5-145

5-145

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 20 MARS 2014 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Question orale de Mme Fatma Pehlivan au vice-premier ministre et ministre de la Défense sur «l'exigence de nationalité pour la reconnaissance des victimes d'obus» (no 5-1375)

M. le président. - M. Koen Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, répondra.

Mevrouw Fatma Pehlivan (sp.a). - Ik wil van minister Geens graag weten waar minister De Crem is. Is hij in binnen- of buitenland? Mijn vraag gaat over een trieste gebeurtenis, waar doden bij zijn gevallen en uit respect voor die slachtoffers had hij hier moeten zijn, tenzij hij in het buitenland verblijft.

De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. - Met alle respect voor de vraag van mevrouw Pehlivan, wil ik de vicepremier en minister van Landsverdediging verontschuldigen. Vanmiddag brengt mevrouw Merkel een bezoek aan Brussel en daar moet hij aanwezig bij zijn.

Mevrouw Fatma Pehlivan (sp.a). - Op de vooravond van 21 maart, de dag tegen discriminatie, stel ik bij het Fonds voor Oorlogsslachtoffers discriminatie op basis van nationaliteit vast. Gisteren ontplofte bij werkzaamheden in Ieper een obus uit de Eerste Wereldoorlog. Bij dat dramatisch ongeluk vielen twee doden en een gewonde te betreuren. Het onderzoek loopt uiteraard nog.

Het werd de voorbije dagen nog maar eens duidelijk dat er in de Westhoek nog honderdduizenden tonnen obussen in de grond zitten. De ontmijningsdienst DOVO detecteert en neutraliseert in de regio jaarlijks 160 ton oorlogsmunitie. In de nagenoeg honderd jaar sinds het einde van de oorlog kwamen meer dan 300 mensen om door achtergebleven bommen.

In ons land worden alle slachtoffers van obussen uit de Eerste Wereldoorlog vergoed. Dat betekent concreet dat de medische kosten worden terugbetaald en dat bij overlijden de weduwe een pensioen krijgt van het Fonds voor Oorlogsslachtoffers. De wet op dat fonds dateert van 1954 en werd verscheidene keren aangepast, de laatste keer in 1958. Die wet bepaalt nu dat slachtoffers de Belgische nationaliteit moeten hebben.

U begrijpt dat dit als zeer onrechtvaardig wordt ervaren in de omgeving van de getroffen arbeiders die de Turkse en Bulgaarse nationaliteit hebben. Ik begrijp dat de wet de wet is, maar sinds 1958 is onze samenleving veranderd. Bedrijven in ons land werken ook met mensen die de Belgische nationaliteit niet hebben, maar bij werkzaamheden in de Westhoek even goed aan het gevaar van de achtergebleven oorlogsmunitie worden blootgesteld.

Daarom heb ik voor de verantwoordelijke minister van Landsverdediging volgende vraag.

Overweegt hij een wetswijziging, zodat iedereen die in ons land gewond geraakt of overlijdt door achtergelaten oorlogsmunitie in aanmerking kan komen voor een erkenning als oorlogsslachtoffer?

De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. - Ik lees het antwoord van de vicepremier en minister van Landsverdediging.

De hele regering betreurt dit dramatisch ongeluk ten zeerste en leeft enorm mee met de slachtoffers, de familie en de nabestaanden en wenst haar oprecht medeleven te betuigen.

In het kader van de gecoördineerde wetten van 19 augustus 1921 betreffende het herstel te verlenen aan burgerlijke oorlogsslachtoffers 1914-1918 is inderdaad een nationaliteitscriterium opgenomen voor het aanvragen van invaliditeitspensioenen door slachtoffers van ontploffingen van munitie uit de Eerste Wereldoorlog. Ik besef heel goed dat artikel 1 van voornoemde wet, dat de Belgische nationaliteit oplegt, aanleiding kan geven tot discussie, maar men moet zich terugplaatsen in de tijdsgeest waarin die wet tot stand is gekomen.

België heeft echter een zeer ruime wetgeving aangenomen ten gunste van de oorlogsslachtoffers. De vergoeding van slachtoffers die wegens oorlogsfeiten een vastgestelde schade hebben opgelopen, heeft als belangrijk uitgangspunt het principe van nationale solidariteit. De staat heeft stricto sensu niet de absolute verplichting alle schade te vergoeden die geleden werd door slachtoffers van de oorlog in België. Men heeft bij het schrijven van de wetgeving ter zake keuzes moeten maken. Soms waren die pijnlijk, soms controversieel, maar steeds hadden ze als doel een zo groot mogelijk aantal slachtoffers te vergoeden. Het dramatisch ongeval dat plaatsvond in Ieper toont helaas aan dat het inderdaad opportuun is om de voorwaarden die door de wet worden gesteld te versoepelen, teneinde deze wet billijker te maken en in harmonie te brengen met de tijdsgeest van vandaag. Ik zal dus de Hoge Raad voor Oorlogsinvaliden, Oud-strijders en Oorlogsslachtoffers vragen om mij concrete maatregelen hieromtrent voor te stellen. De volgende stap zal er dan in bestaan een meerderheid te vinden, om de voorgestelde maatregelen onder de vorm van een wettelijk initiatief in te dienen in de Kamer.

Mevrouw Fatma Pehlivan (sp.a). - Ik dank de minister voor het antwoord in naam van de minister van Landsverdediging. Ik heb alle respect voor de wetgeving uit het verleden. We herdenken nu de Groote Oorlog, waarbij heel veel slachtoffers zijn gevallen. Het is goed dat men de slachtoffers is tegemoetgekomen.

Er kunnen echter nog altijd slachtoffers vallen. Ik ben enerzijds blij met het antwoord, maar anderzijds had ik graag met de minister gediscussieerd, want ik ben zelf ook van plan een wetsvoorstel in te dienen. Ik hoop op de steun van de minister voor een parlementair initiatief.