werd geen rekening gehouden met eventuele sancties van de RVA of andere instanties.

Dat leesrooster, dat nog niet klaar is, zou in zekere zin een actiemenu moeten zijn. Ik ben van oordeel dat we niet op alle werklozen hetzelfde rooster kunnen toepassen. Er moet rekening worden gehouden met individuele verschillen en met de afwijkingen verbonden aan de sociale of subregionale context, enzovoort. Ons rooster zal daaraan bijgevolg worden aangepast.

De transfer van de gegevens is een essentieel element in die nieuwe benadering, die tot doel heeft het recht op toelage te verrijken met een recht op begeleiding en die een vroegtijdige begeleiding van de werkloze mogelijk maakt. Die gegevenstransfer moet volledig zijn. Positieve gegevens, bijvoorbeeld dat de werkloze begeleid wordt of een opleiding volgt, kunnen onnodige oproepingen voorkomen. Er kunnen ook negatieve gegevens zijn, bijvoorbeeld dat een werkloze een opleiding plots en zonder geldige reden heeft stopgezet.

Het is de bedoeling een algemeen beeld te hebben van de werkloze in kwestie.

De transfer moet in twee richtingen gaan. De regionale instanties kunnen misschien gebruikmaken van de gegevens over de uitkeringen die de RVA ter beschikking heeft.

De methodologie kan worden vergeleken met die van de kruispuntbank voor de sociale zekerheid. Een centraal niveau verzekert de toegang tot gedeelde gegevens, maar dat betekent in geen geval dat de RVA vrije toegang heeft tot de computers van de BGDA of FOREM of omgekeerd. Er moet dus een gemeenschappelijke gegevensbank gecreëerd worden op het centrale niveau, tussen de RVA, de BGDA, de FOREM en de VDAB. Vanzelfsprekend moeten daarbij gewaakt worden over de bescherming van het privé-leven.

Aan de definities van de variabelen wordt thans de laatste hand gelegd, maar het zal zeker gaan om de sollicitaties, de contacten met de werkgevers, de inschrijving bij de BGDA, de FOREM, een PWA, een uitzendbureau.

De afschaffing van een absoluut recht voor werklozen met een loopbaan van 20 jaar berust volgens mij op een misverstand. Dat absoluut recht bestaat niet want zelfs die categorie van werklozen moet beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt. Iemand van 39 jaar die 20 jaar gewerkt heeft, mag geen geschikte job weigeren.

De voorgestelde nieuwe aanpak vervangt de vroegere reglementering niet. Het gaat om een proactieve demarche waarbij de RVA zelf contact opneemt. We vonden het, in het licht van de sociale efficiëntie, dus niet raadzaam om werklozen van meer dan 50 jaar op te roepen.

Ik heb de werklozen met een loopbaan van 20 jaar niet opgenomen in de lijst van `vrijstellingen', hoewel de vakbonden daarom vroegen. Tot op het einde van deze regeerperiode werken we met leeftijdsgroepen onder de 50 jaar.

Deeltijds werkenden zijn wel vrijgesteld, behalve voor banen van minder dan één derde van een normale baan. Ook voor hen is positieve begeleiding nuttig.

Hoe moeten we de 120 extra ambtenaren verdelen? We moeten uitgaan van de noden op het terrein. De verdeling zou gebeuren op basis van het aantal werklozen. Er is echter nog niets beslist.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - De minister herhaalt dat de bestaande reglementering voor de beschikbaarheid en de controle in ieder geval van toepassing is. Er zullen dus twee systemen naast elkaar bestaan.

Dat baart mij nog altijd zorgen. Wanneer men hier de krachten bundelt zou het verstandig zijn, ook bij de toepassing van de huidige wetgeving, dezelfde doelgroep te kiezen.

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Werk en Pensioenen. - De bestaande reglementering voor de beschikbaarheid wordt, eerlijk gezegd, niet actief toegepast. De RVA blijft vooral passief. Hij neemt zelden maatregelen wanneer een werkloze een aangepaste of geschikte baan weigert. De RVA treedt niet proactief op.

In onze nieuwe benadering moeten er doelgroepen worden vastgelegd en moeten er keuzen worden gemaakt uit het oogpunt van sociale efficiëntie.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Bent u dan niet bang dat er bij de RVA voortaan twee soorten inspecteurs zullen zijn, de klassieke en de nieuwe controleurs?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Werk en Pensioenen. - De nieuwe ambtenaren zijn geen controleurs. Voor mij zijn ze in geen geval een wapen in de strijd tegen de sociale fraude. Sommige werklozen zijn misschien ontmoedigd en doen niet veel inspanningen meer, maar daarom zijn ze nog geen fraudeurs.

Stemmingen

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Wetsontwerp houdende instemming met het Besluit van de Raad van 25 juni 2002 en van 23 september 2002 tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, gehecht aan Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom, en met de Bijlage (Stuk 3-436)

Stemming 1

Aanwezig: 63
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten, gedaan te New York op 14 december 1973 (Stuk 3-397)

Stemming 2

Aanwezig: 63
Voor: 63
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de volgende Internationale Akten:
1º Eerste Protocol betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, voor ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980, en Gemeenschappelijke Verklaringen;
2º Tweede Protocol waarbij aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bepaalde bevoegdheden worden toegekend inzake de uitlegging van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, voor ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980,
gedaan te Brussel op 19 december 1988 (Stuk 3-398)

Stemming 3

Aanwezig: 63
Voor: 63
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regeringen van het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, enerzijds, en de Regering van de Republiek Slovenië, anderzijds, betreffende de overname van onregelmatig binnengekomen of verblijvende personen, gedaan te Wenen op 16 november 1992 (Stuk 3-399)

Stemming 4

Aanwezig: 63
Voor: 63
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag inzake de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980, en tot het Eerste en Tweede Protocol betreffende de uitlegging ervan door het Hof van Justitie, en met de Gemeenschappelijke Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996 (Stuk 3-402)

Stemming 5

Aanwezig: 63
Voor: 63
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België, de Regering van het Groothertogdom Luxemburg en de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Federale Regering van de Federale Republiek Joegoslavië betreffende de terug- en overname van personen die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst of verblijf op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende Staat, en met het Uitvoeringsprotocol en zijn Bijlagen 1 tot 8, gedaan te Belgrado op 19 juli 2002 (Stuk 3-404)

Stemming 6

Aanwezig: 63
Voor: 63
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het wetsontwerp is aangenomen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Voorstel van resolutie betreffende de Akkoorden van Genève (van de heren Pierre Galand en Philippe Mahoux, Stuk 3-384)

Stemming 7

Aanwezig: 63
Voor: 63
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

-Het voorstel van resolutie is aangenomen.

-De resolutie zal aan de eerste minister en aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken worden meegedeeld.

Wetsontwerp houdende toekenning van aanvullende voordelen inzake rustpensioen aan personen die werden aangesteld om een management- of staffunctie uit te oefenen in een overheidsdienst (Stuk 3-443) (Evocatieprocedure)

Stemming 8

Aanwezig: 62
Voor: 42
Tegen: 4
Onthoudingen: 16

-Het wetsontwerp is ongewijzigd aangenomen. Bijgevolg wordt de Senaat geacht te hebben beslist het niet te amenderen.

-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Donderdag 19 februari 2004 om 15 uur

1. Inoverwegingneming van voorstellen.

2. Mondelinge vragen.

3. Wetsontwerp houdende instemming met de volgende Internationale akten:

4. Wetsontwerp houdende instemming met het Akkoord tussen de Regering van het Koninkrijk België, de Vlaamse Regering, de Regering van de Franse Gemeenschap en de Regering van het Waalse Gewest, enerzijds, en de Regering van de Franse Republiek, anderzijds, inzake de grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale gemeenschappen en lokale openbare lichamen, ondertekend te Brussel op 16 september 2002; Stuk 3-405/1 en 2.

5. a) Evocatieprocedure
Wetsontwerp betreffende de bescherming tegen valsemunterij; Stuk 3-446/1 tot 4

b) Wetsontwerp tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij; Stuk 3-445/1 tot 4.

6. Wetsontwerp betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafgerechtshof en de internationale straftribunalen; Stuk 3-478/1 tot 4.

7. Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting en tot tijdelijke toelating tot de benoeming van magistraten in overtal; Stuk 3-504/1 en 2. (Pro memorie)

Vanaf 17 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

8. Vragen om uitleg:

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Stemmingen

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 42 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren (van mevrouw Christine Defraigne, Stuk 3-300)

Stemming 9

Aanwezig: 63
Voor: 48
Tegen: 1
Onthoudingen: 14

-Het wetsvoorstel is aangenomen.

-Het wetsontwerp zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Vraag om uitleg van mevrouw Christel Geerts aan de minister van Werk en Pensioenen over «de dienstencheques» (nr. 3-132)

Mevrouw Christel Geerts (SP.A-SPIRIT). - Diverse ondernemingen hebben de mogelijkheid aangegrepen om een federale erkenning te krijgen in het raam van dienstverlening op basis van de dienstencheques. Dit heeft een nieuwe dynamiek inzake dienstverlening mogelijk gemaakt.

Als voorzitter van een buurtbedrijf dat ook die gelegenheid te baat heeft genomen, kan ik vanuit mijn ervaring deze mogelijkheden alleen maar positief evalueren. Belangrijk is dat er op die manier volwaardige werkgelegenheid kan worden gecreëerd, vooral ten behoeve van laaggeschoolde werknemers. Overduidelijk wordt ook tegemoetgekomen aan de behoeften van vele gezinnen inzake thuishulp.

Hoeveel ondernemingen zijn er ondertussen erkend in het raam van de dienstencheques? Zijn er aanvragen tot erkenning geweigerd? Over hoeveel weigeringen gaat het en welke zijn de argumenten die daarbij werden gebruikt?

