5-2277/2

5-2277/2

Belgische Senaat

ZITTING 2013-2014

19 NOVEMBER 2013


Wetsontwerp houdende hervorming van de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van State


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW MATZ C.S.

Art. 2

Dit artikel aanvullen met een 4º, luidende :

« 4º in het derde lid worden de woorden « de in 2º bedoelde akten » vervangen door de woorden « de in het eerste lid, 2º, bedoelde akten ». »

Verantwoording

Zie nota van de Dienst wetsevaluatie.

Nr. 2 VAN MEVROUW MATZ C.S.

Art. 6

In het voorgestelde artikel 17, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) in de Franse tekst van § 1, tweede lid, 2º, de woorden « dans la requête en annulation » weglaten;

B) in § 1, het derde lid vervangen als volgt :

« In afwijking van het eerste en tweede lid, mogen de schorsing of de voorlopige maatregelen niet worden gevorderd na de neerlegging van het verslag bedoeld bij artikel 24. Elke partij die hierbij enig belang heeft mag evenwel in dit geval aan de voorzitter van de kamer waarbij het verzoek aanhangig werd gemaakt een met redenen omkleed verzoek richten om met spoed een terechtzitting te bepalen. De vordering tot schorsing of tot voorlopige maatregelen ingediend tussen de neerlegging van het verslag en de kennisgeving ervan wordt gelijkgesteld met het gemotiveerd verzoek. De voorzitter spreekt zich over dit verzoek bij beschikking uit. Indien de spoedeisendheid gerechtvaardigd lijkt, stelt hij de zaak vast op korte termijn en ten laatste binnen de twee maanden na de ontvangst van het verzoek, en mag hij de termijnen voor de neerlegging van de laatste memories aanpassen. »;

C) § 4, tweede lid, aanvullen met de woorden « of de voorlopige maatregelen »;

D) in § 6, de woorden « waarvan de schorsing wordt gevorderd » weglaten, en de woorden « waarbij de schorsing wordt bevolen of de voorlopige schorsing wordt bevestigd » vervangen door de woorden « waarbij de schorsing of de voorlopige maatregelen worden bevolen of waarbij de voorlopige schorsing of de voorlopige maatregelen worden bevestigd »;

E) in § 7, de woorden « of de vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen » invoegen vóór de woorden « afgewezen is ».

Verantwoording

Zie nota van de Dienst wetsevaluatie.

Nr. 3 VAN MEVROUW MATZ C.S.

Art. 7

In artikel 7, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) « artikel 7, 3º » wijzigen in « artikel 7, 4º » en « artikel 7, 2º » in « artikel 7, 3º »

;

B) na artikel 7, 1º, een artikel 7, 2º, invoegen, luidende :

« 2º in het tweede lid worden de woorden « nadat de betrokken in kennis werd gesteld van de akte of van de beslissing met individuele strekking » vervangen door de woorden « nadat aan de betrokkene de akte of de beslissing met individuele strekking ter kennis werd gebracht; »;

C) in de Franse tekst van het lid dat ingevoegd wordt door artikel 7, 2º, de woorden « ou un règlement » invoegen na het woord « acte » en in de Nederlandse tekst van datzelfde lid de woorden « een handeling » vervangen door de woorden « een akte of een reglement »;

D) een punt 3º/1 invoegen, luidende :

« 3º/1 in het vierde lid, dat het vijfde lid wordt, worden de woorden « derde lid » vervangen door de woorden « vierde lid »; ».

Verantwoording

De amendementen onder A) en B) strekken ertoe in het wetsontwerp een bepaling in te voegen, die opgenomen was in artikel 7 van het voorontwerp van wet dat bij de eerste lezing goedgekeurd werd en waarvoor de Afdeling Wetgeving van de Raad van State geen opmerkingen formuleerde. Deze bepaling is zonder reden verdwenen tussen de twee lezingen. De memorie van toelichting van het wetsontwerp verwijst er uitdrukkelijk naar.

Voor de twee andere amendementen, zie nota van de Dienst wetsevaluatie.

Nr. 4 VAN MEVROUW MATZ C.S.

Art. 8

In het zevende lid van het voorgestelde artikel 21, de woorden « tweede lid » vervangen door de woorden « derde lid » en in de Nederlandse tekst van dit lid, de woorden « bij de betekening van het verslag van de auditeur of bij de kennisgeving van het feit » vervangen door de woorden « met de kennisgeving van het verslag van de auditeur of van de mededeling ».

Verantwoording

Zie nota van de Dienst wetsevaluatie.

Nr. 5 VAN MEVROUW MATZ C.S.

Art. 10

Dit artikel wijzigen als volgt :

A) in het 2º, de woorden « tweede lid » vervangen door « derde lid » en, in het lid dat door dit punt wordt ingevoegd, de woorden « De Koning » vervangen door de woorden « Het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid »;

B) in het 3º van dit artikel, de woorden « dat het derde lid geworden is, » weglaten en in het lid bedoeld in dit punt, de woorden « van het pro deo » vervangen door de woorden « van de juridische tweedelijnsbijstand »;

C) in het 5º van dit artikel, de woorden « of van een reglement » na de woorden « van een akte » invoegen;

D) een punt 5º/1 invoegen, luidende :

« 5º/1 in paragraaf 3, de woorden « van artikel 17, § 4, » vervangen door de woorden « van paragraaf 1, derde lid »; ».

Verantwoording

Zie de nota van de Dienst wetsevaluatie.

Nr. 6 VAN MEVROUW MATZ C.S.

Art. 11

In het voorgestelde artikel 30/1, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) in § 1, tweede lid, de woorden « van de rechtsplegingsvergoeding » vervangen door de woorden « van de rechtsplegingsvergoeding, afhankelijk van onder meer de aard van de zaak en het belang van het geschil »;

B) in de Nederlandse tekst van het tweede en derde lid van § 2, de woorden « de verliezende partij » en « verliezende partijen » respectievelijk vervangen door de woorden « de in het ongelijk gestelde partij » en « in het ongelijk gestelde partijen ».

Verantwoording

Het amendement onder A) is bedoeld om de rechtsgrond aan te geven waarop de Koning zal moeten steunen bij de goedkeuring van het ontwerp van koninklijk besluit waarvan sprake is in deze bepaling. Zoals de rest van het artikel bouwt het rechtstreeks voort op artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, met aandacht voor de bijzonderheden van de objectieve geschillenberechting voor de Raad van State.

Voor het andere amendement, zie de nota van de Dienst wetsevaluatie.

Nr. 7 VAN MEVROUW MATZ C.S.

Art. 12

In § 3 van het voorgestelde artikel 36, een lid invoegen dat het eerste lid wordt en dat luidt als volgt :

« § 3. De kamer die de dwangsom heeft uitgesproken kan, op verzoek van de veroordeelde overheid, de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende een door haar vast te stellen termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende, tijdelijke of gedeeltelijke onmogelijkheid voor die overheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Voor zover de dwangsom opgelegd is voordat er sprake was van deze onmogelijkheid, kan de kamer de dwangsom niet opheffen, noch verminderen. »

Verantwoording

Zie de nota van de Dienst wetsevaluatie.

