5-2338/1

5-2338/1

Belgische Senaat

ZITTING 2013-2014

13 NOVEMBER 2013


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 745sexies van het Burgerlijk Wetboek teneinde de regels vast te leggen voor de waardering van het vruchtgebruik in geval van omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot en van de langstlevende wettelijk samenwonende, en houdende invoeging van artikel 624/1 in het Burgerlijk Wetboek

(Ingediend door de heer Guy Swennen c.s.)


TOELICHTING


1. Algemene sociaal-politieke context : de moeilijkheden verbonden aan de afhandeling van nalatenschappen

Dat erfenissen een bron zijn van betwistingen en ruzie voor het leven tussen de erfgenamen wordt sinds jaar en dag blijkbaar ervaren als een niet te vermijden fenomeen in onze samenleving. Uit een enquête van de krant De Tijd - bijlage Netto (9 juni 2007) blijkt in het bijzonder dat, hoewel het niet steeds tot een gerechtelijke procedure komt, het om ronduit indrukwekkende aantallen ruzies te gaan. Van de tien ondervraagden die ooit al een erfenis ontvingen, zijn er niet minder dan vier die daarover ruzie hadden of nog hebben met een andere erfgenaam. Net niet de helft wordt dus ten gevolge van een erfenis geconfronteerd met ruzie. Die ruzie blijkt bovendien in liefst zes van de tien gevallen te leiden tot een blijvende verbreking van de familiebanden. De Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen bevestigt de omvang van de erfenisruzies.

In het algemeen moet worden toegegeven dat de moeilijkheden verbonden aan de afhandeling van nalatenschappen samenhangen met de menselijke natuur en dat het recht deze nooit volledig zal kunnen uitschakelen. Desalniettemin, moet de wet beogen om de oplossing van deze moeilijkheden te vergemakkelijken en, waar mogelijk, ze volledig te laten verdwijnen.

Uit een grondige studie vanuit de praktijk, blijkt echter integendeel dat onze huidige wetgeving inzake erfrecht de oorzaak is van heel veel erfenisruzies. Ofwel omdat de wetgeving onduidelijk is, ofwel omdat ze niet meer aangepast is aan de realiteit en de huidige sociale maatschappelijke opvattingen.

Deze vaststelling verklaart de inwerkingstelling van een algemene modernisering van het erfrecht.

De problematiek van de waardering van het vruchtgebruik in het kader van een omzetting van vruchtgebruik is een bijzondere vraag die meerdere problemen stelt.

2. Een bijzondere oorzaak van moeilijkheden : het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot of de langstlevende samenwonende partner

De wet van 14 mei 1981 (Belgisch Staatsblad van 27 mei 1981) heeft aan de langstlevende echtgenoot een recht op vruchtgebruik toegekend op het geheel van de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot (artikelen 745bis en volgende Burgerlijk Wetboek).

Met de wet van 28 maart 2007 (Belgisch Staatsblad van 8 mei 2007) creëerde de wetgever, voor samenwonenden die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd zoals ingevoerd door de wet van 23 november 1998, een erfrecht ab intestato dat betrekking heeft op het vruchtgebruik van het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en het daarin aanwezige huisraad (artikel 745octies Burgerlijk Wetboek).

Artikel 745octies, § 3, Burgerlijk Wetboek verduidelijkt dat de regels inzake het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, vermeld in de artikelen 745quater tot 745septies van het Burgerlijk Wetboek, van overeenkomstige toepassing zijn op het vruchtgebruik van de langstlevende wettelijk samenwonende partner, zodat hetgeen volgt, zowel geldt voor echtgenoten als voor wettelijk samenwonenden.

Het staat vast dat het vruchtgebruik een juridische figuur is die veel moeilijkheden en conflicten creëert.

In de voorbereidende werken van de wet van 14 mei 1981 (zie verslag Cooreman (Stuk Senaat Zitting 1980-1981, nº 600/2 van 3 maart 1981)) werd reeds benadrukt dat één van de belangrijkste redenen hiervoor, voortvloeit uit het feit dat de opsplitsing van de eigendom tussen blote eigendom en vruchtgebruik talrijke nadelen in de praktijk en in het economische leven met zich meebrengt, aangezien deze opsplitsing verhindert om het vermogen op een efficiënte manier te beheren.

