5-2313/3 | 5-2313/3 |
13 NOVEMBER 2013
I. INLEIDING
Voorliggend verplicht bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een ontwerp (stuk Kamer, nr. 53-3000/1).
Het werd op 24 oktober 2013 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 87 bij 46 onthoudingen. Het werd op 25 oktober 2013 overgezonden aan de Senaat.
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 13 november 2013.
Voorliggende bepalingen hangen samen met het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 13 augustus 2011 inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsbeleid (stuk Kamer, nr. 53-3006) dat de bepalingen als bedoeld in 78 van de Grondwet inhoudt. Aangezien dit wetsontwerp in de Senaat niet werd geëvoceerd, werd het er ook niet besproken.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VERTEGENWOORDIGER VAN DE EERSTE MINISTER
De vertegenwoordiger van de eerste minister verwijst in eerste instantie naar de toelichting die reeds in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd gegeven (zie stuk Kamer; nr. 53-3000/3, blz. 4 en 5).
Ter aanvulling van het oorspronkelijke wetsontwerp hebben de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers twee amendementen goedgekeurd. Zij beogen het volgende :
— Een eerste bepaling heeft betrekking op artikel 18, eerste lid, 1º, van de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten. Er wordt, wat de aankondiging van de vrijwillige transparantie ex ante betreft, vermeld dat deze aankondiging in het Publicatieblad van de Europese Unie moet worden bekendgemaakt, volgens een model dat moet worden vastgesteld door de koning. Een dergelijk model was opgenomen in de vroegere wetgeving overheidsopdrachten die was gebaseerd op de wet van 24 december 1993, maar die wetgeving is sinds 1 juli 2013 opgeheven door het koninklijk besluit van 2 juni 2013 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 en van de koninklijke uitvoeringsbesluiten ervan (Belgisch Staatsblad van 5 juni 2013). In de nieuwe wetgeving « overheidsopdrachten », gebaseerd op de wet van 15 juni 2006, is het bedoelde model evenwel niet overgenomen zodat zich ter zake een leemte voordoet. Om deze leemte eenvoudig en snel weg te werken, is het aangewezen om, zoals voor de opdrachten op defensie-en veiligheidsgebied (zie artikel 50, eerste lid, 1º, van de wet van 17 juni 2013), zonder meer te verwijzen naar het model dat is opgenomen in de uitvoeringsverordening (EU) nr. 842/2011 van de Commissie van 19 augustus 2011 tot vaststelling van standaardformulieren voor de bekendmaking van aankondigingen op het gebied van overheidsopdrachten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1564/2005 dat rechtstreekse gelding heeft in de Belgische rechtsorde. Niet alleen wordt zo vermeden dat alsnog in verschillende koninklijke besluiten het bedoelde model moet worden opgenomen, maar bovendien is deze werkwijze adequater in het licht van latere eventuele wijzigingen aan de voormelde uitvoeringsverordening.
— Een tweede aanpassing betreft de invoeging van een nieuw artikel 29/1 in dezelfde wet. Deze invoeging heeft betrekking op artikel 10 van de wet van 17 juni 2013. De bepaling omvat de verplichting om bepaalde gegevens vertrouwelijk te behandelen. De eerste paragraaf bepaalt op algemene wijze wanneer bepaalde gegevens niet mogen worden meegedeeld. De tweede paragraaf vermeldt enerzijds de personen op wie deze plicht tot vertrouwelijkheid rust en verduidelijkt en versterkt anderzijds de plicht tot vertrouwelijkheid die moet worden nageleefd tot de aanbestedende instantie een beslissing neemt. Het artikel werd ongewijzigd overgenomen van artikel 65/10 van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, ingevoegd bij de wet van 23 december 2009.