Nr. 8 VAN MEVROUW MATZ C.S.

Art. 13

In het voorgestelde artikel 38, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) in § 1, de volgende woorden invoegen :

— in de Franse tekst van het eerste lid, de woorden « ou le règlement » na de woorden « l'acte »;

— in het derde lid, de woorden « of een nieuw reglement » en « of dit reglement » respectievelijk na de woorden « een nieuwe akte » en « deze akte »;

B) vervangen :

— in de Nederlandse tekst van § 1, eerste lid, de woorden « in het bestreden besluit » door de woorden « in de bestreden akte of het bestreden reglement »;

— in § 1, vierde lid, de woorden « van de beslissing » door de woorden « van de akte of het reglement ».

— in § 4, eerste lid, de woorden « het bestreden besluit » door de woorden « de bestreden akte of het bestreden reglement »;

— het tweede lid van § 4 als volgt :

« De andere partijen kunnen, binnen een termijn van vijftien dagen vanaf het ogenblik waarop de afdeling Bestuursrechtspraak hen in kennis stelt van de manier waarop het gebrek werd rechtgezet, hun opmerkingen daaromtrent doen gelden. »;

— in § 4, derde lid, de woorden « het bestreden besluit of in voorkomend geval het herstelleerde besluit » door de woorden « de herstelde akte of het herstelde reglement of in voorkomend geval de nieuwe akte of het nieuwe reglement ».

Verantwoording

Zie de nota van de Dienst wetsevaluatie.

Nr. 9 VAN MEVROUW MATZ C.S.

Art. 14

Het 6º, ingevoegd bij het 3º van dit artikel, vervangen als volgt :

« 6º gedurende minstens twintig jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat uitgeoefend hebben of gedurende minstens twintig jaar een functie hebben uitgeoefend waarvan de uitoefening een goede kennis van het recht vereist, waaronder minstens vijftien jaar als advocaat. »

Verantwoording

Zie de nota van de Dienst wetsevaluatie.

Nr. 10 VAN MEVROUW MATZ C.S.

Art. 15

In het voorgestelde eerste lid, de woorden « De leden van de Raad van State » vervangen door de woorden « De laatstgenoemde persoon en de leden van de Raad van State » en, in de Nederlandse tekst van dit lid, de woorden « examencommissie » vervangen door het woord « jury ».

Verantwoording

Zie de nota van de Dienst wetsevaluatie.

Nr. 11 VAN MEVROUW MATZ C.S.

Art. 33

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 33. In dezelfde wetten wordt het opschrift van titel IX « Maatregelen tot het wegwerken van de gerechtelijke achterstand », ingevoegd bij de wet van 15 september 2006, aangevuld met de woorden « en tot het verwerken van de verhoging van het aantal adviesaanvragen ». »

Verantwoording

Zie de nota van de Dienst wetsevaluatie.

Nr. 13 VAN MEVROUW MATZ C.S.

Art. 39

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 39. Deze wet treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikelen 3, 6, 8, 9, 10, 6º, 12, 13 en 38, eerste streepje, die in werking zullen treden op een datum bepaald door een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en minstens op 1 maart 2014. Die artikelen zullen van toepassing zijn op ieder beroep of vordering ingediend na deze datum. »

Verantwoording

Zie de nota van de Dienst wetsevaluatie.

Bovendien wordt bepaald dat de inwerkingtreding van bepaalde procedurevoorschriften zullen worden vastgelegd per koninklijk besluit besproken op de Ministerraad, uiterlijk op 1 maart 2014, teneinde de tijd te laten om deze voorschriften uit te voeren en om een rechtsonzekerheid te vermijden door de onmiddellijke toepassing van de wet. Met het oog hierop zal deze wet eveneens van toepassing zijn op elk beroep of elke vordering ingediend na de inwerkingtreding ervan.

Vanessa MATZ.
Dirk CLAES.
Mohamed DAIF.
Guido DE PADT.
Gérard DEPREZ.

Nr. 13 VAN MEVROUW FAES

Artikel 1/1 (nieuw artikel)

Invoeren van een artikel 1/1 luidende als volgt :

In de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, wordt een artikel 5bis ingevoegd, luidende :

« Art. 5bis. De afdeling wetgeving publiceert onverwijld de adviezen die zij uitbrengt en die in deze titel worden vermeld, via een elektronisch informatienetwerk dat toegankelijk is voor het publiek.

Zij voegt daarbij de voorstellen en de amendementen op de voorstellen en ontwerpen waarop die adviezen betrekking hebben.

Als het advies betrekking heeft op een voorontwerp, vindt de publicatie slechts plaats wanneer het ontwerp wordt ingediend.

Als het advies betrekking heeft op een ontwerp van regelgevend besluit, vindt de publicatie slechts plaats indien dat ontwerp in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Nadat de Koning het gezamenlijke advies van de eerste voorzitter en de auditeur-generaal van de Raad van State heeft ingewonnen, bepaalt Hij, bij besluit, de nadere regels in verband met het ontwerp en de uitbouw van dat elektronisch informatienetwerk. In geval binnen zes maanden na de in dit artikel bedoelde adviesaanvraag geen advies wordt uitgebracht, kan de Koning het besluit uitvaardigen zonder dat dit advies werd ingewonnen. » »

Verantwoording

Dit amendement neemt gedeeltelijk de tekst over van het wetsvoorstel tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State met het oog op de bekendmaking van de adviezen van de afdeling wetgeving en de wijziging van de wijze van verdeling van de verzoeken om advies aan de afdeling wetgeving (St. Kamer, nr. 51-0708/001).

Dit wetsvoorstel strekte ertoe twee wijzigingen aan te brengen in de gecoordineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973. Dit amendement beperkt zich tot het eerste.

Enerzijds stellen we in navolging van F. Delpérée, voor om de adviezen van de Raad van State jaarlijks te bundelen en te publiceren in een bulletin van de adviezen van de Raad van State.

Dit wordt verantwoord door het feit dat het advies van de afdeling wetgeving in de regel verplicht is over alle ontwerpen van wetten, decreten en ordonnanties en, behalve in geval van hoogdringendheid, over alle ontwerpen van koninklijke besluiten, terwijl dat advies facultatief is voorwetsvoorstellen. De adviezen van de Raad van State worden niet systematisch gepubliceerd.

