5-1937/1

5-1937/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

18 JANUARI 2013


Wetsvoorstel tot invoering van een solidariteitsbijdrage ten laste van definitief veroordeelden tot een effectieve gevangenisstraf, waarvan de uitvoering niet aangevat is binnen één jaar na de definitieve veroordeling

(Ingediend door de heer Danny Pieters)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel voorziet in de invoering van een solidariteitsbijdrage ten laste van definitief veroordeelden tot een effectieve gevangenisstraf of opsluiting, waarvan de uitvoering niet aangevat is binnen één jaar na de definitieve veroordeling (1) . De opbrengst van de solidariteitsbijdrage gaat naar een op te richten Fonds voor de verbetering van de leefomstandigheden in de penitentiaire inrichtingen.

Personen die tot een effectieve gevangenisstraf van drie jaar of minder veroordeeld zijn, moeten deze straf slechts zelden uit zitten. Ook al zijn ze definitief veroordeeld en wel tot een effectieve gevangenisstraf, lijken de betrokkenen eigenlijk volledig vrijuit te gaan : een melding op hun strafblad is het enige wat hen schaadt. Toch worden effectieve gevangenisstraffen van één of twee jaar bijvoorbeeld vaak uitgesproken voor niet geringe misdrijven.

Terwijl definitief veroordeelden tot een effectieve gevangenisstraf die wel opgeroepen worden, evenals mensen in voorhechtenis, niet alleen hun vrijheid voor een tijd kwijtspelen, maar daarenboven in ons gevangeniswezen aan weinig menselijke omstandigheden worden blootgesteld, ondergaan de niet opgeroepen veroordeelden noch de vrijheidsberoving, noch het verlies aan vermogen zich een inkomen te verschaffen, noch worden ze blootgesteld aan de slechte leefomstandigheden in de gevangenis. Om deze onbillijkheid een stuk te verhelpen en in afwachting dat alle definitief veroordeelden tot een effectieve gevangenisstraf ook effectief hun straf uitzitten, maar dan wel in aanvaardbare omstandigheden, willen we door het creëren van de solidariteitsbijdrage geld vrijmaken om de leefomstandigheden in de gevangenissen te verbeteren (met inbegrip van de creatie van bijkomende plaatsen). Daarenboven mag niet uit het oog verloren worden dat wie vrij blijft, ook ongehinderd vrij kan werken, zijn vermogen beheren, enz.

Wie definitief veroordeeld wordt tot een effectieve gevangenisstraf die niet binnen het jaar gevolgd wordt door een effectieve uitvoering is een solidariteitsbijdrage verschuldigd voor de duur van zijn niet-uitgevoerde straf. Deze solidariteitsbijdrage wordt door de administratie der Directe Belastingen berekend. Deze bijdrage is maandelijks verschuldigd en is gelijk aan een vierentwintigste van de door betrokkene voor dat jaar verschuldigde inkomstenbelasting plus een duizendste van de op 1 januari van het jaar volgend op de veroordeling van de geschatte normale geldwaarde van het totale roerend en onroerend vermogen van betrokkene. Concreet : wie veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf van één jaar zal dus een bijdrage betalen die gelijk is aan 50 % (twaalf maanden vermenigvuldigd met een vierentwintigste) van de door de betrokkene voor dat jaar verschuldigde inkomstenbelasting en het promille op de geldwaarde van zijn roerend en onroerend vermogen.

De bijdrage zal samen met de inkomstenbelasting geheven worden. De betaling van de solidariteitsbijdrage kan bij wege van voorheffing geïnd worden. Ze is niet fiscaal aftrekbaar. Bij gevaar dat men zich aan de betaling zou onttrekken, kan volgens de algemene regels een borgstelling voor het verschuldigde worden geëist.

Indien de solidariteitsbijdrage niet wordt betaald, zal betrokkene in het daaropvolgend jaar opgeroepen worden om zijn/haar gevangenisstraf effectief uit te zitten.