Om hoeveel arbeidscontracten gaat het ondertussen of anders gezegd, hoeveel personen zijn al tewerkgesteld in het raam van een federale erkenning?

In verband met het aantal uren dat de arbeidsovereenkomst moet omvatten, blijven er blijkbaar nog vragen op het werkveld. Het federale systeem voorziet in een meer genuanceerde benadering dan het voormalige gewestelijke systeem dat uitging van een halftijdse arbeidsovereenkomst. Kan de minister mij meedelen bij welke categorie van werknemers men verplicht is om na zes maanden een halftijdse arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur aan te bieden en bij welke categorie het minimum aantal uren tewerkstelling vervalt?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Werk en Pensioenen. - Ik wil beginnen met enkele statistische gegevens te verstrekken.

Belangrijk om weten is dat alle ondernemingen die onder het vorige systeem in 2003 door de regionale herkenningscommissies zijn erkend, ook automatisch werden hernomen in het nieuwe federale systeem van dienstencheques. Uiteraard moet een onderneming die zijn activiteit verlegt of uitbreidt, wel een nieuwe aanvraag indienen. Die laat ik hier even terzijde.

Het gaat hier over 501 organisaties in het Vlaams gewest, 89 organisaties in het Waals Gewest, 18 organisaties in het Brussels Gewest en 3 organisaties in de Duitstalige Gemeenschap of in totaal 611 erkende organisaties. De federale adviescommissie voor erkenningen in het raam van de dienstencheques heeft haar installatievergadering gehad op 23 januari jongstleden en gaf op 5 februari een unaniem gunstig advies uit bij 20 erkenningsaanvragen. Bij deze nieuwe 20 aanvragen zaten 7 aanvragen tot uitbreiding van het activiteitenterrein van reeds erkende organisaties en zaten er 13 nieuwe erkenningsaanvragen bij. Volledigheidshalve moet ik erbij vermelden dat er ook 5 erkenningsaanvragen bij waren vanwege PWA's, waarvan één in een partnership met het OCMW van dezelfde gemeente, maar aangezien de omzendbrief over de wijzigingen in het PWA-systeem nog niet is verstuurd, heeft de erkenningscommissie de behandeling van deze aanvragen even in beraad gehouden in afwachting dat alle PWA's op de hoogte zijn van de meest recente beslissingen. Sinds 9 februari loopt er een provinciale informatieronde voor de PWA's, OCMW's en lokale besturen in samenwerking met de koepels van steden en gemeenten. De laatste sessie stopt in Brussel op 10 maart. De volgende bijeenkomsten van de adviescommissie erkenningen zijn gepland voor 24 februari 2004 en 17 maart 2004.

Alle 20 positieve adviezen werden door mij op 11 februari 2004 gevolgd. De bedrijven zullen dan ook eerstdaags de bevestiging van hun erkenning in de brievenbus krijgen. Ook in de toekomst zullen wij de dossiers binnen een korte termijn behandelen. De wettelijke termijn bedraagt maximaal 2 maanden.

Er is nog geen enkele aanvraag geweigerd. In een aantal dossiers die positief zijn geadviseerd is er aan de organisaties wel gevraagd om hun statuten - het maatschappelijke doel - binnen een maximumtermijn van 6 maanden in overeenstemming te brengen met de activiteiten die ze in het raam van de dienstencheques wensen te ontwikkelen. Het secretariaat van de adviescommissie erkenningen wacht in het geval van onvolledige aanvraagdossiers wel op de bijkomende informatie vooraleer het dossier voor advies voor te leggen aan de adviescommissie. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met het ontbreken van een financieel plan voor startende organisaties of met het ontbreken van de vereiste informatie voor het oprichten van een sui generis afdeling binnen een bestaande organisatie.

Volgens de laatst beschikbare statistieken zijn er reeds 2.729 arbeidscontracten afgesloten. Ik wacht met spanning op de nieuwste gegevens voor de maand januari, gezien sinds 1 januari 2004 ook voor de reeds erkende organisaties geen beperkingen meer bestaan inzake het maximum aantal aanwervingen die ze mogen doen. Recent ging ook de 1 miljoenste dienstencheque over de toonbank bij Accor en mochten we kort daarna ook de 25.000ste gebruiker verwelkomen.

Inzake de arbeidsovereenkomst in het raam van de dienstencheques lijkt de wetgeving terzake ingewikkelder dan ze eigenlijk is. Het vroegere stelsel stond enkel open voor werkzoekende niet-werkende werknemers en legde minstens halftijdse contracten op vanaf de eerste dag. Het nieuwe federale stelsel brengt hier verandering in: iedereen die wil werken kan zich hiervoor aanmelden. Een inschrijving als werkzoekende bij de gewestelijke bemiddelingsdienst, wat vlot verloopt en ook elektronisch kan, volstaat om in aanmerking te komen. Indien nodig kan dit ook nog op de dag van de aanwerving.

In hoofde van de werkgever wordt een onderscheid gemaakt tussen twee types van werknemers: de eerste categorie betreft de werknemer die nog een complement ontvangt van de RVA of van het OCMW en hiervan ook het bewijs levert via de nodige attesten; de tweede categorie betreft alle anderen, dus ook de werknemers die mogelijk van een invaliditeitsuitkering of van een overlevingspensioen genieten. Voor de eerste categorie van werknemers geldt gedurende een periode van zes maanden, die begint te lopen vanaf de eerste gewerkte dag, de enige regel dat elke begonnen prestatie minstens drie uur moet bedragen én dat de werkgever bij prioriteit bijkomende uren moet aanbieden aan deze werknemers. Op de eerste gewerkte dag van de zevende maand, moet de werkgever aan deze werknemer een minstens halftijds contract van onbepaalde duur aanbieden. Voor alle andere werknemers is gedurende de eerste periode van drie maanden als het ware alles mogelijk: er is geen minimumduur inzake arbeidsprestaties of arbeidscontracten. De enige regel is dat op de eerste gewerkte dag van de vierde maand er een contract van onbepaalde duur moet zijn, zonder dat er een minimum arbeidsduur moet gerespecteerd worden. Met andere woorden, deze laatste categorie van werknemers kunnen ook na drie maanden het bijvoorbeeld bij één klant houden aan een gemiddelde van bijvoorbeeld vier uur per week. In hun geval is er geen verplichting om door te stromen naar een minstens halftijds arbeidscontract.

Deze regeling is logisch: iemand die een bijkomende uitkering krijgt van het OCMW of de RVA, wordt verondersteld daadwerkelijk naar meer werk te zoeken. Voor die categorie bestaat de verplichting om het aantal werkuren uit te bouwen tot een job die minstens halftijds is. Dat zou moeten lukken na zes maanden.

Iemand die geen bijkomende uitkering vraagt, is misschien tevreden met minder werkuren. Dan is het ook niet nodig om zes maanden te wachten vooraleer een contract van onbepaalde duur te geven. Dat kan evengoed na drie maanden.

Mevrouw Christel Geerts (SP.A-SPIRIT). - Ik ben verheugd met het antwoord van de minister. Voor bepaalde categorieën in de geestelijke gezondheidszorg, zoals mensen in begeleidingsprojecten, is een halftijdse tewerkstelling niet haalbaar. Met deze regeling kunnen heel veel mensen een job krijgen.

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Werk en Pensioenen. - Dat is ook de reden waarom we het onderscheid hebben gemaakt tussen twee categorieën werknemers. Iemand die recht heeft op een invaliditeitsuitkering kan soms wel een beetje werken, maar misschien niet meer dan enkele uren per week. Dat moet mogelijk zijn. Ik heb trouwens twee jaar geleden in de gemeente van senator Geerts projecten in de geestelijke gezondheidszorg bezocht. Die zijn zeer interessant.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Financiën over «de toepassing van het koninklijk besluit van 8 november 1989 op de openbare overnameaanbiedingen en de wijzigingen in de controle op vennootschappen en de noodzakelijke verduidelijkingen» (nr. 3-133)

De voorzitter. - De heer Frank Vandenbroucke, minister van Werk en Pensioenen, antwoordt namens de heer Didier Reynders, minister van Financiën.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De hoofdaandeelhouders van Ubizen willen hun aandelen Ubizen terug van Ubidco. De hoofdaandeelhouders protesteren formeel tegen de stelling van Ubidco dat het financieel consortium rond Apax, Kennet Venture Partners en KBC-Investco, de nieuwe hoofdaandeelhouder van Ubizen zou zijn. De aandeelhouders zeggen hun pakket van 38,17 procent in het publiek bod van Ubidco te hebben ingebracht.

Ze betwisten dat Ubidco hun aandelen heeft bekomen via de uitoefening van een call-optie. De aandelen heten met de uitdrukkelijke toelating van Ubidco op 16 januari aangeboden te zijn in het kader van het bod. Dat maakte de call-optie zonder voorwerp want die optie was een veiligheidsklep voor Ubidco om de aandelen te kunnen opeisen indien de hoofdaandeelhouders zich niet aan hun afspraken hielden.

Mijn vraag heeft natuurlijk betrekking op het wettelijk kader voor deze operaties en niet over de financiële belangen.

Het overname-KB van 8 november 1989 zegt dat wie zijn aandelen inbracht in een bod, niet meer gebonden is in geval van een regelmatig tegenbod. Bedoeling is om de aandeelhouders de kans te geven in te gaan op het hoger tegenbod. Het is onduidelijk of de aandeelhouders ook mogen besluiten de aandelen gewoon bij te houden.

De referentieaandeelhouders van Ubizen willen alvast ingaan op het hogere tegenbod van Betrusted en willen dat Ubidco de tegenwaarde van de call uitbetaalt.

Ubidco stelt dat het de aandelen heeft verworven via de call-optie. Volgens artikel 10 van het overname-KB mogen er geen buiten-beurs-transacties plaatsvinden tijdens de biedprocedure.