Ingevolge artikel 29, § 1, eerste lid, van de wet van 17 juni 2013 is de kwestieuze bepaling niet alleen van toepassing op de opdrachten die de Europese drempels bereiken, maar ook op opdrachten die deze drempels niet bereiken, maar waarvan de goed te keuren uitgave zonder belasting over de toegevoegde waarde het bedrag van 85 000 euro overschrijdt voor de klassieke sectoren, en 170 000 voor de speciale sectoren. Wat betreft de opdrachten beneden de voormelde drempelbedragen stelt zich echter zich een probleem. Immers, die opdrachten vallen niet onder de voormelde verwijzingsbepaling van artikel 29, § 1, maar worden geregeld door de specifieke bepalingen vervat in artikel 29, § 2 tot § 7. Evenwel is in die bepalingen geen bepaling inzake vertrouwelijkheid opgenomen die overeenstemt met de bepaling van artikel 10. Het is nochtans zeker de bedoeling dat de bedoelde regels inzake vertrouwelijkheid ook op die kleinere opdrachten van toepassing zouden zijn. Dit was immers ook het geval onder de vroegere rechtsbeschermingsregeling (artikel 65/29 van de wet van 24 december 1993, ingevoegd bij de wet van 23 december 2009).
Om dit juridisch vacuüm weg te werken, dient artikel 10 van de wet dus uitdrukkelijk toepasselijk te worden gemaakt op de opdrachten die de drempel van 85 000 euro, respectievelijk 170 000 euro, niet overschrijden. Er wordt evenwel een uitzondering gemaakt voor de opdrachten gesloten met een aanvaarde factuur (opdrachten kleiner of gelijk aan 8 500 euro, respectievelijk 17 000 euro), die vanuit hun aard moeilijk verenigbaar zijn met de formele regels van de wetgeving overheidsopdrachten. Die kleine opdrachten blijven wel onderworpen aan de ter zake geldende algemene regeling vervat in de wetgeving inzake de openbaarheid van bestuur.
III. ALGEMENE BESPREKING
Mevrouw Maes merkt op dat voorliggende reparatiewet niet getuigt van schitterend wetgevend werk. Zij wenst volgende vragen te stellen :
— Welke aantallen overheidsopdrachten ressorteren onder de voorliggende bepalingen ?
— Wat betreft de bekrachtiging van de koninklijke besluiten, kan worden opgemerkt dat de betreffende besluiten zijn opgeheven door het koninklijk besluit van 2 juni 2013. Ze zijn dus niet binnen de gestelde termijn bekrachtigd. Zal dit geen problemen opleveren ? Was er geen andere oplossing mogelijk ?
De heer Miller merkt op te ervaren dat de overheidsopdrachten inzake militair materieel minder transparant en gecontroleerd zijn dan gewenst. Naar aanleiding van opmerkingen hierover repliceerde de minister van defensie telkens dat hij bereid was om de bestaande mechanismen aan te passen. Kan de bestaande regelgeving eens in herinnering worden gebracht ? Zullen de voorgestelde wijzigingen de deur niet sluiten voor toekomstige aanpassingen aan de procedures bij defensie ?
De heer Daems verklaart dat algemeen is geweten dat, naarmate bedrijven kleiner zijn, ze minder overheidsopdrachten binnenhalen. Een reden hiervoor bestaat uit het feit dat de wetgeving op de overheidsopdrachten in het algemeen kmo-onvriendelijk is. Immers, de administratieve drempels, het gebrek aan vorming en het gebrek aan vertrouwdheid met het opstellen van offertes en de soms zware eisen rond financiering en ervaring, zorgen ervoor dat veelal aan buitenlandse multinationale ondernemingen de overheidsopdracht wordt toevertrouwd. Nochtans kan worden gesteld dat in een aantal gevallen de prijskwaliteitverhouding bij kmo's beter is. In het kader van de bovenstaande vaststelling hebben reeds een aantal landen zoals Frankrijk en Nederland, initiatieven genomen en heeft ook de Europese Unie een aantal maatregelen genomen om de participatie van kmo's aan overheidsopdrachten te verhogen en plant ze nog verdere aanpassingen. Welke maatregelen denkt te regering te nemen opdat de markt voor overheidsopdrachten die in België ongeveer 50 miljard euro bedraagt, meer kan worden ingenomen door kmo's ?
