3-46 | Belgische Senaat | 3-46 |
Waarschuwing: de blauwe kleur geeft aan dat het gaat om uit het Frans vertaalde samenvattingen.
Euro-mediterrane Parlementaire Assemblee
Inoverwegingneming van voorstellen
De toestand in Cyprus (Stuk 3-248)
Eerbetoon aan de slachtoffers van de aanslagen in Madrid
Voorzitter: de heer Armand De Decker
(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)
De voorzitter. - Bij brieven van 19, 25 en 26 februari en van 1, 2 en 3 maart 2004 hebben de voorzitter van de provincieraad Oost-Vlaanderen en de burgemeesters van Hulshout, Ledegem, Lubbeek, Melle, Ninove en Overijse aan de Senaat overgezonden, een verzoekschrift met betrekking tot de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en het gerechtelijk arrondissement Brussel.
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
De voorzitter. - Op woensdag 23 maart 2004 zal in Athene de Euro-mediterrane Parlementaire Assemblee plechtig worden geïnstalleerd.
De Assemblee zal bestaan uit 240 leden waarvan er 120 worden aangewezen door de zuidelijke Middellandse-Zeelanden.
Het Europees Parlement wijst 45 leden aan en de lidstaten van de Europese Unie 75, drie per lidstaat.
Voor België wijst de Kamer van volksvertegenwoordigers 2 leden aan en de Senaat 1 lid.
Het Bureau stelt voor mevrouw Fatma Pehlivan als afgevaardigde van de Senaat aan te wijzen. (Instemming)
De heer Paul Wille (VLD). - De Kamer heeft twee leden aangewezen en de Senaat één. Ik ben het daarmee eens. Niettemin lijkt het me nuttig eens na te gaan of de Kamer in de voorbije jaren niet al te gulzig is geweest bij de invulling van mandaten. Misschien is de verhouding tussen de twee assemblees al scheefgegroeid.
De voorzitter zal wellicht begrip hebben voor het feit dat ik die vraag stel.
De voorzitter. - Ik zal dat laten bestuderen.
De voorzitter. - De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.
Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.
Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)
De heer Philippe Mahoux (PS). - De verdwijning van de oerbossen is ongetwijfeld een erg ingewikkeld probleem. Een internationale aanpak is nodig. Van 9 tot 20 februari had te Kuala Lumpur de zevende Conferentie van de Partijen (COP-7) van het Verdrag inzake biologische diversiteit plaats. De deelnemers onderzochten verschillende prioritaire thema's, maar ik wil deze vraag toespitsen op de toekomst van de laatste oerbossen, die onlosmakelijk is verbonden met het voortbestaan van talrijke soorten en populaties van planten en dieren.
Men weet dat een deel van het hout dat te Antwerpen wordt ontscheept, de opbrengst is van het kappen van de laatste oerbossen, waarvan reeds 80% is verdwenen. Tijdens humanitaire missies zag ik hoe schrijnend het probleem in Laos is. De minister uitte reeds haar bedoeling om de import in België van illegaal in oerbossen gekapt hout, vooral uit Indonesië en Kameroen, te verbieden. Er werden ook bijzondere maatregelen aangekondigd voor het hele Congobekken, het grootste oerbos na het Amazonewoud, dat sterk wordt bedreigd door industriële exploitatie.
Welke bijdrage leverde België aan deze conferentie over de biologische diversiteit? Er werd opgeroepen tot een politieke mobilisering ten voordele van een ambitieus actieplan voor een betere bescherming van de bestaande en de creatie van nieuwe natuurreservaten. Welke concrete maatregelen nam de regering in dit gevoelige dossier?
Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Leefmilieu, Consumentenzaken en Duurzame Ontwikkeling. - België vertegenwoordigt sinds ongeveer een jaar de Europese landen in het bureau van het Verdrag inzake biologische diversiteit. Dat bureau had de opdracht de zevende Conferentie van de Partijen voor te bereiden en vervulde een essentiële rol in het bepalen van de agenda van COP-7. Met name door het akkoord over de beschermde gebieden en door het werkprogramma werd een mondiaal kader uitgetekend om de teloorgang van biologische diversiteit tegen 2010 te keren.
Het onderhandelingsmandaat van de EU voor de Conferentie van de Partijen werd vastgelegd op de Raad van 22 december 2003 en voorzag in de vaststelling van een `welomschreven en concreet werkprogramma' voor de beschermde gebieden. De Conferentie te Kuala Lumpur heeft uiteindelijk een erg ambitieus werkprogramma aangenomen. Het doel ervan is tegen 2010 voor de aarde en tegen 2012 voor de zee een globaal netwerk van ruime nationale en regionale, representatieve en goed beheerde systemen van beschermde gebieden op te zetten. De partijen verbinden er zich ook toe stappen te ondernemen tegen de illegale exploitatie van en handel in producten afkomstig uit beschermde en ecologisch belangrijke gebieden.
Een beleid dat de oerbossen beschermt, moet verschillende vormen tegelijk aannemen, zoals:
Op de Top van Johannesburg heeft België zich ertoe verbonden deel te nemen aan het partnerschap voor de bescherming van de wouden in het bekken van de Congostroom. Mijn collega Verwilghen, die ik hierin ten volle steun, heeft hiervoor reeds 1,75 miljoen euro voor de komende vier jaar vrijgemaakt.
Het stimuleren van een duurzaam bosbeheer gebeurt ter uitvoering van het tweede plan inzake duurzame ontwikkeling. Het doel om tegen 2007 de invoer van illegaal hout met 50% terug te dringen is in het huidige project van dat federaal plan opgenomen. Ten slotte zou er een wetgeving moeten komen om de invoer van illegaal gekapt hout te verbieden. Ik steun ten volle de vaststelling van een dergelijke wetgeving op Europees niveau.
De heer Philippe Mahoux (PS). - De minister spreekt over een wetgeving over de illegale invoer van hout. De controle op de wettelijkheid impliceert uiteraard de toepassing van de gebruikelijke douaneregels, maar ook een controle op de oorsprong van het hout. Wie zal het initiatief voor een dergelijke wetgeving nemen? Dat kan de regering of het Parlement zijn.
Voor heel wat landen betekent de houthandel een niet te verwaarlozen inkomstenbron. Ik sprak zo-even over Laos. In Laos is `witte energie', die de bouw van stuwdammen en dus ook de verwoesting van bossen impliceert, een belangrijke inkomstenbron.
De samenwerking met het departement van Ontwikkelingssamenwerking is van fundamenteel belang. Het is al te gemakkelijk voor rijke landen om arme landen strikte regels op te leggen en hen te beletten te beschikken over hun natuurlijke rijkdommen. Een efficiënt beleid moet aan die landen andere oplossingen voor de exploitatie van hun rijkdommen voorstellen. Ik pleit dus voor een gecoördineerd beleid. Wij zijn bereid om wetgevende initiatieven te nemen of te ondersteunen.
Mevrouw Isabelle Durant (ECOLO). - De minister kondigde vorige maandag aan dat er een akkoord was over de verdeling van de lasten die voortvloeien uit de Belgische Kyoto-verplichtingen over de Gewesten en de federale overheid. Dat was niets te vroeg. Ik stel vast dat men er meer dan een jaar over gedaan heeft om, op enkele details na, terug te vallen op het voorstel dat op het einde van de vorige regeerperiode werd geformuleerd.
Volgens de laatste zin van het akkoord zou, voor zover de OESO geen bezwaren uit en zonder afbreuk te doen aan een eventuele defederalisering van Ontwikkelingssamenwerking, een deel van de kostprijs van de Clean Development Mechanism-projecten die door de federale overheid worden gefinancierd, kunnen worden verhaald op de federale begroting Ontwikkelingssamenwerking. De regering stelt de goedkeuring van de OESO dus als voorwaarde, maar dat is totaal overbodig want daar is geen twijfel over.
Ik heb enkele ethische bedenkingen bij die beslissing. Is de regering van plan om een deel van het geld dat voor de ontwikkelingssamenwerking is bestemd, voor onze eigen belangen te gebruiken?
In de jaren '80 en '90 ging men ervan dat de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking eerst en vooral de Belgische economie en bedrijven ten goede moesten komen.
Het zou natuurlijk dwaas zijn in het andere uiterste te vervallen. Maar het mechanisme dat hier wordt voorgesteld, is in ieder geval een stap achteruit of een terugkeer naar de vroegere filosofie met een moderner argument, namelijk de strijd tegen de opwarming van de aarde. Die aanpak lijkt mij bovendien ook strijdig te zijn met de Akkoorden van Marrakech, gesloten in uitvoering van het Kyoto-protocol, en met het federaal plan voor duurzame ontwikkeling dat op 20 juli 2000 door de vorige regering werd goedgekeurd en nog tot eind van dit jaar van kracht blijft.
Het is, tot slot, een erg negatief signaal voor de derde wereld, net vóór de aanvang van de onderhandelingen over Kyoto 2. Dat komt neer op het opofferen van gezondheids- of opvoedingsprojecten, waarbij een beroep wordt gedaan op de lokale bevolking, ten voordele van andere, zoals de bouw van windmolens door Belgische ondernemingen op basis van de Belgische technologie. Het komt neer op het aanwenden van middelen van de begroting Ontwikkelingssamenwerking voor de financiering van inspanningen die we zelf niet willen financieren. We spreken hier ook met een gespleten tong, want we willen wel de indruk geven dat we deelnemen aan de internationale solidariteit.
Zo heeft de regering het ook constant over 200.000 nieuwe banen, terwijl de bevolking dagelijks vaststelt dat het jobaanbod daalt. Dat dubbelzinnige taalgebruik werkt uiterst contraproductief. Ik hoop dat de minister in Oostende haar verantwoordelijkheid op zich zal nemen en bijvoorbeeld fiscale stimuli zal voorstellen in plaats van het geld te halen bij ontwikkelingssamenwerking of, zoals de regering te pas en te onpas doet, bij de deelstaten.
Ik heb twee vragen. Welke argumenten lagen ten grondslag aan de beslissing? Vindt de minister die beslissing niet strijdig met de Akkoorden van Marrakech en het federaal plan voor duurzame ontwikkeling?
Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Leefmilieu, Consumentenzaken en Duurzame Ontwikkeling. - Ik ben erg blij met dit akkoord dat trouwens rekening houdt met de studies die door mijn voorganger werden gemaakt. Volgens het federaal plan voor duurzame ontwikkeling kunnen de uitgaven met betrekking tot het Clean Development Mechanism niet worden verhaald op de bestaande fondsen voor ontwikkelingssamenwerking.
Volgens de Akkoorden van Marrakech mag de openbare financiering van die projecten door de partijen bedoeld in bijlage I geen aanleiding geven tot een onttrekking van middelen die voor ontwikkelingssamenwerking zijn bestemd. De Akkoorden van Marrakech zeggen niet dat eventuele bijkomende fondsen niet voor investeringen mogen worden gebruikt.
In het recente akkoord staat inderdaad dat fondsen van Ontwikkelingssamenwerking kunnen worden aangesproken. Ik zie daar geen bezwaar tegen, op voorwaarde dat het gaat om middelen die aan de begroting worden toegevoegd en niet om middelen die aan de begroting worden onttrokken. Het akkoord is in die zin dus niet strijdig met de Akkoorden van Marrakech.
Mevrouw Isabelle Durant (ECOLO). - Er worden dus geen middelen onttrokken, maar er komt extra geld voor andere zaken dan ontwikkelingssamenwerking. De begroting Ontwikkelingssamenwerking zal dus worden verhoogd. Tot op heden stel ik ten opzichte van vorige regeerperiode echter alleen maar een inkrimping vast. De minister wil Ontwikkelingssamenwerking dus meer middelen toekennen om de fameuze 0,7% te halen, maar ze zal die bijkomende middelen aanwenden voor iets dat anderen niet willen financieren.
Mevrouw Freya Van den Bossche, minister van Leefmilieu, Consumentenzaken en Duurzame Ontwikkeling. - Als het budget niet wordt verhoogd, is er geen sprake van.
De heer Etienne Schouppe (CD&V). - Bij de bespreking van de programmawet op 5 augustus 2003 heeft de minister in de commissie gezegd dat de regering drie voorwaarden voor de beursgang van Belgacom zou opleggen. Allereerst zou het bedrijf een mission statement moeten uitwerken, met aandacht voor de rol van Belgacom in de huidige maatschappij en meer bepaald inzake informatisering, breedbandinternet, communicatiemogelijkheden en vooral universele dienstverlening. Ten tweede zou het bedrijf de beheersstructuur moeten aanpassen om de regels van corporate governance rigoureus te kunnen respecteren. Ten slotte zou er een goede oplossing moeten worden gevonden voor het pensioenfonds. Ik zal de opmerkingen die ik daarover destijds heb gemaakt, vandaag niet herhalen en ook geen zaken vertellen die het bedrijf op het moment van de IPO schade zouden kunnen berokkenen.
Vandaag is de beursgang een feit. Bij het doornemen van de lijvige prospectus daarover stel ik me een paar vragen over de houding van de regering in deze zaak. Daarom volgende vragen.
Belgacom zal tot 10% van zijn eigen aandelen kunnen opkopen, met als gevolg dat het overheidsaandeel hoger zal liggen dan 50%. Zal de staat het vrij verkooprecht van de overheidsparticipatie boven de 50% + 1 aandeel, zoals overeengekomen in de protocolovereenkomst, effectief uitoefenen? Terloops gezegd, ik deel het optimisme van De Standaard niet die de opbrengst van de aandelenverkoop op 600 à 700 miljoen euro schat. Ik hou het bij 450 à 500 miljoen. Hoe valt de constructie, met name de vernietiging van eigen aandelen, in combinatie met de verkoop van aandelen van de Staat, te verzoenen met een verantwoordelijk aandeelhouderschap ten aanzien van een beursgenoteerde onderneming, zeker gelet op het feit dat de regering de voorbije jaren reeds miljoenen euro's heeft weggehaald bij Belgacom via superdividenden, bijkomende lasten naar aanleiding van de overname van het pensioenfonds en de opgedrongen forse inkoop van eigen aandelen in 2003 en 2004?
De voorzitter. - Mijnheer Schouppe, uw spreektijd van drie minuten is opgebruikt. Als u een lange vraag wil stellen, moet u een vraag om uitleg indienen.
De heer Etienne Schouppe (CD&V). - Die volgt binnen veertien dagen.
Tweede vraag. Waarom zijn er geen duidelijke en concrete engagementen opgenomen in de gedetailleerde prospectus met betrekking tot de universele dienstverlening en corporate governance? De prospectus is enkel statisch en verwijst naar het verleden. Wat ons interesseert is de universele dienstverlening naar de toekomst.
De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - De vraag van de heer Schouppe geeft me de gelegenheid een en ander te verduidelijken.
Het is juist dat een oplossing moest worden gevonden voor het pensioenfonds en we zijn daar volgens mij goed in geslaagd. Europa heeft dat dossier in één maand tijd goedgekeurd en de Europese diensten hebben ons gezegd dat ze het een voorbeelddossier vonden.
De buyback van aandelen noem ik geen constructie, maar een operatie waarbij gewoon rekening werd gehouden met de wettelijke verplichtingen, met de cashmogelijkheden van Belgacom en met de lage leningslast van dat bedrijf. Het is logisch dat een bedrijf dat op een bepaald moment vrij veel cash heeft, inkoopt en op die manier voor zijn aandeelhouders een meerwaarde realiseert. Dat is niet uitzonderlijk in het kader van een IPO. Het betekent ook dat een maatschappij vertrouwen heeft in zichzelf.
De Belgische staat heeft met deze operatie meer dan 50% in handen. Ik zeg uitdrukkelijk dat de minister van Begroting niet geïnteresseerd is in dat geld. Het positieve neveneffect van een buyback bestaat erin dat het bedrijf, wanneer het op een bepaald ogenblik zou beslissen om met een ander bedrijf samen te werken - wat altijd mogelijk is - als blijk van vertrouwen, overgaat tot een uitwisseling van aandelen. Ook bij Belgacom zal dat mogelijk zijn zonder dat de overheid daarbij onder de 50% moet gaan. Belgacom blijft dus een overheidsbedrijf. Als er geen aandelen kunnen worden uitgewisseld, moet er geleend worden of moet heel de wetgeving worden herschreven. Er is dus een strategische reserve ingebouwd. Een verkoop interesseert me echt niet. We hebben wel voorzien in een periode waarin de aandelen niet kunnen worden vervreemd, ook niet voor andere operaties. Ik leg uit waarom. Wie aandelen wil kopen zal minder geïnteresseerd zijn als hij weet dat kort daarna weer een verkoop zal plaatsvinden. Daardoor zijn zulke aandelen minder waard. Voor alle duidelijkheid, er bestaan op het ogenblik geen plannen voor een samenwerking met een ander bedrijf.
Ik volg de redenering van de heer Schouppe over de corporate governance niet. Ik ben van oordeel dat we op dat vlak belangrijke stappen hebben gedaan. We hebben de 9/9-verhouding en het gaat echt om onafhankelijke bestuurders. Ze werden grondig doorgelicht en ik ben ervan overtuigd dat we met hen een hoog niveau hebben gehaald. Er zijn Belgen en buitenlanders bij. Drie van de acht bestuurders zijn vrouwen en misschien komt er nog een vierde vrouw bij. Er is bovendien een strategisch comité opgericht dat beslissingen moet helpen voorbereiden. Een van de typische voorwaarden van corporate governance is namelijk dat de directie geassisteerd wordt door strategische comités om beslissingen te treffen. We zijn volledig rond met dat aspect. De statuten werden overigens al in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.
Het is juist dat er in de prospectus niet veel staat over de universele dienstverlening. Het probleem is dat we er geen mission statement in kunnen opnemen. We kunnen alleen vermelden wat op het ogenblik wettelijk vaststaat, niet wat we in de toekomst willen doen.
Dat is ook de verklaring waarom de beslissing om 300 miljoen euro in breedband te investeren, wel degelijk in de prospectus is opgenomen. Normaal gezien, zal een bedrijf dat naar de beurs gaat, niet meedelen dat het 300 miljoen euro in breedband wil investeren. We vonden wel dat die informatie in de prospectus moest worden opgenomen, omdat ze de maatschappelijke dimensie van het bedrijf benadrukt. Een dergelijke investering zal het winstniveau van de volgende jaren uiteraard verminderen.
Meer kon er niet worden vermeld over universele dienstverlening omdat we ons strikt aan de wettelijke bepalingen moesten houden. Over het feit dat de investering van 300 miljoen in de prospectus wordt vermeld, is uitgebreid gedebatteerd. Overigens is over de verantwoordelijkheid voor de prospectus drie weken lang gediscussieerd.
De heer Etienne Schouppe (CD&V). - Het antwoord van de minister impliceert dat het bedrag van een miljard euro dat Belgacom heeft voorzien voor de terugkoop in 2004, aanleiding zal geven tot bevriezing van aandelen met bevriezing van dividenden, terwijl de 350 miljoen aandelen die in 2003 werden gekocht, alleszins zijn vernietigd. De staat zit sowieso boven de 50% en ik begrijp uit het antwoord van de minister dat het niet de bedoeling is tot enige verkoop over te gaan.
Er was afgesproken dat we het in de commissie over corporate governance zouden hebben. Dat is niet gebeurd. Ik dring er ook op aan dat we in de commissie een constructief gesprek voeren over de nieuwe inhoud van universele dienstverlening van het nieuwe beursgenoteerde bedrijf Belgacom.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Ik heb de vice-eerste minister vorige week over deze aangelegenheid ondervraagd. Hij kent mijn standpunt ter zake.
Gisteren interpelleerde ik de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, de heer Van Grembergen, over de taal waarin de kiesoproepingsbrieven moeten worden verstuurd in de faciliteitengemeenten, dat wil zeggen in de gemeenten met een bijzonder taalstatuut. De heer Van Grembergen verklaarde nog altijd achter het standpunt van de omzendbrief-Peeters te staan.
In Sint-Genesius-Rode werd naar aanleiding van de gemeente- en provincieraadsverkiezingen in 2000 de kiesoproepingsbrief wel in de taal van de betrokkene opgestuurd. De Bestendige Deputatie van de provincie Vlaams-Brabant heeft daarop de kosten uit de jaarrekening gehaald. Op mijn vraag of minister Van Grembergen van plan was hetzelfde te doen voor de gemeenten die thans de richtlijnen van de omzendbrief-Peeters niet volgen, antwoordde hij "Net zoals vorig jaar verwerpt de Vlaamse regering de rekening voor het versturen van Franstalige oproepingsbrieven. Het federale niveau heeft deze kosten vorig jaar gedeeltelijk vergoed".
