5-132 | 5-132 |
Mevrouw Lieve Maes (N-VA). - Vandaag bespreekt de Senaat de herziening van de bijzondere financieringswet. Zoals blijkt uit de verslagen, heb ik daarover al zeer uitvoerig het woord gevoerd in de commissievergaderingen. Ook heeft mijn fractie heel wat amendementen ingediend. Dat die amendementen zijn weggestemd, heeft volgens mij minder te maken met de deskundigheid van de staatssecretaris dan met het bestaan van een institutionele meerderheid. Dat maar om even de dingen bij hun naam te noemen.
Wat regelt een bijzondere financieringswet? De financiële stromen tussen de overheden. De focus ligt inderdaad op de centen en niet zozeer op de bevoegdheidsoverdrachten, want die zijn al in andere wetten geregeld.
De aanpassing van de bijzondere financieringswet vormt het finale stuk dat de zesde staatshervorming compleet maakt.
Eerst een kleine voorgeschiedenis. Bij de eerste staatshervorming in 1970 gebeurde de financiering gewoon door dotaties. Bij de tweede staatshervorming in 1980 kwamen daar ristorno's en beperkte opcentiemen bij.
De eerste bijzondere financieringswet dateert van de derde staatshervorming uit 1989. Toen is het systeem ingevoerd van samengevoegde en gedeelde belastingen. Er was een begin van eigen fiscaliteit naast de dotaties. Die bijzondere financieringswet staat in de annalen ook bekend als de wet van de Toshiba boys. Zonder die computers was het haast onbegonnen werk om er wijs uit te worden.
Met de vierde staatshervorming in 1993 werd de personenbelastingdotatie aan de groei gekoppeld en werden de middelen van het kijk- en luistergeld overgedragen.
In 2001 vond de vijfde staatshervorming plaats. Toen kwamen er de Lambermontgelden bij, dus bijkomende btw-middelen en meer eigen fiscaliteit.
Vandaag is de zesde staatshervorming aan de orde. Die is niet gelinkt aan een specifiek technisch item, maar zal toch niet eenvoudiger uitvallen dan de vorige, integendeel. Zowel de berekeningen als de opsplitsingen zullen heel wat complexer uitvallen. Professor Michel Maus heeft overigens ons allemaal uitgenodigd om aan zijn studenten een cursus bijzondere financieringswet te geven. Laat het duidelijk zijn dat ik me niet geroepen voel op die uitnodiging in te gaan. Ik laat dat liever over aan de onderhandelaars zelf.
Wat zijn de krachtlijnen van de nieuwe bijzondere financieringswet? De gewesten zullen in 2015 over een totaal van 8,3 miljard aan nieuwe bevoegdheden beschikken. Ter vergelijking merk ik op dat de huidige financiering van de gewesten - en dan heb ik het alleen over de cijfers voor Vlaanderen - een orde van grootte heeft van 11,7 miljard.
Van die 8,3 miljard middelen houden er 4,7 miljard verband met de overdracht van de arbeidsmarkt, 3 miljard met fiscale uitgaven, terwijl er nog een paar kleinere bedragen overblijven voor artikel 35octies en het boetefonds.
De responsabilisering wordt doorgetrokken in drie opzichten. De oude personenbelastingdotatie wordt vervangen door wat mijn fractie als een pseudofiscale autonomie betitelt en slaat op een bedrag van 11,7 miljard. Ik kom daarop nog terug.
De verdeling van de nieuwe gewestdotatie gebeurt op basis van een fiscale sleutel en een nieuw solidariteitsmechanisme dat omschreven wordt als minder pervers, maar even royaal. En ik merk dat ook het Waals Gewest hard wordt getroffen. Artikel 35octies en het verkeersboetefonds vallen daarbuiten.
De gemeenschappen krijgen in 2015 nieuwe bevoegdheden ten bedrage van 12,1 miljard. Vandaag ontvangt Vlaanderen voor zijn gemeenschapsfinanciering 13,4 miljard. De nieuwe middelen houden vooral verband met de gezinsbijslag, namelijk 6,9 miljard; met ouderenzorg, 3,5 miljard; met andere gezondheidszorg ten bedrage van 0,8 miljard, met ziekenhuizen voor 0,7 miljard en met nog wat andere kleinere posten.
Er wordt vooral rekening gehouden met de behoeften, wat neerkomt op minder responsabilisering. De vroegere gemeenschapsdotaties worden stopgezet. Ik denk daarbij aan het Lambermontturbomechanisme, aan de compensatie kijk- en luistergeld en de bijkomende btw-middelen voor de leerlingendotatie, het vertragen van de groei van de personenbelastingdotatie.
De verdeling van de nieuwe gemeenschapsdotaties gebeurt dus zoals gezegd op basis van demografische behoeften.
Verder wordt in de nieuwe bijzondere financieringswet ook nog een regeling uitgedacht voor de herfinanciering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Het uitgangspunt is 500 miljoen euro, welvaartsvast en onvoorwaardelijk. De N-VA was ook voorstander van een herfinanciering van Brussel, want het is nodig dat de stad meer geld krijgt. Alleen waren wij iets minder vrijgevig en hadden we er, althans voor een bijkomend deel van de financiering, een aantal voorwaarden aan gekoppeld.
Een andere krachtlijn van de nieuwe financieringswet is de niet-verarming van de verschillende entiteiten. Daarvoor werd een lange overgangsperiode ingebouwd. Een deel van de berekeningen steunt op drijfzand. Ik heb die aspecten al uitvoering toegelicht in de commissie.
Tot slot vermeld ik de bijdrage van de entiteiten aan de sanering van de openbare financiën. Dat heeft op zich niet zoveel met de financieringsstromen te maken. Het is de bedoeling dat de nieuwe financiering in procent van het bbp niet toeneemt. Daarom wordt voorzien in een pensioenbijdrage, een geringere toename van de dotaties door inkorting op de basisbedragen en andere ingrepen. Tegen 2030 zal de pensioenbijdrage 1,6 miljard zijn, waarvan 0,9 miljard voor Vlaanderen. Er is in 2014 een eenmalige inkorting op dotaties van 250 miljoen en een inkorting van 2,5 miljard gespreid over 2015 en 2016 op dotaties die verdeeld worden op basis van de basispersonenbelasting en ik vermeld ook de geringere groei van de dotaties. Er is de overdracht van onvoldragen uitgaven, zoals de woonbonus. Anderzijds denk ik nog aan de 1 miljard fiscale uitgaven die werden geschrapt in het kader van de begroting 2012 en enkele ingrepen vooraf zoals in verband met de dienstencheques en de doelgroepkortingen.
Ik kom tot de nieuwe bijzondere financieringswet. Ik zal de volgende zes onderdelen bespreken: de oude gemeenschapsmiddelen, de nieuwe gemeenschapsbevoegdheden, de nieuwe gewestbevoegdheden, de oude gewestmiddelen - omgezet in fiscale autonomie -, de herfinanciering van Brussel en de bijdragen voor de sanering van de overheidsfinanciën. Ik zal niet over alles even uitgebreid spreken, maar enkel de voornaamste bekommernissen vermelden. Voor cijfermateriaal en statistieken verwijs ik naar het verslag.
Wat de oude gemeenschapsmiddelen betreft, is het belangrijkste aspect het retroactief stopzetten van de Lambermontturbo in 2015. De essentie van de Lambermontturbo is de verhoging van de leerlingendotatie ten koste van de personenbelastingdotatie en de verdeling van het kijk- en luistergeld op basis van de leerlingensleutel. De stopzetting van die maatregel kost de Vlaamse Gemeenschap 144 miljoen. Ik geef toe dat dit in 2015 wordt gecompenseerd.
Vanaf 2015 zijn er twee grote dotaties voor oude gemeenschapsmiddelen. Ten eerste is er de leerlingendotatie. Die wordt berekend door de dotatie van het vorig jaar te vermenigvuldigen met 1 plus het inflatiepercentage, te vermenigvuldigen met 1 plus 0,91 procent van de groei van het reële bbp, te vermenigvuldigen met de nataliteits- of denataliteitscorrectie. Van een eenvoudige formule gesproken ...
De tweede dotatie gebeurt op basis van de personenbelasting. Die dotatie groeit trager dan de leerlingendotatie. De formule is een berekening op basis van de dotatie van het vorige jaar, vermenigvuldigd met 1 plus het inflatiepercentage, vermenigvuldigd met 1 plus alfa, vermenigvuldigd met de groei van het reële bbp, waarbij alfa 0,75 is in 2016 en 0,55 vanaf 2017.
Het aandeel van de Vlaamse Gemeenschap - mijn betoog is vooral vanuit die optiek geschreven - blijft na 2015 ongeveer constant. De Vlaamse Gemeenschap verliest tegen 2030 bijna 900 miljoen in vergelijking met de oude bijzondere financieringswet. Het verlies komt ten voordele van de Franse Gemeenschap voor ongeveer 400 miljoen, maar vooral ten gunste van de federale overheid voor ongeveer 500 miljoen. Het betreft een verlies voor de fameuze inlevering. Die komt er nog bovenop.
De nieuwe gemeenschapsbevoegdheden worden gefinancierd via dotaties. Ook daarvoor zijn een heel aantal formules ingevoerd om de groei te vertragen na 2015. Er zijn per categorie verschillende berekeningen. Ik zal niet op de details ingaan.
Ik kom tot de fiscale autonomie. Die vertegenwoordigt 11,7 miljard. Zoals al gezegd bij de uiteenzetting van het verslag, is dit niet veel meer dan wat vandaag al mogelijk is op basis van artikel 9 van de huidige bijzondere financieringswet. Met de nieuwe wet kunnen opcentiemen op federale belastingen worden geheven. Dat kunnen de gemeenten vandaag ook al.
In artikel 9 van de bijzondere financieringswet is sprake van de differentiatie per inkomensschijf. Voorts zijn er een aantal aftrekken mogelijk in het verlengde van de overgedragen bevoegdheden, zoals de woonbonus, de dienstencheques enzovoort. De marge van de opcentiemen werd verruimd van 6,75% naar 25%, maar daarmee kan beleidsmatig weinig worden gedaan. De progressiviteitsvereisten zijn nauwelijks vereenvoudigd en gelden enkel voor de opcentiemen en niet voor de aftrekken.
In verband met de fiscale autonomie werden nog andere, meer expliciete beperkingen ingevoerd. Ze betreffen het belastbaar inkomen, het nultarief, de aftrek voor personen en kinderen ten laste en de aftrek van vervangingsinkomens. Die blijven voor 100% federaal, en op dat vlak krijgen de regio's dus geen bewegingsruimte. De belasting op niet-inwoners is een exclusieve federale bevoegdheid.
De notie dat er geen deloyale fiscale concurrentie is, werd ingevoerd. Het vrije verkeer van personen en diensten wordt niet aangetast. De doorrekening in de bedrijfsvoorheffing wordt geschrapt en er kan geen belangenconflict worden vastgesteld indien de federale overheid de personenbelasting wijzigt.
Ik kom nu tot de bijdrage in de sanering. Het eerste element daarvan is de pensioenbijdrage door de gemeenschappen en de gewesten. Onze fundamentele kritiek op dat punt is dat de entiteiten moeten betalen voor de pensioenen, maar dat ze niet kunnen beslissen over de leeftijden, de bedragen en de activeringsmechanismen.
Bovendien komt er een inlevering van 2,5 miljard gespreid over de jaren 2015 en 2016, gevolgd door een tragere groei van de dotaties door een koppeling aan de groei van het bbp. De totale inlevering van de gemeenschappen en de gewesten in 2030 bedraagt meer dan 6 miljard, samengesteld als volgt: 1,6 miljard van de pensioenbijdrage, 2,5 miljard saneringsbijdrage en de tragere groei van de dotaties vanaf 2017. Dat is bijna 1% van het bbp. De inlevering door Vlaanderen bedraagt alleszins 3,9 miljard, maar bij een berekening die rekening houdt met een meer realistische elasticiteitscoëfficiënt komt daar nog 1,6 miljard bij. Vlaanderen draagt dus 60% van het totaal bij, terwijl Brussel nauwelijks bijdraagt, amper 5,5%.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Mevrouw Maes, waarom houdt u met de elasticiteitscoëfficiënt rekening bij de saneringsinspanningen?
Mevrouw Lieve Maes (N-VA). - De redenering die altijd door de regeringspartijen wordt gehanteerd, is dat Vlaanderen op termijn geen schade zal ondervinden bij een wijzigende elasticiteitscoëfficiënt. Wij denken dat de argumentatie van de regering niet klopt en dat een deelstaat kan verarmen. Daarom houd ik rekening met die coëfficiënt bij de saneringsinspanning.
De heer Wouter Beke (CD&V). - In de simulatie van het Planbureau en van de Nationale Bank daalt de elasticiteitscoëfficiënt van 1,55 naar 1,48. U beweert dat dit niet kan kloppen. Dat het veel minder zal zijn?
Mevrouw Lieve Maes (N-VA). - Inderdaad.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Waarom gebruikt uw minister van Begroting in het Vlaams Parlement dan een elasticiteitscoëfficiënt van 1,6? Ik heb geen kritiek op het begrotingsdocument van minister Muyters, ik sta daar honderd procent achter.
De heer Huub Broers (N-VA). - In het Vlaams Parlement had uw partij daarop nochtans heel wat kritiek. De heer Muyters is verplicht om die coëfficiënt te gebruiken, omdat die hem van bovenaf wordt opgelegd.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Elke deelstaat gebruikt de prognoses die hij wil. Mijns inziens gebruikt minister Muyters de juiste begrotingsprognoses. Alleen vind ik het heel dubbelzinnig dat in het federaal parlement wordt voorspeld dat de elasticiteitscoëfficiënt van 1,55 de volgende jaren zal dalen en dat zodoende een catastrofe en extra saneringen in het vooruitzicht worden gesteld.
Mevrouw Maes, eigenlijk pleit uw partij voor dotatiefederalisme en vraagt ze gesloten enveloppes waarmee de Vlaamse deelstaat kan doen wat ze wil, omdat de N-VA eigenlijk niet wil dat de begroting wordt gekoppeld aan de reële economie.
De heer Huub Broers (N-VA). - Mijnheer Beke, u hoeft onze woorden niet te verdraaien. Wij vragen de juiste zak geld en niet de half- of driekwartlege.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Ik kom daarop straks terug. Wij krijgen de juiste zak geld.
Het is echter onaanvaardbaar dat de federale N-VA-collega's van de Vlaamse minister van Begroting in het federaal parlement kritiek leveren op een deel van het akkoord, meer bepaald op de elasticiteitscoëfficiënt, die lager ligt dan de 1,6 in de prognose van het Vlaams Parlement voor de periode 2014-2019, een mijns inziens realistische prognose van minister Muyters. Ik steun de heer Muyters, maar zijn federale collega's van de N-VA doen dat niet!
