4-79

4-79

Belgische Senaat

4-79

Handelingen - Nederlandse versie

DONDERDAG 11 JUNI 2009 - NAMIDDAGVERGADERING


Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.


Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Voorstel van resolutie inzake de toestand van de mensenrechten in Tunesië, naar aanleiding van de 21e verjaardag van het presidentschap van Ben Ali (van de heer François Roelants du Vivier c.s., Stuk 4-1179)

Voorstel van resolutie betreffende de Iraanse mensenrechtenactiviste Shirin Ebadi (van mevrouw Sabine de Bethune c.s., Stuk 4-1216)

Vraag om uitleg van de heer Marc Elsen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de resultaten van de studie betreffende het kadaster van de huisartsen» (nr. 4-929)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de terugbetaling in het kader van een preventieve inplanting van een defibrillator» (nr. 4-953)

Vraag om uitleg van de heer Bart Martens aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de overschreden quota voor preventieve inplanting van pacemakers-defibrillatoren» (nr. 4-931)

Vraag om uitleg van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de quota voor de preventieve implantatie van defibrillatoren en pacemakers» (nr. 4-938)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen over «de sociale rechten ten gevolge van de geboorte van een levenloos geboren kind» (nr. 4-934)

Regeling van de werkzaamheden

Stemmingen

Vraag om uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan de minister van Justitie over «de stand van zaken in het kader van de gevangenissenproblematiek» (nr. 4-930)

Vraag om uitleg van de heer Pol Van Den Driessche aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen over «de erkenning van 11 juli en 27 september als wettelijke feestdagen» (nr. 4-936)

Vraag om uitleg van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan de staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude over «de fiscale voordelen voor milieuvriendelijke wagens» (nr. 4-937)

Vraag om uitleg van de heer Bart Martens aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over «mogelijke contaminatie in de voedselketen tijdens het transport» (nr. 4-932)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «het dragen van een fluojasje op de fiets» (nr. 4-940)

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de opvangtekorten in de jeugdpsychiatrie» (nr. 4-935)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over «de sponsoring van de Koninklijke Belgische Voetbalbond door Belgacom» (nr. 4-939)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de minister van Justitie over «de werking van de Koninklijke Belgische Voetbalbond» (nr. 4-933)

Vraag om uitleg van de heer Tony Van Parys aan de minister van Justitie over «de problematiek van de identiteitsfraude» (nr. 4-941)

Vraag om uitleg van de heer Tony Van Parys aan de minister van Justitie en aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de modernisering van de burgerlijke stand» (nr. 4-942)

Vraag om uitleg van de heer Tony Van Parys aan de minister van Justitie over «de tarifering van de gerechtskosten» (nr. 4-944)

Vraag om uitleg van de heer Tony Van Parys aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid en aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over «het codificatieproject economisch recht» (nr. 4-943)

Berichten van verhindering

Bijlage


Voorzitter: de heer Armand De Decker

(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)

Inoverwegingneming van voorstellen

De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer Dirk Claes aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over «cocaïnesporen in energy drinks» (nr. 4-804)

De heer Dirk Claes (CD&V). - In Duitsland werd onlangs door voedselcontroleurs van het LIGA, het Landesinstitut für Gesundheid und Arbeit, de colavariant van Red Bull grondig onder de loep genomen. Bij dat onderzoek werden sporen van cocaïne gevonden. Daardoor mag de energiedrank in Duitsland niet meer worden verkocht.

Gevaar voor de volksgezondheid is er wellicht niet, aldus het Duitse ministerie van consumentenzaken, maar dergelijke substanties zijn natuurlijk niet toegestaan in levensmiddelen. Het drankje zou immers als een verdovend middel kunnen worden beschouwd.

Naar aanleiding hiervan is naar verluidt het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen in België een onderzoek gestart. Zijn er al resultaten beschikbaar?

Kan de minister snel resultaten garanderen, gelet op het festivalseizoen dat binnenkort van start gaat, en waar massaal Red Bull Cola zal worden verkocht. Red Bull heeft overigens zijn blikjes vervangen door petflesjes die kunnen worden gerecycled.

Ervan uitgaand dat op festivalweides veel Red Bull wordt gedronken, willen de gemeentelijke overheden en de organisatoren graag weten welke drankverkoop ze kunnen toestaan op basis van de samenstelling. Het advies van de minister is dan ook welkom.

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid. - Het FAVV is inderdaad een onderzoek gestart. Er zijn twintig cocaïneanalyses gepland op Red Bull Cola en andere cola's en er zal ook een advies worden uitgebracht door het Wetenschappelijk Comité van het FAVV.

Op het ogenblik zijn nog geen analyseresultaten beschikbaar. We verwachten dat geen cocaïne zal worden gevonden. In Luxemburg zijn zeven analyseresultaten bekend, maar in geen enkel monster kon cocaïne worden aangetoond.

Rekening houdend met de conclusie van het Bundesinstitut für Risikobewertung (BfR), namelijk dat er geen gevaar voor de volksgezondheid verwacht wordt bij inname van dergelijke lage hoeveelheden cocaïne, zullen vermoedelijk geen dringende maatregelen moeten worden genomen.

In Duitsland werd in Red Bull Simply Cola 0,4 µg/l cocaïne teruggevonden.

We wachten eerst de analyseresultaten in België af, maar het spreekt vanzelf dat het FAVV in dit dossier klaar en duidelijk zal communiceren.

De heer Dirk Claes (CD&V). - Wij hopen dat het onderzoek zo snel mogelijk wordt afgerond, zodat we nog voor de start van het festivalseizoen weten waar we aan toe zijn.

Mondelinge vraag van mevrouw Sfia Bouarfa aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de ongeldige en blancostemmen» (nr. 4-802)

Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Tijdens de regionale en Europese verkiezingen van 2004 bleek dat ongeveer 5% van de stemmen blanco of ongeldig waren. Blijkbaar zijn er nog altijd heel wat mensen uit alle sociale klassen die niet weten hoe geldig te stemmen.

Tijdens de regionale en Europese verkiezingen van afgelopen zondag is het percentage blanco en ongeldige stemmen gestegen, van 750 462 in 2004 naar 877 806 in 2009. Nochtans had de FOD Binnenlandse Zaken de infocampagne `Geldig stemmen' gelanceerd. Ook heeft hij zijn medewerking en steun verleend aan projecten van Maatschappelijke Integratie om de sociaal zwakkeren beter te informeren over de inzet van de verkiezingen en over hoe ze geldig konden stemmen.

Die campagne `Geldig stemmen' was hoofdzakelijk bestemd voor de leden van de stembureaus. Waarom werd er geen infobrochure opgesteld voor de kiezer zelf over de manier om geldig te stemmen?

Die bedenking brengt me bij een aantal vragen over het goede verloop van de afgelopen verkiezingen.

Is de minister van mening dat de Belgen, en meer bepaald de sociaal zwakkeren, voldoende geïnformeerd zijn om op correcte wijze hun stem uit te brengen? Zo ja, hoe meet de minister dat? Men heeft het vaak over de digitale kloof.

Het is waarschijnlijk alleen bij de elektronische stemming dat kansarmen een computer moeten gebruiken. Ze zijn er dus niet vertrouwd mee. Is de minister van plan een stemming op papier voor te stellen als alternatief voor mensen die niet gewoon zijn een computer te gebruiken? Zal hij rekening houden met de kiezers die om ethische redenen op papier willen stemmen?

Overigens heeft zich tijdens de jongste verkiezingen een onregelmatigheid voorgedaan. Europese onderdanen hebben voor een regionaal parlement kunnen stemmen hoewel ze daartoe niet het recht hadden, nadat ze een stemkaart hadden ontvangen die voor de twee verkiezingen was gevalideerd in plaats van voor één. Die vaststelling pleit niet in het voordeel van de elektronische stemming. Met een stemming op papier kan een dergelijke fout worden vermeden en kunnen de bijzitters en de getuigen het goede verloop van de stemming beter controleren. Hoeveel Europeanen hebben op die manier voor een regionaal parlement kunnen stemmen?

Welke maatregelen denkt de minister te nemen opdat een dergelijke onregelmatigheid zich in de toekomst niet herhaalt?

De heer Guido De Padt, minister van Binnenlandse Zaken. - Het aandeel blanco en ongeldige stemmen bedroeg tijdens de Europese verkiezingen van 7 juni 2009 6,31% over het gehele Koninkrijk. Dat is een lichte stijging tegenover 2004. Uit die stijging kunnen we echter geen enkele formele conclusie trekken; evenmin kunnen we eruit afleiden dat de campagne `Geldig stemmen' haar doel niet heeft bereikt. De kiezer kan immers met opzet een blanco of een ongeldige stem uitbrengen.

Ik herinner eraan dat in de kieswetgeving bij de telling geen enkel onderscheid wordt gemaakt tussen een blanco en een ongeldige stem. Het telbureau plaatst de blanco en de ongeldige stemmen in dezelfde categorie en die stemmen hebben geen enkele invloed op de verdeling van de zetels.

De campagne `Geldig stemmen', die er op mijn initiatief is gekomen, had tot doel de bevolking te informeren over hoe ze een geldige stem kan uitbrengen. Hierbij werd benadrukt dat panacheren tussen verschillende lijsten tot een ongeldige stem leidt. De campagne werd aan de media voorgesteld die de informatie vóór de verkiezingen bij het grote publiek hebben bekendgemaakt.

De campagne was niet alleen bestemd voor de stembureaus, maar voor alle kiezers. Mijn administratie heeft alle Belgische gemeenten dan ook per stembureau zes affiches `Hoe geldig stemmen' bezorgd. De gemeenten werd gevraagd die op te hangen zodat de kiezers er vóór ze stemden in alle rust kennis van konden nemen.

Ik herinner eraan dat in de instructies op de oproepingsbrieven de stemprocedure en de manieren om geldig te stemmen expliciet worden toegelicht.

In samenwerking met experts van de POD Maatschappelijke Integratie heeft de FOD Binnenlandse Zaken voor domeinen waarvoor mijn departement bevoegd is projecten opgestart voor sociaal zwakkeren. Zo werd ook naar aanleiding van de verkiezingen een project opgestart. Het loopt zes maanden en zal samen met de POD Maatschappelijke Integratie grondig worden geëvalueerd. Bij die evaluatie zullen de gevoerde acties en de reacties van de verenigingen die actief zijn in de strijd tegen de sociale uitsluiting concreet kunnen worden beoordeeld. Ik hoop dat die samenwerking bij de volgende verkiezingen zal worden voortgezet.

Ten slotte staat op de website van mijn departement een simulatie van de elektronische stemming zodat burgers zich vertrouwd kunnen maken met de specifieke procedure voor de geautomatiseerde stemming.

Om organisatorische redenen lijkt de combinatie van de twee procedures - geautomatiseerd en op papier - in één stembureau me niet wenselijk. Dat zou bovendien aanleiding geven tot aanzienlijke meerkosten voor de Belgische gemeenten.

Net als voor de verkiezingen van 7 juni 2009 zullen de gemeenten kunnen kiezen tussen de traditionele stemming op papier en de geautomatiseerde stemming nadat de lopende openbare aanbesteding voor een nieuw systeem van geautomatiseerde stemming is afgerond.

Zowel bij de traditionele stemming als bij de geautomatiseerde stemming is het mogelijk dat het stembureau bij vergissing, en ondanks de aanwezigheid van getuigen, aan een Europese burger twee stemformulieren - een voor het Europees Parlement en een voor de regionale assemblee - of een stemkaart die voor beide verkiezingen is gevalideerd, geeft. Als de twee stemformulieren of de stemkaart in de urne worden gedeponeerd alvorens de fout wordt opgemerkt, dan moet het stembureau dat in het proces-verbaal vermelden. Ik zal er in de toekomst op toezien dat in de onderrichtingen voor de voorzitters van de stembureaus bij elke verkiezing de aandacht wordt gevestigd op dat risico. Het zal tevens uitgebreid aan bod komen tijdens de opleidingen die door de kantonhoofdbureaus zullen worden gegeven.

Mevrouw Sfia Bouarfa (PS). - Het gaat inderdaad om veel blanco stemmen. Voor de stemmen op papier en de geautomatiseerde stemmen is het mogelijk de omvang van het fenomeen te berekenen.

De elektronische blanco stemmen kunnen ook het gevolg zijn van het feit dat sommige mensen niet weten hoe ze moeten stemmen en dat niet durven toegeven. Dat werd me trouwens door meerdere verantwoordelijken van stembureaus bevestigd.

Sommige bureaus hebben aanvaard dat mensen die dat wensten zich in het stemhokje lieten bijstaan. Die praktijk is betwistbaar - ik erken dat -, maar het spreekt vanzelf dat de betrokken persoon zelf zijn begeleider moet kunnen kiezen.

Het is niet bewezen dat de geautomatiseerde stemming minder duur is dan de stemming op papier.

Wat de tijdswinst betreft, zullen veel waarnemers zeggen dat bijvoorbeeld in Brussel, en meer bepaald in Molenbeek, de resultaten om middernacht nog altijd niet beschikbaar waren.

Ik ben er dus helemaal niet zeker van dat de geautomatiseerde stemming volstrekt democratisch en transparant is, noch wat de kosten, noch wat de tijdswinst betreft.

In de Senaat zijn ter zake wetsvoorstellen ingediend. Het zou interessant zijn om die samen te onderzoeken.

Mondelinge vraag van mevrouw Marleen Temmerman aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het hoge aantal hiv-besmettingen in België» (nr. 4-808)

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). - Volgens het net uitgebrachte, halfjaarlijkse rapport van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid over hiv en aids in België werden in 2008 1078 nieuwe gevallen van hiv gerapporteerd. Dat is het hoogste aantal dat ooit in ons land werd geregistreerd en dat is toch wel onrustwekkend.

Bij de geïnfecteerde personen vinden we 1,7 keer meer mannen dan vrouwen. De ziekte treft vooral mannen tussen 30 en 34 jaar en vrouwen tussen 25 en 29 jaar.

Ondanks eerdere campagnes zien we nog steeds een veel grotere besmettingsgraad bij homoseksuele mannen. Dat is een logisch gevolg van het feit dat nog steeds 1 op 20 homomannen met hiv besmet is. De vrees voor de ziekte blijkt ook afgenomen te zijn als gevolg van de ontwikkeling van medicatie en medische behandeling.

Zestig procent van de in België geregistreerde besmettingen wordt in de migrantengemeenschap vastgesteld, vooral bij mensen uit Afrika.

Uit het rapport blijkt ook dat velen pas te weten komen dat ze seropositief zijn wanneer ze symptomen van aids hebben. Dit toont duidelijk aan dat er nog veel werk aan de winkel is op het gebied van preventie en vroege detectie.

Hoe verklaart de minister het hoge aantal hiv-besmettingen in België?

Welke maatregelen is ze bereid te nemen om deze tendens om te buigen?

Wat zal ze concreet doen voor de verschillende risicogroepen die het meest vatbaar zijn voor deze besmetting, in het bijzonder de homoseksuele mannen?

Is ze bereid het overleg met haar regionale collega's op gang te trekken, zodat een Nationaal Actieplan hiv/aids kan worden opgesteld waarin zowel op het vlak van preventie als op het vlak van behandeling en opvolging kan worden samengewerkt? Hoe zal ze daarbij concreet te werk gaan?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Vooreerst wil ik erop wijzen dat de controle op en de preventie van infectieziekten een bevoegdheid van de gemeenschappen is. Maatregelen om de tendens om te buigen, moeten dus van hen komen. Ook het benaderen van de verschillende doelgroepen is hun taak. Wel werken we in het kader van de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid samen om de initiatieven van de verschillende beleidsniveaus op elkaar af te stemmen.

Vorige week nog is de interkabinettenwerkgroep samengekomen. Op de agenda stond het punt `testen op locatie', een initiatief van de Vlaamse Gemeenschap om gratis anonieme testen te organiseren op plaatsen waar bepaalde risicogroepen samenkomen. Er werd besloten dat de andere gemeenschappen de eventuele uitbreiding van dat initiatief zullen bestuderen. Aan het RIZIV werd gevraagd of deze testen gedeeltelijk kunnen worden terugbetaald. Mijn kabinet ondersteunt die vraag en zal het dossier zeker ter sprake brengen zodra de nieuwe gemeenschapsministers bekend zijn.

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). - Het klopt dat preventie een taak van de gemeenschappen is, maar hiv is een voorbeeld van een ziekte waarbij preventief en genezend optreden moeten worden gecombineerd. Het is dan ook zeer belangrijk dat het interministeriële overleg tot concrete resultaten leidt. We zullen dit blijven volgen.

Mondelinge vraag van de heer Jean-Paul Procureur aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken over «het terugroepen van onze ambassadeur in Moskou en eventuele sancties tegen hem» (nr. 4-809)

De heer Jean-Paul Procureur (cdH). - De Belgische ambassadeur in Moskou, de heer de Crombrugghe, werd naar Brussel teruggeroepen. Hij zou Thaise vrouwen, die via België naar Frankrijk wilden reizen, op onrechtmatige wijze visa hebben bezorgd.

Het zou gaan om een vriendendienst van de ambassadeur aan de Russische miljardair Suleyman Kerimov. De Thaise vrouwen zouden Kerimov in Frankrijk gezelschap houden. De ambassadeur was uitgenodigd op feestjes op het jacht van Kerimov aan de Azurenkust.

Suleyman Kerimov kwam in het nieuws na het ongeval met zijn Ferrari in Nice. Hij werd toen met een vliegtuig van het Belgische leger naar Neder-Over-Heembeek overgebracht.

De ambassadeur bevindt zich op dit ogenblik in België, officieel om persoonlijke redenen. Buitenlandse Zaken minimaliseert de zaak en heeft het zedig over een inschattingsfout. Andere bronnen bij het ministerie van Justitie nemen de zaak ernstig en begrijpen niet dat Buitenlandse Zaken niets onderneemt.

Er zijn nog andere Belgische ambassades waar misbruiken werden vastgesteld. Zo werd een bediende van de Belgische ambassade in Teheran ontslagen omdat ze tegen betaling Belgische visa in Iran had uitgereikt. Justitie lijkt echter niet systematisch op de hoogte te worden gebracht. Wat is de gebruikelijke procedure als onregelmatigheden worden vastgesteld in onze ambassades?

Hoe kan het uitreiken van Belgische visa het voorwerp uitmaken van een `inschattingsfout'? Zijn de criteria voor de uitreiking van visa dan niet objectief?

Overweegt de minister sancties tegen de diplomaat? Zal hij hierover een ontmoeting hebben met zijn collega van Justitie?

De heer Karel De Gucht, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken. - Mijnheer de voorzitter, ik werd opgehouden in de Kamer, waar mij dezelfde vragen werden gesteld.

Wat is er gebeurd in Moskou? Op vraag van de heer Kerimov heeft Belgisch ambassadeur de Crombrugghe ervoor gezorgd dat aan vijf Thaise vrouwen een Belgisch visum werd uitgereikt. Hij is ook aan boord van een vliegtuig van Kerimov naar Cap d'Antibes gevlogen om er een weekend op kosten van Kerimov door te brengen.

Wij werden hierover geïnformeerd op 6 januari 2009, maar niet concreet en met zeer weinig details. Reeds in november 2008 werd hiervan melding gemaakt in een missive van de Staatsveiligheid. We hebben toen meer informatie gevraagd en die op 6 januari 2009 gekregen. Het bleef echter allemaal zeer vaag.

Ik heb ambassadeur de Crombrugghe dan naar Brussel geroepen, waar hij door de voorzitter van Buitenlandse Zaken werd gehoord.

Tijdens de ondervraging heeft hij de feiten toegegeven. Ik heb toen beslist de ambassadeur naar Brussel terug te roepen. De ambassadeur benadrukte in een brief dat hij op eigen initiatief heeft gehandeld en dat hij begrijpt dat hij geen ambassadeur meer kan zijn in Moskou. Sindsdien werkt hij in onze centrale administratie in Brussel.

Zodra wij wisten dat de aangerekende feiten geloofwaardig waren, hebben wij onmiddellijk gereageerd en de ambassadeur naar Brussel teruggeroepen. Ik vind dus dat mijn departement administratief correct heeft gehandeld.

Het juridische aspect van de zaak is minder evident. Als het om mensenhandel gaat, is de Belgische justitie bevoegd. Als dat niet het geval is, kan het gerecht niet optreden. De minister van Justitie werd op de hoogte gesteld op 6 januari 2009 en hij moet de initiatieven nemen die hij nodig acht.

De heer Jean-Paul Procureur (cdH). - We mogen die zaak niet banaliseren. Ik neem er akte van dat de minister het niet langer over een inschattingsfout heeft. Het komt me inderdaad voor dat het om veel meer gaat dan een eenvoudige inschattingsfout.

Op ons grondgebied zijn de contacten met de Dienst voor Vreemdelingenzaken meestal zeer strikt en dat is volkomen gerechtvaardigd. Het gedrag van de ambassadeur is gezien zijn functie volstrekt onaanvaardbaar en wij verwachten dan ook tekst en uitleg over het gevolg dat aan die zaak wordt gegeven.