In geval een persoon die zich van de solidariteitsbijdrage correct gekweten heeft, alsnog opgeroepen zou worden tot het effectief uitzitten van de gevangenisstraf, wordt het betaalde bedrag met interest terugbetaald.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK II — OPRICHTING VAN EEN FONDS VOOR DE VERBETERING VAN DE LEEFOMSTANDIGHEDEN IN DE PENITENTIAIRE INRICHTINGEN

Artikel 2

Dit artikel voorziet in de oprichting van het Fonds voor de verbetering van de leefomstandigheden in de penitentiaire inrichtingen in de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de compatibiliteit van de Federale Staat. In dit Fonds zullen definitief veroordeelden tot een gevangenisstraf wegens wanbedrijf of een opsluiting, die niet uitgevoerd wordt binnen één jaar na de in kracht van gewijsde getreden veroordeling, een bijdrage moeten storten zoals bedoeld in artikel 3 van het wetsvoorstel (cf. infra). Het doel van dit Fonds is erop gericht om, zoals de benaming het reeds duidelijk stelt, de leefomstandigheden in de penitentiaire inrichtingen te verbeteren, met inbegrip van de creatie van bijkomende plaatsen.

HOOFDSTUK III — INVOERING VAN EEN SOLIDARITEITSBIJDRAGE TEN LASTE VAN VEROORDEELDEN TOT EEN EFFECTIEVE GEVANGENISSTRAF, WAARVAN DE UITVOERING NIET AANGEVAT IS BINNEN ÉÉN JAAR NA DE IN KRACHT VAN GEWIJSDE GETREDEN VEROORDELING

Artikel 3

Dit artikel bepaalt dat wie veroordeeld wordt tot gevangenisstraf wegens wanbedrijf of tot opsluiting een solidariteitsbijdrage verschuldigd is in geval de straf niet uitgevoerd wordt binnen één jaar na de in kracht van gewijsde veroordeling. Het artikel legt de basisregels vast voor de berekening van de bijdrage alsook het principe dat in geval de straf toch nog uitgevoerd wordt, de solidariteitsbijdrage wordt terugbetaald. In de volgende artikelen van dit wetsvoorstel worden deze basisregels verder uitgewerkt.

HOOFDSTUK IV : HEFFING EN INVORDERING VAN DE SOLIDARITEITSBIJDRAGE VOOR HET FONDS VOOR DE VERBETERING VAN DE LEEFOMSTANDIGHEDEN IN DE PENITENTIAIRE INRICHTINGEN

Artikel 4

Dit artikel bepaalt dat de invordering van de solidariteitsbijdrage gebeurt naar analogie van het systeem van de strafrechtelijke geldboete. Daarnaast heeft het artikel tot doel te voorkomen dat dit wetsvoorstel tot gevolg zou hebben dat het Fonds tot hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders minder inkomsten zou krijgen. De bijdrage wordt dan ook pas toegerekend nadat men dat heeft gedaan voor de gerechtskosten en de bijdrage aan het Fonds tot hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders. Hiertoe wordt gekozen voor de gelijkaardige terminologie zoals deze reeds gebruikt wordt voor het Fonds tot hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders, zoals bepaald in de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen.

Artikel 5

Dit artikel strekt ertoe in de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, die de wettelijke basis is van het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan occasionele redders, ook te verzekeren dat het Fonds voor de verbetering van de leefomstandigheden in de gevangenissen pas uitbetaald zal worden nadat er door de veroordeelde is voldaan aan zijn verplichting te voorzien in de betaling van de gerechtskosten en het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan occasionele redders.

Artikelen 6 tot en met 8

Deze artikelen bepalen de wijze van berekening en inning van de solidariteitsbijdrage. In artikel 6 wordt, naar analogie van de inkomstenbelastingen, gekozen voor een systeem van de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing. Artikel 7 regelt de inning van de solidariteitsbijdrage door de administratie der Directe Belastingen en de verrekening ingeval van te veel betaalde voorheffing, overeenkomstig het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Door te kiezen voor de bestaande regeling wordt de solidariteitsbijdrage bijgevolg niet berekend voor het belastingvrije basisbedrag. Artikel 8 ten slotte regelt de terugbetaling in het geval de straf toch nog geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd. In geval een persoon die zich van de solidariteitsbijdrage correct gekweten heeft, alsnog opgeroepen zou worden tot het effectief uitzitten van de gevangenisstraf, wordt het betaalde vermeerderd met de wettelijke interesten terugbetaald.