De heer Huub Broers (N-VA). - Ik ben heel gelukkig dat mijn collega en vriend Wouter Beke zegt dat onze Vlaamse minister van Begroting een correcte begroting aan het Vlaams Parlement heeft voorgelegd. Misschien moet hij de Vlaamse parlementsleden, die zo fulmineerden tegen zijn vermeende verkeerde intenties, toch eens tot de orde roepen.
Mevrouw Lieve Maes (N-VA). - Ik besluit. Het eerste punt, de fiscale autonomie, is volgens ons niet veel meer dan wat we al hadden. Positief daaraan is dat er een politieke legitimatie is, dat het volume toeneemt van 6,75% naar 25% en dat er fiscale aftrekken zijn. Negatief is dan weer dat het instrumenteel een status quo is. Ik verwijs naar artikel 9, dat ik al enkele keren heb genoemd. De progressiviteitsregel blijft beperkend. In dat verband vragen we ons af waarom Vlaanderen daarover zelf geen politieke beslissing mag nemen.
De fiscale aftrekken zijn niet homogeen. Zo blijft de fiscaliteit op de tweede woning federaal en mag de federale overheid nog steeds optreden op domeinen die behoren tot de gewestbevoegdheden. De afhankelijkheid van federale beslissingen blijft groot, onder meer die over het belastbaar inkomen, de barema's, de aftrek voor personen ten laste. De gewesten kunnen geen belangenconflict inroepen. Over de vennootschapsbelasting wordt niet gesproken, zeker niet over tariefautonomie.
Ten tweede daalt de responsabilisering. Dat komt doordat er meer gemeenschapsbevoegdheden gebaseerd worden op de demografie. Voor het gewest is weliswaar bijna 100% gebaseerd op de juiste retour, met uitzondering van artikel 35, maar daar geldt dan een heel zware solidariteit.
Bij de gemeenschappen is het behoeftecriterium dominanter geworden en is er een zeer lange overgangsperiode van twintig jaar.
De solidariteit met de gewesten is minder pervers maar even royaal. De toename van het aandeel van de personenbelasting wordt voor 20% doorgerekend in de dotaties en de solidariteit is welvaartsvast. Dat is geen verlies voor het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, noch op de zeer lange termijn van 33 jaar, noch op korte termijn door de sokkel gedurende de eerste tien jaar.
Wat het aspect van de niet-verarming betreft, zijn de federale overheid en Brussel de winnaars; al de rest wordt volgens ons armer. Bij een niet-realistische elasticiteit is Vlaanderen op het einde van de rekening minder arm, maar na de sanering blijft het aandeel van de middelen van de gemeenschappen en de gewesten ongeveer constant. Het deficit na sanering loopt voor Vlaanderen op tot 3 miljard euro of 0,45% van het bbp tegen 2030, terwijl voor het Waals Gewest en de federale gemeenschap het tekort geraamd wordt op 1,9 miljard. Bij een meer realistische elasticiteit van 1,15 is Vlaanderen de grootste verliezer. In dat geval komt er een verarming van het Vlaams en het Waals gewest en het verlies voor Vlaanderen loopt op tot 4,6 miljard in 2030.
Ten slotte is de herfinanciering van Brussel welvaartsvast en onvoorwaardelijk. Ook dat vinden wij een gemiste kans.
Kortom, het zal weinigen verbazen dat de voorliggende bijzondere financieringswet niet echt op onze steun kan rekenen.
Mme Zakia Khattabi (Ecolo). - Nous voilà arrivés à la dernière ligne droite qui nous permet de finaliser le cadre législatif de cette sixième réforme de l'État.
Avec le sens des responsabilités et dans l'intérêt de l'État, la famille écologiste a travaillé, en lien avec ses partenaires de la majorité institutionnelle, à la construction d'un accord juste et équilibré qui assure la continuité et l'efficacité de l'action publique dans une Belgique redessinée.
Rappelons-nous que cet accord institutionnel a permis de mettre fin à certains différends communautaires vieux de plusieurs décennies ainsi qu'à une crise politique de plus d'un an.
Ce travail aboutit aujourd'hui. Le dialogue, le respect de l'autre et le volontarisme ont permis de triompher de l'enlisement et du cynisme. Ecolo s'en félicite.
Quatre ensembles de textes sont aujourd'hui soumis à notre vote. Ils rencontrent des enjeux fondamentaux : la nouvelle loi spéciale de financement, l'élargissement de l'autonomie fiscale des entités fédérées, le mécanisme de responsabilisation en matière de climat et l'organisation de consultations populaires.
Parmi les grands axes qui guident cette réforme de la loi spéciale de financement, j'en épinglerai certains qui traduisent particulièrement les valeurs cruciales pour mon groupe : primo, la nécessité d'éviter toute concurrence fiscale déloyale entre entités et de ne pas appauvrir une entité ; le maintien de la progressivité de l'impôt ; la prise en compte, pour le financement des communautés, des critères « population et élèves » et plus largement des besoins objectifs.
Et, en tant que Bruxelloise, je ne peux qu'applaudir une certaine correction du sous-financement structurel dont la Région bruxelloise était victime depuis sa création. Ecolo a en effet toujours réclamé un juste financement et il en a même fait une priorité.
Nous resterons particulièrement attentifs à ce que les engagements pris ou à venir dans le cadre des concertations fédérales préservent des politiques essentielles telles que la sécurité sociale, l'enseignement, la petite enfance, la mobilité ou encore les politiques qui permettent une transition durable de notre économie.
Un autre axe particulièrement positif est la responsabilisation en matière de climat.
L'objectif mis en place est de stimuler les régions à respecter les objectifs assignés en matière de réduction des émissions de gaz à effet de serre dans les bátiments des secteurs résidentiel et tertiaire. Un droit de substitution est aussi introduit au bénéfice de l'État fédéral pour le cas où une entité fédérée ne respecterait pas ses objectifs en matière de CO2 découlant des obligations internationales.
Notre volonté est que ceci contribue résolument aux objectifs de limiter à deux degrés le réchauffement de la planète par rapport au niveau de l'ère préindustrielle, de réduire les émissions de gaz à effet de serre des pays industrialisés de 80 à 95% d'ici à 2050 par rapport à leur niveau en 1990, de traduire l'article 10.3 de la directive 2003/87/CE et de la décision 1/CP.16 de la Conférence des Parties à la Convention-cadre des Nations unies sur les changements climatiques.
La possibilité d'organiser des consultations populaires pour des matières d'intérêt régional sera, et je m'en réjouis, enfin organisée par la Constitution.
Il s'agit d'un dispositif fondamental en matière de participation citoyenne et de dialogue démocratique. Avec les balises posées - la validation de l'initiative par la Cour constitutionnelle, l'exclusion de thèmes tels que les libertés fondamentales, la répartition des compétences, etc. -, le mécanisme nous paraît prometteur.
Enfin, en matière d'éthique politique et de lutte contre les conflits d'intérêts, les progrès en termes de contrôle des dépenses électorales, par le recours à la Cour constitutionnelle en cas d'infractions, que nous voterons après la trêve de Noël, est à considérer dans un ensemble cohérent.
En outre, la création au niveau fédéral d'une commission de déontologie garante d'un code de déontologie qui sera applicable aux ministres et aux parlementaires mais également aux gestionnaires des administrations et entreprises publiques, qui est votée en parallèle à la Chambre, nous réjouit.
L'accord conclu par les partenaires de la majorité institutionnelle constitue une opportunité pour la Belgique, alors qu'au début des discussions et des négociations, certains espéraient nous voir aboutir à la fin du pays. Une nouvelle page de notre histoire institutionnelle s'ouvre donc. Nous pouvons nous en réjouir.
Mon groupe soutiendra avec conviction cette sixième réforme institutionnelle de notre Belgique.
De heer Bart Laeremans (VB). - Van alle debatten die in het parlement over de staatshervorming zijn gehouden, is dit misschien wel het meest schandelijke. Als in één dossier transparantie en absolute klaarheid over de betekenis en de verregaande draagwijdte van de voorliggende wetteksten zijn geboden, dan is het wel de bijzondere financieringswet. Het gaat immers om enorm veel geld.
De parlementsleden worden echter niet geacht de draagwijdte van de wet te mogen doorgronden. Hoorzittingen met professoren die de materie kennen, waren immers uitgesloten. Zowel in de Kamer als nadien in de Senaat werd ons verzoek om hoorzittingen te houden weggestemd. Wie dacht dat de meerderheidspartijen dan zelf naar buiten zouden komen met een heldere financiële prognose en een globaal overzicht van de concrete gevolgen van de financieringswet voor de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, was naïef. De meerderheidspartijen hebben zich die moeite niet getroost, ze hebben die zich zelfs niet willen getroosten. Hoe minder de parlementsleden en de bevolking weten over de gigantische oplichting van de deelstaten door het federale niveau, hoe beter.
We hebben ons nochtans constructief opgesteld. De professoren die we wilden uitnodigen, behoorden niet tot onze partij. Het ging in eerste instantie om Waalse professoren. Net Waalse en Franstalige professoren van de Université de Namur en de ULB pakten half november na de bespreking in de commissie van de Kamer uit met de opmerkelijke studie La sixième réforme du fédéralisme belge: impact budgétaire du transfert de compétences et des nouvelles modalités de financement. De studie gaf aanleiding tot een opmerkelijke titel in La Libre Belgique van 15 november: La Flandre, grande perdante de la sixième réforme de l'État.
De studie bevat inderdaad zeer concrete bedragen wanneer het om de deelstaten gaat. Met uitzondering van Brussel, dat royaal geherfinancierd wordt, verliezen de deelstaten veel van hun pluimen. Zo stelt La Libre triomfantelijk: "Quant aux autres entités, elles perdent beaucoup de plumes dans l'affaire. C'est particulièrement le cas de la Communauté flamande qui se verra privée de 1,6 à 1,7 milliard d'euros par an à partir de 2016. Rien de moins". Vlaanderen wordt dus echt wel beroofd.
Ook de grote winnaar is bekend: "Verdict? Le Fédéral s'en sort très bien... À l'horizon 2025, L'État fédéral empochera pour sa part un gain de 2,37 milliards d'euros". In het Nederlands: de federale regering steekt een winst van 2,37 miljard euro op zak. De immense transfers vanuit de deelstaten, en vooral vanuit Vlaanderen, naar de bodemloze putten van het federale niveau worden in deze Waalse studie tot in de details en tot in 2025 berekend. Het was echter te veel gevraagd om de betrokken professoren in de commissie uit te nodigen, al was het maar voor een uurtje.
Vertegenwoordigers van VIVES, een instituut van de KU Leuven, en de groene professor André Decoster, de grote pleitbezorger van de voorliggende financieringswet, moesten evenmin worden gehoord. Die laatste hadden wij nochtans ook graag gehoord omdat wij geloven in een debat met woord en wederwoord en in de confrontatie van ideeën. Normaal parlementair werk is blijkbaar onmogelijk in dit gremium, ook al loopt het op zijn laatste benen.
Om enig zicht te hebben op de financiële perspectieven voor de gewesten volgens de meerderheid, moesten we ons uiteindelijk behelpen met één A4-blaadje dat op ons verzoek werd rondgedeeld uit de nota van de studiedienst van de sp.a. Ik dank de heer Anciaux trouwens omdat hij als enige de fair play heeft opgebracht om iets concreets te bezorgen. In de nota van de sp.a worden de tendensen bevestigd. Alleen zijn ze nog meer uitgesproken dan in de studie van de Waalse professoren. Terwijl die laatsten het hadden over een winst van bijna 2,4 miljard voor het federale niveau in 2025, loopt die volgens de nota van sp.a op tot 3,5 miljard euro. In 2030 zal het om 4 miljard euro gaan, waarvan bijna drie kwart wordt opgehoest door Vlaanderen.
Een echt debat over hoe deze cijfers tot stand zijn gekomen, hebben we nooit kunnen en mogen voeren. Wie het toch probeerde, werd meteen de mond gesnoerd. Dat ondervond de arme N-VA-minister Muyters van de Vlaamse regering.
Vlaanderen werd bij zijn meerjarenplan geconfronteerd met de desastreuze gevolgen van deze wet. Vlaanderen verliest de volgende legislatuur in amper vijf jaar maar liefst 7,8 miljard euro, of 315 miljard oude Belgische franken, aan het Belgische niveau. Stel u voor wat Vlaanderen met dat immense bedrag zou kunnen doen om zijn economie en welvaart veilig te stellen. Die middelen worden echter versast naar het Belgische niveau, waardoor de noodzaak om daar te besparen aanzienlijk verkleint.
De veel te brave minister Muyters heeft zich in het Vlaams Parlement al snel verontschuldigd. Niet hij, maar de journalist had die cijfers immers gelanceerd. De man boog ootmoedig het hoofd voor de echte bazen van de Vlaamse regering: de CD&V'ers, die wel met cijfers mogen zwaaien. Zo beweert Koen Van den Heuvel bijvoorbeeld dat het uitbrengen van die cijfers dient om het gedoofde communautaire vuur op te poken en dat het bedrag veel lager is omdat een besparing blijft doorwerken en er zogezegd niet opnieuw moet worden bespaard. Dat is natuurlijk zuivere raddraaierij.
Dat deed ook Servais Verherstraeten, de meestermanipulator als het om cijfers gaat, de oppertsjeef die de dichtste mistgordijnen kan ophangen en de waarheid zodanig kan verdraaien dat hij het zelf gelooft. Dat hebben we gezien bij de magistraten in Brussel. Uitgerekend hij had het lef om minister Muyters eigengereide rekenkunde te verwijten.
De waarheid, zelfs al gaat het om naakte eenvoudige cijfers, mag in dit onzalige land niet worden gekend. Alles moet hier worden verdoezeld. Of het nu gaat om de immense transfers naar Wallonië, de resultaten van de werklastmeting van magistraten of de nieuwe transfers naar de federale regering, alles moet maximaal aan het oog van de burger onttrokken blijven, zodat die niet weet en niet te weten kan komen wat er met zijn centen wordt uitgespookt.
Deze staatshervorming en de immense saneringsbijdragen die eraan gekoppeld zijn maskeren een enorme doorschuifoperatie van middelen van vooral Vlaanderen naar het federale niveau en naar Brussel. Het federale niveau komt versterkt uit deze operatie. Het zijn opnieuw de Vlamingen die het leeuwendeel, wat toch wel een toepasselijke term is, van de rekening betalen. Wij hebben de veel te complexe staatshervorming dus weer eens cash moeten betalen met harde valuta.