Indien dit juist is, betekent dit dat de financiële sanctie van de Vlaamse overheid voor het niet toepassen van de omzendbrief-Peeters door de federale overheid teniet werd gedaan. Is het juist dat de federale overheid vorig jaar de door de Vlaamse overheid verworpen kosten, al dan niet gedeeltelijk, voor haar rekening heeft genomen? Zo ja, over welke gemeenten en om welk bedrag gaat het?
De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - De Bestendige Deputatie van Vlaams-Brabant heeft de uitgaven voor het opstellen en het verzenden van de oproepingsbrieven voor de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2000 in de jaarrekening van Sint-Genesius-Rode verworpen. Die beslissing was erop gebaseerd dat die oproepingsbrieven opgesteld waren zonder rekening te houden met de instructies van de omzendbrief-Peeters. Voor de parlementsverkiezingen van mei 2003 lieten vier van de zes randgemeenten van Brussel, met name Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode en Wezembeek-Oppem, hun oproepingsbrieven opstellen door de diensten van het Rijksregister. Hierover bestond een akkoord met mijn voorganger. De kost van deze dienstverlening werd gefactureerd aan de betrokken gemeenten à rato van 0,034 euro per brief voor een totaal van 30.506 kiezers. Het is dus niet correct dat de federale overheid deze uitgaven ten laste heeft genomen.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Ik heb de minister geconfronteerd met wat de heer Van Grembergen gisteren in het Vlaams Parlement heeft gezegd, namelijk dat de Vlaamse Regering de rekening voor het versturen van Franstalige oproepingsbrieven verwerpt en dat het federale niveau deze kosten vorig jaar gedeeltelijk heeft vergoed. Dat is dus niet juist? Ik zal de heer Van Grembergen daar volgende week aan herinneren.
Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Vorige week kreeg ik een videoband in handen van de vzw `Les amis des chevaux et des bovins du marais', die zich bezighoudt met mishandelde paarden en landbouwhuisdieren. Ik heb vernomen dat het kabinet van de minister eveneens een kopie van die band heeft ontvangen. De beelden zijn schokkend: tientallen runderen, koeien en paarden die zo verzwakt zijn door ondervoeding en gebrek aan zorg dat ze niet meer op hun poten kunnen staan, een koe die is doodgegaan omdat ze niet kon kalven, ...
Ook al is de oorzaak van die extreme situaties niet altijd kwaadwilligheid - de verarming van de boeren kan bijvoorbeeld ook een oorzaak zijn -, toch moeten we dringend alles in het werk stellen om dergelijke situaties te voorkomen.
Acht de minister het niet absoluut noodzakelijk om het aantal veterinaire inspecteurs die belast zijn met de controles op de boerderijen en bij de handelaars te verhogen? Er zouden gemiddeld slechts drie of vier inspecteurs zijn voor meer dan vierduizend boerderijen. In die omstandigheden kan er geen goed werk worden geleverd.
Die inspecteurs komen dikwijls aan als het te laat is. Een groter aantal inspecteurs zou het mogelijk maken een beter toezicht te houden op kritieke gevallen, bijvoorbeeld boerderijen waar al eerder mishandeld of verwaarloosd vee werd ontdekt.
Ik maak van de gelegenheid gebruik om de nood te vertolken van een aantal opvangcentra die zich bezighouden met landbouwhuisdieren die in beslag zijn genomen door Justitie wegens mishandeling. Die centra moeten grote uitgaven doen om die dieren te kunnen onderhouden. Het blijkt dat de terugbetaling van die kosten door de diensten van Justitie zeer traag verloopt, zodat de verenigingen in zware financiële moeilijkheden komen. Zij die op een of andere manier met de diensten van Justitie werken, ondervinden wel vaker gelijkaardige problemen. Experts en artsen die voor de penitentiaire diensten werken, worden eveneens met vertraging betaald.
Kan er gedacht worden aan een maandelijkse vergoeding, afhankelijk van het aantal dieren die door de betrokken centra worden opgenomen?
De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - De controles met betrekking tot het welzijn van de landbouwhuisdieren worden uitgevoerd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. Het kan voor deze taak een beroep doen op een honderdtal statutaire veeartsen die, in het kader van hun andere functies, meestal werken vanuit de Provinciale Controle-eenheid of PCE. Er kunnen bovendien tijdelijk niet-statutaire veeartsen worden aangewezen door het FAVV om specifieke controles uit te voeren.
Daarenboven zijn zes andere veeartsen van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu uitsluitend belast met de controles met betrekking tot het dierenwelzijn.
Hun hoofdtaak bestaat uit de controle op de naleving van de wetgeving op het welzijn van gezelschapsdieren, laboratoriumdieren en exotische dieren. Die veeartsen zijn wegens hun specialisatie daarnaast bevoegd om advies te geven over het welzijn van landbouwhuisdieren.
Het aantal en de plaats van de controles door het FAVV worden jaarlijks vastgesteld door de afdeling Dierenwelzijn van de FOD. Voor 2004 worden er ongeveer 2000 controles gepland op landbouwbedrijven. Bovendien zijn er ook interventies ten gevolge van klachten. In 2003 werden ongeveer 100 klachten bij het FAVV ingediend met betrekking tot tekortkomingen ten opzichte van landbouwhuisdieren.
Ik ben op de hoogte van de problematiek van de opvangcentra voor in beslag genomen dieren. Mijn diensten onderzoeken in overleg met de verschillende betrokken autoriteiten, in het bijzonder het FAVV en de parketten, naar oplossingen voor het probleem van in beslag genomen dieren.
Als mijn diensten moeten optreden bij een inbeslagname van landbouwvee, zorgen ze ervoor dat de onmiddellijke verzorging van de dieren verzekerd is. Als er onvoldoende garanties zijn dat het welzijn van de dieren in de toekomst zal worden gerespecteerd, dragen mijn diensten de administratie van de Douane en accijnzen op om de dieren te verkopen.
Het andere deel van de vraag behoort tot de bevoegdheid van de minister van Justitie. Zij heeft me gevraagd de volgende informatie mee te delen. Als er een inbreuk wordt vastgesteld, worden de in beslag genomen dieren inderdaad toevertrouwd aan een persoon, een asiel of een opvangcentrum. Zij staan in voor verzorging en opvang van het dier.
De terugbetaling van de kosten voor die taak wordt geregeld door de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren. Daarin is bepaald dat de eigenaar van een zwervend, verloren of achtergelaten dier vergoeding verschuldigd is voor de gemaakte opname-, verzorgings- en hoedekosten, ongeacht of de eigenaar het dier al dan niet terugeist. Volgens dezelfde wet moet de gemeente die kosten terugvorderen van de eigenaar.
Mevrouw Defraigne heeft het over gerechtskosten. Het gaat om kosten die ambtshalve of op verzoek van de overheid worden gemaakt voor de opsporing en de vervolging van misdaden, wanbedrijven en overtredingen. Het betreft ook kosten die gemaakt worden door de registratiedienst bij de vordering van de kosten ten laste van personen die veroordeeld zijn.
De kosten voor de interventie van een veterinaire dienst en voor een asiel worden door de rechtbank beoordeeld en maken deel uit van de gerechtskosten; deze kosten vallen onder de bepaling van artikel 85 van het Algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken. Ze worden betaald op de griffie met geld dat de griffier ter beschikking heeft om dringende juridische kosten vooraf te betalen. De betreffende kosten worden dus als dringende kosten beschouwd.
Mevrouw Christine Defraigne (MR). - Wat het aantal inspecteurs betreft die de controle uitvoeren, moet er gekeken worden naar het doel en de resultaatsverbintenis, namelijk het vermijden van wantoestanden. Ik betwijfel sterk of een eigenaar die zijn dieren heeft mishandeld, bereid zal zijn de gerechtskosten te betalen. Het is ook mogelijk dat zulke eigenaren onvermogend zijn.
Dit theoretische antwoord biedt in geen geval een oplossing voor het probleem van de verenigingen in kwestie, die met zware financiële moeilijkheden te kampen hebben. Het ministerie van Justitie heeft dus geen afdoende antwoord gegeven op dit punt.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Op 19 februari stelde ik de minister een vraag over het gebrek aan oefenmunitie, waardoor politiemensen in de onmogelijkheid verkeerden hun schietvaardigheid te oefenen. Uitgezonderd te Leuven, bleek toen uit het antwoord, was het niet beschikken over schietstanden die ook scherpe munitie kunnen verwerken de hoofdreden.
Ondertussen is de situatie bij het Antwerpse korps blijkbaar nog dramatischer. Al sedert september 2003 wordt enkel nog met een lasersimulator geoefend, omdat de schietstand onbruikbaar is. Een en ander zou het gevolg zijn van een brand en van het niet beschikken over een bouwvergunning om de schade te herstellen. In een stad waar het aantal gewapende overvallen toeneemt is het meer dan noodzakelijk dat politiemensen in gevaarsituaties beheerst maar effectief met hun wapens kunnen omgaan. Zonder oefening met de wapens in kwestie is dit onmogelijk.
Kan de minister mij mededelen hoeveel schietoefeningen een politieman of -vrouw geacht wordt jaarlijks te houden? Hoeveel schietoefeningen houden de Antwerpse politiemensen jaarlijks effectief? Wat is de evolutie in het dossier van de gebrekkige Antwerpse schietstand? In welke schietstanden is het mogelijk met scherpe munitie te oefenen? Binnen welke termijn zullen alle schietstanden opnieuw operationeel zijn?
De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - De jaarlijkse schietoefeningen worden geregeld in een ministeriële omzendbrief. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van die richtlijnen ligt bij de burgemeesters en de korpschefs.
Wat de eerste vraag betreft, is er binnen de voortgezette opleiding in voorzien dat elke politieambtenaar met zijn vuistvuurwapen jaarlijks aan minstens zes schietoefeningen moet deelnemen. Voor de andere wapens, zoals het machinepistool, is dit drie tot vier sessies per jaar.
Ik ben niet op de hoogte van de concrete toestand in het dossier van de Antwerpse schietstand. Ik ben vanzelfsprekend bereid om dat te laten nagaan en u daar op een ander tijdstip over te informeren. Ik kan de heer Verreycken wel melden dat als schietstanden onbruikbaar zijn er natuurlijk alternatieven voorhanden zijn. Zo worden de schietstanden van de federale politie tegen betaling van de werkingskosten ter beschikking gesteld van de zones. Wat Antwerpen betreft is er één beschikbaar te Wilrijk, waar met scherp kan worden geoefend. Verder kunnen lokale politiezones eveneens een beroep doen op schietstanden van de krijgsmacht, van andere politiezones of zelfs in privé-schietstanden gaan oefenen.
De voorzitter. - De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - In een nog ongepubliceerd antwoord op een schriftelijke parlementaire vraag van volksvertegenwoordiger Daan Schalck van 7 oktober 2003, kwalificeert de minister - volgens een persbericht uitgegeven door de vraagsteller - het `versieren' van flitspalen juridisch als `vernieling'. De rechtbank van Leuven heeft op 9 maart 2004 nochtans twee personen vrijgesproken die een flitspaal hadden versierd. Het versieren van flitspalen is vanuit het oogpunt van de uitvoerders een ludiek protest tegen een bestuursdaad waarmee zij het niet eens zijn.
Het EVRM bepaalt dat eenieder recht heeft zijn vrijheid van gedachte tot uitdrukking te brengen in praktische toepassing ervan. Artikel 10 stelt dat eenieder recht heeft op vrijheid van meningsuiting. Net zoals het stakingsrecht of het betogingsrecht kan de uitoefening ervan worden onderworpen aan beperkingen voor zover die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn, tenzij tijdens o.m. een algemene noodtoestand die het bestaan van het land bedreigt.
Ik kan moeilijk begrijpen dat de minister antwoordt dat versiering vernietiging is. Ik vermoed dat de socialistische partij meer dan eens opgeroepen heeft tot betogen, tot het ophangen van spandoeken of tot het bevestigen van ballons aan verkeerslichten, bijvoorbeeld. Bij mijn weten werden die verkeerslichten daarbij niet vernietigd. Evenmin wordt het ophangen van spandoeken aan bruggen gelijkgesteld met het opblazen van bruggen. Gelukkig zijn er nog rechters zoals de rechter in Leuven die het verschil zien tussen het binden van een strik rond een flitspaal en het omvertrekken van die flitspaal.
Klopt de inhoud van het persbericht van de indiener van de parlementaire vraag? Zo ja, heeft de rechter de wet dan verkeerd toegepast of geïnterpreteerd? Er is namelijk een verschil tussen wat de minister van Justitie zegt en de uitspraken van haar rechters. Maken de personen die flitspalen versieren, zonder ze te beschadigen, volgens de vice-eerste minister rechtmatig gebruik van hun gewaarborgd recht van vrije meningsuiting? Zo niet: om welke juridische of feitelijke redenen?. Zo ja, waarom moeten `versierders' dan worden vervolgd en bestraft? Is er volgens haar sprake van een algemene noodtoestand die het bestaan van het land bedreigt? Wat is volgens de vice-eerste minister de juridische kwalificatie van het versieren van flitspalen met spandoeken tijdens syndicale acties georganiseerd door erkende vakbonden?
De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Uit de gegevens waarover collega Onkelinx beschikt, blijkt dat het openbaar ministerie te Leuven destijds twee personen heeft gedagvaard op grond van artikel 521, tweede lid SWB, wegens het onbruikbaar maken van een flitspaal, die in juridische termen als een kunstwerk werd beschouwd. (Men glimlacht)
In ondergeschikte orde stelde het parket dat minstens artikel 526, tweede lid, werd overtreden waarbij de vernieling, verminking, beschadiging of neerhaling van voorwerpen van algemeen nut wordt bestraft. Twee jongeren hadden aluminiumfolie gewikkeld rond de paal en hadden het bovenste gedeelte ervan waarin zich de camera en de lens bevinden, grotendeels met papier bedekt.
In haar vonnis heeft de rechtbank bevestigd dat artikel 521, tweede lid, voor dit soort van feiten van toepassing was. Artikel 526, tweede lid, werd niet weerhouden omdat nergens intrinsieke of uitwendige schade werd vastgesteld. De rechtbank heeft de twee verdachten vrijgesproken omdat het openbaar ministerie onvoldoende heeft kunnen bewijzen dat de flitspaal, zelfs voor korte tijd, onbruikbaar is geweest. Volgens de rechtbank kon niet of onvoldoende worden aangetoond dat het apparaat door de handelingen van de verdachten gedurende zelfs maar korte tijd, niet kon werken.
Dit antwoord is geenszins in tegenstrijd met het schriftelijke antwoord dat werd gegeven op de vraag van de heer Schalck. Hierin was sprake van een versiering die schade veroorzaakt. Alles hangt ervan af op welke manier dat zogenaamde versieren concreet gebeurde. Als geen schade wordt aangericht of als het toestel niet onbruikbaar wordt gemaakt, zijn hoger genoemde strafbepalingen niet van toepassing. De rechter moet het bewijs dat door het parket wordt aangereikt, evalueren.
Dit neemt niet weg dat in bepaalde gevallen andere wetsbepalingen aan de orde kunnen zijn en dat versieringen strijdig kunnen zijn met de strafwet. Daarbij wordt verwezen naar artikel 80 van het KB van 1 december 1975 waarbij het verboden is op de openbare weg inrichtingen aan te brengen die bestuurders in dwaling brengen of, ook maar gedeeltelijk, de doelmatigheid van de reglementaire verkeersborden verminderen. Het lijkt daarenboven niet uitgesloten dat versieringen strijdig kunnen zijn met de milieuwetgeving of met sommige verordeningen van gewestelijke provinciale of gemeentelijke overheden inzake het bermbeheer.
De versiering van een flitspaal kan niet beschouwd worden als een uiting van de vrije mening. Onder voorwendsel van een gewaarborgd recht kan geen misdrijf worden gepleegd. Het EVRM staat overigens toe het recht op de vrije mening te beperken of te reglementeren. De versieringen die worden aangebracht tijdens een syndicale actie, moeten in die zin worden beschouwd.
Vanzelfsprekend moet het openbaar ministerie in elk van die gevallen beoordelen of het opportuun is op te treden. Niet elke overtreding kan of moet worden vervolgd. Er bestaat terzake een beleidsmarge waarbinnen het mogelijk is een onderscheid te maken tussen eenmalige ludieke acties, zoals bij een betoging, en systematische acties die de verkeersveiligheid in het gedrang kunnen brengen.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Minister Demotte heeft nog toekomst als minister van Justitie.
Artikel 9 van het EVRM bepaalt dat de vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten gewaarborgd zijn behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruik maken van die vrijheden worden gepleegd. Aangezien de minister zegt dat er geen misdrijf is gepleegd stel ik met vreugde vast dat ik volgende week niet naar de gevangenis moet wegens oproeping tot burgerlijke ongehoorzaamheid.
De heer Staf Nimmegeers (SP.A-SPIRIT). - Al meerdere jaren worden uitgeprocedeerde asielzoekers het land uitgezet met chartervliegtuigen van het leger. Deze week is in dit beleid een nieuwe belangrijke stap gezet, namelijk uitwijzigingen in Beneluxverband. Blijkbaar is het de bedoeling om deze aanpak verder uit breiden naar andere Europese landen.
Welke afspraken met andere Europese landen zijn momenteel in voorbereiding? Welke maatregelen en procedures zijn vastgelegd om deze uitzettingen op een humane manier te doen verlopen? Wie controleert dat? Op welke manier en aan wie wordt daarover verslag uitgebracht? Wat zijn de vaststellingen en evaluaties tot nog toe van het verloop van de uitwijzingen via legervliegtuigen? Welke gegevens over de uitgewezen personen worden overgemaakt aan de overheden van hun land van herkomst?
Wat gebeurt er concreet wanneer deze mensen voet aan de grond zetten in hun land van herkomst? Hoe worden zij begeleid bij douane en politie? Wat gebeurt er nadien? Heeft de Belgische regering zicht op hun behandeling door de plaatselijke overheden, of zij al dan niet worden lastig gevallen of vervolgd worden, of eventueel in de gevangenis belanden? Welke afspraken en controlemaatregelen heeft de Belgische regering daaromtrent vastgelegd?
De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - Het ligt in mijn bedoeling om nog gemeenschappelijke vluchten te organiseren in Benelux-verband. Verder streef ik ernaar om ook samenwerkingsprogramma's op touw te zetten met een aantal andere landen. In de nabije toekomst wens ik ook samen met Frankrijk een gemeenschappelijke vlucht te organiseren. Ik heb in dit verband reeds contacten gehad met mijn Franse ambtsgenoot.
Er wordt uiteraard naar gestreefd om de repatriëringen via de beveiligde vluchten zo humaan mogelijk te laten verlopen. Er wordt gewerkt volgens de regels die werden vooropgesteld door de eerste commissie-Vermeersch. Deze regels zullen zeker nog worden verfijnd. Ik kan het geachte lid verder geruststellen: voor de vlucht werd mij een volledig draaiboek voorgelegd, professor Vermeersch heeft de vlucht begeleid en hij heeft mij een verslag bezorgd. Op de vlucht waren ook een arts, een psycholoog, vier maatschappelijk werkers, een immigratieambtenaar en twee leden van de algemene inspectie aanwezig die, ieder voor hun domein, een controletaak uitoefenden.
De evaluaties van de reeds uitgevoerde beveiligde vluchten zijn zonder meer positief. Ik streef ernaar om ook in de toekomst de vluchten in optimale omstandigheden te laten verlopen.
Aan de autoriteiten van het land van herkomst worden alleen de identiteitsgegevens meegedeeld. Nooit wordt op enige wijze aangegeven of de gerepatrieerde persoon al dan niet een asielaanvraag in het Rijk heeft ingediend.
Wanneer de gerepatrieerde personen arriveren in hun land van herkomst worden zij overgedragen aan de plaatselijke met de grenscontrole belaste autoriteiten. Er is steeds een vertegenwoordiger van de FOD Buitenlandse Zaken aanwezig om alles vlot te laten verlopen. Na het vervullen van de grensformaliteiten kunnen de gerepatrieerde vreemdelingen in beginsel huiswaarts keren. Er werd mij tot op heden niet gemeld door de Belgische diplomatieke vertegenwoordigers ter plaatse dat personen na hun terugkeer werden lastig gevallen of vervolgd.