HOOFDSTUK IV — OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 9

Dit artikel regelt de overgangsbepalingen ten aanzien van de reeds uitgesproken veroordelingen.

HOOFDSTUK V — SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Dit artikel bepaalt dat deze wet buiten werking treedt op datum van de inwerkingtreding van hoofdstuk I, titel VI van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (hierna « wet externe rechtspositie »). Hoofdstuk I van titel VI van de wet externe rechtspositie regelt immers de bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechter ten aanzien personen die veroordeeld werden tot vrijheidsstraffen van drie jaar of minder. Eenmaal dit hoofdstuk in werking treedt, zullen deze veroordeelden nog slechts vervroegd kunnen vrijkomen of in aanmerking kunnen komen voor andere strafuitvoeringsmodaliteiten volgens de regels die nu reeds gelden voor personen die veroordeeld zijn tot vrijheidsstraffen van meer dan drie jaar. De inwerkingtreding van dit hoofdstuk impliceert bijgevolg dat alle vrijheidsstraffen van drie jaar of minder worden uitgevoerd. Waar de aanvankelijke inwerkingtreding van de volledige wet externe rechtspositie vastgesteld was op 1 juli 2008, werd de inwerkingtreding eerst uitgesteld naar 1 september 2009, vervolgens naar 1 september 2012 en ten slotte naar 1 september 2013.

Danny PIETERS.

WETSVOORSTEL


HOOFDSTUK I — ALGEMENE BEPALING

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II — OPRICHTING VAN EEN FONDS VOOR DE VERBETERING VAN DE LEEFOMSTANDIGHEDEN IN DE PENITENTIAIRE INRICHTINGEN

Art. 2

§ 1. Met toepassing van artikel 62, § 1, van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de compatibiliteit van de Federale Staat, wordt een begrotingsfonds voor de verbetering van de leefomstandigheden in de penitentiaire inrichtingen opgericht.

§ 2. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, wordt rubriek 12 aangevuld als volgt :

« Benaming van het organiek begrotingsfonds :

12-X Fonds voor de verbetering van de leefomstandigheden in de penitentiaire inrichtingen

Aard van de toegewezen ontvangsten : Dit fonds bestaat uit de solidariteitsbijdrage zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van ... tot invoering van een solidariteitsbijdrage ten laste van definitief veroordeelden tot een effectieve gevangenisstraf, waarvan de uitvoering niet aangevat is binnen één jaar na de definitieve veroordeling.

Aard van de toegestane uitgaven : Dit fonds heeft tot doel om de leefomstandigheden in de penitentiaire inrichtingen te verbeteren, met inbegrip van de creatie van bijkomende plaatsen. »

HOOFDSTUK III — INVOERING VAN EEN SOLIDARITEITSBIJDRAGE TEN LASTE VAN VEROORDEELDEN TOT EEN EFFECTIEVE GEVANGENISSTRAF, WAARVAN DE UITVOERING NIET AANGEVAT IS BINNEN ÉÉN JAAR NA DE IN KRACHT VAN GEWIJSDE GETREDEN VEROORDELING

Art. 3

§ 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op alle personen die veroordeeld zijn tot opsluiting of tot een effectieve gevangenisstraf wegens wanbedrijf en waarvan de straf niet wordt uitgevoerd binnen het jaar na de in kracht van gewijsde getreden veroordeling.

§ 2. De solidariteitsbijdrage is maandelijks verschuldigd voor de duur van de straf. Zij bedraagt een viernetwintigste van de voor dat jaar door de veroordeelde verschuldigde inkomstenbelasting, vermeerderd met 1/1 000 van de venale waarde van het totale roerend en onroerend vermogen van de veroordeelde. De venale waarde wordt berekend op 1 januari van het jaar volgend op de in kracht van gewijsde getreden veroordeling.