Mondelinge vraag van de heer Josy Dubié aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken over «de eerbiediging van de mensenrechten en de uitreiking van een exportvergunning voor wapens naar Libië» (nr. 4-810)

De heer Josy Dubié (Ecolo). - Minder dan een maand geleden, op 22 mei 2009, hebt u in Le Soir een Carte blanche, een vrije tribune, gepubliceerd met als titel: `Ceux qui veulent nier les droits de l'homme devront nous passer sur le corps!' (Niemand zal de mensenrechten kunnen loochenen, zolang ik leef!). Voorwaar een heel programma!

Voor deze uiterst moedige verklaring als absolute verdediger van de mensenrechten overal waar die bedreigd worden, wil ik u feliciteren. Precies in het licht ervan zou ik echter graag weten wat u als verantwoordelijke voor het buitenlands beleid van ons land vindt van de recente beslissing van de Waalse regering om een exportvergunning voor lichte wapens aan Libië te verlenen.

Artikel 2 van de Gedragscode inzake wapenexport bepaalt inderdaad expliciet dat het invoerland de mensenrechten moet eerbiedigen.

Nochtans leidt kolonel Kadhafi, de roerganger van de revolutie, een megalomane, wispelturige en dus gevaarlijk onberekenbare dictator, zijn land al bijna veertig jaar met harde hand.

Ik herinner eraan dat onze assemblee op mijn initiatief iets langer dan een jaar geleden unaniem een resolutie heeft goedgekeurd die de opsluiting en de marteling veroordeelt van Bulgaarse verpleegsters die door kolonel Kadhafi en zijn regime ten onrechte beschuldigd waren van de aidsbesmetting van jonge Libische kinderen.

Het komt me voor dat de feiten onbetwistbaar vaststaan. Kolonel Kadhafi is zeker geen voorbeeld inzake mensenrechten. Bent u van oordeel dat de mensenrechten in Libië geëerbiedigd worden?

De verplichte gedragscode inzake wapenexport bepaalt ook dat de door België verkochte wapens door het invoerland niet opnieuw mogen worden uitgevoerd. Libië staat nochtans bekend als een van de belangrijkste leveranciers van wapens aan talloze pseudo-revolutionaire of terroristische bewegingen zoals het Ierse IRA en de fundamentalistische organisatie Abu Sayyaf in het zuiden van de Filippijnen. Libische wapens werden gebruikt in Liberia, Tsjaad en Sierra Leone en worden nog altijd gebruikt bij de bloedige etnische repressie in Darfur.

Volksvertegenwoordiger en gewezen senator Georges Dallemagne, die voor Artsen Zonder Grenzen heeft gewerkt, vertelde mij dat hij in Tsjaad kinderen gezien heeft met fosforbrandwonden, veroorzaakt door uit Libië afkomstige wapens.

Bent u van oordeel dat de clausule die wederuitvoer verbiedt, waterdicht is?

Er bestaat een samenwerkingsakkoord dat voorziet in overleg tussen de verschillende beleidsniveaus als wapens worden uitgevoerd naar een gevoelig land. Bent u ter zake geconsulteerd? Zo ja, welk advies heeft de federale regering gegeven? Zo neen, vindt u het normaal dat u over de wapenverkoop aan Libië niet bent geraadpleegd?

Wat er ook van zij, wat denkt u persoonlijk over die verkoop?

De heer Karel De Gucht, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ik dank de heer Dubié voor zijn positieve reactie op de vrije tribune die ik heb geschreven naar aanleiding van de verkiezing van België in de Raad voor de Mensenrechten.

Mijn analyse in die vrije tribune was meer bepaald de volgende: de strijd tegen de marginalisering of de ontkenning van schendingen van de mensenrechten blijft even cruciaal als vroeger, maar er tekent zich een nog meer verontrustende ontwikkeling af: vandaag poogt men namelijk om die normen, de mensenrechten, inhoudelijk uit te hollen. De passage die u citeert, namelijk `nous passer sur le corps' verwijst naar die ontwikkeling.

Krachtens de bijzondere wet van 12 augustus 2003 zijn de gewesten bevoegd voor de in-, uit-, en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik of voor ordehandhaving dienstig materieel en goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik.

Hoewel het buitenlandse beleid van Libië de jongste jaren aanzienlijk is veranderd, blijft de situatie van de mensenrechten in dat land zorgwekkend. Formeel gesproken wordt de macht uitgeoefend door het volk, maar feitelijk geniet het volk geen fundamentele vrijheden zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vergadering en de persvrijheid. Als er op dat vlak al iets mag bewegen, dan gebeurt dat bijzonder traag en vooral op economisch vlak. Gedwongen verdwijningen, martelingen, willekeurige aanhoudingen en opsluitingen zijn niet zeldzaam en blijven dikwijls ongestraft.

De situatie van de rechten van de vrouw in het openbare leven en van de kinderrechten, meer bepaald inzake onderwijs, zijn daarentegen verbeterd.

Bij de onderhandelingen over het kaderakkoord met de Europese Unie lijken de Libiërs bereid om nagenoeg alle voorstellen inzake mensenrechten te onderschrijven, zonder evenwel alle verdragen ter zake te willen ondertekenen. Zodoende willen ze hun deelname beperken tot het naleven van die verdragen waarin ze betrokken partij zijn. We moeten overigens vaststellen dat een heel aantal landen die alle verdragen geratificeerd hebben, ze geenszins nakomen.

Om de gedragscode van de Europese Unie waarnaar u verwijst, toe te passen moeten we elk geval afzonderlijk analyseren en ons telkens afvragen of de wapens die voor uitvoer worden voorgesteld, niet voor binnenlandse repressie kunnen worden gebruikt.

De Gewesten moeten die analyse maken. Hetzelfde geldt voor de clausule van niet-wederuitvoer.

Het samenwerkingsakkoord tussen de FOD Buitenlandse Zaken en de Gewesten van 7 maart 2007, verschenen in het Belgisch Staatsblad van 20 december 2007, bepaalt dat de Gewesten bij de uitoefening van hun specifieke bevoegdheden een beroep kunnen doen op bepaalde inlichtingen waarover mijn departement beschikt, meer bepaald de inlichtingenfiches per land en de verslagen over de situatie van de mensenrechten.

Op elk ogenblik kunnen de Gewesten over een precies geval om een individuele raadpleging verzoeken. Krachtens de laatste paragraaf van artikel 8 van het samenwerkingsakkoord hebben die raadplegingen een vertrouwelijk karakter, dat ik verplicht ben te eerbiedigen.

Met betrekking tot uw laatste vraag hoed ik me er als minister voor me uit te laten over kwesties waarvoor ik niet bevoegd ben, a fortiori als ik niet over alle elementen van het dossier beschik.

De heer Josy Dubié (Ecolo). - Ik dank de minister voor zijn antwoord, dat uiteraard bijzonder helder is. Zoals hij zelf heeft gezegd, kunnen er bepaalde verbeteringen in Libië worden vastgesteld, maar blijft de toestand van de mensenrechten er nog altijd uiterst zorgwekkend.

Ik begrijp dat hij niet kan antwoorden op mijn precieze vraag of hij al dan niet werd geraadpleegd. Ik kan me voorstellen dat, als hij werd geraadpleegd, hij aan het Waals Gewest hetzelfde heeft verklaard als voor de Senaat, namelijk dat de mensenrechten niet worden geëerbiedigd.

Ik leid daar dus uit af dat het besluit van het Waals Gewest clausule 2 van de Europese Gedragscode schendt aangezien de mensenrechten in Libië niet worden geëerbiedigd.

Mondelinge vraag van de heer Geert Lambert aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over «de slagkracht van de Raad voor de Mededinging» (nr. 4-803)

De heer Geert Lambert (Onafhankelijke). - Volgens een recent OESO-rapport heeft België nood aan een sterke concurrentieautoriteit. De Raad voor de mededinging moet onafhankelijker worden en zijn middelen moeten worden verhoogd. Ook moet de Raad strengere sancties kunnen opleggen, zoals gevangenisstraffen in geval van kartelvorming.

De OESO bekritiseert vooral de te sterke positie van GDF-SUEZ-Electrabel. Om meer concurrentie te krijgen op de elektriciteitsmarkt, moet GDF-SUEZ gedwongen worden een deel van zijn productiecapaciteit te verkopen. Nu ook SPE in Franse handen komt, is het gevaar voor prijsafspraken - en dus een nog slechtere marktwerking - reëel.

Het is duidelijk dat de hele vrijmaking van de elektriciteitssector in ons land op een mislukking uitgedraaid is. Enkele spelers verdelen de markt onder elkaar. Bovendien heeft de Franse overheid een vinger in de pap bij twee van die spelers.

Is de minister van plan de Raad voor de mededinging onafhankelijker te maken, zijn middelen te verhogen en de Raad de bevoegdheid te geven om strengere sancties op te leggen?

Is de minister van plan om de elektriciteitsmarkt beter te laten functioneren en hoe?

De heer Vincent Van Quickenborne, minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen. - In een interview in De Tijd van 2 juni 2009 met de voorzitter van de Raad voor de mededinging, schrijft de journalist: `Het is opvallend dat de Raad de voorbije jaren veel meer activiteit vertoont. Hij is geen papieren tijger meer.' Die uitspraak komt er niet toevallig, want de regering heeft het afgelopen jaar sterk geïnvesteerd in de verschillende diensten die in ons land over de mededinging waken.

Het auditoraat werd versterkt met drie leden en telt nu acht effectieve leden, wat bijna een verdubbeling is. De algemene directie Mededinging werd versterkt met ongeveer vijftien medewerkers en telt nu circa vijftig medewerkers. En ook de Raad voor de mededinging werd aanzienlijk versterkt. Dit alles gebeurde binnen het kader van een verschuiving en een vermindering van de mankracht in mijn departement. We bouwen af in de dienst Statistiek en versterken de dienst Mededinging.

Daarnaast heeft de Raad voor de mededinging recentelijk een aantal belangrijke boetes opgelegd, denken we maar aan de boete van 66,3 miljoen euro aan Proximus. Er zijn geen betere voorbeelden die de onafhankelijkheid van de mededingingsautoriteiten illustreren, gelet op het feit dat de Belgische staat nog steeds meerderheidsaandeelhouder is.

De situatie van de mededinging op de energiemarkt moet in de eerste plaats Europees worden bekeken. Op het ogenblik dat EDF aankondigde dat het SPE/Luminus zou overnemen, hebben mijn diensten onmiddellijk contact opgenomen met de Europese Commissie om onze bezorgdheid te uiten. Eenmaal de formele aanmeldingsprocedure op gang komt, zal de Belgische overheid haar standpunt duidelijk maken.

De tweede vraag valt eigenlijk niet onder mijn bevoegdheid en ik ga dus met dit antwoord even mijn strikte bevoegdheden te buiten. Ik vind dat er meer concurrentie op onze markt mag komen. De Pax Electrica I en II waren stappen in de juiste richting. Denken we maar aan de swap van Electrabel met het Duitse E.ON. Het doel moet zijn ten minste drie onafhankelijke volwaardige spelers op de energiemarkt te krijgen met een gelijkwaardige portfolio, zodat er sprake kan zijn van echte concurrentie op onze energiemarkt.

De heer Geert Lambert (Onafhankelijke). - Er wordt meermaals verwezen naar de onaanvaardbare praktijken van Electrabel. Klanten krijgen bijvoorbeeld op klachten over een factuur niet de minste respons. Electrabel misbruikt zijn positie. De Raad voor de mededinging zou hier toch wel een rol kunnen spelen. Ik dring erop aan dat de minister nagaat wat mogelijk is. Hij verwijst naar de houding van de Raad inzake Proximus. Die houding moet worden doorgetrokken. De versterking van de Raad die de minister aankondigt, is in die zin een goede zaak.

Mondelinge vraag van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over «de tegemoetkoming van Luxemburgse werkgevers voor grensoverschrijdende trajecten» (nr. 4-813)

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). - Op 30 april heb ik de minister al een vraag gesteld over de tarifering van de treintrajecten tussen België en Luxemburg en over het speciale jaarabonnement voor het net in het Groothertogdom dat vanaf 1 mei wordt verkocht. De vrees bestond dat Belgische grensgangers het Belgische net terzijde zouden laten en de trein zouden nemen in Luxemburgse stations.

Uit het antwoord bleek dat het aanbod was voorgesteld door de Luxemburgse Staat en enkele grote bedrijven, en niet door de CFL. Een dergelijke tarifering bestaat trouwens ook in België voor het binnenlandse net.

Gelijktijdig met mijn vraag heeft een delegatie van vertegenwoordigers uit de provincie Luxemburg, waaronder de burgemeesters van Virton en Aubange, een vertegenwoordiger van de vereniging Les amis du rail en ikzelf, een gemeenschappelijke actie gelanceerd. We hebben de heer Jadot, directeur-generaal Reizigers Internationaal van de NMBS, ontmoet. Hij vertelde ons dat de Luxemburgse Staat met dit aanbod zoveel mogelijk reizigers wil overhalen het openbaar vervoer te nemen.

Aan Belgische kant blijven we terecht vrezen dat het prijsverschil tussen de Belgische en Luxemburgse trajecten een psychologisch effect zal hebben, en Belgische grensgangers voortaan de trein zullen nemen in Luxemburgse stations.

Tijdens het onderhoud met de heer Jadot bleek dat het mogelijk is de reductie op het Luxemburgse traject te combineren met de huidige Belgische tarieven als de reizigers twee abonnementen nemen. Heel wat pendelaars hebben al voor die oplossing gekozen.

Is de minister bereid om, samen met zijn Luxemburgse collega, na te gaan of het mogelijk is de bijdrage van de Luxemburgse werkgevers uit te breiden tot het Belgische net om de automobilisten aan te sporen het openbaar vervoer te nemen en aldus het spitsverkeer in het grensgebied te ontlasten?

In zijn antwoord van 30 april stelde de minister dat hij bereid is met zijn Luxemburgse collega van gedachten te wisselen over een bilateraal akkoord over de werkgeversbijdragen in de kosten voor woon-werkverkeer. Heeft dat contact al plaatsgevonden?

Is het denkbaar dat het station van Virton als grensstation wordt erkend zodat pendelaars recht hebben op hetzelfde tarief voor binnenverkeer als de tarieven voor de stations van Aarlen en Gouvy?

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen. - Op 30 april heb ik al een antwoord gegeven op de eerste vraag. Ik heb toen gesteld dat, zowel in België als in het nieuwe Luxemburgse systeem, de werkgevers alleen delen in de kosten voor binnenlands en niet in die voor grensoverschrijdend woon-werkverkeer.

Ik heb ook gezegd dat de NMBS en de CFL de oplossingen voor het grensverkeer zullen bestuderen.

Ook heb ik me bereid verklaard om met mijn Luxemburgse ambtgenoot van gedachten te wisselen over een bilateraal akkoord over de werkgeversbijdragen in de kosten voor woon-werkverkeer.

We zijn nu twee maanden verder en ik wacht nog altijd op het resultaat van de gemeenschappelijke studie van de NMBS en de CFL alvorens actie te ondernemen.

De stations van Aarlen en Gouvy zijn niet erkend als grensstations. Elke reiziger die vanaf die stations naar het Groothertogdom reist, betaalt een bedrag voor de afstand tussen de stations in kwestie en de Belgisch-Luxemburgse grens. Het station van Virton is nog verder van de grens gelegen dan de twee bovengenoemde stations.

Het is evident dat het station van Virton niet als grensstation kan worden erkend. Virton ligt op 24 kilometer van de Luxemburgse grens. Als het station als grensstation wordt erkend, zouden de NMBS en de CFL ook andere stations die ongeveer op dezelfde afstand van de grens liggen als grensoverschrijdend moeten erkennen. Alleen het station van Athus is erkend als grensstation; voor wie vanaf dat station vertrekt gelden zowel de Belgische als de Luxemburgse tarieven voor binnenlands verkeer.

Het nieuwe Luxemburgse abonnement is overigens niet geldig tot aan de grens, maar tot aan het laatste Luxemburgse station voor de grens.

Het gaat om een coherent systeem. Het zal dan ook moeilijk zijn om af te wijken van de logica die al lang wordt gevolgd.

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). - Het is inderdaad de tweede maal dat ik deze vraag stel. Jammer genoeg krijg ik tweemaal hetzelfde antwoord.

We mogen de trein van de vooruitgang niet missen. Europa breidt zich uit en de mobiliteit van de werknemers neemt toe. De NMBS zou sneller moeten optreden om die evolutie te steunen, zo niet blijft de maatschappij vastgeroest in een beleid uit het verleden.

Mondelinge vraag van de heer Richard Fournaux aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Migratie- en Asielbeleid over «de vermoedens inzake schijnhuwelijken» (nr. 4-801)

De heer Richard Fournaux (MR). - Enkele weken geleden heeft de Dienst voor Vreemdelingenzaken het vermoeden uitgesproken dat schijnhuwelijken worden georganiseerd om verblijven op ons grondgebied te kunnen regulariseren. De DVZ heeft gewezen op het aantal huwelijksaangiften door personen van vreemde nationaliteit uit het arrondissement of de stad Charleroi die hun verblijf op het grondgebied wensen te regulariseren.

Ook de diensten van de burgerlijke stand en de bevolking van de stad Dinant stellen bezorgd vast dat steeds meer mensen in het huwelijk treden om hun verblijf op ons grondgebied te regulariseren,. Mijn diensten laten me weten hoe moeilijk het is om zo objectief mogelijk te controleren of de bedoelingen van de toekomstige echtgenoten oprecht zijn.

Enkele dagen geleden zag ik me verplicht om in mijn hoedanigheid van ambtenaar van de burgerlijke stand bepaalde inlichtingen aan de gerechtelijke autoriteiten over te zenden. Ik werd gewaarschuwd door een dame uit mijn streek die verklaarde dat ze om de tuin geleid was. Sinds ze gehuwd is, is haar uitverkorene met de noorderzon verdwenen.

We moeten van dat soort voorvallen geen karikatuur maken en we mogen evenmin overdrijven, maar het gaat wel om reële situaties die door de DVZ en de gemeentediensten worden vastgesteld.

Mevrouw de minister, weet u iets meer over de door de DVZ aangehaalde cijfers? Neemt u zich voor om de vigerende wetgeving te doen toepassen of om ze te verbeteren? Zal u een wetsontwerp indienen om dit fenomeen te bestrijden? Ik overweeg althans om in de komende uren zelf een wetsvoorstel in te dienen om de discussie hierover in de bevoegde Senaatscommissie te openen.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Migratie- en Asielbeleid. - Ik bevestig dat het aantal schijnhuwelijken al sinds enkele jaren toeneemt. Het is mogelijk dat mensen die hun verblijf willen regulariseren hun toevlucht nemen tot een schijnhuwelijk om uit een onregelmatige situatie of uit de illegaliteit te raken. Uit administratief onderzoek van de DVZ blijkt inderdaad dat Charleroi een van de steden is die het meest met schijnhuwelijken worden geconfronteerd. Het parket van Charleroi speelt in dezen dan ook een belangrijke rol.

In dit verband verwijs ik naar het antwoord van mijn collega van Justitie op schriftelijke vraag nummer 4-2571 van senator Martine Taelman over de schijnhuwelijken. De minister vermeldt dat het College van procureurs-generaal een werkgroep heeft opgericht. Die werkgroep heeft tot taak een scenario uit te werken met richtlijnen voor de parketten zodat ze het fenomeen beter kunnen leren kennen.

Ondanks de nieuwe wettelijke middelen blijven schijnhuwelijken per definitie moeilijk op te sporen. De DVZ kan dankzij de gewijzigde wet gedurende een periode van drie jaar de verblijfsvergunning van een vreemdeling intrekken als hij of zij niet meer samenwoont of geen gezin meer vormt met zijn echtgeno(o)t(e) of partner. Dat wordt gecontroleerd door de politie, die daarbij de persoonlijke levenssfeer moet eerbiedigen. Schijnhuwelijken zijn bovendien strafbaar.

Bijgevolg is preventief optreden de beste methode om schijnhuwelijken te bestrijden. De rondzendbrief van 19 september 2005 over het uitwisselen van inlichtingen tussen ambtenaren van de burgerlijke stand en de DVZ naar aanleiding van een huwelijksaangifte betreffende een vreemdeling is nu beter bekend en heeft de aandacht van de gemeentelijke administraties op de schijnhuwelijken gevestigd. De rondzendbrief verplicht de gemeenten om elk huwelijksvoornemen met een vreemdeling die hier onregelmatig of onwettelijk verblijft, te melden. Zodoende is het fenomeen zichtbaarder geworden.

Vandaag kunnen we stellen dat die multidisciplinaire aanpak zijn vruchten afwerpt. Dankzij de uitwisseling van inlichtingen tussen de betrokken diensten, een objectieve evaluatie van aanwijzingen van een verdacht huwelijk en in voorkomend geval het advies van het parket, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand naar eer en geweten een beslissing nemen. Hij beschikt over alle vereiste instrumenten om een huwelijk te weigeren.

