5-178COM | 5-178COM |
De heer Patrick De Groote (N-VA). - In de omzendbrief over de toepassing van de wapenwetgeving van 29 oktober 2010, lees ik in het Belgisch Staatsblad van 24 november 2010 wat volgt:
"Een bijzonder geval betreft de uitoefening van de jacht met een riotgun, meer bepaald een kort repeteerwapen met een gladde loop korter dan 60 cm en een werking met pompactie. De riotgun moet worden ingedeeld bij de geweren met gladde loop van ten minste het kaliber 24 en ten hoogste 12 en is bijgevolg toegelaten voor de jacht in Vlaanderen."... respectievelijk Wallonië...
"Doordat de loop korter is dan 60 cm en door de beperkte `choke', of zelfs het ontbreken ervan, heeft de hagel vanaf het verlaten van de loop een maximale spreiding, zodat de letaliteit van het schot zich situeert op circa 10 meter. Op verdere afstand zal het dier niet gedood worden, doch enkel verwond. Bij de gewone gladloopgeweren die wel geschikt zijn voor de jacht wordt, afhankelijk van het geviseerde wild en de gebruikte hagelpatronen, gevuurd vanaf circa 20 meter à 35 meter, waarbij het de bedoeling is om een dodelijk schot af te vuren. Het gebruik van de riotgun voor de jacht lijkt dan ook in strijd met de ethische principes van het jagen."
Wat verhindert de minister van Justitie om de riotgun te verbieden als jachtwapen?
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. - Ik heb de riotgun voor de jacht niet verboden, omdat ik er niet bevoegd voor ben. De wapenwet bepaalt wie onder welke voorwaarden een wapen mag bezitten, maar niet waarvoor dat wapen mag worden gebruikt.
Voor de regelgeving inzake de jacht en het wapengebruik bij de jacht zijn sinds 1980 de gewesten bevoegd. Die regels dateren evenwel van voor de vergunningsplicht voor de riotgun.
Het besluit van 28 oktober 1987 van de Vlaamse regering betreffende het gebruik van vuurwapens en munitie bij de jacht in het Vlaamse gewest bepaalt wel degelijk dat geweren met gladde loop van tenminste het kaliber 24 en ten hoogste 12 mogen worden gebruikt. De riotgun valt hieronder.
Een eventuele aanpassing van de Vlaamse regelgeving aan de federale wapenwet zou bestudeerd worden door de bevoegde Vlaamse diensten.
De heer Patrick De Groote (N-VA). - Ik krijg de indruk dat de minister zich verstopt achter de gewesten.
De tweede zin van artikel 11, §3, 9º van de wapenwet van 2006 luidt immers: "Het type wapen moet overeenstemmen met de reden waarvoor het gevraagd wordt. Deze wettige redenen zijn onder de door de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit te bepalen voorwaarden: ... ." Dat koninklijk besluit werd echter nooit uitgevaardigd. Dat is dus een tekortkoming.
Wat blijkbaar niet kan voor de jacht, kan wel voor de sport. Artikel 12 van de wapenwet bepaalt immers: "Artikel 11 is niet van toepassing op: ... 2º houders van een sportschutterslicentie, die vuurwapens ontworpen voor het sportschieten en waarvan de lijst wordt vastgesteld door de minister van Justitie, en de daarbij horende munitie mogen voorhanden hebben, op voorwaarde dat hun strafrechtelijke antecedenten, hun kennis van de wapenwetgeving en hun geschiktheid om veilig een vuurwapen te hanteren vooraf zijn nagegaan."
De minister van Justitie legt dus vast welke wapens in aanmerking komen voor het sportschieten; het Vlaamse sportdecreet vult de wapenwet aan, maar de federale minister is in dezen bevoegd. De voorganger van de minister van Justitie heeft dat ook gedaan. In antwoord op mijn vorige vraag over het ministerieel besluit van 15 maart 2007 bevestigde hij dat een punt 22 met vijf schoten een sportwapen is.
Als ik me niet vergis, zijn de gewesten bevoegd voor de jacht en de gemeenschappen voor de sport. Waar ligt uiteindelijk het verschil? De minister beschikt dus wel degelijk over instrumenten om het probleem aan te pakken, maar ze doet het niet.