Voor het overige is er in dit land dus niets aan de hand. De nieuwe financieringswet is alles zaligmakend en de Vlamingen hebben er alleen maar voordeel bij, aldus de meerderheidspartijen, die daarvoor als enige autoriteit niemand minder dan de groene professor André Decoster naar voren schuiven. Dat is nu eenmaal de echte autoriteit in dit land, de goeroe waar we allemaal naar moeten luisteren.
Hij was tijdens de onderhandelingen weliswaar de financiële deskundige van de groene delegatie, maar dat kan geen afbreuk doen aan zijn onafhankelijkheid! Hij is gewoon een beetje rechter en partij! Wie kan daar nu over vallen?
Zijn rudimentaire nota is nochtans allerminst een standaardwerk waar de financieringswet aan kan worden getoetst. De tekst leest als een politiek pamflet. Hij heeft het bijvoorbeeld over hoe historisch die staatshervorming wel is en hoe broodnodig de herfinanciering van Brussel is zonder de moeite te nemen dit empirisch te onderbouwen. Hij manipuleert ook, bijvoorbeeld door de sociale zekerheid nooit te tellen bij de federale uitgaven, maar wanneer aspecten van de sociale zekerheid, zoals de kinderbijslag, worden overgeheveld, dan worden ze plots wel bij de uitgaven van de Gemeenschappen en de Gewesten geteld. Zo is het natuurlijk gemakkelijk en kan men volkomen ten onrechte de indruk wekken, en dat doet hij, dat het aandeel van de federale overheid afneemt naar amper 21,4% van alle gezamenlijke uitgaven en dat van de deelstaten stijgt naar 31,7%.
Dat zijn verhoudingen die kant noch wal raken. De werkelijkheid is dat het federale niveau een flinke 55% van het uitgavenbudget van alle overheden behoudt.
Ten tweede is volgens professor Decoster de responsabilisering toegenomen. Maar hij heeft het dan enkel over de Gewesten. De nota van VIVES dateert al van juni, maar spreekt in dezelfde zaak professor Decoster helemaal tegen. VIVES bekijkt immers het hele plaatje en dus ook de Gemeenschappen. Op die manier komt VIVES tot een heel ander resultaat. Het zegt: "Wij stellen vast dat de hervorming van de bijzondere financieringswet de responsabilisering fors verlaagt van 63% naar 55% van de totale ontvangsten van gewesten en gemeenschappen". Die 63% zou onder de oude financieringswet zelfs evolueren naar 69% tegen 2030, terwijl de 55% van de nieuwe wet zo goed als constant zal blijven.
Die algemene daling is te wijten aan de gemaakte keuze om, in tegenstelling tot de nieuwe gewestbevoegdheden, alle nieuwe gemeenschapsbevoegdheden en ook de volledige herfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te financieren met dotaties die niet zijn gekoppeld aan belastingopbrengsten op het grondgebied van de betrokken overheid. Ze is ook te wijten aan het stilleggen van de Lambermontturbo, die net tot doel had de belastingopbrengsten en dus de juste retour steeds zwaarder te laten doorwegen en daarmee al begonnen was.
Ook bij de Gewesten kunnen kanttekeningen worden gemaakt. De financiering van de gewesten gebeurt wel via de fiscale sleutel, maar enkel tot op zekere hoogte. Het twintigjarige overgangsmechanisme en de solidariteit blijven voordelig voor de fiscaal armere gewesten.
Terwijl volgens VIVES de responsabilisering van de gewesten lichtjes toeneemt, behalve voor Brussel, neemt die van de gemeenschappen veel sterker af. In het totaal betekent dat dus een daling.
Ten derde wordt, in samenhang met het vorige, het principe gehanteerd dat er rekening moet worden gehouden met bevolkings- en leerlingenaantallen.
De Gemeenschappen zullen inderdaad, meer dan vroeger en vandaag, volgens leerlingencijfers worden gefinancierd. Die werkwijze valt bijzonder nadelig uit voor Vlaanderen. Aangezien nu ook het kijk- en luistergeld verdeeld wordt volgens het zogeheten behoeftecriterium en de Lambermontturbo retroactief wordt stopgezet, neemt het belang van de leerlingencijfers opnieuw toe. Dat staat natuurlijk haaks op responsabilisering.
Volgens professor Decoster is "het gebruik van een behoeftesleutel de normaalste zaak van de wereld in een federatie als uitdrukking van de horizontale gelijkheid van alle burgers in de federatie." Er is dan ook geen sprake van consumptiefederalisme en zeker niet van transfers, een term die Decoster als goede Belg niet wil horen gebruiken, aangezien hij strijdig is met de horizontale gelijkheidsidee.
Dit standpunt zou kloppen, mocht België een homogeen geheel zijn, een unitaire staat, waarin Vlamingen, Walen en Brusselaars een identiek beleid zouden voeren. Maar de kern van autonomie is natuurlijk dat we, zeker inzake onderwijs en cultuur, zelf onze verantwoordelijkheid nemen, die zelf ook bekostigen en dus de tering naar de nering zetten. De gelijkheidsidee van professor Decoster is overigens helemaal geen objectief begrip, maar een links en Belgisch dogma. Dat dogma staat haaks op de autonomiegedachte die niet uitgaat van gelijkheid, maar van verschil.
Professor Decoster beweert bovendien herhaaldelijk dat het dotatiefederalisme gebaseerd zou zijn op internationale studies en inzichten inzake begrotingsfederalisme. Maar ook dat wordt met grote stelligheid in de nota van VIVES ontkend. Immers, volgens de literatuur over begrotingsfederalisme zijn de nadelen van dotaties groter dan de voordelen. Het uitgeven van gekregen geld dat een overheid niet zelf heeft moeten innen, leidt inderdaad tot minder zuinigheid, tot hogere overheidsuitgaven en tot wat wij een chequeboek- en consumptiefederalisme noemen. Bovendien heeft het automatisch een zachter schuldbeleid en meer politisering tot gevolg. De standpunten van professor Decoster zijn dus ook op dat vlak allesbehalve neutraal of wetenschappelijk te noemen.
Ten vierde wil ik het hebben over solidariteit en nefaste effecten, met onder meer de zogenaamde inkomensparadox. Volgens professor Decoster komt er een helder systeem van solidariteit, zonder perverse effecten, maar ook dat spreekt VIVES tegen.
Er blijft een inkomensparadox bestaan. Onder de nieuwe financieringswet zal die opnieuw worden versterkt, terwijl hij onder de oude, meer bepaald voor de Gemeenschappen, grotendeels zou verdwijnen. De bestendiging van de inkomensparadox heeft volgens VIVES twee oorzaken. Een eerste is de herfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met een inkomensparadox tussen het Vlaamse en het Brusselse Gewest. Een tweede is het wegvallen van de "Lambermontturbo", die ervoor had gezorgd dat Vlaanderen tegen 2030 eindelijk per capita de best gefinancierde overheid zou zijn geworden. Het mocht echter niet zijn.
Ik kom dan bij het principe dat geen enkele deelstaat structureel mag verarmen en dat de financiële stabiliteit van de deelstaten gegarandeerd is. Voor het Vlaams Belang is het helemaal niet duidelijk dat Vlaanderen inderdaad zal winnen bij de nieuwe financieringswet, los van de torenhoge sanerings- en vergrijzingsbijdrage. Zelfs in de meest optimistische voorspellingen van de meerderheidspartijen zijn de voordelen zo minimaal, namelijk 200 miljoen euro tegen 2030, dat we bij deze hypothese grote vraagtekens moeten plaatsen, temeer daar de elasticiteit bij deze berekening veel te ruim is genomen. Bovendien moet Vlaanderen het hebben van voldoende economische groei om echt te winnen bij de nieuwe bijzondere financieringswet. Brussel en Wallonië hebben hoe dan ook hun garanties binnen, Vlaanderen heeft dat allerminst. Als we rekening houden met de financiering van de pensioenen van de deelstaatambtenaren, verliest Vlaanderen, bevestigt ook professor Decoster. Rekenen we daarbij de immense saneringsbijdrage ten bate van de federale overheid, dan kent Vlaanderen wel degelijk een structurele verarming die tegen 2030, volgens het documentje van de sp.a, dat dan weer is gebaseerd op de prognoses van het Planbureau, zal zijn opgelopen tot bijna 3 miljard euro per jaar of meer dan 500 euro per Vlaming. Voor een gezin met drie kinderen zal dat dus ruim 2500 euro per jaar zijn, bovenop de immense noord-zuidtransfers die er vandaag al zijn. Professor Decoster vindt het nodig dat te vergoelijken omdat we nu eenmaal ook deel uitmaken van het federale niveau en de Vlamingen dus voordeel hebben bij de federale sanering. Zo wint men natuurlijk altijd. Is het niet als Vlaming, dan wel als Belg. Toch zijn het alweer de Vlamingen die buitenproportioneel moeten bijdragen aan het federale niveau, tot 70% van de schuldenpot, onder meer omdat Brussel buiten schot moet blijven. Bovendien kunnen we er niet omheen dat de federale overheid op een gigantische manier wordt beloond voor haar non-beleid en daardoor de noodzakelijke besparingen verder voor zich uit kan schuiven. Dat is echt typisch voor dit land. Wie hard werkt, bespaart, bezuinigt en het budget in evenwicht houdt - Vlaanderen dus - wordt financieel gestraft en krijgt de rekening van de anderen gepresenteerd. Wie jarenlang doet alsof zijn neus bloedt, geen vooruitziend beleid voert, bijvoorbeeld inzake vergrijzing, altijd maar meer schulden maakt en die doorschuift naar later, wordt fenomenaal beloond. Dat geldt zowel voor Brussel, dat in heel dit verhaal de jackpot heeft gewonnen, als voor het federale niveau, dat enorm versterkt uit dit zeer onfrisse verhaal komt. De collega's van de meerderheid moeten ons niet komen vertellen dat het ondoorzichtige financiële kluwen dat ze ons vandaag door de strot rammen, zonder dat we het ernstig mochten onderzoeken, een verhaal van rechtvaardigheid is.
M. Francis Delpérée (cdH). - Le débat d'aujourd'hui est pour le moins paradoxal. C'est à la fois un aboutissement - certains diront un achèvement - et un commencement. C'est l'oméga et l'alpha, si vous permettez cette inversion dans l'ordre alphabétique.
C'est d'abord un oméga. Nous arrivons en effet au bout d'un périple et la moindre des choses est de nous féliciter mutuellement des efforts qui ont été accomplis, tant au gouvernement que dans les assemblées parlementaires, pour mener à bien cette entreprise. Rappelons-nous : au lendemain des élections de 2010, nous avons entrepris, sous différentes configurations politiques, de réfléchir à une nouvelle réforme de l'État. Cela n'a pas été sans peine. Il y a eu des brouilles. Il y a eu des conciliations. Il y a aussi eu une coalition. C'était le 5 décembre 2011.
Nous nous retrouvons deux ans plus tard, presque jour pour jour. Les projets d'hier sont sur le point de se réaliser. Les bourgeons sont devenus des fleurs. Dit autrement, les propositions d'hier vont se retrouver au Moniteur belge de demain et nous pourrons aller sereinement aux élections de mai. D'autres continueront à vitupérer au bord de la route, faute d'avoir obtenu le moindre résultat. Il est plus facile, il est vrai, de crier dans le désert que d'agir et de faire oeuvre utile.
Les projets d'aujourd'hui comportent trois volets d'inégale ampleur : les institutions, les compétences et surtout les moyens financiers. Je les passe rapidement en revue.
Le premier volet, c'est le volet institutionnel. Le Sénat a déjà procédé, il y a trois semaines, à une profonde réforme des institutions de la Belgique et, reconnaissons-le, nous n'avons pas lésiné à ce moment-là sur notre propre réforme. Nous poursuivons aujourd'hui cette oeuvre. Nous le faisons de manière beaucoup plus modeste, et ce sur deux terrains.
Premièrement, nous allons permettre l'organisation de consultations populaires au niveau régional. À ce sujet, nous ne manifestons pas un total enthousiasme. À côté d'une collectivité politique fédérale qui récuse la consultation populaire fédérale et des collectivités locales qui utilisent tant bien que mal cette nouvelle technique, voilà les régions qui pourront calquer désormais leurs méthodes sur celles des collectivités décentralisées. Ce n'est pas très cohérent dans un système fédéral mais, je veux bien l'admettre, on jugera l'arbre à ses fruits.
Par ailleurs, l'article 142 de la Constitution détermine les attributions de la Cour constitutionnelle. La préoccupation qui est exprimée aujourd'hui, c'est de suivre au moins, pour une part, les suggestions du Greco, cette institution qui travaille dans le sillage du Conseil de l'Europe. On va organiser un recours auprès de la Cour constitutionnelle contre les décisions que les assemblées législatives pourraient prendre en matière de contrôle des dépenses électorales. En cette matière, la Cour constitutionnelle statuera par voie d'arrêts.
Peut-être aurait-il fallu aller un peu plus loin dans nos efforts d'assainissement du contentieux électoral ? J'ai souvent proposé la formule selon laquelle la vérification des pouvoirs à laquelle nous procédons devrait pouvoir faire l'objet d'un recours de pleine juridiction auprès de la Cour constitutionnelle.
Le deuxième volet est plus fonctionnel. Le Sénat a voté, il y a quelques semaines, un transfert important de compétences de l'État fédéral vers les collectivités fédérées. Ces collectivités vont notamment exercer des compétences dans le secteur social. Cela concerne directement les familles, les malades, les demandeurs d'emploi, les aînés, ... Toutes les composantes de notre société découvrent un nouvel interlocuteur sur le terrain normatif. Toutes se demandent aussi si elles ne vont pas découvrir demain de nouveaux dispensateurs de prestations sociales. Nous l'avons déjà dit à cette tribune, il y a un mode de concertation sociale qui a fait ses preuves dans notre pays depuis la fin de la seconde guerre mondiale et il n'y a pas lieu de se priver de cet acquis de notre histoire sociale.
La réforme entreprise se poursuit aujourd'hui dans la même direction et une question particulière est envisagée, celle du règlement des conflits d'intérêts tel qu'il est organisé par l'article 143 de la Constitution.
Je n'apprends rien à personne en disant que l'État fédéral, les communautés et les régions doivent agir dans l'exercice de leurs compétences respectives et dans le respect de la loyauté fédérale. Je n'apprends rien non plus à personne en disant que le Sénat, notre Sénat, est associé au développement de cette procédure puisqu'il se prononce par voie d'avis motivé sur les conflits d'intérêts qui peuvent survenir entre les différentes assemblées parlementaires.
