5-139 | 5-139 |
Mme Zakia Khattabi (Ecolo), corapporteuse. - Je me réfère à mon rapport écrit.
De heer Karl Vanlouwe (N-VA), corapporteur. - Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag, maar ik wil wel namens onze fractie enkele bedenkingen naar voren brengen.
In de eerste plaats wens ik mijn waardering uit te drukken voor de wetgevende kwaliteit van het voorstel van bijzondere wet dat ter stemming voorligt. Het voorstel getuigt van een zeer gedegen kennis van de procedure voor het Grondwettelijk Hof en van de punten waarop deze procedure voor verbetering vatbaar is. Het feit dat het Hof ook zelf bij de redactie betrokken werd, is hier wellicht niet vreemd aan.
De invoering van de elektronische procedurevoering is een grote stap voorwaarts naar een efficiëntere rechtspraak. Daarom wens ik de echte auteurs van het voorstel nogmaals te feliciteren. Om die reden zullen wij met onze fractie het wetsvoorstel dan ook heel uitdrukkelijk steunen.
Toch bevat het voorstel één bepaling waartegen onze fractie uitdrukkelijk bezwaren heeft. Dat is net de bepaling waarbij het Grondwettelijk Hof helemaal geen inspraak heeft gehad. Er zal namelijk een genderquotum worden ingevoerd, waardoor in de toekomst het Grondwettelijk Hof ten minste één derde rechters van elk geslacht moet tellen. Onze fractie is een groot voorstander van een voldoende vertegenwoordiging van vrouwen in alle functies, en zeker in topfuncties. Dat geldt dus ook voor de rechters in het Grondwettelijk Hof. Het bewijs daarvan werd onlangs nog geleverd.
Onze fractie vindt het enigszins tegenstrijdig en eigenlijk zelfs een beetje hypocriet dat we thans via een wet een genderquotum opleggen. Als gevolg van een jarenlang benoemingsbeleid was tot voor kort in het Grondwettelijk Hof immers maar van de twaalf rechters een vrouw.
Onze fractie is van oordeel dat een dergelijk proces naar een uitgebalanceerde en evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen niet van bovenaf kan worden opgelegd. Een overheid kan hooguit overwegen, zoals de Vlaamse overheid doet, de voorkeur te geven aan een vrouw in geval van gelijkwaardige kandidaten en een duidelijke ondervertegenwoordiging van vrouwen. Het bewijs hiervan werd onder meer geleverd in de Vlaamse administratie, maar ook bij de lagere magistratuur, waar als gevolg van een natuurlijk proces op het ogenblik absoluut geen sprake meer is van een ondervertegenwoordiging van vrouwen, maar wel van een evenwichtige vertegenwoordiging.
De vraag rijst overigens of een genderquotum in de praktijk wel werkbaar is. Wat als er geen kandidaten zijn van het vrouwelijk geslacht, maar er ingevolge het opgelegde quotum toch een vrouw moet worden benoemd? Hoe zal men dit oplossen? Zal men in de vacature stellen dat enkel vrouwen zich kandidaat mogen stellen?
Bovendien werd een overgangsbepaling ingelast waarin staat dat de twee volgende kandidaten niet van het vrouwelijk geslacht moeten zijn. De invoering van het genderquotum wordt dus nog even uitgesteld zodat bepaalde beoogde benoemingen toch nog kunnen doorgaan. Dat mag ook worden gezegd.
De N-VA zal het voorliggende voorstel van bijzondere wet toch goedkeuren. Wel maken we één zeer uitdrukkelijk voorbehoud. We zijn immers van mening dat de wijzigingen die het Grondwettelijk Hof zelf heeft voorgesteld, goed zijn. Zo is de elektronische procesvoering een goede regeling. Op een sluikse wijze is een amendement ingediend waarover niet met de rechters van het Hof is overlegd. Ook bij de overgangsbepaling stellen wij ons bepaalde vragen.
De heer Bart Laeremans (VB). - Ik sluit mij deels aan bij de opmerkingen van de heer Vanlouwe. Onze fractie zal het voorstel van bijzondere wet echter niet goedkeuren, maar wij zullen ons onthouden.