De Commissie voor het Bank-, Financie-, en Assurantiewezen (CBFA) heeft blijkbaar beslist niet te beslissen over deze netelige kwestie. Dat was de toestand op het ogenblik van mijn vraagstelling, ik weet niet of die vandaag is geëvolueerd. Ik heb vandaag terzake geen persbericht van Belga gelezen. Door deze houding aan te nemen geeft de CBFA aan dat zij de rechtbank als feitelijke arbiter ziet. Na het indienen van mijn vraag heeft de pers dat overigens meer en meer beklemtoond.

Onduidelijke regels leiden tot rechtsonzekerheid en nutteloze betwistingen.

Op welke argumentatie baseert de CBFA zich om in deze aangelegenheid te beslissen niet te beslissen? Is dit juist niet de wettelijke taak van de CBFA?

Is een transactie op basis van een call te beschouwen als buiten beurs?

Acht de minister het wenselijk het overname-KB interpretatief bij te stellen zodat de Belgische overnameregels verduidelijkt worden?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Werk en Pensioenen. - Minister Reynders heeft kennis genomen van de vraag over het openbaar bod van Ubidco op de aandelen van de vennootschap Ubizen, over het tegenbod van Betrusted op diezelfde aandelen en over de bijzondere positie van bepaalde referentieaandeelhouders van Ubizen die met Ubidco een call-overeenkomst hebben gesloten.

Minister Reynders wenst er de heer Vandenberghe eerst en vooral op te attenderen dat het een minister niet toekomt zich over individuele dossiers uit te spreken.

Wat bepaalde verklaringen in de pers betreft, kan de minister het volgende meedelen. In de eerste plaats is het, in tegenstelling tot wat in het verleden misschien gangbaar was, niet de taak van de CBFA om zich bezig te houden met de meest diverse onderwerpen, maar treedt zij uitsluitend op binnen haar bevoegdheidsdomein. Zo waakt de CBFA in dit dossier over de financiële informatie die wordt verstrekt, maar treedt zij geenszins op als rechter bij betwistingen over subjectieve rechten. Op die manier kunnen de beoordelingsfouten worden vermeden, die ik heb kunnen vaststellen in bepaalde persartikelen, vooral dan in het artikel waarop uw vraag om toelichting overduidelijk blijkt te zijn gebaseerd. Het is trouwens absoluut verdedigbaar dat het directiecomité van de CBFA niet wil interfereren in materies die overduidelijk tot de uitsluitende bevoegdheid en beoordeling behoren van de hoven en rechtbanken die de rechterlijke macht uitoefenen.

Minister Reynders is er zeker van dat de heer Vandenberghe het daar als jurist mee eens kan zijn, vooral omdat hij een fervent voorstander is van de strikte naleving van de bevoegdheden van respectievelijk een administratieve overheid zoals de CBFA en de rechterlijke macht.

Voor dit concrete dossier kan de situatie als volgt worden samengevat. Ubidco heeft een eerste bod aangebracht op de aandelen Ubizen. De periode voor de aanvaarding van dat bod is op dit ogenblik afgesloten.

In verband met dit eerste bod is er tussen Ubidco en de referentieaandeelhouders van Ubizen een geschil gerezen. Dat geschil betreft 38,17% van het kapitaal van Ubizen, wat betekent dat er geen enkele betwisting bestaat over 61,83% van de aandelen Ubizen die nog in het publiek zijn verspreid.

Aan het tegenbod van Betrusted is de voorwaarde gekoppeld dat de vennootschap minstens 40% van de aandelen van de vennootschap Ubizen in haar bezit krijgt. Technisch gezien, is dit tegenbod perfect realiseerbaar en worden de kleine aandeelhouders door voornoemd geschil dus niet benadeeld.

Tot slot wenst minister Reynders nog op te merken, hoewel hij al een grondige wijziging van het financieel recht heeft doorgevoerd, dat er nog diverse deelgebieden moeten worden aangepast omdat recentelijk goedgekeurde Europese richtlijnen nog in het Belgische recht moeten worden omgezet. De minister is echter niet van plan om het koninklijke besluit van 8 november 1989 te wijzigen omdat het als dusdanig geen enkel probleem stelt. Bovendien is de hoop om alle individuele situaties in een reglementaire tekst behandeld te zien illusoir, gelet op de voortdurende evolutie van de financiële sector.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Het was niet mijn bedoeling het individuele standpunt van de minister over individuele dossiers te kennen. Ik stel echter vast dat de gespecialiseerde pers, waarvan men toch mag aannemen dat ze dergelijke zaken zeer aandachtig volgt, minstens sedert een week voortdurend wijst op de rol van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen. Gisteren kondigde die commissie aan dat ze een persmededeling zou doen, wat na een uur werd afgeblazen. Ik weet niet of er vandaag nog een komt.

De minister heeft in ieder geval duidelijk gemaakt binnen welk kader de operaties kunnen gebeuren en dat de rechtszekerheid ook in de volgende dagen in acht moet worden genomen. Ik neem er ook akte van dat de gewone rechterlijke macht bevoegd is voor de andere eventuele betwistingen, want dat is volgens mij de impliciete betekenis van het antwoord van de minister van Financiën.

Vraag om uitleg van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven en aan de staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het werk over «het pesten binnen de overheidsbedrijven» (nr. 3-131)

De voorzitter. - De heer Frank Vandenbroucke, minister van Werk en Pensioenen, antwoordt namens de heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven, en mevrouw Van Brempt, staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het Werk.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Pesten op het werk staat meer dan ooit in de actualiteit. Onlangs heeft het gerecht het bestaan van pesterijen op het werk voor de eerste maal formeel erkend door enkele postmensen verantwoordelijk te stellen voor de zelfmoord van een gepeste collega.

Als antwoord op mijn schriftelijke vraag 3-353 over het pesten in overheidsbedrijven meldde de staatssecretaris dat er bij Belgacom sedert de inwerkingtreding van de wet van 11 juni 2002 betreffende de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk 66 klachten werden ingediend. Vóór de inwerkingtreding van de wet in 2002 waren er maar twee klachten. Tijdens de voorbije drie jaar werd één persoon ontslagen. Geen enkele persoon werd overgeplaatst of gedegradeerd. Tot op heden hadden drie gevallen van mobbing gerechtelijke gevolgen.

Bij de bevoegde dienst Corporate Prevention Services van de NMBS werden tussen 1 augustus 2001 en 1 november 2003 280 meldingen van mogelijke pesterij genoteerd. Van deze meldingen leidden er 14 tot een formele klacht. Eén persoon heeft zijn ontslag aangeboden en er werden 7 overplaatsingen van de daders bij ordemaatregel uitgevoerd, waarbij één dader de facto werd gedegradeerd. Een vermeend slachtoffer lokte een voor hem ongunstige rechterlijke uitspraak uit. Twee disciplinaire dossiers zijn nog lopende en de drie overige formele klachten bleken ongegrond te zijn of waren vervat in een ruimer dossier van beroepsonbekwaamheid.

Bij BIAC werden er twee klachten wegens pesten geformuleerd. De eerste klacht werd opgelost op het niveau van de bedrijfsleiding door overplaatsing van het slachtoffer. De tweede klacht werd onontvankelijk verklaard.

De problematiek van pesten op het werk dient zeer ernstig te worden genomen, zeker wegens de nefaste gevolgen voor de slachtoffers en hun omgeving.

Ik kreeg in het antwoord enkel cijfers over Belgacom, de NMBS en BIAC. Speelden de andere overheidsbedrijven, zoals de Nationale Loterij, geen gegevens door? Dient daaruit te worden afgeleid dat niet alle overheidsbedrijven op systematische wijze de gegevens aangaande klachten over pesterijen bijhouden?

Om welke redenen werd aan de klachten geen gevolg gegeven? Werd, met andere woorden, een regeling in der minne tot stand gebracht of bleken de klachten onontvankelijk of ongegrond te zijn?

Bij de goedkeuring van de wet werd gevreesd voor een mogelijk misbruik ervan en een procedureslag. Bevestigt de toename van het aantal klachten sinds de invoering van de wet deze vrees of wordt door de toename de noodzaak van de wet bevestigd?

Hoeveel tijd verloopt er gemiddeld tussen het melden van een mogelijke pesterij en een eventuele sanctie?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Werk en Pensioenen. - Ik deel de interesse en de bezorgdheid van de heer Vandenberghe over het pesten in de overheidsbedrijven.

Zoals hij in zijn vraag heeft gezegd, heeft hij al een antwoord gekregen met betrekking tot het aantal klachten en de behandeling ervan bij Belgacom, de NMBS en BIAC. Ik wens daaraan voor deze overheidsbedrijven de volgende elementen toe te voegen.

Ik zal eerst ingaan op de situatie bij Belgacom. Een van de doelstellingen van de wet is ongewenst gedrag - pesten, ongewenst seksueel gedrag, geweld - onmiddellijk te doen stoppen en op die manier verdere gevolgen voor het slachtoffer te vermijden of te beperken. De wetgever heeft daartoe onder meer de mogelijkheid tot het informeel afhandelen van een klacht ingebouwd. Tijdens die informele fase tracht de preventieadviseur of de vertrouwenspersoon om via bemiddeling tussen slachtoffer en aangeklaagde een oplossing te vinden. Het slagen van de bemiddeling kan worden beschouwd als het in der minne regelen van de klacht. Nochtans moet worden opgemerkt dat beide partijen - klager en aangeklaagde - het eens dienen te zijn over de gemaakte afspraken.

De preventieadviseur kan bij een met reden omklede klacht tevens proberen om via bemiddeling een oplossing te vinden voor beide partijen. Er kunnen immers andere problemen gedetecteerd zijn die niet vallen onder de wet op pesten, ongewenst seksueel gedrag en geweld op het werk. Het actieplan bestaat er dan in dat de preventieadviseur advies verstrekt aan de werkgever. Het betreft geen dwingend advies zoals bij een gegronde klacht.