Pour éviter les conflits inutiles, il est toutefois précisé dans le nouvel article 143 de la Constitution en projet que cette procédure ne sera pas applicable aux lois fédérales relatives « à la base imposable, aux taux, aux exonérations ou à tout autre élément intervenant dans le calcul de l'impôt des personnes physiques ». C'est une exception qui me paraît amplement justifiée.
Il restait un troisième volet, le volet financier, qui n'avait pas encore été envisagé jusqu'à présent. Or, chacun le sait, la finance, c'est le nerf de la guerre.
Le Sénat devait organiser un transfert de moyens financiers au profit des communautés et des régions ; il devait, plus largement d'ailleurs, organiser une nouvelle répartition des moyens financiers entre l'État fédéral et les collectivités fédérées, y compris les collectivités locales.
L'objectif était on ne peut plus clair : un transfert de compétences sans transfert correspondant de moyens financiers aurait pu laisser croire que nous nous contentions de transférer des compétences symboliques au lieu de compétences effectives. Une réponse circonstanciée est apportée dans la proposition de loi spéciale actuellement en discussion. C'est une réforme d'envergure puisque les moyens publics vont désormais être attribués par priorité aux communautés et aux régions prises globalement, en sachant toutefois que chacune d'elles n'en recevra qu'une partie, en sachant aussi que les communautés compétentes pour l'enseignement se tailleront la part du lion ; le reste, appréciable, revient à l'État fédéral pour assumer ses compétences propres, notamment dans le domaine de la sécurité sociale.
Je ne saurais manquer, comme Mme Khattabi l'a déjà fait, de relever dans cette nouvelle loi les dispositions qui permettent d'assurer un plus juste financement des institutions bruxelloises. La présence à Bruxelles d'un grand nombre de navetteurs et d'un grand nombre de fonctionnaires internationaux justifiait ce régime spécifique.
J'en viens à mon deuxième ordre de considérations. Un oméga mais aussi un alpha. Un aboutissement, mais aussi un commencement. Non pas, comme je l'ai dit à cette tribune, que j'aspire à une septième réforme de l'État : les transferts, notamment les transferts financiers, sont plus que significatifs. Prenons garde quand même qu'à force de déshabiller Paul pour habiller Pierre ou Jacques, Paul ne se retrouve nu comme un ver. Une forte autonomie, y compris financière, des collectivités fédérées n'a de sens que si elle se réalise au sein d'un État fédéral consistant et cohérent.
Il convient de préserver, en la circonstance, un sain équilibre. Je n'ai pas le sentiment à cet égard qu'une ligne rouge ait été franchie. Nous restons, selon l'expression consacrée, dans l'épure fédérale et nous sommes, pour notre part, décidés à y rester.
Je ne peux m'empêcher de penser que notre nouveau Sénat aura, ici, un rôle important à jouer, à trois points de vue au moins.
D'abord, parce que le nouveau Sénat devra se préoccuper de la mise en oeuvre des réformes institutionnelles liées à la sixième réforme de l'État. Il faudra probablement au moins une législature pour réaliser cette opération. Il faudra créer de nouvelles administrations, transférer des fonctionnaires, réorganiser des services, reconstituer des réseaux, construire de nouveaux édifices, assurer le déménagement des personnes et des dossiers. Aujourd'hui, nous ne fermons pas la porte de la sixième réforme de l'État. Nous n'engageons pas, pour autant, une septième réforme. Nous devons nous préparer à achever la réforme en cours, de toutes nos forces et de toutes nos énergies.
Ensuite, je crois que le nouveau Sénat devra sans doute aménager quelques techniques ou quelques procédures qui contribueront, demain, à rendre plus aisée et plus fluide la sixième réforme de l'État. Il devra notamment s'interroger sur la faisabilité de quelques idées qui flottent actuellement dans l'air. Je pense à l'idée - chère à mon parti ainsi qu'au Premier ministre - d'une circonscription fédérale. C'est une idée sympathique dans son énoncé, peut-être plus délicate dans sa réalisation.
Enfin, le nouveau Sénat devra encore trouver ses marques dans la nouvelle configuration de la Belgique. N'en déplaise à certains, il sera peut-être l'artisan de la loyauté fédérale. L'article 142 de la Constitution que nous allons adopter rappelle, pour autant que de besoin, cette règle fondamentale d'organisation et de fonctionnement de l'État fédéral. La Cour constitutionnelle pourra y veiller dans l'exercice de sa fonction de justice ; nous, au Sénat, nous pourrons y veiller dans l'exercice de nos missions politiques.
Mes chers collègues, notre oui à la sixième réforme de l'État est un oui. Nous nous posons - c'est bien normal - des questions lorsque nous entendons des discours délétères. Nous nous interrogeons sur l'avenir de notre État lorsque nous entendons des propos nationalistes et, pour tout dire, séparatistes et indépendantistes. Nous, nous persistons à jouer la carte de la confiance, la carte de la main tendue, la carte de la bonne volonté. Nous sommes Belges, nous voulons le rester et nous continuerons à porter, quoi qu'il arrive, le pavillon de la Belgique, fût-elle résiduelle. Pour l'instant, je le répète, notre oui, c'est oui. Notre oui, clair et déterminé, n'appelle pas d'autre commentaire. Cela signifie que le cdH apportera ses voix en toute loyauté, en toute fidélité, en toute solidarité, en parfaite union avec la majorité gouvernementale, parlementaire et institutionnelle, aux projets qui concrétisent aujourd'hui la sixième réforme de l'État.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Ik ben geen Belgisch nationalist, noch een Vlaams nationalist, maar een personalist.
Met de bijzondere wet tot hervorming van de financiering zal het laatste gedeelte van deze staatshervorming worden goedgekeurd. Het eerste gedeelte ging over Brussel-Halle-Vilvoorde, het tweede over de hervorming van de Senaat en het derde deel betrof de bevoegdheidsoverdrachten.
CD&V heeft in de zomer van 2010 de eis voor een nieuwe financieringswet op tafel gelegd, op dat moment zowel tegen de wil van de nationalisten als van de socialisten. We hadden daar vier goede redenen toe. Ik noemde ze de "dresscode". Omdat we meer autonomie, meer democratie wilden. Omdat we een grotere responsabilisering wilden. Omdat we een transparante solidariteit voor ogen hadden. Omdat we meer stabiliteit wilden.
De voorbije maanden werd de bijzondere financieringswet beoordeeld in termen van winst of verlies; zopas zelfs nog op dit spreekgestoelte. Die redenering is relatief, kinderachtig en onverantwoord.
Waarom is ze relatief? Zopas was er een discussie over de elasticiteit. Er werd gezegd dat de elasticiteit niet zal zijn wat volgens het Planbureau en de Nationale Bank in de berekening wordt meegenomen. Er werd gezegd dat het geen 1,55, maar veel minder zal zijn. In het document van de Vlaamse regering staat nochtans 1,6. Wie ben ik om de Vlaamse regering tegen te spreken?
De heer Huub Broers (N-VA). - De bevoegde minister is Philippe Muyters. In het Vlaams parlement zeggen uw partijgenoten dat de voorzitter zijn troepen niet onder controle heeft. U bent natuurlijk met steeds minder mensen. Hoe minder mensen, hoe gemakkelijker ze onder controle te houden zijn.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Dat kan ik niet ontkennen. Maar uw voorzitter heeft zijn troepen evenmin onder controle, want in het federale parlement zegt de N-VA iets anders dan in het Vlaams parlement.
De discussie is relatief, omdat niemand kan voorspellen wat de komende jaren de economische groei zal zijn. De voorbije twintig jaar was er een groei van ongeveer 2% per jaar. De voorbije vijf jaar hadden we een groei van 2 procent op vijf jaar. Geen enkele econoom of studiedienst van de Nationale Bank, zelfs niet van de sp.a, geen enkel kredietagentschap of planbureau had dit voorspeld. Dat maakt het discours over winst of verlies relatief.
Ik zou kunnen zwaaien met krantenkoppen of krantenartikelen. Zo titelde De Tijd van 11 juli 2013 "Vlaanderen wint bij de staatshervorming, 200 miljoen in 2028".
De heer Bart Laeremans (VB). - Zonder de saneringsbijdrage!
De heer Wouter Beke (CD&V). - Inderdaad, daarom is de discussie ook kinderachtig. Degenen die deze redenering volgen, doen alsof de Vlamingen geen deel uitmaken van de Belgische federatie. Ze doen alsof de aflossing van de schuld, de betaling van de pensioenen, de betaalbaarheid van de gezondheidszorg of het creëren van ruimte voor lastenverlaging een zaak is waar ze niets mee te maken hebben. Dat is niet de waarheid!
Daarom is de discussie niet alleen relatief en kinderachtig, maar ook onverantwoord. Neem nu het pensioen. De Vlamingen maken 57 procent uit van de bevolking, 62% van de fiscale capaciteit en meer dan 63% van de pensioenuitgaven.
Dat is perfect verklaarbaar, want de Vlaming wordt gemiddeld ouder dan de Waal of de Brusselaar en dus moeten er langer pensioenen worden betaald. De Vlaming heeft gemiddeld een hoger arbeidsinkomen en dus moet er een hoger pensioen worden betaald. Er zijn meer Vlamingen die werken en dus moeten er meer pensioenen worden betaald.
De heer Bart Laeremans (VB). - Dat is juist, maar men had al veel eerder op het federale niveau iets moeten doen aan het pensioenprobleem. Er is geen vooruitziend beleid gevoerd. Jarenlang heeft men het hele probleem voor zich uit geschoven. Nu moeten de deelstaten voor een zeer groot deel opdraaien voor zaken die het federale niveau weigerde op te lossen en waarvoor het federale niveau weigerde de nodige besparingen te doen. De deelstaten moeten nu dweilen met de kraan open.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Ik kom daar zo meteen nog op terug.
De meest recente studie over de nieuwe financieringswet is die van professor Decoster. Twee jaar geleden werd hij in deze assemblee als dé grote autoriteit geciteerd. Vandaag doe ik hetzelfde. Wat zegt professor Decoster? Is de fiscale autonomie toegenomen? Ongetwijfeld. Is de responsabilisering substantieel toegenomen? Jazeker. Wordt de solidariteit tussen de entiteiten behouden, maar ook de perverse elementen weggewerkt? Zonder twijfel. Is er de garantie dat geen enkele deelstaat structureel verarmt en is de financiële stabiliteit van de deelstaten gegarandeerd? De verandering in de ingebouwde mechanismen zelf van de financieringswet is in het nadeel van Wallonië en Brussel, de nieuwe financieringswet is gunstig voor het Vlaamse Gewest, maar nadelig voor de Franse Gemeenschap, maar per saldo doet Vlaanderen een voordeel. Dat schrijft professor Decoster.
De heer Louis Ide (N-VA). - Ik herinner me een artikel van de heer Decoster een jaar of twee geleden in De Standaard. Daarin schreef hij het tegenovergestelde. Nu zegt hij iets anders. Ik zou dus maar stoppen met de heer Decoster te citeren.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Ik weet niet wat hij twee jaar geleden heeft gezegd.
De heer Louis Ide (N-VA). - Ik wil dat artikel wel eens opzoeken. Hij schreef een hele bladzijde over hoe nefast de financiering voor Vlaanderen is.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Professor Decoster heeft een studie gemaakt op basis van de wetteksten die zijn ingediend. Dat kon hij twee jaar geleden nog niet hebben gedaan.
De heer Bart Laeremans (VB). - Het is een politieke studie.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Mijnheer Laeremans, dat is al te gemakkelijk! Een studie die niet in uw kraam past, bestempelt u als een politieke studie! Als u een studie vindt die wel in uw kraam past, citeert u er in de commissie urenlang uit! U moet consequent zijn: ofwel gaat u uit van de kracht van de argumenten, maar dan moet u niet urenlang zitten lamenteren om een verslag te vullen, ofwel neemt u studies, in verschillende richtingen, ernstig en moet u niet de ene studie als een politieke studie bestempelen en de andere als een objectieve.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Trouwens, mijnheer Laeremans, toen u citeerde uit studies en de commissieleden die citaten nogal sterk vonden, antwoordde u dat u het niet eens was met die citaten. Ik wil maar zeggen dat u niet alleen een studie die niet in uw kraam past, als een politieke studie bestempelt, maar ook bij het citeren niet volledig bent. Als u de studie volledig citeert, realiseert u zich plots dat u het niet helemaal eens bent met het citaat. Als het op studies aankomt, schippert u voortdurend.
De heer Bart Laeremans (VB). - Ik ben tenminste kritisch genoeg om het te zeggen als ik het met een element uit een van de studies niet eens ben. Ik sta ook kritisch tegenover de studie van VIVES.
Ik heb de studie van professor Decoster en de studie van VIVES vergeleken. Omdat collega Beke in de commissie zo vaak naar de studie-Decoster heeft verwezen en ik de tekst pas later in handen kon krijgen, heb ik hem bijzonder grondig gelezen. Ik vind die studie eigenlijk rudimentaire pamfletliteratuur met heel veel politieke noties. Ze bevat helemaal geen grondige analyse. Ze heeft de opzet iets te doen kloppen, namelijk dat de twaalf principes zijn nageleefd. Ze moet de acht onderhandelende partijen, van wie professor Decoster de raadgever was, een hart onder de riem steken. De professor is geen objectieve waarnemer, hij was actief betrokken en heeft iets willen schrijven om het verhaal te doen kloppen. Dat vind ik spijtig. VIVES heeft wel een poging gedaan om objectief te werk te gaan, ook al ontbreken er in die studie een aantal cijfers. VIVES werkt te veel per capita en veel te weinig met algemene cijfers, zoals dat wel gebeurt in de studie van de sp.a. In juli beschikte VIVES trouwens nog niet over die cijfers.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Ik heb de regeringsonderhandelingen gedurende 540 dagen meegemaakt en wel van op de eerste rij. Professor Decoster heb ik daar nooit aan de onderhandelingstafel gezien; één professor heeft zich daar wel vaak laten zien en dat was professor Vande Lanotte.
De heer Louis Ide (N-VA). - Toch stond in de media dat professor Decoster een adviseur van Groen was.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Een tweede professor die ik tijdens de regeringsonderhandelingen tegenkwam, als het over andere thema's ging, was N-VA-adviseur, professor Vuye.
De heer Bart Laeremans (VB). - Ik heb de zoektermen Decoster en Groen ingevoerd in de mediadatabank Mediargus. De Tijd heeft vermeld dat professor Decoster de groenen heeft bijgestaan in de onderhandelingen over de financieringswet. Dat is een objectief gegeven dat moeilijk kan worden tegengesproken.