De heer Staf Nimmegeers (SP.A-SPIRIT). - Het antwoord van de vice-eerste minister is bevredigender en verhelderender dan het interview van professor Vermeersch op televisie, dat heel wat vragen open liet. Als democraat blijf ik er evenwel bij dat we het recht hebben toe te kijken op wat de politie doet. Het mag niet verboden zijn te controleren hoe de politie bijvoorbeeld tegen betogers op straat optreedt of hoe een lastige chauffeur wordt aangepakt.
De heer Francis Poty (PS). - Ethische beleggingen zouden in België goed zijn voor 1,6 miljard euro. Ze kennen een trage groei en het gaat nog om marginale producten, ook al zijn ze al meer dan tien jaar op de markt. Toch situeert België zich op dat vlak boven het Europese gemiddelde.
De producten in kwestie onderscheiden zich op het eerste gezicht niet van de andere. Het kan gaan om een spaarrekening of een BEVEK. Het grote verschil is uiteraard dat het geïnvesteerde kapitaal niet in onverschillig welke onderneming kan worden geïnjecteerd. De bank zal dat geld bijgevolg niet opnieuw investeren in bedrijven die zich schuldig maken aan milieuverontreiniging of fiscale fraude. Er zullen ook geen obligaties mee gekocht worden van landen waar de mensenrechten niet worden gewaarborgd of met voeten worden getreden. Sommige banken zijn nog veeleisender en willen er zeker van zijn dat de bedrijven een positief beleid voeren met betrekking tot het milieu of de bevordering van werkgelegenheid. Daarnaast zijn er nog producten waarbij de spaarder of investeerder een deel van de intresten kan afstaan aan sociaal-economische projecten.
Toch bestaat er nog verwarring en vraagt men zich af of de voorgestelde beleggingsformules wel degelijk `ethischer' zijn dan andere, dan wel of het hier veeleer gaat om een marketingkwalificatie. Men verwacht dat die markt in de komende jaren sterk aan belang zal toenemen, maar dat mag niet gepaard gaan met een vermindering van de kwaliteit van deze fondsen.
Houdt uw departement een oogje in het zeil? Hebt u bijkomende informatie over de criteria die voor `ethische' beleggingen gelden?
De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Er is ontegenzeglijk een evolutie op het gebied van de `ethische' beleggingen. Het departement Financiën en de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen volgen die evolutie op de voet. De kwalificaties en criteria worden thans hoofdzakelijk bepaald door de beleggingsinstellingen. De Belgische Vereniging van de Instellingen voor Collectieve Belegging heeft aanbevelingen geformuleerd over de criteria die de beheerders van BEVEKs hanteren. Die aanbevelingen zijn gebaseerd op drie principes.
Volgens het eerste principe kunnen de instellingen voor collectieve belegging een `ethische' kwalificatie krijgen wanneer ze structureel en openbaar een doelstelling nastreven die een collectief karakter heeft en beantwoordt aan bepaalde sociale, ecologische of ethische criteria. Dat is het geval wanneer de ingezamelde kapitalen geïnvesteerd worden met inachtneming van vooraf bepaalde normen die zowel diskwalificerend als positief kunnen zijn. De instellingen voor ethische belegging kunnen in drie groepen worden onderverdeeld. De eerste groep hanteert uitsluitend diskwalificerende criteria, wat betekent dat de beheerder van de instelling bij de samenstelling van de portefeuille de bedrijven uitsluit op basis van hun activiteiten, diensten of producten zoals bijvoorbeeld de militaire sector, de productie van alcohol of kernenergie. Een tweede groep wordt bepaald op basis van aspecten van het `ethisch ondernemen'. Dat betekent dat de beheerder een selectie maakt van de ondernemingen die op een bepaald domein een vooraanstaande rol vervullen en bijvoorbeeld een opmerkelijk sociaal beleid voeren of zware inspanningen doen voor een ecologisch verantwoorde productie. Sommige bedrijven krijgen een label. Bij de derde groep zal de portefeuille uitsluitend samengesteld zijn uit bedrijven die positief op de voorgrond treden, zowel met het beheersplan voor het personeel, de relatie met de sociale omgeving, de inspanningen op ecologisch gebied als met de ethische aspecten van hun economische beleid.
Het tweede principe bestaat erin dat de kenmerken van de instellingen voor collectieve belegging openbaar worden gemaakt. Dat houdt in dat de instelling een verslag en verantwoordingen publiceert en dat een onafhankelijke derde toezicht uitoefent op het naleven van de criteria. Dat kan gebeuren door Ethibel, een bedrijfsrevisor of een ander certificatieorgaan.
Het derde principe eist dat de instelling aan de Belgische Vereniging van de Instellingen voor Collectieve belegging bevestigt dat het aan de normen beantwoordt en bijgevolg als ethische ICB kan worden gekwalificeerd. Alleen de instelling is verantwoordelijk voor die keuze.
De organisatie van die materie hangt dus af van de sector zelf. Het zijn de verantwoordelijken van de Belgische Vereniging van de Instellingen voor Collectieve Belegging die optreden.
De regering is bereid om na te denken over bepaalde stimuli, meer bepaald fiscale aanmoedigingen, om een deel van de spaargelden te dirigeren naar ethische beleggingen. Mochten we dat doen, dan moeten we vooraf een antwoord vinden op de vraag of we bepaalde vormen van roerende beleggingen moeten begunstigen dan wel het grootste deel van de middelen moeten besteden aan de vermindering van de fiscale lasten op arbeid. We hebben daarover al gedebatteerd en hebben, bijvoorbeeld, beslist om de sociale economie fiscale voordelen toe te kennen aan de daarin geïnvesteerde kapitalen.
Hoe kan de overheid de zekerheid geven dat de betrokken beleggingen de gevraagde kenmerken hebben? Alleen de sector kent labels toe, hoewel de overheid de evolutie volgt. De overheid vraagt de instelling die de markten moet reguleren ook geregeld om na te gaan of de door de sector ingevoerde maatregelen wel degelijk worden nageleefd. Om die beleggingen te kunnen aanmoedigen, moeten we echter een actievere rol spelen in de certificering.
Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Ik verneem dat de minister van plan is verschillende belastingkantoren te sluiten. In Limburg zou het om 21 kantoren gaan, dat wil zeggen meer dan de helft. Deze operatie zou kaderen in centralisatieplannen van de Federale Overheidsdienst Financiën.
Hoewel ik begrijp dat een bepaalde schaalvergroting de kostprijs voor de administratie kan drukken, kan men toch vragen hebben bij de gevolgen die de centralisatieoperatie zal hebben, niet alleen voor het betrokken personeel van de overheidsdienst, maar ook voor de dienstverlening aan de bevolking. Ik denk dat we moeten vermijden dat de overheid dezelfde weg opgaat als de banken, die voor de mensen steeds minder bereikbaar zijn.
De centralisatie gaat ook in tegen de oproep van het Subregionaal Tewerkstellingscomité in Limburg. De overheden en sociale partners die daarin vertegenwoordigd zijn, zijn net van mening dat een decentralisatie van de overheidsdiensten kan bijdragen tot tewerkstelling en dienstverlening in de streek - een streek die door werkloosheid heel erg getroffen is - en gunstige effecten kan hebben op de mobiliteit. Ook op dit laatste punt doet Limburg het niet zo goed.
Van hoeveel belastingkantoren is de sluiting gepland? Wanneer wordt een definitieve beslissing verwacht?
Wordt het Subregionaal Tewerkstellingscomité betrokken bij de operatie?
Wat zijn de gevolgen voor het personeel van de FOD Financiën? Met andere woorden, blijven de huidige aantallen personeelsleden gehandhaafd of komt er een afvloeiing?
Hoeveel mensen worden elders tewerkgesteld? Wil dat `elders' dan zeggen in de regio?
Wil de minister zich engageren om per stad minstens één fiscaal kantoor open te houden waar de burger voor zijn fiscale zaken terecht kan?
Hoe verzoent de minister zijn plannen met de idee dat decentralisatie van overheidsdiensten de regionale verschillen inzake werkloosheid mede kan wegwerken en positieve effecten heeft op de mobiliteit?
-De heer Didier Reynders, minister van Financiën. - Mevrouw De Roeck stelt precies dezelfde vraag als de heer Vandenhove op 4 maart. Ik verwijs dus naar mijn antwoord en heb ook dezelfde documenten bij me als ik voor de heer Vandenhove meebracht. Ik zal hier dan ook slechts enkele punten herhalen.
Er is in deze kwestie geen plan van de minister. Het directiecomité Financiën heeft een voorstel uitgewerkt op basis van een concrete analyse die werd uitgevoerd met het oog op een herstructurering van het departement.
Financiën heeft nu over het hele land 640 gebouwen. In de loop van de komende tien jaar, dus tot en met 2012, moeten we evolueren naar een totaal van ongeveer 235 gebouwen. Ik geef enkele voorbeelden. In Leuven hebben we in plaats van twintig gebouwen er nog maar één, de oude Philips-toren. Voor de belastingplichtige is het gemakkelijker om naar één en hetzelfde gebouw te gaan voor BTW, directe belastingen, registratie van domeinen enzovoort, dan naar verschillende punten in dezelfde stad. In Tongeren hadden we zes verschillende gebouwen. Nu hebben we er nog één: een nieuw, modern gebouw. Dat is toch beter, niet alleen voor de belastingplichtigen, maar ook voor de ambtenaren.
Dit is dus geen sluitingsoperatie. Het gaat om een betere aanpak van de dienstverlening aan de bevolking. Daarom verminderen we niet alleen het aantal gebouwen, maar openen we ook 174 contactcentra waar alle burgers de fiscale administratie kunnen bereiken om een concreet antwoord op hun vragen te krijgen.
Ten slotte is het ook mogelijk een partnership aan te gaan met gemeenten, OCMW's en andere administraties op federaal, gewestelijk, provinciaal of gemeentelijk vlak om een correcte dienstverlening voor de burger te organiseren.
In de provincie Limburg worden in vijf gemeenten kantoren gesloten, namelijk Leopoldsburg, Lommel, Maaseik, Neerpelt en Voeren. Er worden daarentegen tien nieuwe contactcentra geopend, namelijk in Beringen, Borgloon, Bree, Genk, Hasselt, Houthalen-Helchteren, Lanaken, Overpelt, Sint-Truiden en Tongeren. Het is de start van een lang proces, in overleg met de vakbonden, de gemeenten en alle andere partners. Het doel is een modernisering van het departement. Het betreft de loopbanen van het personeel, informatica en de gebouwen. In Brussel is het bijvoorbeeld onmogelijk om verder te werken in de Financiëntoren, niet alleen voor de ambtenaren, maar ook voor de belastingplichtigen. Vanaf 1 januari 2005 verhuist de dienst naar het nieuwe North Galaxy-gebouw. Dat gebeurt ook in andere plaatsen. Ik heb overigens alle elementen gegeven in de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden van de Kamer. Deze zijn trouwens beschikbaar voor de leden van de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden van de Senaat. Het gaat niet om een sluiting van kantoren, maar een modernisering van het departement. Dit gaat gepaard met het openen van nieuwe contactcentra voor de belastingplichtigen.
Mevrouw Jacinta De Roeck (SP.A-SPIRIT). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. In Borgloon worden twee van de drie kantoren gesloten. Het kantoor dichtst bij de bushalte blijft open. In Leopoldsburg, Lommel, Neerpelt en Voeren zouden alle kantoren gesloten worden. Hier is er dus wel een mobiliteitsprobleem voor de belastingplichtigen.
Ik hoop dat de minister blijft overleggen met het Limburgs Subregionaal Tewerkstellingscomité en dat hij vooral rekening houdt met de specifieke situatie in Limburg. De werkloosheid is er erg hoog en de vergrijzing neemt toe. We hebben nood aan goed ingerichte en vlot bereikbare kantoren. Het gaat om een plattelandsprovincie. Het kan een probleem zijn voor de belastingplichtigen als er geen kantoren meer zijn in Lommel, Leopoldsburg, Neerpelt en Voeren. Het is ook niet zo vanzelfsprekend om zich in Limburg met het openbaar vervoer te verplaatsen. Limburg is Leuven niet; Limburg is Brussel niet. Ik hoop dat de twee ministers uit de streek mij steunen. Ik ben het er wel mee eens dat er beter één goed ingericht kantoor is dan drie. De kantoren moeten echter wel bereikbaar zijn met het openbaar vervoer.
De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - De voorbije jaren is er heel wat commotie geweest rond de hormonale substitutie tijdens de menopauze. Die wordt nu, omwille van de cardiovasculaire bijwerkingen en de risico's op borstkanker, alleen nog, en bij voorkeur kortstondig, toegepast bij vrouwen in de menopauze die ernstige klachten hebben.
Sinds een jaar zijn heel veel vrouwen plots zogenaamde natuurlijke fyto-oestrogenen beginnen te nemen, die dan ook massaal worden verkocht. Ik heb daarnet nog vernomen dat alleen al voor het product menohop de omzet nagenoeg 10 miljoen euro bedraagt. Dat is fenomenaal. Dertig- tot veertigduizend vrouwen zouden deze zogenaamde natuurlijke oestrogenen nemen.
Ook worden extracten uit soja, rode klaver en andere planten gebruikt.
Er bestaat heel wat wetenschappelijke litteratuur over deze problematiek. Die erkent weliswaar dat deze oestrogenen effect hebben, maar ze biedt geen klinische studie die deze effecten heeft bestudeerd. Er bestaat dus geen zekerheid over de nuttige werking noch over de bijwerkingen.
Ik vraag dan ook dat de minister deze producten van de markt haalt zolang over hun effecten en bijwerkingen geen zekerheid bestaat. Het is zijn taak te waken over de volksgezondheid.
Daarenboven is er ook een zeer praktische reden om deze producten uit de markt te halen. Er bestaat een koninklijk besluit van 15 mei 2003 over de nutriënten en een koninklijk besluit van dezelfde datum over het in de handel brengen van voedingsmiddelen die uit planten worden bereid. Deze zeggen heel duidelijk dat het verboden is aan het product eigenschappen ter voorkoming, ter behandeling of ter genezing van ziekten toe te schrijven of daar zelfs maar op te alluderen. Wat de firma's over deze producten beweren is flagrant in tegenstrijd met de bepalingen van deze koninklijke besluiten.
Daarenboven is er nog het koninklijk besluit van 17 april 1980 dat zeer uitdrukkelijk bepaalt dat het verboden is aan voedingsstoffen eigenschappen toe te schrijven die onvoldoende bewezen zijn.
Meer in het algemeen wijs ik erop dat er meer en meer firma's zijn die ertegen opzien om ingewikkelde en dure studies over bepaalde moleculen te maken en deze dan maar als voedingsadditieven op de markt brengen. Dat is volgens mij een zeer gevaarlijke evolutie.
De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Voedingssupplementen op basis van planten moeten voldoen aan het koninklijk besluit van 29 augustus 1997. Dat besluit geeft de overheid de mogelijkheid gevaarlijke producten op basis van planten te verbieden, in beslag te nemen of te vernietigen. Via een notificatieprocedure dient voor elk voedingssupplement een dossier te worden ingediend. Dat bevat onder andere de ingrediëntenlijst, de analyse van de voedingseigenschappen, de etikettering van het product, de gegevens inzake de toxiciteit en inzake de stabiliteit van de actieve stoffen.
Na grondige controle van al deze gegevens kan een notificatienummer worden toegekend en mag het product in de handel worden gebracht. Producten waarover in de etikettering genezende eigenschappen of toespelingen hierop voorkomen, vallen onder de definitie van geneesmiddelen en krijgen geen notificatienummer.
Hop, soja, rode klaver, monnikspeper en yam zijn opgenomen in de lijst van toegelaten planten voor het gebruik in voedingsmiddelen.
Om te voorkomen dat van bepaalde stoffen te hoge concentraties voorkomen, werd in voormeld koninklijk besluit bepaald dat na advies van de plantencommissie maximale gehaltes voor actieve stoffen kunnen worden vastgelegd. Dat is recent gebeurd voor hop en soja. Het desbetreffende ontwerp van koninklijk besluit werd aan de Europese Commissie genotificeerd. Ten gevolge van enkele opmerkingen van Spanje zal er pas in mei definitief een antwoord worden gegeven.
Mijn diensten houden bij de behandeling van nieuwe dossiers reeds rekening met deze normen. Ook de sector is al op de hoogte.
Indien het product in de reclame wordt voorgesteld als te gebruiken ter genezing en voorkoming van ziektes, dient het als een geneesmiddel te worden beschouwd. De geneesmiddeleninspectie is dan ook een onderzoek gestart naar bepaalde hoppreparaten die mogelijk als geneesmiddel worden voorgesteld.
Er wordt momenteel gewerkt aan een lijst van aanvaardbare beweringen voor voedingssupplementen. Beweringen van het type `voor behandeling van menopauzeklachten' zijn voor de voedingssupplementen niet aanvaardbaar en komen dan ook niet op die lijst voor.
De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - De minister heeft correct verwezen naar bepaalde koninklijke besluiten.
Ik heb geen bijsluiters gelezen, maar heb wel de website van één van de vermelde producten geconsulteerd. Daarin staan allemaal vermeldingen die verboden zijn. Aan het product worden eigenschappen toegedicht die menopauzeklachten kunnen behandelen. Er worden dus toespelingen gemaakt op geneeskrachtige eigenschappen. Ik neem aan dat er sprake is van een overtreding. Tienduizenden vrouwen gebruiken die producten. Natuurlijke producten zitten in de lift. Ik vraag daarom dat de minister toekijkt op de evolutie van deze zaak.
Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Ik verheug me over de plechtige opening van het Instituut voor de gelijkheid van mannen en vrouwen. Toch wil ik de minister ondervragen over deze opening die met veel vertoon plaatshad op 5 maart in het Brusselse Paleis van Justitie.
Er werden honderden mensen uitgenodigd voor een cocktail en een dansavond.
Men maakt niet alle dagen mee dat een gerechtsgebouw wordt omgevormd tot een dancing. Dat heeft me verbaasd.
Wie gaf de toestemming om deze receptie in het Paleis van Justitie te houden? Waarom werd juist die plaats op dit moment gekozen? Het was immers de eerste week van het proces-Dutroux te Aarlen. Op de trappen van het Paleis zijn nog steeds de foto's van de kleine meisjes te zien. Sommigen waren echt geschokt dat de opening op die dag en die plaats werd georganiseerd.
Wie besliste tot de organisatie van dat feest? Hoeveel kostte het en wie heeft het betaald?
Mevrouw Marie Arena, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen. - Ik kan mevrouw Nyssens onmiddellijk geruststellen dat het Paleis van Justitie niet tot een dancing werd omgevormd.
Op 5 maart werd inderdaad het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen ingehuldigd. Om deze gebeurtenis te vieren, die viel op de vooravond van de internationale vrouwendag van 8 maart, meenden we de talrijke organisaties die met dat Instituut samenwerken, te moeten uitnodigen. Het gaat om vrouwenorganisaties die in het veld actief zijn om de gelijkheid van mannen en vrouwen te garanderen, een gelijkheid die in onze Grondwet en in verschillende wetten is opgenomen, maar helaas nog geen realiteit is.
Om over de rechten van de Belgische vrouw te spreken in het kader van de internationale vrouwendag leek het Paleis van Justitie ons een belangrijk symbool.
Wat is er gebeurd? Om 18.30 uur legde het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen zijn opdracht uit, met inbegrip van een nieuwe opdracht, namelijk de bevoegdheid in rechte op te treden tegen elke vorm van discriminatie. Ook het Leitmotiv van het recht was dus belangrijk.
We hadden ook de eer en het genoegen zes getuigenissen te horen van vrouwen die sedert 1948 hebben gevochten voor het stemrecht, van vrouwen die deel uitmaakten van het verzet, van vrouwen die de syndicale en ethische strijd hebben gevoerd, van vrouwen die strijd leverden binnen de academische wereld omdat ze de eerste vrouwelijke rector van een universiteit verdedigden. Zoals men weet is de plaats van vrouwen in de universiteiten zo goed als niet bestaand.
Er waren meer dan 350 mensen aanwezig die zich hebben ingezet en geëngageerd voor de rechten en de gelijkheid van vrouwen. Ik dank hen voor hun aanwezigheid.
De bijeenkomst had plaats van 18.30 uur tot 22.30 uur, een wel vreemde tijd voor een dancing. Het grote moment situeerde zich rond 18.30 uur, toen de getuigenissen werden afgelegd.