Belgacom heeft verder meegedeeld in één geval een sanctie werd uitgesproken, maar heeft geen gegevens verstrekt over de gemiddelde tijd tussen het melden van een mogelijke pesterij en een eventuele sanctie.

Bij de NMBS wordt elke klacht in verband met pesterijen op het werk grondig onderzocht. Corporate Prevention Services, de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk van de NMBS, tracht van in een zeer vroeg stadium te bemiddelen in geval van klachten over pesten. Die bemiddeling is zowel gericht op de aangeklaagde, als op het slachtoffer en de werkgever. Op die wijze kan een groot gedeelte van de klachten worden opgevangen. Na de eerste bemiddeling en evaluatie door de externe dienst analyseert de maatschappij zowel de arbeidsorganisatie als de onderlinge verhoudingen tussen de betrokken werknemers. Er wordt ingegrepen als uit het onderzoek blijkt dat de klacht terecht is.

Het is moeilijk een vergelijking te maken met de toestand vóór het bestaan van de wet omdat er weinig gegevens voorhanden zijn. Klachten konden in die periode niet of nauwelijks worden ingediend. Wel stelde de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk een piekmoment vast onmiddellijk na de inwerkingtreding van de wet. De dienst verklaart dat het aantal dossiers waarvan kan worden gevreesd dat het tot een procedureslag kan komen, relatief beperkt is.

Er wordt altijd gevolg gegeven aan een klacht door de vertrouwenspersonen en/of preventieadviseurs van Corporate Prevention Services. Desgevallend kan de preventieadviseur de werkgever voorstellen om onmiddellijk een maatregel ter bescherming van het slachtoffer te nemen. In een tweede fase wordt dan een blijvende oplossing gezocht. In pestdossiers is het evenwel belangrijker te komen tot goede, werkbare oplossingen die een einde kunnen maken aan het pesten en het in de toekomst kunnen voorkomen, dan sancties op te leggen. Een sanctie kan aangewezen zijn, maar is slechts één element van een oplossing.

De interne procedure bij BIAC bepaalt dat er in de eerste plaats aan bemiddeling wordt gedaan en intern een oplossing wordt gezocht en dat aan iedere klacht gevolg wordt gegeven. Eén klacht werd door de medische inspectie van de administratie van arbeidshygiëne en -geneeskunde ongegrond verklaard. De tot op heden behandelde klachten behelsden statutaire personeelsleden met vastheid van betrekking. Volgens BIAC kan men moeilijk spreken van een verhoging van het aantal klachten. Er wordt geprobeerd om iedere klacht zo vlug mogelijk te onderzoeken en tot een goed einde te brengen. De tijd om tot een oplossing te komen, is sterk afhankelijk van diverse factoren, zoals de uurregeling van de betrokkenen, de aard van de klachten, getuigenverhoren en bemiddelingsproces.

De voorbije drie jaar werden er bij de Nationale Loterij twee officiële klachten wegens pesten ingediend. Ze dateren beide van 2003. Geen van beide klachten heeft vooralsnog geleid tot ontslag, overplaatsing of degradatie.

In 2001 zijn er bij De Post 560 klachten genoteerd. In 2002 steeg dit aantal tot 677. In 2003 waren er 480 klachten, waarvan er 62 niet-ontvankelijk waren en er 175 bij een eerste contact werden afgehandeld. 196 klachten werden afgehandeld na bemiddeling en 47 zijn een formele klacht geworden. Deze 47 hebben geleid tot disciplinaire straffen voor 5 personen. Een gemiddeld onderzoek varieert van 3 tot 12 maanden. Er zijn uitzonderingen, bijvoorbeeld wanneer een betrokkene niet kan worden ondervraagd wegens ernstige ziekte.

De Federale Participatiemaatschappij heeft geen klachten in verband met pesten op het werk ontvangen. Ook de Federale Investeringsmaatschappij heeft sinds haar oprichting in 1994 nooit klachten ontvangen.

Sinds de inwerkingtreding van de wet werd bij de Delcrederedienst één niet-ontvankelijke klacht ingediend. Deze klacht leidde noch tot ontslag, noch tot overplaatsing of degradatie van de betrokken werknemer. Het spreekt vanzelf dat er wegens de niet-ontvankelijkheid geen gerechtelijke vervolging plaatshad.

De aangekondigde evaluatie van de wet is nog niet afgerond. De centrale vraag is of de wet haar oorspronkelijke doel heeft bereikt, namelijk de preventie en bescherming van werknemers. Indien uit de evaluatie blijkt dat de wet ongerijmdheden of gebreken bevat, zullen deze rechtgezet en verbeterd worden.

Vraag om uitleg van de heer Christian Brotcorne aan de minister van Middenstand en Landbouw over «de 9,32 miljoen Europese landbouwsubsidies die België moet terugbetalen» (nr. 3-135)

De voorzitter. - De heer Frank Vandenbroucke, minister van Werk en Pensioenen, antwoordt namens mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand en Landbouw.

De heer Christian Brotcorne (CDH). - De jongste dagen circuleren berichten dat de Europese Commissie een sanctie heeft opgelegd om landbouwsubsidies te doen terugbetalen.

Het zou gaan om een totaalbedrag van 9,32 miljoen euro en te maken hebben met de controles door de Belgische federale of gewestelijke overheden. Ik weet niet hoe de vork juist in de steel zit, vandaar mijn vraag.

Als de berichten over België juist zijn, althans die over de sector van de cultuurgewassen, dan verwijt Europa ons een gebrek aan controle op de toegekende premies.

De vraag is dus of de verantwoordelijke overheden menen dat de controles dermate gebrekkig zijn dat het mogelijk is dat onterecht subsidies werden toegekend. Als dit het geval is, moeten de controleprocedures dan niet worden herzien en verbeterd?

Ten laste van welke overheid of van welke begroting komt de terugbetaling: de federale staat, de gewesten of van degenen die de premies hebben ontvangen? Ik hoop dat dit laatste niet het geval is.

(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, ondervoorzitter.)

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Werk en Pensioenen. - Na een controle over de wijze waarop de Europese reglementering inzake de premies voor cultuurgewassen in België wordt toegepast, heeft de Europese Commissie geoordeeld dat de Belgische overheden bij de berekening van de steun die aan de landbouwers werd toegekend systematisch de informatie van het GIS - het geografisch informatiesysteem inzake de oppervlakte van kavels - hadden moeten gebruiken. Deze informatie komt voort uit luchtfoto's.

In de praktijk kent de administratie subsidies toe op basis van de verklaringen van de landbouwers of op basis van de oppervlakte die bij een controle ter plaatse wordt opgemeten. Een van de criteria voor een controle ter plaatse is een groot verschil tussen de oppervlakte die door de landbouwer wordt aangegeven en de oppervlakte volgens het informatiesysteem.

Dit is volgens de Commissie een kleine tekortkoming. Ze heeft dan ook de minimumboete opgelegd: een forfaitaire terugbetaling van 2% van de steun die over een periode van drie jaar werd toegekend. Zo komen we aan 9,32 miljoen euro.

De toekenning van steun aan de landbouwers en de daarmee gepaard gaande controles zijn krachtens de bijzondere wet van 13 juli 2001 sinds 1 januari 2002 een bevoegdheid voor de gewesten.

De gewestoverheden zijn het niet eens met het standpunt van de Europese Commissie. Ik meen te weten dat ze beroep aantekenen bij het Europees Hof in Luxemburg.

Volgens hen bepaalt de Europese reglementering niet uitdrukkelijk dat de landbouwers moeten worden gestraft als blijkt dat de oppervlakte die door het GIS wordt berekend kleiner is dan de aangegeven oppervlakte.

De verschillen tussen de aangegeven oppervlaktes en de oppervlaktes gemeten door het GIS doen vragen rijzen, maar alleen een opmeting ter plaatse kan uitsluitsel brengen. Bovendien is de kadastrale registratie bij het ministerie van Financiën de enige officiële basis voor het bepalen van de oppervlakte van onroerende goederen.

Ten slotte moet het GIS pas vanaf 2005 operationeel zijn.

De derde vraag gaat over een bevoegdheid van de ministers van Landbouw van de gewesten. Ik kan er dan ook geen antwoord op geven.

Aangezien de gewesten bevoegd zijn, moeten zij het bedrag terugbetalen.

De heer Christian Brotcorne (CDH). - Ik zal het antwoord van de minister vergelijken met het antwoord dat minister Happart vanmiddag in het Waals Parlement geeft op een vraag over hetzelfde onderwerp.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «de bespreking van het jaarlijks verslag van de Regering over de opvolging van de Wereldvrouwenconferentie in Peking in 1995» (nr. 3-121)

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Op 9 oktober 2002 werd in de Senaat het verslag van de regering besproken betreffende haar gelijkekansenbeleid in 2001. Zoals op de Wereldvrouwenconferentie in Peking in 1995 is beslist moet de regering jaarlijks een verslag opstellen over haar gelijkekansenbeleid en dat aan het Parlement ter bespreking voorleggen in aanwezigheid van de vrouwenbeweging en eventuele buitenlandse delegaties.

Tot op heden is het regeringsverslag voor 2002 nog niet aan het Parlement voorgelegd.

Teneinde het beleid van de verschillende departementen op het vlak van de gelijke kansen voor vrouwen en mannen, te kunnen evalueren om nieuwe maatregelen en denkpistes voor het toekomstig beleid te kunnen uitstippelen, had ik graag van de minister vernomen wanneer het regeringsverslag voor 2002 in het Parlement zal besproken worden en of daarvoor al voorbereidingen getroffen zijn. Aangezien we nu al in 2004 zijn, wil ik ook graag weten hoever het staat met het rapport over 2003.