De derde vraag betreft de bevoegdheid van mijn collega minister De Padt. Ik lees u zijn antwoord.

Een speciale opleiding voor politieagenten is niet onontbeerlijk, al is het niet eenvoudig om de fundamentele beweegredenen van de huwelijkskandidaten aan het licht te brengen. De ambtenaar van de burgerlijke stand beschikt over de rondzendbrieven van de minister van Justitie `Tien aanwijzingen voor een schijnhuwelijk' en de rondzendbrieven van de DVZ. Sommige grote steden hebben bovendien zelf een cel `schijnhuwelijken' opgericht.

De heer Richard Fournaux (MR). - Inzake de opleiding van de politie kan ik de mening van de minister van Binnenlandse Zaken niet delen. Voor wijkagenten zonder bijzondere opleiding is het zeer moeilijk om een schijnhuwelijk op te sporen.

Met betrekking tot de beslissing van de ambtenaar van de burgerlijke stand vestig ik uw aandacht op de bepalingen over het ten laste nemen van de gerechtskosten door de persoon die een proces heeft aangespannen en verloren. Door die bepaling kunnen sommige ambtenaren van de burgerlijke stand of sommige gemeenten afzien van de weigering van een huwelijk om eventuele gerechtskosten te vermijden.

Ik zou een wetsvoorstel kunnen indienen opdat in een dergelijk geval het ministerie van Justitie de gerechtskosten voor zijn rekening neemt.

Mondelinge vraag van de heer Tony Van Parys aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van Justitie over «de opvang van geïnterneerden» (nr. 4-805)

De heer Tony Van Parys (CD&V). - De problematiek van de geïnterneerden is uitermate prangend, in de eerste plaats voor de betrokkenen zelf. Ze krijgen in de gevangenis niet de opvang die ze nodig hebben en die hun perspectieven kan bieden die vanuit humanitair oogpunt evident zijn. Hun aanwezigheid in de gevangenis is bovendien een element van de daar heersende overbevolking. In de mate dat we voor geïnterneerden een specifieke opvang organiseren, creëren we in de gevangenis ook ruimte voor degenen die daar wel thuis horen.

Ik ben dan ook blij dat de minister van Justitie het initiatief heeft genomen om twee forensische psychiatrische centra op te richten, een in Antwerpen en een in Gent. Daardoor kunnen de geïnterneerden de zorg krijgen waarop ze recht hebben en krijgen ze de nodige perspectieven. Ook de veiligheid van de samenleving kan daardoor verbeteren.

Hoe ver staat het met deze dossiers? Naar ik verneem bevindt dat van Antwerpen zich in de fase van het schetsontwerp.

Ik meen dat het centrum van Gent in 2012 operationeel zou moeten zijn. Wat moet er nog gebeuren om dat te realiseren? Wanneer wordt de bouwaanvraag ingediend, zodat dit dossier concreet vorm kan krijgen?

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Ik ben het er volkomen mee eens dat we in Vlaanderen nood hebben aan beveiligde instellingen voor geïnterneerden. Daarom heeft de regering al in 2006 beslist twee dergelijke instellingen op te richten; een in Gent met 272 plaatsen en een in Antwerpen met ongeveer 120 plaatsen. Eind 2008 hebben minister Reynders en minister Vandeurzen het masterplan 2008-2012 voor een humane gevangenisinfrastructuur goedgekeurd. Daarin wordt ook bevestigd dat die twee centra worden gebouwd.

De bouw van die centra wordt gerealiseerd door de Regie der Gebouwen in samenwerking met de FOD Justitie. Niet wetende dat de heer Van Parys zijn vraag vandaag zou stellen, heb ik vanochtend nog een vergadering gehad met de hele ploeg die dit bouwwerk voorbereidt. We beschikken voor Gent over een goedgekeurd voorontwerp, dat we op het ogenblik omzetten in een definitieve bouwaanvraag, die we nog voor de zomer willen indienen. Men heeft me vanochtend ook verzekerd dat uit contacten met de stad Gent is gebleken dat er over het gebouw zelf geen discussie meer bestaat. Wel moet nog worden nagegaan hoe de stad Gent in het kader van het RUP voldoende parkeerruimte en een toegangsweg kan aanleggen. Om de dossiers nog in juni te kunnen indienen, heb ik na de vergadering contact opgenomen met de burgemeester van Gent om vast te leggen wanneer we de kwesties van de parkeerruimte, de toegangsweg en het RUP kunnen bespreken.

De bouw kan tegen 2012 worden afgerond, voorzover er geen onverwachte moeilijkheden opduiken.

De forensische psychiatrische centra zijn een bijzondere soort instellingen. Ze worden beheerd als een beveiligd forensisch psychiatrisch ziekenhuis en niet als een gevangenis. Het accent ligt dus op de psychiatrische behandeling en verzorging, evenwel binnen een beveiligde omgeving. Justitie moet zorgen voor de beveiliging en Volksgezondheid moet nagaan op welke manier de zorg en behandeling kunnen worden georganiseerd. Ik moet nog eindafspraken maken met mijn collega om tot een akkoord te komen betreffende de twee instellingen, onder meer in de context van de federale en regionale bevoegdheden.

Ondertussen bereid ik samen met collega Onkelinx een nota voor de Ministerraad voor. Daarin stellen we voor - niet voor het onderdeel veiligheid, maar voor het onderdeel zorg - om via de procedure van een overheidsopdracht een `privé' mede-exploitant te selecteren. We zullen zo snel mogelijk de laatste hand leggen aan de definiëring van de concrete voorwaarden en criteria die in het lastenboek moeten worden opgenomen. Over het ontwerp van nota voor de Ministerraad moet nu nog overleg worden gepleegd waarna ze door beide ministers kan worden ondertekend.

Er is vooruitgang op verschillende vlakken. De deadline van 2012 moet dus normaal gehaald kunnen worden.

De heer Tony Van Parys (CD&V). - Ik dank de minister voor zijn bevestiging dat tegen 2012 een forensisch psychiatrisch centrum in Gent zal worden geopend, dat nog voor de zomer de bouwaanvraag daarvoor zal worden ingediend, dat de nodige afspraken zullen worden gemaakt met de stad Gent en dat ook nog voor de zomer in de Ministerraad afspraken zullen worden gemaakt in verband met de exploitatie en de selectie van de privé-partner. Dit initiatief is zeer belangrijk in het raam van de opvang van geïnterneerden en het komt tegemoet aan de overbevolking van de gevangenissen.

Mondelinge vraag van de heer Hugo Coveliers aan de minister van Justitie over «de controverse rond een Antwerpse strafrechter» (nr. 4-807)

De heer Hugo Coveliers (VB). - Mijn vraag heeft niet tot doel de minister in moeilijkheden te brengen, wat soms wel het geval is, maar om hem een probleem voor te leggen en na te gaan of er een antwoord kan worden op gegeven.

De aanleiding van mijn vraag is een vonnis van een rechter in Antwerpen die de provocatietheorie nogal ruim heeft toegepast. Volgens het requisitoir van het parket waren de feiten bewezen, maar toch werd de man in kwestie vrijgesproken op basis van de provocatietheorie. Het niet-uitvoeren van vroegere gevangenisstraffen, werd door de rechter als een provocatie beschouwd en als verschoningsgrond ingeroepen. De betrokkene werd niet veroordeeld.

De beslissing van de rechter heeft verschillende reacties uitgelokt, niet alleen van een hoogleraar uit Gent, gewezen deskundige van een gewezen premier, maar ook van de minister van Justitie. Zijn reactie is ook begrijpelijk, uiteindelijk ging het om een provocerend vonnis.

Toch vraag ik me af of een lid van de uitvoerende macht zich zomaar over de inhoud van een vonnis kan uitspreken? Voor een parlementslid zou ik me dat niet afvragen, want binnen bepaalde welvoeglijkheidsnormen moet die zich daarover kunnen uitspreken. Voor de minister van Justitie ligt dat echter anders.

De rechter in Antwerpen heeft ontegensprekelijk een statement willen maken, maar hij heeft ook een theorie uitgewerkt.

Als het openbaar ministerie niet akkoord gaat met dat vonnis, wat ik kan begrijpen, dan zou het in beroep moeten gaan zodat de rechter in beroep zich kan uitspreken.

Vandaag rijst de vraag hoever de individuele vrijheid van de rechter reikt.

Ook de voorzitter van de rechtbank in Antwerpen heeft gereageerd. Als ik op die maatregel van inwendige orde nu commentaar zou geven, dan ga ik zelf in de fout.

Toch zou ik naar de kern van de zaak willen gaan, want ik vrees dat ook andere rechters nog statements zullen willen maken. Het Antwerpse vonnis is overigens geen proefstuk.

Voorts bevatten bijna alle arresten overigens een statement. Als een rechter een bepaald misdrijf als maatschappijontwrichtend bestempelt, dan poneert hij een stelling die ook commentaar kan uitlokken.

Nogmaals, hoever gaat de individuele vrijheid van de rechter? Met andere woorden, vanaf wanneer kan de uitvoerende macht tussenbeide komen?

Na het antwoord op deze vraag, blijft ook nog volgende vraag onbeantwoord. Ziet de minister een mogelijkheid om ter zake een norm op te leggen?

(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Ik heb de houding van betrokken rechter betreurd. Als hij een signaal wou geven aan de politiek - wat klaarblijkelijk toch zijn bedoeling was - dan kon hij dat ook op een heel andere manier doen.

Wat zijn jurisdictionele opdracht betreft, moet een rechter niet de les worden gelezen door een minister. Dat ligt voor de hand. Zelfs bij de voorzitter van de rechtbank of bij de voorzitter van het hof van beroep moet ik daarover niet tussenbeide komen.

Ik noteer dat er een spontane reactie is gekomen na de uitspraak van de rechter. Rekening houdend met het ongepaste karakter van de uitspraak en met de commotie die erdoor is ontstaan, heeft de voorzitter van de rechtbank, wellicht op grond van een aantal andere elementen, en uiteindelijk van zijn persoonlijk appreciatie, een interne ordemaatregel genomen en de betrokken rechter een andere opdracht toegewezen.

Zodoende kreeg ik de mogelijkheid om daarover van gedachten te wisselen met de procureur-generaal en te peilen naar zijn opinie ter zake. Hij heeft me verzekerd dat hij het dossier verder zal onderzoeken omdat de fundamentele vraag rijst of hier sprake kan zijn van rechtsweigering. Als een rechter een op heterdaad betrapte dader vrijspreekt dan is, gezien de diverse belangen in de zaak, een van de talloze mogelijke vragen of de burgerlijke partijen geen rechtsweigering kunnen inroepen.

Ik heb die vragen voorgelegd aan de procureur-generaal. Hij heeft echter niet op mijn vraag gewacht om me mee te delen dat hij dit dossier verder zou onderzoeken.

Welk gevolg eraan wordt gegeven, zullen we zien. Het is aan de procureur-generaal om deze zaak verder te volgen.

Het is duidelijk dat de hier genoemde provocatietheorie niet past. Als op basis van politieke argumenten door rechters geen uitspraken meer worden gedaan of door politieagenten geen processen-verbaal meer worden opgesteld, dan kunnen we niet meer spreken van een rechtsstaat. Tegen de abdicatie van de rechtsstaat moet formeel en hard worden gereageerd.

De heer Hugo Coveliers (VB). - Dat de minister via de procureur-generaal heeft gereageerd is niet alleen zijn recht, maar misschien ook zijn plicht. Daar heb ik niet de minste kritiek op.

Wanneer iedereen abdiqueert, komt de rechtsstaat inderdaad in gevaar. We stellen vast dat er wordt geabdiqueerd voor de uitvoering van sommige arresten. Dat gebeurt zelfs in deze assemblee, waar men een arrest van het Grondwettelijk Hof niet uitvoert. Dat dit de rechtsstaat in gevaar brengt, daarin heeft de minister volkomen gelijk.

Dan heb ik nog één vraag: Wat kan de rechter ondernemen tegen de overplaatsingsmaatregel van zijn korpsoverste in de veronderstelling dat de rechter gewoon zijn mening heeft geuit en geen sanctie heeft opgelopen, want de overplaatsing is een maatregel van interne orde?

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Deze zaak brengt ons bij een thema dat steeds meer terugkeert en concreet vorm heeft gekregen in het voorstel van de Fortisonderzoekscommissie, waarin staat dat ten eerste goed moet worden gedefinieerd wat tucht en wat interne orde is. Daar moet een initiatief voor worden genomen en ik heb opdracht gegeven daarover een richtinggevende startnota te maken.

In dat voorstel staat ten tweede ook dat we moeten gaan naar een orgaan dat representatief is voor de zittende magistratuur. Ik noem het nu voorlopig het `College van de zetel'. De vraag is dan wat de mogelijke bevoegdheden van dergelijke instantie zijn, naar het voorbeeld van het openbaar ministerie waar een relatie bestaat tussen het college en alle leden van het openbaar ministerie.

Dat wordt een rechtsvindend en politiek debat: wat is in de toekomst mogelijkerwijs een rol voor zo een nieuw college van de zetel? We krijgen steeds meer dossiers waar dat soort interne problemen binnen de zittende magistratuur ergens bij de juiste instantie moeten kunnen worden besproken en behandeld.

De heer Hugo Coveliers (VB). - Als ik het met de minister eens ben, zeg ik het ook. Ik denk dat die ontwikkeling juist is en dat is ook logisch, omdat de rechtbanken en hoven ook meer en meer uitspraak moeten doen over ietwat politiek geladen onderwerpen.

Een rechter of een magistraat is ook een mens die beïnvloed wordt door een aantal factoren.

In De Juristenkrant las ik iets over de verklaringen van de minister inzake dat college. We zullen nog zien hoe dat is samengesteld. De tuchtprocedure is zeer belangrijk, daar moet eindelijk werk van worden gemaakt. Iedereen binnen het gerechtelijk apparaat moet weten waar hij staat en dat hij ook de rechten van de verdediging heeft. Een magistraat moet de mogelijkheid krijgen om zich te verdedigen, wat blijkbaar nu minder het geval is.

Mondelinge vraag van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Justitie over «de zorgverlofregelingen in de magistratuur» (nr. 4-812)

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Op mijn schriftelijke vraag nr. 4-3246 van een paar weken geleden heeft de minister geantwoord dat de Adviesraad voor de Magistratuur in mei een advies zou uitbrengen over de regeling van de arbeidstijd en de vakantie- en verlofregelingen voor magistraten. Het is nu juni, dus ik kom op die vraag terug.

Dat advies zou ook maatregelen inhouden met betrekking tot de herverdeling van het werk, zoals loopbaanonderbreking, deeltijds werk en sociaal of familiaal verlof. Ik ga nu niet verder in op het belang van die regelingen. Dat heb ik bij vorige gelegenheid reeds uitvoerig gedaan.

Heeft de minister het advies in kwestie ontvangen? Zo ja, welke maatregelen stelt de Adviesraad van de Magistratuur voor om de combinatie van arbeid en gezin voor de magistraten te verbeteren?

Worden er voorstellen gedaan om te voorzien in een uitgebreide zorgverlofregeling zodat magistraten ook zorgtaken kunnen opnemen?

Welke maatregelen zal de regering nemen om het statuut van de magistraten dienaangaande te verbeteren?

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - De Adviesraad van de Magistratuur heeft een vademecum over het sociaal en financieel statuut van de magistraten opgesteld. Dat belangrijk document, dat beschikbaar is voor alle magistraten, geeft een zeer goede beschrijving van de huidige situatie en geeft duidelijk alle regelingen aan. Het moet ook de toets doorstaan met andere rechten en andere statuten, zoals de sociale bescherming inzake ziekte en invaliditeit, gezinsbijslagen, arbeidsongevallen, beroepsziekten, vakantie, werkloosheid, rust- en overlevingspensioen, maar er staat niets in over de zorgverlofregeling. Ik zal dat document ter beschikking stellen van mevrouw de Bethune.

Naast dit nieuwe document heeft de Adviesraad van de Magistratuur ook een vragenlijst verstuurd betreffende het sociale en financiële statuut van de magistraten. De bedoeling van deze vragenlijst is de doelstellingen te halen zoals bepaald in het protocolakkoord dat op 24 november 2008 werd gesloten met de minister van Justitie. Er werd inderdaad overeengekomen dat de Adviesraad van de Magistratuur de minister van Justitie rond eind mei 2009 een advies zou bezorgen over de regeling van de arbeidsduur van de magistraten, per jaar, per week, per dag, en over een regeling van de verlof- en vakantiedagen, alsook een advies over de werkverdeling zoals loopbaanonderbreking, deeltijds werk, sociaal verlof en ouderschapsverlof.

Ik heb vernomen dat ongeveer 15% van de magistraten die vragenlijst hebben beantwoord en teruggestuurd.

Een eerste algemene vergadering van de Adviesraad van de Magistratuur werd gehouden op 4 juni en daar werden de resultaten van deze studie besproken. De analyse van de vragen die werden gesteld, kon echter nog niet worden voltooid. Er zijn twee vergaderingen gepland om deze werkzaamheden af te ronden, namelijk op 18 en 22 juni.

Ik zal onmiddellijk na de laatste vergadering, dus tegen eind juni, de resultaten daarvan meedelen.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik zal eind juni mijn vraag opnieuw stellen, in de hoop dat de Adviesraad constructieve voorstellen oplevert.

Voorstel van resolutie inzake de toestand van de mensenrechten in Tunesië, naar aanleiding van de 21e verjaardag van het presidentschap van Ben Ali (van de heer François Roelants du Vivier c.s., Stuk 4-1179)

Bespreking

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 4-1179/1.)

Mevrouw Olga Zrihen (PS), rapporteur. - De commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen heeft het voorliggende voorstel van resolutie op 19 mei 2009 besproken en eenparig goedgekeurd. De indieners hebben kort de redenen geschetst waarom ze het voorstel hebben ingediend.

Het voorstel van resolutie vloeit inderdaad voort uit de vaststelling dat het respect voor de rechten en vrijheden in Tunesië op vele vlakken tekortschiet.

Niet-gouvernementele organisaties melden geregeld schendingen van de vrijheid van vereniging, van vergadering, van meningsuiting en van de persvrijheid. Zij melden ook repressieve optredens tegen verdedigers van de mensenrechten en een toename van folteringen van gevangenen.

Internationale organisaties of hun organen hebben meermaals melding gemaakt van praktijken van intimidatie, bedreiging en ernstige overtredingen tegen de verdedigers van de mensenrechten en hebben er ook op gewezen dat juridisch niet wordt opgetreden tegen ambtenaren die mensen gefolterd en slecht behandeld hebben.

Rekening houdend met die elementen, vragen de indieners aan de Belgische regering, de Tunesische regering te herinneren aan de toepassing van de principes en de voorschriften van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten van de Verenigde Naties.

Het dispositief van de resolutie heeft overigens ook betrekking op personen die verdacht worden van terrorisme en die vaak worden onderworpen aan wrede behandelingen zonder een enkele getuige of zonder dat een humanitaire organisatie erover verslag kan uitbrengen.

Het voorstel van resolutie heeft geen aanleiding gegeven tot opmerkingen en werd eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

-De bespreking is gesloten.

-De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.

Voorstel van resolutie betreffende de Iraanse mensenrechtenactiviste Shirin Ebadi (van mevrouw Sabine de Bethune c.s., Stuk 4-1216)

Bespreking

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 4-1216/4.)

Mevrouw Els Schelfhout (CD&V), rapporteur. - Dit voorstel van resolutie, dat werd ingediend door mevrouw de Bethune, werd door alle meerderheidspartijen evenals door sp.a en Ecolo ondertekend.

De resolutie is tot stand gekomen naar aanleiding van het bezoek van mevrouw Shirin Ebadi aan de Senaat op 2 maart 2009. In de resolutie uiten wij onze bezorgdheid over de mensenrechten in Iran en meer in het bijzonder over de situatie waarin Nobelprijswinnares Ebadi en haar Centrum voor de Verdediging van de Mensenrechten zich bevinden.

Het Centrum werd in 2006 als illegaal bestempeld. In december 2008 werd het definitief gesloten, waarna Shirin Ebadi meermaals werd bedreigd.

In de resolutie wordt dit optreden en de vervolging van de mensenrechtenverdedigers in Iran veroordeeld. Tegelijk dringt de resolutie aan op de heropening van het CDHR (DHRC) en verzoekt het de Iraanse autoriteiten de mensenrechtenorganisaties onbelemmerd hun activiteiten te laten uitoefenen.

De CD&V-fractie diende drie amendementen in die een actualisering van de tekst beoogden. Deze amendementen werden eenparig aangenomen.

De resolutie werd in de commissie eenparig aangenomen.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik dank de rapporteur voor het verslag. Ik dank de collega's voor hun steun en medewerking aan de resolutie.

Mee op initiatief van de senaatsvoorzitter hebben senatoren van alle politieke partijen mevrouw Ebadi in de Senaat officieel ontvangen.