Ik protesteer tegen uw voorstelling van zaken, mevrouw Nyssens, wanneer u dit een opportunistisch initiatief noemt. U sprak over het gebruik van een `voor de zaak-Dutroux voorbehouden ruimte'. Het zou van een bekrompen zienswijze getuigen te zeggen dat het Paleis van Justitie daartoe zou worden beperkt.
Wij volgen aandachtig al wat er momenteel gebeurt, maar onze strijd voor rechtvaardigheid en gelijkheid moet worden voortgezet. Daarom ook werd deze bijeenkomst in het Paleis van Justitie georganiseerd. Degenen die daardoor geschokt zijn, moeten weten dat die keuze niet met die bedoeling werd gemaakt. De plaats leek me, omdat het ging over de rechten van de vrouw, symbolisch.
Om de toestemming te krijgen heb ik op 5 februari een brief gestuurd aan de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, de heer Marc Lahousse. Op 13 februari kreeg ik daarop een positief antwoord.
De bijeenkomst kostte 48.700 euro ten laste van de begroting van het Instituut voor de gelijkheid van mannen en vrouwen. De kosten voor de uitnodigingen waren ten laste van mijn begroting voor een bedrag van 3.000 euro.
Mevrouw Clotilde Nyssens (CDH). - Ik betwist de actie van het Instituut en zijn strijd niet.
Ik wilde slechts de aandacht vestigen op het lawaai dat deze bijeenkomst veroorzaakte. Overigens werd het Paleis van Justitie op een ongebruikelijke manier aangewend. Er werd mij verteld dat velen daar aanstoot aan hebben genomen. Dat wilde ik overbrengen.
De voorzitter. - De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt namens de heer Guy Verhofstadt, eerste minister.
De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - De voorbije jaren werd in allerlei krantenberichten geregeld de thesis naar voren gebracht dat de huidige president van Rwanda, die vandaag op bezoek is in ons land, de hand zou hebben gehad in de moord op zijn voorganger, president Habyarimana, en onder meer ook op de president van Burundi op 6 april 1994. Steeds konden deze berichten echter worden afgedaan als geruchten en gissingen zonder voldoende bewijskracht.
Het onderzoek dat de Franse justitie op 30 januari heeft afgerond en dat Le Monde heeft kunnen inkijken, lijkt echter veel substantiëlere bewijzen te bevatten dan alle voorgaande onderzoeken. Het parcours van de moordwapens kon nu blijkbaar exact in kaart worden gebracht. De namen van de uitvoerders worden vermeld en er is zelfs met naam en toenaam sprake van een getuige die verklaart dat de heer Kagame persoonlijk het telefonische bevel tot de aanslag zou hebben gegeven. De VRT heeft die getuigenis gisteravond overigens uitgezonden.
Het lijkt erop dat nu eindelijk werk is gemaakt van een ernstig onderzoek - het heeft dan ook 6 jaar geduurd - naar de verantwoordelijken voor die aanslag, zoals gevraagd werd in het verslag van de onderzoekscommissie naar de gebeurtenissen in Rwanda. Ik had deze vraag dan ook graag aan premier Verhofstadt zelf gesteld. Hij was destijds immers rapporteur van de Rwanda-commissie.
De commissie heeft er in haar aanbeveling 52 op aangedrongen dat de Verenigde Naties een dergelijk onderzoek zouden voeren. Ik citeer uit het verslag: "De commissie wijst op de wenselijkheid dat werk zou worden gemaakt van zo'n onderzoek omdat het de enige mogelijkheid is om één of meerdere van de gangbare hypotheses te bevestigen of te ontkrachten. Wanneer we immers kennis zouden hebben over de gegevens omtrent de moord op de president, zou er ook een duidelijker beeld en een duidelijker interpretatie kunnen worden gegeven van de gebeurtenissen die erna hebben plaatsgevonden, zowel m.b.t. de moord op de blauwhelmen als op de genocide. De aanslag op het presidentiële vliegtuig is immers een aanzet geweest, tot die latere gebeurtenissen." Tot dusver het verslag van de onderzoekscommissie.
Na tien jaar heeft de VN nog steeds geen onderzoek gedaan. De Franse justitie vult nu deze leemte. Een internationaal VN-onderzoek blijft echt verkieslijk.
Uiteraard blijft het hier slechts gaan om een krantenbericht en is iedereen onschuldig tot het tegendeel bewezen is, maar toch werpt dit onderzoek natuurlijk een bijzonder licht op het bezoek van de heer Kagame vandaag aan ons land. Ik neem aan dat u het met mij eens bent dat het niet past dat België de eer van een officieel bezoek verleent aan een staatshoofd dat verantwoordelijk is voor de moord op zijn voorganger. Men kan dit toch minstens een daad van terrorisme noemen.
Het uitgebreide bericht over dit onderzoek werd pas in Le Monde van 9 maart gepubliceerd, maar in andere kranten waren de voorbije weken al berichten verschenen dat een dergelijk rapport met deze conclusies in de maak was.
Gelet op die berichten had de regering toch enige behoedzaamheid aan de dag moeten leggen met dit staatsbezoek.
Heeft de minister bij zijn Franse collega geïnformeerd naar dit rapport? Zo niet, zal hij dit alsnog doen vóór 6 april 2004, datum waarop een Belgische delegatie naar Rwanda zal afreizen? Zal het bezoek van de Belgische delegatie zich beperken tot een eerbetoon aan onze tien gesneuvelde para's en aan de slachtoffers van de genocide, of zullen er ook contacten met het regime op de agenda staan?
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Er is tijdens de ontmoeting met de eerste minister vanmorgen natuurlijk over deze kwestie gesproken. Zowel de eerste minister als president Kagame hebben er tijdens de persconferentie naar verwezen.
Het bezoek van president Kagame volgt op de bezoeken van de Burundese president Ndayizeye in januari 2004 en van de Kongolese president Kabila in februari 2004 en kadert volledig in de vaste wil van België om de vredesdynamiek die vandaag in Centraal-Afrika heerst aan te grijpen om de DRC, Rwanda en Burundi te begeleiden en aan te sporen in hun streven naar verzoening, stabiliteit en heropbouw. Die aanpak is gericht op de toekomst en beoogt de toenadering tussen de actoren voor het welzijn van hun respectieve landen en de regio in zijn geheel. We zijn ons welbewust van de talrijke problemen die ons streven naar vrede en duurzame ontwikkeling in Centraal-Afrika nog altijd in de weg staan, maar het zou onaanvaardbaar zijn deze gelegenheid in het zog van de huidige vredesakkoorden en overgangsprocessen te laten voorbijgaan. In dat perspectief dient België alle actoren uit de regio, en dus zeker ook president Kagame, te ontvangen om tot een open dialoog te komen over zowel bilaterale als regionale problemen.
Het is niet verstandig een uitspraak te doen over het verslag van de Franse onderzoeksrechter, de heer Bruguière, waarover in de pers wordt bericht, zonder kennis te hebben van de inhoud van het dossier. We kunnen ons dus onmogelijk uitspreken over de inhoud en de eventuele conclusies.
De gebeurtenissen van 6 april 1994 werden in het Belgische parlement geëvalueerd door de Rwanda-commissie. Er konden geen conclusies getrokken worden over de verantwoordelijkheid van de aanslag op de toenmalige president. De veronderstelling dat de verantwoordelijkheid voor de aanslag bij het FPR zou berusten, is trouwens absoluut niets nieuws. Ze werd tot op heden echter nooit gestaafd.
De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - Ik constateer al één verschil. Gisteren verklaarde de minister aan de pers dat het rapport geen nieuwe elementen zou bevatten, maar vandaag verklaart hij dat hij geen kennis heeft van de inhoud. Hij kan bijgevolg ook niet weten of het al dan niet nieuwe elementen bevat.
Gelet op al die berichten en op de grotere bewijskracht van het rapport dan die van de theorieën die tot nog toe circuleerden, betreur ik dat de Belgische regering niet meer behoedzaamheid aan de dag legt in haar contacten met het regime van Rwanda. Ik betreur eveneens dat België niet aandringt op een onafhankelijk internationaal onderzoek naar de verantwoordelijkheid voor de aanslag van 6 april 1994, met al zijn noodlottige gevolgen.
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ik heb nog geen kennis kunnen nemen van dat rapport. De elementen die tot nu toe werden gepubliceerd door verschillende dagbladen brengen niets nieuws: het gaat om geruchten die al een tijdje de ronde doen. Wat er ook van zij, de Verenigde Naties hebben de informatie over de zwarte doos ontkend. Ik verneem nu dat er een intern onderzoek is gestart. Ik ben daar blij om.
Het bezoek van een Belgische delegatie aan Kigali heeft als doel eer te betuigen aan de Belgische en Rwandese slachtoffers.
Er is een reële kans om vrede te brengen in de regio. Daarom wil ik geen polemiek aanwakkeren die in Rwanda en in de buurlanden opnieuw instabiliteit teweeg zou brengen.
Ik geloof niet dat ik op dit ogenblik, op basis van een rapport waarvan ik enkel op de hoogte ben via de pers, mag beweren dat deze stelling de juiste is: het gaat slechts om één van de vele hypotheses. Bepaalde andere hypotheses lijken me bovendien veel geloofwaardiger, hoewel ik me daarover nog lang geen definitief oordeel kan vormen.
Het bezoek van president Kagame aan ons land is zeer belangrijk. Kunnen we op basis van dit rapport eenvoudigweg weigeren hem te ontvangen? Ik zie niet in op basis waarvan we dat zouden doen. Tien jaar na de verschrikkingen komt er geleidelijk aan opnieuw een zekere stabiliteit in Rwanda. We hebben er belang bij om positieve relaties met de Rwandese autoriteiten in stand te houden. Dat komt zowel ten goede aan de Rwandese bevolking als aan de pacificatie van de hele regio. De heer Caluwé heeft uiteraard het recht op zijn mening over deze kwestie. Ik weet al lang dat hij een andere mening heeft over deze pijnlijke zaak. Ik respecteer dat. Ik wil niettemin benadrukken dat mijn pogingen om, als minister van Buitenlandse Zaken, het vredesproces te bevorderen even respectabel zijn.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
De heer Philippe Mahoux (PS). - Wij ondersteunen dit wetsontwerp. Het werd ingediend door een oud-senator die nu volksvertegenwoordiger is.
Er moet een samenhang zijn tussen de werking van de verenigingen in kwestie en die van de justitiehuizen, zodat er bij de verdediging van de slachtoffers geen concurrentie, maar samenwerking ontstaat.
Wij gaan akkoord met de verstandige aanpassingen die de Kamer heeft aangebracht.
Wij zullen dit ontwerp dus goedkeuren.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 51-636/5.)
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
De voorzitter. - Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming)
Mevrouw Jeannine Leduc (VLD), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - De ontwerpen moeten het mogelijk maken dat in de toekomst beveiligings- en bewakingsondernemingen taken van de politiediensten kunnen overnemen. Dat is een belangrijke beslissing, maar wij beschouwen het als een bedroevend feit.
De ontwerpen zijn de officiële bevestiging van het failliet van de politiehervorming, dat de paarse ministers zelf hebben veroorzaakt. Onder meer door het verstikkende nieuwe politiestatuut zijn de politiediensten niet meer in staat de taken uit te voeren die ze vroeger wel aankonden.
De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). - Niet overdrijven!
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - De politiediensten zijn bedolven onder het administratieve werk, met als gevolg dat ze minder vaak de straat op kunnen.
Daarenboven kost het handenvol geld om een degelijke dienstverlening uit te bouwen. Ik vertel niets nieuws als ik zeg dat de politiehervorming zowel voor de lokale besturen als voor de federale overheid een enorme meeruitgave betekent. Toen we de minister daarop in het verleden wezen, antwoordde hij steevast dat we nu ook hogere eisen aan de politiediensten kunnen stellen. Thans stellen we vast dat de regering dit niet doet. In plaats daarvan kiest ze voor het inschakelen van privé-firma's om politietaken uit te voeren. De minister wijst erop dat het geen essentiële politietaken betreft. Dat neemt niet weg dat het in wezen om openbare dienstverlening gaat, waarvoor de overheid normaal gezien instaat. We zitten opgescheept met een politiehervorming die de overheid - en dus de belastingbetaler - handenvol geld kost en waardoor in bepaalde gevallen extra moet worden betaald om taken te laten uitvoeren door een privé-firma. De wetsontwerpen waren overbodig geweest als de opeenvolgende paarse ministers de politiehervorming in goede banen hadden geleid.
We vrezen dat de ontwerpen de deur openen voor het ontstaan van een klassenmaatschappij. Veiligheid zou een recht moeten zijn voor alle burgers. Is het verdedigbaar dat degenen die het zich kunnen veroorloven een betere bescherming van hun goederen genieten dan anderen die niet over die mogelijkheid beschikken? De ontwerpen zijn een stap in de richting van de privatisering van het veiligheidsbeleid. Voor de CD&V is het verzekeren van de veiligheid een taak van de overheid.
Het zijn alleszins politiek geladen ontwerpen. Het gaat niet om een technische regeling van de beveiligingsondernemingen. We hebben te maken met een liberalisering van het recht op veiligheid. In de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden werd een politieke koehandel gevoerd waarbij de liberalen hun privé-veiligheidsmacht krijgen in ruil voor de gemeentelijke administratieve sancties, wat een eis is van de socialisten.
Beide ontwerpen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Aan beide kon geen letter meer worden gewijzigd ondanks de vele juridisch-technische mankementen. De tijdsdruk was hoog en een echte reflectie onmogelijk.
De ontwerpen blijven vragen oproepen. Is het bijvoorbeeld denkbeeldig dat beveiligingsbeambten worden geconfronteerd met wetsovertredingen of misdrijven? Politiebeambten kunnen in dat geval proces-verbaal opstellen binnen het kader van hun bevoegdheden. Een beveiligingsbeambte kan dit niet. Hij kan slechts vaststellingen doen. Hebben zulke vaststellingen een andere waarde dan vaststellingen van andere burgers? De Raad van State had daarover juridisch-technische opmerkingen. De uiteindelijke tekst biedt geen oplossing.
Enerzijds is het verdedigbaar dat de beveiligingsagenten niet meer bevoegdheden hebben dan andere burgers. Dat is echter niet in overeenstemming met de taken die hun door de ontwerpen worden toegekend. Zij zijn immers verplicht de vastellingen te doen, maar deze hebben geen enkel gevolg.
Er is de oneigenlijke uitbreiding van de term `interne bewakingsdienst'. Ook de onduidelijke omschrijving van de term `publiek toegankelijke plaats' blijft bestaan. Daarnaast zijn er nog punten die meer vragen doen rijzen dan er worden opgelost.
Een wet moest er komen om de uitwassen van de politiehervorming te counteren, maar we vrezen dat hiermee de doos van Pandora wordt geopend. De gevolgen zullen slechts bij de uitvoering voelbaar worden. Welke controle is er op de beveiligingsbeambten bij de uitvoering van hun taken? Er bestaat een voorafgaande informatie aan de korpschefs of de bestuurlijke directeur-coördinator, maar is er controle op de uitvoering van hun opdrachten? Is het niet wenselijk dat bij het optreden van de beveiligingsdiensten er steeds minimum één politiële waarnemer aanwezig is?
Er blijven nog vele vragen. Wij vinden vooral dat deze politiek belangrijke ontwerpen te vlug moesten worden afgehaspeld. We zullen ons bij de stemming dan ook onthouden.
De heer Hugo Coveliers (VLD). - De huidige bewakingswet dateert van 1990. Ik herinner aan de wijze waarop die tot stand is gekomen. Vóór 1990 bestond daarover geen wetgeving. Indien daartoe de noodzaak bestond, werd de wet van 1934 op de privé-milities toegepast. Naar aanleiding van de commissie-Wijninckx en vooral van de eerste `Bendecommissie', waar een aantal feiten over schietclubs en bewakingsfirma's werden vastgesteld, groeide de noodzaak om tot een reglementering te komen van de privé-beveiligingsdiensten en van de privé-detectives. Tegelijk werd de wet op het politieambt goedgekeurd. In de toelichting op die laatste wet werd verwezen naar de regelgeving voor de privé-bedrijven. Dit alles heeft dus helemaal niets te maken met de politiehervorming. Men mag kritiek hebben op die hervorming, maar deze teksten hebben daar niets mee te maken.
Positief is dat met deze teksten eindelijk een schuchter begin wordt gemaakt met publiek-private samenwerking in het kader van politie en veiligheid. Of men dit graag wil of niet, er zal altijd privé-beveiliging zijn. Een aantal bedrijven zullen altijd hun bezit en gebouwen willen beveiligen.
Ze hebben niet alleen dat recht maar in een moderne maatschappij hebben ze ook de plicht dat te doen. Je kunt het ook omdraaien. Men kan stellen dat men daardoor naar een maatschappij met twee richtingen op het gebied van de veiligheid gaat, maar men zou ook kunnen zeggen dat als er geen publiek-private samenwerking komt, een aantal grote gebruikers van de veiligheid alles gaan opslorpen. Is het rechtvaardig dat alle burgers gaan meebetalen voor de beveiliging van bepaalde individuele belangen terwijl die niet eens efficiënt kunnen worden beveiligd?
Ik denk dat dit ontwerp een positieve stap is, aangezien met een relatief kleine wijziging van de tekst de huidige, normale evolutie wordt gevolgd, namelijk dat de reguliere politie niet alle risico's in een maatschappij kan dekken. Daarvoor kan, op sommige momenten, het privé-initiatief, telkens onder de regie van de reguliere politie, worden ingezet. Het is bovendien een belangrijke factor van tewerkstelling. Wanneer men de personeelsbestanden van de private bewakings- en beveiligingsdiensten samentelt, zijn ze ongeveer even groot als die van de reguliere politie. Uit colloquia en teksten van onderzoekers blijkt ook dat de samenwerking steeds meer optimaal wordt.
Wat oorspronkelijk spontaan als buurtobservatieacties (BOA's) ontstond, onder impuls van commissaris Carlier van Gent, en inhield dat er werd samengewerkt tussen de politie en een aantal vrijwilligers, wordt nu geregulariseerd. De voetbalwet van 1998 voerde de stewards in. Dat is eigenlijk hetzelfde en men zou dat beter nog verder uitbreiden. Is het wel rechtvaardig dat iemand die helemaal niet in voetbal is geïnteresseerd, mee moet betalen aan de 5 miljoen euro voor 18 ploegen, meestal bestaande uit miljonairs die niet op een veld kunnen rondlopen zonder bepaalde driften bij de toeschouwers op te wekken?
De VLD wil eigenlijk nog verder gaan. Een aantal taken waarvan men nu zegt dat ze strikt politieel zijn, zouden naar onze mening ook uitgevoerd kunnen worden door private bewakingsondernemingen. Dat staat niet in de huidige tekst en dat is ook niet overeengekomen. Ik wil wel aangeven dat we daaraan denken en in die richting wensen te gaan, weliswaar steeds onder de voorwaarde dat de politie de regie heeft over het veiligheidsbeleid en dat de private beveiligingsondernemingen complementair zouden gaan werken.
De vraag werd gesteld wat een bewakingsagent moet doen als hij een misdrijf vaststelt. Hij moet dat melden aan de procureur of aan de overheid, zoals iedere burger. Heeft u zich al eens ingedacht wat voor een schat aan informatie de politie in zijn bezit zou kunnen krijgen indien men protocollen zou afsluiten met al die beveiligingsdiensten?
Er is uiteraard nog één restrictie, waar iedere democraat het mee eens zal zijn: de private beveiligingsdiensten zullen nooit enige dwang mogen gebruiken. Ze zullen zich steeds moeten beperken tot wat iedere burger ook kan, namelijk iemand tegenhouden wanneer een misdrijf gebeurd is tot de politie ter plaatse komt, het zogenaamde civiel arrest. Dat weerspiegelt zich ook in de voorwaarden met betrekking tot de bewapening en de middelen die deze diensten bij zich mogen hebben.
We denken dat er nog een aantal andere taken zijn waaraan ze kunnen meewerken, zoals het opzetten van preventie- en sensibiliseringscampagnes, of het tegengaan van allerlei fenomenen van overlast. We hebben een zeer goed opgeleide en duur betaalde politie. Moeten we die gaan gebruiken voor bepaalde mineure vormen van overlast waartegen iets moet worden gedaan, maar waarvoor we ook een beroep zouden kunnen doen op lager opgeleide en dus minder dure diensten?
Waarom zouden we niet alleen bij wielerwedstrijden, maar ook in en rond scholen de verkeersveiligheid niet aan de privé-bewakingsdiensten toevertrouwen? Het komt erop aan het leven van de kinderen te beschermen. Men moet daarin geen ideologische maatregel zien.