Mevrouw Marie Arena, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Het jaar 2003 was een bewogen jaar omwille van de verkiezingen. Daarom was het niet mogelijk om in 2003 het nuttige overleg te starten en een kwaliteitsverslag op te stellen. Bovendien heeft de oprichting van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen heel wat tijd in beslag genomen.

Ik heb echter het genoegende Senaat mee te delen dat de beslissing is genomen om voor de periode 2002-2003 een dubbel verslag aan het Parlement voor te stellen. Dat zal voor het zomerreces worden ingediend.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik dank de minister voor haar antwoord en kijk uit naar het verslag. Ik wens haar ook veel succes met de installatie van het Instituut, dat weliswaar al bestaat, maar waar nog een en ander moet gebeuren voor het echt operationeel wordt. Ik hoop dat dit snel kan.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «de aandacht voor de gelijke kansen voor mannen en vrouwen op de agenda van het Iers Europees Voorzitterschap» (nr. 3-134)

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De regering benadrukt het belang van de gender mainstreaming. Om te komen tot gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de feiten moet dat aspect op elk beleidsdomein opgevolgd worden. De Europese agenda is dienaangaande cruciaal en zelfs toonaangevend, omdat Europa op dat vlak een motorfunctie heeft.

Graag kreeg ik van de minister een antwoord op volgende vragen.

Welke prioriteiten en aandachtspunten met betrekking tot de gelijke kansen voor vrouwen en mannen zijn opgenomen in de agenda van het Iers Europees voorzitterschap?

Voor welke van die aandachtspunten, doelstellingen of strategieën engageert België zich in het bijzonder tijdens het Iers Europees voorzitterschap. Zal ons land bijvoorbeeld eigen activiteiten opzetten, delegaties sturen, het parlement op een of andere manier laten participeren en ook de vrouwenorganisaties?

Op welke aandachtspunten met betrekking tot de gelijke kansen voor vrouwen en mannen wil België de klemtoon leggen?

Mevrouw Marie Arena, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Ziehier de prioriteiten inzake gelijkheid tussen vrouwen en mannen die vermeld staan op de agenda van het Ierse EU-voorzitterschap.

1. De follow-up van het voorstel van richtlijn van de Raad van Europese Ministers tot uitvoering van het beginsel van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en de levering van goederen en diensten die wordt voorgesteld door de Europese Commissie. Ik verwijs daarvoor naar artikel 13 van de richtlijn.

2. De follow-up van het voorstel tot herziening van de richtlijnen op het vlak van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Het gaat in feite om een uniformering die tegenstrijdigheden wegwerkt en dit gelijkheidsrecht verduidelijkt zodat interpretatieproblemen vermeden worden. De doelstelling bestaat er dus in te vereenvoudigen, te moderniseren en te verbeteren.

3. Voor het eerst zal er een verslag over de gender mainstreaming op EU-niveau worden voorgelegd aan de Europese Raad van 25 en 26 maart. De Commissie zal dit in principe over twee weken goedkeuren.

4. De follow-up van het actieprogramma van Peking. Ierland en Nederland hebben het ongewenst seksueel gedrag op het werk als thema gekozen. De voorbereidende vragenlijst werd uitgedeeld aan de lidstaten. Bedoeling is indicatoren uit te werken die tijdens het Nederlandse voorzitterschap moeten worden goedgekeurd.

5. De follow-up van twee projecten in samenwerking met het Europees Parlement, meer bepaald het Daphne II-programma tegen het geweld tegenover vrouwen en kinderen en het voorstel tot financiering van de organen die betrokken zijn bij het realiseren van gelijkheid tussen mannen en vrouwen op Europees niveau.

Een vergadering van ministers van Gelijke kansen is gepland op 7 mei te Limerick. Ze zal volgen op de conferentie "Nieuwe perspectieven voor de gelijkheid van de geslachten" van 6 en 7 mei.

In antwoord op de tweede vraag van mevrouw de Bethune kan ik volgende bijzondere acties van België vermelden.

1. België staat positief tegenover het voorstel van richtlijn, artikel 13, en steunt het actief door hier en daar verbeteringen voor te stellen. België pleit ervoor dat de opvoeding, de inhoud van de media en de reclame worden opgenomen in het toepassingsveld van de richtlijn, wat niet het geval is in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Ons land vraagt ook dat de bescherming van het moederschap wordt overwogen als een voorwaarde voor de realisatie van de gelijke behandeling.

2. België zal erop letten dat de reglementering beschermd wordt tegen elke vorm van regressie naar aanleiding van de vrij technische oefening van de herziening van de richtlijnen Gelijkheid mannen/vrouwen en Werkgelegenheid. Wat de inhoud betreft, wenst België dat alle teksten inzake de gelijkheid tussen vrouwelijke en mannelijke werknemers op een eenvoudige en coherente wijze worden opgenomen. Bovendien zal ons land erop toezien dat de vaste jurisprudentie ter zake in de teksten opgenomen wordt.

3. Wat het Daphne II-programma tegen het geweld tegenover vrouwen en kinderen betreft, heeft België het voorstel van de Commissie gesteund om het budget te verhogen tot een bedrag van 50 miljoen euro. De gewelddaden komen immers steeds meer voor of worden in ieder geval steeds meer vastgesteld en de aanvragen zullen stijgen omwille van de uitbreiding.

4. Wat tenslotte het voorstel tot financiering betreft voor de organen die betrokken zijn bij de gelijkheid tussen mannen en vrouwen op Europees vlak, heeft België een positieve bijdrage geleverd, meer bepaald met betrekking tot de acties die moeten worden gesteund, het aangepast financieel kader en de veralgemening van de selectiecriteria voor alle organisaties.

Wat de derde vraag betreft, steunt België de agenda van het Ierse voorzitterschap en de actiepunten die de Commissie zal ontwikkelen gedurende de zes maanden van het voorzitterschap. België zal, naast de agendapunten van het Ierse voorzitterschap, er ook in het bijzonder op letten dat er in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie voldoende steun is om de verschillen in de werkgelegenheidspercentages en de loonverschillen te verkleinen om de deelname van de vrouwen aan de arbeidsmarkt te verhogen. Daarenboven zal België er ook voor zorgen dat meer aandacht wordt geschonken aan de genderdimensie in het Europees proces van sociale insluiting.

Vraag om uitleg van de heer Christian Brotcorne aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen over «de invoering van een bestelsysteem voor alle federale diensten» (nr. 3-130)

De heer Christian Brotcorne (CDH). - De vorige minister vond het nodig het Federaal aankoopbureau (FAB) dat de aankopen van de federale diensten centraliseerde, af te schaffen. Ook de deelstaten en ondergeschikte besturen, zoals de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de gemeenten en OCMW's, konden een beroep doen op deze dienst. Door bestellingen te groeperen konden interessantere prijzen worden bedongen. Bovendien moesten de deelgebieden en ondergeschikte besturen zich niet bezighouden met aankoopprocedures.

Het regeerakkoord wil het vorige systeem opnieuw invoeren of minstens de huidige boekhouding op kasbasis omvormen tot een algemene boekhouding op transactiebasis waarbij een bestelsysteem wordt ingevoerd voor alle federale diensten. Dat gelijkt sterk op het systeem dat vroeger bestond en dat werd afgeschaft.

Is de minister begonnen met de uitvoering van dit gedeelte van het regeerakkoord? Gaat het om een dienst die belast wordt met aankoopprocedures, bestellingen, leveringen en betalingen? Kortom, zal de minister opnieuw een federaal aankoopbureau oprichten? Zo ja, zullen de ambtenaren die er voordien werkten er opnieuw worden aangesteld? Zullen de deelgebieden en de ondergeschikte besturen, net als vroeger, ook een beroep kunnen doen op dit bureau?

Mevrouw Marie Arena, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Ik vrees de heer Brotcorne te moeten teleurstellen, want het is niet de bedoeling een stap terug te zetten, wel integendeel.

We willen geen aankoopdienst oprichten naar het model van het oude FAB. Dit bureau was te sterk gecentraliseerd, te weinig flexibel en bijgevolg onvoldoende klantgericht.

Ter uitvoering van het regeerakkoord willen we wel degelijk een bestelsysteem oprichten voor alle federale overheidsdiensten. Een dergelijk systeem bestaat overigens al bij mijn departement. Het wordt verzekerd door twee elkaar aanvullende diensten: de dienst ABA (Advies- en Aankoopbeleid) en de dienst FOR (FOD-overschrijdende raamcontracten). Het systeem is gebaseerd op een actieve medewerking van de logistieke verantwoordelijken van de verschillende FOD's. Dit netwerkoverleg wordt voorgezeten door de twee verantwoordelijken van ABA en FOR en beschikt over een website (http://www.p-o.be:8080) die een permanent contact verzekert tussen de aankoopdiensten, ABA en FOR. De netwerkverantwoordelijken komen maandelijks bijeen om na te gaan welke aankopen omwille van hun algemeen belang het voorwerp moeten uitmaken van een kaderovereenkomst - bij voorbeeld voor diesel - en welke moeten worden overgelaten aan de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke diensten.

FOR is de spil van de procedures voor de toewijzing van overheidsopdrachten. De dienst zorgt ervoor dat interessante prijzen worden bedongen voor alle federale diensten. FOR behartigt de aankoop van kantoorbenodigdheden, papier, PC's, maar ook van motorbrandstof, stookolie, auto's en meubelen. Het gaat om kaderovereenkomsten voor standaardproducten waarvoor het schaaleffect maximaal speelt.

De bestel- en betalingsprocedure is beter voor de klant omdat ze door hem wordt gecontroleerd. FOR beperkt zich tot de sluiting van de overeenkomsten en houdt de aankoopdiensten via de website op de hoogte van de geselecteerde inschrijvers. De aankoopdiensten van de verschillende FOD's bestellen rechtstreeks bij de leveranciers die door FOR werden geselecteerd en houden zich bezig met de levering, de facturatie en de betaling. Vroeger moesten die bestellingen via het Federaal aankoopbureau passeren. Ze werden er overgeschreven, wat heel wat risico op fouten en verlies inhield. Met het nieuwe systeem valt die tussenschakel weg.