Naar aanleiding van de boeiende gedachtewisseling met haar namen wij ons voor opnieuw de verdediging van de vrouwenrechten, de mensenrechten, de godsdienstvrijheid en de vrije meningsuiting in Iran op de agenda te zetten, in het bijzonder in hoofde van mevrouw Shirin Ebadi die op krachtige en volhardende wijze voor deze rechten opkomt.

Ik hoop dat de goedkeuring van de resolutie het beleid in Iran kan beïnvloeden.

-De bespreking is gesloten.

-De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.

Vraag om uitleg van de heer Marc Elsen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de resultaten van de studie betreffende het kadaster van de huisartsen» (nr. 4-929)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.

De heer Marc Elsen (cdH). - Begin april hebt u de resultaten gepubliceerd van de studie over het kadaster van de huisartsen. Die resultaten bevestigen het tekort aan huisartsen: 40% van de huisartsen is niet actief. De vervrouwelijking van het beroep en het grote aantal huisartsen dat ouder is dan vijftig, namelijk 3 000 op 9 259 actieve huisartsen, zullen niet onmiddellijk tot een verbetering van de toestand leiden.

De resultaten zijn belangrijk, maar volstaan niet om de door de minister voorgestelde versoepeling van de numerus clausus door te voeren. Nog vele andere criteria spelen een rol in een federaal beleid voor de planning van de huisartsenquota. Zo lopen de resultaten per gewest sterk uiteen: van 30% niet actieve artsen in Vlaanderen tot 50% in Brussel en 40% in Wallonië.

Bij de artsen die als actief worden gedefinieerd, wordt geen rekening gehouden met de artsen die buiten het RIZIV-circuit werkzaam zijn in de preventie, het onderzoek, de gerechtelijke geneeskunde, de verzekeringsgeneeskunde, de administratie. Nochtans vervullen deze artsen belangrijke opdrachten.

Een goede planning vereist dat rekening wordt gehouden met alle nuttige functies binnen de gezondheidszorg. In een becijferde prognose moet ook rekening worden gehouden met de cijfers over de `verliezen', met de leeftijdsopbouw die in de toekomst steeds belangrijker wordt, en met de verwachte evolutie van de zorgvraag, zowel naar huisartsen als naar specialisten.

U hebt aangekondigd de quota te willen loskoppelen van de RIZIV-nummers. Kan u dat wat meer toelichten? Welke maatregelen zal u nemen om de huidige tekorten op te vangen en te anticiperen op de toekomstige noden van de gezondheidszorg?

Wanneer zal u de quota en de RIZIV-nummers loskoppelen? Alle studenten zouden nu na de eerste kandidatuur mogen doorstromen. Wat gebeurt er echter met de quota voor 2011 en de volgende jaren?

Zal u een prognosemodel opstellen zodat u aan beleidsplanning kan doen?

Zal u een plan voor de herwaardering van de huisarts of de zogenaamde eerstelijnsgeneeskunde uitwerken? Zal u naast maatregelen zoals Impulseo I en Impulseo II, ook een plan uitwerken om de huisartsengeneeskunde aantrekkelijker te maken, zoals u dat ook hebt gedaan voor de verpleegkundigen?

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

De recent gepubliceerde resultaten van het kadaster van de huisartsen bevatten veel informatie die binnenkort door de planningcommissie zal worden onderzocht. Zo stellen we vast dat 39% van de erkende huisartsen niet beantwoordt aan vier wettelijke criteria: minimaal 500 contacten per jaar, deelname aan een wachtdienst, het bijhouden van een algemeen medisch dossier en de accreditatie.

Om het onderzoek te verfijnen, heb ik een gepersonaliseerde enquête gevraagd bij de 6 000 huisartsen die niet aan die vier criteria voldoen. De vragenlijst die hun zal worden toegestuurd, zal trachten hun beroepsactiviteiten nader te omschrijven en zal peilen naar de redenen waarom zij niet voldoen aan een of meerdere criteria.

De resultaten geven ook aan dat minder dan 10 000 huisartsen voltijds werken, waarvan 3 000 artsen ouder zijn dan 65, en dat het aantal actieve artsen boven die leeftijd sterk afneemt. Het kadaster wijst ook op het belang van de regionale verschillen inzake artsendichtheid. We weten ook dat op dit ogenblik meer dan 30% van de huisartsen ermee ophoudt in de loop van de eerste vijf jaar. Op basis van die vaststellingen denk ik er inderdaad aan de quota los te koppelen.

Alvorens een beslissing te nemen over een verhoging van de quota wacht ik echter de analyse en de voorstellen af van de planningcommissie die midden juni bijeenkomt.

Elke verhoging zal rekening moeten houden met de resultaten van het kadaster van de specialisten waaraan nog wordt gewerkt. De verhoging zal pas gevolgen hebben voor de studenten die hun studies aanvatten in 2010.

Planning geldt altijd voor de lange termmijn. De quota en de afvlakking liggen al vast tot 2018 op basis van een wiskundig model dat rekening houdt met alle toekomstige ramingen, onder meer inzake veroudering van de bevolking en vervrouwelijking van het beroep.

De planning omvat ook een herwaardering van de specialisaties in moeilijkheden, vooral de huisartsengeneeskunde. De jongste jaren werden vele maatregelen genomen, gaande van een herwaardering van de erelonen, via de Impulseofondsen I, II en binnenkort III, tot de herstructurering van de wachtdiensten en de ondersteuning van de informatisering en van de multidisciplinaire netwerken.

Ik wil die herwaardering versterken in samenwerking met de betrokkenen, de plaatselijke overheden en de gemeenschappen die bevoegd zijn voor het hoger onderwijs.

De heer Marc Elsen (cdH). - Het is inderdaad beter de analyse van de planningcommissie af te wachten alvorens besluiten te trekken. Een gepersonaliseerde enquête bij de artsen die niet aan de vier criteria voldoen, lijkt me een ook een goed idee omdat rekening moet worden gehouden met de werkelijke toestand. In het verleden hebben we ons ongetwijfeld wat laten misleiden door theoretische princiepverklaringen.

De voortzetting van de herwaardering van de artsen om een eventueel tekort in bepaalde specialisaties te kunnen opvangen, is veelbelovend. Ik hoop dat de `quota' zo spoedig mogelijk worden herzien. We moeten immers een positief en duidelijk signaal geven aan de jongeren die geneeskunde willen studeren en aan de Gemeenschappen, meer bepaald de universiteiten die deze studies organiseren. De inzet is een beleid met een planning waarbij rekening wordt gehouden met de grote noden inzake volksgezondheid en niet een beleid dat zich verschanst achter vaak louter financiële overwegingen.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de terugbetaling in het kader van een preventieve inplanting van een defibrillator» (nr. 4-953)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Voor de vergoeding van hartdefibrillatoren bestaat een vrij complexe regeling, die werd opgesteld in samenspraak met de cardiologen van de centra die gerechtigd zijn om defibrillatoren te implanteren. De implantatie van hartdefibrillatoren is een dure technologie - ongeveer 20 000 euro per stuk - die van jaar tot jaar vaker wordt toegepast.

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen primaire en secundaire indicaties voor implantatie. De secundaire indicatie wordt al een heel aantal jaren terugbetaald; ze is namelijk een toestand na reanimatie van een ernstige hartritmestoornis. Iedereen aanvaardt het nut van een hartdefibrillator in dergelijke situaties.

Sinds ongeveer twee jaar kan ook de primaire indicatie worden vergoed. De primaire indicatie is de implantatie wegens de aanwezigheid van een risico op een fatale hartritmestoornis, zonder dat die reeds voorkwam bij de patiënt in kwestie. Het probleem daarbij is de keuze van de personen die baat hebben bij de implantatie zodat het budget goed wordt besteed.

De cardiologen gingen akkoord met een beperking om slechts veertig procent primaire implantaties te doen, een quotum dat zowel nationaal als per centrum moet worden berekend. Om enige flexibiliteit te verkrijgen kan een centrum dat tijdelijk boven de veertig procent van primaire implantaties zit, de patiënt doorverwijzen naar een centrum dat nog een marge heeft en dus recht heeft op een tussenkomst.

Een mogelijk probleem hierbij is dat patiënten hun operatie uitgesteld zien en dat ze bovendien moeten rekenen op de goodwill van andere centra die hun quotum nog niet hebben bereikt. Iedereen is het erover dat dit systeem niet goed functioneert; heel wat collega's hebben klachten ontvangen van personen die lang op een ingreep moeten wachten.

Wordt met de industrie onderhandeld over de prijzen van die vrij dure apparaten?

Bepaalde centra overschrijden hun quotum al in de loop van een jaar, andere centra overschrijden het echter niet. Vindt de minister niet dat het RIZIV beter geplaatst is om in de loop van het jaar een herziening van het aantal operaties in de verschillende centra te doen? Nu moeten bepaalde centra rekenen op de goodwill van andere centra zodra ze hun eigen quotum hebben bereikt. Het komt er met andere woorden op aan dat onderlinge afspraken moeten worden gemaakt. Een centraal register lijkt me eerlijker en efficiënter.

Ziet de minister eventueel een alternatief voor het systeem? Ik neem aan dat ook zij heel wat klachten heeft ontvangen.

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

Voor de terugbetaling van de defibrillatoren werden plafondprijzen per categorie van toestel ingebouwd. Een apparaat met een hogere prijs dan het plafond dat door de minister van Economie werd vastgelegd, zal zijn prijs tot dat plafondbedrag moeten verlagen om te worden terugbetaald. Die plafondprijzen hebben voor effect dat de bedrijven hun prijzen volledig op die plafondbedragen richten en dat dus alle apparaten dezelfde prijs hebben. De Technische Raad voor implantaten, het College van geneesheren-directeurs en de Akkoordraad voor defibrillatoren hebben in het voorstel van nieuwe nomenclatuur een mechanisme ingebouwd dat het mogelijk maakt om prijscorrecties door te voeren op basis van de vastgestelde reële levensduur van de gebruikte apparaten.

Dat zal structureel een prijsbeheersing en een differentiatie binnen deze implantaten meebrengen.

Dat werd ook met de industrie besproken. Tevens worden onderhandelingen gevoerd met als doel de huidige plafondprijzen te verlagen.

Voor de periode van 1 mei 2008 tot 30 april 2009 zijn 1144 apparaten voor de eerste keer ingeplant bij een patiënt, waarvan 335 apparaten, of 29,9 procent voor de indicatie primaire preventie. Dit betekent dat we op nationaal niveau binnen het vastgestelde nationale quotum van veertig procent, of 520 apparaten, blijven voor de primaire preventie.

Normaal moeten de centra waar tijdelijk geen terugbetaling meer mogelijk is voor een implantatie voor primaire preventie, doorverwijzen naar een ander centrum waar dit wel mogelijk is. Er zijn 23 centra in België, wat maakt dat er in de meeste gevallen geen grote afstand dient te worden afgelegd.

Het overdragen van een quotum lijkt een aantrekkelijke oplossing te zijn. Het gaat echter niet alleen om het apparaat, maar ook om de ingreep, de bijgaande ziekenhuisopname en dergelijke. Dit idee zal dan ook bij een volgende Akkoordraad worden voorgelegd, waar de uitvoerbaarheid en de wenselijkheid van dit voorstel kan worden bekeken.

De ratio achter het quotum voor de primaire preventie is wetenschappelijk gefundeerd. De indicaties voor primaire preventie omvatten een enorm grote doelgroep. Binnen deze doelgroep dienen de patiënten die het meest baat hebben bij de behandeling met een defibrillator, nog beter te worden geïdentificeerd, opdat de behandelingskosten efficiënt blijven. Dat is trouwens een van de belangrijkste aanbevelingen van het Kenniscentrum in zijn rapport 58B, De Implanteerbare Defibrillator: een Health Technology Assessment.

In afwachting van bijkomende criteria die kunnen helpen om binnen deze grote doelgroep de patiënten te identificeren die het meest baat hebben bij zo'n toestel, is dit quotum vastgelegd, zowel nationaal als per centrum, zodat alle centra dezelfde werkwijze kunnen hanteren.

Het voorstel het quotum tussen de centra over te dragen kan de situatie misschien verhelpen. Zoals reeds gezegd, zal op de volgende Akkoordraad de haalbaarheid en de wenselijkheid van dit voorstel worden nagegaan.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik blijf pleiten voor meer flexibiliteit. Uit het antwoord van de minister begrijp ik dat mijn voorstel mogelijk wordt opgenomen in de volgende onderhandelingen. Ik geef het voorbeeld van een patiënt die wegens hartproblemen reeds maanden wordt gevolgd door een bepaalde cardioloog en verzorgend team, maar aan wie enige tijd voor de geplande operatie wordt meegedeeld dat die niet zal worden uitgevoerd omdat het quotum is bereikt. Zelf ken ik iemand die uiteindelijk aan de andere kant van ons land werd geopereerd door een verzorgend team waarmee de patiënt niet vertrouwd was en dat het dossier van de patiënt tot dan toe niet had gevolgd. Dat is niet wenselijk, noch voor de patiënt, noch voor het verzorgend team en zelfs niet voor het RIZIV.

Ik herhaal dan ook dat ik hoop dat de onderhandelingen uitmonden in een meer flexibel systeem.

Vraag om uitleg van de heer Bart Martens aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de overschreden quota voor preventieve inplanting van pacemakers-defibrillatoren» (nr. 4-931)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.

De heer Bart Martens (sp.a). - De vragen die ik enkele weken geleden heb ingediend gaan inderdaad over hetzelfde thema als de vragen van mevrouw de Bethune. Ik wil dan ook niet in herhaling vallen.

Ik hoor de staatssecretaris graag zeggen dat er op een volgende Akkoordraad oplossingen worden voorgesteld, waaronder de overdraagbaarheid van het quotum. Mag ik er echter op wijzen dat de minister, in antwoord op een interpellatie, te kennen gaf dat hij het RIZIV dringend zou vragen een oplossing te zoeken. Ook toen zei de minister dat er met de industrie moest worden onderhandeld over de prijs van de apparatuur en dat er een voorstel moest komen om de 300 extra apparaten te financieren. Ik heb begrepen dat er sinds het antwoord op die interpellatie nog maar weinig is gebeurd.

Ik heb voor de minister dan ook volgende vragen.

Heeft de minister het RIZIV opdracht gegeven een oplossing te zoeken voor het probleem? Zo ja, waaruit bestond die opdracht en welk antwoord werd er gegeven?

Kan het overschrijden van een quotum niet worden vermeden door een nauwkeurige opvolging en monitoring van het aantal dossiers en patiënten?

Sommige ziekenhuizen overschrijden hun quotum, andere halen het niet. Bestaat er geen mogelijkheid om quota tussen ziekenhuizen over te dragen zonder dat het totaal aantal toegelaten ingrepen wordt overschreden?

Vindt de minister het normaal dat een ingreep een week voor de vastgelegde datum nog wordt uitgesteld, terwijl de patiënt zich er al fysiek en psychisch op heeft voorbereid?

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

Sinds 1 juli 2008 zijn er enkele substantiële maatregelen genomen. Het totale aantal apparaten voor een eerste implantatie werd opgetrokken van 1000 naar 1300 per jaar. Het quotum apparaten voor een eerste implantatie in primaire preventie werd verhoogd van 360 naar 520. Daarmee is het toegestane percentage voor primaire preventie van 36% opgetrokken naar 40%. In samenspraak met de verstrekkers, meer bepaald de cardiologen-elektrofysiologen, werden de indicaties verder verfijnd. Intussen wordt doorgewerkt aan de prijsbepaling.

Op vraag van de centra zelf wordt de monitoring nu maandelijks uitgevoerd, zodat ze bij het begin van elke maand de resultaten krijgen. Dit vereist een nauwkeurige en dagelijkse opvolging door de administratie. De centra hebben dan enkele dagen de tijd om hun eventuele operatieplannen aan te passen. De meeste centra volgen ook zelf hun aantallen op. Redelijkerwijze kunnen ze dan ook voorzien dat ze `geblokkeerd' dreigen te worden wanneer ze aan de grens van het maximumquotum komen. Bepaalde centra `flirten' echter met de maximumgrens en kunnen inderdaad soms voor een verrassing komen te staan. Normaal gezien moeten de centra waar tijdelijk geen terugbetaling voor een implantatie onder primaire preventie meer mogelijk is, verwijzen naar een ander centrum waar dit wel kan. Er zijn 23 centra in België. In de meeste gevallen moet de patiënt dan ook geen grote afstanden afleggen. Het `transfereren' van een quotum is een oplossing. We zullen het bij een volgende Akkoordraad aan de betrokken verstrekkers voorstellen en kijken of het doenbaar is en of de wil bestaat om het te concretiseren.

De termen `quotum' en `blokkeren' hebben enkel betrekking op een bepaalde groep patiënten, namelijk de patiënten met een indicatie die onder de primaire preventie valt. De heer Martens spreekt in de ingediende tekst van zijn vraag over een mogelijke `nieuwe hartstilstand'. Het gaat dus duidelijk om een patiënt die reeds een symptomatische episode had en onder de secundaire preventie valt. Voor deze groep patiënten wordt de terugbetaling nooit `geblokkeerd'. Deze specifieke vraag is dus zonder voorwerp.

Vraag om uitleg van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de quota voor de preventieve implantatie van defibrillatoren en pacemakers» (nr. 4-938)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.

De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - Voor de inplanting van interne defibrillatoren en pacemakers worden door de ziekteverzekering beperkingen opgelegd. Zo mag maximaal 40% van alle implantaties in een centrum voor een preventieve indicatie gebeuren. Als een centrum dit quotum overschrijdt, dan mag het tijdelijk geen defibrillatoren meer inplanten. De patiënt moet dan ofwel wachten of doorverwezen worden naar een ander centrum dat het quotum nog niet bereikt heeft.

Deze maatregel roept zowel bij de centra als bij patiënten heel wat vragen op. Graag had ik van de minister een antwoord gekregen op volgende vragen:

Wat is de ratio legis achter het quotum, daar een doorverwijzing naar een ander centrum de ziekteverzekering evenveel en vaak zelfs meer kost?

Wat is de evolutie van inplantingen van het totale aantal interne defibrillatoren en het totaal van de preventieve inplantingen van de voorbije jaren?

Acht de minister het opportuun om, ondanks voornoemde argumenten en mits deze bepalingen worden geëvalueerd, dit quotum aan te houden?

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

De vraag betreft een beperking bij de inplanting van interne defibrillatoren en pacemakers. Voor de pacemakers bestaan er geen beperkingen. Voor de hartdefibrillatoren bestaat er een beperking voor het totaal aantal per jaar voor het quotum dat gebruikt wordt voor de primaire preventie. Voor de patiënten bij wie secundaire preventie dient te gebeuren, is er geen beperking.

De ratio achter het quotum voor de primaire preventie is wetenschappelijk gefundeerd. De indicaties in primaire preventie omvatten een enorm grote doelgroep, namelijk patiënten met zware hartinsufficiëntie. Binnen deze doelgroep moeten de patiënten die het meest baat hebben bij deze behandeling, nog beter geïdentificeerd worden, zodat de behandeling kostenefficiënt blijft. Dit is trouwens ook één van de belangrijkste aanbevelingen van het Kenniscentrum inzake implanteerbare defibrillatoren.

In afwachting van bijkomende criteria om de patiënten te identificeren die het meest baat hebben binnen deze grote doelgroep, hebben wij in samenspraak met de verstrekkers besloten het aantal apparaten dat geplaatst wordt in primaire preventie te beperken. Opdat alle centra dezelfde werkwijze zouden kunnen hanteren, wordt dit quotum niet alleen nationaal, maar ook per centrum toegepast.

De evolutie van de inplantingen van het totaal aantal interne ICD 's en het totaal van de preventieve inplantingen van de voorbije jaren geeft volgende resultaten: in 2001 waren er 387, in 2002, 539, in 2003, 735, in 2004, 820, waarvan 128 primaire preventie, in 2005, 829, waarvan 127 primaire preventie, in 2006, 853, waarvan 131 primaire preventie, in 2007, 1024, waarvan 280 primaire preventie en in 2008, 1064, waarvan 285 primaire preventie.

In feite worden alle apparaten preventief ingeplant. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen secundaire preventie - voor patiënten die reeds symptomen in verband met ventrikelaritmie vertoonden -, en primaire preventie - voor patiënten die geen symptomen van ventrikelritmestoornis vertoonden. Met `preventief' worden hier waarschijnlijk de primaire preventiepatiënten bedoeld.

Op 1 juli 2007 werd de conventie herzien en werden de indicaties in primaire preventie uitgebreid. Op dat ogenblik lag het `quotum' op 36%. Vanaf 1 juli 2008 werd het quotum opgetrokken tot 40%, steeds in samenspraak met de verstrekkers.

De globale nationale cijfers voor de periode 1 mei 2008 tot 30 april 2009 geven volgende resultaten: 1144 apparaten werden voor de eerste keer bij een patiënt ingeplant, waarvan 335 apparaten voor primaire preventie, dat is 29,3% op nationaal niveau.

Dat betekent dat het nationale quotum van 40% en 520 apparaten ruim bereikt is en dat dit op nationaal niveau zonder problemen kan worden gehandhaafd.