Iedereen kent de discussie rond de openbare manifestaties.
Waarom moet het onthaal bij de politiediensten door goed opgeleide politiemensen gebeuren? Kunnen we dat niet beter aan anderen overlaten, weliswaar onder regie van de politie?
De politie zal zich eindelijk op haar kerntaken kunnen richten, op het echte politiewerk, op de bescherming van de burger via de community policing, wat de lokale politie betreft, en op een degelijk recherchebeleid door de federale politie.
We zijn zeer verheugd dat een aantal elementen in het wetsontwerp werden opgenomen, bijvoorbeeld de verkeersbegeleiding bij publieke manifestaties, de bewaking van industrieterreinen. Welke grote besparing zou de privé-bewaking van het Antwerpse havengebied niet betekenen? Ondertussen kunnen we zes of zeven patrouilles in Antwerpen gericht laten patrouilleren. Als de politie dan toch eens ter plaatse moet komen in het uitgestrekte havengebied, zullen ze tenminste naar de plaats gaan waar ze een misdaad kunnen vaststellen en niet naar een van de vier cafés die 's nachts nog open zijn. Ook het innen van parkeerboetes zou veel efficiënter verlopen.
Het ontwerp bevat ook een aantal administratieve vereenvoudigingen. De termijnen voor het advies van de procureur des Konings over vergunningen worden ingekort. Men moet voorkomen dat mensen maanden of jaren moeten wachten op vergunningen en hun opdracht al uitoefenen zonder over de nodige vergunning te beschikken.
De plannen passen perfect in de geïntegreerde aanpak van de onveiligheid. Iedereen moet meewerken aan meer veiligheid.
We moeten afstappen van het idee dat privé- en openbare veiligheidszorg per definitie concurrentieel zijn. Integendeel, de kerntaak van iedere overheid is zorgen voor de veiligheid. De enige uitspraak van mevrouw De Schamphelaere die ik onderschrijf is dat er een recht is op veiligheid. De overheid moet alle middelen aanwenden om dat recht te garanderen. Dat betekent ook dat men de mogelijkheid moet creëren via andere kanalen, via privé-beveiligingsondernemingen onder regie van de politie, de veiligheid te garanderen. Er moet een wederzijds respect zijn tussen de politie- en de privé-beveiligingsdiensten. Ik stel overigens vast dat dit nu al het geval is.
We zullen de ontwerpen goedkeuren. Ik ga niet nader in op het tweede ontwerp dat uitsluitend betrekking heeft op een procedure tot staking van handelingen, waarover geen discussie is.
De heer Michel Guilbert (ECOLO). De politie moet zich inderdaad op haar hoofdtaken concentreren, maar wie zal de bijkomende opdrachten - bewaking en controle - op zich nemen?
Er zijn twee denksporen. Met dit ontwerp werd gekozen voor de privatisering, de liberalisering van die diensten, ook al had men evengoed kunnen beslissen om meer geld te geven aan de politiediensten die door de overheid worden beheerd.
Politieopdrachten op de openbare weg moeten een taak voor de politie blijven. De veiligheid verzekeren van de burgers is per definitie een opdracht voor de overheid.
Toen dit wetsontwerp een jaar geleden in de Kamer werd besproken verklaarde de voorganger van minister Dewael: "Het is denkbaar dat in de toekomst de wetgeving op federaal of gewestelijk niveau in die zin wordt aangepast dat bewakingsagenten ook in deze materies kunnen optreden en bijvoorbeeld vaststellingen kunnen doen inzake sluikstorten en achtergelaten vuilnis, `wilde' aanplakkingen, inbreuken tegen de ruimtelijke ordening."
Er wordt iets onomkeerbaar op gang gebracht zonder dat men weet waartoe deze evolutie, waarbij steeds meer veiligheidstaken aan verschillende actoren worden toegekend, leidt.
De minister heeft in de commissie erkend dat er een schemerzone bestaat tussen de politieactiviteiten en het systeem dat de bewakings- en veiligheidssector regelt.
Net als bij de administratieve sancties vrees ik dat deze evolutie de kleine gemeenten, waar de financiële middelen zeer beperkt zijn, niet ten goede komt.
Om die redenen zullen Isabelle Durant en ik tegen dit wetsontwerp stemmen.
De heer Christian Brotcorne (CDH). - Algemeen wordt aangenomen dat het openbaar gezag steunt op drie pijlers: belastingheffing, de organisatie van justitie en het verzekeren van de veiligheid.
Met het voorliggende wetsontwerp wil de regering de plicht om de veiligheid te garanderen aan het openbaar gezag onttrekken en toekennen aan privé-ondernemingen, die weliswaar beter zullen worden omkaderd.
De minister zal beslist opwerpen dat het om minder belangrijke taken gaat en dat de lokale politie dankzij die regeling meer tijd krijgt om zich op haar hoofdopdrachten te concentreren. Men kan echter niet meer terug. De heer Coveliers geeft trouwens aan dat we nog veel verder mogen gaan.
Dat is een ontsporing en een maatschappelijke keuze waar wij niet achter kunnen staan.
De heer Hugo Coveliers (VLD). - De heer Brotcorne zegt dat op een toon alsof ik veel verder zou willen gaan in de slechte richting. In alle landen ter wereld zijn voorbeelden te vinden waar de veiligheid van de burger beter gegarandeerd wordt dankzij die samenwerking.
Het verzet tegen die samenwerking doet mij een beetje denken aan het verzet destijds tegen de eerste treinen omdat die links zouden rijden en de koeien geen melk meer zouden geven... Probeer nu toch eens vooruit te kijken!
De heer Christian Brotcorne (CDH). - Er is geen enkel verband tussen technische vooruitgang en wat ons nu wordt voorgeschoteld.
De regering wil de lokale politie ontlasten omdat ze haar niet de nodige financiële middelen wil geven om de opdrachten goed uit te voeren. Het gaat hier om een financiële keuze. De gemeenten worden aangespoord om overeenkomsten te sluiten met privé-maatschappijen waarvan de diensten moeten worden vergoed. Alleen gemeenten die over de nodige middelen beschikken, kunnen zich dat veroorloven. Nergens staat dat de gemeenten bijkomende middelen krijgen om die overeenkomsten te financieren.
Dat doet me denken aan het recente dossier van de administratieve boetes, waar men niet bereid was aan Justitie de nodige middelen te geven. Sommige opdrachten van Justitie worden overgedragen aan de gemeenten die daarvoor helemaal niet zijn uitgerust en ook niet de cultuur hebben om ze te vervullen.
Ik heb de minister in de commissie gevraagd of verenigingen aan wie de gemeenten vragen een beroep te doen op een bewakingsdienst om hun activiteiten te begeleiden, niet het risico lopen dat ze zelf de kosten voor die begeleiding moeten dragen. De minister antwoordde dat die verenigingen hun verantwoordelijkheid op zich moeten nemen en dat het om een maatschappelijke keuze gaat.
Wij willen die keuze niet maken omdat ze de kiem van mogelijke ontsporingen in zich draagt. Misschien zijn die ontsporingen nog niet voor morgen, maar deze wetgeving gaat in de richting van een privatisering die het openbaar gezag onderuit dreigt te halen. Wij kunnen dat niet aanvaarden en om die reden zullen we dit wetsontwerp niet goedkeuren.
De heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. - Ik kan bondig zijn: er is een degelijk commissieverslag en ook tijdens de vorige regeerperiode heeft het parlement deze materie uitvoerig besproken.
Het voorliggende wetsontwerp is inderdaad gekoppeld aan het wetsontwerp tot wijziging van de nieuwe gemeentewet dat gisteren in de bevoegde Kamercommissie werd goedgekeurd en dat de gemeentebesturen in staat stelt om op administratieve basis overlastfenomenen te bestrijden.
Mevrouw De Schamphelaere maakt een karikatuur met de bewering dat de meerderheid op een verdoken wijze overgaat tot een liberalisering of een privatisering van de politie omdat de politiehervorming volledig zou zijn mislukt. De heer Coveliers heeft er reeds op gewezen dat deze wetgeving voortbouwt op vroegere ontwerpen, waarvan het eerste in 1990 werd ingediend door toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Tobback, van wie men moeilijk kan zeggen dat hij een voorstander van de privatisering van de politie was. Het was nu eenmaal noodzakelijk om een juridische basis te verlenen aan het opkomende fenomeen van de privé-beveiligings- en bewakingsondernemingen en de privé-detectives.
In het ontwerp is duidelijk vooropgesteld dat niet kan en zal worden getornd aan de basistaken van de politiediensten. Privé-bewakingsdiensten kunnen wel worden ingeschakeld voor bepaalde complementaire taken. Ik wijs er trouwens op dat de politiehervorming wel degelijk begint te werken. In andere landen, waaronder Nederland, heeft het jaren geduurd voor de hervorming ook in de geesten van alle betrokkenen was verteerd.
Het concept van de politiehervorming dateert uit de periode 1997-1998. Alle politieke partijen waren er ingevolge de affaire-Dutroux van overtuigd dat een geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, het best aan de noden zou beantwoorden.
Mevrouw De Schamphelaere moet mij eens zeggen wat ze zou wijzigen aan het statuut dat tijdens de vorige regeerperiode werd uitgewerkt. Er moeten inderdaad enkele rigiditeiten worden weggewerkt en meer flexibiliteit moet mogelijk zijn. Wil ze ook terugkomen op enkele financiële afspraken die werden gemaakt? Pacta sunt servanda.
Aan de basis kan en zal niet worden getornd. Het is en blijft de ambitie van de regering om politiemensen nog meer op de straat te brengen, wat overigens de reden is van de `calogisering' die tot doel heeft mensen die in de administratie of de logistiek tewerkgesteld zijn, maar een politieopleiding hebben gekregen, opnieuw in te schakelen in de operationele taken.
Vooral in de zomerperiode worden allerlei evenementen georganiseerd op privé-basis om de goegemeente te entertainen. De organisatoren moeten zich bewust worden van de kostprijs daarvan. Het gaat niet aan dat men voor eigen vertier, zonder enige beperking, een beroep kan doen op de politiediensten. Volgens mij moeten we hier komen tot een originele invulling van publiek-private samenwerking, waarbij rekening kan worden gehouden met de opbrengsten van die evenementen. Het verzekeren van de veiligheid is immers mede een taak van de privé-organisatoren. Uiteraard moeten zij geen vaststellingen doen, verbaliseren of mensen controleren en identiteitsdocumenten opvragen. Dergelijke taken blijven inherent verbonden aan de politiefunctie. De organisatoren moeten evenwel complementair meewerken en hun verantwoordelijkheid op zich nemen.
Dat moet trouwens ook gebeuren in onze strijd tegen overlastfenomenen. De politie moet zich bezighouden met essentieel politiewerk. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat fenomenen van overlast, zoals bepaalde vormen van vandalisme, overtreding van de reglementering in verband met het buiten plaatsen van huisvuil of het aanbrengen van graffiti, allemaal door de rechterlijke macht worden behandeld en dat de processen-verbaal in dat verband door de parketten worden verwerkt. Op dat terrein moet ook de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenten worden gestimuleerd. Het ontwerp inzake de zogenaamde incivilité, dat inmiddels in de Kamercommissie werd goedgekeurd, biedt die mogelijkheid. Ik begrijp niet dat men daar tegen is, want het kan leiden tot een politie die haar basistaken op een volwaardige manier ter harte kan nemen.
Meerdere commissieleden hebben gewezen op de noodzaak van het in ere herstellen van de functie van wijkagent. La police de proximité moet niet alleen patrouilleren op repressieve basis, maar moet in de vele wijken van de grote steden ook in staat zijn de sociale cohesie te versterken. Als men dit soort ontwerpen steunt, zal het de politie mogelijk worden zich meer te concentreren op haar kerntaken.
Beweren dat we dit ontwerp in de vorige legislatuur hebben ingediend omdat we niet tevreden zouden zijn over de politiehervorming is een karikatuur van de werkelijkheid. Ik begrijp dan ook niet dat men afwijzend zou staan tegenover deze ontwerpen, die overigens door de gemeenten uitdrukkelijk worden gevraagd en worden toegejuicht. In de jaren 1990, toen de heer Tobback deze ontwerpen voor het eerst voorstelde, heeft de CD&V-fractie ze trouwens enthousiast goedgekeurd. Er moet een zekere consequentie zijn in de politiek, ook als men in de oppositie zit.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie Stuk 3-433/1.)
-De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie Stuk 3-434/1.)
-De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.
De heer François Roelants du Vivier (MR), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-246/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.
De voorzitter. - De heer Galand verwijst naar zijn schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-339/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.
De voorzitter. - Mevrouw Thijs verwijst naar haar schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-380/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.
De voorzitter. - Mevrouw Lizin verwijst naar haar schriftelijk verslag.
-De algemene bespreking is gesloten.
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 3-421/1.)
-De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
-Over het wetsontwerp in zijn geheel wordt later gestemd.
De voorzitter. - Ik groet de ambassadeur van Cyprus, die onze vergadering bijwoont.
De heer François Roelants du Vivier (MR), rapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
Daarnaast wil ik een vraag stellen. Zal de laatste muur in Europa vallen? Dat is de vraag die rijst met betrekking tot de toestand in Cyprus.
Wie in het oude stadsgedeelte van Nicosia in de bocht van een steegje de betonnen versperring bedekt met prikkeldraad heeft gezien, met op enkele meters afstand militairen en UNO-soldaten die patrouilleren rond vervallen en reeds dertig jaar verlaten huizen - een veel pregnanter beeld dan de muur in Berlijn omdat hij zich hier in een middeleeuwse stad bevindt -, begrijpt niet dat dit stuk Europese geschiedenis zo lang verborgen werd gehouden, als was het een slechte herinnering die men tracht te verdringen. Het is inderdaad een stuk Europese geschiedenis, want via Cyprus roept Europa ons ter verantwoording voor het feit dat we de vrede en de veiligheid op het eiland niet konden of wilden herstellen.
De secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de heer Kofi Annan, onderstreepte dat, wat vredehandhaving betreft, de kwestie Cyprus al het langst op de agenda staat van het secretariaat-generaal. Dat probleem houdt de Veiligheidsraad al meer dan veertig jaar bezig.
Sedert de dramatische Turkse invasie in 1974, die volgde op gebeurtenissen waarvoor zowel de Griekse als de Turkse gemeenschap verantwoordelijk zijn, is het eiland Cyprus verdeeld gebleven. De internationale gemeenschap erkent enkel de Republiek Cyprus, het Griekse deel van Cyprus, terwijl Turkije enkel de republiek erkent die zichzelf de Turkse Republiek van Noord-Cyprus noemt.
Er werden geregeld onderhandelingen gevoerd, maar die stuitten telkens op de onverzettelijkheid van de heer Denktash, de leider van de Turkse gemeenschap. Zonder de permanente steun van Turkije had Rauf Denktash zijn koppige weigering om tot een hereniging te komen nooit zo lang kunnen volhouden.
In maart 2003, toen Kofi Annan de vertegenwoordigers van de Turkse en de Griekse gemeenschap naar Den Haag riep voor onderhandelingen `van de laatste kans', drukte de onverzettelijkheid van de heer Denktash elke hoop op hereniging de kop in.
Een belangrijk feit was de wijziging in de houding van de Turkse regering, waardoor Ankara een krachtig signaal gaf in de richting van een mogelijke hereniging.
De regering van de heer Erdoğan heeft goed begrepen dat een regeling van de Cypriotische kwestie, zij het niet een uitdrukkelijke voorwaarde, dan toch een heel belangrijke stap is voor toetreding tot de Europese Unie. Het zou onaanvaardbaar zijn dat een land dat wil toetreden tot de Europese Unie, weigert een van de lidstaten te erkennen en op het grondgebied van die lidstaat 30.000 militairen opstelt. Niets staat immers de toetreding van de Republiek Cyprus op 1 mei 2004 nog in de weg. De Europese Unie wil hoe dan ook dat een overeenkomst wordt bereikt zodat op 1 mei 2004 het volledige eiland Cyprus lid kan worden van de Unie.
De secretaris-generaal van de Verenigde Naties heeft samen met zijn medewerkers een plan uitgewerkt dat voorziet in de oprichting van een bizonale en bicommunautaire staat, met zowel elementen van de Belgische als van de Zwitserse staatsstructuur. Het grondgebied zou worden heringedeeld, met teruggave van het gedeelte dat de Grieken in 1974 hadden verloren en een regeling voor de vluchtelingen en hun eigendommen.
De twee gemeenschappen moeten thans hun verantwoordelijkheid op zich nemen: ze kunnen een compromis aanvaarden, dat pijnlijk is voor de Griekse gemeenschap omdat het inkomenspeil van de Turks Cyprioten drie keer lager is, of toegeven aan de verleiding om alleen voort te gaan.
Indien de onderhandelaars van beide gemeenschappen op 22 maart geen akkoord bereiken, zullen Griekenland, Turkije en het Verenigd Koninkrijk het roer over nemen en zal uiteindelijk de secretaris-generaal van de Verenigde Naties de knoop doorhakken.
Eind april zal in beide gemeenschappen een referendum worden gehouden.
Het probleem van Cyprus gaat ons allen aan want het is een Europees probleem. Het is onze plicht ervoor te zorgen dat er een oplossing komt.
Onze minister van Buitenlandse Zaken was onlangs in Nicosia en heeft daar onderstreept dat België veel belang hecht aan een regeling. De commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging heeft unaniem de aanbevelingen aangenomen die hier ter stemming worden voorgelegd en waarin de regering wordt gevraagd haar inspanningen voort te zetten en het werk van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties te steunen.
We beseffen dat België de sleutel tot het welslagen van de onderhandelingen niet in handen heeft, maar we kunnen wel invloed uitoefenen om de aarzelingen, de achterhoedegevechten en eventuele angsten te helpen overwinnen opdat op 1 mei alle Cyprioten, zowel Grieken als Turken, kunnen delen in de voorspoed, de vrede en het welzijn van de Europese Unie.
De MR-fractie zal - wellicht samen met alle andere democratische fracties van deze assemblee - de aanbevelingen met veel overtuiging goedkeuren.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik wil er geen gewoonte van maken, maar ik neem het woord om de rapporteur van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging te feliciteren voor de hardnekkigheid en de grote betrokkenheid waarmee hij zijn taak op zich heeft genomen. Hij is een voorbeeld voor ons allen. (Applaus)
Hij heeft bovendien een debat op gang gebracht met de Europese Commissie en het `Belgische model' als voorbeeld gesteld. De Verenigde Naties hebben dat voorstel verdedigd. België kan bewijzen dat het mogelijk is om met meerdere gemeenschappen in een land samen te wonen.
Ik wil een oproep doen tot Turkije. We weten dat Europa ooit een belangrijke beslissing zal nemen over dat land. De toestand dreigt nog ingewikkelder te zullen worden als Turkije vóór 1 mei niet laat blijken dat het tot een oplossing wil komen in dit dossier. In de loop van de volgende weken zal het zijn gehechtheid aan Europa moeten bewijzen. Ik wil erop wijzen dat de Verenigde Naties de naleving van de rechten van beide gemeenschappen vooropstelt.
In de Cypriotische kwestie moet de nadruk worden gelegd op vrede en dialoog. De gebeurtenissen van vandaag in Madrid tonen aan waartoe onverdraagzaamheid kan leiden. We moeten ons bewust zijn van het gevaar dat Europa bedreigt als de oproep tot vrede niet wordt beantwoord.
De heer Jurgen Ceder (VL. BLOK). - Het Vlaams Blok zal dit voorstel goedkeuren, met één klein voorbehoud bij het tweede punt van de aanbevelingen, meer bepaald de koppeling tussen een soepele opstelling van Turkije inzake Cyprus en een mogelijke toetreding tot de Europese Unie. Van die toetreding blijven we hoe dan ook tegenstanders.
-De bespreking is gesloten.
-De stemming over de aanbevelingen van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging heeft later plaats.
De voorzitter (voor de staande vergadering). - Met afkeer en verontwaardiging hebben we kennis genomen van de vreselijke aanslagen die de Spaanse hoofdstad vanmorgen hebben opgeschrikt en een groot aantal Europese medeburgers van Spaanse nationaliteit hebben gedood. In naam van onze assemblee spreek ik mij resoluut uit tegen deze laaghartige daden die onuitsprekelijke angst en pijn veroorzaken, niet enkel in Spanje maar in alle democratische landen. Het is de meest barbaarse terroristische daad die ooit op het grondgebied van de Europese Unie werd gepleegd.