ABA adviseert de verschillende aankoopdiensten voor de meer specifieke aankopen. Via de website stelt ABA modellen van bestekken en andere documenten voor overheidsopdrachten ter beschikking.

De informatisering van de overheidsopdrachten, de zogenaamde e-procurement, zal het beheer en de follow-up van de overheidsbestellingen sterk vergemakkelijken. In dat verband werk ik samen met collega Vanvelthoven, die verantwoordelijk is voor het JEPP-project (Joint Electronic Public Procurement), dat op dit ogenblik door Defensie wordt beheerd. De eerste fase van dit project is operationeel, waardoor de bestekken elektronisch kunnen worden gepubliceerd. De tweede fase, de elektronische indiening van de offertes, ligt ter studie. Mijn diensten werken hieraan mee en geven advies over overheidsopdrachten.

Omwille van de federale logica is het evenmin onze bedoeling terug te keren naar een centraal aankoopsysteem voor de niet-federale openbare diensten (gemeenschappen, gewesten, provincies, gemeenten, OCMW's).

Ik heb er wel mee ingestemd dat de niet-federale aankoopdiensten die erom vragen, toegang krijgen tot de website en de beschikbare modellen kunnen binnenhalen.

Veertien van de 85 ambtenaren van het vroegere FAB die zich met de basisprocedures van de overheidsopdrachten bezighielden, werken op dit ogenblik in de twee bovenvermelde diensten. De afslanking van het personeelsbestand is het gevolg van een grotere responsabilisering van de aankoopdiensten van de FOD's, de invoering van het rechtstreekse bestel- en leveringssysteem en het gebruik van de website.

De ambtenaren van het FAB die belast waren met administratieve opdrachten, hebben een gelijkwaardige baan gevonden binnen de FOD P&O of in andere FOD's.

Voor de vragen over de hervorming van de overheidsboekhouding is de minister van Begroting bevoegd. Ik stel voor dat de heer Brotcorne hem daarover ondervraagt.

De heer Christian Brotcorne (CDH). - Ik dank de minister voor dit volledige antwoord. Ik meen dat we het erover eens zijn dat we, hoewel geen stap achteruit wordt gezet, niettemin terugkeren naar de degelijke werkmethodes van vroeger, weliswaar met een lichtere structuur die aangepast is aan de nieuwe bestuursmethodes. Dat is op zichzelf al een vooruitgang.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de preventieve opsporing van baarmoederhalskanker» (nr. 3-111)

De voorzitter. - Mevrouw Isabelle Simonis, staatssecretaris voor het Gezin en de Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt namens de heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Op 28 januari 2004 vond in verschillende Europese steden de Europese HPV-dag plaats op initiatief van de European Women for HPV Testing in samenwerking met het European Institute of Women's Health.

Op deze dag hebben vrouwen in Parijs, Rome, Milaan, Dublin, Londen en Brussel de boodschap overdragen aan hun regering dat er geen vrouw zou mogen sterven aan baarmoederhalskanker, daar deze vorm van kanker 100% geneesbaar is, als hij tijdig wordt opgespoord. Zij hebben ook nog eens benadrukt dat de opsporingstechniek om het leven van vrouwen te redden bestaat. Bovendien zal de toepassing van deze techniek een besparing met zich meebrengen voor de uitgaven voor gezondheidszorgen. Ik weet niet welke van de verschillende bestaande tests het meest aangewezen is; dat is een zaak voor de minister van Volksgezondheid. Het feit dat deze vorm van kanker perfect kan worden opgespoord en 100% geneesbaar is moet de overheid ertoe aanzetten om de honderd sterfgevallen die elk jaar nog in ons land voorkomen weg te werken.

Vorig jaar werd in de Senaat een resolutie gestemd over de preventieve opsporing van baarmoederhalskanker. De betrokken parlementsleden hebben toen voorgesteld dat het dossier in afwachting van verdere subsidiëring op een interministeriële conferentie opnieuw aan bod zou komen teneinde de deskundige voorbereiding van een preventieve campagne te verzekeren. Indien zal gestart worden met een campagne voor de systematische opsporing van baarmoederhalskanker kort na de evaluatie van de campagne voor borstkankerscreening, zoals meegedeeld door toenmalig minister Tavernier in antwoord op een vraag om uitleg mijnentwege, is het immers belangrijk dat deze tijdig kan voorbereid worden. De minister antwoordde toen dat vóór 2004 met een nieuwe campagne, zoals de systematische opsporing van baarmoederhalskanker, niet zou kunnen worden gestart.

Inmiddels zijn we bijna een jaar verder en ik heb dan ook de volgende vragen.

1.Heeft deze regering een beleidsplan voor de systematische opsporing van baarmoederhalskanker?

2.Werden er afspraken gemaakt met de gemeenschappen inzake de voorbereiding van een systematische opsporing van baarmoederhalskanker?

3.Werd er een budget voorzien voor de voorbereiding en voor het voeren van een campagne voor de systematische opsporing van baarmoederhalskanker in de begroting voor 2004?

4.Wat is de reactie van de minister op de actie van de European Women for HPV Testing, die nogmaals benadrukt dat baarmoederhalskanker een geneesbare vorm van kanker is, mits tijdige opsporing, en geen enkele vrouw aan deze vorm van kanker zou mogen sterven?

Mevrouw Isabelle Simonis, staatssecretaris voor het Gezin en de Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Het antwoord op de eerste vraag is dat de regering in de loop van 2004 een actieprogramma voor de systematische opsporing van baarmoederhalskanker wil uitwerken. De afdeling Epidemiologie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - WIV - werd gevraagd om de verschillende opties te beoordelen en voorstellen uit te werken. Die zullen worden onderzocht samen met de betrokken instanties, meer in het bijzonder met de gemeenschappen. De afdeling Epidemiologie is zeer geschikt voor die taak, gezien haar expertise die nationaal en internationaal wordt erkend.

Dit beleid moet ook in het kader van de recente aanbeveling van de Europese Raad worden geplaatst. Daarin worden de lidstaten aangemoedigd tot de georganiseerde opsporing van borstkanker, baarmoederhalskanker en dikkedarmkanker.

Dat programma zal zeker uitgaan van dezelfde principes als thans gelden bij de opsporing van borstkanker in samenwerking met de gemeenschappen.

Als antwoord op de tweede vraag deel ik mee dat de bedoelde akkoorden in het vooruitzicht gesteld worden voor 2004.

Ik kom tot de derde vraag. De regering heeft een wetsontwerp ingediend, dat werd aangenomen door de Kamer op 22 december. Het ontwerp kent een toelage van 100.000 euro toe aan het WIV. In de verantwoording wordt onder meer verwezen naar de resolutie die de Senaat in 2003 heeft goedgekeurd - Stuk 2-1503 - en naar de Belgische bijdrage die vereist was om de Europese subsidies te verkrijgen van het Europe Against Cancer Programme.

European Women for HPV Testing, waarover de vierde vraag ging, is een lobby die een band heeft met een Amerikaanse firma die HPV-tests produceert. Die groep benadert nationale en Europese publieke instanties om het belang van HPV-tests te onderstrepen. Het European Institute of Women's Health heeft daar eveneens een band mee.

Sommige soorten van het menselijk papillomavirus spelen een essentiële rol bij baarmoederhalskanker, maar zijn op zichzelf onvoldoende om baarmoederhalskanker te veroorzaken.

Er zijn aanwijzingen dat de HPV-test nuttig is in een aantal toepassingsgebieden.

Een eerste toepassingsgebied zijn de vrouwen bij wie het uitstrijkje een onduidelijk resultaat gaf. In die gevallen is de HPV-test uiteraard efficiënter dan een herhaling van de klassieke Papanicolaou-test, de Pap-test, die nu wordt aanbevolen. In dat verband verwijs ik naar de resultaten van een onderzoek van het WIV naar de analysemethoden, die in februari worden gepubliceerd in het gezaghebbende Journal of the National Cancer Institute.

Een tweede toepassingsveld is de opvolging van vrouwen die een chirurgische behandeling hebben ondergaan van een letsel van de baarmoederhals, in het geval van lokale excisie, cryotherapie of cauterisatie van het letsel. We kunnen eveneens verwijzen naar een studie waaraan het WIV heeft gewerkt en die zal worden gepubliceerd in het tijdschrift Cancer Treatment Reviews.

Bij 2 tot 3% van de onderzochte vrouwen in België zou de HPV-test duidelijk nuttig zijn. Over de belangrijke vraag of de HPV-test kan worden gebruikt bij een eerste onderzoek wordt echter heftig gediscussieerd tussen de experts. Het is nog steeds niet wetenschappelijk bewezen dat er minder baarmoederhalskanker zal voorkomen dankzij de HPV-test. Het is wel duidelijk dat baarmoederhalskanker met de HPV-test in een vroeg stadium kan worden opgespoord, wat soms niet mogelijk is met een uitstrijkje.

Die letsels herstellen in de meeste gevallen spontaan. De bijkomende baten van het ontdekken van letsels aan de hand van HPV zijn misschien klein. De test heeft bijgevolg misschien weinig bijkomende voordelen in vergelijking met de kost voor de gemeenschap en met de bijverschijnselen van een nutteloze behandeling van de betrokken vrouw.

Het is daarentegen ook mogelijk dat de HPV-opsporing het mogelijk maakt om meer letsels op te sporen en het interval tussen twee onderzoeken te verlengen, waardoor de kosteneffectiviteit verbetert.

De HPV-test zou in de toekomst de huidige Pap-test kunnen vervangen of aanvullen. Om die vraag definitief te kunnen beantwoorden, is een bijkomende wetenschappelijke studie nodig. Wij zullen aandringen dat wordt onderzocht of er ook in België een wetenschappelijke studie terzake kan worden uitgevoerd. Een samenwerking met andere Europese landen is uitermate gewenst.

