5-218COM

5-218COM

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

Handelingen

WOENSDAG 17 APRIL 2013 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van mevrouw Helga Stevens aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over «de toegankelijkheid van pretparkattracties voor personen met een handicap» (nr. 5-2964)

Mevrouw Helga Stevens (N-VA). - Tijdens de paasvakantie ging het pretparkenseizoen 2013 van start. Tijd dus voor een stand van zaken in het dossier van de toegankelijkheid van pretparkattracties voor personen met een handicap.

In de plenaire vergadering van 19 juli 2012 antwoordde de minister dat Plopsaland als producent de plicht heeft gebruikers te informeren en duidelijk te waarschuwen voor mogelijke problemen met attracties, op grond van artikel 7 van de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van producten en diensten. De minister was het echter niet helemaal eens met de aanpak van Plopsaland, namelijk dat de begeleider moet inschatten of de attracties een gevaar vormen voor de begeleide persoon, die de attracties dan betreedt "op eigen initiatief".

De woorden "op eigen initiatief" noemde de minister terecht een juridische spitsvondigheid. Er staat niet "op eigen risico". Zelfs als men de verklaring ondertekent, betreedt men het toestel niet op eigen risico. Artikel 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek bepalen dat met het louter ondertekenen van een document de verantwoordelijkheid niet kan worden verschoven. Als er een ongeval gebeurt, zal er nog altijd discussie zijn over wie, gelet op de concrete feiten, verantwoordelijk is.

Om te proberen in de Plopsaparken tot een andere en minder discriminerende aanpak te komen werd tijdens het overleg van 24 mei met de FOD Economie, de Plopsa Group, TÜV SÜD Benelux, het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, Toerisme Vlaanderen en het Vlaams Expertisecentrum Toegankelijkheid afgesproken om twee lijsten op te maken. De eerste lijst is reeds klaar. Plopsaland heeft een lijst met de noodzakelijke vaardigheden per attractie opgesteld. Die telt meer dan tachtig bladzijden en werd aan de FOD Economie overhandigd. De tweede lijst, waarin bij elk type beperking de vaardigheden staan vermeld, moest door de vertegenwoordigers van de mensen met een beperking worden opgesteld. Deze laatste was op 19 juli 2012 nog niet klaar. Hopelijk intussen wel. Dan zou er opnieuw een overleg worden georganiseerd en zou de FOD Economie trachten tot een definitieve oplossing te komen. Ik heb begrepen dat de andere pretparken en hun federatie Belgoparks zich ondertussen hebben aangesloten bij het bovengenoemde overleg. Dat is uiteraard zeer positief.

Verder is er nog nieuwe informatie opgedoken. Plopsaland heeft intussen een nieuwe brochure gepubliceerd waarin expliciet wordt vermeld welke vaardigheden iemand moet hebben om bepaalde attracties te mogen gebruiken. We zien opnieuw dat er weinig of geen redelijke aanpassingen zijn aangebracht en er is ook geen visie op de toegankelijkheid van de attracties. Een nieuwe brochure is op zich positief, maar eigenlijk is er aan de kern van de zaak niets gewijzigd.

Daarom heb ik volgende vragen. Wat is de stand van zaken in dit dossier? Hebben de verenigingen van personen met een handicap intussen hun lijst aan de FOD Economie bezorgd? Is er al een vervolgoverleg geweest? Zo ja, met wie en wat was het resultaat? Is er nog verder overleg nodig?

Op 19 juli 2012 zei de minister ook dat hij niet wist of de andere Belgische pretparken, de concurrentie dus, zulke risicoanalyses hebben uitgevoerd in hun parken, hoewel ook zij hiertoe wettelijk verplicht zijn. Heeft de minister intussen kunnen navragen hoe andere Belgische pretparken dit aanpakken? En met welk resultaat?

In dit kader heeft Vlaams minister van Gelijke Kansen Smet in het Vlaams Parlement onlangs, op 10 januari 2013, meegedeeld dat hij op de langere termijn voor de verschillende Vlaamse pretparken naar een synergie wil gaan tussen redelijke aanpassingen, meer en gerichter informeren en een objectief kader voor verbodsbepalingen. Hij moest wel nog de nodige studies opzetten om alles wetenschappelijk juist te onderbouwen en gaf aan dat samen met de nationale minister te willen aanpakken. Hij zou daarover al overleg hebben gehad. Hoe zal de minister dat vanuit zijn eigen bevoegdheid verder aanpakken? Zal hij deze studies mee financieren? Welke concrete stappen of acties mogen we verwachten? Zal de minister ook het Waals Gewest en/of de Franstalige gemeenschap betrekken om te komen tot een uniforme regeling voor het hele grondgebied.