Ontroerd buigen we het hoofd voor de ongelukkige slachtoffers. We betuigen ons oprechte medeleven aan hun gezinsleden en verwanten. Ik wil onze Spaanse partners in de Europese Unie tevens wijzen op de solidariteit van de Belgische bevolking jegens de Spaanse natie. Ik verzeker de Spaanse regering en het Spaanse parlement van onze volle medewerking in de hardnekkige strijd die we altijd en overal moeten voeren tegen dit barbaarse terrorisme.
In deze dramatische omstandigheden wil ik herinneren aan de resolutie die de Senaat in 2001 heeft aangenomen en die betrekking had op de politieke strijd binnen de Europese Unie tegen het geweld en in het bijzonder tegen het terrorisme. Ik betreur het actuele karakter van deze resolutie in de tragische ogenblikken waarmee Spanje vandaag wordt geconfronteerd.
Ik heb in uw naam onze hartelijke groeten en ons oprechte medeleven tot de Spaanse ambassadeur in Brussel en de Spaanse Senaat gericht.
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Vanmorgen heeft onze eerste minister uit naam van de Belgische regering een boodschap aan zijn Spaanse collega José Maria Aznar gericht waarin hij ons oprechte medeleven betuigt aan de familieleden van de slachtoffers van de bomaanslagen in Madrid. Hij heeft verklaard diep geschokt te zijn door deze aanslagen, die hij zonder terughoudendheid barbaarse daden noemt, die het leven van tal van families hebben ontwricht. Onze gedachten gaan in de eerste plaats uit naar de familieleden van de slachtoffers. Deze lafhartige en wrede daad is een bewijs dat de strijd tegen het terrorisme ononderbroken moet worden voortgezet. Ons land steunt alle inspanningen ter versterking van de internationale en Europese samenwerking in deze aangelegenheid. Het actieplan voor de strijd tegen het terrorisme, dat tijdens het Belgische voorzitterschap op de buitengewone Europese raad van 20 september 2001 werd goedgekeurd, moet als basis dienen. Alle elementen van dat plan, waaronder het Europese aanhoudingsbevel, moeten in alle lidstaten worden toegepast. Ons land verklaart zich solidair met het Spaanse volk bij deze tragedie die een bevriende staat treft.
(De vergadering neemt een minuut stilte in acht.)
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
Stemming 1
Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het wetsontwerp is ongewijzigd aangenomen. Bijgevolg wordt de Senaat geacht te hebben beslist in te stemmen met het wetsontwerp.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.
Stemming 2
Aanwezig: 61
Voor: 51
Tegen: 5
Onthoudingen: 5
-Het wetsontwerp is ongewijzigd aangenomen. Bijgevolg wordt de Senaat geacht te hebben beslist het niet te amenderen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.
Stemming 3
Aanwezig: 61
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 11
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.
Stemming 4
Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 5
Aanwezig: 61
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 6
Aanwezig: 61
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
Stemming 7
Aanwezig: 61
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-Het wetsontwerp is aangenomen.
-Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
De voorzitter. - Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:
Donderdag 18 maart 2004 om 15 uur
1. Inoverwegingneming van voorstellen.
2. Mondelinge vragen.
3. Wetsontwerp houdende verticale integratie van het openbaar ministerie; Stuk 3-541/1 tot 3.
4. Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag inzake de internationale samenwerking en de bescherming van kinderen op het gebied van de interlandelijke adoptie, gedaan te Den Haag op 29 mei 1993; Stuk 3-259/1 en 2.
5. Wetsontwerp houdende instemming met de Wijziging van het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, aangenomen te Montreal op 17 september 1997; Stuk 3-352/1 en 2.
6. Wetsontwerp houdende instemming met de Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds, en met de Slotakte, gedaan te Luxemburg op 17 juni 2002; Stuk 3-403/1 en 2.
7. Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Australië inzake de regeling van `werkvakanties', en met de Uitwisseling van brieven, ondertekend te Canberra op 20 november 2002; Stuk 3-467/1 en 2.
8. Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Regering van Nieuw-Zeeland inzake de regeling van werkvakanties, ondertekend te Brussel op 23 april 2003; Stuk 3-468/1 en 2.
9. Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Republiek Benin inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 18 mei 2001; Stuk 3-483/1 en 2.
10. Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel; Stuk 3-477/1 en 2.
Vanaf 17 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.
11. Vragen om uitleg:
-De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.
De voorzitter. - We stemmen over de aanbevelingen van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Stemming 8
Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
-De aanbevelingen zijn aangenomen.
-Zij zullen worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en aan de staatssecretaris voor Europese Zaken en Buitenlandse Zaken.
De voorzitter. - Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)
De heer Pierre Galand (PS). - Al enkele jaren wordt in de begroting in middelen voorzien voor conflictpreventie. In deze regeerperiode valt het beheer van die begroting geheel onder de minister van Buitenlandse Zaken.
Kan de minister een balans opmaken over de aanwending van de middelen voor conflictpreventie? Welke criteria gebruikt hij om te beslissen over de toewijzing van een gedeelte van die begroting voor een project? Hoeveel bedraagt die begroting en hoe wordt ze gebruikt? Wordt die begroting thematisch onderverdeeld?
Heeft de minister een evaluatie gemaakt van het gebruik van die middelen in de vorige regeerperiode, toen dat nog tot de bevoegdheid van de Staatssecretaris voor ontwikkelingssamenwerking behoorde? Conflictpreventie is thans zeer belangrijk en talrijke internationale instellingen hebben er belangstelling voor. Werken de diensten van de minister samen met andere landen of met andere internationale instellingen om op het gebied van conflictpreventie meer coherent te kunnen optreden?
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - De komende maanden wil de parlementaire Assemblee van de OVSE zich buigen over de vooruitzichten op pacificatie in Moldavië. Net als Cyprus zou dat land een vrijwel federaal bestuur krijgen. Kan de minister ermee akkoord gaan dat de parlementaire Assemblee van de OVSE, ten laste van de begroting voor conflictpreventie, in België een seminarie houdt over de toekomst van Moldavië? De meeste grote landen, waaronder de Verenigde Staten, die het vredesproces in Moldavië volgen, achten een dergelijk seminarie nuttig. Het zou interessant zijn mocht het in België kunnen plaatsvinden, en indien mogelijk, onder de auspiciën van de minister.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De budgetlijn voor conflictpreventie, vredesopbouw en mensenrechten van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken werd sinds deze legislatuur volledig toegekend aan de minister.
Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:
1.Hoeveel werd in 2003 in totaal in dit kader uitgegeven?
2.Wat is het budget voor 2004?
3.Kan de minister het budget uitsplitsen en meedelen naar welke projecten van welke organisaties in welke landen het geld concreet gaat?
4.Aan de hand van welke criteria worden de projecten geselecteerd?
5.Wordt het budget toegekend aan projecten van uw administratie? Zo ja, hoeveel van het budget gaat naar die projecten en hoeveel naar projecten van buitenaf?
6.Wordt deze budgetlijn meegerekend in het budget voor ontwikkelingssamenwerking? Dat is belangrijk in het kader van de vooropgestelde 0,7% van het BBP die we over tien jaar willen bereiken.
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Het verheugt mij ten zeerste dat veel belang wordt gehecht aan de conflictpreventie in ons buitenlands beleid.
Ook al tijdens de vorige legislatuur heb ik van de diplomatieke preventie een prioriteit gemaakt. De evolutie die we nu vooral in Centraal-Afrika vaststellen, is het resultaat van de inspanningen die ons land heeft gedaan, rechtstreeks of door de crises en de conflicten in de regio van de Grote Meren op de agenda van de Europese Unie en de Verenigde Naties te plaatsen.
De budgetlijnen `preventieve diplomatie' en `conflictpreventie, vredesopbouw en mensenrechten' werden sinds deze legislatuur gegroepeerd onder mijn bevoegdheid.
Inzake buitenlands beleid moeten we immers de daad bij het woord kunnen voegen en snel en gepast kunnen reageren op een instabiele internationale situatie.
Onze doelstelling is duidelijk: de optimalisatie van de bevoegdheden van de politieke, humanitaire, academische en sociaal-economische actoren, met respect voor de opdrachten van elkeen. In dat verband steunen wij op de internationale instellingen, de NGO's, de netwerken van de civiele maatschappij, de vakbonden, alsook de talrijke gespecialiseerde operatoren, zowel bij ons als in de landen waar wij optreden.
De drie belangrijkste strategische keuzes zijn: vrede en veiligheid, internationaal recht en internationaal ethisch beleid, en ontwikkeling van de civiele maatschappij.
Inzake vrede en veiligheid moeten we vooral de conflicthaarden voorkomen, de vrede consolideren en het de plaatselijke bevolking mogelijk maken in de eigen streek te blijven leven, ondanks de erg onveilige situatie. De initiatieven omtrent ontmijning en non-proliferatie van lichte wapens en de projecten die ontwapening koppelen aan tewerkstelling en opleiding krijgen in dit opzicht prioritaire steun.
Inzake versterking van de rechtsstaat en ontwikkeling van de civiele maatschappij moeten wij steun bieden aan de instellingen of organisaties die de vrede willen bestendigen. Dat betekent onder meer steun aan het democratiseringsproces, aan de instellingen of verenigingen die actief zijn op het domein van de mensenrechten, aan het herstel van de overheidsdiensten, de opbouw van de civiele maatschappij, inzonderheid door het herstel van het juridisch, administratief en fiscaal apparaat en steun aan de verkiezingsverrichtingen.
Het domein is dus zeer uitgebreid en de thematische onderverdelingen in de begroting kunnen soms tot uiting komen in de bovengenoemde prioriteiten.
U vroeg ook een balans en een evaluatie van de aanwending van de begrotingsmiddelen. In 2003 bedroeg de budgetlijn conflictpreventie 22,5 miljoen euro vastleggingen en 7,5 miljoen euro ordonnanceringen. In 2004 is dat 22,5 miljoen euro vastleggingen en 15 miljoen ordonnanceringen.
Tijdens de vorige legislatuur heeft de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking 36% van die vastleggingskredieten en 63% van de ordonnanceringskredieten toegewezen. Bepaalde interventies daarvan en een groot aantal interventies die ikzelf in 2003 heb gesteund, bestrijken meer dan één kalenderjaar, zodat het nog te vroeg is om nu al een definitieve balans te maken. Een lijst met alle interventies kan schriftelijk worden medegedeeld.
De criteria voor de toekenning van de subsidies volgens de vermelde thema's zijn ook het voorwerp van een geografische benadering. De regio van de Grote Meren is zeker de belangrijkste begunstigde van die subsidies. In Burundi en de DRC treden wij hoofdzakelijk op in het kader van steun aan de overgangsinstellingen, maar ook in het kader van de demobilisatie en de reïntegratie van personen die wapens dragen, met inbegrip van de kindsoldaten. In Rwanda hebben we vooral steun verleend aan het gerechtelijk apparaat. We hebben ook gerichte interventies gedaan in landen als Oeganda, Tanzania, Zuid-Afrika en Ivoorkust.
In 2003 zijn we ook opgetreden in het Midden-Oosten, vooral in de Palestijns gebieden, in Afghanistan, in Colombia, in Laos, in Cambodja, in de Dominicaanse Republiek en in diverse Centraal- en Oost-Europese landen. De middelen voor de interventies hangen af van de problematiek waarmee we worden geconfronteerd. Ontmijning en demobilisatie kost wel veel meer dan de financiering van een waarnemer die de naleving van de mensenrechten moet controleren of een seminarie als steun voor vakbondsoverleg of voor de parlementaire dialoog.
De evaluatie van de financiële activiteiten tijdens de vorige legislatuur was eerder het voorwerp van een gerichte controle. Enkele maanden geleden werden de interne en externe evaluatiestructuren immers geherdefinieerd en ondergebracht in het directoraat-generaal ontwikkelingssamenwerking van de FOD Buitenlandse Zaken.
Het verslag dat daarover vóór maart 2005 aan het Parlement wordt voorgesteld, zal waarschijnlijk de activiteiten bevatten die gefinancierd worden via de budgetlijnen conflictpreventie en preventieve diplomatie.
Volgens mij is de beste barometer de vooruitgang die dankzij ons optreden kon worden geboekt op het gebied van de oplossing van een crisis of het bestendigen van een vredesproces. Soms is de weg lang, maar u moet toegeven dat onze diplomatie een dynamisch en voluntaristisch beleid heeft gevolgd dat al tot belangrijke resultaten heeft geleid.
België werkt, samen met internationale instellingen, inzonderheid de Europese Unie, de gespecialiseerde instellingen van de VN en de OVSE, mee aan programma's voor conflictpreventie en vredeshandhaving.
Samen met andere landen is ons land beducht voor de proliferatie van lichte wapens, de antipersoonsmijnen, de grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, de handel in diamanten en drugs, de kindsoldaten enzovoort.
Bijzondere aandacht gaat ook naar de versterking en een betere coördinatie van de interventies voor het voorkomen en oplossen van conflicten.
In antwoord op de vraag van senator de Bethune wil ik volgende elementen vermelden.
Bij de beoordeling van de projectvoorstellen worden een aantal criteria gehanteerd. Als kwalitatieve criteria zijn er in de eerste plaats vragen over de aanvragende organisatie, haar relevante ervaring, de projectdoelstellingen, het terreingerichte karakter van het voorstel, het projectdocument, de transparantie van het begrotingsvoorstel en de overeenstemming tussen de voorgestelde activiteiten en het activiteitenbudget. De meeste projecten worden door internationale organisaties op hun initiatief ingediend. Het gaat hier over NGO's, universiteiten, syndicaten enzovoorts. De administratie en mijn beleidscel toetsten de projecten op hun relevantie. Ook de diplomatieke posten spelen een rol in het voorstellen en beoordelen van initiatieven.
Van het budget van 2003 ten belope van 8.600.000 euro voor optreden en initiatieven van België inzake preventieve diplomatie werd 8.505.240 euro aan kredieten vastgelegd.
Op 5 februari 2004 waren reeds 4.687.224 euro uitgegeven van de financiële bijdragen die in 2003 door de Ministerraad werden goedgekeurd.
Ik wil mevrouw de Bethune graag een overzichtstabel en een lijst bezorgen met alle financiële bijdragen, die de Ministerraad in 2003 heeft goedgekeurd.
Ongeveer een derde van de vastgelegde kredieten van het budget 2003 slaat op het Hoofdbestuur en de posten in het buitenland.
De selectie van de projecten gebeurt op basis van de prioriteiten van het Belgische buitenlandse beleid en ook op basis van kwalitatieve criteria zowel met betrekking tot de aanvragende organisatie, haar relevante ervaring, de projectdoelstellingen, het terreingerichte karakter van het voorstel, het projectdocument, de transparantie van het begrotingsvoorstel en een overeenstemming tussen voorgestelde activiteiten en het activiteitenbudget.
Er werd in de vorige legislatuur geen evaluatie gemaakt van het gebruik van dit budget.
De projecten goedgekeurd door de Ministerraad op de budgetlijn `preventieve diplomatie' worden opgevolgd door de betrokken diensten van de federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken, namelijk de geografische diensten, de dienst preventieve diplomatie, de diplomatieke posten, de stafdirectie B&B en de beleidscel.
Voor een aantal projecten, goedgekeurd op voorstel van vice-eerste minister Onkelinx, gebeurt de opvolging in overleg met de administratie van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.
Deze budgetlijn wordt niet meegerekend in het budget ontwikkelingssamenwerking, maar de uitgaven voor ontwikkelingslanden worden meegerekend in de totale uitgaven van België aan Official Development Aid.
Ik deel de bezorgdheid van mevrouw Lizin. Ik wil zeker haar voorstel volgen en steunen. Ik hou mij tot haar beschikking om die conferentie in België te organiseren. Indien nodig zijn middelen voor conflictpreventie beschikbaar.
Zulk een initiatief is interessant, temeer daar wij het voorzitterschap van de OVSE toebedeeld krijgen. Ik zal te gelegener tijd wel een programma voorstellen om dat voorzitterschap zo goed mogelijk uit te oefenen.
Ik werk nu al aan een OVSE-strategie, samen met mijn collega, de heer Rupel, minister van Buitenlandse Zaken van Slovenië, die vóór ons het voorzitterschap zal uitoefenen. De OVSE werkt als een trojka, gedurende drie jaar wordt men betrokken bij de leiding van de operaties. Daarom dachten we dat het interessant zou zijn tussen de twee voorzitterschappen een coherente strategie uit te werken. Ik ga dus graag in op het verzoek van mevrouw Lizin.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De minister belooft mij een tabel te bezorgen met een overzicht van de projecten. Ik dank hem daarvoor, omdat we dan concreet zien waarover het gaat.
Zijn antwoord was verder algemeen, maar ik erken dat mijn vraag dat ook was. Ik zou het op prijs stellen als wij in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging een debat zouden kunnen voeren over het hele beleid inzake conflictpreventie en preventieve diplomatie. Ik wil het in deze repliek dan ook daarbij houden.
De heer Pierre Galand (PS). - Ik dank de vice-eerste minister voor deze interessante informatie.
Ik zou ook nog willen weten welke evaluatieprocedure zal worden gevolgd om de efficiëntie van de conflictpreventie na te gaan. Die vraag is des te belangrijker daar België eerlang een rol zal spelen in de Verenigde Naties en dus zijn toekomstige status kan aanwenden om een aantal voorstellen uit te werken betreffende de instelling die terzake een bijzondere verantwoordelijkheid heeft.
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ik ben het daar volkomen mee eens. Het zou interessant zijn dat u over de tabellen beschikt. Ik zal ze u mettertijd integraal bezorgen. Ik zal ook een analyse maken van die tabellen naar gelang van het beoogde beleid, om aan te tonen dat we op een coherente wijze werken.
Ik neem overigens deel aan een beraad over eventuele wijzigingen die kunnen worden aangebracht in de werking van de Verenigde Naties. Ik had al voorgesteld dat we een echt debat zouden voeren met mensen, zoals de heer Brahimi, die het onderwerp goed kennen.
Ik geloof dat de Senaat grondig zou moeten nadenken over de Verenigde Naties. Ik weet dat heel wat senatoren terzake ideeën hebben. Ook ik heb ideeën die het debat kunnen doen vorderen. Vroeg of laat moeten we toch beslissen die fundamentele instelling in eer te herstellen. Zo heb ik voorgesteld om naar het voorbeeld van de Veiligheidsraad ook een sociaal-economische raad in te stellen. Sommige vragen kunnen niet worden ontweken. Hoe staat het met de vertegenwoordiging in de Veiligheidsraad? Wat te denken over het feit dat ook niet-democratische landen kunnen deelnemen aan de stemmingen? Kan het systeem nog functioneren met behoud van het vetorecht? Hoe kan het probleem worden opgelost van een aantal gebieden die achterop geraken, die niet vertegenwoordigd zijn en geen politieke macht hebben?
De voorzitter. - Mijnheer de minister, ik ben enthousiast over uw voorstel. Tot nog toe handelden onze colloquia hoofdzakelijk over Europese kwesties, maar het zou ook zeer interessant zijn na te denken over de Verenigde Naties.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - De commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging heeft besloten in dat verband een discussie aan te vatten. De heren Lakhdar Brahimi en Jacques Delors hebben beloofd eraan deel te nemen. Die discussie kan uiteraard worden voortgezet in de plenaire vergadering. Over de hervorming van de Verenigde Naties wordt al sinds 1961 gesproken. De Senaat kan daartoe een bijdrage leveren, al is het onderwerp nog niet rijp.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - De jongste missie naar Guantánamo, waarbij ook verantwoordelijken van de politie en de Staatsveiligheid meegingen, was zeer doeltreffend. We hebben zelfs geholpen bij de identificatie van gevangenen die niet de Belgische nationaliteit hebben. Onze teams hebben zodoende een bijdrage geleverd tot de identificatie van personen die een valse identiteit hadden aangenomen en er werden verbanden gelegd tussen landgenoten en bepaalde milieus. Toch blijft de situatie ernstig. Voor personen die in het internationaal recht geïnteresseerd zijn, is het van belang dat we zo volledig mogelijke informatie vergaren, vooral dan over de lot van de Belgische gevangenen ter plaatse en over de vragen die ons land over hen aan de VS heeft gesteld.
Zullen ze in België worden berecht of ergens anders? Als het niet in België is, waar dan wel en binnen welke termijn? De politie en de Staatsveiligheid hebben reeds meerdere missies naar Guantánamo gezonden en ze hebben de VS en de bewakingsdiensten ter plaatse reeds belangrijke identificatiegegevens over bepaalde personen kunnen geven.