De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - De cijfers die de minister aanhaalt, tonen mijns inziens vooral aan dat haar maatregel toch niet zo zinvol is en dat ze zeer ver afblijft van het vastgestelde quotum. Soms moet een patiënt zeer lang wachten tot het centrum dat hem volgt, opnieuw onder het quotum komt of moet de patiënt zich elders laten behandelen, wat dan weer bijkomende onderzoeken met zich brengt. Vraag is dus of een telling per centrum wel een goede zaak is voor de patiënten. Ik ben het er uiteraard mee eens dat de overheid onnodige implantaties moet tegengaan, maar deze cijfers tonen duidelijk aan dat dit nog helemaal niet het geval is.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen over «de sociale rechten ten gevolge van de geboorte van een levenloos geboren kind» (nr. 4-934)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Na zijn geboorte in de Antwerpse Zoo werd de babyolifant Kai-Mook symbolisch ingeschreven in het bevolkingsregister van de stad Antwerpen. Dat was de aanleiding voor een actie en petitie van ouders van een levenloos geboren kind. Zij stellen op fora en in de media de terechte vraag waarom die inschrijving voor het olifantje wel en voor hun levenloos geboren kind niet kan.

Aan de geboorte van een kind zijn heel wat sociale rechten gekoppeld. Bij de geboorte van een levenloos geboren kind is dikwijls niet duidelijk welke sociale rechten van toepassing zijn. Daarnaast blijkt dat voor het verkrijgen van die rechten de familieleden dikwijls niet over de juiste documenten beschikken en dat de bevoegde diensten soms niet weten welke documenten vereist zijn.

Het moederschapsverlof wordt geregeld door artikel 39 van de Arbeidswet van 16 maart 1971. Heeft de moeder van een levenloos geboren kind recht op moederschapsverlof? Speelt het al dan niet hebben van een akte van aangifte van een levenloos geboren kind en dus de zwangerschapsduur hierbij een rol? Welk bewijs of attest moet men in dit geval voor de aanvraag voorleggen?

Het vaderschapsverlof wordt geregeld in artikel 30, §2, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, dat bepaalt: `De werknemer heeft het recht om van het werk afwezig te zijn, ter gelegenheid van de geboorte van een kind waarvan de afstamming langs zijn zijde vaststaat, gedurende tien dagen, door hem te kiezen binnen vier maanden te rekenen vanaf de dag van de bevalling.' Heeft de vader van een levenloos geboren kind recht op vaderschapsverlof? Speelt het al dan niet hebben van een akte van aangifte van een levenloos geboren kind en dus de zwangerschapsduur hierbij een rol? Welk bewijs of attest moet men in dit geval voor de aanvraag voorleggen?

Het rouwverlof wordt geregeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het normale loon van de werklieden, de dienstboden, de bedienden en de werknemers aangeworven voor de dienst op binnenschepen, voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten. Dat artikel bepaalt dat men bij het overlijden van een kind, kleinkind of achterkleinkind drie dagen recht heeft op afwezigheid op het werk. Hebben ouders, grootouders en overgrootouders recht op rouwverlof als gevolg van een levenloos geboren kind? Speelt het al dan niet hebben van een akte van aangifte van een levenloos geboren kind en dus de zwangerschapsduur hierbij een rol? Welk bewijs of attest moet men in dit geval voor de aanvraag voorleggen?

Het kraamgeld wordt geregeld door artikel 73bis van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. Dat artikel bepaalt: `Het kraamgeld wordt ook verleend indien geen recht op kinderbijslag krachtens deze wetten bestaat, op voorwaarde dat het een kind betreft waarvoor een akte van aangifte van een levenloos geboren kind werd opgesteld door de ambtenaar van de burgerlijke stand'.

Welk bewijs of attest moet men in de situatie van een levenloos geboren kind voegen bij de aanvraag aan het kinderbijslagfonds van de werkgever?

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees de antwoorden van minister Milquet en van minister Onkelinx.

De eerste vraag betreft het moederschapsverlof. Volgens artikel 39 van de Arbeidswet van 16 maart 1971 is het recht van de werkneemster op bevallingsrust en de daaraan gekoppelde ontslagbescherming afhankelijk van een bevalling of een geboorte, zonder dat die begrippen in de wet nader worden omschreven. Voor de toepassing van het vermelde artikel 39 is het evenwel niet van belang dat het kind levend of levensvatbaar wordt geboren. Het is daarentegen wel van belang of er al dan niet sprake is van een miskraam - dit is verlies van de vrucht - omdat in dat geval artikel 39 niet van toepassing is. In het geval van een miskraam zijn de regels inzake pre- en postnataal verlof dus niet van toepassing.

Net als de begrippen bevalling en geboorte, wordt het begrip miskraam nergens in de wet gedefinieerd. Het enige criterium dat kan dienen als aanknopingspunt om het onderscheid te maken tussen een miskraam en een geboorte, is het medisch attest dat door de behandelende arts wordt afgeleverd en bijgevolg het al dan niet hebben van een akte van aangifte van een levenloos kind.

Indien de behandelende arts op medische gronden van oordeel is dat een bepaalde gebeurtenis geen miskraam is, maar gelijkstaat met een geboorte, al of niet van een doodgeboren kind, zullen de bepalingen van artikel 39 en volgende van de Arbeidswet van toepassing zijn. In dat geval zal de werkneemster recht hebben op het restant van haar zwangerschapsrust en zal ze verder de ontslagbescherming genieten. Net zoals bij een normale geboorte dient zij haar werkgever binnen een redelijke termijn op de hoogte te brengen.

Indien de behandelende arts evenwel verklaart dat een bepaalde gebeurtenis overeenkomt met een miskraam, dan stopt de toepassing van de artikelen 39 en volgende van de Arbeidswet. In dat geval zijn eventueel de bepalingen van artikel 31 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten - betreffende arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte - op de werkneemster van toepassing en dient zij haar werkgever daarvan onmiddellijk op de hoogte te brengen.

Wat het vaderschapsverlof betreft, wordt dezelfde redenering gevolgd. Het vaderschapsverlof wordt geregeld in artikel 30, §2, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Volgens deze bepaling is het recht op vaderschapsverlof eveneens afhankelijk van de `geboorte van een kind', zonder dat dit begrip in de wet nader wordt gedefinieerd.

In verband met de vraag over het `rouwverlof', of beter gezegd het `kort verzuim', bepaalt artikel 30, §1, van de wet van 3 juli 1978 dat de werknemer het recht heeft om van het werk afwezig te zijn met behoud van zijn normale loon ter gelegenheid van familiegebeurtenissen.

Het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 dat dit artikel uitvoert, bepaalt in artikel 2, 5º, dat bij overlijden van een kind de werknemer recht heeft drie dagen van het werk afwezig te zijn met behoud van het normaal loon.

Artikel 2, 6º, van dit besluit stelt dat bij overlijden van een kleinkind of achterkleinkind de werknemer recht heeft op twee dagen afwezigheid van het werk met behoud van het normaal loon.

Deze dagen zijn door de werknemer vrij te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt met de dag van de begrafenis.

Die dagen worden toegekend opdat betrokkene alle administratieve, religieuze of niet-confessionele, familiale en andere verplichtingen rond het overlijden zou kunnen nakomen.

Er wordt aangenomen dat er zonder leven geen overlijden is. Hoelang het kind geleefd heeft, is zonder belang; enkele minuten volstaan.

Wat moet er nu gebeuren als het `overlijden' een doodgeboren kind betreft?

Navraag bij de FOD Justitie, Directie Burgerlijke Wetgeving, leert dat voor een doodgeboren kind de ambtenaar van de burgerlijke stand met toepassing van artikel 80bis van het Burgerlijk Wetboek een akte van aangifte van een levenloos kind opmaakt. Deze akte wordt, aldus artikel 80bis van het Burgerlijk Wetboek, op haar dagtekening, ingeschreven in het register van de akten van overlijden. Artikel 80bis valt onder `Hoofdstuk IV Akten van overlijden'. We mogen dan ook uitgaan van een `overlijden' als een doodgeboren kind ter wereld komt waarvan de behandelende arts attesteert dat er sprake is van een geboorte en niet van een miskraam.

Concreet betekent het voorgaande dat een werknemer, wettelijke vader van een doodgeboren kind, naast de tien dagen vaderschapsverlof, zoals bepaald in artikel 30, §2, van de Arbeidsovereenkomstenwet, ook recht heeft op de drie dagen kort verzuim wegens het overlijden van zijn kind, zoals bepaald in artikel 2, 5º, van het koninklijk besluit van 28 augustus 1963, wanneer de behandelende arts attesteert dat er sprake is geweest van een geboorte en niet van een miskraam. De grootouders en/of overgrootouders van het doodgeboren kind hebben in dat geval recht op twee dagen kort verzuim.

Mevrouw Onkelinx, minister van Sociale Zaken, is bevoegd voor het kraamgeld. Ik lees haar antwoord.

Wat het kraamgeld betreft, bepaalt artikel 73bis van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders het volgende: `Het kraamgeld wordt ook verleend, indien geen recht op kinderbijslag krachtens deze wetten bestaat, op voorwaarde dat het een kind betreft waarvoor een akte van aangifte van een levenloos kind werd opgesteld door de ambtenaar van de burgerlijke stand'.

Welk bewijs of attest moet men dan voorleggen als men voor een levenloos geboren kind kraamgeld aanvraagt bij het kinderbijslagfonds van de werkgever?

De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt een akte van aangifte van levenloos kind op, indien de doodgeboorte meer dan zes maanden na de conceptie plaatsvindt. De overlegging van een medisch getuigschrift aan het bevoegde kinderbijslagfonds betreffende een miskraam na ten minste honderdtachtig dagen zwangerschap volstaat echter niet om het recht op kraamgeld definitief vast te stellen. Daartoe is het door het gemeentebestuur afgeleverde geboortebewijs vereist, met vermelding `levenloos vertoond kind' voor de kinderen waarvoor de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van aangifte van een levenloos kind heeft opgesteld.

Indien het attest ontbreekt omdat het verloren is, zal de kinderbijslaginstelling inlichtingen inwinnen bij het betreffende gemeentebestuur over het bestaan van de akte van aangifte van een levenloos kind. Indien het attest ontbreekt omdat het kind doodgeboren is in het buitenland, zal het bewijs van de doodgeboorte na 180 dagen zwangerschap worden geleverd aan de hand van een document uitgaande van de bevoegde buitenlandse overheidsinstantie, of bij gebreke hiervan aan de hand van een medisch getuigschrift.

Regeling van de werkzaamheden

De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Donderdag 18 juni 2009 om 15 uur

Inoverwegingneming van voorstellen.

Actualiteitendebat en mondelinge vragen.

Vragen om uitleg:

-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Stemmingen

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Voorstel van resolutie inzake de toestand van de mensenrechten in Tunesië, naar aanleiding van de 21e verjaardag van het presidentschap van Ben Ali (van de heer François Roelants du Vivier c.s., Stuk 4-1179)

Stemming 1

Aanwezig: 45
Voor: 34
Tegen: 0
Onthoudingen: 11

De heer Joris Van Hauthem (VB). - We hebben ons onthouden om na te gaan of de meerderheid in aantal is, wat, nog maar eens, manifest niet het geval is.

-De resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister en aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken.

Voorstel van resolutie betreffende de Iraanse mensenrechtenactiviste Shirin Ebadi (van mevrouw Sabine de Bethune c.s., Stuk 4-1216)

Stemming 2

Aanwezig: 52
Voor: 51
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

De heer Hugo Coveliers (VB). - Ik heb mij onthouden om te kunnen zeggen dat tweeëntwintig afwezigen toch heel erg veel is.

De voorzitter. - Dat is juist, maar ik kan ze niet terechtwijzen, want ze zijn afwezig.

-De resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister en aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken.

Vraag om uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan de minister van Justitie over «de stand van zaken in het kader van de gevangenissenproblematiek» (nr. 4-930)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Volgens de gegevens die ik kon bijeenrapen uit het masterplan en uit de media, werden na renovatie in Turnhout twaalf gevangeniscellen opnieuw in gebruik genomen. Dat werd in januari van dit jaar aangekondigd. Naar verluidt zijn in maart 49 cellen weer in gebruik genomen: 39 in Sint-Gillis, waarvan 18 door een probleem van waterinsijpeling van de douches aan te pakken en 21 door lekkende dakgoten te repareren, en 10 in Vorst, waar de wateroverlast eveneens werd aangepakt.

Verder schat de minister deze maand nog 105 cellen opnieuw te kunnen gebruiken door renovatiewerk uit te voeren: 90 in Doornik en 15 in Hoogstraten. Dit jaar zouden door renovatie in totaal 154 cellen weer ter beschikking komen.

Ook nog voor dit jaar plande de minister 15 nieuwe cellen in Hoogstraten. Vorige week werd de nieuwbouw voor geïnterneerden geopend in Merksplas, waar er 60 cellen bijkomen, en er werden respectievelijk 34 en 50 cellen in de jeugdafdelingen van Tongeren en Saint-Hubert gepland. In totaal zouden er dit jaar 313 nieuwe cellen bijkomen. Wat de slotsom op 325 nieuwe of gerenoveerde cellen brengt.

Enkele weken geleden ondervroeg ik de minister reeds over het verslag in verband met de hygiënische toestand in onze negentiende-eeuwse gevangenisinfrastructuur. In januari meldde hij in de Kamercommissie voor de Justitie dat hij een waakhond, een nationale controle-instelling wou oprichten.

Hoeveel gevangeniscellen werden in totaal op dit moment opnieuw opengesteld na renovatie en uitbreiding? Waar werden ze opengesteld?

Wat is de stand van zaken van de renovatieprojecten? Hoeveel cellen zijn er nu opnieuw ter beschikking? Verloopt dit volgens planning?

Wat is de stand van zaken van de nieuwe cellen die dit jaar klaar moeten zijn.

Hoever staat het met de oprichting van de nationale controle-instelling? Welk tijdschema wordt er gehanteerd om die waakhond voor het gevangeniswezen in het leven te roepen? Welke rol kan de Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen in dit dossier spelen?

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees eerst het antwoord van minister Reynders.

Vandaag zijn reeds 32 cellen opnieuw in gebruik: 27 in de gevangenis van Sint-Gillis en vijf in de gevangenis van Vorst.

In de vier geciteerde instellingen werden al 32 cellen opnieuw in gebruik genomen en zullen vóór het einde van het jaar nog bijkomend 117 cellen kunnen worden gerecupereerd.

Van de 39 cellen die dit jaar zouden worden gerecupereerd in de gevangenis van Sint-Gillis, werden er al 27 opnieuw in gebruik genomen. De overige twaalf cellen zullen na het bouwverlof eveneens opnieuw beschikbaar zijn, na de volledige vernieuwing van de doucheruimtes in de vleugels A en E.

In de gevangenis van Vorst werden al vijf cellen opnieuw in gebruik genomen. De overige vijf vergen een volledige vernieuwing van enkele doucheruimtes. Er wordt momenteel onderzocht hoe dit dossier het best kan worden aangepakt.

In de gevangenis van Doornik zullen tegen het einde van de maand juni negentig cellen klaar zijn om opnieuw in gebruik te nemen.

In de gevangenis van Hoogstraten zullen tegen eind juli vijftien cellen opnieuw in gebruik kunnen worden genomen.

De nieuwe projecten in Merksplas, Tongeren en Saint-Hubert zullen vóór eind dit jaar een bijkomende capaciteit creëren van 144 cellen. Daarnaast zullen er tegen het bouwverlof van volgend jaar vijftien cellen worden gebouwd in de instelling te Hoogstraten.

Het project in Merksplas zal zestig bijkomende cellen creëren voor hulpbehoevende geïnterneerden en zal tegen eind juni in gebruik kunnen worden genomen.

De projecten in Tongeren en Saint-Hubert hebben wat vertraging opgelopen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Onder meer dankzij een nauwe samenwerking tussen de FOD Justitie en de Regie der Gebouwen wordt alles in het werk gesteld opdat de in totaal 84 cellen toch in gebruik kunnen worden genomen tegen het einde van het jaar.

Ik lees nu het antwoord van minister De Clerck.

Zoals bekend heeft België op 24 oktober 2005 het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing ondertekend. België heeft eind 2008 aan het CAT-comité verklaard de intentie te hebben het Facultatieve Protocol bij het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen te zullen bekrachtigen. Sindsdien hebben we ook werk gemaakt van de voorbereiding van de bekrachtiging van dit Facultatief Protocol.

We zijn op zoek naar een passende formule voor een instantie die toezicht houdt op de toepassing van het verdrag inzake de mensenrechten. De problematiek is complex want zowel de federale overheid als de gefedereerde autoriteiten zijn bevoegd. Daarom kan onmogelijk unilateraal een precies tijdschema worden bepaald.

Het op te richten toezichtsorgaan zal niet in de plaats zal treden van de Centrale Toezichtsraad.

De bevoegdheden van de Centrale Toezichtsraad zijn immers beperkt tot de gevangenissen, terwijl met het nieuwe orgaan een veel breder bereik wordt beoogd. Het nieuwe orgaan zal dus bevoegd zijn voor alle instanties die met dwang omgaan, en niet alleen voor de gevangenissen.

Het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment van de Raad van Europa, CPT, bezoekt trouwens geregeld Belgische gevangenissen en rapporteert erover zonder dat dit interfereert met de bevoegdheid van de Centrale Toezichtsraad.

De Centrale Toezichtsraad en de Commissies van toezicht zijn en blijven onafhankelijke instanties die toezicht houden op de bejegening en de interne rechtspositie van gedetineerden, die rapporteren aan de minister van Justitie en die ook jaarlijks een verslag uitbrengen aan de wetgevende kamers.

Zowel het algemeen reglement van de strafinrichtingen als de basiswet bepalen dat de Centrale Toezichtsraad toezicht houdt op de gevangenissen, de behandeling van de gedetineerden en de naleving van de regels.

Vraag om uitleg van de heer Pol Van Den Driessche aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen over «de erkenning van 11 juli en 27 september als wettelijke feestdagen» (nr. 4-936)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.

De heer Pol Van Den Driessche (CD&V). - Mijn vraag begint gelijkenissen te vertonen met de Max Havelaar van Multatuli. Ze dreigt eentonig te worden.

Binnenkort viert de Vlaamse Gemeenschap opnieuw de Vlaamse feestdag. Voor de ambtenaren van de Vlaamse Gemeenschap, provincies en gemeenten is dat een betaalde feestdag, voor vele andere werknemers in Vlaanderen helaas een werkdag als een andere.

De Vlaamse Gemeenschap viert haar feestdag op 11 juli, de herdenking van de Guldensporenslag in 1302. De Franse Gemeenschap feest op 27 september naar aanleiding van de herdenking van de overwinning van de Belgische patriotten op de Hollandse troepen in 1830.

In de vergadering van donderdag 3 juli 2008 stelde ik een vraag om uitleg aan minister Milquet over de erkenning van 11 juli en 27 september als wettelijke feestdagen, dit naar aanleiding van het principeakkoord dat door de toenmalige oranjeblauwe onderhandelaars onder de leiding van formateur Leterme, tijdens de regeringsonderhandeling werd bereikt. Het antwoord van de minister was niet echt bevredigend: het initiatief werd overgelaten aan de sociale partners en de deelstaten. Oranjeblauw is er niet gekomen, de betaalde feestdag evenmin.

Welke initiatieven zijn een jaar later genomen om tot een doorbraak te komen? Een gemeenschap, zowel de Franse als de Vlaamse, kan echt wel een feestdag gebruiken om een gevoel van samenhorigheid te kweken.

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van de minister.

De heer Van den Driessche stelde dezelfde vraag al op 3 juli 2008. Aangezien er ten gronde niets is veranderd, geeft de minister grotendeels hetzelfde antwoord.

De wet van 4 januari 1974 bepaalt de tien feestdagen waarvan de werknemers in de privésector genieten. Een nationale wetgeving moet in principe onder gelijkaardige omstandigheden voor alle werknemers binnen een bepaald toepassingsgebied geldig zijn.

Daarnaast kunnen de deelstaten, de gemeenten en provincies de feestdagen bepalen waarvan hun eigen personeel geniet.

Dat draagt bij tot de inachtneming van de bevoegdheden van elk gezagsniveau. Het gaat eveneens om een vorm van respect voor de culturele gemeenschappen.

In de privésector kunnen de sociale partners zonder problemen een collectieve arbeidsovereenkomst sluiten waardoor een extra feestdag wordt toegekend. Die zou op 11 juli, 27 september of 15 november kunnen vallen.

De heer Pol Van Den Driessche (CD&V). - De staatssecretaris treft vanzelfsprekend geen schuld. Ik zei het al, mijn verhaal begint op dat van Multatuli te lijken omdat de betrokken minister ter zake geen enkel initiatief neemt. We zullen naar een ander spoor moeten overschakelen.

Vraag om uitleg van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan de staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude over «de fiscale voordelen voor milieuvriendelijke wagens» (nr. 4-937)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.