De problemen verbonden met deze vaststelling zijn vertonen zich in het bijzonder wanneer de vruchtgebruiker zich in samenloop met niet-gemeenschappelijke kinderen bevindt.

Dertig jaar na de wet van 1981 kan worden vastgesteld :

— enerzijds, dat het vruchtgebruik niet zozeer een aangepast recht is, wanneer het betrekking heeft op andere goederen dan de gezinswoning en de daar aanwezige huisraad;

— anderzijds, dat situaties van samenloop tussen de vruchtgebruiker en de kinderen uit een vorige relatie van de overledene talrijker zijn geworden. In 1980 was de gebruikelijke situatie dat de kinderen die de blote eigendom ontvingen, ook de kinderen waren van de langstlevende echtgenoot die het vruchtgebruik erfde. Vandaag is dit niet meer zo vaak het geval.

In het licht van deze bemerkingen, moet er eveneens nagedacht worden over een hervorming van het erfrecht op dit vlak.

3. Onderwerp van het wetsvoorstel : de waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende partner

A. Huidige situatie

In de context die hierboven geschetst is, en zonder afbreuk te doen een globale reflectie over een modernisering van het erfrecht, wil dit wetsvoorstel een verbetering aanbrengen en meer zekerheid bieden aan het mechanisme dat in 1981 in ons erfrecht werd ingevoerd, teneinde de moeilijkheden verbonden aan het « anti-economisch karakter » van de opsplitsing van eigendom in blote eigendom en vruchtgebruik te regelen. Het betreft het mechanisme van de omzetting van vruchtgebruik, ingevoerd in de artikelen 745quater tot sexies van het Burgerlijk Wetboek teneinde de situatie die ontstaat door de opsplitsing vruchtgebruik/blote eigendom te deblokkeren, door het vruchtgebruik om te zetten, hetzij in de volle eigendom van de met vruchtgebruik belaste goederen, hetzij in een geldsom, hetzij in een gewaarborgde en geïndexeerde rente (artikel 745quater Burgerlijk Wetboek).

Van de verschillende methodes voor omzetting, is de meest gebruikte de betaling aan de vruchtgebruiker van een geldsom die overeenstemt met de geschatte waarde van het vruchtgebruik.

Dit wetsvoorstel wil in geen enkel opzicht afbreuk doen, of een verandering realiseren van de bestaande mogelijkheden tot omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot of van de langstlevende wettelijk samenwonende partner.

Voorwerp van het voorstel is artikel 745sexies, § 3, van het Burgerlijk Wetboek en beoogt de moeilijkheden, die zich stellen bij de waardering van het vruchtgebruik in geval van omzetting in een kapitaal, op te lossen.

Artikel 745sexies, § 3, van het Burgerlijk Wetboek voorziet het volgende : « Het vruchtgebruik wordt berekend volgens de waarde van de dag van de omzetting. Bij die waardering wordt onder meer en naar gelang van de omstandigheden rekening gehouden met de waarde en de opbrengst van de goederen, de eraan verbonden schulden en lasten en de vermoedelijke levensduur van de vruchtgebruiker ».

Met het invoeren van deze criteria tot waardering, beoogde de wetgever in 1981 een « billijke » waardering van vruchtgebruik. Dit wil zeggen, een waardering die zowel de rechten van de vruchtgebruiker als de rechten van de blote eigenaars respecteert (zie verslag Cooreman, Stuk Senaat, zitting 1980-1981, nr. 600/2 van 3 maart 1981, pp. 24-26, waar de term « billijkheid » of « (on)billijk » drie keer wordt vermeld). Na dertig jaar toepassing blijkt evenwel dat de richtlijnen die in deze bepaling geponeerd werden, te vaag, of zelfs tegenstrijdig zijn. Deze vaagheid is een bron van ruzie en betwisting.

In de huidige praktijk, gebeurt de omzetting van vruchtgebruik door toepassing van verschillende regels, standpunten en tabellen, in het bijzonder van forfaitaire tabellen, waarvan evenwel geen enkele wettelijk opgelegd wordt. De wettelijke criteria zijn bovendien zo ruim, dat de keuze tussen de verschillende tabellen het onderwerp kan zijn van een debat zonder einde.

B. Illustratie van de moeilijkheden

Er is eensgezindheid over het feit dat er rekening dient te worden gehouden met het « netto »-inkomen, na aftrek van de burgerlijke en fiscale lasten. Er is echter verdeeldheid over welk type belastingen in overweging moet worden genomen.

Bovendien worden er, tussen de verdedigers van het « werkelijk » inkomen en de verdedigers van het « potentieel » inkomen, nog steeds hevige debatten gevoerd over welk inkomen gekozen moet worden. Idealiter blijft het concreet werkelijk inkomen het streefdoel, maar enerzijds wordt de verwijzing naar dit criterium door een deel van de rechtsleer fel bekritiseerd, en anderzijds blijkt dat het duidelijk en op ernstige wijze bepalen van het concreet werkelijk inkomen een onmogelijke zaak is.

Bijvoorbeeld :

— het concreet werkelijk inkomen varieert naargelang de « persoonlijke » fiscale last die de begunstigde als belastingplichtige dient te betalen;

— het concreet werkelijk inkomen dient rekening te houden met alle lasten en kosten die het vruchtgebruik tijdens de loop ervan zouden kunnen bezwaren en in veel gevallen zijn deze onmogelijk te berekenen.

In de veronderstelling dat men rekening wenst te houden met het werkelijk inkomen, rijst de vraag hoe het vruchtgebruik gewaardeerd moet worden voor goederen die niets opbrengen (bijvoorbeeld een kunstwerk of soms belangrijke aandelenpakketten waarop zware erfenisrechten werden betaald) of die zelfs een negatief inkomen genereren (bijvoorbeeld een perceel bouwgrond).

Wanneer voor een potentieel inkomen gekozen wordt, dient dit inkomen gebaseerd te worden op de nettorentes van de financiële markt, maar de toekomstige evolutie stelt problemen en de evolutie van de fiscale gevolgen stelt bijna evenveel problemen.

Er wordt gesteld dat rekening moet worden gehouden met de normale opbrengst : het is mogelijk dat de rentevoeten op een bepaald ogenblik zeer hoog of abnormaal laag zijn; de omzetting heeft in principe gevolgen voor vele jaren zodat men geen misbruik mag maken van de situatie op een bepaald ogenblik om zich ongerechtvaardigd te verrijken ten koste van de andere, noch langs de kant van de titularis van het vruchtgebruik, noch langs de kant van de blote eigenaars.

Daarnaast dient er ook een actualiseringspercentage te worden aangenomen. Welk percentage gekozen moet worden stelt eveneens een probleem voor de economisten.

De opbrengst is evenwel niet het enige criterium : er zal eveneens rekening gehouden moeten worden met de normale verkoopwaarde van het goed.

Uiteraard zal er ook rekening gehouden moeten worden met de levensverwachting van de vruchtgebruiker op het ogenblik van de omzetting, waarbij de meest recente sterftetabellen moeten worden gehanteerd.

In geval van een partiële omzetting, bij afwezigheid van een eenvormige referentie, benadrukken we de moeilijkheden die zullen rijzen door het verzoek tot omzetting in functie van het specifiek inkomen van een specifiek goed in te leiden.

In het werk van de actuarissen (met name de heren Levie, Jaumain en Ledoux) wordt de nadruk gelegd op het aantal parameters waarvoor een keuze gemaakt dient te worden (zie onder meer de synthese van professor J.-L. Ledoux « Évaluation capitalisée de l'usufruit : où actuaire et juriste doivent faire bon ménage », in Liber Amicorum Paul Delnoy, Larcier, 2005, blz. 309 ev.)

Dit werk heeft eveneens volgende elementen aangetoond :

— de omzetting bestaat er allereerst in de rechten van de vruchtgebruiker en de blote eigenaar op billijke wijze te waarderen door te vertrekken van de waarde van de volle eigendom. Met andere woorden : als axioma dient te worden aangenomen dat de som van de waarde van het vruchtgebruik en de waarde van de blote eigendom gelijk moet zijn aan de waarde van de volle eigendom;

— dit axioma (vaak samengevat als volgt : VG + BE = VE) veronderstelt dat het opbrengstpercentage lager is dan het actualiseringspercentage, want in het tegenovergestelde geval zou de waarde van het vruchtgebruik hoger kunnen zijn dan de waarde van de volle eigendom;

— men dient zich die vraag te stellen of er al dan niet rekening gehouden moet worden met de inflatie. Indien men overweegt om een vruchtgebruik om te zetten waarvan de inkomsten geïndexeerd worden, dient men enkel het actualiseringspercentage aan te passen om met de inflatie rekening te houden.

De techniek weerhouden in het kader van het huidig voorstel bestaat in de waardering van het vruchtgebruik van goederen op basis van de monetaire verkoopwaarde en van de opbrengst van de overeenstemmende som. Vermits deze opbrengst niet wordt geïndexeerd, moet er geen rekening worden gehouden met de inflatie;

— men dient zich de vraag te stellen of het verkieslijk is om één tabel of meerdere tabellen op te maken om op een meer geïndividualiseerde manier rekening te kunnen houden met de persoon van de vruchtgebruiker en zijn levensverwachting. Er wordt voorgesteld om, zoals ook gebruikelijk is voor de statistieken van de federale overheidsdienst (FOD) Economie, KMO, Middenstand en Energie, algemene directie Statistiek en Economische Informatie (voordien NIS), een verschillende tabel voor mannen en vrouwen op te maken, zonder een gedetailleerder onderscheid te maken.

Dit standpunt is gerechtvaardigd en zal gevolgd worden in het kader van huidig voorstel.

Op basis van deze principes hebben verschillende wetenschappers en rechtsbeoefenaars omzettingstabellen opgesteld. Deze tabellen worden frequent toegepast, maar worden niet door de wet opgelegd, waardoor het gebruik ervan om tot een akkoord te komen afhangt van de goede wil van de betrokken partijen.

Het staat vast dat dergelijke onduidelijkheden een bron van ruzie en betwisting zijn, met een onnodig aanslepend conflict tot gevolg. Deze vaststelling is een duidelijk voorbeeld van hoe een onduidelijke wet de weg open stelt voor vechterfenissen. Bijgevolg dient er dringend een oplossing gevonden te worden voor deze rechtsonzekerheid door een constante, rechtlijnige en eenvormige reglementering in te voeren.

Het belang van een dergelijke hervorming werd door een aantal eminente juristen benadrukt (zie onder meer A. Verbeke, Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, De vereffening van de nalatenschap, Antwerp/Oxford, Intersentia, 2007, blz. 37-81).

C. Voorstelling en rechtvaardiging van het voorstel

Omwille van voorafgaande vaststellingen, wordt voorgesteld dat de minister de tabellen vastlegt die bij omzetting van vruchtgebruik van toepassing zullen zijn tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.

Hiervoor zal de minister zich baseren op de gegevens overgemaakt door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat opgemaakt op basis van de werken van het Federaal Planbureau en het Instituut van actuarissen in België, rekening houdend met het hierna gestelde.

1. De waardering van het recht van vruchtgebruik gebeurt ongeacht de aard van de goederen. Ze gebeurt op basis van de monetaire waarde van de goederen. Het principe is dus dat de betreffende goederen eerst worden « omgezet » in een geldsom. Van zodra deze som gekend is, verkrijgt men de waarde van het vruchtgebruik door de netto actuele waarde van de inkomsten van deze som te berekenen in functie van de prospectieve levensverwachtingen van de vruchtgebruiker.

2. De Belgische prospectieve sterftetafels zullen jaarlijks door het Federaal Planbureau worden bijgewerkt om de laatst beschikbare waarnemingen te kunnen opnemen.

Er zal één tabel zijn voor mannen et één voor vrouwen, zonder bijkomende onderscheidingen.

Deze tabellen zullen jaarlijks in de loop van de maand juni beschikbaar zijn. Het Federaal Planbureau zal het Instituut van actuarissen in België om advies vragen.

3. De actuele nettowaarde van de toekomstige inkomsten wordt berekend op basis van het roerende voorheffingspercentage dat van toepassing is en van de prospectieve intrestvoeten.

Deze prospectieve intrestvoeten zullen jaarlijks worden berekend door het Federaal Planbureau in de loop van de maand juni.

De actualiseringspercentages zullen gelijk zijn aan de prospectieve intrestvoeten.

De omzettingstabellen worden opgemaakt door het Instituut van actuarissen in België op basis van voormelde gegevens.

4. De waardering van het vruchtgebruik zal gebeuren op basis van de verkoopwaarde van de goederen en de leeftijd van de vruchtgebruiker op de datum van de inleiding van het verzoek tot omzetting van het vruchtgebruik.

De vruchtgebruiker behoudt het vruchtgebruik van de goederen tot op het ogenblik dat de kapitalisatiewaarde van zijn vruchtgebruik hem effectief is betaald.

Tot op dat ogenblik brengt deze som geen intresten op in het voordeel van de vruchtgebruiker, behalve indien de vruchtgebruiker na de definitieve vaststelling van de kapitalisatiewaarde van zijn vruchtgebruik beslist om afstand te doen van het genot van de zaak. In dit geval zal aan de vruchtgebruiker een intrest verschuldigd zijn gelijk aan de wettelijke intrest vanaf het ogenblik waarop deze aan de blote eigenaar, bij aangetekend schrijven of deurwaardersexploot, bevestigt dat hij afstand heeft gedaan van het genot van de zaak en hij de blote eigenaar in gebreke stelt tot het betalen van deze intrest.

Twee bijzondere problemen dienen ook nog geregeld te worden :

1. Het is duidelijk dat het bepalen van de parameters fundamenteel is voor de kwaliteit van de tabellen en dat indien de parameters (levensverwachting, intrestvoet of roerende fiscaliteit) wijzigen, de tabellen herzien moeten worden opdat zij billijk blijven gelet op de evolutie van de parameters.

Deze herziening zal jaarlijks gebeuren.

Voor deze herziening zal de minister zich eveneens baseren op de gegevens overgemaakt door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat welke zijn opgemaakt op basis van de werkzaamheden van het Federaal Planbureau en het Instituut van actuarissen in België.

2. De vaststelling van een omzettingstabel op basis van de sterftetabellen kan tot onbillijke resultaten leiden wanneer omwille van de gezondheidstoestand van de vruchtgebruiker zijn vermoedelijke levensduur manifest onder die van de statistische tabellen ligt.

Om die reden wordt voorgesteld dat in dit geval de rechter hetzij de omzetting kan weigeren, hetzij de toepassing van de omzettingstabellen kan uitsluiten en andere omzettingsvoorwaarden kan bepalen.

D. De verdeling van een verkoopsprijs tussen een vruchtgebruiker en een blote eigenaar

De voorgaande bedenkingen kunnen ook worden toegepast op een identieke problematiek, die zich, technisch gezien, buiten het strikte kader van artikel 745sexies, § 3, van het Burgerlijk Wetboek bevindt.

Het betreft het geval dat in de praktijk veel voorkomt, waarin vruchtgebruiker en blote eigenaar een goed verkopen zonder een voorafgaandelijk akkoord te sluiten over de wijze waarop ze onderling de prijs zullen verdelen.

In dergelijk geval komt, overeenkomstig de huidige wetgeving, een deel van de prijs toe aan de vruchtgebruiker en een ander deel aan de blote eigenaar(s). De rechten van de vruchtgebruiker zouden dus, praktisch gezien, het voorwerp van een omzetting in een geldsom moeten uitmaken, doch men bevindt zich niet in het kader van een omzetting van vruchtgebruik in de zin van artikel 745sexies Burgerlijk Wetboek. De hiervoor vermelde problemen stellen zich nochtans op een gelijkaardige manier. De kapitalisatie leidt vaak tot conflicten en onnodige spanningen.

Om deze reden wordt voorgesteld om aan het einde van boek II, titel III, sectie 3, van het Burgerlijk Wetboek, met betrekking tot het vruchtgebruik, een artikel 624/1 toe te voegen, dat artikel 745sexies, § 3, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek van toepassing verklaart op elke kapitalisatie van levenslang vruchtgebruik en van blote eigendom bezwaard met levenslang vruchtgebruik, behoudens andersluidende overeenkomst

Guy SWENNEN.
Yoeri VASTERSAVENDTS.
Els VAN HOOF.
Fauzaya TALHAOUI.
Martine TAELMAN.

WETSVOORSTEL


HOOFDSTUK 1

Inleidende bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2

Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek

Art. 2

In artikel 745sexies van het Burgerlijk Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 29 april 2001, wordt paragraaf 3 vervangen als volgt :

« § 3. De minister van Justitie bepaalt twee omzettingstabellen voor de omzetting van het vruchtgebruik : de ene voor mannen en de andere voor vrouwen. Deze tabellen worden in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.

Deze omzettingstabellen bepalen de waarde van het vruchtgebruik als een percentage van de normale verkoopwaarde van de goederen onderworpen aan het vruchtgebruik, rekening houdend met :

— de gemiddelde toekomstige netto nominale opbrengsten van een geldsom gelijk aan de normale verkoopwaarde van de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen; de gemiddelde toekomstige netto nominale opbrengstpercentages worden vastgesteld in functie van de prospectieve intrestvoeten opgesteld door het Federaal Planbureau;

— de Belgische prospectieve sterftetafels die jaarlijks worden bijgewerkt door het Federaal Planbureau.

De minister baseert zich op de gegevens overgemaakt door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat welke worden opgesteld op basis van de werkzaamheden van het Federaal Planbureau en het Instituut voor actuarissen in België.

Tenzij partijen anders zijn overeengekomen gebeurt de waardering van het vruchtgebruik op basis van de omzettingstabellen, de verkoopwaarde van de goederen en de leeftijd van de vruchtgebruiker op de datum van de indiening van het in paragraaf 2 vermelde verzoekschrift.

De vruchtgebruiker behoudt het vruchtgebruik van de goederen tot op het ogenblik dat de kapitalisatiewaarde van zijn vruchtgebruik hem effectief is betaald.

Tot op dat ogenblik brengt deze som geen intresten op in het voordeel van de vruchtgebruiker, behalve indien de vruchtgebruiker na de definitieve vaststelling van de kapitalisatiewaarde van zijn vruchtgebruik beslist om afstand te doen van het genot van de zaak. In dit geval zal aan de vruchtgebruiker een intrest verschuldigd zijn gelijk aan de wettelijke intrest vanaf het ogenblik waarop deze aan de blote eigenaar, bij aangetekend schrijven of deurwaardersexploot, bevestigt dat hij afstand heeft gedaan van het genot van de zaak en hij de blote eigenaar in gebreke stelt tot het betalen van deze intrest.

Wanneer evenwel omwille van de gezondheidstoestand van de vruchtgebruiker zijn verwachte levensduur manifest lager is dan deze van de statistische tabellen, kan de rechter hetzij de omzetting weigeren, hetzij de toepassing van de omzettingstabellen uitsluiten en andere omzettingsvoorwaarden bepalen.

De minister van Justitie past de omzettingstabellen jaarlijks aan op 1 juli, op basis van de hierboven omschreven parameters, na advies te hebben ingewonnen van het Instituut voor Actuarissen in België en de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat.

De in voege zijnde tabellen blijven van toepassing tot de publicatie van de nieuwe tabellen in het Belgisch Staatsblad. »

Art. 3

In artikel 745sexies van het Burgerlijk Wetboek wordt paragraaf 4 opgeheven.

Art. 4

In titel II, boek III, afdeling 3, van het Burgerlijk Wetboek wordt een artikel 624/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 624/1. Tenzij partijen anders zijn overeengekomen, wordt de gekapitaliseerde waarde van een levenslang vruchtgebruik of een blote eigendom bezwaard met een levenslang vruchtgebruik berekend overeenkomstig de regels voorzien in artikel 745sexies, § 3. »

HOOFDSTUK 3

Overgangsbepaling

Art. 5

Artikel 2 van deze wet is van toepassing op elk verzoek tot omzetting van vruchtgebruik ingediend vanaf de inwerkingtreding van deze wet.

HOOFDSTUK 4

Inwerkingtreding

Art. 6

Deze wet treedt in werking tien dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de omzettingstabellen bedoeld in artikel 2.

9 september 2013.

Guy SWENNEN.
Yoeri VASTERSAVENDTS.
Els VAN HOOF.
Fauzaya TALHAOUI.
Martine TAELMAN.