De verklaringen die de advocaat van Tarek Maaroufi vandaag in de pers heeft afgelegd en de aanslagen in Spanje vanochtend onderstrepen eens te meer het reële gevaar dat uitgaat van de terroristische groeperingen. Dat men zich op het ogenblik van de gebeurtenissen in Afghanistan en zelfs op de plaats van het gebeuren bevindt, is volgens mij een voldoende aanwijzing. We moeten deze zaken ernstig nemen want ze vormen een zeer ernstige bedreiging, niet alleen voor de VS, maar ook voor Europa. In de komende maanden en jaren zal dit steeds duidelijker worden.
Wat zijn de plannen van de vice-eerste minister voor de twee landgenoten die reeds bijna twee jaar in Guantánamo worden vastgehouden in zeer zware omstandigheden? Zo komen uit een bepaald kamp in Afghanistan. Ze hebben natuurlijk recht op een verdediging, maar om nu te veronderstellen dat ze enkel en alleen uit godsdienstige overtuiging in Afghanistan waren... Zal de vice-eerste minister erop aandringen dat ze naar België worden overgebracht voor hun proces of is hij bereid in overleg met de VS een andere procedure te aanvaarden?
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - In Guantánamo zitten momenteel 650 gevangenen. De Amerikaanse overheid noemt hen `vijandelijke strijders' en beschouwt hen als gevangenen van een oorlog die niet beëindigd is. Ze gaat ervan uit dat hun vrijlating een veiligheidsrisico met zich mee kan brengen.
De Amerikaanse regering onderhandelt met verschillende regeringen over akkoorden om de repatriëring van bepaalde gevangenen mogelijk te maken. Dit geldt vooral voor personen die niet langer als een dreiging worden gezien.
Van de 26 Europese gevangenen werd op 25 februari een Deen vrijgelaten. Hij zal niet worden vervolgd, maar zal gedurende een mij onbekende periode worden geobserveerd. De Deense overheid zal de resultaten van de observatie aan de Amerikaanse overheden meedelen. Zeven van de acht gedetineerde Russen werden onlangs overgedragen aan de Russische overheid, die ze voor de rechter zal brengen. Op 2 maart werd een Spanjaard aan de overheid van zijn land overgedragen. Onlangs werd beslist om vijf van de negen Britten in Guantánamo vrij te laten. Ze zullen bij hun aankomst door de Britse politie worden gearresteerd en aan het Britse gerecht worden overgedragen krachtens de Terrorism Act 2000.
Over de vier overige is nog geen beslissing genomen.
Wat België betreft is er een nauwe en permanente samenwerking tussen mijn diensten in Brussel, de FOD Justitie, onze ambassade in Washington en de Amerikaanse overheden. Hierdoor hebben al vier Belgische delegaties Guantánamo kunnen bezoeken. De twee Belgische gevangenen verkeren in goede fysieke gezondheid.
Er wordt onderhandeld over een mogelijke overbrenging, maar in dit stadium is discretie geboden.
Ik ben het eens met mevrouw Lizin dat we niet laks mogen zijn. We hebben nog medestanders nodig om bepaalde mensen in België ervan te overtuigen die ze niet laks mogen zijn in deze kwesties.
De Europese Unie heeft een standpunt ingenomen waarmee we proberen ervoor te zorgen dat de rechten van alle personen die zich daar bevinden worden nageleefd. Niet allen zijn schuldig; de onderzoeken zijn nog niet afgerond.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Natuurlijk hadden sommigen niet direct een militaire functie, maar de intentie bestond...
De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Dat klopt, maar het is onze plicht om in die gevallen de overbrenging aan te vragen zodat de personen in Europa kunnen worden gevonnist. Ik wil het debat dat enkele maanden geleden werd gevoerd niet overdoen, maar ik denk dat ons gerecht volkomen in staat is om deze zaken zelf te behandelen.
We onderhandelen momenteel dus over een overbrenging naar ons land.
(Voorzitter: de heer Staf Nimmegeers, eerste ondervoorzitter.)
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik stel deze vraag in het kader van de internationale vrouwendag, die enkele dagen geleden plaatsvond. Naar aanleiding van de beursgang van Belgacom en de plaatsing van de aandelen van de privé-aandeelhouders op Euronext, werden een reeks benoemingen in de raad van bestuur van Belgacom voorgesteld. Negen mandaten van de bestuurders die zitting hebben voor de Belgische staat blijven verder lopen, maar er werden acht onafhankelijke bestuurders benoemd in plaats van de vertegenwoordigers van de privé-aandeelhouders die hun aandelen naar de beurs brengen. Een mandaat werd nog niet ingevuld, om een eventuele onvolledige plaatsing van de privé-aandelen te ondervangen.
Drie van de acht nieuwe bestuurders zijn vrouwen. De zittende vrouwelijke bestuurder voor de staat meegerekend, komt het totaal aantal vrouwelijke bestuurders aldus op vier, op een totaal van zeventien. De raad van bestuur van Belgacom telt aldus minder dan een derde vrouwen. Ter vergelijking: voor de NMBS werd wel voorzien - en zelfs wettelijk - in een gegarandeerde vertegenwoordiging van een derde vrouwen in de raad van bestuur. Namens de CD&V-fractie heb ik in het verleden voorgesteld om voor Belgacom eveneens in een dergelijke bepaling te voorzien. Door dat niet te doen voor Belgacom geeft de overheid aldus een slecht signaal met het oog op de bevordering van de paritaire democratie en het vrouwelijk ondernemerschap in ons land.
1.Klopt de informatie dat de nieuwe raad van bestuur van Belgacom minder dan een derde vrouwen zal tellen, zelfs indien er een achttiende mandaat komt? Is dat geen slecht signaal?
2.Waarom streeft de minister niet vrijwillig naar een minimale vertegenwoordiging van een derde vrouwen in die raad van bestuur? De beursgang biedt daartoe een unieke mogelijkheid.
3.Waarom wordt de eenderderegel wel aangehouden bij de NMBS, en niet bij Belgacom?
4.Wat is de stand van zaken in de andere grote overheidsbedrijven zoals bijvoorbeeld bij BIAC of de Regie der Gebouwen?
De heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven. - De raad van bestuur van Belgacom telt achttien bestuursleden. Hun mandaat loopt in principe tot 2006. Belgacom, een vennootschap met niet-publieke aandelen, wordt een vennootschap met aandelen op de beurs. Daardoor wijzigt de samenstelling van het deel van de raad van bestuur dat niet de staat vertegenwoordigt. De negen personen die namens de staat in de raad van bestuur zitting hebben, blijven daar tot 2006. Het was geen goed idee om die mandaten te wisselen op het ogenblik van de beursgang. Dat zou de indruk geven dat de staat instabiliteit creëert in de onderneming.
Die negen onafhankelijke vertegenwoordigers zijn drie Nederlandstaligen, drie Franstaligen en drie buitenlanders. Ik wou in ieder van die drie groepen minstens één iemand van het andere geslacht. Die regel wordt gerespecteerd. Er kan nog een vrouw bijkomen want er moet nog een mandaat worden ingevuld.
Globaal gezien wordt het eenderdequotum daarmee niet gehaald. Ik heb me wel voorgenomen om die regel voor ogen te houden telkens iemand moet worden vervangen. Tegen 2007 zullen bijna alle raden van bestuur een wijziging hebben ondergaan en zullen we het genderevenwicht dus dichter benaderen.
De NMBS is het enige overheidsbedrijf dat het quotum heeft bereikt. De Post komt één of twee vrouwen te kort, bij de Nationale Loterij heeft maar één vrouw zitting. Bij de Regie der Gebouwen is er geen raad van bestuur. Bij BIAC is er één of geen vrouwelijke bestuurder. In al die raden van bestuur zijn de mannen dus oververtegenwoordigd en de vrouwen ondervertegenwoordigd.
Telkens ik een groep moet benoemen, zal ik streven naar minimum een derde vrouwen. Voor Belgacom kon ik niet veel verdergaan. De regering kon daarover niet alleen beslissen, dat is in overleg gebeurd, maar ik heb wel de eis van een minimale vrouwelijke vertegenwoordiging gesteld en de bevoegde instanties gevraagd daarmee rekening gehouden. Als het zo verdergaat, staan we op het einde van de legislatuur een stuk verder met de vertegenwoordiging van vrouwen in de raden van bestuur van de overheidsbedrijven.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het antwoord van de minister is logisch. Als de minister die logica werkzaam kan maken, zal er tegen 2007 een zeker evenwicht zijn bereikt. Wij zullen de minister blijven aanmoedigen en waakzaam blijven toezien.
(De vergadering wordt geschorst om 18.45 uur. Ze wordt hervat om 18.55 uur.)
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - In de beleidsnota van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid lezen wij dat het directoraat-generaal Geneesmiddelen als eerste directoraat de business process reengineering heeft afgewerkt en nu tot implementatie kan overgaan. De daartoe benodigde financiële middelen zullen van het Fonds voor geneesmiddelen komen, al dan niet ondergebracht in een dienst afzonderlijk beheer.
Het Fonds voor geneesmiddelen is opgebouwd uit wettelijk vastgelegde niet-fiscale bijdragen van de farmaceutische zorg- en productiesector volgens het principe fee for service. Er wordt een vergoeding betaald in ruil voor een dienst van de overheid.
Vandaag stellen we evenwel vast dat het directoraat-generaal Geneesmiddelen door gebrek aan middelen niet alle risico's inzake volksgezondheid optimaal kan dekken en niet alle aan de sector beloofde dienstverlening optimaal kan uitvoeren. Daardoor dreigen wij achterop te geraken tegenover andere EU-landen.
Het wetsontwerp inzake klinische proeven wordt momenteel in de Kamer besproken. Ik hoop dat daarover volgende week kan worden gestemd, zodat ook de Senaat het weldra kan bespreken. Ook door de Europese richtlijn en het wetsontwerp inzake klinische proeven worden bijkomende taken opgelegd aan het directoraat-generaal Geneesmiddelen, dat daarvoor noch over de uitrusting, noch over de middelen, noch over het personeel beschikt. Er moet ook dringend worden geïnvesteerd in informatie- en communicatietechnologie.
De minister heeft een en ander wel aangekondigd in zijn beleidsnota, maar ondanks een substantiële stijging van de bijdragen aan het Fonds voor geneesmiddelen zien wij weinig resultaat. Nu een bedrag van 19,5 miljoen euro aan ontvangsten op de begroting 2004 is ingeschreven, zouden wij graag weten waaraan dat geld zal worden besteed.
De voorbije jaren kreeg het directoraat-generaal Geneesmiddelen telkens minder middelen dan er ontvangsten waren. Dat verklaart gedeeltelijk de achterstand die de dienst heeft opgelopen inzake organisatie en structuur.
Hoeveel van het geraamde bedrag van 19,5 miljoen euro zal het directoraat-generaal Geneesmiddelen uiteindelijk kunnen uitgeven voor het realiseren van de opdrachten?
De laatste jaren werden de voorziene inkomsten nooit volledig gebruikt voor de opdrachten waarvoor ze bestemd waren. Wat is de reden daarvan?
Hoeveel reserves bevat het Fonds voor geneesmiddelen? Wat gebeurt daarmee?
In de toelichting bij de uitgavenbegroting staat dat de eenmalige investeringen in informatica vanuit die reserves zullen worden gefinancierd. Over welk bedrag gaat het? Werden er al concrete initiatieven genomen?
Wat moet worden verstaan onder `al dan niet ondergebracht in een dienst afzonderlijk beheer'? Als men een soepele werking voor ogen heeft, moet er een dienst afzonderlijk beheer zijn of moet er een agentschap worden opgericht. We hebben die discussie al gevoerd naar aanleiding van de oprichting van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen. We vroegen ons toen ook af of we niet beter, zoals in andere landen, een Food and Drug Administration zouden oprichten of, mocht dat niet mogelijk zijn, met twee afzonderlijke agentschappen zouden werken. Welke zijn de voor- en nadelen van beide formules? Welk standpunt neemt de regering hierover in?
De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - In de begroting 2004 kreeg het Fonds geneesmiddelen een bedrag van 10,2 miljoen euro als beginkapitaal. Dat kapitaal zal in de eerste drie kwartalen van 2004 nog met 1,8 miljoen euro worden verhoogd. Daarna komt er nog een verhoging in het vierde kwartaal, maar alvorens het bedrag van die laatste verhoging vast te leggen, zal worden onderzocht of de toegestane meeruitgaven door hogere inkomsten worden gevolgd.
Hoewel het budget van het fonds in de voorbije jaren substantieel verhoogd werd, konden de geplande inkomsten inderdaad nooit volledig voor de bestemde opdrachten worden gebruikt. De kredieten die tijdens de begrotingsbesprekingen gevraagd werden, konden immers nooit volledig worden toegekend, omdat er onzekerheid was over de werkelijke opbrengsten van het fonds.
Om te voorkomen dat die situatie zich opnieuw zal voordoen, werk ik momenteel aan instrumenten voor monitoring die de voorziene inkomsten zullen vervangen door een effectieve follow-up en dus een beter zicht op de uitgaven zullen geven.
Op het ogenblik heeft het fonds 21,9 miljoen in reserve, volledig afkomstig van retributies. Dat bedrag bevindt zich in de Schatkist. De reserve kan niet aangewend worden zonder het akkoord van de minister van Begroting.
Het is juist dat de informatica eenmalig zal worden gefinancierd met geld uit de reserves van het fonds. Het gaat hier om een totaal bedrag van 3,3 miljoen euro voor de jaren 2004 en 2005.
Bij een dienst afzonderlijk beheer denken we aan een beheersvorm waarmee het beheer van de inkomsten en de uitgaven van het fonds kan worden geoptimaliseerd. Een andere mogelijkheid is inderdaad de oprichting van een afzonderlijk agentschap.
De voor- en nadelen van beide structuren zullen in de nabije toekomst worden bestudeerd. Ik ben er mij immers van bewust dat de grotere flexibiliteit die door een agentschap wordt geboden, niet zo goed is voor de controle die op de structuur wordt uitgeoefend. Ik sta echter open voor ieder voorstel dat de gemeenschap ten goede komt.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Zoals ik vermoedde, ligt de sleutel voor de oplossing van dit probleem waarschijnlijk bij vice-eerste minister Vande Lanotte.
De noden zijn duidelijk aangetoond. De dienst wil efficiënt werken. De bijdragen die daarvoor bestemd zijn, zijn betaald. In de gegeven omstandigheden is het onaanvaardbaar dat de minister van Begroting dat spaarpotje, gevormd door de bijdragen, blijft bewaken.
De reserves moeten worden gebruikt voor de financiering van eenmalige investeringen die noodzakelijk zijn om de dienst aan te passen aan de hedendaagse noodwendigheden. Daarna moeten de inkomsten van het fonds jaarlijks volledig worden gebruikt opdat voor degenen die de bijdragen betalen, de diensten efficiënt worden uitgevoerd.
De minister verklaart dat 3,3 miljoen van de reserve van 21,9 miljoen zal worden geïnvesteerd. In dat geval blijft er nog een aanzienlijk bedrag van 18,6 miljoen euro over. Ik zal de minister van Begroting expliciet ondervragen over de voorwaarden die hij stelt om het geld te besteden.
Ik dring erop aan dat er zo vlug mogelijk een reflectie plaatsvindt over de keuze tussen een dienst afzonderlijk beheer of een agentschap. We moeten trachten te vermijden dat er in de toekomst een spaarpot blijft bestaan buiten het circuit waarvoor de middelen bestemd zijn. We moeten een efficiënt instrument creëren om soepel op de noden te kunnen inspelen.
Bij de bespreking van het wetsontwerp zullen we nog terugkomen op de inkomsten voor de klinische proeven. Op dat vlak wordt de administratie blijkbaar enigszins stiefmoederlijk behandeld.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Ik heb de minister over dit onderwerp reeds een mondelinge vraag gesteld, die door mevrouw Simonis werd beantwoord. Inmiddels beschikt hij wellicht over meer informatie.
De Maximumfactuur - MAF - beoogt de toegankelijkheid van de gezondheidszorg te garanderen door een maximumbedrag te bepalen voor het persoonlijke aandeel dat een patiënt moet betalen, afhankelijk van zijn of haar inkomen.
Het systeem heeft evenwel een aantal neveneffecten omdat het niet uitgesloten is of kan worden dat mensen twee keer langs de kassa passeren.
Op mijn mondelinge vraag van 29 januari 2004 antwoordde de minister dat hij nog niet beschikte over de gegevens waarop de christelijke mutualiteit haar raming van 12,5 miljoen euro aan dubbele betalingen baseert. Heeft hij die gegevens al ontvangen?
Zijn er al conclusies van de werkgroep van het RIZIV die de diverse aspecten van dit probleem zou onderzoeken?
In zijn antwoord verklaarde de minister dat het probleem van dubbele betalingen via openbare instanties binnen een redelijke termijn zou kunnen worden opgelost. Zo overweegt de werkgroep om ziekenfondsen de opdracht te geven de nodige informatie te verstrekken aan de OCMW's. Klopt dit? Op welke manier kan dat gebeuren? Overweegt hij dezelfde maatregel in te voeren voor de politie en het Nationaal Instituut voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers?
Wat met de aanvullende verzekeringen? De beroepsvereniging van de verzekeringsmaatschappijen kaartte dit probleem reeds aan vóór de bespreking van het wetsontwerp in het parlement. Ze hebben geen informatie betreffende de uitvoering van de maximumfactuur en betalen zo vergoedingen voor prestaties die eventueel reeds door de MAF werden vergoed.
De toenmalige minister Vandenbroucke heeft op onze vragen daaromtrent toen geantwoord dat artikel 3 van de wet bepaalt dat er een koninklijk besluit moet komen om die gegevensoverdracht naar privé-instellingen mogelijk te maken. Werd dat koninklijk besluit al uitgevaardigd? Zo neen, wat is de reden daarvoor?
Anderzijds zien we dat de mutualiteiten, die zelf aanvullende verzekeringen aanbieden, een hybride situatie kennen. Zij beschikken wel over de noodzakelijke informatie. Is dit geen oneerlijke concurrentie?
We moeten nadenken over de manier waarop dit kan worden opgelost. Misschien heeft de werkgroep al een oplossing. Volgens mij zijn er maar enkele mogelijkheden. Men zou ervoor kunnen opteren dat het RIZIV slechts overgaat tot de toepassing van de MAF voor zover de remgelden niet door een aanvullende verzekering worden gedekt. Een andere weg zou erin kunnen bestaan dat het RIZIV de MAF toepast en de verzekeringsmaatschappijen informeert of en wanneer dit gebeurt. De besparing wordt dan uiteraard gerealiseerd door de verzekeringsmaatschappijen.
Een derde mogelijkheid zou erin kunnen bestaan dat voor de sociale MAF, wanneer de drempel bereikt is, dit op de SIS-kaart wordt vermeld en de zorgverlener voor die patiënt ook het remgeld int via het systeem van de derde betaler. Voor de fiscale MAF zou een oplossing erin kunnen bestaan de uitbetalingen in het raam van aanvullende verzekeringen door verzekeringsmaatschappijen in de belastingaangifte te vermelden, zoals dat voor bepaalde andere verzekeringen geldt. Heeft de minister hierover al overlegd met de verzekeringssector? Heeft hij een idee welke weg kan worden gevolgd?
Klopt het dat het minimum zes maanden duurt vooraleer men terugbetaling krijgt in het raam van de sociale MAF? Is dat de bedoeling? Kan die termijn niet worden verkort? Als dat juist is, werkt het systeem voor de zwaksten immers niet.
Tijdens een stage die ik deed bij een aantal instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, heb ik geleerd dat psychiatrische patiënten wel hun factuur krijgen en zij hun factuur terugbetaald krijgen via het MAF, maar dat sommigen zelf hun factuur niet betalen. Dat is in het nadeel van de instellingen. Men signaleert mij dat sommigen zeer snel dat soort achterpoortjes hebben gevonden en dat men daar machteloos tegenover staat. Kent de minister die misbruiken en wat kunnen we daartegen doen?
De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - De gestelde vragen betreffen zeer concrete persoonlijke omstandigheden die een grote sociale invloed hebben op de mensen. Ik denk dus dat de zichtbaarheid van de maatregel moet worden verbeterd omdat de mensen nog niet weten wanneer ze over welke bedragen kunnen beschikken.