De regering zal aandachtig de argumenten onderzoeken van de European Women for HPV Testing maar haar beleid moet stoelen op wetenschappelijke zekerheden en kosteneffectiviteit.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de stijging van het aantal zwaarlijvige tieners in ons land» (nr. 3-122)

De voorzitter. - Mevrouw Isabelle Simonis, staatssecretaris voor het Gezin en de Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt namens de heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Meerdere onderzoeken tonen aan dat het zeer slecht gesteld is met het gewicht van onze jongeren. Uit een wereldwijde Deense wetenschappelijke studie, waarbij 30.000 tieners uit vijftien landen werden onderzocht, blijkt dat Vlaamse meisjes van vijftien jaar na de Verenigde Staten het meest met zwaarlijvigheid kampen. Nog volgens dat onderzoek kampt 7% van de Vlaamse vijftienjarige meisjes en 4% van de jongens van die leeftijd met obesitas. Ook volgens de Leuvense professor jeugdgezondheidszorg Karel Hoppenbrouwers is obesitas bij jongeren in twintig jaar uitgegroeid tot een epidemie.

Overgewicht vormt ook een directe aanleiding tot het ontwikkelen van diabetes, een ziekte waarvoor artsen al jaren waarschuwen dat ze een epidemie wordt.

Het probleem is dus niet meer te onderschatten, noch weg te denken uit onze maatschappij.

Graag had ik van de minister vernomen wat zijn beleid inzake deze problematiek is.

Wat is deze legislatuur al gebeurd om dit probleem te counteren? Welke maatregelen wil de minister in de toekomst nemen?

Zwaarlijvigheid is niet alleen een probleem met fysieke gevolgen. Heel wat kinderen ervaren ook zware psychische gevolgen van hun zwaarlijvigheid. Hoe treedt de minister op dit vlak op?

Dat er nood is aan degelijke opvangprogramma's voor zwaarlijvige jongeren bewijst het succes van het zeepreventorium in De Haan, dat een tegenhanger heeft in Wallonië, waar tientallen kinderen op een lange wachtlijst staan. Hoe wil de minister dit probleem verder aanpakken?

Deze problematiek behoort deels tot de federale bevoegdheid en is deels een gemeenschapsmaterie. Minister Byttebier antwoordde op een gelijkaardige vraag van Trees Merckx in het Vlaams Parlement dat dit aspect behoort tot de bevoegdheid van minister Demotte door erop te wijzen dat het medisch pediatrisch centrum van De Haan een conventie met het RIZIV heeft gesloten en bijgevolg tot de bevoegdheid van de federale instanties behoort.

De directe medische kosten die te wijten zijn aan obesitas bedroegen 26,6 miljard frank in 1999 bij het RIZIV. Preventie in samenwerking met de gemeenschappen is dus noodzakelijk. Op welke manier wil de minister hier werk van maken?

Het probleem van de toename van diabetespatiënten moet dringend worden aangepakt. Hoe wil de minister dat realiseren?

Is de minister van plan de voedingsindustrie bij de preventieprojecten te betrekken? Kan er op ongezonde voeding, zoals chips en cola, geen mededeling worden geplaatst of zal de minister andere maatregelen overwegen? Minister Byttebier antwoordde in het Vlaams Parlement dat ze ervan overtuigd is dat de voedingsindustrie kan bijdragen tot dit aspect van de gezondheidspreventie door de consumenten te informeren over de voedingswaarde van de producten, maar ook in dit verband verwijst ze naar het federaal bevoegdheidsniveau, meer in het bijzonder naar minister Van den Bossche, bevoegd voor consumentenzaken.

Ik kan niet genoeg benadrukken dat dit probleem, dat al te vaak wordt gebagatelliseerd, vooral als het over jongeren gaat, die hun gezondheidskapitaal nochtans moeten beheren om later gezond te kunnen leven, niet alleen belangrijk is voor het welzijn en de ontplooiing van het individu, maar eveneens voor het algemeen welzijn van onze samenleving, evenals voor de Staatskas.

Mevrouw Isabelle Simonis, staatssecretaris voor het Gezin en de Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Het aantal kinderen en adolescenten in België met obesitas of overgewicht is verontrustend. Bovendien stijgt dat aantal voortdurend.

Obesitas en overgewicht worden dikwijls in verband gebracht met verhoogde bloeddruk, hart- en vaatziekten en diabetes van type II. Die ziekten vertonen ook een stijgende trend bij de Belgische bevolking.

Daarom neemt de minister zich voor in samenwerking met zijn collega's van de gemeenschappen en de gewesten een globaal plan `voeding en gezondheid' op te starten. Daarin zijn de punten uit deze vraag opgenomen.

De minister dankt de senator voor haar ideeën en voor haar vragen, die ongetwijfeld aan de bezinning over dit probleem zullen bijdragen.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik dank de staatssecretaris voor dit beknopt antwoord en neem acte van het engagement van minister Demotte. Dat hij een globaal plan wil opstellen verheugt me zeer en ik zal de zaak dan ook van zeer nabij volgen en de minister hierover geregeld vragen stellen. Het is hoog tijd dat ook op federaal niveau het bewustzijn rond deze problematiek groeit.

Vraag om uitleg van de heer Berni Collas aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over «de publicatie op het Internet van gecoördineerde teksten in het Duits» (nr. 3-129)

De voorzitter. - Mevrouw Isabelle Simonis, staatssecretaris voor het Gezin en de Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.

De heer Berni Collas (MR). - Ich möchte nicht den Eindruck aufkommen lassen, dass ich mich als Senator der deutschsprachigen Gemeinschaft ausschliesslich Themen widmen oder Probleme aufgreifen möchte, die die deutschsprachige Gemeinschaft betreffen. Sie werden verstehen, dass die vorliegende Problematik, nämlich die des Sprachengebrauches in legislativen und in administrativen Angelegenheiten sehr wichtig ist für die Bürger der deutschsprachigen Gemeinschaft. Ich werde dann auch jetzt, nach diesen einleitenden Worten in deutscher Sprache, meine weiteren Erläuterungen auf Französisch machen.

U mag niet denken dat ik als Senator van de Duitstalige Gemeenschap alleen belangstelling heb voor problemen en thema's die de Duitstalige Gemeenschap aangaan. Toch is het taalgebruik in wetgeving en administratie voor de burgers van de Duitstalige Gemeenschap zeer belangrijk. Na deze inleiding vervolg ik in het Frans.

De internetsite van het ministerie van Justitie bevat verschillende gegevensbanken over de publicatie van wetteksten, onder meer een gegevensbank `geconsolideerde wetgeving'. Die is erg interessant voor al wie met recht bezig is, maar ze bestaat jammer genoeg niet in het Duits.

De centrale dienst Duitse vertalingen, die afhangt van de minister van Binnenlandse Zaken en onder meer belast is met de officiële vertalingen van wetteksten, beschikt over een gegevensbank met een aantal geconsolideerde wetten in het Duits.

Die wetteksten konden tot vóór kort alleen op aanvraag worden bekomen. De centrale vertaaldienst doet sedert enkele dagen schuchtere pogingen om bepaalde Duitstalige versies op haar internetsite te publiceren, bijvoorbeeld de wet op de vzw's.

Een publicatie van de geconsolideerde wetgeving in het Duits op de site van het ministerie van Justitie lijkt mij erg nuttig. De bezoeker zou bovendien gebruik kunnen maken van de zoekfuncties van de site.

Heeft de minister van Justitie plannen in die richting?

Mevrouw Isabelle Simonis, staatssecretaris voor het Gezin en de Personen met een handicap, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - De minister van Justitie heeft de vragen en wensen van senator Collas aandachtig gelezen. Ze vindt het evident dat ook de Duitstalige burgers een zo ruim mogelijke toegang tot de Belgische geconsolideerde wetgeving moeten krijgen.

De dienst belast met de publicatie van de geconsolideerde wetgeving op de internetsite bestaat op dit ogenblik uit negen personen. Aangezien die negen personen totaal Duitsonkundig zijn, is het onmogelijk om de Duitstalige teksten efficiënt, systematisch en zonder fouten op de site te brengen en een zoekfunctie te installeren zoals voor de Nederlandstalige en Franstalige teksten. De minister zal haar diensten echter onmiddellijk vragen om contact op te nemen met de centrale dienst voor Duitse vertalingen van het ministerie van Binnenlandse Zaken om na te gaan of een interne link tussen de teksten van de dienst Geconsolideerde Wetgeving en hun Duitse versie kan worden gerealiseerd. Ze zal u op de hoogte houden van de verdere ontwikkelingen.

De heer Berni Collas (MR). - Ik stel vast dat de minister van Justitie dit probleem wil oplossen.

Er zijn op dat vlak nog heel wat inspanningen nodig, maar ik zal de bevoegde minister hierover later nog ondervragen.

De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats donderdag 19 februari 2004 om 15 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 18.50 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Van dermeersch en de heer Hostekint, om gezondheidsredenen, de heren Buysse, Duquesne en Thissen, wegens andere plichten.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage

Naamstemmingen

Stemming 1

Aanwezig: 63
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

Voor

Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Christian Brotcorne, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Berni Collas, Jean Cornil, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Stefaan De Clerck, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.

Onthoudingen

Michel Delacroix, Francis Detraux.

Stemming 2

Aanwezig: 63
Voor: 63
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Christian Brotcorne, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Berni Collas, Jean Cornil, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Stefaan De Clerck, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.

Stemming 3

Aanwezig: 63
Voor: 63
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Christian Brotcorne, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Berni Collas, Jean Cornil, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Stefaan De Clerck, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.

Stemming 4

Aanwezig: 63
Voor: 63
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Christian Brotcorne, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Berni Collas, Jean Cornil, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Stefaan De Clerck, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.