De heer Louis Ide (N-VA). - Professor Vuye kan wel niet worden betrapt op onjuistheden.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Van Vuye heb ik een boek dat bol staat van de onjuistheden. Daarover wil ik het best een andere keer hebben.
De heer Louis Ide (N-VA). - Dat wordt een boeiend debat.
De heer Wouter Beke (CD&V). - De heer Laeremans zegt dat ik volledig moet citeren, dus zal ik professor Decoster en professor Sas volledig citeren: "De huidige zesde staatshervorming wordt al even historisch als we als maatstaf het verschil in uitgaven tussen het federale en regionale niveau hanteren. Wanneer deze staatshervorming vanaf 2015 in voege zal treden, worden de uitgaven van gewesten en gemeenschappen voor het eerst veel belangrijker dan de federale uitgaven. Het aandeel van de federale overheid neemt af tot 21,4% van de gezamenlijke uitgaven, terwijl dat van gewesten en gemeenschappen oploopt tot 31,7%. Economisch getinte bevoegdheden zoals aspecten van het arbeidsmarktbeleid, het fiscaal beleid of het grootstedenbeleid verhuizen naar het gewestelijk niveau. De gemeenschappen krijgen nog meer persoonsgebonden bevoegdheden, waaronder kinderbijslag en elementen van gezondheids- en ouderenzorg. Beide ingrepen maken de zesde staatshervorming trouwens om een tweede reden historisch: voor het eerst komt ook de sociale zekerheid in het vizier van de decentralisering." Dat heeft professor Maddens vandaag zelfs op een website geschreven, maar ik zal niet zeggen tot welke politieke familie hij gerekend kan worden. Professor Decoster vervolgt: "Aangezien iets meer dan 75% van de overgedragen middelen onder de RSZ-paraplu valt, neemt het aandeel van de sociale zekerheid dan ook significant af tot 33,8%. De zesde staatshervorming doet de uitgaven van gewesten en gemeenschappen in 2015 toenemen van 45,8 tot 64,7 miljard."
Er is ook gesproken over de herfinanciering van Brussel. Ik zal niet verwijzen naar de akkoorden van Vollezele of naar de nota's van de koninklijk verduidelijker, want dan maak ik sommige collega's zenuwachtig. Ik zal echter iets anders voorlezen: "Een van de grootste bedreigingen is de stadsbevolking, die almaar minder belastingen opbrengt wegens de grote instroom van niet-productieven, met duizenden tegelijk. Ze hebben nochtans allemaal kinderopvang, onderwijs en zorg nodig, maar brengen gemiddeld minder meerwaarde in ruil." Hier wordt volgens de betrokkene de vinger op de wonde gelegd bij alle steden. Hij geeft een voorbeeld: "Tien jaar geleden zat de personenbelasting per hoofd in Antwerpen nog boven het nationaal gemiddelde, vandaag zitten we er 20% onder." Dit verklaarde de burgemeester van Antwerpen in Trends van 12 april 2013. Zijn analyse klopt. Dit is een feit waarmee Antwerpen geconfronteerd wordt, maar ook Gent, Brussel en andere steden. Hiermee zal men wel verklaren waarom steden extra financiering nodig hebben, net zoals Antwerpen een extra financiering nodig heeft.
Via het Gemeentefonds, het Stedenfonds en het Grootstedenfonds krijgt Antwerpen 1250 euro per inwoner, buiten alle andere middelen die worden aangewend om de investeringen op het vlak van mobiliteit en infrastructuur mogelijk te maken. Ter vergelijking: de herfinanciering van Brussel gaat over 540 euro, of minder dan de helft van de structurele financiering die Antwerpen elk jaar krijgt.
Deze nieuwe financieringswet bevat ook een nieuw solidariteitsmechanisme. Professor Decoster stelt in zijn studie dat het solidariteitsmechanisme transparanter wordt en de perverse elementen doet verdwijnen. "Een deelstaat die beter doet, wint vanaf nu altijd meer dan ze verliest, via de lagere solidariteit. Zo zal de solidariteit terugvallen op 876 miljoen euro in 2015 tegenover 1,2 miljard euro volgens de huidige financieringswet, of een vermindering van bijna één derde."
Maar er is inderdaad een overgangsmechanisme gedurende tien jaar. "Les francophones ont dix ans pour se redresser" zo kopte Le Soir zowel op 26 september 2011 als op 23 januari 2012. Als men Professor Decoster niet gelooft, dan misschien wel Véronique Lamquin. Ze schrijft: "Het nieuwe systeem behoudt de solidariteit binnen de federale staat, maar in mindere mate. Het akkoord voorziet in een overgangsperiode van tien jaar zodat armere entiteiten meer tijd hebben om zich financieel te herpakken. Maar tien jaar is nogal kort om plots alle indicatoren rooskleuriger te maken. Trouwens, de responsabilisering is het grote sleutelwoord in deze hervorming. In de toekomst moeten gewesten veel meer op eigen inkomsten rekenen en die worden direct bepaald door het gemiddelde inkomen in het gewest. Evident voor niemand is dat, zeker niet voor Wallonië en Brussel, waarvan de inwoners armer zijn".
Daarnet hebben we gesproken over de saneringsbijdrage. Het klopt dat er van alle entiteiten een saneringsbijdrage wordt gevraagd, ook van de deelstaten. In de nota van de koninklijk verduidelijker stond al dat er een inhouding van middelen zou gebeuren bij de bevoegdheidsoverdracht. Al minstens sinds 2004 zegt de Hoge Raad voor financiën jaarlijks in zijn aanbevelingen dat in het kader van de sanering en de toekomstige vergrijzing de deelstaten mee een inspanning moeten doen. De klassieke verhouding die de Hoge Raad naar voren schuift, is een bijdrage van de deelstaten ten belope van 35% tegenover 65% van het federale niveau.
En wat staat er in de bijzondere financieringswet? Een inspanning van 2,5 miljard op een algemeen tekort van 8,5 miljard, een verhouding dus van 30/70. Dat betekent dus dat het gros van de inspanningen blijft liggen bij het federale niveau.
Wanneer we ervan uitgaan dat de totale uitgaven van de federale overheid, sociale zekerheid inbegrepen, 96 à 97 miljard bedragen, komen we uit op een totale inspanning van 6,5% voor de federale overheid op haar budget, terwijl Vlaanderen een inspanning van 3,9% op haar budget zal moeten leveren. Dus ja, de deelstaten moeten ook een bijdrage doen, maar een pak minder dan de bijdrage van het federale niveau. Men hangt dus een fout beeld op wanneer men de indruk wekt dat Vlaanderen een grotere inspanning moet doen.
De heer Bart Laeremans (VB). - De winst voor de federale overheid door de bijdragen van de deelstaten bedraagt 4 miljard euro; in 2030 betaalt de Vlaamse overheid hiervan 2,9 miljard euro. Volgens een document van de meerderheid wordt dus driekwart van de winst die de federale overheid doet, opgehoest door Vlaanderen.
De heer Wouter Beke (CD&V). - De inspanning die Vlaanderen in 2028 moet leveren, bedraagt 59,9%.
De sanering van 2,5 miljard tegen 2016 komt tegen 2028 overeen met 0,8% van het bbp. Dat is veel geld, zeker voor deelstaten die ook bevoegd zijn voor zorg, kinderopvang, ouderenzorg, onderwijs en tal van uitdagingen. Ter vergelijking: de federale overheid heeft op drie jaar tijd een inspanning geleverd van 23 miljard of 5% van het bbp.
Wie kritiek en commentaar geeft op de saneringsinspanningen, de responsabilisering of de fiscale autonomie, geeft blijk van een gebrek aan zelfvertrouwen. Een staatshervorming moet dienen om een beter beleid mogelijk te maken, een beleid dat meer op de maat is van de Vlamingen, Walen en Brusselaars. De nieuwe staatshervorming doet dat. Dat is de echte uitdaging en dat heb ik hier op het spreekgestoelte niet horen zeggen.
Volgens sommigen hebben alle voorgaande staatshervormingen telkens tot hetzelfde resultaat geleid: ze hebben tot een onontwarbaar kluwen geleid; de Vlamingen zijn altijd bekocht en moeten voortdurend betalen.
Tot het midden van de jaren 1980 was het gemiddelde inkomen in België gelijk. Vandaag is het inkomen van de Vlaming 25% hoger dan dat van de Waal. Tot het begin jaren 1980 was de armoedegraad in België ongeveer gelijk. Vandaag bedraagt de armoedegraad in Vlaanderen 10%; dat is nog steeds 10% te hoog. In Wallonië bedraagt hij echter 25% en in Brussel 34%. Sinds de jaren 1980, de jaren van die verderfelijke, o zo kostelijke staatshervormingen, is de economische groei in Vlaanderen structureel 0,5 tot 1% hoger dan in de andere delen van ons land.
Cijfers zeggen misschien niet alles, maar in dit geval toch veel. Regio's krijgen wel degelijk de kans om een eigen beleid te ontwikkelen. De Vlaamse Adviesraad voor bestuurszaken stelde dat de zesde staatshervorming Vlaanderen de kans biedt om zich te transformeren en om de toekomstige uitdagingen aan te pakken. De zesde staatshervorming, de voorliggende financieringswet en de nieuwe autonomie bieden die kans.
Obama heeft ooit gezegd dat geen land zo groot is dat het alle problemen alleen aankan. Welnu, geen land is zo klein dat het geen deel kan zijn van de oplossing. Met deze staatshervorming krijgen de deelstaten de kans om opnieuw te zorgen voor perspectief en voor meer welvaart en meer welzijn Het is nu aan hen om die kans met beide handen te grijpen.
De heer Louis Ide (N-VA). - In een artikel in De Standaard van 18 januari 2012 verwijst journalist Guy Tegenbos naar een artikel in De Tijd, waarin werd benadrukt dat Vlaanderen een pak geld verliest: "Volgens de scenario's van de Nationale Bank zullen de gewesten er de komende twintig jaar op vooruitgaan en zal de federale overheid geld verliezen. Daarbij is echter rekening gehouden met een elasticiteit van 1,6. Dat wil zeggen dat als de economie met 1% groeit, de belastinginkomsten met 1,6% stijgen. Volgens André Decoster zou die elasticiteit wel eens lager kunnen zijn. Wie in de tabellen 1,15 invult in plaats van 1,6, zet het resultaat helemaal op zijn kop. Alleen Brussel en de federale overheid zouden over twintig jaar nog op winst staan."
De heer Wouter Beke (CD&V). - De heer Ide kan ook rechtstreeks naar De Tijd verwijzen. Daarin staat dat Vlaanderen bij de financieringswet wint.
De terechtwijzing van de heer Ide is vooral pijnlijk voor Vlaams minister Muyters. Hij hanteert in zijn begrotingsstukken een elasticiteitscoëfficiënt die lager ligt. Professor Decoster verwijst naar de coëfficiënt die wij voor deze staatshervorming hebben verlaagd. Het is de N-VA en haar studiedienst misschien ontgaan dat wij op basis van de sociaaleconomische gegevens van het Planbureau en de Nationale Bank te werk zijn gegaan.
We zullen in 2028 nagaan welke cijfers dan worden gehanteerd.
De heer Louis Ide (N-VA). - Er is een essentieel verschil. De financieringswet die we vandaag bespreken, gaat vooral over geldstromen tussen gewesten. Als het Vlaams gewest een begroting maakt, is die begroting eigen aan dat gewest. Want het gewest zal daarmee moeten werken. Ik durf er trouwens op wedden dat de zesde staatshervorming die vele bevoegdheden op versnipperde manier overdraagt, maar het geld niet, op de Vlaamse begroting een veel grotere impact zal hebben dan de mogelijke verlaging van de elasticiteit die de heer Beke voor ogen heeft.
De heer Wouter Beke (CD&V). - Ik stel ten eerste vast dat de elasticiteitscoëfficiënt die de Vlaamse minister Muyters in zijn middelenbegroting voor 2014 tot 2019 hanteert, fors hoger ligt dan de coëfficiënt die in onze teksten en tabellen te vinden is.
Ten tweede zegt de Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken (VLABEST), die onder de bevoegdheid van een N-VA-minister valt, dat de zesde staatshervorming net als de voorbije staatshervormingen een kans tot transformatie biedt. De raad apprecieert met andere woorden deze staatshervorming als een kans om opnieuw de uitdagingen aan te pakken, maar daarmee is de heer Ide het blijkbaar niet eens.
Ik blijf liever op een consequente lijn zitten en vertel in Vlaanderen en België net hetzelfde.
De heer Huub Broers (N-VA). - Op een bepaald ogenblik heeft The Daily Mirror onderzoek gedaan naar de kinderachtigheid van mannen. Die worden namelijk pas volwassen op 43 jaar. De heer Beke heeft dus nog vier jaar de tijd om mee te spelen.
Hij stuurt ons het verwijt toe dat wij separatisten, nationalisten zijn, kortom alles wat in zijn oren lelijk is of zou kunnen klinken. Zelf vind ik nationalist wel geen scheldwoord.
Ik zal even iets zeggen over ons gezamenlijk verleden. Ooit hebben we als CD&V'ers samen in de Boetfortgroep gezeten die Vlaanderen versus Wallonië stelde. Die groep heeft het ook over de financiën gehad. Moeten die unitair, federaal of confederaal worden geregeld of gaan we meteen voor Vlaamse onafhankelijkheid?
In 2003 heeft de Boetfortgroep een christendemocratische visie op de toekomst van Vlaanderen gepubliceerd, met confederalisme als sleutelbegrip. Volgens de eerste zin betekende het CD&V-congres van Kortrijk een belangrijke stap in het streven naar volwaardig Vlaams zelfbestuur. Verder werd de keuze van CD&V voor confederalisme verdedigd als het logische gevolg van een aantal maatschappelijke ontwikkelingen. Laten we samen kijken wat we samen kunnen doen. In onze visie moesten de bevoegdheden in eerste instantie bij de twee deelstaten liggen. Wij kozen resoluut voor meer Vlaanderen in Europa, al heb ik nu hier de voorbije weken heel andere geluiden gehoord. Vlaanderen moest bovendien zelf een volwaardige rol kunnen spelen in de Europese Unie. Mij heeft de staatssecretaris nu gezegd dat dergelijke rol onmogelijk en zelfs uitgesloten was. Maar CD&V prees dat daarentegen wel aan, toen ik er nog deel van uitmaakte.
Voorts moesten de deelstaten hun eigen middelen volgens het principe van de fiscale autonomie kunnen hanteren. De basis daarvan werd gevormd door de meest democratische van de belastingen, de personenbelasting. Die moest volledig naar alle delen van het land worden overgeheveld.