Alleen adviezen bij voorontwerpen van wet, decreet en ordonnantie en ontwerpen van reglementair besluit waarbij een verslag aan de Koning of aan een gemeenschaps- of gewestregering wordt gepubliceerd, moeten verplicht worden bekendgemaakt. Volgens eminente auteurs is het jammer dat de adviezen van de Raad van State niet systematisch gepubliceerd worden (1) . Dit verhindert een systematische studie van de adviezen van de Raad van State. Dergelijke studie is belangrijk omdat vele leerstukken uit het grondwettelijk recht door de Raad van State geschreven zijn. Of om het met de woorden van professor Velaers te stellen :

« Voor wie er mocht aan twijfelen, zal dit onderzoek duidelijk maken, dat het voor de ontwikkeling van het constitutionele denken van dit land een zegen zou zijn, indien de « constitutionele goudmijn » die in de adviezen van de Raad van State besloten ligt, meer bekendheid zou krijgen. Vele leerstukken uit het grondwettelijk recht zijn immers door de Raad van State geschreven. Wanneer onbeantwoorde vragen opduiken, baant de Raad steeds meer de weg. Soms aarzelend. Een proces van « trial en error », met geleidelijk duidelijke richtlijnen voor de constitutionele inbedding van nieuwe juridische, politieke en maatschappelijke tendensen. » (2)

In concreto stellen we voor een artikel 5bis in te voegen in de gecoordineerde wetten op de Raad van State waarin de jaarlijkse publicatie van alle adviezen van de afdeling wetgeving van de Raad van State geïntroduceerd wordt. Van elk van deze adviezen wordt door de hoofdgriffier kennis gegeven aan de parlementen en de regeringen.

Inge FAES.

Nr. 14 VAN MEVROUW THIBAUT

Artikel 1/1

In de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, een nieuw artikel 5/1 invoegen, luidende :

« De afdeling wetgeving publiceert onverwijld de adviezen die zij uitbrengt en die in deze titel worden vermeld, via een elektronisch informatienetwerk dat toegankelijk is voor het publiek.

Zij voegt daarbij de voorstellen en de amendementen op de voorstellen en ontwerpen waarop die adviezen betrekking hebben.

Als het advies betrekking heeft op een voorontwerp, vindt de publicatie slechts plaats wanneer het ontwerp wordt ingediend.

Als het advies betrekking heeft op een ontwerp van regelgevend besluit, vindt de publicatie slechts plaats indien dat ontwerp in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Nadat de Koning het gezamenlijke advies van de eerste voorzitter en de auditeur-generaal van de Raad van State heeft ingewonnen, bepaalt Hij, bij besluit, de nadere regels in verband met het ontwerp en de uitbouw van dat elektronisch informatienetwerk. In geval binnen zes maanden na de in dit artikel bedoelde adviesaanvraag geen advies wordt uitgebracht, kan de Koning het besluit uitvaardigen zonder dat dit advies werd ingewonnen. »

Verantwoording

Dit amendement neemt, met de vereiste wijzigingen, de tekst over van een voorstel dat op 27 november 2008 al door de Senaat werd aangenomen (St. Senaat, nr. 4-247/5). De tekst is aangepast in het wetsvoorstel tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, met het oog op de bekendmaking van de adviezen van de afdeling wetgeving (St. Senaat, 5-1835/1).

Artikel 28, vierde lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, bepaalt dat de Raad van State de arresten van de afdeling administratie publiceert in de gevallen, in de vorm en onder de voorwaarden vastgesteld bij Koninklijk Besluit. Aan die bepaling, die is ingevoegd door de wet van 4 augustus 1996, is uitvoering gegeven door het Koninklijk Besluit van 7 juli 1997 betreffende de publicatie van de arresten van de Raad van State, waarin wordt bepaald dat die publicatie onder meer dient te gebeuren « via een informatienetwerk dat toegankelijk is voor het publiek »; dat is in de praktijk op de website van de Raad van State (http://www. raadvst-consetat.be).

Wat de adviezen van de afdeling wetgeving van de Raad van State betreft, die professor J. Velaers (De Grondwet en de Raad van State, afdeling wetgeving. Vijftig jaar adviezen aan wetgevende vergaderingen, in het licht van de rechtspraak van het Arbitragehof, Maklu, 1999, blz. 13) een « constitutionele goudmijn » noemt, bevat de wet geen algemene verplichting tot publicatie. Zij worden door de Raad van State als confidentieel beschouwd in de gevallen waarin de publicatie door de wet niet wordt opgelegd (arrest Noel, nr. 38 279, 9 december 1991). Professor doctor M. Van Damme, kamervoorzitter in de Raad van State, wijst erop dat de vertrouwelijkheid van de adviezen de regel is, de publicatie de uitzondering (Raad van State, afdeling wetgeving, Die Keure, 1998, blz. 67).

In een aantal gevallen moeten die adviezen wel publiek worden gemaakt (Velaers, blz. 9). Zo bepaalt artikel 3, § 1, eerste lid, van de gecoördineerde wetten, dat de adviezen bij voorontwerpen van wet, decreet of ordonnantie aan de memorie van toelichting moeten worden gehecht, zodat ze mee worden gepubliceerd in de stukken van de betrokken wetgevende vergadering. Dezelfde bepaling schrijft voor dat wanneer er bij een reglementair besluit in het Belgisch Staatsblad een verslag aan de Koning of aan een gemeenschaps- of gewestregering wordt gepubliceerd, dan ook het advies van de Raad van State over het voorontwerp van besluit aan het verslag dient te worden gehecht, zodat het mee moet worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. En in de praktijk worden ook de adviezen die door de voorzitters van de wetgevende vergaderingen worden gevraagd, gepubliceerd in de parlementaire stukken.

Sinds de opname in de Grondwet van het recht voor eenieder om elk bestuursdocument te raadplegen (artikel 32 van de Grondwet, ingevoegd in 1993) en het aannemen van, onder meer, de federale wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur, kan via die — omslachtige — weg inzage worden gevraagd in de adviezen van afdeling wetgeving van de Raad van State die in handen zijn van een administratieve overheid. Zowel de Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten als de algemene vergadering van de Raad van State, afdeling administratie (arrest-Jordan, nr. 72 863, 31 maart 1998), hebben reeds geoordeeld dat de principiële openbaarheid ook geldt voor de adviezen van de Raad van State, zodat de houder van het advies slechts kan weigeren het openbaar te maken op grond van één van de uitdrukkelijk opgesomde uitzonderingen (Velaers, blz. 10).

Anderzijds heeft de Raad van State, afdeling administratie, in het arrest Gerfa (nr. 63 464, 9 december 1996) geoordeeld dat een advies van de afdeling wetgeving een verplicht onderdeel is van de procedure van totstandkoming van een reglementair besluit en dus dient deel uit te maken van het administratief dossier dat wordt voorgelegd door de overheid ingeval dat besluit het voorwerp vormt van een verzoek tot nietigverklaring voor de Raad van State.

Professor doctor M. Van Damme schrijft in zijn boek uit 1998 : « Het principe van de vertrouwelijkheid van de adviezen kan hoe dan ook niet meer als vanzelfsprekend worden beschouwd. Dat neemt evenwel niet weg dat, in afwachting van een expliciete wetswijziging ter zake, de Raad van State zelf en sommige auteurs geconfronteerd blijven met de praktische moeilijkheden welke voortvloeien uit het ontbreken van een veralgemeende publicatieverplichting van de adviezen van de afdeling wetgeving » (Van Damme, blz. 72) (vertaling).

Zoals professor doctor J. Velaers schrijft zou, om een werkelijke openbaarheid van de adviezen te waarborgen, de wetgever zelf een verplichting tot publicatie moeten opleggen : « Het zou een blijk zijn van een nieuwe politieke cultuur. De rechtsstaat zou er wel bij varen. » (Velaers, blz. 10) (vertaling).