Wat uw eerste vraag betreft, werden de gegevens op 2 februari 2004 door de Christelijke Mutualiteiten aan mijn medewerkers verstrekt. Het betreft ramingen op basis van verschillende hypotheses, ten eerste over het aandeel van het remgeld voor de ziekenhuisopname in de terugbetalingen van de maximumfactuur en ten tweede over het aantal verzekerden die ingeval van terugbetaling door de maximumfactuur ook van een terugbetaling van een aanvullende verzekering zouden genieten. Het bedrag van 12,8 miljoen euro is dus maar een zeer ruwe schatting op basis van verschillende hypotheses. We beschikken niet over gegevens die ons in staat stellen de juistheid van deze hypotheses na te gaan.
Dan kom ik tot uw tweede vraag. Het RIZIV signaleert mij dat men de eerste conclusies van de werkgroep tegen 15 maart 2004 verwacht.
Derde vraag. Om de dubbele uitbetaling van de maximumfactuur en van het algemeen of openbaar stelsel te vermijden, kunnen we het volgende doen. Voor de OCMW's wil ik effectief in de mogelijkheid voorzien dat het ziekenfonds op vraag van het OCMW mag meedelen of er een terugbetaling is op grond van de maximumfactuur. Daartoe kan men zich steunen op artikel 3 van de wet op de maximumfactuur. Voor het Nationaal Instituut voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers, de politie en andere openbare instellingen, wil ik het principe van artikel 136, §2, toepassen. Dit artikel bepaalt dat de ziekteverzekering niet bijdraagt indien reeds een vergoeding wordt uitbetaald krachtens een andere wet of krachtens het gemeenrecht. Voor elke bestaande wetgeving of reglementering zullen we vervolgens onderzoeken op welke manier men de informatie aan het ziekenfonds kan doorgeven. Geval per geval moet dit inderdaad zeer zorgvuldig worden nagegaan. Ik geef u een concreet voorbeeld. Politieagenten en hun familieleden kunnen naar een erkende huisarts gaan. Dit zijn artsen met een gewone praktijk die door de politie erkend worden om voor de agenten en hun familie raadplegingen te verrichten. Die raadplegingen worden rechtstreeks en voor 100% met de politie geregeld. In dit geval betalen de politieagenten niets zelf en er is geen terugbetaling via het ziekenfonds. In dit specifieke geval is een dubbele betaling bijgevolg niet mogelijk. Maar als een politieagent een specialist moet raadplegen, wordt dat wel via het ziekenfonds geregeld en de agent kan dan het remgeld opvragen bij de politie.
(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)
Hier bestaat wel een risico op dubbele betaling. Dit voorbeeld bewijst dat we elke situatie afzonderlijk uiterst nauwgezet moeten onderzoeken en met de betrokken instanties goede akkoorden moeten afsluiten.
Wat de aanvullende verzekering betreft, is er nog geen uitvoeringsbesluit voor artikel 3. Ik zal daarvoor zorgen voor de OCMW's, maar niet voor de hospitalisatieverzekering. De verzekeringsmaatschappijen vragen dat trouwens niet. Integendeel, ze stellen voor zelf de informatie over de terugbetaling aan het ziekenfonds te verstrekken opdat de ziekenfondsen het remgeld dat de verzekeringen al hebben terugbetaald, niet opnieuw in de teller van de maximumfactuur zouden steken.
Dit debat werd al een eerste keer gevoerd in 1994 toen de sociale en fiscale franchise werden ingevoerd. Destijds heeft men vastgesteld - wars van elke politieke overweging - dat het om praktische redenen niet mogelijk was zulk een systeem te organiseren. Ik haal twee redenen aan. Sommige verzekeringen keren een forfaitair bedrag uit voor het geheel van de persoonlijke kosten, zowel voor het remgeld, waarmee rekening wordt gehouden in de maximumfactuur, als voor de supplementen. Er is dus geen rechtstreeks verband tussen het bedrag van het remgeld en het bedrag dat de verzekering uitbetaalt.
In het raam van de fiscale maximumfactuur zouden de verzekeringsmaatschappijen eveneens informatie aan de fiscus moeten verschaffen. Dit werd toen overigens ook bepaald in artikel 23, 2º, van de wet van 21 december 1994 houdende sociale maatregelen en diversen. Men is dan tot het besluit gekomen dat dit onuitvoerbaar was.
Mevrouw Van de Casteele vroeg de informatie van de ziekenfondsen aan de verzekeringsmaatschappijen door te geven. Politiek is dat niet wenselijk. Als het ziekenfonds zou meedelen dat een gezin de maximumfactuur geniet, houdt dit ook een indicatie in over het gezinsinkomen en de gezondheidsuitgaven. Dit lijkt me onverenigbaar met de bescherming van de privacy.
De bescherming in het raam van de verplichte verzekering primeert boven de aanvullende bescherming die men op particuliere en niet officiële basis organiseert.
Het ziekenfonds mag de gegevens waarover het via de verplichte verzekering beschikt, niet gebruiken voor het afsluiten van zijn aanvullende verzekering.
Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Ik heb enigszins begrip voor het standpunt van de minister, maar ik dring er toch op aan dat hij met de verzekeringsmaatschappijen zou overleggen hoe de zaken op mekaar kunnen worden afgestemd.
De privacy moet zeker worden beschermd. Ik stel echter vast dat de ziekenfondsen over heel veel gegevens beschikken over de gezondheidstoestand en het inkomensniveau van hun leden. Ook met die informatie moet zeer voorzichtig worden omgegaan. De minister zegt dat de ziekenfondsen die informatie niet mogen gebruiken voor hun aanvullende verzekeringen. Dit brengt met zich mee dat de fondsen dezelfde problemen hebben voor die aanvullende verzekeringen en dat ook daar een oplossing moet worden gevonden.
Voor de openbare diensten is het probleem niet zo accuut en kan makkelijker een oplossing worden gevonden.
Misschien is het nuttig de zaak nogmaals te bespreken eens het RIZIV zijn verslag heeft uitgebracht. Dan zullen we kunnen vaststellen waar het dubbel gebruik vooral te vinden is. Ik denk niet dat het in de sociale franchise te vinden is omdat volgens mij daar vooral mensen zitten die niet zo veel aanvullende en hospitalisatieverzekeringen hebben gesloten. Ik denk dat het probleem vooral in de fiscale franchise te vinden is; daar moeten we het probleem via de belastingen kunnen regelen.
De minister zegt dat het bijna onmogelijk is de verzekeringsmaatschappijen te verplichten de informatie door te geven. Hij kan echter wel de belastingplichtige verplichten om te goeder trouw zelf aan te geven hoeveel hij via zijn aanvullende verzekering heeft gekregen. Misschien kunnen dubbele betalingen zo al een beetje worden tegengegaan.
De voorzitter. - Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - In oktober 2001 trad het Federaal Borstvoedingscomité in werking. Een belangrijke taak van dat comité is het maatschappelijk debat steunen over het belang van borstvoeding door informatie- en sensibiliseringsacties. Ons land scoort inzake sensibilisering zeer slecht binnen Europa.
Ook het project van de babyvriendelijke ziekenhuizen is hierbij belangrijk. België is een van de enige landen in Europa met geen enkel erkend `babyvriendelijk ziekenhuis', maar de eerste erkenning zal wel een van de volgende dagen gebeuren. Dat project wordt op kleine schaal gepromoot door deskundige NGO's, maar door een gebrek aan middelen heeft het in ons land nog niet de verhoopte resultaten kunnen verwezenlijken. De voortzetting van dat project zou dan ook een van de specifieke taken worden van het Federaal Borstvoedingscomité.
Van 31 maart tot 2 april zal in Barcelona op initiatief van UNICEF een congres plaatsvinden voor de coördinatoren van de babyvriendelijke ziekenhuizeninitiatieven van de geïndustrialiseerde landen. We hebben vernomen dat geen middelen kunnen worden vrijgemaakt om een afgevaardigde van het Federaal Borstvoedingscomité naar Barcelona te sturen. Ons land zal dus niet vertegenwoordigd zijn op het congres, tenzij een vrijwilliger op eigen kosten gaat. Naast het gebrek aan werkingsmiddelen werd nog steeds geen regeling getroffen voor de terugbetaling van de vervoerskosten van de vrijwillige leden van het comité.
Op de vraag om uitleg die ik op 31 juli 2003 aan de minister stelde, antwoordde hij dat gewacht werd op de positieve adviezen van de Inspectie van Financiën, van de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie en Grootstedenbeleid en van de minister van Begroting en Overheidsbedrijven, omdat het ontwerp van koninklijk besluit houdende vaststelling van de vergoedingen van de leden van het Federaal Borstvoedingscomité slechts na ontvangst van de adviezen aan het staatshoofd ter ondertekening kan worden voorgelegd. Na publicatie in het Belgisch Staatsblad kunnen de vervoerskosten en presentiegelden van de leden eindelijk worden uitbetaald. Als ik goed ben ingelicht, werd tot op heden nog steeds geen sluitende regeling getroffen. Mag ik erop wijzen dat die zaak al aansleept sedert 2001 en dat het comité nog steeds niet over middelen beschikt?
Ik had dan ook graag vernomen of de positieve adviezen van de verschillende ministeries reeds werden meegedeeld en wanneer het koninklijk besluit dat de vergoedingen voor de leden van het comité regelt, zal worden gepubliceerd. Is voor de werking van het Federaal Borstvoedingscomité reeds een plaats voorbehouden binnen de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, zoals de minister aankondigde in antwoord op mijn vraag om uitleg van 31 juli 2003? Ik begrijp dat de voorzitter van het Federaal Borstvoedingscomité onlangs zijn ontslag heeft aangeboden. Hij was totaal ontmoedigd door de problematische financiering, het gebrek aan erkenning en ondersteuning van de projecten die door het comité werden uitgewerkt, en door een gebrek aan administratieve ondersteuning. Weliswaar werd een medewerker aangewezen, maar dat betekent nog niet dat die de vereiste kwalificaties heeft. Het onslag van de voorzitter is betreurenswaardig. Ik heb hem meermaals ontmoet. Hij was deskundig en wou zich ten volle inzetten voor de goede werking van het comité. Zijn ontslag zal de pas op gang gekomen van de werking van het comité in het gedrang brengen. Hopelijk is zijn ontslag voor de overheid een signaal om spoed achter de zaak te zetten en beleidssteun te verlenen.
Ik zou dan ook graag vernemen hoe de minister reageert op het te betreuren ontslag van de voorzitter van het comité. Hoe zal de deskundige werking van het comité in de toekomst worden gegarandeerd en hoe zal het comité op de nodige erkenning kunnen rekenen voor zijn specifieke opdracht? Hoe zal de procedure worden ingeleid voor de aanstelling van een nieuwe voorzitter?
De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik betreur het ontslag van de heer Goyens, voorzitter van het Federaal Borstvoedingscomité en vertegenwoordiger van het Belgisch Comité van UNICEF. Hij beschikt inderdaad over een grote ervaring en zijn ontslag brengt het comité dan ook schade toe. Het comité heeft ondanks het gebrek aan middelen en personeel naar best vermogen gefunctioneerd. De wet voorziet nochtans in een administratief kader van twee personen. Deze problematiek dateert reeds van bij de oprichting in 1999 en sleept dus al geruime tijd aan.
Ik zal de FOD Volksgezondheid de opdracht geven op korte termijn de nodige financiële middelen vrij te maken, meer bepaald voor het betalen van de presentiegelden en de vervoerskosten van de leden. Dat is inderdaad een minimum en mevrouw de Bethune heeft helemaal gelijk wanneer ze dat hier nogmaals herhaalt. Ze bracht het al in juli van vorig jaar ter sprake en het spijt me dat dit nog altijd niet geregeld is. Ik zal eveneens de opdracht geven op korte termijn de twee personeelsleden waarin de wet voorziet, ter beschikking van het Borstvoedingscomité te stellen.
Ten derde zal ik de heer Goyens vragen op zijn beslissing terug te komen. Ik hoop dat hij dit inderdaad zal doen. Indien hij bij zijn beslissing blijft, zal ik me tot het Belgisch Comité van UNICEF richten om een andere kandidaat voor te stellen, maar ik hoop dat dit niet nodig zal zijn.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Ik dank de minister voor zijn antwoord en ik hoop dat hij in het uitvoeren van zijn beleid even effectief zal zijn als hij vandaag was in het aangaan van engagementen.
De voorzitter. - De volgende vergadering vindt plaats donderdag 18 maart 2004 om 15 uur.
(De vergadering wordt gesloten om 19.35 uur.)
Afwezig met bericht van verhindering: de heer Creyelman, om gezondheidsredenen, de heren Destexhe en Van den Brande, in het buitenland, de heer Van Peel, wegens andere plichten.
-Voor kennisgeving aangenomen.
Stemming 1
Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Sfia Bouarfa, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.
Stemming 2
Aanwezig: 61
Voor: 51
Tegen: 5
Onthoudingen: 5
Voor
Sfia Bouarfa, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.
Tegen
Christian Brotcorne, Isabelle Durant, Michel Guilbert, Clotilde Nyssens, René Thissen.
Onthoudingen
Ludwig Caluwé, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Etienne Schouppe, Hugo Vandenberghe.
Stemming 3
Aanwezig: 61
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 11
Voor
Sfia Bouarfa, Christian Brotcorne, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Jan Van Duppen, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.
Onthoudingen
Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Sabine de Bethune, Mia De Schamphelaere, Etienne Schouppe, Hugo Vandenberghe, Anke Van dermeersch, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken.
Stemming 4
Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Sfia Bouarfa, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.
Stemming 5
Aanwezig: 61
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Sfia Bouarfa, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.
Stemming 6
Aanwezig: 61
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Sfia Bouarfa, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.
Stemming 7
Aanwezig: 61
Voor: 61
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Sfia Bouarfa, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Ludwig Caluwé, Jurgen Ceder, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.
Stemming 8
Aanwezig: 60
Voor: 60
Tegen: 0
Onthoudingen: 0
Voor
Sfia Bouarfa, Christian Brotcorne, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Pierre Chevalier, Berni Collas, Jean Cornil, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Marie Dedecker, Christine Defraigne, Michel Delacroix, Amina Derbaki Sbaï, Mia De Schamphelaere, Francis Detraux, Nathalie de T' Serclaes, Jacques Devolder, Antoine Duquesne, Isabelle Durant, Pierre Galand, Christel Geerts, Caroline Gennez, Jacques Germeaux, Michel Guilbert, Jean-Marie Happart, Patrick Hostekint, Jean-François Istasse, Marie-José Laloy, Jeannine Leduc, Anne-Marie Lizin, Philippe Mahoux, Staf Nimmegeers, Stefaan Noreilde, Clotilde Nyssens, Luc Paque, Fatma Pehlivan, Francis Poty, Didier Ramoudt, François Roelants du Vivier, Etienne Schouppe, René Thissen, Jacques Timmermans, Annemie Van de Casteele, Hugo Vandenberghe, Lionel Vandenberghe, Ludwig Vandenhove, Anke Van dermeersch, Jan Van Duppen, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Wim Verreycken, Christiane Vienne, Luc Willems, Paul Wille, Marc Wilmots, Alain Zenner.
Wetsvoorstellen
Artikel 77 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot opheffing van artikel 5, §1, van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, om het verbod op bepaalde campagnevormen te schrappen (van de heer Jean-Marie Dedecker; Stuk 3-549/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde ondersteunende rechters en substituten evenals mobiele ondersteunende rechters aan te stellen (van mevrouw Christine Defraigne c.s.; Stuk 3-551/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 3 van de wet van 2 maart 1954 tot voorkoming en beteugeling der aanslagen op de vrije uitoefening van de door de Grondwet ingestelde soevereine machten (van de heer Jacques Devolder; Stuk 3-552/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Artikel 81 van de Grondwet
Wetsvoorstel tot opheffing van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (van de heer Jurgen Ceder c.s.; Stuk 3-539/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 77 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, teneinde de bestraffing van mensensmokkel gelijk te schakelen met de bestraffing van mensenhandel (van de heer Ludwig Vandenhove; Stuk 3-542/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 965, 981 en 989 van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de procedures voor het deskundigenonderzoek te versnellen (van mevrouw Clotilde Nyssens c.s.; Stuk 3-550/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Voorstellen van resolutie
Voorstel van resolutie betreffende het tot stand brengen van een internationaal verdrag over de wapenhandel (van de heer Michel Guilbert en mevrouw Isabelle Durant; Stuk 3-543/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Voorstel van resolutie betreffende de opflakkering van het antisemitisme in België (van de heer François Roelants du Vivier en mevrouw Christine Defraigne; Stuk 3-553/1).
-Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Voorstel tot herziening van het Reglement
Voorstel tot wijziging van artikel 16 van het reglement van de Senaat (van de heer Frank Vanhecke c.s.; Stuk 3-540/1).
-Verzonden naar het Bureau.
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:
van de heer Karim Van Overmeire aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de Belgische houding tegenover Syrië" (nr. 3-173)
van de heer Frank Vanhecke aan de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken over "de publicatie van het rapport van de onderzoekscommissie omtrent de gruwelen begaan tegen blanken in Congo in 1960 en daarna" (nr. 3-174)
van de heer Jacques Germeaux aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het connexisme in de medische beeldvorming" (nr. 3-175)
van de heer Jacques Germeaux aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de erkenning van centra voor de behandeling van het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS)" (nr. 3-176)
van mevrouw Anne-Marie Lizin aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "de Belgische Technische Coöperatie (BTC)" (nr. 3-177)
van mevrouw Annemie Van de Casteele aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg"(nr. 3-178)
van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eerste minister en minister van Justitie over "de toepassing van de wet op het partnergeweld" (nr. 3-179)
van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Financiën over "de aandacht voor de schuldproblematiek op de agenda van het Iers Europees voorzitterschap" (nr. 3-180)
van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Financiën over "de kwijtschelding van schuld aan landen in het Zuiden" (nr. 3-181)
van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Financiën over "de schuld van landen in het Zuiden" (nr. 3-182)
van de heer Staf Nimmegeers aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de weerslag van media-evenementen zoals het proces Dutroux op de geestelijke gezondheid van de bevolking" (nr. 3-183)
van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking en aan de minister van Financiën over "de schuldkwijtschelding aan de Democratische Republiek Congo" (nr. 3-184)
van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "de aandacht voor ontwikkelingssamenwerking op de agenda van het Iers Europees voorzitterschap" (nr. 3-185)
van de heer Berni Collas aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over "het gebruik en de kennis der talen en het recht op een tweetaligheidspremie voor de vroegere leden van de gemeentepolitie van de Duitstalige gemeenten" (nr. 3-186)
van mevrouw Jacinta De Roeck aan de minister van Financiën over "de belasting op bedrijfswagens" (nr. 3-187)
van de heer Etienne Schouppe aan de minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid over "het strategisch energiebeleid van de regering" (nr. 3-188)
-Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.
De Senaat heeft bij boodschap van 10 maart 2004 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van:
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement, van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europees Parlement en van het Kieswetboek (Stuk 3-546/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.
Bij boodschappen van 4 maart 2004 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:
Artikel 77 van de Grondwet
Wetsontwerp houdende verticale integratie van het openbaar ministerie (Stuk 3-541/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.
Kennisgeving
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement (van de heer Ludwig Vandenhove c.s.; Stuk 3-513/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 4 maart 2004 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
Wetsontwerp tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat (van mevrouw Anne-Marie Lizin c.s.; Stuk Kamer 51-633/1).
-De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 4 maart 2004 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden.
De Regering heeft volgend wetsontwerp ingediend:
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Albanië betreffende de overname van onregelmatig verblijvende personen (Overnameakkoord), en met het Uitvoeringsprotocol, ondertekend te Tirana op 17 april 2001 (Stuk 3-548/1).
-Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Arbitragehof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:
-Voor kennisgeving aangenomen.
Bij brief van 26 februari 2004 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Turnhout overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2003 van de Arbeidsrechtbank te Turnhout, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 25 februari 2004.
Bij brief van 2 maart 2004 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Brugge overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2003 van de Arbeidsrechtbank te Brugge, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 19 februari 2004.
Bij brief van 2 maart 2004 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbanken te Kortrijk-Ieper-Veurne overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2003 van de Arbeidsrechtbanken te Kortrijk-Ieper-Veurne, goedgekeurd tijdens hun algemene vergadering van 23 februari 2004.
Bij brief van 2 maart 2004 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Luik overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2003 van de Arbeidsrechtbank te Luik, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 1 maart 2004.
-Verzonden naar de commissie voor de Justitie.