§ 3 Indien de gevangenisstraf of opsluiting alsnog geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd, wordt de solidariteitsbijdrage terugbetaald. De maand waarin de uitvoering aanvangt geeft geen recht op terugbetaling. De maand waarin de uitvoering eindigt telt mee voor een gehele maand.

HOOFDSTUK IV : HEFFING EN INVORDERING VAN DE SOLIDARITEITSBIJDRAGE VOOR HET FONDS VOOR DE VERBETERING VAN DE LEEFOMSTANDIGHEDEN IN DE PENITENTIAIRE INRICHTINGEN

Art. 4

De federale overheidsdienst Financiën zorgt voor de invordering van de bedragen bedoeld in artikel 3, volgens de regels van toepassing op de invordering van de strafrechtelijke geldboeten.

De betalingen door de veroordeelde gedaan, worden eerst op de gerechtskosten verschuldigd aan de Staat, vervolgens op de bijdrage aan het Fonds tot hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders, vervolgens op de bijdrage aan het Fonds voor de verbetering van de leefomstandigheden in de gevangenissen en ten slotte op de strafrechtelijke geldboete toegerekend, onder voorbehoud van artikel 49 van het Strafwetboek.

Art. 5

In artikel 29, derde lid, van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004, worden tussen de woorden « bijdrage bedoeld in het eerste lid » en de woorden « en ten slotte op de strafrechtelijke geldboete » de woorden « , vervolgens op de bijdrage aan het Fonds voor de verbetering van de leefomstandigheden in de gevangenissen » ingevoegd.

Art. 6

§ 1. In afwachting van de vaststelling van de definitieve verschuldigde inkomstenbelasting, wordt een aanvullende inhouding verricht door de schuldenaar van de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing, geheven van het inkomen van de personen bedoeld in artikel 3.

§ 2. Deze aanvullende inhouding bedraagt 50 % van de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing voor de berekening van de inkomstensbelasting.

§ 3. De schuldenaar van de aanvullende inhouding moet de nodige bewijsstukken overleggen op verzoek van de ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van deze bepalingen.

Art. 7

§ 1. De administratie der Directe Belastingen berekent het bedrag van de solidariteitsbijdrage. Zij int het eventueel saldo dat overblijft na aftrek van de aanvullende inhouding.

§ 2. Wanneer de in artikel 6, § 1, vermelde aanvullende inhouding hoger is dan het bedrag van de solidariteitsbijdrage, verrekent de administratie der directe belastingen dit overschot met de door de betrokkene verschuldigde inkomstenbelasting en stort het eventueel saldo terug.

Dit saldo wordt behandeld als een in artikel 419, eerste lid, 3º, van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 bedoeld overschot van voorheffing.

§ 3. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de wijze waarop de stortingen worden uitgevoerd, en dit met inbegrip van de berekeningswijze der nalatigheidsinteresten en andere administratieve kosten in geval van laattijdige stortingen.

§ 4. Titel VII van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 is van toepassing op de solidariteitsbijdrage.

Art. 8

Indien de straf geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd wordt voor de maanden die de duur van de straf te boven gaan de in artikel 3 bedoelde betaalde solidariteitsbijdrage per maand terugbetaald vermeerderd met de wettelijke intresten, berekend per kalendermaand. Die intrest wordt berekend overeenkomstig artikel 418 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

HOOFDSTUK IV —  OVERGANGSBEPALING

Art. 9

Deze wet is van toepassing op alle veroordelingen die uitgesproken worden en in kracht van gewijsde treden na de inwerkingtreding van deze wet.

HOOFDSTUK V — SLOTBEPALING

Art. 10

Deze wet treedt buiten werking op datum van de inwerkingtreding van hoofdstuk I, titel VI, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.

3 december 2012.

Danny PIETERS.

(1) Ingeval de persoon zich in voorlopige hechtenis bevond, wordt voor de tijdsbepaling van één jaar na definitieve veroordeling geen rekening gehouden met de periode van voorlopige hechtenis. Uiteraard wordt de voorlopige hechtenis wel toegerekend aan het nog resterende gedeelte van de gevangenisstraf die de veroordeelde moet uitzitten.