De heer Mampaka merkt op dat de bezorgdheid van de heer Daems legitiem is. Tegelijkertijd stelt hij dat, bijvoorbeeld de lokale overheden, reeds over verschillende middelen beschikken om de deelname van kmo's aan overheidsopdrachten te bevorderen. Kan het debat hierover in een bredere context worden gevoerd ?
De vertegenwoordiger van de eerste minister verklaart dat op 1 januari 2013 België een vertraging van ongeveer 1 jaar had opgelopen bij het omzetten van Europese richtlijnen. Sindsdien is er hard en snel gewerkt om deze achterstand weg te werken. Onvermijdelijk zijn er een aantal fouten ingeslopen en deze moeten nu worden rechtgezet. In het algemene volume bedragen deze minder dan 1 % van het geheel van de teksten. 99 % van de teksten doorstaan de kritische testen.
In verband met de opmerking over de laattijdige bekrachtiging van de koninklijke besluiten, antwoordt de spreker dat de procedure van bekrachtiging tijdig werd gelanceerd. Echter, één van de oorzaken van de vertraging ligt bij de troonswisseling in de maand juli. Koning Filip heeft gelukkig snel de draad weer opgenomen. Het tweede te bekrachtigen koninklijk besluit wordt nog op tijd bekrachtigd. Voor het eerst koninklijke besluit komt de bekrachtiging net te laat. Na raadpleging van verschillende specialisten, is de regering echter de mening toegedaan dat de huidige voorgestelde bekrachtiging toch de rechtszekerheid ten goede komt.
In verband met de aantallen overheidsopdrachten die ressorteren onder de voorliggende bepalingen, stelt de vertegenwoordiger van de federale overheidsdienst (FOD) Kanselarij van de eerste minister, dienst overheidsopdrachten, het volgende :
— een bevraging bij defensie leert dat er geen dossiers voldoen aan de criteria van het artikel 35, derde lid, van de wet van 17 juni 2013. Zelfs al zou daar een opdracht aan voldoen, dan nog is het aangewezen om de bepaling op te heffen om redenen van klaarheid en interne logica binnen de tekst;
— wat het koninklijk besluit in verband met de procedure van de concurrentiedialoog betreft, kan er geen concrete inschatting worden gemaakt, omdat deze opdrachten bij verschillend aanbestedende overheden worden gelanceerd. Algemeen kan worden opgemerkt dat de procedure wel zeer weinig wordt toegepast.
Net als de heer Miller is de vertegenwoordiger van de eerste minister ervan overtuigd dat de controle bij defensie moet worden versterkt en de wetgeving bijgewerkt. Daarom werden recent bepalingen ingevoerd voor de overheidsopdrachten die onder de vorm van internationale samenwerking lopen. Binnenkort zullen deze worden toegepast op zes nieuwe overheidsopdrachten.
Spreker merkt nog op dat verdere aanpassingen zullen worden doorgevoerd naar aanleiding van nieuwe voorstellen van defensie. Momenteel werden er nog geen voorstellen tot verbetering van het mechanisme van de transparantie en controle geformuleerd. Misschien moet de commissie militaire aankopen hiertoe ook voorstellen formuleren. Het is daarbij zeker niet de bedoeling om de deur te sluiten voor latere wijzigingen. Het maximale wordt gedaan om de teksten te verbeteren.
De vertegenwoordiger van de eerste minister verklaart dat de indruk kan bestaan dat er een negatieve correlatie bestaat tussen de grootte van een bedrijf en het aantal of percentage overheidsopdrachten. De werkelijkheid toont echter dat enkel de grote technische werken aan dit verband voldoen, en dat deze tal van onderaannemers vereisen, vaak kmo's. In de praktijk echter bestaan er ook massa's kleine overheidsopdrachten waarin de grote ondernemingen niet geïnteresseerd zijn en die worden ingevuld door kleinere ondernemingen. Nu reeds wordt het gros van de overheidsopdrachten gegund aan kmo's.