Vandaar dit amendement, dat door het instellen van de openbaarheidsplicht voor adviezen, meer transparantie in de wetgeving wil bewerkstelligen en de juridische wetenschap wil stimuleren. De klassieke tegenwerping vanuit het beleid dat de adviezen soms gevoelige beleidsinformatie kunnen bevatten, lijkt indiener van het amendement niet echt relevant : in de praktijk worden ontwerpen op regeringsniveau voorbereid en pas naar de Raad van State gestuurd als ze een meer definitieve vorm hebben gekregen. Uiteraard beoogt de voorgestelde tekst eveneens dat de Raad van State op termijn ook alle tot nu toe verstrekte adviezen — reeds meer dan dertigduizend — op het internet zou publiceren.

Dit amendement voegt een nieuw artikel 5/1 in. De verplichte publicatie heeft alleen betrekking op de door de bevoegde assemblee aangenomen wetteksten en regelgevende besluiten. Om die reden bepaalt dit artikel dat de adviezen pas worden gepubliceerd na de bekendmaking van de betrokken wetteksten en regelgevende besluiten.

Om te voorkomen dat de uitvoeringsbesluiten haaks staan op de realiteit in het veld, wordt een procedure ingesteld om bij de betrokken instanties van de Raad van State advies in te winnen.

De inwerkingtreding van de wet dient te sporen met die van het nieuwe artikel 5/1, laatste lid, bedoelde koninklijk besluit.

Nr. 15 VAN MEVROUW THIBAUT

Art. 7

In dit artikel een punt 1º/1 invoegen, luidende :

« In artikel 19 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973, gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1982, 24 maart 1994, 25 mei 1999, 17 februari 2005 en 15 september 2006, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd :

« Worden van rechtswege geacht een voldoende belang te hebben in de zin van het eerste lid :

1º) de rechtspersonen die zich inzetten voor milieubescherming en aan wie, ter naleving van de verplichtingen voortvloeiend uit het internationaal recht, door de bevoegde regelgevers bijzondere inspraakrechten zijn toegekend bij de besluitvorming in milieu-aangelegenheden;

2º) de rechtspersonen die zich inzetten voor milieubescherming en waaraan, ter uitvoering van internationale regels, door de bevoegde regelgevers wordt toegestaan om maatregelen te verzoeken in geval van geleden of dreigende milieuschade;

3º) onder voorbehoud van het eerste en het tweede lid, alsook van bijzondere bepalingen betreffende het in rechte optreden ter verdediging van een collectief belang, geldt tot bewijs van het tegendeel het vermoeden dat een privaatrechtelijke rechtspersoon doet blijken van een benadeling of een belang in de zin van het eerste lid, indien hij optreedt ter verdediging van een collectief belang en tot staving van zijn beroep aantoont dat hij aan de volgende voorwaarden voldoet :

a) hij beschikt sinds ten minste een jaar over rechtspersoonlijkheid;

b) hij vervult op regelmatige, daadwerkelijke en blijvende wijze activiteiten die verband houden met zijn maatschappelijk doel;

c) en hij treedt op in rechte, in het kader van zijn maatschappelijk doel, met het oog op de verdediging van een collectief belang dat verband houdt met dat doel. »

Verantwoording

Dit amendement neemt de tekst over van het wetsvoorstel tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen (5-1330/1)

1. Het begrip « belang » : probleemstelling en uitgangspunt

Artikel 19, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State luidt als volgt : « De aanvragen, moeilijkheden en beroepen tot nietigverklaring en cassatieberoepen bedoeld bij de artikelen 11, 12, 13, 14 en 16, 1º tot 6º, kunnen voor de afdeling bestuursrechtspraak worden gebracht door elke partij welke doet blijken van een benadeling of van een belang ... ».

Hoewel de Raad van State in zijn rechtspraak het begrip belang ruimer interpreteert dan het Hof van Cassatie, zijn de criteria die de Raad van State hanteert om het begrip belang te definiëren dubbelzinnig en uiteenlopend (3) . Het is voor verenigingen die een vordering tot verdediging van een statutair vastgelegd collectief belang instellen, onvoorspelbaar of de Raad van State de vordering al dan niet ontvankelijk zal verklaren. De soms casuïstische rechtspraak zorgt voor een grote rechtsonzekerheid bij de rechtzoekende.

Mede door de evolutie van de techniek komt het « één-tegen-één » proceduremodel onder druk te staan. Vandaag kunnen immers steeds meer handelingen een weerslag hebben op een grote(re) groep mensen. Hun effect beperkt zich niet meer tot één of enkele individuen, in tegenstelling tot wat een halve eeuw geleden het geval was. De complexiteit van de moderne samenleving en van de economie doet situaties ontstaan waarbij bepaalde handelingen schade kunnen toebrengen aan een grote groep mensen. De schade kan voor elk individu afzonderlijk beschouwd, zo gering zijn dat het niet redelijk verantwoord is een vordering in te stellen of dat zelfs geen enkel individu over het vereiste belang beschikt om in rechte op te treden (4) . In dergelijk geval zou een vereniging voor de collectiviteit kunnen optreden.

Voor bepaalde bevolkingsgroepen in onze samenleving is het zeer moeilijk om vandaag toegang tot de rechter te verkrijgen. Zo wordt rechtstoegang vaak geweigerd aan groepen die aan de rand van onze maatschappij leven, waardoor zij riskeren om nog meer gemarginaliseerd te worden. Het zijn net degenen die de grootste nood hebben aan gerechtigheid voor wie de drempel tot rechtstoegang het hoogst is (5) . Gemarginaliseerde groepen beschikken nu eenmaal niet over voldoende financiële middelen en mogelijkheden tot lobbyen om toegang tot de rechter te kunnen afdwingen.

Verenigingen spelen een belangrijke rol in een democratie. Verenigingen die opkomen voor een algemeen of collectief belang vormen een belangrijk onderdeel van ons maatschappelijk bestel. Zij zorgen voor een grotere betrokkenheid van de bevolking bij allerhande maatschappelijke ontwikkelingen en voor een breder draagvlak binnen de samenleving voor allerlei maatschappij relevante doelstellingen, zoals het tegengaan van racisme, het verbeteren van het milieu, het tegengaan van maatschappelijke uitsluiting van achtergestelde groepen (6) . Voor de democratie is het gunstig dat burgers collectieve verantwoordelijkheid kunnen opnemen via verenigingen door deze toe te laten in rechte op te komen voor belangen die het individueel belang overstijgen (7) .

Een ander belangrijk effect van een brede(re) toegang voor organisaties met een tot hun statuten behorend collectief belang tot (administratieve) rechtsprekende instanties is dat er ontegensprekelijk een aantal positieve democratische effecten zullen spelen die niet te onderschatten zijn. Zo kan de kwaliteit van beslissingen van publieke overheden verbeteren wanneer zij er zich van bewust zijn dat de beslissing onderworpen kan worden aan een ruimer wettelijk toezicht door administratieve hoven en rechtbanken. De ruimere mogelijkheden om op basis van een (statutair bepaald) collectief belang een vordering in te leiden, zorgen er blijkbaar voor dat de administratie bepaalde wetten en regels beter naleeft. Hierdoor verhoogt de publieke waakzaamheid (8) .