Het gaat immers om een Belgisch grondwettelijk hof en als Vlaams-nationalisten maken wij een groot voorbehoud bij alles wat Belgisch is. Bovendien wordt de bevoegdheid van dat rechtscollege door de zesde staatshervorming sterk uitgebreid. Het groeit steeds meer uit tot een gouvernement des juges, dat ook alle decreten die de deelstaatparlementen goedkeuren, aan de federale loyauteit zal kunnen toetsen. Dat gaat voor ons veel te ver.
Daarnaast is er ook de hypocrisie inzake de quota. Wij zijn evenmin voorstanders van quota, maar we vinden het de logica zelf dat het hoogste rechtscollege van dit land evenwichtig is samengesteld. Het rechtscollege staat immers in de schijnwerpers. Daarenboven is het bevoegd voor de toetsing aan het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. De politieke partijen die de kandidaat-rechters voor het Hof voordragen, dragen de volle verantwoordelijkheid voor de onevenwichtige samenstelling van het Grondwettelijk Hof. Het telt immers tien mannelijke rechters tegenover twee vrouwelijke. Bovendien werd een van die twee vrouwelijke rechters onlangs nog door een oppositiepartij voorgedragen.
Diezelfde politieke partijen kunnen dat veranderen; ze kunnen het engagement aangaan om die scheeftrekking bij de volgende benoemingen ongedaan te maken. Dat doen ze nu net niet. Met een amendement geven de partijen van de institutionele meerderheid zich nog meer tijd. De twee volgende benoemingen kunnen immers opnieuw mannen zijn. Ook wij zijn achterdochtig genoeg om te denken dat die volgende benoemingen al vastliggen. Wij zijn benieuwd naar de namen. Er is nu eenmaal een beurtrol tussen de traditionele partijen. Het Grondwettelijk Hof wordt blijkbaar beschouwd als een outplacementbureau voor niet-verkozen parlementsleden.
Dat betekent dat het nog jaren zal duren vooraleer het streefdoel van één derde vrouwen wordt gehaald.
Tegelijkertijd maken de regeringspartijen de media wijs dat de toestand dankzij hen veranderd is. Dat is het hypocriete van het verhaal: de meerderheid kan veranderingen teweegbrengen, maar ze wil het niet.
Mevrouw de voorzitster, gedurende verscheidene legislaturen op rij was u de voorvechtster van de gelijkberechtiging. U hebt samen met Miet Smet zelfs actie gevoerd vanop de tribune in de Kamer. Herman Van Rompuy stond machteloos tegenover dat protest uit zijn eigen partij. Nu kunt u het hoogste rechtscollege in de goede richting duwen, maar u doet het tegenovergestelde, zodat het nog enkele jaren zal duren voor gelijkberechtiging werkelijkheid wordt.
Ik vind dat jammer en hypocriet. Mede om deze redenen zullen we ons dus onthouden.
M. Philippe Mahoux (PS). - Si mes calculs sont exacts, ce texte est le nonante-quatrième texte législatif que notre commission a examiné dans le cadre de cette vaste réforme. En principe, il clôture nos travaux de modification de cette législature.
Il contient tout d'abord des modifications techniques que l'on peut résumer comme suit : adapter la loi spéciale aux pratiques et à la jurisprudence constante de la Cour ainsi que de la Cour européenne de justice ; permettre à la Cour de fonctionner plus efficacement ; clarifier et toiletter la loi spéciale sur certains points.
Ensuite, certaines modifications visent à introduire la possibilité de la procédure électronique. La Cour devant s'adapter également aux nouvelles technologies, il est prévu d'introduire le courrier électronique dans la procédure devant la Cour constitutionnelle. En effet, on constate qu'il est de plus en plus souvent fait usage dans le monde juridique des moyens de communications électroniques modernes.
Enfin, il s'agit d'une proposition qui peut être présentée comme mettant un terme à une « vieille » discussion entre nos trois plus hautes juridictions que sont la Cour constitutionnelle elle-même, la Cour de cassation et le Conseil d'État, soit la question du concours de droits fondamentaux. Cette proposition, qui émane des représentants de ces trois hautes juridictions, n'a ni pour but ni pour portée de trancher la question de la hiérarchie entre la Constitution et le droit international, mais uniquement de désigner le juge compétent lorsqu'une disposition législative doit être contrôlée au regard de droits fondamentaux analogues, garantis à la fois par la Constitution et par une norme de droit international ou de l'Union européenne.
