5-82

5-82

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 6 DECEMBER 2012 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vraag van mevrouw Mieke Vogels aan de minister van Werk over «het falend activeringsbeleid en de toenemende werkloosheid, onder meer bij de jeugd» (nr. 5-734)

De voorzitster. - De heer Johan Vande Lanotte, vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee, antwoordt.

Mevrouw Mieke Vogels (Groen). - Deze week publiceerde het Antwerpse centrum OASeS zijn Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting.

De resultaten zijn confronterend. Tussen 1990 en 2009 daalde het aandeel van de armste 30% in het totaal belastbare netto-inkomen van 11,2% naar 8,3%, terwijl het aandeel van de rijkste 10% toenam van 27,3% naar 31,9%. Op 10 kinderen wordt er 1 in een arm gezin geboren; 15,3% van de gezinnen is arm.

Worden deze cijfers naast de stijgende werkloosheidscijfers gelegd, dan ziet het er niet naar uit dat het armoedecijfer zal dalen.

Tussen 2008 en 2011 steeg het aantal werkzoekenden met 19,3%. Gelet op de aanhoudende golf van bedrijfssluitingen dreigen de cijfers voor 2012 nog slechter te worden. Vooral in de steden groeit het aantal werklozen. In de stad Antwerpen zit ondertussen 1 werknemer op 6 zonder werk en vooral de toenemende jeugdwerkloosheid is onrustwekkend. Hoe is in deze economisch barre tijden een versnelde verlaging van de werkloosheidsuitkering trouwens te verantwoorden? Zelfs een kind weet dat dit de armoedecijfers verder de hoogte in zal jagen.

De maatregel past trouwens in het blinde geloof dat werk de beste remedie tegen armoede is en dat wie wil werken, ook werk vindt. Ook in tijden van bedrijfssluitingen krijgt de individuele werkzoekende de rekening gepresenteerd.

Nochtans tonen conclusies uit het jaarboek van OASeS aan dat de grenzen aan de activering zijn bereikt. Werk hebben is niet noodzakelijk een verzekering tegen armoede. Van de groep mensen in armoede is trouwens 31% aan het werk. Van de overige 70% is 3% gepensioneerd en werkt 42% niet omdat ze ziek of gehandicapt zijn, een opleiding volgen of voor de kinderen zorgen. Amper een kwart is echt werkloos. Die laatste cijfers bevestigen eerdere cijfers van de VDAB, namelijk dat één op drie langdurig werklozen niet te activeren is en nooit op de reguliere arbeidsmarkt terecht zal kunnen.

Uit onderzoek blijkt steeds meer dat activering niet langer het enige zaligmakende antwoord is op de toenemende werkloosheid in het algemeen en de jeugdwerkloosheid in het bijzonder, en evenmin op de stijgende armoede. Is de handhaving van de versnelde afbouw van de werkloosheidsuitkeringen tegen deze achtergrond te rechtvaardigen?

Welke extra maatregelen zal de regering nemen om de jongerenwerkloosheid aan te pakken?

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee. - Het zal niet verbazen dat ik een ietwat andere lezing heb van de cijfers waarop mevrouw Vogels zich baseert en dat ik ook tot andere conclusies kom.

Voor alle duidelijkheid: ik heb nooit gezegd dat activering de enige en ultieme remedie is. Voor sommige categorieën is het zeker niet de beste. Activering blijft echter een van de belangrijkste middelen om resultaten te boeken. Ik deel dan ook niet de mening dat het activeringsbeleid dat we sinds 2004 voeren, zou falen. Ondanks de verschrikkelijke economische problemen is de langdurige werkloosheid tussen 2008 en 2012 gedaald: het aantal mensen dat meer dan twee jaar werkloos is, is met ongeveer 14% gedaald.

Uit de opvolgingsverslagen van de samenwerkingsakkoorden met de gewesten blijkt telkens dat de activering van het zoekgedrag wel degelijk heeft geleid tot een significante uitstroom naar werk. Bovendien zijn de armoedecijfers zeer verschillend per gewest en die verschillen kunnen in hoge mate aan het activeringsbeleid worden gekoppeld. Voor heel België tellen we inderdaad 15,3% armen, dat is een half procent meer dan zes jaar geleden. In 2006 lag dat op 14,8%. Achter die cijfers van Eurostat zit echter een verschillende evolutie in de drie gewesten: volgens de SILC-enquête van Eurostat is de armoede gestegen in Brussel en Wallonië, en gedaald in Vlaanderen. De cijfers gaan tot 2011. Ze tonen ook dat die evolutie sterk aan het activeringsbeleid is gekoppeld.

Nogmaals, dit is niet de enige werkwijze, maar de cijfers tonen overtuigend aan dat activering wel een impact heeft. We moeten het beleid dus zeker volhouden. Schoolverlaters via een eerste werkervaring toegang tot de arbeidsmarkt geven - ook in een moeilijke economische toestand - heeft niet alleen een weerslag op hun inkomen, maar ook op hun carrière.

Mevrouw Vogels verwijst voor het armoedecijfer bij werkenden naar cijfers van OASeS, maar volgens de SILC-enquêtes van Eurostat, die sinds jaar en dag gebruikt worden, ligt dat cijfer een heel stuk lager, namelijk op 4 procent. Dat is een vreemde tegenstelling, die ik nog nader wil bestuderen. Waarschijnlijk ligt het verschil in een andere definitie van wat armoede is.