De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). - De fiscale aftrekbaarheid van een wagen wordt bepaald door de CO2-uitstoot. Voor diesel en benzine bestaan tabellen waarin het percentage van fiscale aftrek wordt gekoppeld aan de CO2-uitstoot. Oude of vervuilende types met veel uitstoot worden zo bestraft doordat ze maar voor 60% aftrekbaar zijn. Milieuvriendelijke types worden beloond met een aftrek van 90%.

Wagens die met lpg rijden, moeten als CO2-uitstootvriendelijk worden beschouwd. Toch bestaat voor hen geen aparte uitstoottabel. Ze worden gewoon aftrekbaar gesteld tegen 75%. Bovendien bestaat voor hybride wagens helemaal geen afzonderlijke regeling. De RSZ-administratie zegt dat voor een hybride wagen de berekening van de CO2-bijdrage dient te gebeuren op basis van de uitstoot zoals vermeld op het gelijkvormigheidsattest en op basis van de formule voor wagens met een benzinemotor.

Gelet op de inspanningen die de jongste jaren worden gedaan om ons wagenpark milieuvriendelijker te maken, vernam ik graag of de minister op korte termijn inspanningen zal doen om ook voor hybride wagens en wagens die rijden op lpg, een eerlijke en duidelijke tabel uit te werken inzake fiscale aftrekbaarheid en dit conform hun effectieve CO2-uitstoot.

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord.

Toen de programmawet in april 2007 een nieuw artikel 198bis in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 invoegde, had de wetgever de bedoeling om de aftrekbaarheid van de kosten van de bedrijfswagens aan te passen aan de CO2-uitstoot per kilometer naargelang van de gebruikte motorbrandstof. Die aftrekbaarheid geldt enkel voor de personenauto's, de auto's voor dubbel gebruik en de minibussen, zoals omschreven in de reglementering over de inschrijving van motorvoertuigen, met inbegrip van de lichte vrachtauto's bedoeld in artikel 4, §3, van het Wetboek van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen voertuigen met een dieselmotor en voertuigen met een benzinemotor. De gemengde motoren zijn onrechtstreeks vermeld, aangezien ze noodzakelijkerwijs tot een van beide categorieën behoren.

De hybride wagens werken met een combinatie van twee motoren, een benzinemotor en een elektrische motor, en maken dus deel uit van een van de twee categorieën. Die voertuigen hebben een verminderde CO2-uitstoot en leveren interessantere milieuprestaties. Ze worden zo ondergebracht in categorieën waarvoor de aftrekbaarheid van beroepskosten hoger is.

Voertuigen die uitsluitend door een elektrische motor worden aangedreven, worden momenteel niet in de maatregel vermeld aangezien artikel 65 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 enkel betrekking heeft op de personenauto's, de auto's voor dubbel gebruik of de minibussen, zoals omschreven in de reglementering over de inschrijving van motorvoertuigen, met inbegrip van de lichte vrachtauto's bedoeld in artikel 4, §3, van het Wetboek van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, terwijl de voertuigen die uitsluitend door een elektrische motor worden aangedreven in een andere categorie zijn opgenomen, namelijk die van de gemotoriseerde vierwielers.

De Raad van State onderzoekt momenteel een wetsontwerp tot opheffing van die discriminatie, dat vervolgens in het Parlement zal worden ingediend.

Vraag om uitleg van de heer Bart Martens aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over «mogelijke contaminatie in de voedselketen tijdens het transport» (nr. 4-932)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.

De heer Bart Martens (sp.a). - De veiligheid van de voedselketen wordt vandaag gegarandeerd door de overheid, meer bepaald door het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen, het FAVV. Daartoe zijn voorschriften uitgevaardigd, worden controles uitgevoerd en vergunningen uitgereikt. Het FAVV houdt daar toezicht op.

Toch horen we af en toe over problemen die kunnen ontstaan in het transport binnen de keten. De risico's kunnen we grosso modo in twee groepen indelen.

Ten eerste zijn er de risico's bij het transport van levensmiddelen. Dat dient te gebeuren in een specifiek voertuigtype met een duidelijk opschrift `enkel voor levensmiddelen'. In de praktijk blijkt men met deze etikettering wel eens los om te springen. Vaak gebeurt ze met stickers die gemakkelijk te verwijderen zijn en ook effectief worden verwijderd, zodat het voertuig kan worden ingezet voor andere transporten. Dat kan natuurlijk niet.

Het tweede probleem heeft te maken met de voertuigen die voor verschillende producten worden ingezet. Het kan gaan om veevoeders of zogenaamde primaire, neutrale stoffen, de GMP 4-stoffen, waartoe bijvoorbeeld ook granen behoren. Tussen de verschillende ladingen dienen de voertuigen te worden gereinigd. Zonder reinigingscertificaten kan geen nieuwe lading worden geladen. Behalve dat de controle in dat systeem nooit waterdicht kan zijn, lijkt het me ook geen goede zaak dat veevoeder en graan in eenzelfde vrachtwagen worden vervoerd als solventen of pesticiden.

Vandaar volgende vragen aan de minister.

Hoeveel controles van veevoeders en granen in bulktransporten zijn er het afgelopen jaar uitgevoerd? In hoeveel gevallen werd effectief contaminatie vastgesteld?

Wie controleert of het Europese systeem van reinigingscertificaten correct wordt opgevolgd? Hoeveel controles werden vorig jaar uitgevoerd en hoeveel processen-verbaal werden daarbij opgemaakt?

Er rijzen vragen rond de onafhankelijkheid van de reinigingsfirma's ten opzichte van de transporteurs. Vaak gaat het om verbonden ondernemingen. Het blijkt dat fraude met de reinigingsattesten wel degelijk kan en ook effectief gebeurt. Heeft de minister een idee van het aantal en de aard van de fraudegevallen die aan het licht zijn gekomen?

Zal de minister het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de autocontrole, de meldingsplicht en de traceerbaarheid in de voedselketen aanpassen zodat veevoeders en primaire neutrale stoffen niet meer in dezelfde tanks kunnen worden vervoerd als bijvoorbeeld chemicaliën?

Zal de minister de transporteurs verplichten het opschrift `enkel voor levensmiddelen' onverwijderbaar aan te brengen, en dus niet met stickers, zoals vandaag nogal eens gebeurt?

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

Theoretisch houdt het gebruik van vuile voertuigen een risico voor verontreiniging van diervoeders in. In hun autocontrole moeten de operatoren met dat risico echter rekening houden en nagaan of de producten die ze ontvangen aan de kwaliteitscriteria voldoen. Het FAVV vervult zijn opdracht ter bescherming voor de veiligheid van de voedselketen door officiële controles te verrichten en door toezicht te houden op de autocontrole. Hierdoor wordt nagegaan of de operatoren op gepaste wijze omgaan met de risico's die samenhangen met het vervoer van diervoeders. In 2008 werden 249 inspecties uitgevoerd op het bestaan en de toepassing van reinigingsplannen voor de vervoersuitrusting.

Deze inspecties dienden in 53 gevallen opgevolgd te worden. Daarvoor zijn maatregelen getroffen, onder meer een brief, een waarschuwing, een proces-verbaal.

De Belgische, noch de Europese wetgeving voorziet in een systeem van reinigingscertificaten. Er is daarentegen wel voorzien in een kwaliteitsbewakingssysteem voor diervoeders dat gebaseerd is op de goede fabricagemethoden, het Good Manufacturing Practice- of GMP-systeem, opgesteld op initiatief van de sector. Deze standaard is vastgelegd door OVOCOM, dat binnen een overlegplatform alle verenigingen samenbrengt die actief zijn in de sector van de diervoeding. De certificering van de actoren uit de diervoedingssector ten aanzien van het GMP-referentiesysteem gebeurt nog steeds op vrijwillige basis. De correcte toepassing van het GMP-systeem wordt gecontroleerd door onafhankelijke certificeringsinstellingen zoals AIB-Vinçotte en SGS.

De regelgeving inzake transport van diervoeders is op Europees niveau vastgelegd. Verordening (EG) nr. 183/2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne legt algemene voorschriften vast die bedoeld zijn om het risico op kruisbesmetting en aantasting van producten te beperken. De operatoren moeten in dat verband plannen opmaken voor het reinigen van bij het transport gebruikte uitrusting. Er bestaan ook meer specifieke voorschriften die betrekking hebben op het vervoer van als risicovol beschouwd diervoeder. Zo moeten containers waarin gemedicineerde diervoeders werden vervoerd systematisch worden gereinigd voordat zij opnieuw worden gebruikt. Onverpakte diervoeders die vismeel bevatten, mogen niet samen met voeders voor herkauwers worden getransporteerd. Rekening houdend met deze eisen is de verplichting om bepaalde uitrusting alleen voor het vervoer van diervoeders te gebruiken thans niet aan de orde.

In de hygiëneverordening van 2004 staat dat `levensmiddelen in bulk in vloeibare, gegranuleerde of poedervormige staat moeten worden vervoerd in ruimten en/of containers/tanks die uitsluitend voor het vervoer van levensmiddelen worden gebruikt. Op de containers moet een duidelijk leesbare, onuitwisbare vermelding worden aangebracht in een of meer talen van de Europese Unie, waaruit blijkt dat ze voor het vervoer van levensmiddelen worden gebruikt, of ze moeten de vermelding `uitsluitend voor levensmiddelen' dragen.' Er is bijgevolg geen reden om op Belgisch niveau nog bijkomende regels op te leggen.

De heer Bart Martens (sp.a). - Bij de 249 uitgevoerde controles van het federale voedselveiligheidsagentschap waren er 53 gevallen waarin opvolgingsmaatregelen moesten worden genomen. Dat is niet echt geruststellend. Het is een aanwijzing dat het agentschap zijn controles nog moet opdrijven.

Ook over de autocontroles ben ik niet gerustgesteld. Het systeem berust op vrijwilligheid, zegt de minister. In de financiële wereld werden eveneens waarborgen geboden door onafhankelijke certificeringsinstellingen en hebben we kunnen zien waartoe dat heeft geleid. Vandaag mogen bijvoorbeeld granen nog altijd in dezelfde tanks worden vervoerd als chemicaliën, ook al houdt dat grote risico's in voor de contaminatie van de voedselketen. Zijn er geen verdergaande maatregelen nodig om dat gevaar aan de bron al uit te sluiten?

Het klopt natuurlijk dat vervoermiddelen die levensmiddelen vervoeren, een onuitwisbaar opschrift `Enkel voor levensmiddelen' moeten dragen. In de praktijk wordt dat opschrift veelal aangebracht met zelfklevers, die veel chauffeurs weigeren op te kleven als ze met dezelfde tank chemicaliën en voedingsmiddelen vervoeren. Mijn conclusie is alleszins dat we niet beschikken over een sluitend systeem om onze voedselketen te beveiligen. Hier zijn bijkomende maatregelen nodig, eventueel op Europees niveau.

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «het dragen van een fluojasje op de fiets» (nr. 4-940)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Er worden jaarlijks nog altijd zwakke weggebruikers aangereden omdat automobilisten ze niet tijdig opmerken, soms met een zware handicap of zelfs de dood tot gevolg. Kinderen en jongeren zijn als zwakke weggebruikers extra kwetsbaar in het verkeer. Ze behoren tot de risicogroepen. Van midden oktober 2008 tot begin januari 2009 zijn in Vlaanderen minstens zeven jonge verkeersdoden gevallen: vijf jonge fietsers en twee voetgangers op weg naar school.

De ouderraden van 22 scholen uit Kortrijk, Kuurne, Harelbeke en Zwevegem, die meer dan 11 000 leerlingen tellen, hebben samen een actie georganiseerd om jongeren ertoe aan te zetten een fluovestje te dragen. De actie met de naam XIU wordt gesteund door alle schooldirecties en de stads- en gemeentebesturen. Minister Schouppe was in februari zelf aanwezig bij een actie van XIU.

De ouderraden hebben gemerkt dat het opnemen in het schoolreglement van de verplichting tot het dragen van een fluovestje op weg van en naar school geen oplossing is. De schoolreglementen gelden immers slechts in de omgeving van de school. Men stelde vast dat jongeren buiten die omgeving de fluojasjes aan- en/of uitdoen.

De 22 ouderraden vragen de regering om het fluojasje te verplichten voor elke fietser tot achttien jaar zodra de zichtbaarheid beperkt is tot tweehonderd meter, wat zou overeenkomen met de verplichting om het fietslicht te activeren.

Ook heel wat andere ouderraden, maar ook jeugdraden, jeugdbewegingen, enzovoorts zetten sensibiliserende acties op tot het dragen van een fluojasje of voorzien hun kinderen van een gratis jasje. Het draagvlak om te komen tot een verplichting is naar mijn mening de voorbije jaren sterk gegroeid, zeker wat kinderen betreft.

Volgens een studie van het Belgisch Instituut voor verkeersveiligheid zou het dragen van reflecterende kledij bijdragen tot een grotere zichtbaarheid van de zwakke weggebruiker. Een persoon met donkere kledij zou in de dimlichten van een aankomende auto gezien worden tot op twintig meter, met heldere kledij tot op vijftig meter en met reflecterend materiaal zelfs tot op honderdvijftig meter. Uit een studie van de Fietsersbond zou blijken dat de reflectie van een fluojasje zichtbaarder is dan de verlichting van de fiets.

Als ik goed geïnformeerd ben, zou de minister ook overwegen om bij motorrijders het gebruik van veiligheidsuitrusting, zoals beschermkledij en een veiligheidsvestje, te verplichten. In Frankrijk bestaat sinds oktober 2008 de verplichting voor elke fietser en passagier om bij onvoldoende zichtbaarheid buiten de agglomeratie een fluojasje te dragen.

In België moet van 1 juni af een retroreflecterend veiligheidshesje deel uitmaken van de verplichte uitrusting van de wagen. Bestuurders met autopech moeten immers het gele jasje aantrekken als ze de auto verlaten.

Hoeveel fietsers waren het voorbije jaar slachtoffer van een dodelijk verkeersongeval? Om hoeveel jongeren en senioren ging het? Hoeveel fietsers zijn het voorbije jaar zwaargewond geraakt ten gevolge van een verkeersongeval? Om hoeveel jongeren en senioren ging het?

Is er al een beslissing genomen inzake het verplicht gebruik van veiligheidsuitrusting voor motorrijders? Zo ja, wat zijn de bepalingen?

Welke maatregelen heeft de minister al genomen om het dragen van fluojasjes te bevorderen of verplicht te maken voor fietsers? Wat is de opportuniteit van een verplichting?

Zijn er nog andere Europese landen die een verplichting hebben ingevoerd of dit overwegen?

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister Schouppe.

In 2007 zijn 88 fietsers omgekomen bij verkeersongevallen. Dat is 8,25% van het totaal aantal personen dat omgekomen is in het verkeer, namelijk 1067. De cijfers voor 2008 zijn nog niet beschikbaar.

Tien, of 11,4%, van die 88 slachtoffers waren jonger dan twintig jaar en 44, of 50%, waren 65 jaar of ouder.

Zes van de tien fietsdoden bij jongeren waren overdag te betreuren, twee bij dageraad of schemering en twee bij nacht. Uit het algemeen totaal van de jaren 2003 tot en met 2007 blijkt dat 69% van de jonge fietsdoden tijdens de dag vielen, 10% bij dageraad of schemering en 19% bij nacht. De cijfers voor de zwaargewonde fietsers zijn ongeveer dezelfde.

In 2007 raakten in totaal 786 fietsers zwaargewond bij verkeersongevallen. 179, of 22,8%, waren jonger dan twintig jaar en 192, of 24,4%, ouder dan 65 jaar.

De vraag over het fluovestje voor motorrijders wordt op het ogenblik besproken in de werkgroep Motorrijders van de Federale Commissie voor de verkeersveiligheid, maar daarover blijkt allesbehalve eensgezindheid te bestaan. Ik wacht daarover het definitieve advies van de Federale Commissie zelf af.

Ik ben er alleszins voorstander van dat fietsende kinderen een fluovestje dragen. Zowel in het voor- als najaar van 2008 voerde het Belgisch Instituut voor de verkeersveiligheid een grote actie in de basisscholen en in de eerste graad van het secundair onderwijs om het dragen van het fluovestje te promoten. Het is de bedoeling om het dragen van een fluovestje zoveel mogelijk aan te moedigen om er uiteindelijk toe te komen dat een grote meerderheid van de schoolgaande jeugd in de donkere maanden van het jaar de facto zo een vestje draagt. Deze actie zal daarom worden voortgezet bij het begin van het nieuwe schooljaar.

Pas wanneer een voldoende groot draagvlak is gecreëerd, kan worden overwogen om het dragen van een fluovestje te verplichten. Bij gebrek aan afdoende controlemogelijkheden heeft het geen zin om dergelijke maatregel in te voeren wanneer dat niet reeds voor een groot deel spontaan gebeurt. In het bijzonder jongeren in het secundair onderwijs kunnen niet zo gemakkelijk worden overtuigd - laat staan verplicht - om een vestje te dragen. Ook bij die groep moeten we echter inspanningen leveren om het dragen van een fluovestje ingang te doen vinden.

Wat de draagplicht in het buitenland betreft, hebben we alleen weet van de situatie in Frankrijk, waar sinds 1 oktober 2008, 's nachts en buiten de bebouwde kom, het dragen van een fluovest voor fietsers en hun passagiers verplicht is.

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de opvangtekorten in de jeugdpsychiatrie» (nr. 4-935)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Enkele maanden geleden stelde ik reeds een vraag over de toenemende cannabisverslaving bij jongeren. Vandaag, enkele maanden later, blijkt de situatie alleen maar dramatischer te worden. Dat lezen we tenminste in de persberichten. Bovendien blijven de problemen niet beperkt tot de cannabisverslaafden; ze zijn immers slechts een deel van de probleemgroep.

Het buitengewoon onderwijs kreunt onder een groeiende groep leerlingen met psychiatrische stoornissen, een gerechtelijk dossier of sociale problemen. Van opleiden komt steeds minder in huis, maar voor opvoeden of hulpverlening zijn er geen middelen. De instellingen voor Bijzondere Jeugdzorg zitten propvol en de wachtlijsten zijn ellenlang. Het probleem blijft niet beperkt tot het buitengewoon onderwijs. Ook in het gewoon onderwijs zijn er steeds meer en steeds jongere leerlingen met problemen, die in afwachting van gespecialiseerde hulp op de schoolbanken blijven zitten. De Centra voor Leerlingenbegeleiding worden overstelpt met vragen, maar stuiten telkens weer op de wachtlijsten. `School als wachtzaal psychiatrie' kopte De Standaard van 23 mei.

Vele kinderen behoren tot het type 3, kinderen met ernstige emotionele en gedragsproblemen. Spijtig genoeg wensen vele ouders niet dat hun kind dit label opgeplakt krijgt. Daarom weigeren ze psychiatrische evaluatie. Die kinderen worden dan als type 1 beschouwd - kinderen met licht mentale retardatie en een IQ tussen 60 en 80. Die benadering is compleet fout, maar wordt maatschappelijk wel beter aanvaard.

Wegens het tekort aan kinderpsychiaters worden collocaties bij jongeren meer en meer door jeugdrechters uitgevoerd. Worden dergelijke collocaties wel met de nodige deskundigheid overwogen? Zijn die collocaties terecht of voorbarig?

Ik citeer uit de jongste beleidsnota: `Het beleid in de geestelijke gezondheidszorg dient gebaseerd te worden op de noden van de patiënt en zijn familie. Zij vormen immers de spil om de verdere uitbouw van de geestelijke gezondheidszorg beter te doen aansluiten bij de behoeften. In het regeerakkoord wordt de klemtoon gelegd op de verdere invulling van de hiaten in het zorgaanbod'. Nu de noden en hiaten in de gezondheidszorg blijkbaar bekend zijn, had ik graag vernomen wat de minister gaat ondernemen om de problemen op te lossen.

Hoever staat de minister met de uitvoering van artikel 37, §2 van de wet op de jeugdbescherming en dus met de oprichting van de zes nieuwe intensieve behandelunits? Er zijn voldoende opleidingsplaatsen voor psychiaters. Helaas kiezen weinig jonge artsen voor dat beroep gezien het slechte imago en de lage verloning voor deze arbeidsintensieve job. Denkt de minister hierin verandering te kunnen brengen? Zowel sommige kinderen als ouders zijn vandaag aan heropvoeding toe. Welke initiatieven zijn er op federaal niveau mogelijk?

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van de minister van Sociale Zaken.

De situatie vandaag in de kinder- en jeugdpsychiatrie kenmerkt zich door een tekort in het aanbod en een onvoldoende efficiënt en samenhangend gebruik van het residentiële en ambulante aanbod.

Er zijn overal wachtlijsten en dit is des te schrijnender bij de doelgroep van kinderen en jongeren, omdat het zeer belangrijk is om zo vroeg mogelijk in het zorgproces te kunnen starten. In onze psychiatrische ziekenhuizen merken we dus ook dat de zorgverlening veel te laat wordt gestart en dat een aantal jongeren onmiddellijk in aanraking komt met de gespecialiseerde residentiële zorg, terwijl er al vroeger, in de school of in de gezinssituatie, signalen waren en er dus al vroeger hulp nodig was.