Wij kozen voor het staatsmodel met Vlaanderen en de Franstalige deelstaat als enige twee deelstaten. Was ondertekend door Luc Van den Brande en anderen, onder wie Wouter Beke en Huub Broers. Ik ben dus niet veranderd en die slechte nationalist gebleven.
De heer Louis Ide (N-VA). - Aan het einde van zijn betoog heeft de heer Beke beweerd consequent te zijn, of hij nu in de federale dan wel in de Vlaamse regering zit. Kan hij dan uitleggen waarom zijn vertegenwoordigers in de federale ministerraad de gedeeltelijke opblazing van de contingentering mee goedkeuren, terwijl zijn minister van Welzijn en Gezondheid in de Vlaamse regering moord en brand schreeuwt dat zoiets niet kan. De heer Beke heeft dus twee visies. In de federale regering meegaan met Onkelinx en in de Vlaamse regering moord en brand schreeuwen. Bewijst dat hoe consequent hij is?
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Veel verstandige mensen voor mij hebben cijfers gegeven voor de financieringswet. In mijn uiteenzetting zal ik er dus niet te veel citeren, maar zal ik proberen de kern van de zaak te belichten.
De aanpassing van de financieringswet is een van de grote pijlers van de zesde staatshervorming. Met de overdracht van een massaal aantal bijkomende bevoegdheden moesten er ook er voor meer dan 20 miljard euro middelen worden overgeheveld. Zoiets hebben we nog nooit meegemaakt. Dat is immens veel. In 2003 legde Wouter Beke straffe verklaringen af en ik moet eerlijk bekennen dat hij sindsdien ook zaken heeft gerealiseerd. Ik weet niet of de heer Broers intussen al veel van zijn straffe verklaringen heeft gerealiseerd.
De heer Huub Broers (N-VA). - Ik ga even uit de biecht klappen. Vorige week, mijnheer Anciaux, vertelde u me nog dat u ook mee vooropliep in Voeren. Weten uw francofone partners dat wel?
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Natuurlijk!
De heer Huub Broers (N-VA). - Daar en ook in de Vlaamse regering hebben we toch al wel wat gerealiseerd.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - U moet zich niet meteen aangevallen voelen, mijnheer Broers. De wandelingen in Voeren waren trouwens vóór 2003.
De heer Huub Broers (N-VA). - Toen u nog een goede Vlaming was!
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Dat is nu typisch de N-VA! Zij bepalen in Vlaanderen wie de goede en wie de slechte Vlamingen zijn. Sterker nog, zij bepalen wie Vlaming is en wie het niet waard is zich zo te noemen.
De heer Huub Broers (N-VA). - Zo bepaalt u ook wie sociaal is en wie niet, mijnheer Anciaux. U gaat ervan uit dat wij asociaal zijn.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Wanneer doe ik dat, mijnheer Broers?
De heer Huub Broers (N-VA). - Ik heb u al meer dan eens etiketjes horen uitdelen.
Mme la présidente. - Messieurs, vous pouvez peut-être finir cette conversation plus tard. Je propose que M. Anciaux revienne à l'objet de la discussion.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Volgens mij ben ik niet iemand die snel etiketjes kleeft. Maar ik keer terug naar de 20,3 miljard euro nieuwe bevoegdheden.
Dat betekent dus dat de inkomsten van de gemeenschappen en gewesten in 2016 met 40% stijgen, van 47 naar 68 miljard euro. Houden we rekening met de sanering van 2,5 miljard, dan blijft dat voor de Gewesten en Gemeenschappen nog altijd een immense stijging met 65,5 miljard euro. Het budget van het Vlaams Gewest gaat dus van 28 miljard euro vandaag naar 39,3 miljard euro in 2016. Trekken we er de sanering vanaf, dan gaat het nog altijd naar 37,8 miljard, een stijging met 35%. Wie niet erkent dat dit voor Vlaanderen en Wallonië een immense stap naar meer autonomie is, ontkent het licht van de zon.
Behalve 20,3 miljard euro aan nieuwe bevoegdheden is er ook een fiscale autonomie voor 11,9 miljard euro of 25,93% van de totale personenbelasting. Ik beweer niet dat de volledige personenbelasting is overgeheveld, wel dat er voor een immens bedrag aan fiscale autonomie wordt gerealiseerd.
Degenen die dat ontkennen, ontkennen het licht van de zon. De elf principes die aan de basis liggen van de financieringswet werden vrij vroeg na de verkiezingen, in augustus goedgekeurd door alle partijen die aan de onderhandelingstafel zaten, ook door de N-VA.
De N-VA had even een moment waarop ze dacht haar mooie principes te kunnen realiseren. Eén van die principes is de responsabilisering van de gewesten. In de commissie werd duidelijk uiteengezet dat die responsabilisering niet onbelangrijk is. Zelfs met de afschaffing van het Lambermontturbomechanisme, blijft de situatie bijzonder gunstig voor het Vlaams Gewest en de Vlaamse Gemeenschap.
Een ander principe waar we achter staan, is het tiende principe, waarbij rekening wordt gehouden met de inspanningen die alle entiteiten samen moeten leveren om de overheidsfinanciën gezond te maken. Bij de bespreking heb ik erop gewezen dat veel bevoegdheden overgeheveld worden. Wat overblijft, is hoe langer hoe meer exclusief sociaal beleid en sociale zekerheid. De financiering van de federatie gaat ons allemaal aan. De heer Beke gaf net de verhoudingen van de inspanningen weer. De deelgebieden zullen 30% van de inspanningen leveren, het federale niveau 70%. Die 70% stemt echter niet overeen met de bevoegdheden en de middelen die federaal blijven.
Over de financieringswet valt niet echt veel te zeggen, maar men komt altijd terug op de 2,5 miljard euro sanering. Maar nogmaals, met de nieuwe financieringswet, zelfs met de afschaffing van het Lambermontturbomechanisme, blijft de situatie gunstig voor het Vlaams Gewest en de Vlaamse Gemeenschap. De impact van die wet wordt alleen beïnvloed door de saneringsoperatie. De federale overheid zal in het kader van de sanering van de overheidsfinanciën op korte termijn 2,5 miljard euro en op lange termijn - tegen 2030 - 4 miljard euro winnen. Op dat ogenblik zal ook Brussel voordeel halen uit de financierings- en saneringsoperatie, namelijk 400 miljoen euro. In totaal zal er dus tegen 2030 een verschuiving zijn van 4,4 miljard euro. Vandaag gaat het uiteraard over heel wat minder.
Die 4,4 miljard euro komt ten voordele van de federatie en van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ik blijf rustig herhalen dat dit perfect verdedigbaar is. De federale overheid doet, zoals collega Beke daarnet heeft gezegd, zware inspanningen in het kader van de sanering van de openbare financiën. Voor mij blijft het essentieel dat de bevoegdheden die de federatie overhoudt, steeds meer echt sociale bevoegdheden zijn die verbonden zijn aan de sociale zekerheid. De financiering van de federatie op lange termijn is dus in het belang van iedereen, van heel de bevolking. Ik geloof immers niet in een samenleving waarin mensen alleen maar voor zichzelf zorgen. Ik geloof dat een samenleving erop vooruit gaat als er een grote vorm van solidariteit is. De solidariteit in ons land wordt voor een groot deel gerealiseerd via de sociale zekerheid. De financiering van de sociale zekerheid en bijgevolg van de federatie is niet anti-Vlaams. De overgrote meerderheid van de mensen die in die federatie wonen, zijn Vlamingen. Dat is gewoon een feit. Van de vier miljard die naar de federatie gaat, en de 400 miljoen die naar Brussel gaat, in totaal dus 4,4 miljard, zal Vlaanderen tegen 2030 een aandeel van ongeveer 2,7 miljard euro voor zijn rekening nemen en Wallonië en de Franse Gemeenschap samen ongeveer 1,7 miljard euro. Die verhoudingen stemmen min of meer overeen met de verhoudingen die binnen de federatie België bestaan. De inspanningen die door de Vlaamse overheid geleverd worden voor de sanering van de federale overheidsfinanciën, of beter gezegd de globale overheidsfinanciën, zijn ook in het voordeel van de Vlamingen zelf. We kunnen ongetwijfeld discussiëren over enkele cijfers na de komma, maar de grote lijnen zijn perfect verdedigbaar voor de publieke opinie.
Ook met betrekking tot de 400 miljoen euro die naar Brussel gaat, blijf ik ervan overtuigd dat het een noodzaak is dat Vlaanderen zijn verantwoordelijkheid opneemt. Te vaak wordt Brussel bekeken als een vreemd lichaam waar de Vlamingen niets mee te maken hebben. Als Brusselse Vlaming of Vlaamse Brusselaar - hoe dan ook Vlaming en Brusselaar - hoop ik dat de rest van Vlaanderen solidair blijft met die stad en verantwoordelijkheid blijft opnemen ten opzichte van die stad, blijft investeren in die stad, en andersom, want Brussel kan maar rijker worden als Brussel blijft samenwerken met de deelgebieden, met Vlaanderen en Wallonië. Ik hoop ook dat Brussel zich meer opstelt als hoofdstad. Als we Brussel bekijken als onze gemeenschappelijke hoofdstad, is het niet meer dan normaal dat we investeren in die stad. Heel veel studies van alle mogelijke kanten hebben rustig en duidelijk aangetoond dat het Brussels Gewest niet echt boven zijn stand leeft en dat er in Brussel financieel wel degelijk enorme noden zijn op het vlak van het wegwerken van sociale problemen. We kunnen discussiëren over de kwaliteit van het beheer van de stad, en ik stel me op dat vlak kritisch op, maar daarover gaat het nu even niet.
Brussel moet zijn verantwoordelijkheid op zich nemen en meer geresponsabiliseerd worden, maar het moet ook de nodige middelen krijgen om de enorme uitdagingen aan te kunnen gaan op het vlak van onder meer werkloosheid en armoedebestrijding, mobiliteitsbeheer. Al die punten zijn zodanig belangrijk voor de rest van België, zowel voor Vlaanderen als voor Wallonië, dat die extra financiering heus geen weggegooid geld is. Dat neemt evenwel niet weg dat we kritisch moeten blijven voor de manier waarop dat geld zal worden besteed. Toch blijf ik ervan overtuigd dat we ons als Vlamingen niet hoeven te schamen over de grote inspanningen die we via de financieringswet leveren om Brussel meer mogelijkheden te bieden. We moeten ze wel aangrijpen om bepaalde eisen en rechten krachtig af te dwingen.
Tot slot een bedenking. De zesde staatshervorming zal overmorgen definitief worden aangenomen. Ze vormt geen eindpunt, want ze houdt een dynamiek in die ooit nieuwe gesprekken noodzakelijk zal maken. De staatshervormingen volgen een periodieke cyclus van zes tot tien jaar.
Alle deelgebieden krijgen nu de kans om aan te tonen dat de staatshervorming de bevolking ten goede zal komen en dat ze met de overgehevelde middelen en bevoegdheden een beleid kunnen voeren dat beter is afgestemd op de noden van de mensen in Vlaanderen, in Wallonië en in Brussel. Als ze daarin slagen, zal de zesde staatshervorming een succes zijn.
Mijn dank gaat dan ook naar iedereen die hieraan heeft meegewerkt. Namens mijn fractie dank ik in het bijzonder de twee staatssecretarissen voor de degelijkheid waarmee ze, minstens in de Senaat, gepoogd hebben een ernstig en krachtig debat op gang te brengen. De oppositie zal het daarover ongetwijfeld met me eens zijn. Ik heb nog niet dikwijls meegemaakt dat er zo grondig op alle opmerkingen is ingegaan. De antwoorden zijn misschien niet bij iedereen in de smaak gevallen, maar de staatssecretarissen hebben er zich nooit gemakkelijk vanaf gemaakt.
Verder wil ik ook het personeel danken. Niet alleen de commissiedienst heeft een pak werk verzet, de hele Senaat - senator Mahoux zal het met me eens zijn - heeft de jongste twee jaar heel wat tijd en energie geïnvesteerd.
Tot slot wil ik al die mensen danken die de deelgebieden stap voor stap - vandaag doen we samen de zesde stap, collega Beke - de mogelijkheid hebben geboden hun autonomie verder uit te bouwen. Ik heb daar een groot deel van mijn leven aan gewijd. In de toekomst zal ik daar misschien minder tijd voor krijgen, maar ik vind het een hele eer dat ik daaraan mee mocht werken.
De heer Louis Ide (N-VA). - Wanneer de heer Beke een citaat aanhaalt over de elasticiteit van de Vlaamse regering, moet hij dat niet selectief doen. In haar begroting staat uitdrukkelijk dat de elasticiteit die het Planbureau naar voren schuift, moet worden overgenomen, maar er staat ook expliciet bij dat dit niet betekent dat wij ze realistisch vinden. Wat de heer Beke doet, namelijk selectief citeren, is intellectueel oneerlijk.
De heer Huub Broers (N-VA). - Dat is wat ik bedoelde toen ik zei dat wij dat moeten overnemen. Ik denk dat de staatssecretaris dat beter weet dan ik.
De heer Wouter Beke (CD&V) (persoonlijk feit). - Ik heb niets geciteerd. Ik zie dat in de tabel van de meerjarenbegroting 2014-2019 staat: elasticiteit 1,6. Ik heb alleen gezegd dat men dat heeft overgenomen, maar ik heb daar geen waardeoordeel over gegeven. Als ik dat toch moet doen, zeg ik alleen dat ik het ermee eens ben.
De heer Louis Ide (N-VA). - Door die passage gewoon te citeren, zonder duiding, wekt u de indruk dat het zo gewild is. Als u intellectueel eerlijk bent, zegt u ook wat erbij staat, namelijk dat de inschatting die in de tabel staat, overgenomen moest worden, maar dat ze niet juist is.
Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - Ik sluit mij aan bij de laatste bedenkingen van collega Anciaux. We debatteren vandaag over het laatste deel van de zesde staatshervorming en we zullen er donderdag over stemmen. Het is een huzarenstukje waaraan heel wat mensen op alle niveaus hebben meegewerkt, ook hier in de Senaat en niet in het minst de diensten, die bijzonder goed werk hebben geleverd. Ik sluit mij dus graag aan bij zijn dankbetuigingen.
Namens onze fractie wens ik aan te geven waarom we deze nieuwe bijzondere financieringswet met volle overtuiging zullen goedkeuren.
Ik ben het volmondig eens met de argumenten die de collega's van de meerderheid al hebben uiteengezet. Ik wil op mijn beurt nog op enkele elementen ingaan.
Deze hervorming is gebaseerd op een aantal principes. Over het aantal was er in de commissie discussie, maar het zijn er tussen negen en elf.