Graag vernam ik ook of dit probleem op Europees niveau al is aangekaart. Ik kan me niet voorstellen dat het probleem enkel en alleen in België bestaat. Ook pretparken in andere landen worden waarschijnlijk met hetzelfde probleem geconfronteerd in het kader van toerisme en mobiliteit van personen met een handicap. Het lijkt me interessant te kijken hoe het elders in Europa is geregeld.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee. - Het overleg over dit dossier is uitgebreid met vertegenwoordigers van verschillende pretparken, die zich verenigd hebben onder de koepel van Belgoparks vzw. De problematiek zal in de toekomst dus breder worden aangepakt. Er werd afgesproken drie aspecten te onderzoeken, namelijk redelijker aanpassingen, meer en gerichter informeren en een evaluatie van de verbodsbepalingen. In november en december 2012 was er een bijeenkomst met de bedoeling om op basis van praktische ervaringen nauwer samen te werken. Dat zou moeten leiden tot een plan van aanpak, concrete acties en een vooropgestelde timing.

Het uitwerken van een lijst met vaardigheden per type beperking door de vertegenwoordigers van personen met een handicap vergt meer tijd dan oorspronkelijk verwacht omdat er nog onduidelijkheid bestond over de wijze waarop met dergelijke vaardigheden zou worden gewerkt. Het gaat dan ook om een complexe en nieuwe problematiek. Daarom werd, naast die vergaderingen, op 18 december een bezoek gebracht aan Plopsaland om een praktisch inzicht te krijgen in de werking van een pretpark, de aanwezige attracties en de evacuatie. Tevens werd door TV een praktisch voorbeeld gegeven van een risicoanalyse van een attractietoestel, waarbij rekening wordt gehouden met de bijzondere noden van mensen met een handicap.

Op 1 en 18 februari 2013 heeft bij de FOD Economie opnieuw een overleg plaatsgehad met pretpark Plopsaland, het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding en de dienst Gelijke Kansen in Vlaanderen, specifiek over de toegang van personen met een handicap tot het pretpark Plopsaland tijdens het seizoen 2013. De betrokken partijen hebben een principieel akkoord bereikt over de wijze waarop personen met een handicap veilig kunnen deelnemen aan attracties in het pretpark. De resultaten van dit specifiek overleg voor Plopsaland zullen worden gebruikt in het breder overleg met alle parken.

Alle pretparken in België voeren of voerden een risicoanalyse uit zoals bepaald in artikel 3, §2, van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 betreffende de uitbating van attractietoestellen. Plopsaland doet dat via een extern organisme, andere parken doen dat via een eigen organisme.

Daarnaast wordt in alle pretparken een jaarlijkse controle uitgevoerd door een geaccrediteerd organisme. De dienst Gelijke Kansen Vlaanderen is voorstander van het laten uitvoeren van wetenschappelijke studies. Op dit ogenblik werken we niet zozeer met evidence-based studies, want die duren een tijd, maar met experience-based studies, zodat we vlugger resultaten kunnen bereiken. Dat neemt niet weg dat er nadien nog andere studies kunnen worden uitgevoerd. De resultaten van die studies kunnen dan worden afgetoetst met het middenveld en gebruikt als input voor de Europese normalisatie inzake gebruikersgedrag van pretparkbezoekers.

Verder zal de mogelijkheid worden nagegaan om vertegenwoordigers van de verschillende belangengroepen binnen het nationaal overleg te laten deelnemen aan de bespreking van de Europese werkgroep. Het is uiteraard de bedoeling een uniforme regeling voor het hele grondgebied uit te werken. Het is op dit ogenblik nog niet duidelijk of we daarvoor extra studies moeten financieren, want we wachten nog op een aantal concrete voorstellen.

De FOD Economie, de dienst Gelijke Kansen Vlaanderen en het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding werken dus wel degelijk stapsgewijs oplossingen uit. Het duurt wel enige tijd vooraleer er resultaten worden bereikt, wellicht omdat het een complexe problematiek betreft. Ik twijfel echter niet aan de goede wil van de mensen die de besprekingen voeren. Op ongeveer zes maanden tijd werden een vijftal vergaderingen gehouden. Er wordt dus intensief aan de problematiek gewerkt. Het akkoord dat voor Plopsaland bereikt werd, vind ik belangrijk als eerste stap.

Mevrouw Helga Stevens (N-VA). - Ik dank de minister voor dit zeer duidelijke en uitgebreide antwoord. Ik ben blij te vernemen dat op een jaar tijd al veel inspanningen werden geleverd. Ik besef zelf ook hoe moeilijk en complex dit dossier is. Er vloeien immers verschillende belangen samen. De pretparkuitbaters moeten zich focussen op het risicobeheer, ze moeten hun verantwoordelijkheid terecht beperken, want ze zijn burgerlijk aansprakelijk bij ongelukken. Toch hebben personen met een handicap het recht om plezier te hebben en pretparken te bezoeken. Het is zeer moeilijk om deze belangen met elkaar te verzoenen.

Het is ook een zeer technisch dossier. Ik ben blij dat Plopsaland en andere pretparken bereid zijn om samen stappen in de goede richting te doen. Ik heb ook liever dat er een goed en breed draagvlak komt dan dat er snel een halve oplossing wordt uitgewerkt.

Ik hoop dat deze problematiek ook op Europees niveau wordt aangekaart. Het verbaast mij enigszins dat er pas sedert 2012 problemen worden vastgesteld, terwijl de wet betreffende de veiligheid van producten en diensten dateert van 1994. Ik zal dit dossier zeker blijven volgen.