5-1352/3 | 5-1352/3 |
13 AUGUSTUS 2012
De Raad van State, afdeling Wetgeving, eerste vakantiekamer, op 4 juli 2012 door de Voorzitster van de Senaat verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een wetsvoorstel « tot aanvulling van het koninklijk besluit van 11 mei 2007 ter uitvoering van hoofdstuk VI, van titel IV, van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot oprichting van een Schadeloosstellingfonds voor asbestslachtoffers, met het oog op de verhoging van de bijdrage voor werkgevers waarvan de aansprakelijkheid in het kader van het asbestfonds is weerhouden » (Parl. St. Senaat 2011-12, nr. 5-1352/1), heeft het volgende advies gegeven :
1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond (1) , alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.
Strekking van het voorstel
2. Met de programmawet (I) van 27 december 2006 werd een Schadeloosstellingfonds voor asbestslachtoffers (Asbestfonds) opgericht. Dit fonds heeft tot doel een vergoeding toe te kennen als schadeloosstelling voor de schade voortvloeiend uit de blootstelling aan asbest. Een slachtoffer dat een beroep doet op het fonds kan, behoudens ingeval van opzet, geen schadeclaims laten gelden voor de rechtbank.
Het wetsvoorstel strekt ertoe deze beperking in hoofde van het slachtoffer dat een schadevergoeding aanvaardt van het Asbestfonds, weg te werken. Het slachtoffer of zijn rechthebbenden krijgen de mogelijkheid om een vordering in te stellen tot het bekomen van een integrale schadevergoeding jegens de aansprakelijke derde.
Onderzoek van de tekst
Artikel 2
3. Met artikel 2 van het voorstel wordt de wijziging van een koninklijk besluit beoogd. Overeenkomstig artikel 116, eerste lid, 2º, van de programmawet (I) van 27 december 2006 bepaalt de Koning bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad onder meer de berekenings- en vaststellingswijze van de bijdragen van de werkgevers. Krachtens deze machtiging is het koninklijk besluit van 11 mei 2007 « ter uitvoering van hoofdstuk VI, van titel IV, van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot oprichting van een Schadeloosstellingfonds voor asbestslachtoffers » uitgevaardigd.
Het voorstel heeft tot gevolg dat de Koning een gedeelte van de bevoegdheid wordt ontnomen die hem wordt opgedragen bij het voormelde wetsartikel 116 en bijgevolg dat het laatstgenoemde artikel impliciet wordt gewijzigd.
Het optreden van de wetgever in een aangelegenheid waarvan hij de regeling had opgedragen aan de uitvoerende macht, stuit weliswaar niet op grondwettigheidsbezwaren, doch de gemengde regeling die daaruit volgt, dient te worden verworpen. Zo'n regeling geeft immers geen uitsluitsel omtrent de juiste strekking van de bevoegdheid van de Koning en van de wetgever wat de bijdragen van de werkgevers betreft. Voorts zal het ontwerp leiden tot verwarring tussen bepalingen met kracht van wet en bepalingen van verordenende aard, vooral wanneer het er op aan zal komen het bijdragenstelsel wederom te wijzigen.
De kamer was samengesteld uit
De heer J. BAERT, staatsraad, voorzitter.
De heren J. CLEMENT en P. BARRA, staatsraden.
De heer L. DENYS, assessor van de afdeling Wetgeving.
Mevrouw M. VERSCHRAEGHEN, toegevoegd griffier.
Het verslag werd uitgebracht door mevrouw A. SOMERS, auditeur.
De griffier, | De voorzitter, |
M. VERSCHRAEGHEN. | J. BAERT. |
(1) Aangezien het om een wetsvoorstel gaat wordt onder « rechtsgrond » de conformiteit met hogere rechtsnormen verstaan.