Het probleem en de tekorten zijn welbekend, maar de oplossing is iets complexer. Het mag immers niet de bedoeling zijn om de oplossing te reduceren tot een verhoging van het aantal K-bedden. De druk op de residentiële kinderpsychiatrie is enorm groot en dat wordt nog versterkt door de gedwongen opnames. Maar we moeten durven de vraag stellen of dit het meest geschikte aanbod is voor het kind en zijn familie. Vandaar dat de minister in haar beleidsnota de klemtoon heeft willen leggen op het uitstippelen van een beleid dat gebaseerd is op de noden van de patiënt en zijn familie. Als we morgen de programmering met 100 K-bedden verhogen, dan zullen die onmiddellijk ingevuld zijn, maar de minister is er niet van overtuigd dat deze zeer dure en gespecialiseerde zorg ook de meest adequate oplossing is.

Haar voorstel is dat we de K-programmering moeten evalueren met de vraag naar bijkomende nood aan bedden en de spreiding ervan over heel België. Maar tegelijkertijd dient deze gespecialiseerde en residentiële zorgvorm te worden geplaatst in een ruimer zorgprogramma voor deze doelgroep, waarbij de zorg dichter bij de leefomgeving van de jongeren en hun familie moet worden gebracht. De Centra voor geestelijke gezondheidszorg moeten worden versterkt, zodat ook gespecialiseerde zorg ambulant en niet louter residentieel kan worden aangeboden. Hierdoor kunnen we zelfs ziekenhuisopnames voorkomen, waardoor jongeren niet uit hun vertrouwde milieu worden gehaald en er een beter resultaat wordt behaald. Deze alternatieven voor residentiële opnamen zijn bovendien veel minder stigmatiserend en drempelverlagend voor de hulpverlening aan deze jongeren.

We financieren vandaag bijvoorbeeld de outreach teams voor jongeren en zodra we het advies ontvangen van de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen, zullen we de mobiele teams voor dringende psychiatrische hulpverlening kunnen starten. Tevens zullen we ook na opname meer moeten investeren in mogelijkheden van nazorg.

Vandaar dat de interministeriële conferentie van 2 maart 2009 beslist heeft om voor de doelgroep kinderen en jongeren een inventaris van het huidige aanbod van geestelijke gezondheidszorg te vervolledigen met onder meer het ambulante zorgaanbod, een inventaris van beste praktijken op nationaal en internationaal niveau voor te bereiden, en een concreet plan van aanpak uit te werken.

Aansluitend bij de werkzaamheden van de interministeriële conferentie heeft de permanente werkgroep Pedopsychiatrie van de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen een ad hoc werkgroep kinder- en jeugdpsychiatrie opgericht. In die context komt er onder meer overleg over de mogelijke verruiming van de programmering van de residentiële kinder- en jeugdpsychiatrie en over een verdere differentiatie van het totale zorgaanbod.

De zes nieuwe eenheden voor intensieve behandeling van kinderen en jongeren werden na akkoord met de gemeenschappen en de gewesten toegewezen aan PC Sleidinge te Sleidinge, UC Sint-Jozef te Kortenberg, PZ Sancta Maria te Sint-Truiden, Fond'Roy te Brussel, CHU Ambroise Paré te Bergen en ISoSL te Luik. Mijn administratie stelt momenteel de overeenkomsten met deze instellingen op, zodat ze zo snel mogelijk kunnen starten met de voorbereidingen van de opening van hun nieuwe eenheden.

Tot slot kan ik nog mededelen dat sinds 2008 de toezichthonoraria binnen het akkoord geneesheren-ziekenfondsen werden geherwaardeerd. Het aantal zittingen voor de uitgebreide en individuele psychiatrische evaluatie van een kind of jongere werd uitgebreid van vijf tot zeven en er kwam een vergoeding voor multidisciplinair overleg op K-diensten. In 2009-2010 worden de herwaarderingen van de toezichthonoraria op K- en A-diensten voortgezet.

In 2009 wordt specifiek voor de kinderpsychiatrie een multidisciplinair therapeutisch consult ingevoerd voor de ambulante sector en in 2010 zal de Medicomut bijkomende maatregelen uitwerken, zoals het invoeren van een uitgebreide en individuele psychiatrische evaluatie van een kind of jongere van minder dan 18 jaar door een psychiater op verzoek van de geneesheer die instaat voor de spoedgevallen. Deze dringende evaluatie is bedoeld om in de gegeven crisissituatie na te gaan wat de meest wenselijke zorgvorm is.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). - Ik heb nog enkele randopmerkingen. De praktische aanpak van de collocatie is nog altijd een groot probleem aangezien ook de indicatie an sich kan worden betwist. Niet elke arts is bekwaam om die indicatie te stellen.

Kinderbedden zijn ook driemaal zo duur als bedden voor volwassenen, waardoor er een tekort aan bedden ontstaat. Vrijdagmiddag tegen drie à vier uur is er altijd een piek in de opnames, omdat de jeugdrechter dan stopt met werken en de ouders bang zijn om in het weekend met hun probleemkind achter te blijven. In tachtig procent van de gevallen wordt dan overgegaan tot een gedwongen collocatie.

Juridisch ligt dit moeilijk, want in België is een gedwongen opname mogelijk, maar de gedwongen behandeling is niet toegestaan. Er moet dringend doordacht werk worden gemaakt van de uitvoeringsbesluiten op dat terrein. De betrokkenen, de kinderen en de jeugdpsychiaters moeten daarbij betrokken worden, wat tot nu toe formeel niet het geval is.

Naast het probleem van het tekort aan bedden is er vooral een groot tekort in de kinder- en jeugdpsychiatrische ambulante zorg, zoals de outreaching, gekoppeld aan en geïntegreerd in de bedden en voor crisisinterventies. Een groot probleem dat ook blijft aanslepen, is het uitblijven van de erkenning van een klinische kinder- en jeugdpsycholoog-therapeut. Dat heeft tot gevolg dat een groeiend aantal personen zich op de markt begeven als kindertherapeut, zonder de garantie van enige kwaliteit op dat gebied.

Ik hoop dat de minister rekening zal houden met die opmerkingen. Ik dank haar voor haar interesse voor dit zeer belangrijke item.

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over «de sponsoring van de Koninklijke Belgische Voetbalbond door Belgacom» (nr. 4-939)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Enkele weken geleden stelde ik hierover reeds een vraag. Ik citeer uit het antwoord van de minister hierop: `Belgacom kan als autonoom overheidsbedrijf haar marketingbeleid vrij bepalen. De keuze voor deelname aan sponsoringactiviteiten moet in dit beleid worden gesitueerd. In die context zijn de bedragen die aan sponsoring worden besteed vertrouwelijk. Om commerciële redenen worden die bedragen niet bekendgemaakt. Belgacom is actief op een bijzonder competitieve markt. Bijgevolg kan geen enkele uitzondering worden gemaakt op het vertrouwelijke karakter van die gegevens.'

Ik ben het daar helemaal niet mee eens. Als gekozene heb ik van de kiezer een controleopdracht gekregen. Ik had van de voogdijminister van Belgacom dan ook graag vernomen wat Belgacom jaarlijks aan sponsoring geeft aan de KBVB, liefst uitgesplitst in structurele sponsoring, sponsoring van evenementen, ...

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister Vanackere.

Ik kan alleen de inhoud bevestigen van mijn vorige antwoord betreffende de bedragen die door Belgacom worden toegekend voor sponsoring. Belgacom heeft het statuut van autonoom overheidsbedrijf. De wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven bepaalt dat Belgacom vrij alle bedrijvigheden kan ontwikkelen die verenigbaar zijn met zijn doel. Hieronder valt ook het marketingbeleid.

Belgacom is actief in een bijzonder competitieve markt. Bijgevolg kan de informatie over de bedragen die door Belgacom werden besteed aan bepaalde sponsoringacties, door het bedrijf worden beschouwd als vertrouwelijke informatie. De controle die via de regeringscommissaris door de voogdijminister wordt uitgeoefend, heeft betrekking op de naleving van de wet, het organiek statuut van het overheidsbedrijf en het beheerscontract.

Ik kan dus geen gunstig gevolg geven aan uw verzoek.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - De minister is de voogdijminister van Belgacom. Als leden van de wetgevende macht hebben wij een controlefunctie. Zolang Belgacom een overheidsbedrijf is, heeft de wetgevende macht een controlebevoegdheid. Ik zal mijn vraag dan ook blijven herhalen.

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de minister van Justitie over «de werking van de Koninklijke Belgische Voetbalbond» (nr. 4-933)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Op het moment dat ik deze vraag stel is de beslissing in de eindronde voor het laatste ticket voor eerste klasse reeds gevallen. Vanavond is de laatste speeldag en KSV Roeselare is al gered. Toch zit ik met een raar gevoel.

Er zijn immers tal van gerechtelijke problemen, niet alleen in Moeskroen, maar ook bij Royal Antwerp FC. Die tweedeklasser slaagt erin ongeveer 12 000 man op de been te brengen. Zo mooi het supporterslegioen is, zo bruin bakt het bestuur van de club het.

Centraal in dit verhaal staat Tony Gram, een zakenman uit Schoten. Hij investeerde veel geld in de ploeg. In de procedureslag tussen Antwerp en Tony Gram stelde de rechtbank een deskundige aan om de boekhouding van de club te onderzoeken. Die deskundige maakte brandhout van de boekhouding. De vzw Royal Antwerp FC had leningen ingeschreven als giften of schenkingen en ondergebracht onder `permanente financiering', maar dat kan volgens de deskundige niet. De club kon daarvoor ook niet de nodige stukken voorleggen. De leningen moeten ooit worden terugbetaald en horen thuis onder `schulden op korte of lange termijn'. Dat leer ik uit de media.

Na de bekendmaking van het resultaat eisen Tony Gram en het openbaar ministerie nu de opheffing van de vzw. Alleen een rechter kan hierover echter een uitspraak doen. De zaak zal wellicht pas na het gerechtelijk reces voorkomen. Dat is veel te laat want op dat tijdstip kan een uitspraak voor chaos binnen het betaalde voetbal zorgen. De supporters zullen de dupe van de affaire worden.

Voor de KBVB lijkt er geen vuiltje aan de lucht, daar Royal Antwerp FC een definitieve licentie voor volgend seizoen op zak heeft. Nochtans is het niet de eerste keer dat Tony Gram geld eist van de club en de KBVB had dit kunnen zien aankomen.

Zoals de minister weet, kent de KBVB proflicenties toe. Een van de elementen waarmee rekening wordt gehouden, zijn de fiscale, sociale en andere schulden. De KBVB beweert contact te hebben met diverse administraties bij de toekenning van licenties. Klopt dat?

Is er in dit dossier al contact geweest tussen de KBVB en het gerecht? Met andere woorden, is de KBVB op de hoogte? Zo ja, wat was zijn reactie? Zo neen, zal hij nog informatie verstrekken (bijvoorbeeld het verslag van de deskundige)?

Is de minister het er niet mee eens dat het zeer ongelukkig zou zijn om een uitspraak pas later dit jaar te doen? Is er een mogelijkheid om dit sneller te laten verlopen zonder dat de scheiding der machten in gevaar wordt gebracht? Kan de minister me het verslag van de deskundige overhandigen?

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Laat me vooraf stellen dat ik veel sympathie heb voor Royal Antwerp FC, een van de oudste clubs van ons land en de laatste Belgische club om een Europese finale te spelen.

Ik lees nu het antwoord van minister De Clerck.

Collega Ide vreest dat een rechterlijke uitspraak die te lang op zich laat wachten het lot van de vzw Royal Antwerp FC, ook nog `the great old' genoemd, volgend seizoen zal bezegelen. Hij vraagt of er nog informatie zal worden verstrekt en, indien niet, of het verslag van een deskundige kan worden ter beschikking gesteld.

Ik heb alle begrip voor de betrokkenen, doch de organisatie en de erkenning van voetbalclubs behoort niet tot de prerogatieven van Justitie. Collega Ide is duidelijk beter ingelicht wanneer hij reeds de teneur van een deskundigenverslag kent.

Luidens artikel 962 van het Gerechtelijk Wetboek kan de rechter, ter oplossing van een voor hem voorgelegd geschil of ingeval een geschil werkelijk en dadelijk dreigt te ontstaan, deskundigen gelasten vaststellingen te doen of een technisch advies te geven. Hij is niet verplicht het advies van de deskundigen te volgen, indien het strijdig is met zijn overtuiging.

Het verslag is er bijgevolg voor de rechter. Bovendien bindt het de rechter niet. Het is dan ook uitgesloten een rechter te vragen een deskundigenverslag bekend te maken, zeker als er nog geen uitspraak is.

Wat de eventuele versnelling van de procedure betreft, moeten de betrokken partijen in het geding de nodige waakzaamheid aan de dag leggen. Ten slotte zijn de rechters krachtens artikel 151 van de Grondwet onafhankelijk in de uitoefening van hun rechtsprekende bevoegdheden.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). - Ik besef uiteraard dat er zoiets is als de scheiding der machten. Dat heb ik in mijn vraag ook aangestipt. Ik kaart het probleem echter aan uit bezorgdheid en ik hoop dat de ministers die er op een of andere manier bij betrokken zijn, de Koninklijke Voetbalbond toch eens wijzen op zijn maatschappelijke plicht en verantwoordelijkheid. Het kan toch niet zijn dat het voetbal geplaagd wordt door feiten van sociale en fiscale fraude en dergelijke meer. Dat vervalst het hele voetbalgebeuren, een gebeuren waarin ook zeer veel geld omgaat. Ik vrees dan ook dat het fout kan lopen en stel mijn vragen uit bezorgdheid en om de beleidsverantwoordelijken te waarschuwen voor het risico. Ik besef dat de Voetbalbond op dit gebied onafhankelijk is, maar toch zou het goed zijn dat de politiek iets meer controleert hoe de Koninklijke Voetbalbond omgaat met de organisatie van de competitie in eerste en tweede klasse.

Vraag om uitleg van de heer Tony Van Parys aan de minister van Justitie over «de problematiek van de identiteitsfraude» (nr. 4-941)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.

De heer Tony Van Parys (CD&V). - Er zijn steeds meer valse en vervalste akten en documenten in omloop die ten onrechte aan de bevolkingsdiensten en diensten van burgerlijke stand worden voorgelegd. Deze identiteitsfraude heeft een belangrijke omvang bereikt. In Duitsland heeft een onderzoek uit 2005 naar de documenten die in 2004 werden voorgelegd, uitgewezen dat 75% van de akten en documenten uit Ghana, Nigeria, Pakistan en de Dominicaanse Republiek vals of vervalst zijn. Ook het percentage vervalsingen uit andere landen lag bijzonder hoog. In Duitsland en Nederland werd ten behoeve van de verschillende administraties die met buitenlandse akten en documenten werken, al een databank aangelegd.

Wat is het percentage aan vervalsingen in België? Zal de minister van Justitie een modellenboek of modellendatabank aanleggen waar vreemde akten en documenten door de bevoegde diensten kunnen worden geraadpleegd en waar die diensten vreemde akten en documenten ter onderzoek kunnen voorleggen?

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister De Clerck.

Er bestaat in België al een modellendatabank zoals die waarnaar de heer Van Parys verwijst. De Federale Gerechtelijke Politie, meer bepaald de Centrale dienst voor de bestrijding van valsheden, gebruikt het DISCS, het Document Information System for Civil Status, dat in Nederland werd ontwikkeld. Sommige diensten van de FOD Justitie leggen de buitenlandse akten van de burgerlijke stand die ze ontvangen in het kader van individuele dossiers, aan de federale politie voor indien er twijfel bestaat omtrent de echtheid van de documenten.

DISCS is een elektronische databank met allerlei documenten met betrekking tot de burgerlijke stand van een persoon, zoals geboorteakten, huwelijksakten en adoptiedocumenten.

Oorspronkelijk bevatte de databank documenten uit veertien verschillende landen van oorsprong: Afghanistan, Dominicaanse Republiek, Ghana, Iran, Irak, Kroatië, Macedonië, Marokko, Nigeria, Polen, Portugal, Slovenië, Spanje en Turkije.

Het doel van DISCS is het opbouwen van een kennisstelsel waarmee valse of vervalste buitenlandse brondocumenten van de burgerlijke stand kunnen worden herkend. Het informatiesysteem omvat een databank waarin echtheidskenmerken van buitenlandse brondocumenten zijn opgenomen.

DISCS is ontwikkeld ten behoeve van alle overheidsorganisaties die gebruik maken van gegevens uit buitenlandse brondocumenten. Het is de bedoeling aan het begin van de diverse procedures de identiteitsfraude te bestrijden. Dit is van groot belang omdat uit identiteitsfraude vaak ook andere fraudegevallen voortvloeien.

Begin 2007 waren er 800 documenten opgenomen in DISCS. In 2008 waren er 1500 uit 45 verschillende landen van oorsprong. Ruim 140 gemeenten in Nederland zijn aangesloten op DISCS, alsook 48 andere instanties, waaronder de Federale Gerechtelijke Politie in België. Documenten van buitenlandse brondocumenten worden aangeleverd via de Nederlandse vertegenwoordigingen en door andere instanties, waaronder gemeenten die documenten krijgen aangeboden.

De Centrale dienst voor de bestrijding van valsheden, aan wie mijn diensten de vraag ter informatie hebben overgemaakt, geeft mij de volgende bijkomende elementen. De Centrale dienst voor de bestrijding van valsheden levert technische ondersteuning wanneer bij de eerstelijnscontrole twijfels rijzen over de echtheid van identiteitsdocumenten. Een dergelijk advies wordt ook gegeven aan de overheidsdiensten die hiervoor een beroep doen op de CDBV-D.

Naast het onderzoek op echtheid van identiteitsdocumenten, zoals bijvoorbeeld paspoort, identiteitskaart, visa en rijbewijs worden ook brondocumenten geverifieerd.

Per soort brondocument is er een enorme diversiteit. Het door de CDBV-D uitgevoerde echtheidsonderzoek wordt hierdoor bemoeilijkt. De vergelijking van bijvoorbeeld geboorteakten uit land A kan verschillend zijn wanneer het document werd afgeleverd in plaats B en in plaats C.

De aanleg van een brondocumentendatabank zoals het Nederlandse DISCS kan niet worden gewaarborgd met het huidige personeelsbestand. Immers, DISCS bevat niet altijd de officiële documentatie en is grotendeels gebaseerd op de aanleg van persoonlijke documentatie, zodat deze gegevensbank een waardevol onderzoekshulpmiddel blijft.

De medewerking van Belgische en/of buitenlandse vertegenwoordigingen vereist zware opsporingsinspanningen. Het al dan niet bekomen van specimen of officiële bevestigingen vraagt immers veel tijd. Aangezien het antwoord veelal afhangt van de goodwill van de plaatselijke autoriteiten, zijn de gegevens vaak onvolledig.

Aan de hand van analyses van eigen, persoonlijk aangelegde documentatie kunnen vaststellingen geformuleerd worden. De aan de CDBV-D gemelde brondocumenten werden geregistreerd in onze gegevensbank.

Uit de gegevensbank van de CDBV-D blijkt dat er vanaf 1 januari 2007 tot heden, 1512 brondocumenten ter controle werden aangeboden. De voornaamste vragende diensten zijn de FOD Justitie - Dienst Voogdij met 155 brondocumenten, het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen met 391 en de Federale Politie/Luchthavenpolitie Zaventem met 562 brondocumenten.

418 gevallen of 27,6% werden als vals of vervalst beschouwd, waarvan 30 of 7,11% van de FOD Justitie - Dienst Voogdij kwam en 150 documenten of 35,8% van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen.

De CDBV-D wordt meestal geraadpleegd door de lokale en/of federale politie, in het raam van een gerechtelijk onderzoek of op vraag van bestuurlijke overheden, zoals gemeentebesturen. Voor twee brondocumenten richtte een gemeentebestuur zich rechtstreeks tot de CDBV-D.

De top 5 van aangeboden valse of vervalste brondocumenten volgens nationaliteit zijn Irak (120), Canada (33), Verenigde Staten (28), België, (andere dan geboorte- of huwelijksakten) (28) en Afghanistan (20).

Ik wijs erop dat de legalisatie en de verificatie van buitenlandse akten van de burgerlijke stand onder de bevoegdheid van de minister van Buitenlandse Zaken valt. Dit departement kan wellicht nadere gegevens verstrekken betreffende het aantal vervalsingen.