Vous vous souviendrez que cette question avait fait l'objet de longues et vives discussions au sein de la commission des Affaires institutionnelles il y a de cela plusieurs années déjà, avec l'examen de la proposition de loi spéciale modifiant l'article 26 de cette même loi spéciale. Mon groupe s'était alors opposé, en ce qui concerne les juridictions supérieures statuant en dernier ressort (Cour de cassation et Conseil d'État), à l'application de la théorie dite « de l'acte clair » qui leur permettait en réalité de ne pas poser de question préjudicielle à la Cour constitutionnelle.
En effet, le contrôle de normes législatives au regard de la Constitution relève, aux termes de l'article 142 de la Constitution, de la compétence exclusive de la Cour constitutionnelle, alors que le contrôle de normes législatives au regard du droit international ayant effet direct est du ressort de tout juge ordinaire ou administratif. La solution retenue aujourd'hui de l'article 26, §4, de la loi spéciale revient ainsi à habiliter aussi bien la Cour constitutionnelle que le juge ordinaire ou administratif, mais dans un ordre bien déterminé : étant donné la nature spécifique de la procédure préjudicielle, il va de soi que la première juridiction à pouvoir se prononcer au fond sur cette question est la Cour constitutionnelle.
Nous sommes dès lors aujourd'hui pleinement satisfaits de la solution proposée dans ce texte. Nous sommes d'ailleurs huit à l'avoir cosigné et déposé. Le groupe socialiste votera donc en faveur de ce texte.
Permettez-moi une parenthèse à propos de l'évolution positive vers une mixité plus importante à la Cour constitutionnelle. Le système proposé est conforme à la fois aux règles de désignation et à l'objectif poursuivi.
On peut discuter sans fin sur l'opportunité d'établir des quotas dans les textes législatifs. Je me souviens des discussions de jadis avec Louis Tobback et Roger Lallemand. Ceux-ci estimaient qu'il fallait introduire, de manière temporaire, des quotas pour les listes électorales, qu'il fallait permettre à la loi de rétablir l'équilibre.
Après cela, ils considéraient qu'il suffisait, en fonction des modifications que ces textes auraient engendrées dans la pratique, de suivre cette évolution.
Je donne volontiers l'exemple des pays scandinaves qui, contrairement au nôtre, n'ont pas eu besoin de quotas - c'est à mettre à leur crédit - pour améliorer la mixité. Nous voterons cependant tout à l'heure, tout comme en commission, un texte qui intègre un amendement contribuant à l'amélioration de la mixité.
Mme Zakia Khattabi (Ecolo). - Je ne m'appesantirai pas sur ce texte et sur sa qualité. Je me réjouis plus particulièrement de l'amendement déposé que nous avons cosigné, avec l'ensemble de la majorité, et qui vise à assurer une représentation minimale de chaque genre. Si les choses évoluaient « naturellement », monsieur Vanlouwe, cela se saurait et lorsqu'il y a des révolutions culturelles, je préfère les accompagner.
Monsieur Vanlouwe, votre parti prône une représentation « suffisante » des femmes. Je suis une adepte des théories de la construction sociale de la réalité et, pour moi, le langage n'est pas neutre. Le fait que vous évoquiez une représentation « suffisante » plutôt qu'une représentation « équilibrée » m'interpelle. Je suis curieuse d'entendre ce que vous entendez par « suffisante ».
Vous évoquez l'hypocrisie de ceux qui ont signé l'amendement. Je voudrais, à mon tour, relever un paradoxe dans votre raisonnement. Vous dites qu'il y a six mois, l'occasion de nommer une femme s'était présentée et qu'on avait pourtant nommé un homme.
Si, naturellement, on ne nomme pas de femmes, c'est bien là une raison pour imposer des règles.
Un dernier élément évoqué en commission concerne la féminisation des juridictions ordinaires.
Vos réflexions démontrent une réelle méconnaissance des enjeux car les raisons de l'absence des femmes aux postes à responsabilités ne sont pas les mêmes que celles qui expliquent l'absence des hommes aux niveaux les plus bas de la hiérarchie. Que ce soit dans l'enseignement ou dans d'autres domaines, je me réjouirais de voir des hommes se presser au portillon là où, aujourd'hui, ils dédaignent certains de ces postes parce qu'il ne s'agit pas de postes à responsabilités.
Quant à mon groupe, même si nous aurions souhaité aller plus vite et plus loin, nous soutiendrons avec beaucoup d'enthousiasme le texte en général et cet amendement en particulier.
De heer Karl Vanlouwe (N-VA). - Volgens mevrouw Khattabi is het begrip "evenwichtige vertegenwoordiging" niet duidelijk. Is een verhouding van een derde van het aantal raadsheren in haar ogen dan wel een evenwichtige vertegenwoordiging? Dat is toch aanzienlijk minder dan de helft. Was het dan niet beter geweest te eisen dat de helft van de raadsleden vrouwelijk zijn?
Voor een beperkt aantal functies bij de hoogste magistratuur, het Grondwettelijk Hof, wil ze een quotum van één derde vrouwen invoeren. In die functies is voor haar een derde vrouwen een voldoende vertegenwoordiging. Bij de lagere magistratuur bestaat al lang een evenwichtige en voldoende vertegenwoordiging, zonder enige wettelijke verplichting.
Het debat is te vergelijken met dat over de vervlaamsing van de top van het leger. Men discussieert over enkele tientallen generaals, maar houdt geen rekening met het geheel van het kader. Met andere woorden, de topfuncties zijn voor haar belangrijker dan de lagere rangen. De lagere magistratuur, met duizenden jobs, zijn voor mij zelfs nog belangrijker dan de enkele functies bij de hoogste magistratuur.
Ik herhaal dan ook mijn vraag aan mevrouw Khattabi: vindt ze een derde een evenwichtige vertegenwoordiging?
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik stel vast dat collega Laeremans en collega Vanlouwe heel veel tijd nodig hebben om uit te leggen dat ze tegen quota zijn, maar voor gelijke rechten voor vrouwen en mannen.
Mijn fractie is er bijzonder gelukkig mee dat de wet voorziet in quota. Quota zijn in mijn ogen de enige mogelijke weg om op een aanvaardbare termijn tot een terechte evenredige verdeling te komen.
Ik ben ter zake duidelijk: voor mij is een quotum van een derde absoluut niet voldoende. Vrouwen zijn immers in de meerderheid. Hetgeen voorligt, is een stap die weliswaar onvoldoende is, maar wel in de goede richting gaat. Ik ben dus tevreden dat er in quota is voorzien. Het is een geleidelijke evolutie die weliswaar wat te traag gaat.
We moeten toegeven dat deze meerderheid, net zoals de meerderheden uit de voorbije decennia trouwens, niet veel terecht heeft gebracht van evenredige vertegenwoordiging. Het is dus goed om onszelf wat druk op te leggen om te komen tot een evenredige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen.
Daarom stemmen wij met overtuiging voor.
Mevrouw Els Van Hoof (CD&V). - Ik steun uiteraard het pleidooi van collega Anciaux. Elke quotaregeling is in fases ingevoerd. Toen in 1994 de eerste quota voor de kieslijsten werden ingevoerd, moest een vierde van de kandidaten vrouw zijn. Daarna werd dat een derde en dan de helft. Intussen werd ook voor de eerste twee plaatsen het ritsprincipe ingevoerd. Ook voor de beursgenoteerde bedrijven golden er overgangsbepalingen. Verschillende mensen in deze assemblee willen dat het allemaal veel sneller gaat, maar we moeten met iedereen rekening houden. Emancipatie is, altijd en in alle sectoren, ook in justitie, een stapsgewijs proces. Ik ben ervan overtuigd dat wat we na twintig jaar voor de kieslijsten hebben bereikt, uiteindelijk ook bij justitie zal lukken. We zijn dus zeer blij met deze eerste stap.
-De algemene bespreking is gesloten.