We zijn er in elk geval van overtuigd en studies bevestigen ook dat zeker voor minder geschoolde jongeren en voor jongeren met een opleiding die minder goed in de markt ligt, een niet geslaagde intrede op de arbeidsmarkt niet alleen een armoederisico meebrengt, maar ook hun verdere loopbaan ernstig hypothekeert. Het is nauwelijks overdreven te zeggen dat de loopbaan van een laaggeschoolde die de eerste twee à drie jaar na zijn intrede op de arbeidsmarkt goed doorkomt, bijna even vlot evolueert als die van een hooggeschoolde. Natuurlijk heeft een laaggeschoolde bij de start minder kansen, maar als hij goed gestart geraakt, loopt de rest van de loopbaan ook vlotter. De verwerving van beroepsspecifieke competenties en ervaring is de beste manier is om als laaggeschoolde op de arbeidsmarkt gelanceerd te geraken.

Daarom en vooral ook omdat er in de steden een nijpend probleem is voor jongeren, heeft mevrouw De Coninck in het kader van het relanceplan aan de regering voorgesteld om samen met de gewesten een laagdrempelig systeem van stages in ondernemingen uit te werken voor jonge werkzoekenden met hoogstens een diploma secundair onderwijs. Door een preactivering van het gemiddelde bedrag van de inschakelingsvergoeding, aangevuld met een vergoeding vanwege de stagegever, kunnen jonge werkzoekenden tijdens hun beroepsinschakelingstijd een eerste werkervaring opdoen en bepaalde competenties of vaardigheden die ze misschien niet hadden, bijspijkeren. Het geeft hun de kans om aan de werkgever te tonen wat zij in hun mars hebben, ook al hebben ze misschien niet het juiste diploma.

(Voorzitter: de heer Armand De Decker, ondervoorzitter.)

Er werden gesprekken gevoerd met de gewestministers van werk. Op de interministeriële conferentie van 20 november jongstleden werd een principeakkoord bereikt over een ontwerp van samenwerkingsakkoord. Op 23 november is het koninklijk besluit gepubliceerd dat het federale onderdeel regelt. De bevoegde ministers van de gewesten en de gemeenschappen hebben zich principieel bereid verklaard om dat besluit in hun respectieve regelgeving in te passen. Door op die manier het beleid te harmoniseren, hopen we ongeveer tienduizend jongeren de kans te geven om een eerste competentieversterkende werkervaring op te doen.

In het kader van het relanceplan werd beslist om de bestaande bijdrageverminderingen voor de aanwerving van zeer laaggeschoolde en laaggeschoolde jonge werkzoekenden te versterken, en een nieuwe bijdragevermindering voor de aanwerving van middelgeschoolde jonge werkzoekenden in te voeren. Bovendien hebben de gewesten de mogelijkheid om die regeling aan te vullen met het systeem van de opleiding in het bedrijf - het bestaande systeem van lastenverlaging - zodat een jongere kan beginnen via stages, en daarna een job kan uitoefenen waarvoor lastenverlagingen en gewestelijke verminderingen worden toegekend.

Zo kan de jongere gedurende de eerste vier jaar een traject volgen waarin competenties geleidelijk kunnen worden ontwikkeld en dat terzelfder tijd financieel draagbaar is voor de werkgever. Op die manier hopen we jongeren de kans te geven zich in de arbeidsmarkt te integreren, hoewel we niet kunnen ontkennen dat er een hoge werkloosheid is.

De degressiviteit van de uitkeringen is daarbij niet van essentieel belang. Bij mensen die jarenlang werkloos zijn, komt het er vooral op aan te zoeken op welke manier ze opnieuw kunnen worden geïntegreerd, ze opnieuw aan het werk te helpen of andere gepaste maatregelen te nemen. Dat staat echter een beetje los van de discussie over hoe we in deze barre economische tijden jongeren alsnog aan het werk kunnen helpen. Het stageplaatsbeleid moet aan dat laatste bijdragen.

Mevrouw Mieke Vogels (Groen). - Rapporten en boeken kunnen op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Er is echter misschien verwarring over de cijfers van OASeS. De minister zegt dat 4% van de werkenden arm zijn; OASeS stelt dat 30% van alle armen aan het werk zijn. OASeS stelt dat werken niet volstaat om uit armoede te raken.

Er zijn ondertussen drie armoedebarometers op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap. De besluiten van die barometers lopen op twee punten gelijk: de armoede neemt toe en de sociale uitkeringen zijn te laag. In haar antwoord op mijn vraag in het Vlaams Parlement wees de partijgenoot en collega van de minister gemakshalve naar het federale niveau. Zij legde de reden van de armoede bij de te lage uitkeringen, die een federale bevoegdheid zijn. Minister Vande Lanotte heeft niet geantwoord op de vraag waarom de regering de werkloosheidsuitkeringen sneller laat dalen terwijl de armoede en de werkloosheid toenemen en bijgevolg weet dat daardoor meer mensen in de armoede terechtkomen.

Het plan betreffende de stages is goed, maar het zal niet volstaan. Ik heb een bijkomende vraag: betreffen die maatregelen enkel stages in de profitsector of ook in de socialprofitsector of in de overheid? Door de economische toestand en doordat bedrijven er niet altijd zo happig op zijn stagiairs in dienst te nemen, is er immers een gebrek aan stageplaatsen. Denk maar aan jongeren die deeltijds werken en deeltijds leren, of jongeren die vanuit hun opleiding een stage moeten volgen. De overheid moet op dat vlak een voorbeeldfunctie vervullen.

De heer Johan Vande Lanotte, vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee. - Ik denk dat de regeling enkel geldt voor de privésector en niet voor de overheid, maar ik weet het niet zeker. De privésector is uiteraard ruimer dan de profitsector.

Mevrouw Mieke Vogels (Groen). - Ik zal het aan de minister van werk vragen.