Ik vind dat een heel geslaagde methode: eerst principes formuleren en op basis daarvan een model ontwikkelen. De principes stemmen immers heel goed overeen met de theorie van het fiscaal federalisme zoals die in de literatuur worden beschreven. Die principes zijn niet uitgevonden door deze institutionele meerderheid, maar werden afgesproken met partijen die momenteel in de oppositie zitten. Een eerlijk politiek debat zou er dus in moeten bestaan om met alle partijen na te gaan of deze principes werden gerespecteerd. Het stelt me daarom enigszins teleur dat de oppositie nu deze financieringswet afwijst zonder een ernstige toetsing aan die nochtans met hen afgesproken principes.
Tegenstanders van de staatshervorming, zoals de heer Laeremans, pakten in de commissie graag uit met een Franstalige studie om aan te tonen dat Vlaanderen zogezegd de rekening betaalt van deze hervorming. Het enige wat deze studie aantoont is dat ze aan de universiteiten kunnen rekenen. Deze studie bevat simulaties, maar er wordt geen enkele normatieve uitspraak gedaan over het financieringssysteem. Er wordt niet gezegd of dat systeem goed dan wel slecht is en ook niet dat Vlaanderen te weinig dan wel te veel krijgt. De oppositie haalt deze studie aan, omdat ze natuurlijk liever wil zwijgen over andere studies, zoals die van André Decoster en Willem Sas, die hier worden afgedaan als pamflettistisch.
Nog maar enkele weken geleden heeft professor Decoster evenwel op basis van recente teksten zijn studie gepubliceerd waarin hij de nieuwe financieringswet toetst aan het evaluatiekader van de elf principes. En wat is de conclusie? Ik citeer: "Binnen dat evaluatiekader besluiten wij dat de voorliggende nieuwe financieringswet de beloften inlost." Ik zou in het debat dus ook graag eindelijk van sommige leden van de oppositie willen weten of zij nog altijd achter de principes staan die zij in de zomer van 2010 s mee hebben uitgetekend.
Met de huidige houding van de oppositie vallen de maskers af. De oppositie is niet geïnteresseerd in een transparant en eerlijk financieringssysteem voor ons land, maar ze is enkel geïnteresseerd in de plussen en de minnen van de uiteindelijke tabel. In die visie bestaan er enkel winnaars en verliezers in een staatshervorming. Iedere min voor België, Wallonië of Brussel is goed; iedere min voor Vlaanderen is slecht. De logica die achter de verdeling zit, kan hen blijkbaar gestolen worden.
Ik overloop enkele conclusies van de studie van professor Decoster. "Is de fiscale autonomie substantieel toegenomen, zoals een van de principes stelt?" Professor Decoster zegt: "Ongetwijfeld." Hij spreekt van een ruime beleidsmarge. De fiscale autonomie voor de gewesten neemt toe met ongeveer twee derden. En het gaat om de reële autonomie om zelf een fiscaal beleid te voeren. De cijfers spreken voor zich: voor het Vlaams Gewest stijgt de fiscale autonomie van 44% tot maar liefst 79%, het Waals Gewest zal 67% fiscale autonomie hebben en Brussel 61%. In geen enkel federaal land benadert de fiscale autonomie van de deelstaten trouwens 100%.
Is de responsabilisering toegenomen? Professor Decoster antwoordt zonder meer positief. Dat is bijvoorbeeld het geval inzake het arbeidsmarktbeleid. De middelen voor de arbeidsmarkt - een enveloppe van bijna 5 miljard euro - worden tussen de gewesten verdeeld op basis van fiscale capaciteit. Hoe beter de gewesten economisch presteren, hoe meer middelen ze verwerven. Ik meen dat niemand hiertegen bezwaar kan maken.
Blijft dat de solidariteit tussen de entiteiten behouden en worden de perverse elementen weggewerkt? Ook hier meent professor Decoster dat het nieuwe solidariteitsmechanisme helder is. Ik citeer: "Het sluit uit dat een regio geen belang zou hebben bij economische groei omdat dan haar inkomsten zouden afnemen (de ontwikkelingsval). Het solidariteitsmechanisme is ontegensprekelijk minder genereus, zelfs rekening houdend met het welvaartsvast maken ervan." Volgens de onderzoekers zijn de perverse effecten verdwenen.
Ten slotte kom ik bij de principes waar het sommigen blijkbaar om te doen is. Bestaat er een garantie dat geen enkele deelstaat structureel verarmt? Is de financiële stabiliteit van de deelstaten gewaarborgd? De professoren hebben ook vergelijkende simulaties met de huidige financieringswet gemaakt. Daaruit blijkt dat de hervorming principieel een goede zaak is voor het Vlaams Gewest en de Franse Gemeenschap; Brussel, de Vlaamse Gemeenschap en het Waals Gewest zouden erop achteruit gaan. Gelet op de gemeenschappelijke begroting voor de gemeenschap en het gewest gaat Vlaanderen er volgens de mechanismen van de nieuwe financieringswet per saldo op vooruit. Dat is uiteraard vóór de inspanning die wordt gevraagd in het kader van de vergrijzing en de sanering.
We delen de analyse van professor Decoster dat die winst- en verliestabellen natuurlijk interessant zijn om in de krant te zetten, maar eigenlijk geen correct beeld geven van hoe de mensen echt erop vooruit- of achteruitgaan. Zo betekent een euro verlies van Vlaanderen tegenover de federale overheid niet dat alle Vlamingen samen een euro zijn kwijtgespeeld. Het betekent gewoon dat die euro op federaal niveau zal worden gebruikt om uitgaven te doen die wellicht nog altijd grotendeels in Vlaanderen zullen zijn gesitueerd of dat die euro zal worden bespaard om Europese doelstellingen te halen, wat ook de Vlamingen ten goede komt.
De voorliggende financieringswet is zo bijzonder omdat ze twee fundamentele hervormingen ineens realiseert. We hadden de kop in het zand kunnen steken en ervoor kunnen opteren om de saneringslast en de kosten van de vergrijzing niet billijk te verdelen tussen de federale overheid en de deelgebieden. Vlaanderen en de andere deelgebieden zouden dan een pak meer middelen verwerven. We zouden dan echter verzwijgen hoe de federale staat op termijn door de vergrijzing op het bankroet afstevent. Misschien is dat nu net wat bepaalde partijen in het halfrond willen. Ze moeten dat dan ook zeggen. Vlaanderen, Wallonië én Brussel, en vooral hun inwoners, zouden daarvan het slachtoffer zijn. Open Vld past voor een dergelijk scenario. Precies daarom werd in de nieuwe bijzondere financieringswet een verdeling van de saneringslasten en van de kosten van de vergrijzing verwerkt.
Sommigen insinueren dat de hardwerkende Vlaming het gelag betaalt. Dat is pure volksverlakkerij. Iedere financiële inspanning die we van de Vlaamse regering vragen, wordt integraal aangewend om aan onze Europese verplichtingen te voldoen en om het hoofd te bieden aan de vergrijzing en dus om de kosten op te vangen die door de veroudering van de Vlaamse bevolking worden veroorzaakt.
Dat wil niet zeggen dat we de regio's niet mogen vergelijken of dat we die vergelijking niet in grafieken mogen gieten. We moeten regio's op hun beleid afrekenen, maar dat is een politieke kwestie. Als een democratisch verkozen Vlaams of Waals Parlement bepaalde beleidsopties neemt en de regering ze uitvoert, dan moeten die politici ook de financiële en politieke gevolgen dragen als het beleid niet werkt. Daar draagt de hervorming precies toe bij: dat beleid en inkomsten dichter bij elkaar aansluiten. Daar dienen fiscale autonomie en responsabilisering voor. Reduceer de verdeling tussen de regio's echter niet tot een competitie tussen zogenaamde nettobetalers en profiteurs.
De huidige staatshervorming zorgt voor een hervorming van de financieringswet die volledig beantwoordt aan de principes die in de zomer van 2010 werden vooropgesteld en door meer partijen werden onderschreven dan de huidige institutionele meerderheid. Tegelijk zorgt ze voor een bevoegdheidsoverdracht van 20 miljard die heel wat sociaaleconomisch hefbomen aan de deelstaten geeft. Dat ligt volledig in de lijn van de nota die in de zomer van 2010 - dus niet door de partijen van de institutionele meerderheid - werd opgemaakt.
Tot slot hebben we Brussel-Halle-Vilvoorde opgelost, een probleem dat jarenlang als hét prioritaire probleem werd bestempeld. Het heeft ons inderdaad meer tijd gekost dan de legendarische "vijf minuten politieke moed", maar het is wel gelukt.
De hervorming van de financieringswet doet meer dan een eerlijk verdelingsmechanisme instellen. Ze is eveneens een garantie voor de toekomst en legt het zwaartepunt bij de deelgebieden. Kijk maar naar het aandeel in de primaire uitgaven vanaf 2015. Van elke 100 euro die de overheden van ons land dan zullen uitgeven, zal bijna 30 euro door de gemeenschappen en gewesten worden bepaald. Vandaag is dat maar 20 euro. Budgettair worden de gemeenschappen en gewesten dus de belangrijkste politieke overheid.
Ik besluit. De nieuwe bijzondere financieringswet legt de basis voor een sterk Vlaanderen, Wallonië en Brussel in een federaal België. Daarom geven wij er onze volle steun aan.
M. Ahmed Laaouej (PS). - Ce quatrième et dernier volet de cette ambitieuse sixième réforme de l'État résulte d'un bon équilibre trouvé entre les huit partis de la majorité institutionnelle. Il aura fallu peser et soupeser chaque élément et trouver le chemin de la cohérence dans un climat de respect mutuel.
Les négociateurs ont pris du temps pour trouver les bons équilibres dans le respect des onze principes fixés en août 2010 et que j'ai rappelés dans mon rapport oral. Ces principes ont été la clé de voûte de cette réforme fondamentale de la loi spéciale de financement. Ils permettent de conjuguer les missions de respect des droits et de solidarité dans un État fédéral fort tout en permettant aux entités fédérées de mieux appliquer et concrétiser des politiques plus cohérentes ; ils permettent aussi d'assurer un juste financement dans la nouvelle répartition de compétences et de responsabilités entre le fédéral et les entités fédérées. Enfin, ces principes ont conduit au juste refinancement de la Région de Bruxelles-Capitale et à sa reconnaissance comme Région à part entière.
J'en viens aux acquis fondamentaux pour le groupe socialiste. Je pense tout particulièrement à ce souci constant d'assurer la viabilité à long terme de l'État fédéral et la stabilité des finances publiques, ce qui est crucial pour le maintien de la solidarité interpersonnelle. Il était fondamental pour nous de maintenir le financement de la sécurité sociale ainsi que le remboursement des soins de santé pour l'ensemble des citoyens au niveau fédéral.
Les prérogatives fiscales de l'État fédéral sont préservées, et nous nous en félicitons. En faisant en sorte que l'État fédéral garde une compétence exclusive sur la détermination de la base imposable, on a pu conserver le critère du domicile dans la dévolution du pouvoir fiscal entre les régions, ce qui n'allait pas de soi.
Je note encore que le respect de la progressivité de l'impôt sera assuré par la Cour des comptes, tandis que le respect de la loyauté fédérale le sera par la Cour constitutionnelle. Il convient de souligner que le choix du modèle de l'autonomie fiscale est judicieux. Celle-ci portera sur presque 12 milliards d'euros auxquels il faut bien entendu ajouter les autres impôts déjà régionalisés. À travers les modifications de financement, il était important de permettre une autonomie fiscale partielle des régions en lien avec leurs compétences. Chacune des régions et communautés pourra exercer ses compétences. Les régions auront une autonomie totale de ce point de vue. Les moyens transférés pourront également être affectés en totale autonomie.
En faisant le choix judicieux des additionnels, on a à la fois préservé les prérogatives fiscales et évité un débat que certains auraient regretté car il aurait impliqué une modification des territoires fiscaux, voire un élargissement de certains de ces territoires.
Un autre acquis justifie l'adhésion de mon groupe, à savoir que l'on évite toute concurrence déloyale entre les régions. Une part importante de l'IPP étant régionalisée, il fallait se doter d'un cadre de concertation pour éviter la concurrence fiscale. Dans un État fédéral modernisé, l'idée même de concurrence fiscale est en soi une négativité. Il faut pouvoir l'encadrer. Je cite quelques balises posées : la base imposable est définie par le fédéral ; la politique de redistribution reste au niveau fédéral, même si elle est compatible avec une politique différenciée au niveau régional ; l'imposition des revenus mobiliers reste également au niveau fédéral.
Contrairement à ce que d'aucuns pensent, la concurrence fiscale ne procède pas de la logique d'un fédéralisme fiscal.
Je m'arrêterai maintenant sur le financement des communautés en matière d'enseignement.
Nous pouvons noter avec grande satisfaction que le projet de loi spéciale retient la logique de besoin. Le droit à l'enseignement est un droit fondamental. Il fallait donc renforcer la clé de répartition des moyens en fonction du nombre d'élèves afin de permettre à chaque communauté de disposer de moyens suffisants pour mener à bien sa politique éducative.
La même logique est suivie pour plusieurs compétences transférées telles que les allocations familiales ou l'aide aux personnes ágées, qui dépendent des clés de population.
Un mot à présent sur le mécanisme de transition. Nous disposons d'un socle de transition qui expirera dans dix ans. Ces mécanismes vont permettre de garantir que chaque entité fédérée dispose, dès le départ, de moyens financiers au minimum équivalents à ceux de la loi spéciale de financement actuelle, en tenant compte de l'utilisation des dépenses fédérales à transférer, ainsi que du juste financement de Bruxelles et de l'assainissement des finances publiques.
Il s'agit d'une durée jugée raisonnable pour permettre aux entités fédérées, sur le point d'accueillir de nouvelles compétences, de pouvoir aussi développer des politiques qui leur permettront, demain, d'assurer leur viabilité financière.
Pour en venir au juste financement de Bruxelles, il s'agit d'un élément important du dispositif sur lequel les huit se sont accordés.
Le groupe socialiste se réjouit de la reconnaissance du rôle central de la Région de Bruxelles-Capitale qui est enfin reconnue, si elle le devait encore, en tant que région à part entière. On parle de juste refinancement car Bruxelles est centrale en Belgique mais aussi en Europe. Elle irrigue de sa prospérité économique les autres régions. Premier bassin d'emploi, elle a pour cette raison d'importants besoins de financement sur le plan de la mobilité, de la propreté, de l'encadrement, de l'aménagement du territoire. C'est la raison pour laquelle le choix politique a été fait de lui apporter un complément de financement.
Je reviens à nos onze principes qui ont parfois pu paraître un peu contradictoires. En effet, comment transférer une large part d'autonomie fiscale aux régions, sans toucher aux prérogatives fiscales de l'État fédéral ?
Comment revoir certaines clés ? Comment transformer des dotations en autonomie fiscale directe, tout en assurant la viabilité de l'État fédéral ?
Je dirai que les huit partis négociateurs ont réussi cet exploit. En effet, si toutes les entités fédérées et l'État fédéral ont de nouvelles responsabilités et les moyens nécessaires pour les assumer, l'avenir de la Belgique est quant à lui inscrit dans la durée et la solidarité.
Le groupe PS du Sénat soutient ces textes qui garantissent à la fois la viabilité à long terme de l'État fédéral et qui permettront d'assurer une plus juste répartition des flux financiers entre les différentes entités de notre pays.
M. Gérard Deprez (MR). - Je voudrais dire au terme de ce long cheminement qui a été le nôtre, à la fois en ce qui concerne la scission de l'arrondissement électoral de Bruxelles-Hal-Vilvorde, la réforme du Sénat, les transferts de compétences et maintenant, la loi de financement, que tous ceux qui ont participé activement à cette réforme de l'État, même s'ils ne sont pas tous convaincus que l'oeuvre est historique, sont en tout cas certains d'avoir participé à une grande réforme de l'État.
Objectivement, si l'on considère l'ensemble des éléments qu'elle touche, les montants financiers qu'elle implique, l'étendue du transfert de compétences qu'elle organise, on ne peut nier qu'il s'agit d'une grande réforme de l'État. Dans ce débat, on a parfois l'impression que cette réforme ne fait qu'opposer des Flamands de la majorité institutionnelle à des Flamands de l'opposition. Cette réforme de l'État, est une réforme pour tous les Belges, pour toutes les communautés et pour toutes les régions.
Je rappelle, parce que certains, semble-t-il, ne s'en souviennent guère, qu'au départ, par rapport à la plupart des enjeux sur lesquels il y avait un accord, la plupart des partis francophones n'étaient pas extraordinairement demandeurs. Je n'en ai pas vu beaucoup avant les dernières élections réclamer la scission de l'arrondissement électoral de Bruxelles-Hal-Vilvorde. Je n'en ai pas vu beaucoup exiger une réforme du Sénat, et certainement pas Philippe Mahoux.
Je n'en ai pas vu beaucoup exiger un transfert de compétences ou une nouvelle loi de financement. Cependant, parce qu'ils ont compris l'importance de la revendication qui se manifestait dans le nord du pays, parce qu'ils tiennent à ce que cet État fonctionne correctement et que les demandes légitimes soient rencontrées, les francophones ont fait l'effort dans toutes les matières d'accompagner les demandes flamandes jusqu'à l'endroit où un accord honorable pour toutes les parties, du nord et du sud, pouvait être conclu. Je tiens donc à saluer la manière dont les francophones se sont comportés dans cette réforme de l'État et ont accepté d'accompagner des revendications qu'ils ont fini par trouver légitimes parce qu'elles étaient nécessaires pour assurer l'avenir et la stabilité de l'État fédéral.
Quand je vois le montant de la dette accumulée par l'État fédéral pour le bénéfice de tout le monde, j'avoue que je ne parviens absolument pas à comprendre l'attitude de l'opposition lorsqu'elle parle de pertes pour la Flandre et de gains pour l'État fédéral. Cette dette résulte des prestations assurées à l'ensemble des Belges et pas seulement au bénéfice des Wallons. Par conséquent, parler de gains pour l'État fédéral, comme si l'État fédéral ne profitait qu'à certains et pas à d'autres, me semble insultant. Tous les citoyens belges profitent de l'État fédéral, qui les traite tous sur un pied d'égalité.
J'avoue que je ne parviens pas à comprendre non plus - mon ami Bert Anciaux y a fait allusion - comment un certain nombre de Flamands qui prétendent que Bruxelles est leur capitale, mais qui voudraient à brève échéance l'absorber purement et simplement à l'intérieur de la Flandre dont ils rêvent, peuvent considérer que Bruxelles reçoit des cadeaux, surtout quand nous connaissons les problèmes auxquels la Région bruxelloise sera confrontée dans les prochaines années compte tenu de la composition sociologique de sa population, des besoins qui se manifesteront en matière d'éducation, en matière de mobilité et en matière d'emploi. Il y a dans les arguments de l'opposition quelque chose qui la disqualifie totalement.
J'ai participé à plusieurs réformes de l'État. J'ai vécu la mutation vers le financement public des partis politiques, qui a été un bien pour la démocratie. J'ai été président de parti à une époque où le financement public était inexistant. Je ne souhaite à personne exerçant cette responsabilité de se retrouver dans cette situation. Vouloir en revenir à l'époque où les partis politiques étaient en permanence soumis à la pression de groupes industriels, financiers ou autres qui faisaient la queue devant leur porte pour proposer une récompense à ceux qui acceptaient de soutenir leurs revendications est totalement indigne.
En conclusion, monsieur le ministre, chers collègues, je puis vous dire que le groupe MR votera avec conviction le dernier volet de cette grande réforme de l'État.
M. Philippe Mahoux (PS). - Après ces très nombreuses interventions, je voudrais faire observer que dans le chef de la majorité institutionnelle, il y a la volonté, d'une part, d'une réforme équilibrée et, d'autre part, d'une prise de responsabilités.
Par contre, les interventions de l'opposition institutionnelle, complètement déséquilibrées, d'une part, ne correspondent pas à la réalité, ne sont donc pas totalement conformes - et c'est une litote - à la vérité et, d'autre part, traduisent un manque de courage politique.
De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik wil nog even reageren op wat de heer Deprez over de financiering van de politieke partijen zei. Hij zegt volkomen terecht dat de financiering van politieke partijen een goede zaak is voor de democratie.
Toen ik in 1992 partijvoorzitter werd, was ik de eerste die niet geconfronteerd werd met de noodzaak om geld te gaan bedelen bij bedrijven. Tot 1991 was dat voor voorzitters en ook voor parlementsleden een normale gang van zaken. Ook mijn vader deed het, maar toen al merkte ik hoe het systeem voor ongelijkheid zorgde. Mensen met zeer sterke banden met het bedrijfsleven - en die hadden we in de partij ook - konden zeer veel geld vergaren.
Er waren echter ook veel misbruiken en de grens tussen wat aanvaardbaar was en wat niet, of anders gezegd, de grens tussen corruptie en geen corruptie, was soms dun. Ik ben ervan overtuigd dat de financiering van politieke partijen een goede zaak is voor de democratie. Soms denk ik echter ook dat de macht van de politieke partijen iets te groot is geworden voor de democratie.
In een echte parlementaire democratie zou de onafhankelijkheid van parlementsleden meer moeten worden gewaardeerd en geherwaardeerd. Dat vormt ook voor mij, zeker sinds de zaak-Dutroux, de rode draad. Toen is er bij mij wel enige twijfel ontstaan over de politieke partijen als instrument. Dat instrument heeft uiteraard zijn waarde en sterkte, maar mag niet te machtig worden. Het kan niet de bedoeling zijn dat het de individuele verantwoordelijkheid van parlementsleden af en toe in het gedrang brengt.
De heer Huub Broers (N-VA). - Ik wil me er in het geheel niet voor verontschuldigen oppositie te hebben gevoerd. Zonder die oppositie zou de meerderheid wellicht niet zo stevig aaneen hebben gehangen. Toch wil ik in tegenstelling tot de heer Mahoux eindigen met een positieve noot. Het is juist dat onze ideeën niet verwezenlijkt zijn. Maar nog juister is dat we veel verder hadden moeten gaan.
De meerderheid heeft ondanks alles eendrachtig getoond dat ze een bepaalde richting uit wilde, zij het niet de onze. Ook hebben twee staatssecretarissen met hun medewerkers hard gewerkt aan duizend bladzijden. Zelfs ik durf ze te feliciteren, niet met de inhoud, maar wel met het harde werk dat ze hebben geleverd.
De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit en voor Staatshervorming. - Dit is voor mij een bijzonder moment. Net zoals de heer Broers denk ik aan alle medewerkers die dag en nacht aan deze staatshervorming hebben gewerkt.
Il ne faut pas sous-estimer le travail de ces équipes, qui se sont réunies des heures durant pour avancer.
Nous avons respecté notre engagement.
We hadden de Belgen beloofd dat we deze staatshervorming zouden realiseren en we zijn daarin geslaagd. Ze is misschien niet perfect voor iedereen, maar wij zijn onze beloften nagekomen.
De oplossing die de acht partijen hebben uitgewerkt voor BHV heeft het politieke leven comfortabeler gemaakt. Ze heeft het ook mogelijk gemaakt te discussiëren over andere dossiers. Ik denk aan de begroting, de programmawet, een wet houdende diverse bepalingen, Tilburg. We hebben daarover evenwichtige beslissingen kunnen nemen.
Et aujourd'hui, on s'apprête à émettre un second vote. On a tendance à sous-estimer l'importance du travail. Dès que les débats, parfois virulents, sont terminés et qu'une solution a été dégagée, les textes n'ont plus la même importance politique. Il y a quelques minutes, un membre de cette assemblée me disait qu'à la radio, ce matin, le journaliste parlait de tous les textes qui allaient être votés au parlement... de tous, sauf de la réforme de l'État, comme si elle était parvenue à pacifier la situation à un point tel qu'il n'était plus nécessaire de l'évoquer.
Je ne reviendrai pas sur les lignes de force de cette réforme de l'État.
Deze staatshervorming is historisch. Ze biedt een oplossing voor BHV. Het confederalisme van CD&V, waarbij de zwaartepunten bij de deelstaten moeten liggen, wordt verwezenlijkt. Met deze staatshervorming worden 4 300 ambtenaren van de federale overheid naar de deelstaten overgeheveld.
C'est aussi - et je ne m'étendrai pas sur ce point - la volonté de répartir les compétences de manière plus homogène. Avant cette réforme de l'État, le contrôle actif et le contrôle passif des demandeurs d'emploi étaient assumés par des niveaux de pouvoir différents. Qui pouvait faire la distinction entre ce caractère passif ou actif ? Dorénavant, le dispositif sera plus cohérent.
Je ne reparlerai pas non plus de l'autonomie fiscale. Je vous renverrai plutôt aux propos de Wouter Beke. Quant au financement, pour ceux qui rechignent à admettre qu'il fallait aussi associer l'entité 2 à l'assainissement budgétaire qui nous incombe, je rappellerai que nous sommes en dessous de l'effort de répartition tel que proposé par le Conseil supérieur des Finances. Celui-ci a estimé que l'effort d'assainissement budgétaire devait être assumé à 65% par le fédéral et à 35% par les régions et communautés, en fonction des dépenses réalisées par chacun. Même si les pourcentages assumés par les régions et communautés ont fortement augmenté - sans la sécurité sociale, ils sont même supérieurs aux dépenses de l'État fédéral - la participation à l'effort de financement de l'entité 2 - les régions et communautés - est encore inférieure à 35% et donc à la part que le Conseil supérieur des Finances, avec les gouvernements régionaux, recommandaient d'appliquer en matière d'assainissement budgétaire. Malgré cela, c'est encore trop pour certains. Sur le plan de l'honnêteté intellectuelle et du raisonnement, cela dépasse les bornes.
Nous avons essentiellement parlé de la réforme du financement. Je voudrais dire que le compromis n'est pas un gros mot. Ce terme peut sembler mou et être mal perçu. Pour moi, au contraire, il est vertueux de parvenir à un compromis, à une solution avec laquelle tout le monde peut vivre. Si le compromis consacre la suprématie de l'un sur l'autre, il entraîne aussi sa défaite car la frustration engendrée chez le perdant l'amènera à exprimer son mécontentement et, tôt ou tard, de nouvelles revendications.
La réforme de l'État que nous avons élaborée ne commet pas cette erreur ; elle assure le compromis.
Met deze stemming bieden we de burgers en ons land de stabiliteit en de vrede waar ze recht op hebben. De deelstaten zullen in de toekomst beter uiting kunnen geven aan hun specificiteit, terwijl de federale staat de samenhang zal garanderen tussen de verschillende beleidsniveaus en zal blijven instaan voor de interpersoonlijke solidariteit.
À la fin de cette intervention, je voudrais vraiment remercier les huit partis qui ont rendu cette réforme de l'État possible et qui ont peut-être réussi à changer la manière de concevoir notre fédéralisme. J'ai fait partie de deux gouvernements. Dans le premier, dès qu'une divergence apparaissait entre les communautés ou les régions, on consacrait son énergie à s'invectiver l'un l'autre. C'était à qui crierait le plus fort. On faisait monter la sauce, tous, et on ne se préoccupait pas de procédures en conflit d'intérêts, de la sonnette d'alarme, etc. Cela nous a peut-être permis de revoir un peu tous les textes de la Constitution et des lois spéciales. Mais cela n'a rien apporté à personne.
Aujourd'hui, nous consacrons toute cette énergie à nous parler, à essayer de nous comprendre et à trouver des solutions qui nous permettent d'avancer. Entre les huit partis, nous avons peut-être trouvé cette possibilité. Certes, nous restons huit partis différents, chacun avec sa position idéologique et institutionnelle, mais plutôt que de nous complaire dans des débats stériles, nous nous parlons et nous faisons confiance. Nous savons en effet que chacun est capable de vivre avec de vraies solutions de compromis, de faire les concessions nécessaires pour trouver une solution qui convienne à tous. C'est peut-être notre principale réussite pendant la négociation de cette réforme de l'État.
J'adresserai un coup de chapeau supplémentaire à la famille Ecolo-Groen. Il n'est pas facile, quand on se trouve dans l'opposition, de se rallier à une majorité institutionnelle.
J'ajouterai encore que je suis le secrétaire d'État francophone aux Réformes institutionnelles et que je mesure combien il doit être plus difficile d'être le secrétaire d'État flamand chargé de ces matières. Celui-ci reçoit beaucoup plus de questions et d'interpellations et se heurte à davantage d'opposition dans son groupe linguistique. Je reconnais donc que les choses ont dû être plus ardues pour lui que pour moi. À chaque fois qu'une question était posée, nous avons cependant pu tous les deux nous mettre d'accord sur la réponse sans qu'aucun des deux ne puisse prendre l'autre en défaut. Il nous reste deux jours de débats et je suis pleinement confiant quant à l'harmonie qui régnera entre nous.
Cet accord équilibré est donc une réussite dont nous pouvons être fiers. Nous avons réussi la sixième réforme de l'État qui nous permet de faire tout le reste, qui respecte l'équilibre, qui traduit un compromis nécessaire et qui permet enfin à toutes les entités de notre pays, chacune pour ce qui la concerne, d'envisager l'avenir sereinement.
-La discussion générale est close.