In dit kader vestig ik de aandacht op het koninklijk besluit van 12 juli 2006 betreffende de legalisatie van buitenlandse rechterlijke beslissingen en authentieke akten en de rondzendbrief van 14 december 2006 van de minister van Buitenlandse Zaken houdende instructies inzake legalisatie, beide gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 11 januari 2007. Dit besluit bepaalt in zijn artikel 2: `Wanneer de diplomatieke of consulaire ambtenaar of de minister van Buitenlandse Zaken die een buitenlandse rechterlijke beslissing of authentieke akte legaliseert prima facie een gebrek vaststelt aan deze buitenlandse rechterlijke beslissing of authentieke akte, terwijl toch aan alle legalisatievoorwaarden is voldaan, legaliseert hij de buitenlandse rechterlijke beslissing of authentieke akte en voegt zijn opmerkingen toe op een vastgehecht blad.' Artikel 3 bepaalt: `De Belgische overheid die de gelegaliseerde buitenlandse rechterlijke beslissing of authentieke akte ontvangt kan vragen dat de bevoegde diplomatieke of consulaire post een onderzoek doet naar de rechtsgeldigheid van de buitenlandse rechterlijke beslissing of authentieke akte of naar de waarachtigheid van de opgesomde feiten.'

Tot slot herinner ik eraan dat de problematiek van een efficiëntere verificatie van de voorgelegde documenten ook aan bod komt in de besprekingen over het migratieakkoord in het kader waarvan de ministers van Migratie- en Asielbeleid en van Buitenlandse Zaken een aantal initiatieven zullen uitwerken.

Vraag om uitleg van de heer Tony Van Parys aan de minister van Justitie en aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de modernisering van de burgerlijke stand» (nr. 4-942)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.

De heer Tony Van Parys (CD&V). - Sinds jaren ijvert de Vlaamse vereniging van ambtenaren en beambten burgerlijke stand voor de aanpassing van de burgerlijke stand aan de huidige maatschappelijke realiteit en aan de moderne technologie.

Onder leiding van professor Dumortier maakte Sabine Vydt een studie over de modernisering van de burgerlijke stand en de digitalisering ervan.

Wanneer zullen de akten van de burgerlijke stand digitaal worden en conform de conventie nr. 25 van de Internationale Commissie van de Burgerlijke Stand, de CIEC (ICCS)? Ik verwijs naar Slovenië en Zwitserland.

Komt er een steunpunt op de FOD Justitie voor de gemeentebesturen voor de aanvaarding van vreemde akten en vonnissen? Dit steunpunt kan tevens een documentatiecentrum zijn van vreemde akten, vreemde wetgevingen en vreemde beslissingen.

Wanneer kan een Europese wettelijke regeling op het gebied van familierecht, van akten en registers en van uitwisseling van persoonsgegevens tot stand komen? Welke bijdrage zal de minister van Justitie daartoe leveren?

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister De Clerck.

In zijn beleidsverklaring heeft mijn voorganger verklaard dat hij de intentie had om in samenwerking met de minister van Binnenlandse Zaken en de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen de modernisering van de burgerlijke stand voor te bereiden. De akten zullen gedigitaliseerd worden en centraal geraadpleegd kunnen worden. Het Burgerlijk Wetboek zal aangepast worden aan de nieuwe technologieën.

Zoals de vraagsteller vermeldt, werd reeds enkele jaren geleden een voorbereidende studie toevertrouwd aan professor Dumortier en mevrouw Sabine Vydt. Sedertdien werd ook een meer concrete studie naar de technische en financiële haalbaarheid van het project uitgevoerd door de firma Deloitte.

Na het rapport van de firma Deloitte voerde het departement een aantal voorbereidende gesprekken met de verschillende bij dit project betrokken actoren en werd een beperkte studieopdracht toevertrouwd aan de diensten voor administratieve vereenvoudiging. Het departement wacht thans op de resultaten van die studie en zal op basis van het uitgebrachte rapport evalueren welke stappen verder kunnen worden genomen.

Wat betreft de oprichting van een steunpunt voor de aanvaarding van vreemde akten en beslissingen verwijs ik ook naar het antwoord op de vraag om uitleg nr. 4-941 van de heer Van Parys over de problematiek van de identiteitsfraude. Tevens wijs ik erop dat het departement van Buitenlandse Zaken thans al beschikt over een uitgebreide documentatie betreffende de vreemde wetgevingen. Afhankelijk van de verdere evolutie en de invulling van het project in verband met de modernisering van de burgerlijke stand kan worden nagegaan welke rol de FOD Justitie in de toekomst in dit domein kan opnemen.

Wat tot slot de totstandkoming van een Europese regelgeving op het gebied van het familierecht betreft, herinner ik eraan dat het materiële recht in deze materie tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort.

Niettemin kan de aandacht worden gevestigd op de inspanningen die de Internationale Commissie van de Burgerlijke Stand (CIEC) de jongste jaren heeft geleverd in het domein van de burgerlijke stand en meer in het bijzonder op het gebied van de uitwisseling van akten en gegevens in verband met de burgerlijke stand.

Door de CIEC werd een programma uitgewerkt om de daartoe in de conventies voorziene formulieren elektronisch uit te wisselen. De verdere uitbouw van dat programma en de financiering ervan zullen in september opnieuw aan de algemene vergadering van de CIEC worden voorgelegd.

De heer Tony Van Parys (CD&V). - Ik dank de staatssecretaris voor het antwoord. Ik denk dat we verder moeten gaan dan de studiefase. We hebben ons ertoe verbonden om de akten van burgerlijke stand te digitaliseren en we moeten die verbintenis absoluut nakomen.

Vraag om uitleg van de heer Tony Van Parys aan de minister van Justitie over «de tarifering van de gerechtskosten» (nr. 4-944)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.

De heer Tony Van Parys (CD&V). - De Raad van State heeft op 17 december 2008 het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdend algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken vernietigd. Hierdoor wordt dit koninklijk besluit geacht nooit bestaan te hebben en valt men terug op het koninklijk besluit van 28 december 1950.

Er is weliswaar de ministeriële circulaire nummer 131 van 22 januari 2009 die in een voorlopige procedure inzake de tariefbepaling voorziet, maar die biedt onvoldoende rechtszekerheid voor onder meer de deskundigen.

Wanneer komt het nieuwe koninklijk besluit houdende algemeen reglement op de gerechtskosten? Zal het nieuwe koninklijk besluit de krachtlijnen van het koninklijk besluit van 27 april 2007 overnemen?

Wanneer wordt de nieuwe methodiek operationeel, waarmee alle gerechtskosten op uniforme wijze opgevolgd en afgehandeld worden? Wanneer wordt de nieuwe tariefstructuur voorgesteld?

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van minister De Clerck.

Bij arrest nr. 188 928 van 17 december 2008 heeft de 11de kamer van de Raad van State op verzoek van de Belgische Kamer van Deskundigen het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken vernietigd. De vernietiging van het besluit is gegrond op het feit dat er niet voldoende motieven waren om hiervoor destijds een spoedadvies aan de Raad van State te vragen. Het desbetreffende koninklijk besluit is bijgevolg op grond van een op straffe van nietigheid voorgeschreven vorm ongedaan gemaakt.

Als gevolg van de vernietiging zijn ter zake de regels van toepassing die golden per 8 januari 2007 bij het van kracht worden van het vernietigde besluit. Circulaire nr. 131 van 22 januari 2009 herinnerde hieraan, in afwachting van een nieuwe bevestiging van het vernietigde besluit. De Ministerraad van 24 april 2009 heeft een nieuw ontwerp van koninklijk besluit houdende algemeen reglement op de gerechtskosten goedgekeurd. Dat ontwerp is bij brief van 6 mei 2009 voor advies binnen een termijn van dertig dagen aan de Raad van State overgezonden.

Het ontwerp heeft inderdaad tot doel de krachtlijnen van het koninklijk besluit van 27 april 2007 over te nemen. De tariefstructuur zal bijgevolg met terugwerkende kracht vanaf 8 januari 2007 in werking treden. Naast de reparatiemaatregelen is een werkgroep belast met de voorbereiding van een meer diepgaande hervorming van de gerechtskosten. De Commissie voor de modernisering van de rechterlijke orde heeft ter zake reeds een analyse gemaakt en haar wordt nu gevraagd deze analyse nog verder uit te werken.

Vraag om uitleg van de heer Tony Van Parys aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid en aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over «het codificatieproject economisch recht» (nr. 4-943)

De voorzitter. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, antwoordt.

De heer Tony Van Parys (CD&V). - Op 8 en 9 december 2008 werd het codificatieproject, een initiatief van de FOD Economie, Energie en Middenstand, voorgesteld aan alle betrokken middenveldorganisaties. De voorstelling beperkte zich toen tot de grote lijnen van het project. Er was nog geen voorontwerp van wet waarop de betrokken organisaties zicht kregen. De sociale partners hebben herhaaldelijk de wens geuit zich te kunnen uitspreken over een voorontwerp van wet. Tot op heden zijn ze daaromtrent nog niet geconsulteerd.

De voorzitter van het directiecomité liet de verschillende adviesorganen weten dat midden juni een voorontwerp van wet aan de betrokken sociale partners zou worden voorgelegd. Tot op heden is dat niet gebeurd. Hoever staat het met de werkzaamheden van de Rondetafel tot Codificatie van het Economisch Recht inzake het voorontwerp van wet?

Het project stelt een aantal erg verregaande afschaffingen van bepaalde bestaande reglementeringen voor, zoals de afschaffing van het attest bedrijfsbeheer en de sociaal-economische vergunning. Acht de minister het niet noodzakelijk dat voorafgaand aan een dergelijk ingrijpend project eerst een grondige juridische en sociaal-economische analyse wordt uitgevoerd om de impact van het project in te schatten?

Een eerste lezing van het document, zoals voorgesteld op het colloquium van 8 en 9 december 2008, leert dat de FOD Economie ervoor kiest een doorgedreven codificatie in plaats van een coördinatie van de bestaande wetgeving door te voeren. Heeft het codificatieproject de goedkeuring gekregen van de regering en in het bijzonder van de bevoegde ministers van economie, administratieve vereenvoudiging en consumentenzaken? Wordt in dit project wel voldoende met de KMO-belangen rekening gehouden? Die moeten immers het instrumentarium hanteren.

Een aantal van de voorgestelde wetswijzigingen en -afschaffingen lopen parallel met bestaande wetsontwerpen die momenteel in behandeling zijn in de federale adviesorganen, bijvoorbeeld de herziening van de wetgeving op de handelspraktijken en de herziening van de wetgeving inzake de reiscontracten. Zal de codificatie afwijken van voormelde wetsontwerpen en de uitgebrachte adviezen? Dat wordt bijzonder moeilijk in een behoorlijke besluitvorming, omdat die wetsontwerpen voorliggen en de uitgebrachte adviezen ook bestaan.

Moet een dergelijk project niet Europees worden gedragen? Een typische en eigen Belgische benadering verschilt immers vaak met die van de supranationale, de Europese wetgever. Zal een eenzijdig Belgische codificatie de concurrentiepositie van de Belgische bedrijven niet schaden?

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden. - Ik lees het antwoord van de bevoegde ministers.

Zoals het geachte lid terecht signaleert, vond op 8 en 9 december 2008 een colloquium plaats inzake de codificatie van het economische recht. Tijdens de twee studiedagen werden een aantal specialisten in deze materie verenigd: professoren, advocaten, magistraten, bedrijfsjuristen, hoge ambtenaren van internationale organisaties, leden van de Raad van State enzovoort. Het colloquium betekende enerzijds de beëindiging van de evaluatiewerkzaamheden van het economisch recht en anderzijds de overgang naar de uitvoering van de aanbevelingen die uit de evaluatie zijn ontsproten.

Ik heb begrip voor het ongeduld van belanghebbende kringen. Hoe dan ook moet worden voorkomen dat bij de redactie van het voorontwerp van codex wordt gefaald, zoals eerdere pogingen ons hebben aangetoond en die in het door de vraagsteller geciteerde verslag worden beschreven.

Bij de redactie van de codex worden een aantal specifieke doelstellingen nagestreefd. Zo gaat in de eerste plaats aandacht naar de integratie van het Belgisch economisch recht in de Europese regels, de vrijheid van ondernemen en het vrijwaren van de vrijheid van mededinging, de vrijhandel en de transparantie van de markt.

Hiermee hoop ik tegemoet te komen aan de bezorgdheid van de heer Van Parys dat deze codex een louter Belgische oefening zou zijn die ingaat tegen het Europees recht. Dat is alleszins niet de bedoeling.

We moeten ook oog hebben voor de beperking van corporatistische invloeden doorheen wetgeving die op maat wordt ontworpen en van de transactiekosten. We moeten bij dat alles ook oog hebben voor een evenwichtige bescherming van de zwakke partij en het vermijden van overmatig formalisme. Een andere doelstelling die bij de redactie van de codex wordt nagestreefd, is een klare kijk bieden op de rol van het overheidsgezag bij de regulering van de economische activiteit en de instrumenten nauwkeurig bepalen waarover de overheid beschikt, waarbij de noodzakelijke rechtszekerheid wordt gegeven aan de actoren van de economische activiteit. Ten slotte dient de codex een stabiel kader tot stand te brengen dat kan weerstaan aan de technische evolutie, ogenblikkelijke actualiteiten of tendensen.

De heer Tony Van Parys (CD&V). - Het antwoord is vrij algemeen. Ik zal later terugkomen op de concrete punten. Ik begrijp uiteraard dat de staatssecretaris het document leest zoals het hem werd doorgegeven.

De voorzitter. - De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op donderdag 18 juni om 15 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 19.10 uur.)

Berichten van verhindering

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Lizin, om gezondheidsredenen, mevrouw Smet en de heer Van den Brande, in het buitenland, de heer Verwilghen, wegens andere plichten.

-Voor kennisgeving aangenomen.

Bijlage

Naamstemmingen

Stemming 1

Aanwezig: 45
Voor: 34
Tegen: 0
Onthoudingen: 11

Voor

Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Jacques Brotchi, Alain Courtois, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Alain Destexhe, Vera Dua, Josy Dubié, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Bart Martens, Freya Piryns, Jean-Paul Procureur, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Lieve Van Ermen, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.

Onthoudingen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Hugo Coveliers, Michel Delacroix, Louis Ide, Nele Jansegers, Helga Stevens, Anke Van dermeersch, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire.

Stemming 2

Aanwezig: 52
Voor: 51
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Voor

Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Berni Collas, Alain Courtois, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Anne Delvaux, Alain Destexhe, Vera Dua, Josy Dubié, Marc Elsen, Richard Fournaux, Margriet Hermans, Louis Ide, Nele Jansegers, Nahima Lanjri, Yves Leterme, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Bart Martens, Freya Piryns, Jean-Paul Procureur, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Elke Tindemans, Johan Vande Lanotte, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Tony Van Parys, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.

Onthoudingen

Hugo Coveliers.

In overweging genomen voorstellen

Wetsvoorstellen

Artikel 81 van de Grondwet

Wetsvoorstel tot wijziging van de programmawet van 24 december 2002, teneinde te voorzien in sterkere, op de lage lonen gerichte verminderingen van de werkgeversbijdragen, om de kosten voor laaggeschoolde arbeid terug te dringen en de werkgelegenheidsgraad te verhogen (van de heer Marc Elsen en mevrouw Anne Delvaux; Stuk 4-1346/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord (van mevrouw Christine Defraigne; Stuk 4-1347/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Wetsvoorstel tot invoering van een rookverbod in een voertuig waarin minderjarigen jonger dan 16 jaar aanwezig zijn, in het kader van de strijd tegen passief roken (van de heer Richard Fournaux c.s.; Stuk 4-1348/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Voorstellen van resolutie

Voorstel van resolutie om voorrang te verlenen aan het begrip "waardig werk" in het internationaal beleid van België (van mevrouw Olga Zrihen en de heer Philippe Mahoux; Stuk 4-1352/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Voorstel van resolutie betreffende de 20-jarige herdenking van de gewelddadige onderdrukking van het vreedzaam protest op het Tienanmenplein in Peking (van mevrouw Sabine de Bethune; Stuk 4-1353/1).

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Vragen om uitleg

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

Niet-evocaties

Bij boodschappen van 4 en 11 juni 2009 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, de volgende niet geëvoceerde wetsontwerpen:

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis (Stuk 4-1343/1).

Ontwerp van programmawet (Stuk 4-1351/1).

-Voor kennisgeving aangenomen.

Boodschappen van de Kamer

Bij boodschappen van 28 mei 2009 en 4 juni 2009 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Artikel 77 van de Grondwet

Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, betreffende de dotatie aan dit hof (Stuk 4-1344/1).

-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Artikel 78 van de Grondwet

Wetsontwerp tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek der successierechten voor wat betreft de bevrijdende betaling bij een erfenis en de terbeschikkingstelling van een bepaald bedrag aan de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende (Stuk 4-1342/1).

-Het ontwerp werd ontvangen op 29 mei 2009; de uiterste datum voor evocatie is maandag 15 juni 2009.

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 mei 2009.

Wetsontwerp tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat het invoeren van het alcoholslot betreft (Stuk 4-1350/1).

-Het ontwerp werd ontvangen op 5 juni 2009; de uiterste datum voor evocatie is maandag 22 juni 2009.

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 4 juni 2009.

Artikel 80 van de Grondwet

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis (Stuk 4-1343/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 29 mei 2009; de uiterste datum voor evocatie is woensdag 3 juni 2009.

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 mei 2009.

Ontwerp van programmawet (Stuk 4-1351/1).

-Het wetsontwerp werd ontvangen op 5 juni 2009; de uiterste datum voor evocatie is woensdag 10 juni 2009.

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 4 juni 2009.

Kennisgeving

Wetsontwerp tot aanvulling van de Woninghuurwet met betrekking tot de aanrekening van bemiddelingskosten van een derde aan de huurder (van mevrouw Els Schelfhout c.s.; Stuk 4-1047/1).

-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 mei 2009 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.

Mededeling van koninklijke besluiten

Bij brief van 28 mei 2009 heeft de staatssecretaris voor Mobiliteit aan de Senaat overgezonden, voor de publicatie in het Belgisch Staatsblad, overeenkomstig artikel 3bis, §1, 2de en 3de lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, het ontwerp van koninklijk besluit voor advies voorgelegd aan de Raad van State van volgend voorontwerp van koninklijk besluit:

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Grondwettelijk Hof - Arresten

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Grondwettelijk Hof - Prejudiciële vragen

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

-Voor kennisgeving aangenomen.

Hoven van Beroep

Bij brief van 27 mei 2009 heeft de eerste voorzitter van het Hof van Beroep te Antwerpen, overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het activiteitenverslag 2008 van het Hof van Beroep te Antwerpen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 8 mei 2009.

Bij brief van 27 mei 2009 heeft de eerste voorzitter van het Hof van Beroep te Bergen, overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het activiteitenverslag 2008 van het Hof van Beroep te Bergen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 25 mei 2009.

Bij brief van 29 mei 2009 heeft de eerste voorzitter van het Hof van Beroep te Gent, overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het activiteitenverslag 2008 van het Hof van Beroep te Gent, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 27 mei 2009.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Arbeidshoven

Bij brief van 27 mei 2009 heeft de eerste voorzitter van het Arbeidshof te Brussel, overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Arbeidshof te Brussel, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 7 mei 2009.

Bij brief van 27 mei 2009 heeft de eerste voorzitter van het Arbeidshof te Gent, overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Arbeidshof te Gent, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 19 mei 2009.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Parket-generaal

Bij brief van 28 mei 2009 heeft de Procureur-generaal te Gent overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Parket-generaal te Gent, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 25 mei 2009.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Auditoraten-generaal

Bij brief van 26 mei 2009 heeft de Procureur-generaal van het Auditoraat-generaal bij het Arbeidshof te Brussel overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Auditoraat-generaal bij het Arbeidshof te Brussel, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 15 mei 2009.

Bij brief van 27 mei 2009 heeft de Procureur-generaal van het Auditoraat-generaal bij het Arbeidshof te Luik overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Auditoraat-generaal bij het Arbeidshof te Luik, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 26 mei 2009.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Rechtbank van eerste aanleg

Bij brief van 2 juni 2009 heeft de voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg te Aarlen overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van de Rechtbank van eerste aanleg te Aarlen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 29 mei 2009.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Commissie voor de modernisering van de Rechterlijke Orde

Bij brief van 10 juni 2009 heeft de voorzitter van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde, overeenkomstig artikel 2 van de wet van 20 juli 2006 tot instelling van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde en de Algemene Raad van de partners van de Rechterlijke Orde, aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008.

-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Nationale Arbeidsraad

Bij brief van 25 mei 2009 heeft de Voorzitter van de Nationale Arbeidsraad, overeenkomstig artikel 1 van de organieke wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad, aan de Senaat overgezonden:

goedgekeurd tijdens zijn plenaire vergadering van 20 mei 2009.

-Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven

Bij brief van 20 mei 2009 heeft de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, overeenkomstig artikel 1 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven aan de Senaat overgezonden:

goedgekeurd tijdens zijn plenaire vergadering van 20 mei 2009.

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Economische Overheidsbedrijven - De Post

Bij brief van 26 mei 2009 heeft de ombudsvrouw voor de postdiensten, overeenkomstig artikel 46, §3, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag 2008.

-Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Europees Parlement

Bij brief van 2 juni 2009 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat overgezonden:

aangenomen tijdens de vergaderperiode van 4 tot en met 7 mei 2009.

-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden.