5-239COM | 5-239COM |
Mevrouw Fauzaya Talhaoui (sp.a). - Onlangs werd in de nationale pers het probleem aangekaart van de verkrachtingen en groepsverkrachtingen die nagenoeg altijd onbestraft blijven ingevolge moeilijkheden inzake bewijsvoering.
Bijna alle Belgen hebben allicht ooit gekeken naar een aflevering van de Amerikaanse CSI-series gekeken. Bepaalde handelingen van de onderzoekers lijken sciencefiction, maar in België behoort het gebruik van deze reeds lang bestaande technologie jammer genoeg werkelijk tot het domein van de sciencefiction. Een rape set, een onderzoeksset voor het verzamelen en veiligstellen van DNA en andere sporen in verkrachtingsdossiers, wordt momenteel getest door het parket van Luik.
De diensten van het NICC hebben er in diverse parlementaire commissies herhaaldelijk op gewezen dat ze onmogelijk mirakels kunnen verwezenlijken met de middelen die hen ter beschikking worden gesteld en dat ze op investeringsvlak als het ware in de technologische prehistorie leven. Gerechtelijke experts op hun beurt wijzen op de tekortkomingen van het NICC, zowel op het vlak van uitrusting als inzake expertise, onderzoekscapaciteit en beschikbaarheid. Ook medische specialisten van het UZ Gent slaakten onlangs in de krant een noodkreet in dit verband.
Omdat bij verkrachtingszaken de dader vaak niet kan worden herkend door het slachtoffer, kan de onderzoeksrechter in dat geval ook niet overgaan tot vervolging. Seksuele delinquenten zijn opportunistische veelplegers. De vooral buitenlandse ervaring leert dat onbekende daders via wetenschappelijk onderzoek van forensische stalen, waaronder afname en registratie van DNA en vingerafdrukken, kunnen worden geïdentificeerd, zonder dat dit de onderzoekers onmiddellijk tot hun burgerlijke identiteit voert en eventueel problemen zouden ontstaan met de privacywetgeving.
Met behulp van onderzoekers kunnen successen worden geboekt en kunnen daders vaak lang na de eerste feiten alsnog worden gevat, onder meer met moderne technieken en door gevallen, plaats van delict, forensisch bewijs en modus operandi met elkaar te combineren.
Volgens recente cijfers van het college van procureurs-generaal zouden er in 2012 bijna drieduizend gevallen van seksueel geweld hebben plaatsgevonden, waaronder 232 gevallen van groepsverkrachting.
Verkrachtingsslachtoffers kampen met een verschrikkelijk trauma. Daartegenover staat dat maar liefst 44% van de dossiers wordt geklasseerd, de helft wegens gebrek aan bewijs.
Twee derde van de forensische stalen worden niet onderzocht. Daarnaast zijn er ook frauduleuze aangiften en dossiers zonder enig forensisch bewijs, maar blijkbaar raken de meeste gevallen niet opgelost om financiële redenen en bij gebrek aan forensische instrumenten. Dat is onaanvaardbaar voor de slachtoffers en in een moderne rechtsstaat niet langer houdbaar.
Ik had van de minister graag vernomen waarom in België anno 2013 de reeds geteste onderzoeksset bij seksuele agressie, met staalnames en bewijsverzekeringskits, niet optimaal wordt gebruikt door het parket. Die methodiek heeft in ons omliggende landen nochtans zijn nut bewezen. In het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld wordt daar al meer dan een decennium gebruik van gemaakt.
Waarom wordt getreuzeld met investeringen voor forensisch onderzoek die de resultaten van verkrachtingsdossiers met immense sprongen vooruit zou helpen?
Hoe komt het dat het parket niet over dergelijke instrumenten beschikt?
(Voorzitter: de heer Karl Vanlouwe.)
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - Uit de recentste cijfers van het college van procureurs-generaal blijkt inderdaad dat de parketten meer verkrachtingszaken te behandelen krijgen. Dat komt echter voor een groot stuk doordat er over dergelijke feiten meer klachten en burgerlijke partijstellingen zijn. Die evolutie kan ik alleen maar toejuichen, want het stemt hoopvol over de aangiftebereidheid van de slachtoffers. Traditioneel ligt het dark number bij dit soort van misdrijven immers zeer hoog. Dat blijkt ook uit de resultaten van de recentste Veiligheidsmonitor.
Het is waar dat het seponeringscijfer voor de jaren 2009 tot 2011 op 44% ligt. Dat is echter een gemiddelde en voor 2011 zitten we op 31%. Met andere woorden, het openbaar ministerie neemt de problematiek ernstig en doet elke dag opnieuw zijn best om de opheldering en vervolging van verkrachtingen te verbeteren. Ik benadruk ten zeerste dat deze magistraten dagelijks voortreffelijk werk leveren in deze aartsmoeilijke zaken. Vervolging en veroordeling van daders van verkrachting is geen sinecure en wordt door verschillende zaken sterk bemoeilijkt. Slachtoffers wachten vaak te lang met het indienen van een klacht uit schaamte en schuldgevoelens. Daardoor gaan kostbare tijd en vaak ook broodnodige bewijzen verloren. Bovendien is de bewijslast bij verkrachting op zich al heel moeilijk. Niet alleen de verkrachting zelf, maar ook het gebrek aan instemming moet worden bewezen. Indien er een gebrek aan bewijs is, blijven de principes van de rechtsstaat gelden en blijft het vermoeden van onschuld overeind. Ik beklemtoon dat het niet meer dan normaal en zelfs cruciaal is dat justitie deze principes hoog in het vaandel blijft dragen.
In hetzelfde kader moet ook het verplicht maken van een hiv-test worden bekeken. De vraag van het Gentse aidsreferentiecentrum moet worden getoetst aan enkele fundamentele rechtsprincipes. Ook dat is mijn taak. De verbetering van de positie van het slachtoffer mag uiteraard niet ten koste gaan van de rechten van de verdediging en privacy.
Justitie doet trouwens ook veel inspanning voor het slachtofferbeleid in het algemeen. Verscheidene recente wetten verbeterden de positie van het slachtoffer in het strafproces en de strafuitvoering. Bovendien maakt het college van procureurs-generaal werk van de nodige circulaires ter zake. Ik verwijs hierbij graag naar COL 16/2012 over het slachtofferonthaal in parketten en rechtbanken en COL 17/2012 over waardig afscheid nemen. Intussen bestudeert het expertisenetwerk Slachtofferbeleid op welke manier de motivering bij seponering minder stereotiep kan worden gemaakt met het oog op een betere informatie aan de slachtoffers.
Zoals ik al meerdere malen heb gezegd, heeft het college van procureurs-generaal aan het parket-generaal van Luik de opdracht gegeven COL 10/2005 over de seksueleagressieset, SAS, te evalueren. Mijn diensten, de dienst Strafrechtelijk Beleid en het NICC, werden aangewezen om daarbij ondersteuning te bieden. Bovendien werd in het college een werkgroep opgericht, bestaande uit relevante actoren, om deze evaluatie te begeleiden. De werkgroep kwam pas onlangs, op 17 juni, samen. Het gaat om een grootschalige evaluatie. Alle parketten, politiezones, federale gerechtelijke polities, 27 onderzoeksrechters, de medische wereld en de labo's werd schriftelijk bevraagd over het gebruik van de seksueleagressieset. Bovendien worden bepaalde zaken nu verder uitgediept aan de hand van interviews. Op het einde van het jaar hopen we de resultaten te kunnen voorleggen en bepaalde zaken eventueel bij te sturen in het gebruik en de analyse van de seksueleagressieset. Een correcte afname is immers van groot belang voor het vergaren van bewijzen en de correcte opvang van het slachtoffer.
In deze evaluatie komen enkele van de aangehaalde knelpunten aan bod, zoals een reflectie over het al dan niet verplicht maken van de hiv-test, een betere analyse van de afgenomen SAS, de samenwerking tussen de gerechtelijke overheid en de medische en wetenschappelijke wereld, het vermijden van secundaire victimisatie van slachtoffers. Ik wil echter nog niet vooruitlopen op de resultaten van de evaluatie en het parket-generaal van Luik en mijn diensten de kans geven om dit grondig af te werken. Weet in elk geval dat ik dit, samen met al mijn collega's, zeer ernstig nemen.
(Voorzitter: de heer Alain Courtois.)
Mevrouw Fauzaya Talhaoui (sp.a). - Ik ben ervan overtuigd dat de onderzoeksrechters en de parketten hun uiterste best doen. De minister zegt de resultaten van de proeftuin in Luik af te wachten. Ik hoop dat tot dan, zijnde het einde van het jaar, niet te veel verkrachtingsdossiers moeten worden geopend.
België hinkt enorm achterop. In het buitenland wordt zelfs al gewerkt met kruispuntbankgegevens, die niet alleen nationaal met elkaar in verband kunnen worden gebracht met het oog op daderidentificering, maar via Interpol ook internationaal.
België moet een snelle identificatie nastreven. Daartoe zijn meerdere wetsvoorstellen in behandeling in de commissie voor de Justitie. We zullen met de commissie ook de werking in het buitenland onderzoeken.