Met dit amendement wil men een einde stellen aan de verschillende behandeling van groepen in onze samenleving en de toegang tot de rechtbank voor alle verenigingen laagdrempelig maken. Vandaag is er nood aan een eenduidige regeling waarop alle verenigingen een beroep kunnen doen, mits zij beantwoorden aan een aantal voorwaarden (cf. infra). Daartoe dient artikel 19, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State te worden aangepast (9) .

Dit amendement wil het collectief vorderingsrecht niet beperken tot bepaalde verenigingen, zoals bijvoorbeeld milieugroeperingen. Milieuverenigingen zijn één van de meest ondernemende groepen in het debat over de rechtstoegang voor verenigingen. Zij deden meermaals een oproep om werk te maken van de omzetting in intern recht van het Verdrag van Aarhus, dat door de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten werd ondertekend in juni 1998 en door België werd geratificeerd. Door de ondertekening van het Verdrag van Aarhus engageerde de hele Europese Gemeenschap zich tot het verbeteren van de effectiviteit van haar milieubeleid. Om dit doel te bereiken, moeten ook voorwaarden gecreëerd worden om te verzekeren dat het acquis communautaire op milieugebied ook daadwerkelijk wordt toegepast. Daartoe moet het milieurecht beter gehandhaafd worden en moeten representatieve groepen die voor milieubescherming opkomen, een betere toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden krijgen (10) .

De Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen diende op 3 januari 2005 een mededeling (11) in bij het Comité voor toezicht op de naleving van de bepalingen van het Aarhus-Verdrag met de vraag of de Belgische wetgeving en rechtspraak in overeenstemming is met de eisen van het Verdrag van Aarhus. In de draft findings and recommendations van 26 april 2006 stelt het Comité : « ...the Committee is not convinced that Belgium fails to comply with the Convention. »

Van belang zijn wel de aanbevelingen die het Comité formuleert :

« Therefore, the Committee, pursuant to paragraph 36 (b) of the annex to decision I/7, recommends the Party concerned to :

a) undertake practical and legislative measures to overcome the previous shortcomings reflected in the jurisprudence of the Council of State in providing environmental organizations with access to justice in cases concerning town planning permits as well as in cases concerning area plans; and

b) promote the awareness of the Convention, and in particular the provisions concerning access to justice, in the Belgian judiciary. »

De indienster van het amendement wil gevolg geven aan de aanbevelingen van het Comité voor toezicht op de naleving van de bepalingen van het Aarhus-Verdrag.

2. Het begrip « belang » : disparate rechtspraak

Het huidige recht wordt gekenmerkt door disparate rechtspraak, waarop de wetgever op een weinig samenhangende en eenheidsbevorderende manier reageerde (cf. infra). De rechtspraak van de Raad van State en van het Arbitragehof (nu Grondwettelijk Hof) is over het algemeen minder streng dan die van het Hof van Cassatie. Dit is te wijten aan de vereiste van een « dadelijk en reeds verkregen » belang die door artikel 18 van het Gerechtelijk Wetboek wordt opgelegd en van toepassing is op rechtsvorderingen ingeleid voor gewone hoven en rechtbanken. De wetgeving die van toepassing is op de Raad van State (12) en het Grondwettelijk Hof (13) maakt geen melding van dergelijk belang.

Vanaf 1982 begon het Hof van Cassatie zich steeds meer af te zetten tegen de rechtspraak van lagere rechtbanken, die vaker rechtstoegang verleenden aan verenigingen die collectieve belangen wensten te verdedigen. Het Hof nam hierbij een duidelijk standpunt in, dat als strikt en atomistisch bestempeld kan worden. Zo weigerde het Hof in het zogenaamde Eikendaelarrest om rechtstoegang te verlenen aan een rechtspersoon, in casu een vereniging die ijverde voor de bescherming van het milieu, indien zij louter een statutair doel of een algemeen belang nastreefde (zoals de bescherming van het milieu). Het Hof eiste dat de vereniging het bestaan van een persoonlijk en rechtstreeks — dit wil zeggen « eigen » — belang zou aantonen. Volgens het Hof is het eigen belang van een rechtspersoon « alleen datgene (...) wat zijn bestaan of zijn materiële of morele goederen raakt, inzonderheid zijn vermogen, eer en goede naam » (14)  ». In 1985 bevestigde het Hof in het zogenaamde Neerpede-arrest zijn rechtspraak die door de rechtsleer herhaaldelijk betwist werd (15) . De wetgever kwam de rechtspraak van het Hof tegemoet door de invoering van de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu.

Diezelfde vereniging die in 1982 ijverde voor de bescherming van het milieu voor het Hof van Cassatie, stelde in 1981 een annulatieberoep in bij de Raad van State. Deze vordering werd wél ontvankelijk verklaard. De Raad van State oordeelde dat de erkenning van het bestaan van collectieve belangen die worden onderscheiden van individualiseerbare belangen van de leden van een groep, leidt tot het erkennen van het recht van die groep om via een organisatie die hem vertegenwoordigt, collectieve belangen voor de rechter te verdedigen. Verenigingen die zich voor de bescherming van het milieu inzetten en die gemotiveerd zijn door ideële, collectieve belangen eerder dan door eigen belangen, kunnen optreden voor het algemeen belang, in casu de zorg voor het leefmilieu (16) .

Bij arrest van 7 juni 2000 sprak de Raad van State zich niet uit over het bestaan van een voldoende belang, maar oordeelde hij dat de verzoekende partijen onvoldoende duidelijke en concrete gegevens uiteenzetten waaruit kon blijken dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing, de eisers in de realisatie van hun maatschappelijk doel een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kon berokkenen. De vordering werd zodoende afgewezen (17) .

Toch wordt het begrip « belang » ook door de Raad van State ingeperkt. Zo stelt de Raad dat VZW's moeten « doen blijken van een persoonlijk, rechtstreeks, actueel en geoorloofd belang alsmede van vereiste hoedanigheid ». De doelstelling van een VZW mag volgens de Raad niet samenvallen « met de behartiging van het algemeen belang zelf en evenmin met het persoonlijk belang van de leden van een vereniging ». Op basis van deze rechtspraak werden reeds verschillende vorderingen van de milieubeweging onontvankelijk verklaard (18) . Als de vordering daarentegen bijvoorbeeld door een lokaal actiecomité met een duidelijk omschreven werkingsgebied wordt ingesteld, oordeelt de Raad van State dat er wel een voldoende belang (19) . aanwezig is. Toch zijn er tal van arresten van de Raad van State waarbij er toch sprake is van een lokaal belang maar die de vordering tot schorsing onontvankelijk verklaren (20) .