Echter, gezien de moeilijke economische omstandigheden is de regering de mening toegedaan dat de kmo's moeten geholpen worden, onder meer door bijkomende maatregelen inzake overheidsopdrachten. Op Europees niveau worden er in die zin al inspanningen geleverd om de wetgeving overheidsopdrachten kmo-vriendelijker op te stellen. Ook hoopt de spreker dat in januari 2014 een nieuwe reeks richtlijnen wordt aangenomen met een belangrijk luik voor de hulp aan de kmo's. Uiteraard zal België dit dan, vóór juni 2016, omzetten naar Belgisch recht. Spreker merkt nog op dat deze nieuwe richtlijnen en de omzetting ervan, reeds bij de eerste minister worden voorbereid.
IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
Artikel 5/1
Amendement nr. 1
Gelet op zijn opmerking bij de algemene bespreking dient de heer Daems een amendement nr. 1 in (stuk Senaat, 5- 2313/2). Het strekt ertoe de wetgeving in verband met de overheidsopdrachten kmo-vriendelijker te maken. De indiener stelt voor om de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten aan te vullen met een hoofdstuk 4 dat bepalingen behelst betreffende de verlaging van de administratieve en andere drempels ten bate van kmo's. De basis voor het voorliggende amendement is te vinden in het voorstel van resolutie betreffende het versterken van de positie van kmo's bij de aanbesteding van overheidsopdrachten (stuk Senaat, 5-2073/1) van de heer Daems c.s.
In de marge van het amendement vraagt de spreker ook of de regering nu reeds de gegevens verstrekt die via het voorgestelde artikel 66ter en 66quater worden gevraagd ?
De vertegenwoordiger van de minister antwoordt dat, gezien het grote aantal overheden op verschillende niveaus, men eigenlijk over zeer veel personeel zou moeten kunnen beschikken om over de gevraagde statistische gegevens te beschikken.
Wat nu het amendement zelf betreft, kan de spreker meedelen dat de, via artikel 66bis, gevraagde kmo-cel reeds gedeeltelijk bestaat. Immers, de dienst overheidsopdrachten is nu reeds bevoegd om advies te verlenen aan die ondernemingen die deze dienst raadplegen bijvoorbeeld bij problemen met de interpretatie van de wetgeving.
De inhoud van het voorgestelde artikel 66quater zou, naar alle waarschijnlijkheid, reeds bij koninklijk besluit kunnen worden geregeld. Het zal in elk geval worden bestudeerd en voorgelegd aan de commissie overheidsopdrachten.
Gezien de urgentie van de voorliggende bepalingen en de nuttige elementen die in het amendement aanwezig zijn, vraagt de spreker dat de indiener zijn amendement zou intrekken en een afzonderlijk wetsvoorstel zou indienen.
De heer Daems volgt de suggestie van de regering om zijn amendement om te zetten in een wetsvoorstel. Hij trekt hierop zijn amendement in. Het lid merkt wel op dat de problematiek op zich belangrijk genoeg is om op korte termijn resultaat te bereiken, namelijk een grotere massa van aanbestedingen die wordt toegewezen aan kmo's. Niet alleen de aantallen zijn belangrijk, ook de globale omzet. Gezien het belang van de timing van de bepalingen, vraagt de spreker dat het wetsvoorstel prioritair zou worden behandeld. In verband met de bepalingen van zijn voorgestelde artikel 66quater zouden deze het meeste rendement hebben in termen van kmo's toelaten tot de markt. De indiener is daarom verheugd dat dit element bij koninklijk besluit kan worden geregeld. Kan de premier dit bevestigen ? Spreker stelt daarom voor om hierover binnen twee à drie weken een vraag te stellen aan de eerste minister.
V. STEMMINGEN
Artikel 1 wordt eenparig goedgekeurd door de 11 aanwezige leden.
Artikel 2 tot 6, alsmede het wetsontwerp in zijn geheel worden goedgekeurd met 9 stemmen, bij 2 onthoudingen.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteurs, | De voorzitster, |
Louis SIQUET. Lieve MAES. | Fauzaya TALHAOUI. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer, nr. 53-3000/005).