Stemming 5

Aanwezig: 63
Voor: 63
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Christian Brotcorne, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Berni Collas, Jean Cornil, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Stefaan De Clerck, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.

Stemming 6

Aanwezig: 63
Voor: 63
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Christian Brotcorne, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Berni Collas, Jean Cornil, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Stefaan De Clerck, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.

Stemming 7

Aanwezig: 63
Voor: 63
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Voor

Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Christian Brotcorne, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Berni Collas, Jean Cornil, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Stefaan De Clerck, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Mia De Schamphelaere, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, Erika Thijs, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Luc Van den Brande, Ludwig Vandenhove, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.

Stemming 8

Aanwezig: 62
Voor: 42
Tegen: 4
Onthoudingen: 16

Voor

Sfia Bouarfa, Mimount Bousakla, Berni Collas, Jean Cornil, Marie-Hélène Crombé-Berton, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Jan Van Duppen, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Christiane Vienne, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.

Tegen

Christian Brotcorne, Michel Guilbert, Clotilde Nyssens, René Thissen.

Onthoudingen

Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Frank Creyelman, Sabine de Bethune, Stefaan De Clerck, Michel Delacroix, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Karim Van Overmeire, Marc Van Peel, Wim Verreycken.

Stemming 9

Aanwezig: 63
Voor: 48
Tegen: 1
Onthoudingen: 14

Voor

Mimount Bousakla, Christian Brotcorne, Jurgen Ceder, Berni Collas, Frank Creyelman, Marie-Hélène Crombé-Berton, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Jacinta De Roeck, Alain Destexhe, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Jean-François Istasse, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Frank Vanhecke, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.

Tegen

Etienne Schouppe.

Onthoudingen

Sfia Bouarfa, Ludwig Caluwé, Jean Cornil, Sabine de Bethune, Stefaan De Clerck, Mia De Schamphelaere, Pierre Galand, Marie-José Laloy, Philippe Moureaux, Clotilde Nyssens, Erika Thijs, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Marc Van Peel.

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 34 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot renten en pensioenen van buitenlandse oorsprong (van de heer Christian Brotcorne; Stuk 3-495/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven (van mevrouw Annemie Van de Casteele en de heer Jean-Marie Dedecker; Stuk 3-496/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen en de vermindering van de kostprijs van de rijopleiding en van de bijscholing (van mevrouw Isabelle Durant; Stuk 3-497/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en van het Strafwetboek om het schijnhuwelijk als misdrijf te beschouwen (van mevrouw Christine Defraigne; Stuk 3-498/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot wijziging van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen wat betreft de verplichte inning van het persoonlijk aandeel bij thuisverpleging en kinesitherapie (van mevrouw Annemie Van de Casteele c.s.; Stuk 3-499/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen (van de heer Berni Collas; Stuk 3-500/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, teneinde een voorafgaande controle mogelijk te maken op de verspreiding van drukwerk met een racistisch, xenofoob of negationistisch karakter (van mevrouw Isabelle Durant; Stuk 3-501/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging, wat de verplichte keuring voor motorfietsen betreft, van het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 houdende het algemeen reglement op de technische eisen waaraan de bromfietsen, de motorfietsen en hun aanhangwagens moeten voldoen (van de heer Didier Ramoudt; Stuk 3-502/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 77 van het Burgerlijk Wetboek, wat de repatriëring van de overledene betreft (van mevrouw Fatma Pehlivan; Stuk 3-508/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 491 en 496 van het Strafwetboek om het bedrieglijke gebruik van vrijgevigheid te beteugelen (van de heer Ludwig Vandenhove; Stuk 3-509/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 211 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen (van mevrouw Annemie Van de Casteele c.s.; Stuk 3-510/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van sommige bepalingen van het Strafwetboek inzake noodweer (van de heer Stefaan De Clerck c.s.; Stuk 3-511/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 3 van het koninklijk besluit van 22 september 1980 tot uitvoering van artikel 50, §2, tweede lid, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, teneinde de financiële weerslag van de pensioenen van burgemeester, schepen en OCMW-voorzitter op de gemeentefinanciën te wijzigen (van de heer Christian Brotcorne; Stuk 3-512/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement (van de heer Ludwig Vandenhove c.s.; Stuk 3-513/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Voorstel van bijzondere wet

Artikel 77 van de Grondwet

Voorstel van bijzondere wet tot afschaffing van de faciliteiten in de randgemeenten (van de heer Frank Vanhecke c.s.; Stuk 3-493/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Voorstel van resolutie

Voorstel van resolutie over de kandidatuur van Turkije als lid van de Europese Unie (van de heer Karim Van Overmeire c.s.; Stuk 3-494/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Voorstel tot herziening van het Reglement

Voorstel tot vervanging van artikel 73 van het reglement van de Senaat teneinde de gewone motie tot besluit van vragen om uitleg af te schaffen (van de heer Wim Verreycken c.s.; Stuk 3-507/1).

-Verzonden naar het Bureau.

Intrekking van wetsvoorstellen

Mevrouw de Bethune deelt mee dat zij haar wetsvoorstel tot wijziging van artikel 20 van de wet van 7 mei 1999 op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, de toegang tot het arbeidsproces en de promotiekansen, de toegang tot een zelfstandig beroep en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, wenst in te trekken (3-147/1).

De heer Caluwé deelt mee dat hij zijn wetsvoorstel tot wijziging van artikel 5 van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993, wenst in te trekken (3-279/1).

-Voor kennisgeving aangenomen.

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

van mevrouw Erika Thijs aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de interventietijd bij brand" (nr. 3-137)

van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de inwerkingtreding van de wet van 13 maart 2003 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de adoptie betreft en van de wet van 24 april 2003 tot hervorming van de adoptie" (nr. 3-138)

van de heer Jean-François Istasse aan de eerste minister over "de financiering van het federaal project ter ondersteuning van olympische topsporters" (nr. 3-139)

van mevrouw Erika Thijs aan de staatssecretaris voor Informatisering van de Staat over "het e-government van het lokale bestuur" (nr. 3-140)

van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de terugbetaling van ziektekosten voor een adoptiekind" (nr. 3-141)

van mevrouw Jacinta De Roeck aan de minister van Financiën over "de wetgeving op ecologische heffingen en ecoboni" (nr. 3-142)

van mevrouw Mia De Schamphelaere aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de registratie van de wilsverklaring inzake euthanasie" (nr. 3-143)

van mevrouw Fatma Pehlivan aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de nationaliteitsverklaring" (nr. 3-144)

van mevrouw Fatma Pehlivan aan de vice-eerste minister en minister van Justitie en aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "de huwelijksaangiften" (nr. 3-145)

van de heer Christian Brotcorne aan de minister van Mobiliteit en Sociale Economie over "de noodzakelijke uitroeiing van het `gesjoemel' bij de technische controles" (nr. 3-146)

van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Financiën over "de uitvoering van de regeling over de spaarfiscaliteit" (nr. 3-147)

van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Financiën over "de toenemende onduidelijkheid rond de behandeling van het Ubizen-dossier" (nr. 3-148)

van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven over "de ongelooflijke verduistering van 12,5 miljoen euro door een topman van De Post" (nr. 3-149)

van de heer Pierre Galand aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de bedragen die worden besteed aan conflictpreventie" (nr. 3-150)

-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

Boodschappen van de Kamer

Bij boodschappen van 5 februari 2004 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Artikel 77 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting en tot tijdelijke toelating tot de benoeming van magistraten in overtal (Stuk 3-504/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Artikel 78 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van de overgangsregeling van de wet van 7 mei 1999 houdende het Wetboek van vennootschappen (Stuk 3-503/1).

-Het ontwerp werd ontvangen op 5 februari 2004; de uiterste datum voor evocatie is vrijdag 20 februari 2004.

Kennisgeving

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol tot wijziging van de Internationale overeenkomst inzake de vereenvoudiging en harmonisatie van douaneprocedures, gedaan te Kyoto op 18 mei 1973, gedaan te Brussel op 26 juni 1999 (Stuk 3-260/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 5 februari 2004 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Slovenië inzake politiesamenwerking, ondertekend te Brussel op 22 januari 2001 (Stuk 3-295/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 5 februari 2004 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme, en met de Bijlage, aangenomen te New York op 9 december 1999 (Stuk 3-338/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 5 februari 2004 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met het Akkoord tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de arbitrage in verband met de reactivering en de modernisering van de IJzeren Rijn, gesloten te Den Haag bij wisseling van nota's gedagtekend op 22 juli 2003 en 23 juli 2003 (Stuk 3-363/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 5 februari 2004 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en Georgië tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, ondertekend te Brussel op 14 december 2000 (Stuk 3-364/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 5 februari 2004 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Verlenging van de werkzaamheden van de aanvullende kamers van de hoven van beroep (Stuk 3-490/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 5 februari 2004 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Indiening van wetsontwerpen

De Regering heeft volgende wetsontwerpen ingediend:

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Armenië tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, ondertekend te Brussel op 7 juni 2001 (Stuk 3-505/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Wetsontwerp houdende instemming met de Europese Conventie met betrekking tot het Landschap, gedaan te Firenze op 20 oktober 2000 (Stuk 3-506/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Antwoorden van de regering op een resolutie van de Senaat

Bij brief van 19 januari 2004 heeft de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken aan de Senaat overgezonden, zijn antwoord op de resolutie betreffende het toekennen van hulp aan Burundi (Stuk Senaat 3-410/2).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Arbitragehof - Arresten

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Arbitragehof - Beroepen

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Hoge Raad voor de Justitie

Bij brieven van 9 februari 2004, heeft de voorzitster van de Hoge Raad voor de Justitie, overeenkomstig de artikelen 259bis-12, §1, en 259bis-18 van het Gerechtelijk Wetboek, aan de Senaat overgezonden:

goedgekeurd tijdens de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie van 4 februari 2004.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.