Op 28 maart 2003 oordeelde de Raad van State dat een federatie van verenigingen die volgens haar statuten is samengesteld uit not-for-profit-verenigingen, instellingen met rechtspersoonlijkheid en natuurlijke personen die een feitelijke vereniging vertegenwoordigen waarvan hun doelstellingen stroken met het verenigingsdoel van de federatie, niet kan optreden voor de belangen die specifiek zijn voor één van de bij de federatie aangesloten verenigingen. Ze oordeelde voorts dat de bestreden beslissingen op het eerste gezicht louter plaatselijke belangen raakten die niet door een overkoepelende vereniging van natuur- en milieuverenigingen op ontvankelijke wijze kunnen worden bestreden (21) .

In zijn arrest van 18 februari 1993 somde het Arbitragehof (nu Grondwettelijk Hof) de vereisten op waaraan een vereniging zonder winstoogmerk moet voldoen om voor de rechter een collectief belang te verdedigen : het maatschappelijk doel van de vereniging moet van bijzondere aard zijn en te onderscheiden zijn van het algemeen belang, het collectief belang mag zich niet beperken tot de individuele belangen van haar leden, het maatschappelijk doel moet door de bestreden norm geraakt kunnen worden, dit maatschappelijk doel moet werkelijk worden nagestreefd (wat moet blijken uit de concrete activiteiten van de vereniging), en de vereniging moet zowel in het heden als in het verleden een duurzame werking hebben. In casu werd de vordering ontvankelijk verklaard (22) .

Op 4 maart 1996 oordeelde het Arbitragehof dat de VZW « Mouvement contre le racisme, l'antisémitisme et la xénophobie », de VZW « Ligue des droits de l'homme » en de VZW « Syndicat des avocats pour la démocratie » een doelstelling nastreefden die noch met het individuele belang van hun leden, noch met het algemeen belang samenvalt. Het Arbitragehof verklaarde de vordering tot vernietiging ontvankelijk, aangezien het maatschappelijk doel van de verenigingen werkelijk werd nageleefd (23) .

In 2001 oordeelde het Arbitragehof dat het bewijs van « een voldoende band tussen dat maatschappelijk doel en de aangevochten bepalingen om haar belang bij het behoud van die bepalingen aannemelijk te maken », kon volstaan voor de ontvankelijkheid van de vordering (24) .

Uit de voorbeelden die hierboven werden aangehaald uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie, de Raad van State en het Arbitragehof blijkt dat coherentie in de rechtspraak van hogere rechtbanken zoek is. Ook voor lagere rechtbanken is dit het geval (25) .

Tegengestelde rechtspraak raakt verenigingen in hun eigenheid en dus ook de democratische principes die onze rechtstaat zo hoog in het vaandel draagt. Verenigingen zijn ontstaan uit de behoefte van de mens om zich samen met anderen in te zetten voor de verdediging van gemeenschappelijke belangen. Door het nauwe contact met hun leden blijven zij op de hoogte van wat leeft in de maatschappij en kunnen zij snel inspelen op maatschappelijke tendensen. Ten aanzien van hun achterban hebben zij de democratische plicht om onrechtvaardige toestanden aan te kaarten. De broze democratische rol die zij spelen in onze maatschappij, mag geen dode letter blijven. Het is onaanvaardbaar dat het recht van een vereniging om op te komen voor een collectief belang dat zij nastreeft, niet kan worden hardgemaakt voor de rechtbank.

Waar komt die argwaan van de rechter vandaan ? Enerzijds getuigt weigerachtige rechtspraak van de vrees voor een stroom aan malafide vorderingen ten gevolge van het toekennen van een vorderingsrecht aan verenigingen. Dit blijkt echter niet het geval te zijn, zo bewijst onder andere de Franse ervaring. Het aantal vorderingen door milieuverenigingen is er beperkt gebleven. Anderzijds vreest men dat de rol van het openbaar ministerie uitgehold zou worden. Het is echter niet de bedoeling om via collectieve vorderingen de rol van het openbaar ministerie over te nemen, aangezien verenigingen geen algemeen belang willen nastreven, maar wel een belang dat raakpunten heeft met privé- en algemene belangen. Bovendien zijn verenigingen, in tegenstelling tot het openbaar ministerie, meer geschikt om op een dynamische manier belangen van groeperingen te verdedigen, aangezien zij niet zelden meer vertrouwd zijn met wat leeft in de maatschappij (26) .

3. Het collectief vorderingsrecht : versnipperde wetgeving

Ook de wetgeving wordt gekenmerkt door een gebrek aan samenhang. Om een antwoord te bieden op de vraag van bepaalde groepen uit de samenleving naar een collectief vorderingsrecht, zag een resem aan ad hoc wetten het licht, waaronder de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden, die verenigingen die tenminste vijf jaar rechtspersoonlijkheid hebben en de verdediging van de mensenrechten of het bestrijden van discriminatie als doelstelling hebben de mogelijkheid geeft om voor de rechter de naleving van de wet af te dwingen; de Wet Handelspraktijken van 14 juli 1991 die aan verenigingen van handelaars een vorderingsrecht toekent tot staking van handelingen die strijdig zijn met de voornoemde wet; de Wet Consumentenkrediet van 12 juni 1991 die een collectief actierecht invoert ten voordele van consumentenverenigingen waarbij zij eveneens aan de rechter kunnen vragen om met voornoemde wet strijdige handelingen te staken en de wet van 12 januari 1993 die een gelijkaardige stakingsvordering toekende aan milieuorganisaties.

Elke wet bepaalt zelf de criteria waaraan verenigingen moeten voldoen om rechtstoegang te verkrijgen. Een allesomvattende en eenduidige regeling met betrekking tot het vorderingsrecht van verenigingen is in het huidige Belgische recht onbestaande. De invoering van bijzondere wetten die collectief vorderingsrechten regelen, leidt tot de versnippering van het recht en doet bijgevolg afbreuk aan de eenheid en de overzichtelijkheid ervan. Dit amendement wil door het administratief recht aan te passen, deze evolutie een halt toeroepen.

4. Het vorderingsrecht voor verenigingen ter verdediging van collectieve belangen voor de Raad van State

Omwille van de hierboven aangehaalde argumenten met betrekking tot rechtszekerheid en vrijwaring van democratische principes van onze rechtstaat, willen de indieners met dit amendement werk maken van een vorderingsrecht voor verenigingen voor de Raad van State ter verdediging van collectieve belangen. Een collectief belang is een belang dat het persoonlijke belang van de leden van de vereniging overstijgt.

Dit amendement ontwikkelt een aantal criteria die in combinatie met elkaar voldoende waarborgen bieden om de uitholling van het belangvereiste tegen te gaan en om malafide of onzinnige vorderingen te beletten. Bovendien wordt een halt toegeroepen aan het in rechte optreden van verenigingen die kort voor de aanvang van de procedure worden opgericht zonder dat zij structureel een belangenbehartiging voor ogen hebben.

De criteria zijn de volgende :

Verenigingen die wensen op te treden voor een collectief belang, dienen over rechtspersoonlijkheid te beschikken. Rechtspersoonlijkheid geldt immers nog steeds als een waarborg voor een bepaalde mate van organisatie en stabiliteit. Bovendien kunnen normaliter enkel groeperingen of verenigingen met rechtspersoonlijkheid in rechte optreden. Een feitelijke vereniging beschikt niet over de vereiste hoedanigheid om in rechte op te treden. Indien zij dit wél zou wensen, moet elk lid afzonderlijk optreden en zijn belang aantonen (waarbij de feitelijke vereniging niet als partij geldt);

De rechtspersoon dient op het ogenblik van de inleiding van de eis sedert een aantal jaren rechtspersoonlijkheid te hebben. Dit amendement stelt drie jaar voor.

De rechtspersoon die in rechte optreedt, kan hiertoe slechts overgaan wanneer zijn optreden een werkelijke nastreving van zijn statutair doel oplevert. Het statutaire doel van de rechtspersoon kan niet de enige maatstaf zijn om te beoordelen of een rechtspersoon een bepaald belang in rechte kan verdedigen. De feitelijke werkzaamheden zijn nodig om inhoud te geven aan de statutaire doelomschrijving van de rechtspersoon.

Het statutaire doel van de rechtspersoon moet geoorloofd zijn.

De werkelijke bedrijvigheid van de rechtspersoon moet in overeenstemming zijn met zijn statutair doel en betrekking hebben op het collectief belang dat hij beoogt te beschermen. De daadwerkelijke bedrijvigheid kan blijken uit activiteitenverslagen, notulen van vergaderingen, brieven aan leden, publicaties, informatie- en contactbladen, persknipsels, ... De voorwaarde van daadwerkelijke bedrijvigheid moet ruim en soepel worden opgevat.

Bovendien stelt artikel 9, tweede paragraaf, tweede lid, tweede volzin, van het Verdrag van Aarhus voor niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming en voldoen aan de voorwaarden die het nationaal recht kan opleggen, een (onweerlegbaar) vermoeden van voldoende belang in om in rechte te kunnen optreden. De rechterlijke instanties in België zijn er bijgevolg toe gehouden toepassing te maken van die verdragsbepaling.

Eén van de in het amendement voorgestelde criteria, nl. de voorwaarde sinds ten minste één jaar over rechtspersoonlijkheid te beschikken, spoort in sommige gevallen inderdaad niet met de uit het internationaal recht en het recht van de Europese Unie voor België voortvloeiende verplichtingen. Het is immers mogelijk dat de gewesten die vereiste niet stellen in het kader van de administratieve procedures in milieuaangelegenheden. In dat geval dienen de betrokken niet-gouvernementele organisaties, krachtens artikel 9, lid 2, van het Verdrag van Aarhus en op grond van de EU-richtlijnen die uitvoering geven aan de bepalingen van dat Verdrag, alsook op grond van richtlijn 2004/35/ EG, het (onweerlegbaar) vermoeden van een voldoende belang te genieten.

Daarom wordt in het amendement een onderscheid gemaakt tussen, enerzijds, de rechtspersonen die zich voor milieubescherming inzetten en, anderzijds, de andere rechtspersonen.

Het amendement beoogt om artikel 19, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State aan te vullen, dat thans luidt als volgt :

« De aanvragen, moeilijkheden en beroepen tot nietigverklaring en cassatieberoepen bedoeld bij de artikelen 11, 12, 13, 14 en 16, 1º tot 6º, kunnen voor de afdeling bestuursrechtspraak worden gebracht door elke partij die doet blijken van een benadeling of van een belang en worden schriftelijk ingediend bij de afdeling in de vormen en binnen de termijn door de Koning bepaald. ».

Dit amendement ontwikkelt een aantal criteria die in combinatie met elkaar voldoende waarborgen bieden om de uitholling van het belangvereiste tegen te gaan en om malafide of onzinnige vorderingen uit te sluiten.

Zo kan een vereniging die in rechte optreedt hiertoe slechts overgaan wanneer haar optreden een werkelijke nastreving van haar statutair doel oplevert. De feitelijke werkzaamheden zijn nodig om inhoud te geven aan de statutaire doelomschrijving van een vereniging. Verenigingen die wensen op te treden voor een collectief belang dienen over rechtspersoonlijkheid te beschikken. Zij dienen op het ogenblik van de inleiding van de eis sedert drie jaar rechtspersoonlijkheid te hebben, een geoorloofd statutair doel te hebben en blijk te geven van een werkelijke bedrijvigheid in overeenstemming met het statutair doel.

Nr. 16 VAN MEVROUW THIBAUT

Art. 10

In punt 5º, het laatste lid aanvullen als volgt :

« en indien het herstel van de gebrekkige akte geen nadeel berokkent aan een derde. »

Verantwoording

In navolging van de procedure van de bestuurlijke lus in Nederland, stelt de indiener van dit amendement voor de volgende voorwaarde op te nemen in de in dit wetsontwerp vastgestelde procedure van de bestuurlijke lus : het herstel van de gebrekkige akte mag geen nadeel berokkenen aan een derde.

Nr. 17 VAN MEVROUW THIBAUT

Art. 13

§ 2 van het voorgestelde artikel 38 aanvullen met een 5º, luidende :

« 5º het herstel van de gebrekkige akte mag geen nadeel berokkenen aan een derde. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij het amendement op artikel 10.

Nr. 18 VAN MEVROUW THIBAUT

Art. 13

Het voorgestelde artikel 38 aanvullen met een § 5, luidende :

« § 5 Wanneer de bestuurlijke lus is toegepast, komen de kosten en uitgaven ten laste van de persoon die verantwoordelijk is voor de gebrekkige en herstelde akte. »

Verantwoording

Zoals de wet nu luidt komen, wanneer een verzoeker de nietigverklaring van een onwettelijke akte verkrijgt, de kosten en uitgaven ter zake ten laste van de overheid. De indienster van het amendement vindt dat de nieuwe procedure van de bestuurlijke lus, die de onwettelijkheid van een akte erkent en tegelijkertijd de persoon die voor die akte verantwoordelijk is de kans geeft dit te herstellen, geen discriminatie mag scheppen tussen de beroepen tot nietigverklaring zonder bestuurlijke lus (waarbij kosten en uitgaven voor de overheid zijn) en de beroepen mét bestuurlijke lus. Dit amendement wil er voor zorgen dat ook bij die laatste procedure de kosten en uitgaven ten laste van de overheid zijn.

Nr. 19 VAN MEVROUW THIBAUT

Art. 38/1

Een artikel 38/1 invoegen, luidende :

« Art. 38/1. Het arrest onderzoekt de gegrondheid van alle middelen die door de verzoeker zijn opgeworpen, alsook van elk middel dat de Raad meent ambtshalve te moeten opwerpen, ook wanneer daar middelen bij zijn die niet tot een ruimere nietigverklaring kunnen leiden dan een reeds gegrond verklaard middel.

In afwijking van het eerste lid, kan de Raad afzien van het onderzoek van een middel dat het stellen van een prejudiciële vraag vereist. »

Verantwoording

Een groot deel van de problemen bij het opnieuw opstellen van de door de Raad van State nietig verklaarde akten wordt veroorzaakt door het feit dat het Hoog Rechtscollege niet altijd oordeelt over alle middelen die bij het beroep worden ingezet. Er is een klassieke formule bij de Raad van State die zegt dat er geen uitspraak hoeft te worden gedaan over middelen die geen ruimere nietigverklaring kunnen meebrengen dan die welke volgt uit een reeds als gegrond erkend middel.

De administratieve overheid weet dus niet precies welke correcties er in de akte moeten worden aangebracht om alle gebreken recht te zetten.

Een oplossing hiervoor is de Raad van State te verplichten om over alle middelen van het beroep te oordelen. Wanneer de akte nietig verklaard is, kan de rechtbank dan zien of deze akte al dan niet opnieuw kan worden opgesteld en indien ja, welke voorwaarden daaraan verbonden zijn. Voor de overheid is de zaak nog duidelijker wanneer de Raad van State gebruik maakt van zijn aanwijzingsrecht of zijn injunctierecht.

Men dient de Raad van State wel de mogelijkheid te laten om niet te oordelen over middelen die een uitgebreid onderzoek vragen omdat daarover een prejudiciële vraag moet worden gesteld aan een ander gerecht.

Cécile THIBAUT.

(1) Velaers J., De Grondwet en de Raad van State, vijftig jaar adviezen aan wetgevende vergaderingen, in het licht van het Arbitragehof, Maklu, blz. 10, nr. 4 en de daar geciteerde auteurs.

(2) Velaers, J., o.c., blz. 13, nr. 10.

(3) Larssen, C., « Het Verdrag van Aarhus en de toepassing ervan in Belgisch recht — deel 2 », Tijdschrift voor Milieurecht, 2005, 509-510.

(4) Lemmens, P., « Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen », RW, 1984, 2002-2006.

(5) Moreau, T., « L'action d'intérêt collectif dans la lutte contre la pauvreté », JT, 1994, 493.

(6) Platformtekst « Recht op recht », oproep voor een betere rechtstoegang voor NGO's, augustus 2000..

(7) Tavernier, J., gewezen minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu in het Syntheseverslag « Toegang tot de rechter in milieuzaken : een balans 10 jaar na de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake de bescherming van het leefmilieu », georganiseerd door de Belgische Vereniging voor Milieurecht en de (toenmalige) minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Gent, oktober 2003.

(8) De Sadeleer, N., Roller, G., Dross, M., (2002) Acces to justice in Environmental Matters, Final Report, (WWW) Europese Commissie, Oko-instituut, blz. 33-34 (httplIwww.oeko.de/elni/PDF-Files/Acces %20to %20Justice %20- %2final %20reportpdf) (25/01/06).

(9) Het amendement is gebaseerd op het artikel Wagner, K., « Collectieve acties in het Belgisch recht », Tijdschrift voor Procesrecht en Bewijsrecht, 2001-4, 150-182. Ook deze verantwoording bevat enkele elementen uit dit artikel.

(10) Zie de toelichting bij het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, door de Commissie ingediend op 24 oktober 2003, COM(2003) 624 definitief, 2003/0246 (COD).

(11) Mededeling van de Bond Beter Leefmilieu, ACCC/C/2005/11.

(12) Artikel 19, eerste lid, R.v.St-wet.

(13) Artikel 142, derde lid, Grondwet, en artikel 2, 2°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

(14) Cass. 19 november 1982, Arr. Cass., 1982-83, concl. E. Krings, Pas., 1983, I, 338 en RW, 1983-84, 2029, noot J. Laenens.

(15) Cass. 25 oktober 1985, RW 1985-86, 2429, concl. E. Krings.

(16) Raad van State 11 september 1981, VZW Werkgroep voor milieubeheer Brasschaat, RW 1981-82, 1876, noot W. Lambrechts. De Raad van State stelde dat « de erkenning van het bestaan van collectieve belangen die moeten worden onderscheiden van de individualiseerbare belangen van de leden van een groep, de erkenning heeft medegebracht van het recht dat die groep heeft om, door middel van een organisatie die hem vertegenwoordigt, voor zijn collectieve belangen op te komen, meer bepaald ook voor de rechter, indien althans de vertegenwoordigende organisatie op de bij haar juridische natuur passende wijze in het proces is opgetreden; dat, gegeven een bepaalde procesbevoegde vereniging, het enige op te lossen vraagstuk er dan nog in bestaat uit te maken of die vereniging wel degelijk kwaliteit heeft om voor de door haar verdedigde collectieve belangen op te komen, met andere woorden of zij effectief kan worden beschouwd als een organisatie die representatief is voor de groep voor wiens belangen zij wil opkomen ».

(17) Raad van State 7 juni 2000, nr. 87 879, zaak A. 80.375/X-8447.

(18) Onder meer de vorderingen van Natuurreservaten VZW, De Wielewaal, VZW Regionale Aktiegroep Leefmilieu Dender en Schelde. Raad van State 22 april 1998, nr. 73 182; Raad van State, 13 oktober 1994, nr. 49 646; Raad van State 29 juni 1998, nr. 74 720.

(19) Raad van State 4 maart 1998, nr. 72 213 en zie ook Platformtekst Recht op recht; oproep voor een betere toegang tot het gerecht voor NGO's.

(20) Raad van State 13 juni 2003, nr. 120 608, zaak A. 128.282/X-11 160. In dit geding, tussen de VZW Natuurpunt — Wase Linkerscheldeoever en de gemeente Beveren, het Vlaamse Gewest en een nv, oordeelde de Raad van State dat de doelstellingen van de VZW « ...wegens de absoluut algemene draagwijdte van deze doelstellingen ... Op het eerste gezicht gelijk staat met de actio popularis ...dat het terzake gaat om welbepaalde werken en handelingen op een welbepaalde plaats ... ». Volgens de Raad is hier een voldoende afgelijnd lokaal belang geen voldoende grond om de vordering ontvankelijk te verklaren.

(21) Raad van State 28 maart 2003, nr. 117 681, zaak A. 125.960/X-11 094.

(22) Arbitragehof, 18 februari 1993, Belgisch Staatsblad, 3 maart 1993.

(23) Arbitragehof, 4 maart 1993, Belgisch Staatsblad, 25 maart 1993.

(24) Arbitragehof, 7 februari 2001, VZW Vlaamse Concentratie, nr. 10/2001, Belgisch Staatsblad, 1 maart 2001.

(25) Op 17 februari 2005 sprak de rechtbank van Antwerpen zich uit over de zaak die was ingeleid door De Ploeg, een samenwerkingsverband van zeven buurtcomités, samen met Staten-Generaal, tegen de bouwwerken op het Kievitplein in Antwerpen. De eisers wierpen op dat zij bij de bouwwerken op het Kievitplein geen inspraak hadden gekregen en dat het kantoorproject waaraan gewerkt werd een gezonde mix van wonen en werken onmogelijk maakte. Tot een oordeel over de grond van de zaak kwam het echter niet. De rechter verklaarde de vordering van de bewonerscomités onontvankelijk bij gebrek aan voldoende belang. Het vonnis werd nog niet gepubliceerd.

(26) Moreau, T., « L'action d'intérêt collectif dans la lutte contre la pauvreté », JT 1994, 490.